Commissie voor de Financiën en de Begroting |
Commission
des Finances et du Budget |
van woensdag 24 september 2008 Namiddag ______ |
du mercredi 24 septembre 2008 Après-midi ______ |
La séance est ouverte à 15.05 heures et présidée par M. François-Xavier de Donnea.
De vergadering wordt geopend om 15.05 uur en voorgezeten door de heer François-Xavier de Donnea.
01 Samengevoegde interpellatie en vraag van
- de heer Hagen Goyvaerts tot de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het rapport van de fiscale administratie over het gebruik van de notionele intrestaftrek" (nr. 86)
- de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het rapport van de fiscale administratie over het gebruik van de notionele intrestaftrek" (nr. 7376)
01 Interpellation et question jointes de
- M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et Réformes institutionnelles sur "le rapport de l'administration fiscale concernant l'utilisation de la déduction des intérêts notionnels" (n° 86)
- M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le rapport de l'administration fiscale relatif à l'utilisation de la déduction des intérêts notionnels" (n° 7376)
De voorzitter: De interpellatie nr. 75 van de heer Annemans is ingetrokken.
01.01 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, op onze eerste vergadering van de commissie voor de Financiën in het nieuwe parlementaire jaar zullen wij er maar meteen aan beginnen.
Mijnheer de minister, wij hebben het in onze commissie voor het parlementaire reces al dikwijls gehad over de notionele intrestaftrek, en zeker over de budgettaire gevolgen van die maatregel.
Het parlementaire reces heeft ons twee rapporten opgeleverd van twee studies aangaande de impact van de notionele intrestaftrek. Die twee rapporten verdienen onze aandacht in onze commissie, meen ik.
Eerst was er de langverwachte studie van de Nationale Bank, een uitgebreid document dat ter beschikking werd gesteld van de parlementsleden. Die werd gevolgd, omstreeks 20 augustus, als mijn geheugen mij niet in de steek laat, door een al even lang verwacht rapport van uw fiscale administratie.
Ik ben niet in het bezit van dat rapport en weet ook niet of dat rapport ter beschikking gesteld is van het Parlement. Ik betreur het als dat niet het geval is. Maar goed, wij hebben via de krant kunnen vernemen wat daar allemaal in staat. U zult mij straks in uw antwoord verbeteren als in de krant informatie stond die niet correct was. In elk geval, het is met die informatie dat wij het nu moeten doen, of dat ik als parlementslid het moet doen.
Voor alle duidelijkheid, mijnheer de minister, u zult mij niet horen vertellen dat de invoering van die belastingaftrek voor risicokapitaal niet heeft geleid tot een verbetering van de solvabiliteitspositie van vele vennootschappen. Dat is ongetwijfeld zo. Maar ook in dit dossier moeten wij een kat een kat durven te noemen. U hebt destijds als liberale minister van Financiën, gepatroneerd door een liberale eerste minister, moeten kiezen voor een nogal omslachtige manier van notionele intrestaftrek, omdat u uw socialistische coalitiepartners – waarvan er nu een in de oppositie zit, terwijl de PS nog altijd deel uitmaakt van uw regering – destijds er niet van kon overtuigen het nominale tarief van de vennootschapsbelasting rechtstreeks te verlagen van ongeveer 34% naar, ik zeg maar iets, bijvoorbeeld 25%.
Dat zou natuurlijk een veel elegantere en gemakkelijkere oplossing zijn geweest voor de buitenlandse investeerders, door de duidelijkheid van het nominale tarief. Doch, het mocht niet zijn. Het zou ook een veel eenvoudiger systeem geweest zijn voor uw fiscale administratie, al was het maar voor de afhandeling van de vennootschapsaangiften en de controles daarop.
U zat destijds ook met het uitdovend karakter van het gunstregime van de coördinatiecentra. De Europese Commissie had de hele constructie geëvalueerd en beschouwd als een verkapte vorm van staatssteun. Bijgevolg moest het uitdovend zijn. Ik meen dat het daarom interessant is om het rapport van uw eigen administratie vandaag, op de eerste werkdag van onze commissie, even tegen het licht te houden.
Mijnheer de minister, het eerste element dat ik naar voren wil brengen, is dat slechts 40 van de 143 coördinatiecentra in het eerste jaar gebruikmaken van de notionele intrestaftrek. Dat is opvallend. Ik zou daarop graag wat commentaar krijgen van uwentwege. Ik ben zeer benieuwd of de overblijvende 103 bedrijven alsnog gebruik zullen maken van de notionele intrestaftrek voor het huidige fiscale jaar en voor de komende fiscale jaren, voor zover zij niet zullen kiezen voor een aantrekkelijker alternatief in het buitenland. Bijgevolg zou ik graag van u horen of u het gegeven van de 40 coördinatiecentra, in vergelijking met de 143 in totaal, al dan niet een geslaagde doelstelling vindt.
Een tweede belangrijke vaststelling naar aanleiding van het rapport van uw fiscale administratie is dat voornamelijk de grote bedrijven gretig gebruik hebben gemaakt van de risicoaftrek. Zo heb ik toch met enige verbazing in de pers, bij gebrek aan het echte rapport, kunnen lezen dat 37 procent van het totale bedrag dat in 2006 aan de notionele interestaftrek is toegekend, naar zegge en schrijve 25 bedrijven is gegaan. De banksector alleen gaat lopen met 1,2 miljard euro van de ongeveer zes miljard euro aan interestaftrek. De banken en coördinatiecentra samen nemen zowat de helft van het fiscaal voordeel voor hun rekening, zijnde ongeveer 3,2 miljard euro, op een totaal van 6,1 miljard euro.
Ik heb daarbij een aantal bedenkingen.
Ten eerste, u hebt met de maatregel – dit blijkt overduidelijk in het rapport – het grootkapitaal, wellicht een deel van uw kiespubliek, zeer goed bediend. Dat is het minste wat men kan zeggen.
Er is iets dat mij nog meer stoort. Op het moment dat in het Parlement de wet werd goedgekeurd, zaten beide socialistische partijen, Nederlandstaligen en Franstaligen, in uw coalitie. Wel, die toenmalige socialistische coalitiepartners hebben zich toch meer dan een beetje laten rollen. Men had altijd de indruk dat de grote bedrijven het meeste fiscaal voordeel bij de notionele intrestaftrek zouden opstrijken en hun slag slaan en dat is sinds het rapport van uw fiscale administratie toch duidelijk geworden. Inderdaad, de grote bedrijven hebben fiscale experts in dienst en kunnen een beroep doen op fiscale kantoren, die hun fiscale aangiften kunnen optimaliseren. Ik vraag dus waar de rechtvaardigheid zit van die notionele intrestaftrek. Waar situeert zich de eerlijkheid van het belastingstelsel in het kader van de notionele intrestaftrek? Ik heb daar mijn vragen bij, des te meer omdat 90 procent van de bedrijven – voornamelijk het Vlaams economisch weefsel – uit kmo’s bestaat. Ik zou hebben verwacht dat u als minister van grootkapitaal toch minstens dezelfde inspanning zou leveren, opdat ook de kmo’s dezelfde incentive zouden kunnen genieten. De cijfers die publiek bekend zijn geraakt – ik neem aan dat u die cijfers niet ontkent – geven toch een zeer ongelijke verdeling weer met betrekking tot het eerste jaar van de toepassing van de notionele intrestaftrek.
Ik meen mij ook te herinneren dat de notionele intrestaftrek destijds in het Parlement is verkocht als zijnde “goed voor alle bedrijven”. Uit de gegevens van het rapport van de Nationale Bank en die uit het rapport van de fiscale administratie, blijkt toch dat dat niet het geval is. Daarom zou ik van een leugen durven te spreken.
We weten nu ook, via het rapport van uw fiscale administratie, wie de cadeaus heeft gekregen.
Wanneer we het rapport van de Nationale Bank, dat we begin deze zomer hebben gekregen, vergelijken met dat van de fiscale administratie, op basis van de beschikbare gegevens, moet ik toch een aantal tegenstrijdigheden vaststellen, mijnheer de minister.
Ten eerste, beide rapporten geven duidelijk aan dat er van de budgettaire neutraliteit – dat was in se de opzet van de maatregel – geen sprake is.
Ten tweede, de fiscale administratie berekent dat de kostprijs voor het aanslagjaar 2007 inkomsten 2006 op 712 miljoen euro wordt geraamd. Ik weet ook dat in dat cijfer geen rekening is gehouden met een aantal maatregelen die ter compensatie werd genomen voor de notionele intrestaftrek, met name de afschaffing van de investeringsaftrek en het belastingkrediet.
Als men het bedrag van die compenserende maatregelen bij die 712 miljoen euro optelt, komt men uit bij een kostprijs van 1,2 miljard euro. Dat lees ik althans in de krant. Dat cijfer is natuurlijk niet in overeenstemming met het cijfer van het rapport van de Nationale Bank. Dat spreekt immers slechts van een kostprijs van 140 miljoen tot 430 miljoen euro.
Kunt u tekst en uitleg geven bij het gegeven dat beide instellingen met een ander getal naar voren komen? Als het nu nog 100 miljoen euro verschil was, maar het lijkt mij veel meer te zijn dan dat. Daarom hoort daarbij nog wat uitleg. Ik neem aan dat u op de hoogte bent van beide rapporten, en wel op zo’n gedetailleerde wijze, dat u ons die kunt verschaffen.
Ten slotte, voor de vakantie hebben wij u dikwijls genoeg ondervraagd over wat men zal doen aan de mogelijke misbruiken van de maatregelen inzake de notionele intrestaftrek. Welke vorderingen zijn tot op heden gemaakt in het kader van de werkgroep onder het voorzitterschap van Frank Philipsen aangaande de mogelijke misbruiken van de maatregel? Kunt u ons een stand van zaken geven?
Mijnheer de voorzitter, ik ben benieuwd naar het antwoord van de minister en de commentaar van de minister zelf op het rapport van zijn eigen fiscale administratie.
01.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Goyvaerts, ik moet eerst opmerken dat over de notionele intrestaftrek reeds heel wat, soms onjuiste of onvolledige, berichtgeving de wereld werd ingestuurd. De aanvankelijk door sommigen aangehaalde negatieve impact van meerdere miljarden euro is in recente studies duidelijk weerlegd. In dat verband dient te worden aangestipt dat de studieresultaten nog een voorlopig karakter hebben, aangezien noch de gewone aanslagtermijn, noch de bijzondere aanslagtermijn van drie jaar is verstreken.
Ik verwijs hiervoor naar de studies uitgevoerd door de fiscale administratie en de Nationale Bank van België. Ik herhaal dat de studie van de Nationale Bank van België op de studie van de fiscale administratie steunt. Dat heb ik in juli al gezegd, denk ik. De studie van de Nationale Bank van België staat ter beschikking van alle parlementsleden en alle burgers op de website van de Nationale Bank. Wat dat betreft, is er dus geen probleem. De studie van de fiscale administratie is slechts één element, voor de Nationale Bank. Alles is dus beschikbaar voor iedereen.
Die laatste studie van de Nationale Bank concludeerde onder meer dat de invoering van de aftrek voor risicokapitaal de solvabiliteitspositie van de Belgische ondernemingen, en dus ook de kmo’s, verstevigt. Zoals u, heb ik veel commentaren gelezen, bijvoorbeeld van Unizo, die in dezelfde richting gingen: er was een groeivoordeel voor alle kmo’s met betrekking tot de solvabiliteit. Dat was een van de doelstellingen van de aftrek voor risicokapitaal.
Wat de cijfers betreft, herhaal ik het communiqué van augustus en juli. Voor de Nationale Bank van België bedragen de mogelijke kosten tussen 140 miljoen en 430 miljoen euro.
Mijnheer de voorzitter, wij voerden in de commissie vele besprekingen, waarbij van 2 tot 2,5 miljard euro en meer werd gesproken. Ik heb altijd gezegd dat het een theoretische berekening is. Nu echter gaat het, op basis van de cijfers gegeven door specialisten van de Nationale Bank van België, om een bedrag tussen 140 en 430 miljoen euro. U weet dat de Nationale Bank van België ook en voor eigen rekening van de notionele intrestaftrek gebruik heeft gemaakt.
Wat de maatregel als dusdanig betreft, dient te worden opgemerkt dat de regering naar het verzachten van de discriminatie tussen de financiering met eigen dan wel met vreemd vermogen heeft gestreefd. Dat de maatregel succes heeft, is niet zo vreemd maar volkomen normaal. Dat de maatregel zou kosten, was ook reeds in de begroting ingecalculeerd.
Bovendien wil ik ook de aanpak van de regering inzake de vennootschapsbelasting in het recente verleden duiden. Meer bepaald gaat het over de effecten uitgaande van een verlaging van de tarieven ter zake, alsook over de invoering van de notionele intrestaftrek op de evolutie van de ontvangsten.
Mijnheer de voorzitter, ik heb dienaangaande een tabel voor de leden van de commissie, die een overzicht van de evolutie van de belastbare grondslag en de globale belasting inzake de vennootschapsbelasting over de aanslagjaren 2000 tot en met 2006 biedt. Het betreft telkens, behalve voor de aanslagjaren 2005 en 2006, de gegevens na afloop van de buitengewone aanslagtermijn van drie jaar. Voor voornoemde aanslagjaren betreft het een raming van de voormelde situatie.
Uit voornoemde gegevens blijkt duidelijk dat de verlaging van de tarieven vanaf aanslagjaar 2004 in een sterke verhoging van de belastbare grondslagen en van de globale belasting resulteerde. Het bekende Laffer Curve-effect speelt hier dus duidelijk. Dat wordt al sinds enkele maanden door vele mensen en door specialisten erkend.
Voor de aanslagjaren 2007 en volgende wordt een analoge beweging verwacht, hoewel de economische evolutie uiteraard een duidelijke invloed op de winst uitoefent. Er moet dus worden vergeleken wat vergelijkbaar is. Momenteel overtreft de globale belasting van het aanslagjaar 2007 – inkomsten 2006 – met circa 7% de globale belasting van het aanslagjaar 2006.
Ik stel dan ook vast dat voornoemde maatregelen een positief effect op de begroting hebben en dat zij tevens de bedrijven aanzetten hun activiteiten in België te consolideren. Dat geldt niet alleen voor de coördinatiecentra maar ook voor vele kmo’s.
In antwoord op een aantal specifieke vragen van de heer Goyvaerts merk ik op dat de bedoelde aftrek voor risicokapitaal vanaf het aanslagjaar 2007 van toepassing is. Vennootschappen die als coördinatiecentrum zijn erkend en die om een of andere reden ervoor kiezen om voor het aanslagjaar 2007 van de voordelen bepaald in het koninklijk besluit nr. 187 van 30 december 1982 betreffende de oprichting van coördinatiecentra te blijven genieten, kunnen evenwel de bedoelde aftrek niet verkrijgen. Er is dus geen toepassing van de twee maatregelen.
Het lijkt mij bijgevolg voorbarig om enkel op basis van de gegevens voor het aanslagjaar 2007 enige uitspraak te doen of enige evaluatie te maken.
Wat uw derde vraag betreft, kan ik kort zijn. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de beide studies. Zoals ik reeds op 14 juli heb meegedeeld in antwoord op vraag nr. 6997 van de heer Brotcorne dekt de studie van de Nationale Bank niet enkel de puur fiscale impact van de aftrek voor risicokapitaal. De studie gaat verder en houdt onder meer ook rekening met de tewerkstellingseffecten van de verhoogde investeringen. Het is eerder een macro-economische studie. De studie van de administratie focust vooral op het puur fiscale en gaat om de impact van de notionele intrestaftrek stricto sensu op de vennootschapsbelasting.
Er is ook een studie van Agoria met een positieve impact wat tewerkstelling en arbeid betreft. Er is ook een internationale studie van de investeringen in alle landen ter wereld. In 2006 zijn wij als vierde geëindigd, net vóór China in nominale termen en jammer genoeg na de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk.
Voor België is het in nominale termen niet zo slecht om een verdubbeling van de internationale investeringen in één jaar te realiseren en de vierde te zijn. Het is misschien nog niet gelukt.
Wat uw laatste vraag betreft, in uitvoering van mijn nota van 13 maart 2008 werd binnen de FOD Financiën een task force aftrek risicokapitaal opgericht. Concreet bestond haar opdracht uit het opmaken van risicoprofielen, rekening houdend met de volgende elementen: belangrijke verhoging van het eigen vermogen, realisaties in de loop van het boekjaar met een belangrijke meerwaarde ten opzichte van het eigen vermogen van de vennootschap, belangrijke vermindering van het totaal van de bedragen die bij toepassing van artikel 205ter WIB 92 van het risicokapitaal zoals bedoeld in § 1 van bedoeld artikel worden afgetrokken, en belangrijke wijziging van de verdeling tussen de eigen fondsen en die van derden in de loop van het boekjaar.
Tijdens haar werkzaamheden heeft de task force de volgende tactieken gehanteerd: identificatie van de risicomechanismes, opmaken risicoprofielen vertrekkend van deze mechanismes en verfijning van deze profielen rekening houdend met de binnen de FOD Financiën rechtstreeks dan wel onrechtstreeks beschikbare gegevensbanken.
Vertrekkend van de mogelijke modus operandi voor de verhoging van de grondslag van de notionele intrestaftrek middels een verhoging van het eigen vermogen of middels een vermindering van de uit te sluiten elementen, heeft de task force de door haar weerhouden risicoprofielen in haar eindverslag van 30 juni 2008 gegroepeerd.
Na mijn akkoord op 24 juli 2008 heeft de task force op 29 juli 2008 de bedoelde profielen aan een specifieke centrale eenheid bezorgd om hierop de nodige risicoanalyse te verrichten.
Wij zetten de strijd tegen alle misbruiken en fiscale fraude dus verder en wij doen dat op basis van de huidige gegevens.
Ik wil hieraan nog het volgende toevoegen. Wij zullen een bespreking hebben wat de financiële crisis betreft. Ik denk dat een versterking van de solvabiliteit van onze ondernemingen en een gebruik van meer eigen vermogen dan leningen een heel goed idee is om de financiële crisis te bestrijden. Wij spreken altijd van preventie. Dat was met de notionele intrestaftrek het geval.
01.03 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik meen dat de minister verschillende elementen naar voren heeft gebracht. Wat het laatste betreft, de impact van de crisis op het ondernemingsklimaat in België, en wat mij betreft in Vlaanderen, spelen natuurlijk enkele factoren die mogelijk de budgettaire impact van de notionele intrestaftrek op een ongunstige manier beïnvloeden. Ik neem aan dat u daar ook rekening mee moet houden. Er zijn enkele factoren die nog kunnen veranderen, zeker in de komende tijd. Denken wij maar aan de rente als een van die elementen.
Aan de hand van de elementen die u weergeeft, neem ik aan dat u uw coalitiepartner, de PS, dit keer hebt kunnen overtuigen met de studies van de Nationale Bank en die van uw eigen fiscale administratie in de hand. Over het budgettair neutraal karakter ervan kunnen wij wat discuteren: 130 miljoen of 430 miljoen, sta mij toe te zeggen dat de marge redelijk breed genomen is. Zo kan ik ook een analyse maken. Dat zal zeker nog wat moeten worden verfijnd.
Ik kan begrijpen dat u niet over volledige cijfers beschikt omdat nog niet al die belastingaangiften zijn verwerkt, laat staan dat zij toen al verwerkt geweest hadden moeten zijn. Ik blijf dus nog een beetje op mijn honger zitten. Misschien zal dit fiscale jaar een ander en vollediger beeld opwerpen.
Wat het creëren van werkgelegenheid betreft, weet ik natuurlijk perfect dat dit niet in de wet was opgenomen bij het invoeren van de notionele intrestaftrek. Maar als wij kijken met welk deel de banken gaan lopen en hoe de werkgelegenheid daar de jongste jaren is geëvolueerd, kunnen wij toch zeggen dat zij een dik cadeau hebben gekregen.
Er is ook de impact op de reële economie, niet alleen op de coördinatiecentra en de banken, maar op de werkgelegenheid in haar totaliteit.
Wat ik nog wil melden is het volgende. Inzake het onderzoek hebt u de profielen klaar. Die profielen worden bezorgd aan de werkgroep die daarmee gaat werken en die dat gaat analyseren. Ik neem aan dat het niet zal uitkomen. Ik kom daar dus waarschijnlijk op een later moment nog op terug, mijnheer de voorzitter.
Het incident is gesloten.
Le président: J'aimerais vous soumettre une suggestion d'agenda.
La Chambre des représentants et le Sénat des États-Unis discutent en ce moment d'une mesure à l'importance fondamentale pour l'équilibre futur des marchés financiers, mais qui risque d'avoir des effets pervers, à savoir le rachat à concurrence de 700 milliards de dollars de créances douteuses hypothécaires. Je me demandais s'il ne serait pas bon d'inviter un directeur de la Banque nationale de Belgique, spécialisé dans cette matière, pour nous faire un exposé. La semaine prochaine, des réunions de groupe ont encore lieu, mais je souhaiterais que cela puisse se faire le 8 octobre dans l'après-midi, si le ministre veut être présent; s'il estime disposer d'autres sources d'information, comme c'est certainement le cas, nous pourrions l'organiser le matin. Monsieur le ministre?
01.04 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, je trouve que le 8 dans l'après-midi serait une bonne formule.
Le président: Nous contacterons donc le gouverneur de la Banque nationale pour qu'il nous envoie un de ses directeurs, spécialisé dans ces questions. Ce problème prend une ampleur considérable aux États-Unis, à la fois à la Chambre des représentants et au Sénat où je me trouvais, mais aussi dans les médias américains et dans l'opinion publique américaine.
01.05 Guy Coëme (PS): Monsieur le président, je partage tout à fait votre souci, mais ne serait-il pas bon d'inviter également un des responsables de la CBFA de façon à compléter l'information?
Le président: Nous pouvons inviter les deux. Il y a aussi des aspects réglementaires. Une des questions débattues est de savoir quelles sont les mesures réglementaires à adjoindre à la mesure de rachat des créances.
Nous inviterons donc également un représentant expert de la CBFA, le 8 octobre.
01.06 Dirk Van der Maelen (sp.a+Vl.Pro): Voor het reces heeft u mij doorverwezen naar Hendrik Bogaert. Wij hebben in de planning van de commissie voor de Globalisering hoorzittingen over de financiële crisis voorzien. Een aantal personen van de OESO staat reeds klaar om te komen. Zij hebben mij dat al principieel beloofd. Wij willen tijdens deze hoorzittingen de nieuwe financiële architectuur nagaan. Voor de commissie voor de Financiën lijkt het mij interessant om te bekijken wat er op Belgisch vlak moet worden veranderd.
Ik weet dat men vorige week in het Europees Parlement daarover een resolutie heeft goedgekeurd. In die resolutie staat een aantal ideeën en suggesties. Ik vraag mij af of het niet goed zou zijn om dit open te trekken in een reeks hoorzittingen. Wij kunnen gerust beginnen met deze hoorzitting. Ik ben bereid om de namen van de personen die zich beschikbaar hebben verklaard aan u te bezorgen. Op die manier kunnen wij daarover een reeks hoorzittingen houden.
De voorzitter: Het ene belet het andere niet. Volgende zaterdag of zondag zal in de Kamer worden gestemd en daarna in de Senaat.
01.07 Minister Didier Reynders: In de Verenigde Staten!
Le président: Quand je parle de la Chambre et du Sénat, je parle des États-Unis. Une décision extrêmement importante, qu'elle soit positive, négative ou nuancée, va être prise ce week-end. Je pense qu'il serait bon, dans les dix jours qui suivent, que nous puissions être informés des conséquences de cette décision pour les États-Unis mais aussi pour l'économie globale.
Dit belet echter niet dat in de commissie Globalisering een reeks hoorzittingen zou doorgaan die globaler en breder zijn en over meerdere weken zijn gespreid. We moeten erover nadenken of we dat in samenwerking doen.
De vergadering van 8 oktober zou wel degelijk gaan over de Amerikaanse en de wereldwijde impact en wat ze al dan niet volgende weekend zullen hebben beslist.
We zullen dus contact opnemen met de Nationale Bank en de CBFA.
02 Question et interpellation jointes de
- M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'évolution des recettes fiscales" (n° 7110)
- M. Robert Van de Velde au vice-premier ministre et ministre des Finances et Réformes institutionnelles sur "la crise budgétaire" (n° 122)
02 Samengevoegde vraag en interpellatie van
- de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de evolutie van de fiscale ontvangsten" (nr. 7110)
- de heer Robert Van de Velde tot de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de begrotingscrisis" (nr. 122)
02.01 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, ma question a été rédigée au début du mois de septembre, un peu avant une réunion dédiée au budget au cours de laquelle vous avez pu répondre à certaines interrogations au sujet des recettes fiscales. Néanmoins, ma question conserve une certaine actualité.
Les chiffres au 31 juillet, sur lesquels je m'étais fondé, n'étaient pas conformes à ceux qui avaient été espérés. En effet, nous en étions à peine à 3,99% de plus par rapport à 2007, alors qu'étaient prévus 6,58% après un ajustement budgétaire. Vous avez laissé entendre que la progression pourrait être de 5,04% à la fin du mois d'octobre, le manque à gagner étant stabilisé à 1.148 millions d'euros. Nous savons que le poste de recettes fiscales se situe en dessous des prévisions: 5,1 au lieu de 7,4 en précompte professionnel; 2 au lieu de 5,7 en TVA; 4,6 au lieu 6,2 en versements anticipés; - 1,9 aux accises alors qu'on prévoyait en juillet - 0,7. En outre, le budget initial s'élevait à +1,7.
Monsieur le ministre, comment expliquer cette différence? Vous répondrez facilement à cette question. Depuis lors, une nouvelle évolution, positive ou négative, de la situation a-t-elle été constatée? Avons-nous encore les moyens, d'ici la fin de l'année, de prendre des mesures qui pourraient améliorer les rentrées fiscales?
De voorzitter: De heer Van de Velde heeft mij gemeld dat zijn interpellatie, agendapunt 20.5, eigenlijk over hetzelfde gaat. Ik stel dus voor om deze interpellatie toe te voegen aan de vraag van de heer Brotcorne.
02.02 Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, van bij de begrotingsopmaak begin dit jaar hebben wij, met verschillende partijen, aangegeven dat de parameters waarop deze begroting was gebaseerd, veel te rooskleurig waren ingeschat. Ik citeer er enkele. De reële groei van 1,9 procent werd vanaf de eerste dag al ondergraven door studies van het IMF en de Europese Centrale Bank. U schatte de inflatie op 3 procent, terwijl zij uitkomt op 5,39 procent. U schatte de groei van de fiscale ontvangsten op 6,25 procent, terwijl we amper 4 procent halen. De groei van de btw-ontvangsten schatte u in op 5,7 procent, terwijl we op dit moment slechts 2 procent halen.
Daarnaast zaten er in de begroting nog een aantal rammelende veronderstellingen ingebouwd, zoals de 250 miljoen euro van de elektriciteitssector, de 400 miljoen euro besparingen van het Vlaams Gewest en de 200 miljoen uit de omzendbrief met betrekking tot de zogenaamd besproken en niet-bestaande inbreuken op de regeling van de notionele intrestaftrek.
Ik viel van mijn stoel op 5 september, toen ik het intern document zag dat u samen met uw collega-staatssecretaris, de heer Wathelet, hebt opgemaakt. Ik zie op pagina 5 dat u er in de maanden juni-juli nog in slaagt ons een groei van de fiscale ontvangsten met 294 miljoen voor te schotelen, waaruit u zelfs nog zeer triomfantelijk 110 miljoen aan extra maatregelen voorstelt aan de bevolking.
Ik moet u teleurstellen. Als ik kijk naar de conjunctuurnota, zie ik dat er op dat moment, op basis van de grootste posten – de directe belastingen en de btw-ontvangsten – geen enkele reden was om te veronderstellen dat de resultaten zouden worden behaald. Dan spreek ik nog niet over extra’s. Het grote tekort zit in de btw-ontvangsten. Als ik de cijfers van eind juni neem, waarop u tijdens de begrotingscontrole ook een beroep kon doen, kwam u uit op 1,3 procent. Als u dan kijkt naar de rest van het jaar, dan moest u, om die inkomsten te realiseren, op dat moment per maand een groei hebben van 10 procent, wat natuurlijk volledig buiten de kwestie is. Dat zouden we nooit hebben gehaald. Op dit moment – als we naar de cijfers van eind juli kijken – is de situatie een klein beetje verbeterd, maar niet veel. We zien dat we, om het resterende deel te halen om een nulgroei te realiseren ten opzichte van uw budget, nog een stijging van 12,5 procent in de btw-ontvangsten moeten bewerkstelligen. Ik denk dat we dat in onze huidige conjuncturele toestand niet halen.
En toch blijven u en de eerste minister tijdens alle begrotingsdiscussies het begrotingsevenwicht staande houden. Ondertussen is dat wat gekeerd en beginnen we stilaan na te denken over een klein tekort. Dan wordt er ook geschoten naar de Vlaamse regering, omdat haar 400 miljoen het probleem zou zijn. Nee, mijnheer Reynders, het probleem zit in het feit dat u de cijfers veel te rooskleurig en veel te mooi hebt proberen voor te stellen, terwijl de Nationale Bank of de Hoge Raad voor de Financiën – instanties die in uw ogen misschien toch iets meer respect verdienen dan mijn teltalent – in juni spreken over een tekort van 1 miljard. Om de begroting terug op het spoor te krijgen, moet een inspanning worden geleverd van 0,3 tot 0,4 procent.
Dat is een bewering van 14 juni. Op dat moment blijft u, en het bewijst ligt hier, in de begrotingscontrole met een surplus bovenkomen. Ik zal de volledige tekst van de Hoge Raad voor Financiën niet debiteren, maar in elk geval was die volledig tegenstrijdig met de cijfers die u hebt voorgehouden.
Mijnheer de minister, ik wil u daarom enkele vragen stellen. In de begrotingscontrole voorziet u nog in een stijging van 294 miljoen, ondanks het feit dat de conjunctuurnota op dat moment al duidelijk aantoonde dat u op een tekort afstevende.
U spreekt ook over 110 miljoen extra koopkrachtmaatregelen die u zult inschrijven. Als ik die cijfers zie, is mijn vraag op welke glazen bol u zich hebt gebaseerd om ertoe te komen dat de fiscale ontvangsten zouden stijgen?
Als ik de conjunctuurnota van eind juli bekijk, kom ik bovendien nogmaals tot de vaststelling dat het grote probleem de btw-ontvangsten zijn. Om de nominale stijging van 1,4 miljard te bereiken, moeten de btw-inkomsten over de laatste vijf maanden met 12,5% stijgen. Dat is onmogelijk. Op dit moment weet u dat u een tekort zult hebben. Wat is volgens u het tekort in de fiscale ontvangsten, waarop u afstevent?
Tot slot, niet onbelangrijk door het effect van de financieringswet met afdrachten aan de Gewesten en door de groeiende sociale zekerheid derft de federale kas op dit moment ongeveer 1 miljard euro aan btw-inkomsten. Aangezien de collega's uit Vlaanderen duidelijk hebben beslist om koopkrachtmaatregelen te nemen – zoals uw collega Demotte in Wallonië trouwens ook heeft gedaan voor 80 miljoen; men gaat daar gratis met de bus rijden; het Stevaert-effect is er doorgedrongen –, is mijn vraag wat het effect is van dat tekort op de staatsschuld?
Blijft u vasthouden aan een daling van de staatsschuld tot 82%, wetende dat u op dit moment worstelt met een tekort aan financieringsmiddelen en dat we onze obligaties zelfs niet aan de straatstenen kwijtraken?
Mijnheer de minister, ik krijg graag een antwoord van u op die drie punten.
02.03 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, je ne suis pas étonné des questions posées sur l'évolution des recettes. Ce qui me surprend, c'est qu'un regard assez simple posé sur les commentaires économiques et financiers des derniers mois et des dernières semaines devrait faire comprendre que la croissance de l'économie européenne et mondiale ralentit considérablement par rapport à un passé très récent. C'est pratiquement toutes les semaines, sinon tous les jours, qu'on nous annonce qu'il y a eu une croissance négative pendant un trimestre puis deux trimestres en Allemagne, qu'on revoit à la baisse les chiffres en France. Je suppose qu'on a été attentif à la situation aux États-Unis, qui s'aggrave systématiquement semaine après semaine. Il n'y a pas trois mois qu'on a annoncé une intervention globale de mille milliards de dollars et on a pu constater les reprises d'un certain nombre d'actifs. Tout cela s'est produit dans les dernières semaines.
Si je devais suivre le raisonnement que j'entends, je dirais ceci à M. Van de Velde.
Mijnheer Van de Velde, normaal hebben wij een tekort van 2% of 3% van het bbp. Met zo’n raming in juli en een crisis sinds juli is de vraag hoe het mogelijk is bij hetzelfde bedrag te blijven.
Ik heb mijn berekeningen gemaakt op basis van de nota van de studiedienst van de FOD Financiën, wat normaal is, en op basis van de verschillende elementen van het Planbureau, van de Nationale Bank van België en dergelijke. Het is dus logisch om dergelijke cijfers op tafel te hebben.
Wat is de toestand nu? Ik ga niet in detail alle cijfers van juli geven. U kent de cijfers.
J'ai vu la demande de M. Brotcorne: concrètement, aujourd'hui, quelle est l'estimation des recettes pour l'année 2008?
Le service d'études des Finances, sur base des chiffres des huit premiers mois, estime que les recettes probables 2008 atteindront 95.702.400.000 euros, soit 1.052.000.000 de moins que l'estimation de l'ajustement budgétaire de juillet. Pour bien rappeler de quoi nous parlons, il s'agit d'un peu plus de 1% du total des recettes, il s'agit de 0,3% du produit intérieur brut.
Dat is dus al een antwoord op de vraag over de schuld. Wij blijven dezelfde evolutie kennen.
Ik krijg trouwens elke maand felicitaties van de Europese Centrale Bank, die zich afvraagt hoe het in België, in vergelijking met andere landen, mogelijk is om een evenwicht en een daling van de schuld te blijven bereiken. Groot-Brittannië kent een tekort van meer dan 3%. Wij proberen om minder dan 3% van het bbp van Frankrijk te hebben. Ook Duitsland evolueert naar een tekort.
Ik weet dat voor u alleen België telt en dat u geen interesse hebt voor de toestand in andere landen. Zelfs de crisis in de Verenigde Staten heeft volgens u geen enkel effect op ons land. Dat is echter uw analyse.
Je répète ce chiffre, monsieur le président: 95.702.000.000.
Il s'agit d'une estimation aujourd'hui sur la base de huit mois de recettes. Il est évident qu'un certain nombre d'adaptations interviendront encore d'ici la fin de l'année et que, comme chaque année – je le redirai encore d'ici le mois de décembre - il faudra attendre pratiquement le 31 décembre pour savoir si on a un déficit de - 0,1 ou - 0,2 ou un bonus de 0,1 ou 0,2.
On peut évidemment retirer toutes les semaines des éléments de cette démarche.
Qu'avons-nous fait pour arriver à ce chiffre?
Nous sommes repartis des estimations des huit premiers mois et nous avons aussi estimé – je peux également vous le donner -, sur la base du dernier budget économique pour 2009, l'évolution des recettes fiscales en 2009. Je dis bien que cette estimation a été réalisée sur la base des données du Bureau du Plan, c'est-à-dire 1,2% de croissance économique, ce qui est largement en-dessous de la croissance même encore estimée pour cette année, et 2,7% d'inflation, telle qu'elle a été évoquée.
Qu'est-ce qui va entraîner des conséquences en matière de recettes fiscales en 2009?
Un certain nombre de mécanismes automatiques. Je vais d'abord vous donner le chiffre. Aujourd'hui, l'estimation du service d'études est que les recettes fiscales seront de 98.320.400.000 euros, c'est-à-dire une croissance de 2,74% par rapport à 2008. En impôts directs, cela représente une croissance de 1,77. Pour les impôts indirects - en dehors de la TVA qui est dans les méthodes désagrégées -, on est à 2,86%. Pour la TVA pure et certaines taxes assimilées, on devrait être au-delà des 4%. Mais ce qui est important, c'est de retenir 2,74% de croissance d'ensemble, avec surtout en impôts directs, une croissance assez faible de 1,77.
Pourquoi? Parce qu'au 1er janvier prochain va intervenir une indexation des barèmes fiscaux. Nous avons connu une inflation très forte cette année. J'ai déjà anticipé une partie de l'indexation à partir du mois d'octobre, à concurrence de 2%, mais nous allons évidemment connaître une indexation importante des barèmes fiscaux au 1er janvier et l'administration en tient compte.
Que puis-je encore dire?
Nous sommes en train de préparer le budget 2009 qui ne sera pas un budget facile. C'est évident quand on regarde autour de nous.
Ma collègue française vient d'annoncer que l'objectif de la France était d'atteindre maintenant un déficit de 0,5% du PIB en 2012.
Nous sommes en train de suivre des procédures de déficit excessif en Grande-Bretagne et nous allons probablement en ouvrir dans d'autres pays. En Belgique, on est en train de regarder si la situation de 2008 est à l'équilibre, comme les années précédentes, à zéro virgule quelque chose près. Je l'ai dit il y a quelques semaines: 0,1, 0,2 ou 0,3, je n'en sais rien car nous sommes en train de travailler sur huit mois de recettes proprement dites et qu'il y a tous les autres éléments.
Je ne dispose d'aucun chiffre pour l'instant de la Sécurité sociale. Je n'ai aucune élément concret en matière de dépenses, même s'il me semble que pour cette année, les dépenses sont sous contrôle.
Je peux simplement confirmer qu'en ce qui concerne la dette, nous nous dirigeons vers une diminution, tel qu'annoncé.
La différence ne sera pas significative, quel que soit le résultat de cette année. En ce qui concerne l'année prochaine, nous sommes confrontés à un ralentissement de la croissance, à une adaptation sur le plan fiscal des barèmes. Des augmentations salariales sont intervenues cette année, mais les barèmes fiscaux étant évidemment adaptés au 1er janvier de l'année suivante, nous allons connaître un décalage en recettes. Fort heureusement pour le pouvoir d'achat de nos concitoyens! En effet, il est intéressant d'indexer les rémunérations, mais si on n'indexe pas les barèmes fiscaux - ce qui ne s'est pas fait pendant de très nombreuses années, pendant les années 1990 -, nous allons être confrontés à une augmentation a priori sensible des dépenses, simplement liées également à l'indexation des rémunérations dans la Fonction publique, des pensions, des allocations, tout comme à l'augmentation des coûts de l'énergie qui se répercutent dans les éléments de configuration du budget de l'État.
Voilà où nous en sommes! Cela signifie que j'aurais déjà pu vous dire, il y a plus d'un mois que, selon mon estimation, nous sommes en risque à concurrence de 0,2 voire 0,3% du PIB. Je l'ai signalé à mes collègues européens également. Que pouvons-nous faire d'ici la fin de l'année? Continuer à gérer de manière stricte les dépenses sur lesquelles on a réellement un pouvoir d'action, continuer à soutenir le pouvoir d'achat, ce qui se répercute sur la consommation intérieure. Je rappelle les mesures de baisse d'impôts prises à travers une série d'adaptations cette année: des frais forfaitaires déjà aménagés en début d'année, une augmentation du minimum imposable pour les revenus les plus faibles intervenue cet été et l'indexation des barèmes fiscaux anticipée au mois d'octobre sans parler des mesures en matière de chauffage. Je ne rappellerai pas le Fonds Mazout et les mesures comparables.
Pour l'année 2008, on ne peut que constater l'évolution des recettes. Lorsque la consommation diminue, les recettes de TVA diminuent aussi bien entendu. C'est la seule constatation que nous puissions faire.
Monsieur le président, il faut toute proportion garder dans ce genre de débat. Nous évoquons un taux de PIB de l'ordre de 0,2 à 0,3%. Je me souviens avoir présenté avec mes différents collègues du Budget successifs les résultats au début du mois de janvier. Certaines années, nous avons annoncé des comptes en équilibre et quelques mois plus tard, au moment des décomptes définitifs, ils présentaient une progression de 0,2 à 0,3%.
L'année dernière, j'ai annoncé au mois de juin que nous terminerions probablement l'année avec un déficit de l'ordre de 0,2%. C'est ce qui s'est produit. Je ne vois pas pourquoi je devrais taire cette donnée. En ce mois de septembre, je sens que l'évolution des recettes et la situation économique devraient également nous amener à ce genre de risque. Je ne le cache pas non plus. C'est la réalité! Des recettes exceptionnelles ou des diminutions de dépenses pourraient-elles intervenir et engendrer un effet contraire? Pourquoi pas? Mais voilà la situation actuelle. Cette estimation émane du service d'études des Finances, le même service qui faisait l'estimation de juin ou juillet, sur laquelle nous nous sommes basés pour travailler le budget. Comment voulez-vous, sur une recette de 95 milliards d'euros, être certains au mois de juin ou juillet de cette année, que l'objectif sera atteint à 1% près?
Ou alors je vous propose d'arrêter les travaux de la commission. Je ne sais pas pourquoi nous allons parler d'une crise financière mondiale, de ses répercussions partout, du ralentissement de la croissance. Je ne sais pas où vous êtes partis en vacances mais il fallait être très loin de la planète Terre pour ne pas se rendre compte que des choses ont changé entre le printemps et l'automne. Peut-être avez-vous une technique pour prendre vos vacances très loin de notre monde. En effet, si je comprends bien, vous me reprochez le même déficit de recettes que celui que vous estimiez en juin. Si c'était le cas, j'en serais ravi: avoir passé les moments qu'on vient de vivre ces dernières semaines sans modifications des recettes, ce serait miraculeux. Malheureusement, ce n'est pas le cas. Nous étions restés sur une prévision d'équilibre au mois de juillet et nous sommes en risque de 1% aujourd'hui.
02.04 Christian Brotcorne (cdH): J'ai précisé au début de ma question qu'elle remontait au tout début du mois de septembre et qu'elle se basait sur des chiffres du mois d'août. J'ai ajouté que pour cette raison, vous n'auriez aucun mal à justifier ces écarts.
Ce que je retiens de votre réponse, monsieur le ministre, c'est que nonobstant cette situation qui s'est encore dégradée, vous restez dans ce que vous nous aviez annoncé, un budget présentant un déficit de l'ordre de 0,3% Vous parlez à présent de 1%. On sait qu'il y aura encore un contrôle budgétaire et que le gouvernement prendra certainement des décisions pour rester le plus proche possible de l'équilibre. C'est la volonté des partis de la majorité.
Vous avez également confirmé les propos du secrétaire d'État au Budget il y a une quinzaine de jours, à savoir que les dépenses étaient maîtrisées grâce à une gestion stricte. Vous venez de le redire. Il a ajouté que cela ne mettrait pas à mal les mesures décidées par le gouvernement en faveur du pouvoir d'achat de nos concitoyens. Je suis donc satisfait de la réponse du ministre des Finances.
02.05 Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de minister, het probleem van de internationale monetaire crisis is in januari zeer duidelijk uitgelegd. Ik weet niet wat de situatie van juni en juli die u beschreef aan verschil maakt. Die maakt een verschil, omdat het probleem dat in januari is aangekaart uiteindelijk tot ontploffing is gekomen, maar daarop had u geanticipeerd. Ik zie u hier nog staan, zeggende dat wij zouden opletten en dat wij een voorzichtigheidsbeleid zouden voeren. Wel, u hebt helemaal geen voorzichtigheidsbeleid gevoerd. Want had u in juni uw eigen conjunctuurnota gevolgd, had u op dat moment de rest van de regering kunnen doen ingrijpen om niet tot een tekort te komen.
Dat tekort veegt u nu wat onder de mat, maar uiteindelijk zal het effect daarvan pas over enkele jaren zichtbaar worden. Daarom meen ik dat het verwijt aan u zeer duidelijk moet zijn dat u op het moment dat u in juni over de cijfers beschikte een zeer voluntaristische houding hebt aangenomen en dat u er niet in bent geslaagd een voorzichtigheidsbeleid te voeren. U hebt de cijfers verdoezeld, met als effect dat er ook geen begrotingsmaatregelen zijn genomen en dat wij nu op een tekort afstevenen dat de komende jaren zal bezwaren.
Tot slot, u doet heel pathetisch over het feit dat het slechts over 0,2% of 0,3% gaat. Neen, u bent continu blijven hameren op een evenwicht en zelfs op een overschot. Uiteindelijk is dat waar het om gaat. Het gaat mij niet om het feit dat u ook geen glazen bol hebt, het gaat mij om het feit dat u de cijfers hebt verdoezeld. U hebt ze veel te rooskleurig voorgesteld en vandaag zitten wij in de situatie dat wij op een tekort afstevenen dat de komende jaren zal bezwaren.
U hebt totaal geen voorzichtigheidsbeleid gevoerd, met als effect dat wij de komende jaren met zijn allen extra kunnen betalen.
L'incident est clos.
03 Vraag van de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de bevindingen van het rapport over de verzelfstandiging van het douaneagentschap" (nr. 7113)
03 Question de M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les conclusions du rapport sur l'autonomisation de l'agence douanière" (n° 7113)
03.01 Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, in april van dit jaar ondervroeg ik u over de talrijke voordelen die een zelfstandig douaneagentschap zou kunnen bieden voor een goede ondersteuning van de logistieke stromen in ons land.
U erkende toen het belang van een voldoende autonoom en gespecialiseerd douaneagentschap en u vermeldde dat u dat een goede zaak zou vinden en dat u er zelfs voor pleit. In uw antwoord verwees u ook naar de beslissing van de Ministerraad van 26 juni 2006, waarin de opdracht werd gegeven om een studie voor de aanpassing van het Coperfinplan op het vlak van de processen, het personeel, de organisatie en ICT te maken voor de administratie Douane en Accijnzen. De topman van de douane, de heer Colpin, zou u die studie in juni 2008 bezorgen.
Aangaande de uitwerking van een arbeidsregeling in shifts, waarvoor de administratie Douane en Accijnzen in grote mate vragende partij is, zei u in april dat de dienst Personeel en Organisatie van de FOD Financiën aan het onderzoeken was hoe men dat in de reglementeringen kon opnemen.
Mijnheer de minister, het is nu september 2008. Ik ga er dus vanuit dat u de studie over de verzelfstandiging van het agentschap hebt ontvangen en dat de dienst Personeel en Organisatie van de FOD Financiën zijn onderzoek heeft voltooid.
Ik heb de volgende vragen.
Ten eerste, wat zijn de bevindingen van de studie over de verzelfstandiging van het douaneagentschap? Kunt u de studie, indien ze al klaar is, bezorgen aan het Parlement?
Ten tweede, heeft de administratie, naar aanleiding van de studie, ook contact genomen met de betrokken bedrijven en verenigingen van havenbedrijven omtrent hun opmerkingen ter zake?
Ten derde, wanneer denkt u de eventuele bevindingen van de studie te implementeren en de verzelfstandiging van het douaneagentschap door te voeren? Kunt u hiervoor een timing geven?
Ten vierde, wanneer zal het shiftsysteem voor het douanepersoneel worden ingevoerd? Wat is de timing daarvoor?
03.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Jambon, in het kader van de beslissingen die werden genomen in de Ministerraad van 23 juni 2006, werd op 14 juni 2007 de studie omtrent de nieuwe BPR “Douane en Accijnzen” opgestart. Naast de aanpassing van de bestaande Coperfinprocessen, het uitwerken van nieuwe processen, het in kaart brengen van de gevolgen ervan op het vlak van de organisatie, ICT, de logistiek, het budget en het personeel, zal ook een implementatieplan worden opgesteld. De studie is nog niet volledig afgerond. Het resultaat mag worden verwacht in de loop van de maand oktober 2008.
In het kader van de vermelde studie zijn nog de volgende stappen gepland: ten eerste, het bespreken van de studie met de representatieve beroepsfederaties, ten tweede, een intern overleg binnen de FOD Financiën en het staatssecretariaat toegevoegd aan de minister van Financiën, ten derde, het voorleggen van de studie aan de minister van Financiën en, ten vierde, het bespreken en evalueren van de studie met representatieve vakbonden en het personeel van Douane en Accijnzen. Later kunnen wij over de eindstudie communiceren naar het Parlement.
De studie voorziet eveneens in een implementatieplanning, maar niet de implementatie zelf. In die implementatie zullen de lopende Coperfinprojecten worden geïntegreerd. De exacte timing hiervan kan pas worden gegeven na afloop van de studie, in de volgende maanden.
Het ontbreken van een shiftregeling is voor de douane inderdaad een nijpend probleem.
Het sectoraal akkoord 2007-2008, dat mijn collega mevrouw Vervotte met de representatieve vakbonden heeft ondertekend, voorziet onder andere in het opstellen van een inventaris van de verschillende in de federale overheid geldende allocaties, premies en vergoedingen, om de stelsels zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen.
Er wordt momenteel bekeken hoe de besprekingen kunnen worden versneld met het betrokken departement dan wel of er een apart dossier voor de douane kan worden ingediend. Wij zullen er alles aan doen om een algemene regeling te hebben. Als dat onmogelijk is, moeten wij speciaal een aparte regeling uitwerken voor de douane en accijnzen.
03.03 Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal eind oktober hierop terugkomen. Ik denk dat het de volgende weken veel sneller zal gaan, want er is een lastige partij uit uw meerderheid verdwenen. Dat zal nu dus allemaal dik in orde komen.
03.04 Minister Didier Reynders: We werken wel nog altijd met dezelfde fractie.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de fiscale benadering van de constructie 'naakte eigendom - vruchtgebruik'" (nr. 7137)
04 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le traitement fiscal de la construction 'nue propriété - usufruit'" (n° 7137)
04.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het aannemen van een vennootschapsvorm heeft in het verleden vooral bij de verwerving van onroerend goed nogal voor wat voordelen gezorgd. Het gaat dan om onroerend goed dat gedeeltelijk of bijna volledig als privéwoonst werd gebruikt. De meest gekende aankoopconstructie was die waarbij particulieren de grond of de woonst aankochten, in naakte eigendom dan wel, en de vennootschap het financieel veel zwaardere vruchtgebruik.
Dat heeft nog altijd een bepaalde mate van aantrekkingskracht, mijnheer de minister. Nochtans verneem ik dat sommige fiscale administraties bepaalde aankoopconstructies van naakte eigendom/vruchtgebruik afwijzen, terwijl zulke constructies bij andere fiscale administraties wel overeind blijven.
Mijnheer de minister, daarover heb ik de volgende vragen.
Kunt u mij meedelen – dat mag schriftelijk – hoeveel onroerende goederen die een gemengd gebruik hadden, dus professioneel en privégebruik, jaarlijks worden aangekocht middels de constructie van naakte eigendom en vruchtgebruik?
Hoe komt het dat de verschillende fiscale administraties die aankoopconstructie op verschillende wijze interpreteren en soms de aankoop van het vruchtgebruik gewoon verwerpen? Dat laatste heeft tot gevolg dat de vennootschap die het vruchtgebruik aankoopt, geen fiscale aftrek kan inbrengen. Dat spreekt voor zich.
Vindt u het nuttig of noodzakelijk om een einde te maken aan de rechtsonzekerheid op het vlak van de fiscale beschouwing van die constructie van naakte eigendom/vruchtgebruik, en dus overal in dezelfde fiscale interpretaties te voorzien?
Denkt u dat de aankoopconstructie van naakte eigendom/vruchtgebruik behouden moet worden, inclusief de fiscale aftrekmogelijkheden?
Twee korte praktische vragen. Hoe zit het met de fiscaliteit op het moment dat het vruchtgebruik ten einde loopt, en de naakte eigendom weer aanwast tot volle eigendom? Wordt de particulier op dat moment fiscaal belast, en zo ja, op welke waarde?
Wat als de particulier zijn woning verkoopt? Wordt hij dan belast op de meerwaarde? Op welke manier wordt die meerwaarde dan berekend? Ik bedoel dan de verkoop van de woning vooraleer het vruchtgebruik ten einde is gelopen.
04.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Logghe, de gegevens waarover de fiscale administratie beschikt, laten haar niet toe om het aantal situaties in te schatten die door u worden bedoeld.
Het valt trouwens op te merken dat het gemengd gebruik van een onroerend goed een praktisch probleem is waarvan de beoordelingselementen niet altijd duidelijk blijken uit de handelingen die zijn onderworpen aan de formele procedure van registratie.
De analyse van de splitsing van het eigendomsrecht heeft naakte eigenaars-natuurlijke personen en vruchtgebruikers-rechtspersonen aan het licht gebracht die in het bijzonder de volgende karakteristieken vertonen.
De waarde van het vruchtgebruik is overschat.
De kosten die ten laste vallen van de naakte eigenaar, worden gedragen door de vruchtgebruiker.
De volle eigendom wordt door de naakte eigenaar verkregen bij afloop van het vruchtgebruik, met of zonder een kleine vergoeding.
Een actie aangaande bijstand, controle en invordering wordt eerstdaags gehouden. Zonder de constructie als dusdanig opnieuw in vraag te stellen, zullen de inzake inkomstenbelastingen toe te passen regels voor de verschillende hierboven aangehaalde aspecten, worden verduidelijkt aan de taxatiebeambten, belast met de controle van de geselecteerde dossiers. Aldus wordt de eenvormigheid van behandeling verzekerd.
Ik ben bereid om meer elementen te geven na die actie over de verschillende regels die van toepassing zullen zijn bij alle controles.
04.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Misschien een korte reactie. Ik ben inderdaad benieuwd om die regels te vernemen. Het klopt inderdaad dat de waarde van het vruchtgebruik wordt overtroffen en de periode waarover het vruchtgebruik loopt wordt ingekort. Als deze constructie behouden blijft, is het volgens mij van belang dat er eenvoudige regels worden opgesteld zodat interpretatie tot een absoluut minimum wordt beperkt.
Ik neem nota van het feit dat de constructie zeker niet aan het einde van zijn Latijn is. Ik dank u, mijnheer de minister.
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "klachten met betrekking tot annulatieverzekeringen" (nr. 7153)
05 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "des plaintes concernant des assurances-annulation" (n° 7153)
05.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag dateert van begin september. Op dat moment regende het blijkbaar klachten over annulatieverzekeringen, volgens allerlei consumentenorganisaties. Een reden van de klacht is de meer dan gebrekkige dekking van verschillende annulatieverzekeringen. Touroperators willen de prijs zo laag mogelijk houden. Daarvoor wordt dan in een zeer beperkte dekking voorzien, bijvoorbeeld alleen in geval van overlijden en het afbranden van de eigen woning. Met andere woorden, onverwachte opnames in het ziekenhuis worden niet langer gedekt, terwijl dat eigenlijk tot de kern van de annulatieverzekering zou moeten behoren.
Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van deze kwalijke ontwikkeling op het vlak van annulatieverzekeringen, waarbij steeds meer minderwaardige dekkingen worden aangeboden? Wat is uw mening daarover?
Wordt het geen tijd samen te zitten met de verzekeringssector en de reissector? Wordt daarin voorzien? Zijn er afspraken gemaakt? Wat zal de rol van de regering daarin zijn?
Weet u hoeveel klachten er in 2007 en 2008 inzake annulatieverzekeringen bij de ombudsman van de verzekeringen zijn toegekomen?
Betekent dat inderdaad een manifeste stijging ten opzichte van 2006 en 2005, en met hoeveel procent?
Is het geen tijd een gedragscode af te spreken met de verschillende sectoren? Ik denk dat touroperatoren er toch ook alle belang bij hebben dat er een zo ruim mogelijke annulatieverzekering wordt onderschreven. Tevreden klanten zijn immers klanten die terugkomen. Ik denk dat wij op het punt zijn gekomen dat er een fundamenteel gesprek daarover mogelijk zou moeten zijn.
05.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Logghe, mijn antwoord zal zich beperken tot uw vraag van 15 september, negen dagen geleden.
Ik ben ervan op de hoogte dat er op het gebied van reisannulatieverzekeringen uitgebreide en minder uitgebreide waarborgen worden aangeboden onder de vorm van afzonderlijke verzekeringspolissen of deel uitmakend van pakketreizen. De premie van die verzekeringsproducten verschilt eveneens. Het komt de consument toe uit te maken welke verzekeringswaarborg hij wil bekomen en tegen welke prijs.
Bovendien, in uitvoering van de wet van 16 februari 1994 op de reiscontracten, zou de consument ter zake precieze raadgevingen en informatie dienen te krijgen van de reistussenpersonen.
De administratie van de FOD Economie vestigt er de aandacht op dat op dit ogenblik er een studie loopt met betrekking tot de annulatieproblematiek, met inbegrip van de aansluitende verzekeringswaarborg. Ik verkies de resultaten van de studie af te wachten alvorens hierover stelling in te nemen.
In 2007 ontving de ombudsman 11 klachten met betrekking tot de annulatieverzekering, tegenover twee klachten in 2006. Dat is een forse verhoging. Voor 2006 werd de annulatieverzekering opgenomen in de rubriek diversen en kunnen er geen aparte cijfers worden verstrekt.
Ik verwijs opnieuw naar de bekendmaking van de resultaten van de lopende studie alvorens ik een stelling zal innemen. Het is evenwel de bedoeling om tot een verbetering van de toestand te komen en om op reglementair vlak de gevolgen uit de studie te trekken.
Mijnheer de voorzitter, het is misschien mogelijk om de studie in de commissie voor te stellen aan het einde van het proces.
05.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben benieuwd naar de resultaten van die studie, zodat wij kunnen zien welke richting het uit moet gaan.
Natuurlijk, ik heb misschien de vraag niet helemaal juist gesteld over de cijfers, mijnheer de minister. Ik zal in elk geval eens horen bij de ombudsman voor de verzekeringen hoe het zit voor de eerste maanden van 2008. Ik had immers de indruk dat het vooral klachten betrof over annulatieverzekeringen de laatste zes à zeven maanden. De cijfers zijn in elk geval niet van die aard om een roodgloeiende telefoon te mogen verwachten uit die hoek.
Ik ben inderdaad geïnteresseerd in de resultaten van die studie inzake annulatie.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de verschillen tussen door privéverzekeraars en ziekenfondsen aangeboden hospitalisatieverzekeringen" (nr. 7157)
06 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les différences entre les assurances-hospitalisation proposées par les assureurs privés et les mutualités" (n° 7157)
06.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik blijf bij u komen.
De hospitalisatieverzekeringen kwamen vooral het voorbije jaar in het nieuws. Er waren de fikse premieverhogingen die door enkele privéverzekeraars werden aangekondigd en het wachten van de regering op de doorvoering van voornoemde verhogingen.
De Europese Commissie stelde een rapport op over de verschillen tussen de polis- en premievoorwaarden van hospitalisatieverzekeringen bij privéverzekeraars en bij mutualiteiten. De Europese Commissie stuitte daarbij naar het schijnt op allerlei discrepanties. Zij spreekt zelfs van discriminaties en eist oplossingen van de Belgische overheid.
Mijnheer de minister, ik heb voor u de volgende, concrete vragen.
Klopt het dat de Europese Commissie ons land uitleg heeft gevraagd over discriminaties tussen privéverzekeraars en mutualiteiten inzake hospitalisatieverzekeringen?
Over welke concrete discriminaties heeft het rapport van de Europese Commissie het?
Wanneer mag het antwoord van de Belgische overheid inzake voornoemde discriminaties worden verwacht?
Wat zal de strekking van het antwoord van de Belgische overheid zijn?
Welke mogelijke gevolgen kunnen voornoemd antwoord en de reactie van de Europese Commissie hebben? Worden op dat vlak premieverhogingen of aanpassingen van premies verwacht? Op welke manier ziet u ons land de bedoelde discriminaties uit de wereld te helpen?
06.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Logghe, ik bevestig dat de Europese Commissie ons land om bijkomende uitleg over de verschillen in de wetgeving met betrekking tot de verzekeringsondernemingen, enerzijds, en de mutualiteiten, anderzijds, heeft verzocht.
In overleg met mezelf heeft mijn collega-minister van Sociale Zaken het initiatief genomen om de verzekeringsondernemingen en mutualiteiten te raadplegen om een ontwerp van antwoord voor te bereiden. Zij zal voornoemd ontwerp van antwoord weldra aan de regering voorleggen en vervolgens aan de Europese Commissie toezenden.
De genoemde besprekingen zijn nog aan de gang. Ik heb echter vernomen dat een akkoord tussen de mutualiteiten, de verzekeringsondernemingen en de twee kabinetten in de maak is. Een antwoord aan de Europese Commissie geven, zal dus nu heel vlug gaan.
06.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, wij moeten misschien het rapport zelf afwachten, maar de enige vraag waarop ik geen antwoord heb gekregen, is wat de strekking van het antwoord op en de beleidslijnen van de Belgische overheid inzake het rapport van de Europese Commissie zal zijn. U zal zich waarschijnlijk aligneren op …
06.04 Minister Didier Reynders: (…).
06.05 Peter Logghe (Vlaams Belang): Wij zullen het rapport bekijken.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Peter Logghe aan de staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Financiën over "de schadevergoeding bij vluchtmisdrijven" (nr. 7158)
07 Question de M. Peter Logghe au secrétaire d'État, adjoint au ministre des Finances sur "l'indemnisation en cas de délit de fuite" (n° 7158)
07.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, slachtoffers van verkeersongevallen met vluchtmisdrijf konden in België tot nu toe alleen rekenen op een schadevergoeding voor de lichamelijke letsels. Er werd geen vergoeding betaald voor de geleden materiële schade. Er is een Europese richtlijn die werd omgezet in een Belgische wet, waardoor er verandering in de zaak komt. Materiële schade zal nu ook worden vergoed, op voorwaarde dat de slachtoffers ook een “aanzienlijk lichamelijk letsel” – letterlijk geciteerd – hebben opgelopen.
Een tweede even belangrijk gegeven inzake vluchtmisdrijven is natuurlijk de toename van het aantal vluchtmisdrijven. In vergelijking met 2006, toen er 664 vonnissen werden geveld in zaken van vluchtmisdrijf, telt men in 2007 niet minder dan 3.921 vonnissen. Dit is een verzesvoudiging op een jaar tijd. Wij mogen ons dan ook verwachten aan heel wat toepassingen van die Europese richtlijn inzake het uitbetalen van materiële schade. Ik veronderstel dat ter zake overleg werd gepleegd met de sector.
Ik heb een aantal concrete vragen, mijnheer de minister. Welke gevolgen zal de toename van het aantal vluchtmisdrijven hebben op het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds? Ik bedoel dan vooral de financiële gezondheid van dat fonds. Zal dit in uw simulaties leiden tot een verhoging van de premies voor autoverzekeringen? Welke financiële gevolgen zal de toepassing van de Europese richtlijn op het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds hebben? Zal dit in uw simulaties leiden tot een verhoging van de premies voor autoverzekeringen? Zijn er door de sector of het ministerie al simulaties gemaakt wat de evolutie van het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds in de eerstkomende jaren betreft?
Ik kijk uit naar uw antwoord.
07.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, over de invoering van de vijfde motorrichtlijn werd uitgebreid overleg gepleegd met het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds, dat de emanatie is van de gemeenschap van autoverzekeraars. Het is te vroeg om zich nu al uit te spreken over de gevolgen van de toename van het aantal vluchtmisdrijven en de mogelijke invloed hiervan op de premies. Vast staat dat een toename van het aantal ongevallen met vluchtmisdrijf aanleiding geeft tot een toename van het aantal aangiften, gebaseerd op de aansprakelijkheid van de bestuurder van een motorrijtuig dat niet kan worden geïdentificeerd.
Het is eveneens te vroeg om zich uit te spreken over de financiële gevolgen van de toepassing van de richtlijn op het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds, of op de verzekeringspremies. Er zijn geen simulaties gemaakt over de eventuele gevolgen van de invoering van de vijfde motorrichtlijn voor het Gemeenschappelijk Motorwaarborgsfonds op de premies. Immers, tot op heden werd niet geïnformeerd naar de omvang van de materiële schade bij een aangifte gebaseerd op de aansprakelijkheid van de bestuurder van een motorrijtuig dat niet kan worden geïdentificeerd. Tot op heden werd die materiële schade niet vergoed.
In samenwerking met de sector van de autoverzekeraars gaan wij proberen alle consequenties van de vijfde motorrichtlijn in kaart te brengen. Daarna zullen wij misschien over een aantal aanpassingen beslissen maar het is momenteel te vroeg om meer te zeggen.
07.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, uw antwoord ontgoochelt mij een beetje. Ik denk niet aan simulaties; ik ga ervan uit dat een voorzichtige huisvader op zijn minst berekent wat hem dat mogelijk zou kunnen kosten.
Ik kan u zeggen dat elke verzekeringsmaatschappij die bijvoorbeeld wordt geconfronteerd met het bericht dat het aantal vluchtmisdrijven met 10% of 15% stijgt op jaarbasis, onmiddellijk op haar eigen schadestatistiek berekent of simuleert wat het haar zal kosten.
Het is bedroevend dat ter zake een weinig voorzichtig beleid wordt gevoerd.
Ik hoop in elk geval voor u dat het niet ontspoort, maar ik ben er niet erg gerust in.
L'incident est clos.
- de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "bankfaillissementen" (nr. 7159)
- de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de gevolgen van het faillissement van de Amerikaanse bank Lehman Brothers" (nr. 7246)
- de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de regeling die van toepassing is in geval van faillissement van een internationale bank met vestiging in België" (nr. 7303)
- de heer Peter Vanvelthoven aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de waarborgregeling bij een bankfaillissement" (nr. 7325)
- de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de gevolgen van de crisis op de financiële markten voor de Belgische banken" (nr. 7326)
- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de risico's van het financiële marktsysteem" (nr. 7330)
- de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het monetair beleid van de ECB" (nr. 7353)
- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les faillites de banques" (n° 7159)
- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les conséquences de la faillite de la banque américaine Lehman Brothers" (n° 7246)
- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la réglementation applicable en cas de faillite d'une banque internationale établie en Belgique" (n° 7303)
- M. Peter Vanvelthoven au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la réglementation en matière de garantie en cas de faillite bancaire" (n° 7325)
- M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'exposition des banques belges à la crise des marchés financiers" (n° 7326)
- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les risques liés au mode de fonctionnement des marchés financiers" (n° 7330)
- M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la politique monétaire de la BCE" (n° 7353)
De voorzitter: Mijnheer Logghe, kunt u al uw vragen samenvatten, alstublieft?
08.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik zal dat zo vlug mogelijk samenballen.
Mijnheer de minister, de eerste vraag dateert al van in de maand augustus, waarvoor mijn verontschuldigingen, maar op dat moment werd een grote regionale Deense bank overgenomen door de nationale bank van Denemarken. Dat is de eerste nationalisering van deze periode, als ik dat zo mag uitdrukken. De Roskildebank had te veel geld geïnvesteerd in projectontwikkelaars. Mijn vraag slaat op de toestand in ons land.
Hoe zit dat bij ons? Kunt u mij een idee geven van de bedragen die de Belgische banken hebben geïnvesteerd in projectontwikkelaars? In welke verhouding staat dat tot kredieten aan gewone consumenten, bijvoorbeeld?
Kunt u mij zeggen welke kredieten aan projectontwikkelaars de jongste jaren aanleiding hebben gegeven tot afbetalingsproblemen? Hoe zit dat? Zijn er al cijfers voor 2008? Hoe wordt dat opgevolgd?
Bestaan er in België nationaliseringsscenario’s bij ernstige bankproblemen? Ik veronderstel dat die vraag ook bij een aantal andere collega’s zal terugkomen.
Inzake bouwgoed, kunt u mij een idee geven van de capaciteit van het depositobeschermingsfonds?
Mijnheer de voorzitter, ik zal mijn volgende vraag hierop onmiddellijk laten aansluiten.
Mijnheer de minister, deze vraag gaat over de gevolgen van het Amerikaans bankfaillissement Lehman Brothers, de derde grootste Amerikaanse bank. Lehman is in ons land bekendgeraakt door de beleggingsverzekering Lift Multisecurity 2008, door Ethias op de Belgische markt verkocht, waarbij Lehman het kapitaal voor 100% garandeerde. De vraag, die ook elke dag in de pers wordt gesteld, luidt wat die garanties nog waard zijn. Mijnheer de minister, daarover heb ik de volgende concrete vragen.
Hoeveel klanten van Ethias hebben die beleggingsverzekering onderschreven?
Hoeveel beleggingsverzekeringen worden er in België aangeboden waarbij Amerikaanse banken instaan voor de garanties?
Hoeveel klanten hebben dergelijke verzekeringen gesloten? Een aantal van die vragen kunt u mij eventueel schriftelijk beantwoorden.
De belangrijkste vraag is de zesde vraag uit mijn ingediende voorbereiding. Gelet op het feit dat Ethias de voortzetter is van OMOB, toch de verzekeraar van het overheidspersoneel, en het feit dat Ethias bij de mensen de perceptie blijft hebben de quasi-overheidsverzekeraar te zijn, zou het niet nuttig zijn dat de overheid over alle financiële gevolgen van Amerikaanse faillissementen voor het brede publiek in België degelijk, vlot en volledig communiceert?
Wordt er overleg gepleegd met de sector? Wat zijn de bevindingen van dat overleg?
08.02 Peter Vanvelthoven (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de minister, ik kan mij enkel aansluiten bij de inleiding van de vorige spreker: de crisis op de financiële markten blijft inderdaad duren. Het ondenkbare is, in ieder geval in het buitenland – en bij uitstek in het land waar de vrije markt en vrijheid, blijheid hoog in het vaandel staan – gebeurd: een bank die failliet gaat. Dat heeft natuurlijk ook gevolgen voor onze bankinstellingen. Het maakt de spaarders hier bijzonder ongerust. Laten wij met zijn allen hopen dat er hier geen faillissementen komen van banken of van verzekeringsinstellingen.
Niettemin wil ik u vragen wat de gevolgen daarvan zouden kunnen zijn. Betekent dit dat Belgische spaarders die geld op de bank hebben staan in de problemen kunnen komen? Ik wil even duidelijkheid van u: hoe ver gaan de waarborgen bij een faillissement en in hoeverre zijn de spaarders, ook de kleine spaarders, beschermd?
Ik heb een aantal vragen voor u. Vandaag bestaat het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten. Mijn vraag is of dat fonds volgens u voldoende capaciteit heeft om het faillissement van een grote Belgische bank op te vangen en om in dat geval te voorzien in de teruggave van de spaargelden of van andere financiële producten aan de klanten van die bank? Kunt u ons details geven over de beschikbare middelen van dat beschermingsfonds?
Daaraan gekoppeld is de vraag of u zinnens bent maatregelen te nemen op korte termijn om de capaciteit van dat beschermingsfonds te verhogen? Ik heb begrepen dat er vandaag een maximale garantie is vanuit het fonds voor 20.000 euro voor gelddeposito’s en hetzelfde bedrag voor de teruggave van andere financiële producten. Mijn vraag is dus of de waarborgregeling die wij in België kennen voldoet aan de Europese regelgeving en of het niet aangewezen is in een verhoging te voorzien? In andere Europese landen, bijvoorbeeld in Nederland, is er een hogere bescherming van de bankklant in geval van faillissement.
Mijn vraag is kortom of u zinnens bent de Belgische regelgeving aan te passen in dezelfde richting als in andere landen die ons zijn voorgegaan, om toch een grotere garantie te bieden en een groter deel van het spaargeld van de kleine spaarder te verzekeren in geval van faillissement.
08.03 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, je me réfère évidemment aux propos de mes collègues. Nous savons tous ce qui se passe aux États-Unis. Je veux parler de l'injection de milliards de dollars par la puissance publique pour tenter de stabiliser la situation. Chez nous, les banques – probablement mieux encadrées par les autorités – n'ont pas adopté la même politique de crédit facile qui a été constatée aux États-Unis. Néanmoins, nous savons combien elles ont investi dans les obligations liées aux crédits hypothécaires américains et se sont exposées de la sorte ou par leurs filiales qui opèrent là-bas à un risque potentiel.
Monsieur le ministre, mes questions sont très précises. La Commission bancaire suit-elle régulièrement le niveau d'engagement des établissements financiers actifs en Belgique dans les produits liés aux crédits à risque américains? Je pense plus particulièrement aux obligations émises par ces banques mises en difficulté.
Savez-vous si ces positions ont été couvertes depuis le déclenchement de la crise? Devons-nous nous attendre à des menaces supplémentaires en raison de la mise en règlement judiciaire de Lehman Brothers? D'une manière générale, j'aimerais vous entendre sur la stabilité de nos établissements bancaires au vu de la crise boursière et financière internationale.
08.04 Dirk Van der Maelen (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de voorbije maanden zijn er steeds meer risico's duidelijk geworden in het financiële marktsysteem. Daarbij wordt ook steeds duidelijker dat de reële effecten niet onbelangrijk zijn. Een van die effecten is de impact van de financiële crisis op de waarde en de soliditeit van de pensioenspaarproducten.
Mijnheer de minister, ik wil van u graag het volgende weten.
Ten eerste, in hoeverre zijn de pensioenspaarproducten met kapitaalgarantie aangeboden door verzekeraars, aangetast door de crisis?
Ten tweede, in hoeverre zijn de pensioenspaarproducten van de banken, de zogenaamde ICB's, zonder kapitaalgarantie, aangetast door de financiële crisis?
Ten derde, wat is de globale waarde-evolutie van beide types over het voorbije anderhalf jaar, graag ook in absolute cijfers?
Ten slotte, hoeveel bedraagt het verlies van pensioenspaarders over het voorbije anderhalf jaar?
08.05 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, les préliminaires seront identiques. On sait que la Banque centrale européenne a aussi injecté de l'argent dans certaines banques: pas moins de 56 banques auraient demandé des crédits pour un montant dépassant les 102 milliards en une semaine. C'est important.
Monsieur le ministre, quelle est la nature exacte de ces interventions en termes de liquidités auprès des banques européennes? S'agit-il de prêts dont le remboursement est certain ou d'autre chose?
Devons-nous craindre que la BCE, comme sa consœur américaine, vienne au secours de banques aux obligations adossées à des créances immobilières devenues très peu liquides, prenant ainsi sur la BCE une partie du risque qui pèse sur ces banques suite à leur politique d'investissement qualifiée aujourd'hui de hasardeuse? S'agit-il d'opérations destinées seulement à améliorer momentanément les liquidités d'établissements bancaires ou d'un transfert de risques vers la BCE pour sauver certains établissements?
Les banques opérant en Belgique, en particulier celles qui sont cotées en bourse de Bruxelles, sont-elles concernées par ces crédits massifs de la BCE? Si oui, dans quelle mesure? Peut-on estimer que ces interventions font certes l'affaire des banques, mais qu'elles portent aussi en elles le risque de voir augmenter l'inflation par le biais d'une augmentation peut-être trop significative de la masse monétaire? Ce risque est-il réel et pris en compte?
Peut-on chiffrer aujourd'hui l'augmentation de cette masse monétaire dans la zone euro depuis le début des interventions en septembre de cette année?
Ne croyez-vous pas que les interventions massives des banques centrales conjuguées aux grandes forces spéculatives qui animent aujourd'hui les marchés ont finalement contribué à accroître la volatilité des échanges de titres?
D'une manière générale, pouvez-vous nous donner les informations dont vous disposez quant à l'orientation de la politique monétaire de la BCE en cette période troublée?
08.06 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik had inderdaad nog een vraag. Wat gebeurt er bij een crash van internationale banken in België? Welke banken in België zijn trouwens niet internationaal? De gevolgen voor Belgische spaarders zijn minder duidelijk bij internationale banken. De woordvoerder van de CBFA heeft daarover een aantal mededelingen gedaan. Ik stel voor dat ik deze vraag uitstel tot op de hoorzitting met de mensen van het CBFA. Ik zal dan gerichte vragen stellen en de antwoorden daarop confronteren met uw mededeling daarover. Ik zal die vraag dus vandaag niet stellen.
08.07 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik wil u erop wijzen dat de Belgische overheid diverse maatregelen heeft getroffen in het kader van de turbulenties op de financiële markten. Al bij de aanvang van de financiële turbulenties in de zomer van 2007 heeft de CBFA een strikte – indien nodig dagelijkse – opvolging van de financiële risico’s ingesteld bij de systeemrelevante financiële instellingen in ons land, zowel banken als verzekeringsondernemingen.
Ik breng in herinnering dat de CBFA de lead supervisor of home supervisor is voor de bankverzekeringsgroepen Dexia, Fortis en KBC. Voor de organisatie van het toezicht op deze instellingen staat de CBFA in dagelijks contact met de overige toezichthouders, host supervisors, van deze groep in Europa. Dit overleg is zeer intensief en stelt hen in staat zicht te houden op de globale risico’s waaraan de groepen zijn blootgesteld.
In Europa zullen nieuwe richtlijnen voor het bank- en verzekeringstoezicht de verplichting opnemen om zogenaamde colleges van toezichthouders te vormen voor het toezicht op internationaal actieve financiële groepen. De CBFA heeft echter reeds een langdurige ervaring van erg nauwe en verregaande samenwerking met andere toezichthouders in het kader van deze colleges van toezichthouders.
Ook sedert begin september 2008, toen de moeilijkheden in het Amerikaanse financiële stelsel in een stroomversnelling zijn gekomen, heeft de CBFA diverse maatregelen genomen. De CBFA heeft sinds de aanvang van de kredietcrisis als een van de eersten in de Europese Unie er bij de financiële groepen op aangedrongen om een grotere transparantie aan de dag te leggen. Dit heeft onder meer tot gevolg gehad dat de Belgische financiële instellingen op maandag 15 september 2008 als een van de eersten hebben gecommuniceerd over de risico’s op Lehman Brothers waaraan de financiële bedrijven waren blootgesteld. Dit heeft het vertrouwen van de markt in de betrokken instellingen versterkt. Transparantie en openheid over de risico’s en de financiële posities zullen bijgedragen tot een beter begrip van de markt over het risicoprofiel van de financiële bedrijven.
Op vrijdag 19 september 2008 heeft de CBFA, na overleg en in overeenstemming met de overige Euronext-toezichthouders, beslist om een verbod in te stellen, in eerste instantie voor drie maanden, op het ongedekt verkopen van genoteerde aandelen van financiële ondernemingen. Daarmee werd aangesloten op initiatieven die ook door andere toezichthouders, onder meer in de Verenigde Staten en in Groot-Brittannië, werden genomen.
Ook op internationaal en Europees niveau worden diverse initiatieven genomen in het kader van de beheersing van de financiële crisis. Net deze week organiseren de CBFA en de NBB in Brussel een internationale conferentie voor 400 toezichthouders van over de hele wereld, de International Conference of Banking Supervisors, waar de recente turmoil en de maatregelen die zich opdringen in het verlengde hiervan, aan de orde worden gesteld en voorstellen voor een versterkte aanpak worden voorgedragen, in het bijzonder inzake aangepast beheer van liquiditeitsrisico’s en inzake de waarderingsproblematiek van complexe financiële instrumenten in periodes van financiële spanning.
Diverse vragen van de leden van de commissie hebben betrekking op specifieke tegenpartijen, bijvoorbeeld Lehman Brothers, of specifieke producten, die door de financiële turbulentie zouden zijn getroffen. Hierbij zou ik willen benadrukken dat de CBFA als toezichthouder beschikt over gedetailleerde informatie over de risicopositie van elke instelling. Belangrijker dan de bedragen van de risicopositie ten aanzien van individuele tegenpartijen of producten, is het zicht dat de CBFA heeft op de risico’s die door de instellingen worden gelopen, zowel ten aanzien van individuele tegenpartijen als voor het geheel van de risico’s, en op de vraag of de risico’s adequaat worden beheerd en beheerst door de financiële instellingen. De CBFA volgt de situatie nauwgezet op en vraagt in periodes van spanningen op de financiële markten dagelijks de liquiditeitspositie en evolutie van de deposito’s op bij de belangrijkste financiële instellingen. Er wordt ook gewaakt over een aangepaste informatie-uitwisseling tussen de CBFA en de Nationale Bank van België, zodat deze laatste op efficiënte wijze haar opdracht inzake het bewaken van de financiële stabiliteit kan uitvoeren.
Ik stel voor dat u meer precieze vragen over sommige producten of instellingen in een hoorzitting zou stellen aan de vertegenwoordigers van de CBFA of de Nationale Bank. Ik zal de positie van de verschillende instellingen niet in detail geven. Er zijn een aantal regels ter zake, maar ik heb er geen probleem mee dat u deze vragen aan de verschillende vertegenwoordigers van de CBFA en de Nationale Bank stelt.
Je puis vous confirmer qu'aucune banque établie en Belgique ne connaît actuellement de problèmes de solvabilité ou de liquidités. Le scénario d'une faillite bancaire en Belgique n'est pas d'actualité.
Les activités des banques belges qui opèrent dans divers domaines et secteurs et s'appuient sur une clientèle de détail à la fois vaste et stable ne sont pas, dans leur ensemble, comparables à celles des banques d'affaires américaines principalement actives dans le domaine de "l'investment banking trading". Les établissements belges disposent de sources de revenus diversifiées et sont, par conséquent, exposées à des risques diversifiés également.
Outre le contrôle rigoureux des risques financiers (solvabilité, liquidité et rentabilité) des établissements – contrôle qu'elle exerce en se fondant sur des normes internationales et européennes –, la CBFA insiste particulièrement sur la nécessité pour ces établissements de disposer d'une organisation et d'une gestion des risques appropriées à leurs activités. La CBFA responsabilise les dirigeants des établissements financiers afin que ceux-ci accordent à ces aspects la plus grande priorité. Elle veille au respect strict des exigences légales en la matière.
La CBFA continuera, comme par le passé, à intervenir avec fermeté si elle constate que le contrôle interne ou la gestion des risques d'un établissement financier présente des lacunes ou que ce dernier encourt des risques trop élevés par rapport à son assise financière.
Je tiens à souligner que depuis la création de la CBFA en 1935 (commission bancaire au départ), la Belgique n'a connu que trois faillites bancaires. Les actifs d'un quatrième établissement en difficulté ont été cédés à un autre établissement avec l'aide des pouvoirs publics. Il s'agissait chaque fois d'établissements de petite taille pour lesquels il n'a jamais été question de nationalisation, dont les pertes globales étaient limitées et qui n'ont pas occasionné de pertes aux déposants.
Cette situation non plus n'est pas comparable à celle des États-Unis qui, sur la même période, ont enregistré 3.566 faillites bancaires. Bon nombre de ces faillites se sont produites à la fin des années 80, lors de la crise dite "savings and loan industry" au cours de laquelle, sur quelques années, jusqu'à 5% des banques américaines ont fait faillite. Il s'agissait généralement d'établissements financiers de petite taille.
À l'heure actuelle, nous assistons aux États-Unis à une recrudescence du nombre de faillites bancaires qui, contrairement à ce qui était le cas lors de la crise "savings and loan industry", touche également des établissements plus importants. Par exemple, la banque hypothécaire Indy Mac, affichant des dépôts d'un montant de 19 milliards de dollars et un total de bilan de 30,7 milliards de dollars. Outre ces établissements, il faut encore mentionner ceux qui sont sauvés de la faillite grâce aux interventions des pouvoirs publics dites "buyout", les sociétés hypothécaires Freddie Mac et Fanny Mae, l'entreprise d'assurances AIG.
Enfin, le système en vigueur aux États-Unis est également fort différent du modèle de l'autorité de contrôle intégré dont la Belgique s'est doté en 2004, en exécution de la loi du 2 août 2002 relative à la surveillance du secteur financier et aux services financiers. D'une part, le contrôle aux État-Unis est dispersé en ce sens qu'il est exercé par plusieurs autorités et institutions dont les compétences se chevauchent partiellement. D'autre part, certains établissements comme les banques d'affaires étaient jusqu'ici soumis à un contrôle prudentiel moins strict. Ces différents éléments sont sérieusement remis en question dans le sillage de la crise financière.
Si toutefois, dans des circonstances extrêmes se situant en dehors du contexte actuel, une faillite bancaire devait se produire en Belgique – la question est posée sur le plan théorique – il conviendrait d'opérer une distinction entre la position des actionnaires et celle des clients de détail.
Les actionnaires supportent le risque de leur investissement dans le capital d'un établissement financier, ainsi qu'il se doit dans une économie de marché. Les clients de détail, en revanche, doivent être protégés contre les caprices du système financier international. Les clients de détail sont protégés par le système de garantie des dépôts qui est géré par le Fonds de protection des instruments financiers. En cas de défaillance d'un établissement, le Fonds de protection interviendra à concurrence d'un maximum de 20.000 euros par déposant. Le système prévoit également une couverture de 20.000 euros en cas de non-restitution d'instruments financiers. Ce droit du déposant est inconditionnel. Il est acquis, quel que soit le niveau total des moyens financiers dont dispose le Fonds de protection au moment de la défaillance de l'établissement.
Afin de couvrir ses engagements, le Fonds de protection a choisi de constituer une réserve alimentée par les contributions annuelles de ses membres. Compte tenu des réserves capitalisées au 31 décembre 2007, du résultat d'exploitation de 2008, contributions annuelles et intérêts d'investissements, et des contributions complémentaires qui peuvent être éventuellement appelées immédiatement auprès des participants au Fonds, le total des avoirs disponibles dépasse les 900 millions d'euros. Si les avoirs disponibles du Fonds de protection s'avèrent insuffisants, les participants au Fonds seraient amenés à effectuer des versements supplémentaires.
Même s'il s'agit de la filiale d'une entreprise mère étrangère ou d'un groupe étranger, chaque établissement de crédit de droit belge doit obligatoirement adhérer au système collectif de garantie des dépôts en vigueur en Belgique. Pour les groupes financiers dont font partie plusieurs établissements de crédit situés dans différents pays, il conviendra chaque fois de se référer au système de protection en vigueur dans le pays concerné. Je rappelle que depuis 1935, les quatre cas de petites banques en faillite n'ont jamais entraîné de conséquences pour les déposants. C'est évidemment la première des préoccupations des pouvoirs publics. Je confirme que cette situation n'est pas d'actualité: il n'y a aujourd'hui aucun risque de manque de liquidités ou d'insolvabilité des établissements surveillés par la CBFA.
Enfin, il règne une grande inquiétude au sujet des produits que certains établissements vendraient à leurs clients sans les informer correctement de la portée de ces produits et des risques y afférents. Il convient tout d'abord d'opérer une distinction quant à la nature des produits ou instruments financiers et la nature de la relation contractuelle avec le client: achat d'actions, d'obligations, d'OPC, de produits d'assurance de la branche 23, etc. Tant pour les produits d'assurance que pour les instruments financiers, il existe un cadre légal qui impose aux établissements l'obligation d'informer correctement leurs clients. Pour les instruments financiers, la réglementation belge prévoit depuis le 1er novembre 2007, date d'entrée en vigueur des règles MIFID, des obligations très précises au sujet de la diligence dont doivent faire preuve les établissements à l'égard de leurs clients.
Ainsi, les banques ne peuvent fournir des conseils en investissement à leurs clients que si elles ont reçu de ces derniers des informations suffisantes concernant leurs connaissances et leur expérience dans le domaine des instruments concernés, sur leurs objectifs d'investissement et leur capacité financière. L'ensemble de ces éléments détermine le profil du client. Les banques ne peuvent fournir au client que les avis que ce dernier considère comme appropriés par rapport à ce profil. S'il s'avère par la suite qu'un avis ne convient pas au client, la responsabilité de la banque peut être mise en cause. Les banques prendraient énormément de risques si elles ignoraient ces règles. Le client, de son côté, assume aussi une responsabilité en la matière: il doit fournir à la banque des informations correctes sur son profil.
Les nouvelles règles MIFID assurent, dès lors, un nouvel équilibre entre les responsabilités de la banque et celles du client. La CBFA contrôle le respect de ces règles.
Si un client estime qu'il n'a pas été traité correctement, il doit s'adresser en premier lieu à sa banque ou à son entreprise d'assurance. S'il n'obtient pas de réponse satisfaisante, il peut adresser sa plainte aux services d'ombudsman indépendant du secteur bancaire et des assurances, lesquels examineront si le comportement de l'établissement concerné était en l'espèce admissible.
S'il s'avère que l'établissement n'a pas fait preuve d'un comportement correct, le client sera indemnisé.
À cette occasion, je voudrais rappeler, monsieur le président, que ce qui s'est produit aux États-Unis, et qui est à l'origine de la crise financière, ne pourrait pas se produire chez nous puisque cela porte sur le crédit hypothécaire. En effet, en Belgique des dispositions légales et des contrôles existent, ce qui entraîne automatiquement une demande de renseignements détaillés sur la capacité d'emprunt du client, fixant des règles de couverture des besoins du client par la banque. On sait qu'aux États-Unis, un très grand nombre de prêts ont été accordés sans aucune considération de la capacité de remboursement des clients, partant du principe que le marché allait sans cesse progresser et qu'il n'y aurait donc aucun problème pour rembourser les crédits octroyés. Chez nous, tous ceux et toutes celles qui ont été confrontés à la demande d'octroi d'un crédit hypothécaire savent qu'il y a toute une série de règles à remplir pour pouvoir en bénéficier.
Cela dit, je ne ferai pas la publicité de produits d'État, mais je rappelle que l'on peut toujours épargner en achetant des bons d'État. Nous n'avons jamais fait défaut en la matière, ces dernières années. De plus, certains produits d'épargne sont aidés par les pouvoirs publics. Je pense ici à l'investissement immobilier ou aux livrets d'épargne. Si nous intervenons, c'est parce que nous avons la volonté de stabiliser l'épargne et de garantir le remboursement de cette épargne. Comme le disait récemment un banquier, s'il y avait au moins aujourd'hui, dans ces temps troublés, deux conseils à rappeler aux épargnants, ce serait de leur dire que si l'on ne comprend pas le produit que l'on propose, il vaut mieux ne pas l'acheter. Cela n'est d'ailleurs pas seulement vrai pour les matières financières. Si l'on ne comprend pas le produit proposé, il vaut peut-être mieux ne pas l'acheter. Et si l'on propose un produit avec un rendement attendu très élevé, c'est que le risque est aussi très élevé. Il n'est pas inutile – me semble-t-il –de rappeler ces deux données.
M. Brotcorne a posé un certain nombre de questions sur l'intervention de la Banque centrale européenne.
L'exercice de la politique monétaire implique que l'Eurosystème octroie régulièrement des crédits. En d'autres termes, il procure des liquidités aux banques. Ces crédits sont toujours garantis par mise en gage d'actifs mobilisables. Ceux-ci répondent à des critères stricts destinés à en assurer la qualité. De plus, une décote est appliquée à ces actifs. Ainsi, le montant du prêt accordé par l'Eurosystème est toujours inférieur à la valeur effective des actifs donnés en garantie. Ces conditions étaient intégralement appliquées pour les interventions récentes de l'Eurosystème.
Au cours des derniers jours, la Banque centrale européenne a décidé d'importantes injections de liquidités en euros qui ne constituent aucunement un assouplissement de la politique monétaire. Des crédits en dollars s'y sont ajoutés pour répondre aux difficultés qu'éprouve l'ensemble du secteur bancaire européen à se procurer des fonds dans cette devise, suite aux problèmes de liquidités observés sur les marchés.
Les interventions de l'Eurosystème ne sont en aucune façon destinées à résoudre des problèmes de solvabilité. C'est bien un problème de liquidités sur le marché. En tant qu'acteur très important sur les marchés financiers européens, les grandes banques belges cotées en bourse de Bruxelles sont, à l'instar des autres grandes banques de la zone euro, naturellement amenées à participer aux adjudications de l'Eurosystème. L'effet des interventions de l'Eurosystème sur la volatilité du taux d'intérêt au jour le jour du marché monétaire en euros est très clair. Il stabilise ce taux à niveau proche du taux directeur de la politique monétaire de la Banque centrale européenne. Le taux de soumission minimal des opérations principales de refinancement est aujourd'hui à 4,25%. Dans un contexte où la méfiance des banques quant à la solidité de leur contrepartie ainsi que l'incertitude concernant leurs propres besoins de liquidités paralyse les échanges interbancaires, les injections de liquidités de l'Eurosystème évitent une envolée des taux à très court terme du marché monétaire. Elles permettent aux banques une constitution plus rapide d'avoirs de réserve au cours de la période de constitution des réserves obligatoires. En fin de période, l'Eurosystème intervient fréquemment dans l'autre sens, absorbant les réserves excédentaires, afin d'éviter une chute du taux d'intérêt au jour le jour du marché monétaire. On observe une très grande stabilité.
Les interventions récentes s'inscrivent ainsi dans la gestion normale de la liquidité par l'Eurosystème. Celle-ci a pour objectif de stabiliser les taux d'intérêt à très court terme du marché monétaire aux alentours du taux directeur qui est fixé chaque mois par le Conseil des gouverneurs de la Banque centrale européenne et qui signale, sans équivoque, l'orientation de la politique monétaire. Comme dans les autres économies développées, la politique monétaire agit plus efficacement en contrôlant les taux d'intérêt à très court terme qu'en fixant la base monétaire, définie comme les engagements monétaires de la Banque centrale, à savoir les billets en circulation et les avoirs de réserve des banques. Pour fixer les taux, la Banque centrale doit répondre aux besoins en liquidités par une offre appropriée.
Les injections de liquidités par l'Eurosystème ne concourent pas à gonfler la masse monétaire, définie comme les avoirs liquides des entreprises et particuliers sur la Banque centrale et les banques, en raison de la baisse du multiplicateur monétaire, défini comme le rapport entre la masse monétaire et la base monétaire. En effet, la crise financière a accru le montant des avoirs de réserve nécessaires aux banques pour assurer normalement leur rôle d'intermédiation financière. Les dernières données disponibles relatives à la masse monétaire dans la zone euro sont celles de fin juillet 2008. Le taux de croissance annuel de l'agrégat monétaire large M3 est revenu d'un sommet de 12,3% en octobre et novembre 2007 à 9,3% en juillet 2008. L'agrégat plus étroit M1 (billets, pièces et dépôts à vue) a subi une déclaration prononcée et son taux de croissance annuel n'était plus que de 0,5% en juillet 2008. Le taux de croissance annuel des prêts des établissements monétaires aux entreprises et particuliers de la zone euro était encore 9,4%.
L'analyse des évolutions des agrégats de monnaies et de crédits n'est qu'un des éléments de l'appréciation par le Conseil des gouverneurs de la Banque centrale des risques qui pèsent sur la stabilité des prix. Il faut en effet tenir compte d'une certaine instabilité – en tout cas, à court terme – de la relation entre la masse monétaire et les prix. C'est pourquoi cette analyse vient en complément d'une analyse économique visant à identifier les chocs affectant les économies de la zone euro et la dynamique de la formation des prix à court et moyen termes. La zone euro est actuellement confrontée aux chocs majeurs que constitue la hausse des prix du pétrole et d'autres matières premières et la crise financière. Conformément à sa mission, l'Eurosystème vise à assurer la stabilité à moyen terme. Les risques à la hausse pesant sur la stabilité des prix ont conduit le conseil des gouverneurs de la Banque centrale européenne à relever progressivement le taux directeur de 2% en décembre 2005, à 4% en juin 2007 et à 4,25% en juillet 2008.
Le Conseil des gouverneurs estime que ce niveau est approprié pour le moment tout en insistant sur la nécessité d'éviter une répercussion généralisée des hausses des prix des matières premières dans l'évolution des prix et des salaires ainsi que sur sa détermination à maintenir solidement ancrées les anticipations d'inflation à moyen et long termes. Il n'a pas donné d'indication sur l'orientation future de la politique monétaire qui dépendra de l'analyse des évolutions économiques et monétaires.
Je voudrais encore ajouter que nous avons eu de nombreux contacts entre collègues européens des Finances ainsi qu'une réunion informelle à Nice il y a quelque temps. Le débat revient sur l'organisation de collèges de superviseurs lorsque des opérations transfrontalières ont lieu. Nous avons l'expérience des opérations transfrontalières puisque nos principales banques travaillent au départ d'au moins deux pays et Euronext travaille comme système financier au départ de trois pays (Pays-Bas, Belgique et France).
De plus, et cela fait plus de neuf ans que je plaide pour cela, il faudra réfléchir à la mise en place d'une structure de supervision européenne. Mais il ne faut pas qu'il y ait de malentendu vis-à-vis ni des superviseurs ni des défenseurs d'une grande structure européenne; dans mon esprit, il s'agit d'une coordination entre les superviseurs existants. Si vous regardez la Banque centrale européenne, c'est un Eurosystème, ce sont les gouverneurs des différentes banques centrales qui siègent au Conseil des gouverneurs. C'est un système européen avec une institution centralisée. En matière de supervision, je pense que nous irons de plus en plus vers des mécanismes de collèges sur plusieurs pays mais probablement aussi vers une structure à l'échelle de l'Union européenne ou, à tout le moins, à l'échelle de la zone euro.
En conclusion, et vous aurez l'occasion d'entendre les représentants de la CBFA et de la Banque nationale de Belgique, je crois vraiment que nous avons tout fait pour suivre cette crise au jour le jour et voir les meilleures réactions à apporter soit par la CBFA en coordination avec ses collègues européens, soit par la Banque nationale en coordination au sein du système européen des banques centrales, donc de l'Eurosystème.
De plus, nous aurons à suivre les évolutions qui vont intervenir dans d'autres pays. Effectivement, je crois que les décisions qui pourraient être prises et confirmées aux États-Unis auront un impact sur les marchés financiers, impact que nous devrons pouvoir estimer.
Je voudrais modestement rappeler que nous suivons tout cela au départ de la Belgique, mais dans un système coordonné en Europe. Je ne pense pas que les décisions prises spécifiquement en Belgique changeront le cours des choses mais par contre, nous devons nous intégrer dans la démarche à l'échelon européen.
Je voudrais encore ajouter que si, comme dans d'autres dossiers, des fautes sont commises dans la gestion de certains organismes financiers, que ce soit ici ou ailleurs, nous serons parmi ceux qui demanderont que des enquêtes et des sanctions puissent intervenir. Nous aurons des réunions d'assemblée générale du Fonds monétaire international le mois prochain; il est évident que nous ne pouvons pas ne pas envisager d'aller plus loin dans l'analyse de ce qui se passe au sein même du système financier américain et des conséquences que cela peut avoir sur les autres partenaires.
Je rappelle que cela ne se fera probablement pas au départ du Parlement national belge mais peut-être au départ d'autres structures si l'on doit analyser la situation des principales banques d'affaires américaines. Je vous situe ainsi le cadre dans lequel se déroulera cette discussion, c'est-à-dire probablement le Fonds monétaire.
Le président: Je vous remercie, monsieur le ministre, pour ces précisions fort utiles, vu les inquiétudes qui prévalent actuellement dans l'opinion publique. Je crois également que la crise des "subprimes" aux États-Unis repose sur une vaste escroquerie rendue possible par une titrisation de créances sur des personnes, dont les bailleurs initiaux savaient qu'elles étaient de toute façon insolvables. Il y a donc eu des lacunes au niveau du contrôle, de la réglementation sans parler d'une dimension abus de confiance, escroqueries avérés. De nombreux banquiers ont vraisemblablement fait ce que vous avez recommandé de ne jamais faire: acheter des actifs dont on ne comprend pas exactement les risques.
08.08 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik houd het heel kort want het essentiële is in feite gezegd. Het helpt niet rond de pot te blijven draaien. De minister heeft gelijk als hij zegt dat de oorsprong van de financiële crisis in de Verenigde Staten ligt. Maar goed, het is toch belangrijk te zeggen dat door de verwevenheid met de Amerikaanse banken de mensen hier de financiële crisis voelen of menen te voelen.
Er moet geen financiële crisis zijn, mijnheer de minister, om toch de gevolgen te dragen van de financiële crisis elders.
De drie sleutelwoorden zijn gezegd. Wat het publiek wil is controle: een betere controle, grotere transparantie, en vooral ook verantwoordelijkheid. De grote bankiers kunnen onmogelijk de verantwoordelijkheid van financiële crisissen afwentelen op de spaarders en zelf ongetroffen blijven.
Ik hoor van u dat er op Europees niveau van alles aan het bewegen is. Wij gaan dat in het oog houden.
U zegt dat de banken op 15 september 2008 onmiddellijk hebben gecommuniceerd over de mogelijke gevolgen voor ons land van het faillissement van Lehman Brothers en dat dit heeft gezorgd voor een versterking van het vertrouwen van de spaarders in de banken. Ik twijfel daar toch een klein beetje aan, mijnheer de minister. Ik lees vandaag in de krant dat Ethias voor 120 miljoen bloot staat aan Lehman. Dergelijke berichten zijn toch niet onmiddellijk van aard om het vertrouwen van de spaarders in de financiële instellingen te vergroten.
Ik ben maar een parlementslid. Ik zal het misschien niet kunnen inschatten, u zult dat ongetwijfeld beter kunnen. In elk geval kijken wij met veel belangstelling uit naar de confrontatie met de mensen van het CBFA. Ik meen dat dit een zeer leerrijke ervaring zal zijn.
Voorzitter:Luk
Van Biesen.
Président: Luk Van Biesen.
08.09 Peter Vanvelthoven (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de minister, u hebt twee tips aan de spaarders meegegeven. U zegt dat men een product dat men niet begrijpt beter niet koopt. Daar hebt u gelijk in, natuurlijk. Als er een groot rendement wordt beloofd, moeten de mensen beseffen dat er ook een groot risico is.
Er is misschien nog iets wat wij daaraan kunnen toevoegen. De mensen moeten beseffen dat in geval van faling – en nog eens, ik hoop dat dit niet het geval zal zijn – zij meer plichten dan rechten hebben tegenover de banken. De spaarder die klant is bij een bank, een spaarrekening heeft en daarnaast een hypothecaire lening heeft lopen zal zijn plicht om die lening te blijven afbetalen moeten vervullen, maar inzake zijn recht zijn spaargeld terug te zien zal hij worden geconfronteerd met de beperking van de garantie tot 20.000 euro. Wat dat betreft, is het belangrijk dat de spaarders dat weten: dat zij hun plichten ten volle zullen moeten nakomen maar dat de rechten heel beperkt zullen zijn.
Ik had u gevraagd of u zinnens bent naar Nederlands voorbeeld de garantie te verbeteren en het bedrag op te trekken. Ik begrijp dat dit niet de bedoeling is van de regering.
08.10 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse complète, notamment au sujet de la méthode d'intervention de la Banque centrale européenne. Je lirai avec intérêt la longue réponse qui a été donnée.
Nous savons que les banques européennes ont été atteintes par la crise apparue aux États-Unis parce qu'elles ont accepté d'acheter et, par là, de garantir des créances hasardeuses ou douteuses. Il a été souvent dit que le problème venait de ce que les agences de notation destinées à accréditer ces véhicules financiers sont essentiellement anglo-saxonnes. Trois d'entre elles exerceraient quasiment un monopole.
Nos banques européennes n'ont pas suffisamment vérifié ce qui émanait de ces agences. De toute manière, l'appréciation du risque par ces dernières est liée à la culture américaine, qui est beaucoup plus portée sur l'acceptation de risques plus importants.
En tout cas, nous devrons plaider au niveau européen en faveur de l'émergence d'une agence de notation à l'échelle européenne. Je sais que la Commission européenne a déjà commencé à travailler sur cette question. De la sorte, l'Union européenne contribuera à la régulation du marché et à la prise de risques crédibles et fiables.
08.11 Dirk Van der Maelen (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil twee zaken zeggen.
Ten eerste, ik blijf op mijn honger. Ik had om concrete informatie gevraagd over de pensioenspaarproducten. De minister verwijst mij naar de hoorzitting van 8 oktober. Om te vermijden dat we die vragen opnieuw moeten stellen, wil ik vragen dat men ons die informatie eerder bezorgt zodat we de discussie ten gronde kunnen voeren.
Ten tweede, ik heb van de minister gehoord dat dit debat niet vanuit dit Parlement moet worden gevoerd. Ik volg u daarin gedeeltelijk. Dit is iets grootser. Ik denk wel dat het moment is gekomen om grondig na te denken over de manier waarop men de laatste dertig jaar wereldwijd is begonnen met vrij verkeer van kapitaal, met deregulering, zonder regels. We zien vandaag wat de effecten daarvan zijn.
Persoonlijk denk ik dat het neoliberale denken over de financiële architectuur heel goed tegen het licht moet worden gehouden. Ik zal met veel belangstelling deelnemen aan de debatten en de discussies die we zullen voeren, want ik denk dat mijn liberale vrienden ons veel uit te leggen hebben.
L'incident est clos.
09 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "groepsverzekeringen voor hospitalisatiekosten" (nr. 7160)
09 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les assurances hospitalisation de groupe" (n° 7160)
09.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, wat betreft groepsverzekeringen en hospitalisatiekosten wil ik het met u eens niet hebben over de premie of het premievolume, maar wel over de implicaties wanneer werknemers het bedrijf vroeger verlaten of met pensioen gaan.
U weet dat groepsverzekeringen die door bedrijven worden aangegaan om hospitalisatiekosten terug te betalen, steeds populairder worden. Weinig bedrijven sluiten geen groepsverzekering af voor hun werknemers. Er zijn echter een aantal problemen. Als een werknemer op een bepaald moment het bedrijf verlaat of met pensioen gaat, staan verzekeraars over het algemeen toe dat de hospitalisatieverzekering te privaten titel wordt voortgezet, maar dan wel tegen premies die overeenstemmen met de leeftijd die men heeft op het moment dat men het bedrijf verlaat of met pensioen gaat of, met andere woorden, tegen een premievolume dat vrij veel hoger ligt dan het premievolume waartegen het bedrijf de groepsverzekering is aangegaan. Naar verluidt zet een aantal groepsverzekeraars steeds meer werknemers ertoe aan om premies opzij te zetten om een soort reserve aan te leggen.
Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen.
Hoeveel werknemers waren er in totaal verzekerd in groepsverzekeringen die hospitalisatiekosten terugbetalen in 2005, 2006 en 2007? Het antwoord op deze vraag naar cijfergegevens mag mij schriftelijk worden bezorgd.
Wat gebeurt er met de opgebouwde reserve in de groepsverzekering hospitalisatie, als de werknemer overlijdt? Kan zijn familie die opgebouwde reserve – premies die in feite tot niets hebben gediend – gebruiken om bijvoorbeeld haar verzekeringspremie goedkoper te maken of, qua premievolume, aanvaardbaarder te maken? Bestaan hiervoor wettelijke bezwaren? Zou men clausules kunnen voorstellen in de contracten om dit mogelijk te maken?
Waarom kan men de reserve die bij de ene verzekeraar werd opgebouwd niet meenemen naar de nieuwe verzekeraar groepsverzekering hospitalisatiekosten, zoals dat bijvoorbeeld wel kan inzake de opbouw van de pensioenen? Men kan daar bepaalde kapitalen meenemen van de ene verzekeraar naar de andere. Waarom zou men die opgebouwde reserve niet kunnen meenemen van de ene verzekeraar naar de andere inzake de hospitalisatiekosten? Op welke basis wordt hierover overleg gepleegd met de verzekeringssector?
09.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Logghe, in 2004 werden er 3.459.000 personen verzekerd in collectieve polissen gezondheidsverzekering. In 2005 ging het om een totaal van 3.677.000 personen en in 2006 3.692.000. Voor 2007 beschik ik nog niet over de gevraagde gegevens.
Artikel 138bis-9, § 1, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, ingevoegd bij de wet van 20 juli 2007, vraagt van de verzekeringsonderneming om de werkgever te informeren over de mogelijkheden voor de verzekerden om een specifieke bijkomende premie te financieren, met de bedoeling de premiehoogte bij de overgang van de collectieve naar de individuele ziekteverzekering te modereren. Verder gaat de wet niet. Het antwoord op de gestelde vragen ligt mijns inziens in handen van de bij de overeenkomst betrokken partijen, te weten de verzekerde werknemer, de werkgever en de verzekeraar. Dat is hetzelfde wat de reserves betreft.
Aangezien ik op dit ogenblik poog om de wet van 20 juli 2007 vlotter te maken op enkele andere punten, wordt hierover nu geen overleg gepleegd. Het is mogelijk om dat te doen, maar we hebben op dit moment veel overleg over veel andere punten uit de wet van juli 2007.
09.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord en voor de cijfers.
Gelet op het aantal verzekerden zou ik toch wel durven pleiten voor een interventie door de overheid, die bijvoorbeeld de verzekeringsmaatschappijen zou kunnen confronteren met de vraag naar verplaatsing van reserves. Dat hoeft niet meteen vandaag, morgen of volgende week te gebeuren, maar ik zou die materie toch meenemen. Het kan ervoor zorgen dat de druk op de sociale zekerheid, vooral voor hospitalisatie en geneeskundige zorgen, voor een deel mee wordt gedragen door de verzekeringsmaatschappijen, als er een sturing vanuit de overheid gebeurt om die reserves te laten overdragen.
Ik zal deze materie nauwlettend blijven opvolgen.
L'incident est clos.
10 Vraag van de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de resultaten van de werkgroep 'brandstofprijzen landbouw- en transportsector: fiscale maatregelen'" (nr. 7186)
10 Question de M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les résultats du groupe de travail 'prix des combustibles secteurs agricole et du transport : mesures fiscales'" (n° 7186)
10.01 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil nog even terugkomen op de problematiek van de hoge brandstofprijzen die actueel blijft.
In de maand juni werden er gesprekken gevoerd tussen de regering en de landbouw- en de transportsector. De bedoeling daarvan was om een aantal concrete maatregelen uit te werken binnen de regering.
Er werden drie werkgroepen opgericht, waarvan de eerste onder het voorzitterschap van minister Van Quickenborne, de tweede onder het voorzitterschap van minister Laruelle en de derde onder uw voorzitterschap, mijnheer de minister van Financiën.
Die werkgroep had als opdracht een onderzoek uit te voeren naar een aangepast fiscaal stelsel waarbij een carry back/carry forward-systeem zou worden uitgewerkt. Daarbij zouden verliezen kunnen worden gespreid over meerdere jaren of zouden verliezen kunnen worden gecompenseerd met de verkregen winsten van de vorige jaren. Dat was het uitgangspunt. Ik heb mij verbijsterd afgevraagd hoe men dat in de praktijk zou doen.
Vandaag kom ik u vragen naar de vooruitgang in het kader van die werkgroep. Ik weet dat de andere werkgroepen al in juni zijn samengekomen. Ik ken het resultaat daarvan niet, maar dat moet ik aan mijn collega's vragen. Ik richt mij tot u met betrekking tot uw werkgroep. Is uw werkgroep al bijeengekomen? Wat is er concreet gebeurd? Heeft men iets uitgewerkt? Met welke timing wil men werken om het carry back/carry forward-systeem al of niet te concretiseren?
10.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Goyvaerts, het stelsel van carry-back maakt reeds het voorwerp uit van een wetsvoorstel tot invoering van carry-back voor de land- en tuinbouwsector in het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992.
Dergelijk stelsel beperken tot de land- en tuinbouwsector zou hoogstwaarschijnlijk door de Europese Commissie worden aangemerkt als een vorm van staatssteun terwijl een uitbreiding van het stelsel naar alle sectoren toe een enorme budgettaire impact zou teweegbrengen. Bovendien zou de invoering van dergelijk stelsel geen toepassing vinden op land- en tuinbouwers die op forfaitaire wijze worden belast.
De sector stelt dan ook voor om, indien om budgettaire of legistieke redenen de invoering van een carry-backstelsel niet mogelijk zou zijn, wettelijk de mogelijkheid te creëren dat verliezen ook kunnen worden vastgesteld op basis van forfaitaire grondslagen van aanslag.
Die mogelijkheid en de andere mogelijkheden, ook het carry-backstelsel, worden thans door de bevoegde administratie onderzocht. Wij zullen verder overleggen met de sectoren over de verschillende mogelijkheden, niet alleen een carry-backstelsel, maar bijvoorbeeld ook een andere mogelijkheid in verband met de verliezen.
10.03 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben niet veel wijzer geworden uit uw antwoord. Ik stel vast dat er nog steeds een werkgroep is en dat er tot op heden niet veel vorderingen zijn. Ik hoop dat men daar alsnog enige spoed achterzet, want de tijd tikt verder, de brandstofprijzen blijven hoog, hebben soms wel eens de neiging om een beetje te dalen.
Tot op heden zie ik weinig of geen resultaat uit die werkgroep komen. Ik vermoed dat ik hierop op een later moment nog eens zal moeten terugkomen, liefst nog voor het einde van het jaar.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de afhandeling van het dossier betreffende een verbeurdverklaarde villa in Overijse" (nr. 7187)
11 Question de M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le règlement du dossier relatif à une villa saisie à Overijse" (n° 7187)
11.01 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, rond 12 september heeft het dossier van de verbeurdverklaarde villa die wordt bewoond door een neef van de overleden Zaïrese president Mobutu, de persaandacht gehaald. Het gezin zou al anderhalf jaar in die villa in Overijse wonen, terwijl die villa is verbeurdverklaard als gevolg van het feit dat de betrokkene in maart 2007 door de correctionele rechtbank van Brussel werd veroordeeld tot drie jaar cel, waarvan de helft met uitstel. Die veroordeelde oplichter zou dus uit die woonst moeten worden gezet. Daartoe is er blijkbaar een interventie nodig van de FOD Financiën.
Volgens de directeur van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring, het COIV, zijn er in dat dossier problemen met de samenwerking tussen Justitie en Financiën, zo verklaart hij in de pers.
Mijnheer de minister, bijgevolg heb ik de volgende vragen.
Wat is de stand van zaken in dat dossier? Graag had ik geweten waarom dat dossier zo lang aansleept en welke de acties zijn die uw departement op korte termijn zal ondernemen teneinde het dossier te deblokkeren en/of definitief af te handelen.
Blijkbaar wordt de zwartepiet of de joker een beetje in uw richting geschoven, en ik wil dus weten wat daarvan aan is.
11.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Goyvaerts, vanaf het in kracht van gewijsde treden van een vonnis houdende de verbeurdverklaring van een goed, gaat de eigendom van dat goed over op de Belgische Staat. Het beheer van de goederen toebehorend aan de Belgische Staat, valt onder de bevoegdheid van de FOD Financiën.
De rechten van de Belgische Staat inzake dit verbeurdverklaard onroerend goed, werden door mijn diensten veilig gesteld door de overschrijving van het vonnis van verbeurdverklaring van 7 maart 2007 op het hypothecair kantoor op naam van de Belgische Staat.
In afwachting van het verstrijken van de termijnen of mogelijke procedures waarbij derden, zoals het gezin van de veroordeelde, hun rechten kunnen laten gelden op de verbeurdverklaarde goederen, wordt de eer van het verbeurdverklaarde onroerend goed waargenomen door mijn diensten.
Artikel 197 bis van het Wetboek van strafvordering voorziet dat de vervolgingen tot invorderingen van verbeurdverklaarde goederen worden gedaan in naam van de procureur des Konings door de Domeinen, en dat volgens de aanwijzingen van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring.
Op 25 juli 2007 werd door het parket expliciet gevraagd om, gelet op nog lopende procedures, te wachten met de verkoop van het onroerend goed.
Bovendien zijn er nog tal van juridische onduidelijkheden inzake de mogelijke rechten van het gezin van de veroordeelde op de gezinswoning en de overige uitvoering van het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van 7 maart 2007 voor wat betreft de rechten van de optredende, burgerlijke partijen.
De FOD Financiën heeft op 12 september 2007 aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagname en de Verbeurdverklaring – COIV – de wettelijk vastgelegde aanwijzingen met betrekking tot de uitvoering van voormeld vonnis gevraagd.
Tot op heden werd de FOD Financiën nog niet op de hoogte gebracht van de uitkomst van voormelde procedures en van aanwijzingen om het dossier te kunnen afhandelen.
11.03 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is natuurlijk goed dat u enige tekst en uitleg geeft bij mijn vraag.
Het blijft niettemin verbazingwekkend, hoewel verbeurdverklaringen wel vaker gebeuren. Iedereen heeft ook recht op uitputting van juridische argumenten. Daartegen heb ik geen bezwaar.
U en uw diensten hebben nu blijkbaar met het COIV een aantal contacten gelegd.
U sprak daarnet over de uitputting van de bezwaartermijnen. Hoe lang kan zulks duren? Kan een dergelijke procedure nog jaren aanslepen of hebt u de zaak nu gewoon aan het COIV overgelaten, dat u dan opnieuw moet contacteren met een aantal argumenten? Wordt het met andere woorden een processie van Echternach?
11.04 Minister Didier Reynders: Ik weet het niet. Het is de processie van België en niet van Echternach.
11.05 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): De processie van België hebben wij de voorbije vijftien maanden al meegemaakt. Op dat vlak hoeft u mij niet te informeren.
U moet echter op een gegeven moment het dossier afhandelen. Ik neem aan dat het geen uniek dossier is. Er zullen nog wel dossiers van die aard zijn. Het is misschien gênant voor de persoon die de veroordeling heeft opgelopen. Ik zou niettemin willen dat Financiën zijn steentje voor het snel afhandelen van het dossier bijdraagt.
Mijnheer de voorzitter, in het andere geval ben ik verplicht om te gepasten tijde op het dossier terug te komen.
L'incident est clos.
12 Vraag van mevrouw Hilde Vautmans aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de personeelsbezetting van het aankoopcomité te Hasselt" (nr. 7209)
12 Question de Mme Hilde Vautmans au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les effectifs du comité d'acquisition de Hasselt" (n° 7209)
12.01 Hilde Vautmans (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, ik zal kort zijn want de tijd dringt en er zijn nog heel wat collega’s die hun vraag willen stellen.
Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over het aankoopcomité in Hasselt. Naar verluidt zou het aankoopcomité heel sterk onderbemand zijn, waardoor een groot aantal procedures veel vertraging oploopt. Het zou onder andere gaan om de onteigeningen voor de aanleg van fietspaden. Men heeft daarvoor veel te veel tijd nodig.
Mijnheer de minister, hoe zit het met het aankoopcomité in Hasselt? Klopt het dat het onderbemand is? Welke stappen zult u zetten opdat die onteigeningen vlotter kunnen verlopen?
12.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, de administrateur van de Patrimoniumdocumentatie is onder meer belast met het verdelen van het personeel, dat hem ter beschikking wordt gesteld, over de verschillende administraties waarvoor hij verantwoordelijk is. Het gaat hier onder meer over de aankoopcomités.
Deze comités vertegenwoordigen bijna 6% van het totale personeelsbestand van de administratie van de Patrimoniumdocumentatie. Dit personeel, bestaande uit alle mogelijke graden, statuten en taalrollen, ging van 5.193 ambtenaren op 30 november 2004, naar 4.954 ambtenaren eind 2007. Dit komt neer op een daling met 239 ambtenaren.
Die daling is voornamelijk aan twee redenen te wijten. De op mijn departement toepasbare beslissing om voor vijf vertrekkende personen drie nieuwe personen aan te werven teneinde over een minder groot maar meer gekwalificeerd personeelsbestand te beschikken. Ik wijs er nogmaals op dat deze wervingen vooral in de niveaus A en B plaatsvinden. Men stelt vast dat de door Selor georganiseerde vergelijkende wervingsselecties bij de Nederlandse taalrol minder bijval vinden. Dit heeft tot gevolg dat er onvoldoende wervingen zijn ten opzichte van de mogelijkheden die de personeelsplannen bieden.
Zo zijn er bij de administratie van de Patrimoniumdocumentatie nog steeds 95 ambtenaren van de Nederlandse taalrol aan te werven. Om dit tekort op te vangen, heeft de administratie in 2007 beslist om alleen voor de kandidaten van de Nederlandse taalrol vergelijkende selecties voor niveau A te organiseren. In 2008 heeft zij op dezelfde wijze gehandeld voor niveaus A en B. Aangezien het personeelsplan 2008 onlangs werd goedgekeurd, kan in samenwerking met Selor worden overgegaan tot de toegestane wervingen voor de administratie van de Patrimoniumdocumentatie.
In verband met het aankoopcomité wens ik nogmaals te wijzen op de chronische moeilijkheden om kandidaten te vinden in de provincies Antwerpen en Limburg. Het spreekt voor zich dat ik mijn departement de opdracht heb gegeven de wervingen onder de verschillende administraties te verdelen en om er over te waken dat zij de toevertrouwde overheidsopdrachten optimaal kunnen blijven vervullen.
Ik heb steeds gezegd dat er een gebrek aan kandidaten is in de Nederlandstalige taalrol. Men probeert om meer selecties te organiseren.
12.03 Hilde Vautmans (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is natuurlijk geen erg hoopvol antwoord. Er is blijkbaar een chronisch tekort. Ik kan er alleen maar op aandringen dat u bijkomende stappen zet. Ik zal via mijn kanalen zeker ook Limburgers aansporen om te komen solliciteren om het tekort op te vullen.
L'incident est clos.
13 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de inning van belastingen" (nr. 7233)
13 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la perception des impôts" (n° 7233)
13.01 Dirk Van der Maelen (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de minister, vorig jaar heb ik u al eens cijfers voorgelegd inzake de inning, de cijfers van 2006. Toen heb ik erop gewezen dat er zeer grote regionale onevenwichten waren. U hebt toen gezegd dat dat zou worden bekeken en onderzocht.
Ik heb vandaag de cijfers voor 2007, de situatie op 31 mei 2008. Wat stel ik vast? Ik stel vast dat die regionale onevenwichten nog steeds aanwezig zijn. Ik stel vast dat wat de inning betreft, in de Vlaamse districten tussen 6,5% en 11,6% van de belastingplichtigen zo goed als ongemoeid gelaten wordt, in de twee Brusselse districten 28%, terwijl dat in de Waalse districten tussen 23% voor Luik en 46% voor Charleroi is.
Ik wil dus voor de tweede keer aan u vragen, mijnheer de minister, wat u zinnens bent te doen om de scheeftrekkingen die uit die cijfers blijken recht te trekken? Wij leven in een federaal land; de fiscale wet is een federale wet en de FOD Financiën is een federale instantie. Ik meen dat het de opdracht is van de minister van Financiën ervoor te zorgen dat de fiscale wet, die gelijk is voor alle Belgen, ook in alle districten van ons land op dezelfde wijze wordt toegepast. Helaas moet ik mij voor de tweede keer tot u wenden en u erop wijzen dat dat voor de cijfers van 2007 nog steeds niet het geval is.
13.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Van der Maelen, het is altijd risicovol zich te laten leiden door cijfers die uit hun context worden gerukt en die zonder enige uitleg over de manier hoe zij werden verkregen, zomaar door de pers worden overgenomen.
In het belang van het democratische debat verdient een delicate kwestie als de regionale verschillen inzake inning en invordering van de belasting ongetwijfeld meer nauwgezetheid.
Ik wil er eenvoudigweg op wijzen dat de aangevoerde cijfers voor Brugge, Gent en Leuven op 31 mei 2008 ver verwijderd liggen van de cijfers die bekend zijn bij de administratie. Misschien hebt u betere informatie dan mijn administratie? Het is niet de eerste keer dat wij een verschil zien tussen uw cijfers en de realiteit. Maar goed, dat is nu zo.
Enkel de cijfers van de gewestelijke directie Charleroi – u hebt blijkbaar goede informatie uit Charleroi – benaderen de werkelijkheid, en bovendien nog enkel die inzake de personenbelasting, niet inzake de rest.
Het is onweerlegbaar dat er regionale verschillen bestaan op het vlak van de werklast. Zo overschrijdt het aantal ingekohierde artikelen met een positief te betalen saldo dat te behandelen is door de ontvangkantoren van de gewestelijke directies Luik en Charleroi het aantal dat elders wordt vastgesteld, ongeacht de aard van inkomstenbelastingen, personen- of vennootschapsbelastingen.
Bij wijze van voorbeeld, wanneer men het totaal van de in 2007 voor het hele land uitvoerbaar verklaarde artikels van het geautomatiseerd systeem ICPC in aanmerking neemt, stelt men vast dat die twee gewestelijke directies de inning en invordering moeten verzekeren van bijna de helft van de positief ingekohierde artikels van het land.
Die toestand kan door meerdere factoren worden verklaard, zoals het beheer door de federale Staat van de onroerende voorheffing voor Wallonië en Brussel, terwijl die belasting in Vlaanderen sedert 1999 volledig werd geregionaliseerd en minder voorafbetalingen in Wallonië. Ik heb tabellen met de precieze cijfers, artikelen en verdeling in percentage ter beschikking van de commissie en van de heer Van der Maelen.
Het is evident dat die toestand een verschillende werklast naargelang de Gewesten met zich meebrengt. Wanneer men het aantal in 2007 ingekohierde maar op 31 augustus 2008 geheel of gedeeltelijk onbetaalde aanslagen die door de administratie als onmiddellijk eisbaar –invorderingscode 1 – worden beschouwd, nader bekijkt, stelt men inderdaad grotere verschillen vast, en dit voornamelijk in de gewestelijke directie Charleroi. Ik heb ook die cijfers op 31 augustus 2008 voor de commissie.
Ik moet er onmiddellijk aan toevoegen dat, wat de fiscale ontvangsten betreft, de toestand het rendement van de dienst niet bezwaart. Het rendement is immers goed vergelijkbaar voor het hele land.
Inderdaad, op 31 augustus 2008 bedraagt het gemiddeld aanzuiveringspercentage bruto-ontvangsten tegen het ingekohierde te betalen bedrag van de in 2007 ingekohierde artikelen voor het hele land 86,87%. Geen enkele gewestelijke directie wijkt beduidend van dat gemiddelde af, met uitzondering van Brussel, dat een percentage van 78,76% vertoont. Men weet echter dat de vennootschapsbelasting er sterk is vertegenwoordigd.
Het aanzuiveringpercentage van Gent bedraagt 92,35%. Te noteren valt vervolgens de uitstekende, tweede plaats van Luik met 91,41%. Daarna volgen Antwerpen met 88,65%, Leuven met 88,24% en Charleroi, dat met 86,91% perfect binnen het nationaal gemiddelde valt.
Misschien is het op basis van andere cijfers van uw studiebureau mogelijk om dergelijke informatie aan de pers te geven. Voor de cijfers van het ministerie is dat echter niet het geval.
Uit voorgaande, korte toelichting moet worden besloten dat de performantie van de diensten – alle overige zaken zijn gelijk – van het ene naar het andere ambtsgebied perfect vergelijkbaar is en dat de vastgestelde verschillen moeten worden gerelativeerd. Overigens geeft de enkele analyse van het aantal artikelen dat nog in het jaar volgend op de inkohiering moet worden behandeld, slechts een heel gedeeltelijk beeld van de werkelijke toestand van de fiscale ontvangsten. Bedoeld beeld is vanuit statistisch oogpunt zeker niet bevredigend.
Dat betekent geenszins dat het niet nodig zou zijn de performantie van de invorderingsdiensten nog te verbeteren. Het tegendeel is waar. Dat is echter precies aan het gebeuren, dankzij de invoering van het investeringsprogramma STIMER, dat een onderdeel van het Coperfinplan is, en het gebruik van de techniek van de risicoanalyse in het kader van doelgerichte invorderingsacties.
Mijnheer de voorzitter, ik heb dus alle cijfers over de verschillende momenten, niet alleen voor 31 augustus 2008 maar ook voor de inkohiering van 2007. Wij zullen zien. De regels worden overal op dezelfde manier correct toegepast en men hanteert in de verschillende subregio's van ons land dezelfde werkmethode.
Ik wacht op de cijfers van het studiebureau van de sp.a, dat misschien een parallel bureau is gelet op de cijfers van onze administratie. Ik werk echter op basis van de cijfers van de fiscale administratie en hopelijk nog niet op basis van de cijfers van de heer Van der Maelen.
De voorzitter: Het antwoord wordt onderwijld voor de leden van de commissie gekopieerd, zodat er geen misverstand over kan bestaan.
13.03 Dirk Van der Maelen (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de minister, ik heb gewerkt op basis van de cijfers van uw eigen fiscale administratie. Die cijfers waren beschikbaar op 31 mei 2008. Ik kijk met belangstelling uit naar de cijfers die u mij zult geven, de situatie van eind augustus 2008.
Ik kan zeggen dat een stuk van de argumentatie, zoals onder meer het feit dat de onroerende voorheffing in Wallonië en Brussel nog federaal wordt geïnd, helemaal niets te maken heeft met de zaak. Ik blijf staande houden dat er op basis van de cijfers van 31 mei 2008 significante verschillen zijn voor de inningprestaties.
Mijnheer de minister, ik zal hierop terugkomen. Ik zal uw cijfers, die u mij zult bezorgen, bestuderen en ik zal hier in onze commissie daarover met u opnieuw van gedachten wisselen.
L'incident est clos.
14 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de fiscale gegevensbank Fisconet" (nr. 7292)
14 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la base de données fiscales Fisconet" (n° 7292)
14.01 Dirk Van der Maelen (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, sinds 19 juli werd de fiscale gegevensbank Fisconet niet meer geactualiseerd. Er zou een nieuwe fiscale gegevensbank Fisconetplus worden opgestart ter vervanging van het huidige Fisconet.
Klopt het dat er problemen zijn met de opstart van Fisconetplus? Zo ja, over welke problemen gaat het?
Wat zijn de financiële gevolgen? Wie moet hiervoor opdraaien, de overheid of de onderneming die in gebreke blijft?
Wanneer zal de nieuwe gegevensbank operationeel en raadpleegbaar zijn?
De voorzitter: Ter informatie, dit is de laatste vraag die in de commissie wordt gesteld. Op vraag van de minister wordt de vergadering gesloten om 17.30 uur. Nu zal de minister antwoorden op vraag nr. 7292, punt 19 van de agenda. De andere punten, vanaf punt 20, worden verschoven naar de agenda van 8 oktober.
14.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, voor een goed begrip, dit is dus het laatste antwoord op de laatste vraag.
De lancering van Fisconetplus, de opvolger van Fisconet, heeft een vertraging opgelopen die het oorzakelijk gevolg is van de vervanging van de publicatiesoftware waarvan is gebleken dat de performance niet voldeed aan de door de toepassing gestelde eisen.
Tot dusver zijn er, met uitzondering voor de kosten van de verlenging van de opzetting van Fisconet, die door mijn departement worden gedragen, geen financiële gevolgen verbonden aan die vertraging. Indien de thans vooropgestelde planning kan worden gerespecteerd, is de start van Fisconetplus gepland voor begin november.
Ik wens nog op te merken dat de belangrijkste informatie over wijzigingswetten, besluiten, rulings, circulaires, forfaitaire grondslagen van aanslagen, en dergelijke, zowel door de burger kan worden geraadpleegd op de website van de fiscus, als door de ambtenaar van mijn departement, via intranet. Op die manier worden eventueel negatieve effecten tot een absoluut minimum beperkt.
Er is voor de burger dus nog de mogelijkheid om alle informatie te krijgen via de website van de FOD Financiën en voor de ambtenaar via intranet. Fisconetplus zal dus in november starten.
14.03 Dirk Van der Maelen (sp.a+Vl.Pro): Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag wat het prijskaartje is. Volgens mijn informatie zou Kluwer voorlopig depanneren. Ik neem aan dat Kluwer, een privaat bedrijf, daarvoor een prijs aanrekent. Ik zou willen weten wat het uitblijven van het opstarten van Fisconetplus kost.
14.04 Minister Didier Reynders: De vertraging brengt geen kosten met zich mee. Het huidige Fisconet blijft bestaan. De hosting wordt door mijn departement gedragen. Ik zal vragen wat het nieuwe systeem kost.
14.05 Dirk Van der Maelen (sp.a+Vl.Pro): Mijn vraag is wat de vertraging kost.
14.06 Minister Didier Reynders: Niets, behalve dan de kosten voor de hosting van het huidige Fisconet. Het antwoord van mijn administratie is klaar en duidelijk: niets. Ik zal het verifiëren.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.38 uur.
La réunion publique de commission est levée à 17.38 heures.