Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene Zaken en het Openbaar Ambt

Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique

 

van

 

woensdag 17 september 2008

 

Voormiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 17 septembre 2008

 

Matin

 

______

 

 


La séance est ouverte à 10.16 heures et présidée par M. André Frédéric.

De vergadering wordt geopend om 10.16 uur en voorgezeten door de heer André Frédéric.

 

Le président: Chers collègues, je tiens tout d’abord à vous rappeler les "règles du jeu". Cinq interpellations et une question sont à l’ordre du jour. Comme à mon habitude, je serai strict sur le timing. Le premier interpellateur dispose de dix minutes tandis que les interpellateurs suivants disposent de cinq minutes. Le gouvernement, à savoir le ministre de l’Intérieur, dispose quant à lui de vingt minutes pour sa réponse. Les interpellateurs auront ensuite cinq minutes chacun pour répliquer.

 

À la demande du président Herman Van Rompuy et conformément au Règlement de la Chambre, les membres qui le souhaitent auront la possibilité d’intervenir dans les répliques à raison de cinq minutes chacun. Je demande dès lors aux groupes politiques de se concerter de manière à ne pas avoir dix-sept intervenants par groupe.

 

Ceci étant reprécisé, je donne la parole au premier interpellateur, M. Dedecker.

 

01 Samengevoegde interpellaties en vraag van

- de heer Jean Marie Dedecker tot de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het personeelsbeleid bij de federale politie en bij de algemene inspectie en betreffende het functioneren van de hoofden van beide diensten (art. 131)" (nr. 105)

- de heer Fouad Lahssaini tot de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de gevolgen van de rapporten van het Comité P" (nr. 111)

- de heer Stefaan Van Hecke tot de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "mogelijke onregelmatigheden bij benoemingen federale politie" (nr. 112)

- de heer Filip De Man tot de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de drie rapporten van het Comité P" (nr. 113)

- de heer Ludwig Vandenhove tot de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de berichten betreffende het personeelsbeleid bij de federale politie en bij de algemene inspectie en betreffende de rapporten van het Comité P" (nr. 116)

- de heer Josy Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over “de drie rapporten van het Comité P van 15 september 2008” (nr. 7238)

01 Interpellations et question jointes de

- M. Jean Marie Dedecker au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la politique du personnel à la police fédérale et à l'inspection générale ainsi que sur le comportement des chefs de ces deux services (art. 131)" (n° 105)

- M. Fouad Lahssaini au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les suites du rapport du Comité P" (n° 111)

- M. Stefaan Van Hecke au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les irrégularités qui auraient été commises lors de nominations à la police fédérale" (n° 112)

- M. Filip De Man au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les trois rapports du Comité P" (n° 113)

- M. Ludwig Vandenhove au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les informations concernant la politique du personnel à la police fédérale et à l'inspection générale ainsi que les rapports du Comité P" (n° 116)

- M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre de l’Intérieur sur "les trois rapports du Comité P du 15 septembre 2008" (n° 7238)

 

01.01  Jean Marie Dedecker (LDD): Mijnheer de voorzitter, u benadrukt die tien minuten spreektijd nogal. We ontvingen gisteren een rapport dat heel wat pagina’s telt en dat al werd voorgekauwd in de commissie, commissie die wij niet mochten bijwonen. En nu krijgen we tien minuten spreektijd. Ik zal het trachten te doen in tien minuten.

 

Le président: C’est le Règlement, monsieur Dedecker.

 

01.02  Jean Marie Dedecker (LDD): Mijnheer de voorzitter, over democratie kunnen we nog wat praten, zeker gezien hetgeen er nu met uw partij gebeurt.

 

Le président: Vous avez déjà perdu une minute.

 

01.03  Jean Marie Dedecker (LDD): Dit dossier lag al meer dan een jaar in de bankkluis van het Comité P en wordt nu behandeld dankzij wat kranten die wat artikels hebben gepubliceerd en dankzij een klein partijtje dat de druk wat heeft opgevoerd. Ik ben verheugd te kunnen zeggen dat de democratie nog werkt in dit land.

 

Mijnheer de minister, ik zal het niet hebben over de zaak Els Cleemput, want mijn spreektijd is te beperkt. Wat valt er daarover te zeggen? Ik vind het, wat denigrerend, een kleutertuin. Het lijkt op een kippenren waar alle kippen kakelen voor een haan, op een kermis der ijdelheden waar de ene chantage pleegt ten opzichte van de ander.

 

Ik zal het ook niet specifiek hebben over de zaak Ricour-Savonet. Er is een oorlog aan de gang waarbij men mekaar de zwartepiet toespeelt. Ik zal het niet hebben over de canapépolitiek, noch over het machtsmisbruik niettegenstaande dat uw juridische adviseurs daarin hebben gezeten, en niettegenstaande het feit dat ik u hier op 9 juli alles heb gezegd.

 

U hebt op dat moment gezegd dat, en ik citeer het Comité P: “In antwoorden op parlementaire vragen heeft Dewael de constructie steeds verdedigd en gesteld dat hij de wettelijkheid van de vorm heeft geverifieerd”. Dat staat in het verslag van het Comité P. U hebt dat zelf gezegd. U hebt klaar en duidelijk gezegd dat u de zaken hebt geverifieerd en de constructies die aan u werden voorgelegd hebt verdedigd.

 

Vandaag gebruikt u de P van het Comité P als een soort Pontius Pilatus. Dat neem ik niet. Ik zal aantonen dat u vanaf de eerste dag op de hoogte was in de zaak Christa Debeck.

 

Mijnheer de minister, dat zal ik nu aantonen. Op 30 november 2006, wordt er een examen georganiseerd voor mevrouw Christa Debeck, niet toevallig Open Vld-voorzitter van Oudergem en waarschijnlijk evenmin toevallig op uw kabinet werkzaam. Er moest een functie gecreëerd worden.

 

Wie is er op dat examen? Tien mensen moeten de examencommissie vullen. Wie zit er daar bij? Welnu, dat is een beetje ontsnapt – dat kan ik begrijpen – aan het Comité P. Het Comité P moet uw kabinet niet controleren, het mag dat zelfs niet. Het Comité P controleert de politie. In heel het verslag van het Comité P komt er heel weinig naar voren over uw kabinet. Maar, wat is de rol van uw kabinet? Wie zit er daar, op dat examen, aanwezig voor u persoonlijk? Kunt u het zeggen, mijnheer Dewael? Ik zal u zeggen wie daar voor u persoonlijk zat: mevrouw Els Goddro. Mevrouw Els Goddro vertegenwoordigt de minister. Zij is de afgevaardigde van Binnenlandse Zaken, zetelt als deskundige voor het kabinet-Dewael en vertegenwoordigt minister Dewael in de federale politieraad. Mijnheer de minister, ik veronderstel dat zij uw rechterarm is. Welnu, die dame zit in de selectiecommissie. Mevrouw Christa Debeck, die zich aanbiedt, is gebuisd. U kunt de documenten erop nakijken; ook mevrouw Goddro heeft ze persoonlijk gebuisd, mijnheer Dewael. Uw vertegenwoordiger heeft haar op die dag persoonlijk gebuisd.

 

Wat gebeurt er? Wonder boven wonder wordt dat veranderd. Het besluit van de selectiecommissie wordt veranderd. Die verandering, het besluit tot verandering, gebeurt – dat zegt het Comité P klaar en duidelijk – door de inspecteur-generaal en door zijn adjunct, door de heer Closset en de heer Van Wymersch. Het gaat die avond niet om één pv, maar om drie pv’s in totaal.

 

Dus, uw eigen persoonlijke medewerker, uw rechterhand op het kabinet, mevrouw Goddro, is op het examen aanwezig en buist mevrouw Debeck. Nadien benoemt u haar toch als adviseur-auditeur, niettegenstaande verschillende zaken.

 

Op het examen zelf, ’s avonds, in de selectierapporten, wordt er al een nieuwe functie uitgedokterd die niet bestaat, dus zuiver wetende om te frauderen. Er wordt gefraudeerd door de top van de inspectie. De inspectie, mijnheer Dewael, is uw pretoriaanse lijfwacht.

 

U kunt zich nog wegsteken achter het Comité P, maar de inspectie staat letterlijk, rechtstreeks onder uw bevoegdheid. ’s Avonds reeds, op 30 november 2006, was er dan een schrijven aan u dat de betrokkene werd weerhouden.

 

Hetgeen nog erger is, ’s anderendaags ging ze reeds in dienst. Uw rechterhand is daar en weet dat ze gebuisd is en ’s anderendaags gaat ze in dienst.

 

En wat doet u, mijnheer Dewael? U speelt Manuel uit Fawlty Towers: “I know nothing.” Ik kan u stuk voor stuk zeggen wie op uw kabinet er wel op de hoogte was. Er zitten daarvan zelfs mensen naast u op dit moment.

 

Dan komt er een schrijven van de inspecteur-generaal. Op 12 december 2006 was er een akte van slagen van mevrouw Debeck. Op 6 maart werd ze toch aangeworven als adviseur-auditeur.

 

U hebt mevrouw Goddro er steeds buiten gehouden. Ik zou hierop echt graag een antwoord hebben: wat was haar rol in deze zaak? Was ze gebuisd? Heeft ze u daarover ingelicht? Mijnheer Dewael, als zij dat niet gedaan heeft, dan bent u natuurlijk Manuel, maar dan bent u ook niet bekwaam om zo’n kabinet te leiden.

 

Het volgende staat er ook. Men gaat die lieve dame een stage laten doen, ondertussen wordt ze betaald als adviseur-auditeur. Een stage vindt normalerwijs plaats op de werkplaats. Die lieve dame blijft echter op het kabinet van u, mijnheer Dewael, werken. Zij is nooit bij de AIG geweest. Zij is nooit bij de inspectie geweest. Ze heeft pas gepointeerd op de inspectie na de verkiezingen van 2007. Wat ze op uw kabinet deed, weet ik niet.

 

Het volgende is echter het ergste. Niemand weet van iets. De heer Van Tigchelt – ik vermoed dat hij ook op uw kabinet werkt – geeft volgens het rapport van het Comité P gunstig advies en zegt dat mevrouw Debeck de stage doorlopen heeft. De heer Van Tigchelt is uw vertrouwenspersoon op uw kabinet. Die stage heeft niet bestaan. U leest dus het verslag van het Comité P. Die stage heeft zelfs niet bestaan en dus kan men haar zelfs geen vorser noemen. Ze heeft die stage niet gedaan. Het Comité P bevestigt dat.

 

De heer Van Tigchelt, die op uw kabinet werkt, die uw rechterhand is, zegt dat er voldaan is aan de stage, terwijl ze niet is gebeurd. U moet dat toch ook gezien hebben, tenzij uw kabinet een spookkabinet is.

 

Ofwel was die dame er niet, ofwel was u er niet. Zij heeft daar ten minste rondgelopen van 30.12.2006 tot 30.06.2007. Mijnheer Dewael, u kunt niet liegen en nog andere figuren hier in de zaal zullen dat niet kunnen. Dan opeens komt de kat op de koord: u hebt ze benoemd. U hebt ondertussen een constructie opgezet om er een raadgever van te maken en weet ik veel; functies die niet bestonden.

 

Ondertussen werd schriftvervalsing gepleegd – ik zeg klaar en duidelijk: schriftvervalsing – door twee mensen van de top van de federale politie, door de heer Closset en door de heer Van Wymersch. Vandaag worden die mensen gehandhaafd. De eerste de beste politieagent die een pint drinkt op zijn werk, krijgt een tuchtmaatregel of wordt geschorst. Die mannen niet. Die plegen schriftvervalsing. Dit wordt geconstateerd door het Comité P. Doodgemoedereerd blijven die mensen hun functie uitoefenen en is men achter de schermen politieke spelletjes aan het spelen wie of wat van de loge is, wie of wat van welke partij is en wie of wat er moet worden beschermd. Dit is een schande op zich.

 

U was op de hoogte, absoluut. Ik heb hier nu al drie mensen genoemd. Er komt nog iemand in zicht: de heer De Mesmaeker. Het juridisch advies van de heer De Mesmaeker kent u ook. Dit staat daar in. U bent zelfs tegen dit juridisch advies ingegaan. Ik zal het voorlezen: “Zoals ik weet heb van de nota door het Comité”, er was een klacht, onderzocht door het Comité P, “gevoerd van de recente anonieme klacht, ingediend bij datzelfde Comité. Dit alles doet geen afbraak aan de ministeriële opdracht tot uitvoering”. Ik vermoed dat de heer De Mesmaeker bij u werkt. Ik kan dit ten andere bevestigen: hij zit niet ver van u.

 

Dit gebeurt allemaal: een spookstage, mensen die gebuisd zijn, mensen die benoemd worden, allemaal door mensen uit uw directe omgeving. Mensen die u zelf hebt gekozen, mijnheer Dewael: kabinetsmedewerkers zijn vertrouwenspersonen die u zelf hebt gekozen. En u weet van niks. U krijgt dan nog een brief van het ACV. Connecties met het ACV kunt u mij moeilijk verwijten: die mensen komen in uiterste nood. Zij komen zeggen: “Mijnheer Dedecker, wij hebben de heer Dewael aangeschreven op 22 juni. Wij hebben hem dat allemaal uitgelegd, niet alleen van mevrouw Debeck, ook van het CALog-personeel, het ander personeel”. Als u mij tien minuten extra geeft, mijnheer de voorzitter, kan ik dat ook nog uitleggen. Ik ga me voorlopig hiertoe beperken.

 

U schrijft terug dat die meneer maar in zijn eigen bord moet kijken. Dat schrijft u terug. Ik heb het hier bij mij, ik kan u dat straks overhandigen, maar ondertussen zult u het wel ergens van het internet hebben gehaald.

 

Maar wat doet het ACV? Die mensen sturen dat ook op naar andere mensen. Hier in de schoot van het Parlement bestaat de zogenoemde Vaste begeleidingscommissie bij het Comité P. Ik vermoed dat dit een vorm van bezigheidstherapie is. Zij zijn pas laat in gang geschoten. Zij hebben voor het eerst apart vergaderd sedert twee jaar in juni van dit jaar. Dat was de eerste keer zonder het Comité P, niettegenstaande het feit dat er vorig jaar een klacht was. Van die klacht, collega’s, ging een kopie naar de toenmalige voorzitter van de begeleidingscommissie van het Comité P, de heer Herman De Croo. De heer Herman De Croo heeft het gekregen. Dat staat er duidelijk in. Het is niet zomaar een aangetekend schrijven. Het is een aangetekend schrijven tegen ontvangstmelding.

 

Een kopie ging ook naar de vicevoorzitter van die commissie, de heer Tony Van Parys. Beste vrienden van de meerderheid, steek het niet weg, jullie waren ook op de hoogte. Wat heeft de begeleidingscommissie gedaan? Ik spreek over 22 juli 2006. Niks! Het is doorgespeeld aan Herman Van Rompuy. Herman Van Rompuy is wel zo beleefd geweest een ontvangstbericht te schrijven voor de heer Adam en voor het ACV om de ontvangst ervan te melden.

 

Zo werkt het systeem hier. Jullie zijn als begeleidingscommissie, laten we zeggen, niet democratisch samengesteld. Ik heb drie keer moeten aankloppen eer ik werd gehoord. Gelukkig – dat zeg ik erbij – heeft de heer Van Dooren mij ontvangen en gelukkig heeft de heer Van Rompuy mij ontvangen. Ik heb hun een dossier afgegeven. Er zijn onderzoeksdaden gestart en op 4 augustus is men binnengevallen bij de Algemene Inspectie.

 

Ik vraag mij dus niet alleen af wat u niet hebt uitgevlooid. U hebt die brief gekregen. Hoewel u die brief hebt gekregen, hebt u achteraf nog een koninklijk besluit gemaakt om die dame te bevestigen in haar functie van vorser-raadgever, terwijl u heel goed wist dat zij geen stage kon hebben gelopen, want zij liep rond op uw kabinet. Ofwel was zij daar niet, ofwel was u daar niet. Die interpretatie laat ik aan u over.

 

U werd waarschijnlijk misleid, althans dat zegt u.

 

Le président: Pouvez vous conclure, monsieur Dedecker? Merci.

 

01.04  Jean Marie Dedecker (LDD): Ik ga nog even voortdoen, mijnheer de voorzitter. Dit is de enige mogelijkheid die ik krijg om hier te spreken.

 

Le président: Je vous demande de conclure.

 

01.05  Jean Marie Dedecker (LDD): U wist duidelijk dat er een onderzoek was van het Comité P. U hebt die mensen ingeschakeld in een functie van weddenschaal A41. Dat is ongeveer gelijkwaardig met een generaal van het leger, terwijl u weet had – uw medewerkers althans zeker weet hadden – van schriftvervalsing. Het is zelfs zo erg dat de heer Closset in het verslag van het Comité P verklaarde, dat hij de opdracht gekregen heeft van Binnenlandse Zaken. Dat staat er klaar en duidelijk in op pagina 24. Mijnheer Dewael, ik zou het u kunnen voorlezen.

 

U bent blijkbaar zo’n prins van het Leugenpaleis. Ik heb hier namen genoemd van mensen – allemaal uw directe medewerkers – die wel op de hoogte waren. Ik heb mevrouw Goddro genoemd, ik heb mevrouw Debeck genoemd, die u absoluut een functie moest geven. Vriendendiensten moeten gebeuren op dat niveau. Dan zijn er nog mevrouw Spiessens, de heer Vanderlinden, de heer De Mesmaeker, de heer Vantigchelt. Wie werkt daar nog op dat kabinet voor u, of met wie praat u daar op dat kabinet? Waarschijnlijk met niemand. U wordt door niemand ingelicht. U doet altijd maar voort. U krijgt een aangetekend schrijven. U weet dat er een onderzoek is van het Comité P. Toch legt u alles gewoon naast u neer.

 

Vandaag bent u gegijzeld: uw eigen stoel of die van Koekelberg moet weg. Nu zitten jullie achter de schermen. Heel de politietop is gepolitiseerd, met allerlei benoemingen van afzonderlijke partijen en mensen die elkaar chanteren. Bekwaamheid of onbekwaamheid doet er zelfs niet meer toe. Het gaat over zuivere partijpolitiek en over het beschermen van een systeem. Het gaat over een graaicultuur tot op het hoogste niveau en u, als minister, beschermt die.

 

Ofwel was u misleid en onwetend, zoals u beweert in de krant. Dan bent u onbekwaam en moet u ontslag nemen. Ofwel was u medeplichtig en dan moet u vandaag ook ontslag nemen. Ik vraag aan alle parlementsleden hier aanwezig, dat zij de moed zouden hebben om daarover een parlementaire onderzoekscommissie op te richten, niet om oude koeien uit de gracht te halen, maar om een onderzoek te doen op uw kabinet. Uw kabinet ontsnapt aan het verslag van het Comité P. Het Comité P heeft daar geen toegang, terwijl alles werd gestuurd vanuit het kabinet. Dat heeft zelfs de heer Closset vandaag gezegd.

 

Welke maatregelen zult u nemen? Het gaat hier over de bescherming van de politie, de integriteit ten opzichte van 48.000 politieagenten, die voor het minste wat ze doen, worden gestraft, worden buitengegooid of tegen wie een tuchtmaatregel wordt genomen. Tegelijk zit u uw eigen top te beschermen. U durft geen maatregelen te nemen, omdat u angstvallig blijft vastgelijmd zitten op uw eigen stoeltje. U laat die graaicultuur toe en zoekt gewoon een uitgangspositie om de perceptie om te keren: “Ich habe es nicht gewusst.” Ik heb daar een ontzettend grote hekel aan.

 

Le président: Monsieur Dedecker, vous êtes intervenu durant quinze minutes, ce qui est fort bien. Je donne à présent la parole à M. Lahssaini pour une intervention de cinq minutes.

 

01.06  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, j'essaierai de ne pas dépasser mon temps de parole. Vous savez que je n'ai pas l'habitude de tenir le crachoir inutilement.

 

Au préalable, je voudrais préciser notre responsabilité, qui consiste à donner une dimension et une analyse politiques des faits. Je n'entrerai donc pas dans des détails qui m'échappent et que je n'ai pas eu le temps d'étudier car le dossier, qui est assez technique, nous a été transmis hier, très tard dans la journée.

 

De plus, je pense que nous avons la responsabilité de faire en sorte que le travail que nous allons mener aujourd'hui ne déteigne pas sur le fonctionnement des corps de police. Il ne s'agit pas d'une remise en question de ces corps de police mais il est important que nous mettions le doigt là où le problème se pose, c'est-à-dire au plus haut niveau hiérarchique.

 

S'il ne faut pas tout mettre sur le dos du fonctionnement de la police, on ne peut s'empêcher de relever un certain nombre de faits relatés dans les rapports du Comité P qui mettent en évidence une gestion calamiteuse dans différents dossiers, qu'il s'agisse de commissionnements ou de ce que l'on appelle "faux et usage de faux". Chacun doit assumer ses responsabilités car la manière dont ces dossiers ont été gérés me fait penser qu'on s'est trouvé dans une espèce de guerre froide, de relation piégeur-piégé, qui a fait que chacun attendait de voir qui allait commettre l'erreur la plus importante.

 

Monsieur le ministre, vous avez demandé au Comité P de mener une enquête quasiment un an après les faits relatifs aux commissionnements, une enquête qu'il n'était pas en mesure de faire et qui n'entrait pas dans ses compétences! Vous avez participé à cette logique de neutralisation réciproque qui s'est mise en place entre vous et le commissaire général!

 

Je ne peux que déplorer le fait qu'à un moment donné, le ministre de tutelle compétent ait inversé les rôles avec le commissaire général et se retrouve dans une situation où lui-même ne peut plus demander ne serait-ce que des informations ou un complément de précisions sur les dossiers en cours.

 

Si le rapport du Comité P met en évidence les problèmes, il est à mon avis trop bien ficelé car il met uniquement M. le commissaire général sur la sellette. On ne peut pas ne pas ressentir un certain malaise et se demander quelle est votre responsabilité, monsieur le ministre, dans ce dossier et comment vous avez géré cette question.

 

Les dossiers contiennent suffisamment d'éléments permettant d'affirmer que le commissaire général a au moins commis des erreurs, voire des fautes et de rejeter entièrement ces fautes sur lui. Je crains qu'on procède dans la précipitation, qu'on fasse sauter un fusible ou, comme diraient des étudiants en médecine, qu'on réussisse l'opération mais que le malade n'y survive pas. Il faudrait éviter de réagir ainsi.

 

On a l'impression que tout ce qui s'est mis en place était un jeu de pouvoir entre vous et le commissaire général. Comme si celui-ci avait essayé de se couvrir en engageant votre responsabilité et, en retour, que vous l'ayez découvert en demandant l'enquête du Comité P. En effet, puisque vous n'étiez plus capable, dans un face à face, de gérer le dossier avec le commissaire général, il fallait qu'un tiers intervienne pour éclabousser tout le monde. Et vous êtes éclaboussé, monsieur le ministre, car la manière dont votre cabinet - dont vous êtes le responsable - a géré ce dossier met en évidence des responsabilités que chacun doit assumer.

 

Je reviens donc à mon premier point: nous devons adopter une position politique face à cette situation. Nous ne devons pas entrer dans les détails.

 

Aujourd'hui, le dossier "faux et usage de faux" est entre les mains de la justice. Je ne me prononcerai donc pas à ce sujet.

 

Cependant, je voudrais vous poser quelques questions, monsieur le ministre. Ainsi, dans son rapport, le Comité P reproche au commissaire général de ne pas avoir agi en bon père de famille. Pourquoi n'avez-vous pas agi de la sorte? Pourquoi n'avez-vous pas convoqué le commissaire général pour qu'il vous donne des explications quant aux faits? Ce genre de pratique fait pourtant partie du b.a.-ba d'une gestion saine des administrations. En tant que supérieur hiérarchique, avez-vous oui ou non demandé à rencontrer le commissaire général? Dans la négative pourquoi? Pourquoi avez-vous attendu si longtemps pour demander l'intervention du Comité P? Fallait-il que des interpellations parlementaires soient déposées, que l'on procède à un déballage public pour agir? Pour se couvrir, on découvre l'autre! Pour établir une comparaison, c'est comme si on avait un drap trop petit pour couvrir deux personnes.

 

Je voudrais également vous poser une question un peu plus technique: comment se fait-il que les différents dossiers, et en particulier les dossiers relatifs aux commissionnements, n'aient pas été centralisés? Quelle initiative avez-vous prise pour que vous, votre cabinet ou le commissaire général puisse avoir une vision globale et ainsi maîtriser l'évolution du dossier? Alors que les faits avaient été portés sur la place publique, le "laisser-faire" et le "laisser-pourrir" apparents semblaient signifier que vous ne recherchiez pas de solution. Sans parler du fait que, par ailleurs, – et c'est paradoxal – vous aviez demandé au Comité P de mener une enquête.

 

Monsieur le président, avant de conclure, je voudrais poser une dernière question importante.

 

Monsieur le ministre, aujourd'hui, la question de la confiance est évoquée. Apparemment, ce sentiment n'existe plus entre vous et le commissaire général. Cela a une importance d'un point de vue administratif. En effet, normalement une procédure disciplinaire devrait être entamée. Selon la presse, vous auriez déjà pris une décision au sujet du commissaire général. Quel type de procédure disciplinaire comptez-vous entamer pour que ce dossier puisse être traité de manière plus optimale et être ainsi mené à bien? Il va bien falloir que quelqu'un – je ne parle pas ici de vous – détermine s'il s'agit d'une erreur ou d'une faute et que, sur cette base, des mesures disciplinaires soient éventuellement prises.

 

Aujourd'hui, nous allons devoir donner des pistes de réflexion et des orientations quant aux suites à réserver à ce dossier. Il serait effectivement trop facile de faire endosser l'entière responsabilité au commissaire général. Celle-ci doit au moins être partagée entre le commissaire général et M. le ministre de l'Intérieur. Nous devrons attendre autant du ministre que du commissaire général. Je rappelle que d'autres ministres sont tombés pour des faits beaucoup moins graves!

 

01.07  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zou vandaag niet graag in uw schoenen staan of op uw zetel zitten. Vele collega’s schetsten de feiten al. Zij kwamen ook in de kranten al uitvoerig aan bod. Ik zal er dus niet te diep op ingaan, maar meteen naar de politieke consequenties van de bedoelde drie dossiers overgaan.

 

Wij hebben ze allen kunnen lezen, zij het dat wij ze pas vrij laat konden inkijken: de drie rapporten van het Comité P zijn vernietigend over de wijze waarop de politietop en uw beleidscel en kabinet handelden.

 

Het gaat over de benoemingen van de twee secretaressen, waarop ik niet te diep zal ingaan. Bedoelde feiten zijn immers genoegzaam bekend. Het is duidelijk gebleken dat hun benoemingen onwettig waren.

 

Ten tweede, ook over de detachering van mevrouw Cleemput zijn de conclusies van het Comité P heel duidelijk: ze getuigt van onbehoorlijk bestuur. Indien wij immers bekijken hoe de detacheringprocedure verliep, merken wij dat het onderzoek volledig eenzijdig gebeurde. Mevrouw Cleemput heeft zich niet kunnen verdedigen en werd zelfs niet gehoord. Het was met andere woorden een aanfluiting van de elementaire principes die bij dergelijke procedures van toepassing zijn.

 

Het is echter vooral het derde dossier over de onwettige aanstelling van mevrouw Debeck dat op het huidige debat heel zwaar weegt. Het weegt niet alleen zwaar, omdat het om een totaal onwettige aanstelling ging, maar ook omdat er volgens het Comité P heel ernstige aanwijzingen van valsheid in geschrifte en gebruik van valse stukken zijn.

 

Wij mogen daar niet licht overheen gaan. Wij kunnen ons niet over de zaak uitspreken. Het is een dossier dat verder juridisch zal worden afgehandeld. Het werd aan de procureur des Konings doorgestuurd. Echter, wat het Comité P erover schrijft, is heel duidelijk.

 

Ten tweede, uit het onderzoek blijkt ook heel duidelijk dat uw kabinet betrokken was bij de constructies die werden opgezet om mevrouw Debeck een onwettige superpromotie te geven. Volgens het Comité P haalde zij voordeel uit haar bevoorrechte positie, zoals het Comité dat noemt, op uw kabinet om een benoeming en de daarmee gepaard gaande, financiële voordelen te bekomen. Zij was niet geschikt voor de job, zoals al werd gezegd. Er werd dan maar ter plekke een nieuwe functie gecreëerd om haar toch maar te kunnen benoemen.

 

Mijnheer de minister, bijzonder belastend is dat uit het onderzoek van het Comité P blijkt dat de constructie door medewerkers van uw kabinet zou zijn opgesteld. Daarmee komt uw verantwoordelijkheid in het vizier.

 

De rapporten van het Comité P vermelden niets over uw positie of over uw betrokkenheid. Het Comité P kan zulks ook moeilijk doen. Het kan er zich immers niet over uitspreken. Het kan enkel nagaan wat er bij de politie is gebeurd.

 

Ik kan echter eerlijk gezegd moeilijk geloven dat u helemaal nergens van wist. Het is volstrekt ongeloofwaardig, wanneer u beweert dat u helemaal nergens van wist.

 

Mijn vraag is dan ook heel concreet of u erbij blijft dat u niet op de hoogte was van de constructies die zijn opgezet, al dan niet in uw kabinet, om mevrouw Debeck die hoge functie te kunnen toewijzen?

 

In ieder geval, mijnheer de minister, bent u politiek verantwoordelijk voor wat er gebeurt op uw kabinet. Daar is duidelijk heel wat fout gelopen. U zult een intern onderzoek voeren, maar dat is voor ons onvoldoende.

 

Het Comité P besluit dat de hoge politieambtenaren zich moeten afvragen of ze nog in staat zijn het vertrouwen van hun minister te genieten. Ik denk dat we een gelijkaardige vraag aan u moeten stellen, mijnheer de minister.

 

Mijnheer de minister, er is een groot probleem van vertrouwen in de werking van uw kabinet. Uw moreel gezag is duidelijk aangetast, maar ook het vertrouwen en het moreel gezag van de politietop is zwaar geschonden. Deze regering kan niet overgaan tot de orde van de dag, na wat we de jongste uren hebben gehoord. Laten we eerlijk zijn. Ik denk dat het vandaag onmogelijk is geworden dat u, als minister van Binnenlandse Zaken, nog kunt samenwerken met de huidige politietop. Dat is onmogelijk geworden. Iedereen kan dat vaststellen. Als we gewoon overgaan tot de orde van de dag, dan zullen alle problemen blijven aanmodderen. Dat zou niet getuigen van goed bestuur.

 

Mijnheer de minister, wij hebben twee conclusies. Ik denk dat het inderdaad noodzakelijk is dat een disciplinaire procedure wordt opgestart ten aanzien van de betrokken politiemensen, zoals u hebt aangekondigd. Ten tweede bent u, als minister van Binnenlandse Zaken, echter ook politiek verantwoordelijk voor wat is fout gelopen. Wij vragen u daaruit de passende conclusie te trekken. Ik denk, eerlijk gezegd, dat er maar één mogelijke conclusie is, met name dat u ontslag neemt. Andere ministers hebben voor minder ontslag genomen. Ik verwijs naar de heren Tobback, Vande Lanotte en anderen. Ik denk dat dit de enige conclusie is die we hieruit kunnen trekken.

 

01.08  Filip De Man (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik wil het vandaag hebben over de ondraaglijke lichtheid van het toezicht uitgeoefend door de minister van Binnenlandse Zaken op zijn diensten en op zijn kabinet.

 

Uit het onderzoek van de raadsheren van het Comité P blijkt dat zowel in het kabinet van minister Dewael als aan de top van de federale politie stevig werd gesjoemeld. Mijnheer de minister, ondanks de talloze voorbeelden van malversaties weigert u tot op heden sancties te nemen tegen de hoofdverantwoordelijken en conclusies te trekken uit uw persoonlijk falen.

 

Ik geef enkele voorbeelden. Er is de onwettige canapépromotie waarbij Fernand Koekelberg naar het kabinet van de minister komt om een soort Hellebaut-bevordering te regelen voor zijn naar zeggen zeer persoonlijke secretaresse en waarbij er bij de minister geen lichtje opgaat. Bovendien mag de minister volgens de wet zelfs niet eens tekenen, en toch doet hij dat.

 

Tussen haakjes, Koekelberg kent de weg naar het kabinet, want hij was een hele tijd verbindingsofficier bij Dewael. Wat blijkt nu? Een commissaris-generaal doet zijn secretaresse een topjob cadeau, laat toe dat zij zich tal van bevoegdheden toe-eigent en gooit de politiewoordvoerster eruit op vraag van zijn persoonlijke secretaresse.

 

Hij doet dat trouwens met medeplichtigheid van directeur-generaal Van Branteghem, degene bij wie die andere secretaresse, mevrouw Savonet, in een topjob is benoemd. Samen met de heer Van Branteghem gooit hij de politiewoordvoerster eruit.

 

Die commissaris-generaal, een jurist die precies weet hoe de statuten in mekaar zitten, gooit daarbij nog eens alle procedureregels overboord, zoals het recht op verdediging.

 

Ondanks talloze kritieken weigert die commissaris-generaal een jaar lang iets te doen aan de onwettige toestand, die met zijn medeweten is gecreëerd. Het is pas na de vlijmscherpe analyse van het Comité P dat hij zuinigjes stelt dat er misschien een inschattingsfout is gebeurd.

 

Maandagavond heeft hij die woorden zelfs ingetrokken. Hij heeft via zijn woordvoerder duidelijk laten weten dat er geen fouten werden gemaakt. En nog altijd mag die man van minister Dewael blijven zitten. In een voorbeeldfunctie voor een korps van 40.000 mensen kan dat natuurlijk tellen.

 

Ten tweede, ook over het geval-Van Cleemput kunt u moeilijk beweren dat u niet op de hoogte was, mijnheer de minister. Zij was twaalf jaar woordvoerder van de rijkswacht, later de federale politie. Zij wordt plotseling gedefenestreerd – werkelijk – door het koppel Koekelberg-Ricour. Ook dan komt u niet tussenbeide. U laat betijen.

 

Tot op vandaag is mevrouw Van Cleemput noch door u, noch door een vertegenwoordiger, gehoord, hoewel u zeer goed weet op welke schandelijke wijze zij werd behandeld, door geen recht op verdediging, zoals ik al zei.

 

Een derde voorbeeld. Zeven personen werden rap-rap benoemd in een zeer voordelig statuut bij de algemene inspectie. Zij worden daar geparachuteerd. Mijnheer de minister, u ondertekende dat zonder verpinken. Op dat ogenblik moest u echter weten – en dat wist u – dat een ontwerp inzake de juiste weging, dus de juiste verloning van die mensen, gefinaliseerd werd door uw eigen diensten. Precies tien dagen later is dat ontwerp klaar. Toch moest rap-rap even voordien de zaak worden gefikst. Gefikst, u kunt dat niet anders noemen.

 

De juridische dienst van FedPol brengt daarover in juni 2007 een zeer negatief advies – daarmee citeer ik het Comité P – uit. Ook dan treedt u niet op, terwijl die benoemingen van onder meer leden van uw kabinet volstrekt onwettelijk zijn.

 

Tot slot, niet het minste voorbeeld. De minister benoemt, ondanks protesten van verschillende zijden, een medewerkster van zijn kabinet, tevens voorzitster van een Vld-afdeling, voor een job bij de AIG die voorheen niet eens bestond, maar die wel zeer goed betaald wordt. Die Vld-kandidate was niet geslaagd in haar examen voor tien leden van de selectiecommissie. In die selectiecommissie zit ook een mevrouw Goddro, die daar aanwezig is als vertegenwoordiger van de minister. Wij moeten allemaal geloven dat die mevrouw, die vertegenwoordiger is van de minister, niet aan de minister zegt dat mevrouw Debeck, ook zetelend in het kabinet van de minister, niet is geslaagd. Wie dat nog gelooft, is van een goed jaar.

 

Van twee dingen één, mijnheer de minister. Ofwel was u op de hoogte van de talloze waarschuwingen uit zeer diverse hoeken, zoals juridische diensten van de federale politie, syndicale hoek, en zo voort, en was u niet op de hoogte van het onwettig karakter van al die benoemingen en bevorderingen. In dat geval hebt u natuurlijk zwaar gefaald als toezichthoudend minister.

 

Het andere geval is nog erger. Dan was u als minister wel op de hoogte en bent u medeplichtig. Gezien het laatste voorbeeld, het parachuteren van een Open Vld-militante werkzaam op uw kabinet, ben ik natuurlijk geneigd het laatste te geloven.

 

01.09  Gerolf Annemans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, in verband met de orde van de werkzaamheden. Hebt u daarnet als voorzitter van de commissie een eenvoudige motie in ontvangst genomen?

 

Le président: Non.

 

01.10  Gerolf Annemans (Vlaams Belang): Het papier dat voor u ligt is dus nietig.

 

Le président: Le papier devant moi, c'est l'ordre du jour. Essayez de poser des questions sensées, je vous prie!

 

01.11  Ludwig Vandenhove (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, na vorige sprekers zal ik proberen mij binnen mijn vijf minuten te beperken tot een aantal zeer exacte vragen.

 

Ik wil beginnen met te zeggen dat het dossier op zichzelf belangrijk genoeg is voor de werking van onze democratie en zeker voor de werking van de politie. Wij begrijpen niet dat het sinds maandag gekoppeld wordt aan andere dossiers waar deze regering op dit ogenblik mee sukkelt, voor zover we van een regering kunnen spreken. Wij betreuren dat ten zeerste. Onderhavig dossier is belangrijk genoeg om te beoordelen, los van alle andere.

 

Ik kom tot mijn punten. Een eerste betreft de twee zogeheten secretaresses. Ik herhaal wat ik ook maandag al heb verklaard, na kennis te hebben genomen van de documenten van het comité P. Mijnheer de minister, ik neem aan dat u hier in het Parlement alles mag zeggen; hier hoeft u zich niet weg te steken achter eventuele procedurefouten en administratieve procedures. Met alle respect, wij zijn het Parlement, de basis van de democratie. Wat bent u van plan met de heer Koekelberg? U hebt gisteren voorzichtig aangekondigd dat u bepaalde maatregelen al dan niet zou nemen. Ik zou graag van u hier vandaag vernemen wat u van plan bent.

 

Ons standpunt daarover is duidelijk gelet op de fouten die de voorbije zes maanden werden gemaakt, gelet op het feit dat de heer Koekelberg ons allemaal aan het lijntje heeft gehouden, gelet op het feit dat het Comité P onderzoeken heeft moeten verrichten en gelet op het feit dat de heer Koekelberg einde augustus nog beweerde dat hij de constructie eigenlijk wettelijk vond, maar nu ineens, omdat hij met de rug tegen de muur staat, toegeeft dat hij een inschattingsfout heeft gemaakt. Om het even welke korpschef van de lokale politie – ik ben burgemeester van een stad – die zoiets doet, zou zijn ontslag er heel snel zien liggen. Voor ons is duidelijk dat die man niet kan blijven functioneren. Wij vinden dat die man ontslag moet nemen aan het hoofd van de federale politie.

 

Mijnheer Dewael, wij vragen u in die zin wat u van plan bent met de heer Koekelberg. Waarom hebt u daar zo lang mee gewacht? Waarom hebt u daar maandag geen uitspraak over gedaan? Waarom deed u daar gisteren ineens wel uitspraken over? Waarom die lange timing en dat getreuzel? Waarom de ene dag dit en de andere dat en nu ineens de beslissing?

 

Het tweede punt gaat over de werking van de Algemene Inspectie van de politie. Wij weten dat er ondertussen tegen de nummer een en de nummer twee van de Algemene Inspectie een gerechtelijk onderzoek loopt. Wij hebben het volste vertrouwen in de uitslag van dat onderzoek, dus daar ga ik niet op in. Wij hebben wel een aantal vragen bij het op dit ogenblik functioneren van die algemene inspectie.

 

U hebt verklaard dat u vrijdag de heer Closset zult ontmoeten. Wij vragen ons af waarom daar een week over moet gaan. De algemene inspectie is een van de belangrijkste diensten voor de politiewerking van ons land. Waarom moet daar een week over gaan? U ziet hem pas vrijdag. Wat gebeurt er ondertussen met de algemene inspectie? Werkt die voort? Dat is natuurlijk ook voor de verdere werking van het politielandschap in België ongelofelijk belangrijk, niet alleen voor de federale politie, maar ook voor de politiemensen die elke dag op straat zijn in heel België.

 

Dat is natuurlijk ook voor de toekomstige werking van het politielandschap in België – niet alleen voor de federale politie maar ook voor de politiemensen die elke dag de straat opgaan en voor heel België – ongelooflijk belangrijk.

 

Wij vragen ons dus ook op dat punt af waarom u er een week overheen liet gaan en niet sneller optrad. Wij vragen ons bovendien af wat er in de tussentijd moet gebeuren. Dat is een tweede, punctuele vraag.

 

Ik kom dan bij het derde dossier, met name over de al dan niet betrokkenheid van uw kabinet bij het hele gebeuren. Dat is meteen mijn derde, heel punctuele vraag.

 

Ondertussen werden de documenten publiek gemaakt. Ik heb ze op alle websites teruggevonden. Ik zal de hele tekst niet voorlezen, maar ik citeer, voor degene die ze nog niet zouden hebben gelezen, uit pagina 26. Op pagina 26 van het document wordt heel duidelijk een verband gelegd met het feit dat de heer Closset letterlijk en figuurlijk en met naam en toenaam beweert dat een medewerker van uw kabinet, die er vandaag nog altijd als expert fungeert, hem zou hebben benaderd om aan bedoelde constructie mee te werken. Dat staat zwart op wit op pagina 26 van het document, dat wij vandaag op alle websites kunnen lezen.

 

Mijnheer de minister, mijn vraag is bijgevolg heel duidelijk. Ik stelde ze u ook maandag achter gesloten deuren. U verklaarde een onderzoek op uw kabinet te zullen instellen. Met uw kabinet hebben statuten of het Comité P niks te maken. Op het kabinet bent u de baas.

 

U beschikt sinds donderdag over het document. Sinds donderdag staat zwart op wit dat de heer Closset beweert dat een medewerker van uw kabinet, die er nu nog altijd werkt, hem benaderde om de constructie op te zetten.

 

Ten eerste, hebt u sinds donderdag voornoemd onderzoek op uw kabinet gevoerd? Ik kan mij inbeelden dat het erop neerkomt dat u de betrokken medewerker bij u roept en hem vraagt of de informatie van de heer Closset al dan niet correct is. Ik ga ervan uit dat wij zo dadelijk een antwoord op deze vraag zullen krijgen.

 

Indien u ondertussen de betrokken medewerker nog niet bij u zou hebben geroepen en u met andere woorden uw eigen, intern onderzoek op uw eigen kabinet, waar niemand anders iets mee te maken heeft, nog niet zou hebben gevoerd of vandaag nog niet zou hebben afgerond, dan hebt u een ongelooflijk, politiek probleem. Dat is duidelijk.

 

Ten tweede, indien de betrokkene de beweringen van de heer Closset aan u zou hebben toegegeven, hebt u ook een ongelooflijk, politiek probleem.

 

Ten derde, indien de betrokkene aan u zou hebben gezegd dat de heer Closset tegenover het Comité P niet de waarheid heeft gesproken, is dat een andere zaak. Het gerechtelijk onderzoek zal dan moeten uitwijzen wie gelijk heeft.

 

Ik ga er echter van uit – dat is meteen de derde, punctuele vraag die ik u stel – dat u uw eigen onderzoek op uw kabinet zelf kan doen. Hebt u bedoeld onderzoek sinds donderdag gevoerd? Het komt er immers op neer dat u een, twee of drie kabinetsmedewerkers bij u moet roepen en hen moet vragen of de beweringen van de heer Closset al dan niet de waarheid zijn. Ik zou heel graag van u de uitslag van het onderzoek vernemen. Daarvan zal straks uiteraard de positie van de sp.a afhangen. Daarvan zal afhangen wat wij zullen vragen op het vlak van de eventuele, politieke conclusies die u uit de zaak moet trekken.

 

01.12  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, je voudrais tout d'abord signaler que nous parlons de la police, dont la mission essentielle dans la société est d'assurer la sécurité des citoyens. En ma qualité de bourgmestre, je ne peux que regretter ce que nous vivons aujourd'hui. Nous attendons beaucoup, dans les prochaines semaines, de l'évaluation des dix ans de réforme des polices. Nous attendons beaucoup au niveau des zones, du renfort en personnel destiné à assurer la sécurité des citoyens. Voilà l'essentiel des débats que nous devons mener au niveau de la police.

 

Eu égard aux trois rapports du Comité P du 15 septembre dernier, nous sommes surpris de ce que nous vivons maintenant. En effet, dans ses réponses à plusieurs collègues, M. le ministre a, notamment le 14 novembre 2007, fait état, en ce qui concerne les secrétaires qui ont été nommées, de leur 'know-how' et de la grande expérience qu'elles avaient acquise. Aussi suis-je surpris d'entendre, à peine un an plus tard, une telle différence d'appréciation.

 

Je voudrais également savoir quels sont les protagonistes que le Comité P a interrogés pour lui permettre d'arriver à ses conclusions relatives aux diverses personnes visées dans les différents rapports. De combien de personnes s'agit-il? Des opérationnelles ou des CALog? Des fédéraux ou locaux? Des mandataires? Des hommes ou des femmes? Combien de personnes se sont-elles exprimées négativement à propos du management du commissaire général? En effet, il ressort de la situation actuelle que les impressions sont négatives en la matière. J'estime que de nombreux éléments sont positifs. Or, je n'ai entendu personne relever ces éléments positifs, alors que tous les signaux relatifs au fonctionnement de la police fédérale ne sont pas mauvais et sont même bons! Vous-même, monsieur le ministre, en avez parlé lors de la présentation du rapport annuel d'activité, le 26 juin dernier devant ce Parlement.

 

En ce qui concerne la procédure suivie par le service d'enquête du Comité P, a-t-elle été suffisamment faite à charge et à décharge? Les personnes en cause ont-elles été invitées à produire des témoins à décharge? Voilà, monsieur le ministre, les différentes questions que je souhaitais vous poser dans un premier temps, tout en insistant sur le rôle essentiel de la police. Je ne voudrais pas que les événements actuels nous fassent oublier le rôle essentiel de la police dans notre société.

 

01.13  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chers collègues, commençons par dire que j'ai insisté pour que cette commission se réunisse le plus vite possible. Ces derniers jours, je n'ai pas eu l'occasion de me défendre car je ne veux commettre aucune erreur de procédure dans ce dossier. Cela reviendrait à un sauf-conduit pour ceux ayant commis des erreurs dans le dossier. Par conséquent, il est très important que je puisse donner aujourd'hui ma version des faits et que je puisse réagir aux propos de certains qui se sont prononcés sur le dossier sans en avoir connaissance et même sans avoir lu les rapports.

 

En raison de cette prudence procédurale, je dois faire attention aujourd'hui à ne pas produire d'erreur de procédure ou de faire de déclaration en vertu de laquelle la procédure serait déclarée nulle; sinon, vous m'interpellerez de nouveau pour me dire que j'ai commis une faute.

 

Ik wil daarin heel duidelijk zijn. In disciplinaire procedures zijn er rechten die gerespecteerd moeten worden. Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik heb mij in de afgelopen dagen inderdaad op de achtergrond gehouden. Ik word uitgenodigd, vanuit diverse zijden, om te zeggen wat ik ga doen en om toe te lichten welke maatregelen ik ga nemen.

 

Ik heb enige ervaring in dit soort aangelegenheden. Wij hebben in het verleden al te vaak meegemaakt dat bepaalde zaken, ook in parlementaire onderzoekscommissies, nadien gefungeerd hebben als een vrijgeleide, omdat de betrokkenen, die dan eventueel disciplinair worden gesanctioneerd, konden zeggen dat zij geen recht hadden gehad op een eerlijke behandeling en dat zij al tegen het kruis werden genageld of schuldig werden bevonden door de publieke opinie, zonder dat zij zelfs nog maar waren gehoord.

 

Als ik daarop ingegaan zou zijn – ik krijg ook elke avond uitnodigingen om naar de tv-studio’s te gaan –, verklaringen zou hebben afgelegd en daardoor procedurefouten begaan of veroorzaakt zou hebben die dan als vrijgeleide zouden dienen, dan zitten wij hier over een aantal weken terug en verwijt u mij ervan zeer lichtzinnig te werk te zijn gegaan.

 

Laat mij voor de goede orde even ingaan op de chronologie van hetgeen zich heeft afgespeeld in de voorbije weken. Afgelopen donderdag 11 september, omstreeks 16.00 uur, heeft de waarnemende voorzitter van het Comité P, de heer Cumps, mij persoonlijk de drie rapporten overhandigd. Ongeveer een week voordien, op 5 september, is hij ook bij mij geweest met een brief. Daarin heeft hij gesteld dat diezelfde dag aangifte was gedaan bij het parket van Brussel, op basis van het gevoerde onderzoek. Ik citeer:

 

"Des indices sérieux permettent de mettre en évidence l’existence de crimes de faux et usage de faux, auxquels pourraient avoir participé – dans une mesure qu’il appartiendra à la Justice de définir – M. Luc Closset, inspecteur général, et M. Guido Van Wymersch, inspecteur général adjoint au moment des faits et, actuellement, chef de corps de la police locale Bruxelles-Capitale/Ixelles."

 

Op basis van dat schrijven heb ik op 10 september een brief verstuurd naar de procureur des Konings van Brussel, met het verzoek mij op de hoogte te houden van de evolutie van het dossier. De Algemene Inspectie – dat werd hier al terecht gezegd – staat onder het gezag van de minister van Binnenlandse Zaken en trouwens ook onder het gezag van de minister van Justitie. Beide ministers fungeren hier als tuchtoverheid.

 

Ik wil eerst even stilstaan bij de rapporten-Ricour, -Savonet en -Cleemput. Het tweede rapport, de ordemaatregel die is genomen ten aanzien van de vroegere woordvoerster van de federale politie kan perfect worden samen gelezen met het eerste rapport. Ik kan die rapporten als volgt samenvatten.

 

In verband met de wettigheid van de aanstellingsakten van mevrouw Ricour en mevrouw Savonet stelt het Comité P vast dat die onwettig zijn in tweeërlei opzicht. Ze hadden mij zelfs niet hoeven te worden voorgelegd, wat men toch heeft gedaan. De aanstelling van niveau C naar niveau A is wettelijk niet mogelijk. Alle specialisten die het Comité P daarover heeft geconsulteerd, zowel intern als extern, zijn het daarover eens, uitgezonderd de commissaris-generaal van de federale politie zelf, die in een brief van 29 augustus nogmaals de wettigheid van de constructie heeft verdedigd.

 

Het Comité P heeft op die brief ook reeds een antwoord gegeven. Het heeft gezegd dat die argumentatie niet klopt. Zoals u weet, heeft de commissaris-generaal voor de eerste maal – en ik zeg wel voor de eerste maal – de onwettigheid in zijn brief van 15 september bevestigd.

 

Ten tweede, het gaat over het functioneren van de commissaris-generaal van de federale politie. Daarover schrijft het Comité P dat het functioneren van de commissaris-generaal niet of moeilijk door het Comité kan worden beoordeeld en dat het in essentie gaat over de vraag of beide ministers nog voldoende vertrouwen hebben in hun commissaris-generaal.

 

Het Comité P zegt dat het daarin moeilijk kan tussenkomen. Het formuleert echter een paar vaststellingen en het maakt ook een aantal bedenkingen. U hebt dat kunnen lezen.

 

Voor het dossier-Cleemput blijkt dat er fouten zijn begaan waarbij de rechten van de verdediging zouden zijn geschonden. De rivaliteit tussen mevrouw Ricour enerzijds en de voormalige woordvoerster anderzijds zou daar mogelijk een rol hebben gespeeld.

 

Ik ben daarover ondervraagd in de kamercommissie voor de Binnenlandse Zaken op 9 juli. Ik heb daarover het volgende gezegd: “Ik ben bezorgd over het imago van de federale politie, bij uitbreiding van de hele geïntegreerde politie, in die mate dat ik mij afvraag of dit hele gebeuren het functioneren van de commissaris-generaal niet bemoeilijkt. De commissaris-generaal van een belangrijke dienst als de federale politie moet onbesproken zijn. Dat is cruciaal voor de goede werking van de dienst, waarvan hij de leiding heeft.”

 

Ik heb reeds verwezen naar de brief die de commissaris-generaal mij ondertussen heeft geschreven. Ik vond dat een belangrijk nieuw element, omdat hij voor de eerste keer effectief te kennen gaf dat de beide besluiten onwettig zijn en dat hij in voorzichtige bewoordingen stelde misschien een inschattingsfout te hebben gemaakt.

 

In de parlementaire begeleidingscommissie heb ik maandag al gezegd dat ik daarvan akte heb genomen en dat ik in de komende uren – ik spreek over maandag – verder zou nagaan, in overleg met de collega van Justitie, in welke mate het een eerste stap zou kunnen zijn die kon bijdragen tot het herstel van het vertrouwen.

 

Vandaag kan ik u meedelen – dat hebben de minister van Justitie en ikzelf gisterenavond trouwens laten weten in een persmededeling – dat ik samen met mijn collega van Justitie heb beslist een tuchtprocedure op te starten ten aanzien van de commissaris-generaal. Wij menen dat wij daarvoor voldoende elementen hebben, niet het minst het rapport van het Comité P zelf, dat expliciet verwijst naar artikel 29,4e van de deontologische code.

 

Ik citeer het artikel: “Personeelsleden moeten bij de uitoefening van hun ambt handelen en zich gedragen overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen, de strategie en de richtlijnen van de overheid. Zij laten zich leiden door overwegingen van wettelijkheid, billijkheid, opportuniteit en doeltreffendheid.” Het Comité P gaat verder en stelt, ik citeer: “Zowel naar wettelijkheid, opportuniteit als doeltreffendheid heeft de commissaris-generaal in deze zaak en in het dossier-Cleemput naar het oordeel van het Comité steken laten vallen.”

 

Nu, de naleving van de deontologische code geldt voor iedereen en geldt natuurlijk, in eerste instantie zou ik zeggen, voor de hoogste politieambtenaren van het land.

 

De tuchtprocedure wordt gevoerd conform het tuchtstatuut. Daarvoor bestaan uiteraard regels die moeten worden gerespecteerd. Ik kan en mag daar op dit ogenblik dus niet op ingaan.

 

Het is mijn taak, samen met collega Vandeurzen, om te waken over de goede werking van de federale politie. Ik herbevestig vandaag dat ik ter zake mijn verantwoordelijkheid zal opnemen.

 

Wat de betwiste benoemingen aangaat van mevrouw Ricour en mevrouw Savonet, heb ik een ministeriele akte genomen, en voor uitvoering overgezonden aan het sociaal secretariaat van de geïntegreerde politie, tot stopzetting van die benoemingen.

 

Ook de regelgeving – dat was een andere aanbeveling van het Comité P – inzake de beleidsmedewerkers van de topmandatarissen van de federale politie zal ik evalueren en aanpassen. Ik geef zo, zoals ik al zei, uitvoering aan de aanbevelingen van het Comité P.

 

Ik ben daarover inderdaad vorig jaar al ondervraagd. Op dat ogenblik heb ik gezegd dat die benoemingsbesluiten mij zijn voorgelegd. Als de hoogste verantwoordelijke bij zijn minister komt met benoemingsbesluiten, dan mag ik er redelijkerwijze toch van uitgaan dat die getoetst zijn op hun wettelijkheid. De federale politie beschikt daarvoor trouwens over een administratie die voldoende is uitgerust.

 

Niettemin heb ik nog een toetsing laten uitvoeren door de besluiten voor te leggen aan het toenmalig hoofd van de juridische dienst, directeur-generaal Dûchatelet, die een aantal aanpassingen heeft gesuggereerd. Ik heb de besluiten nog aangepast overeenkomstig zijn aanbevelingen. Dat is hetgeen ik hierover heb verklaard in november 2007.

 

Als het Comité P, dat een aantal specialisten heeft geraadpleegd, nu tot een andere conclusie van onwettelijkheid komt en de commissaris-generaal dat nu onderkent, zorgt dat voor een nieuwe situatie die moet worden omgezet in de feiten, wat intussen is gebeurd.

 

Ik kom tot het rapport over mevrouw Debeck en het probleem van de Algemene Inspectie. Er zijn twee luiken. Enerzijds is er de selectie van mevrouw Debeck bij de Algemene Inspectie en, anderzijds, de toekenning van de loonschaal aan de zeven CALog-personeelsleden niveau A van de Algemene Inspectie.

 

Wat het eerste luik betreft, er werd bij het parket van de procureur des Konings van Brussel aangifte gedaan van vermeende strafbare feiten die zouden zijn gepleegd door inspecteur-generaal Closset en adjunct-inspecteur-generaal Van Wymersch. Uiteraard, en dat is cruciaal, moeten wij het verloop van dat dossier voor het parket van de procureur des Konings van Brussel afwachten.

 

Wat de inspecteur-generaal betreft, kan ik de volgende toelichting geven. Ik heb op 5 september een eerste document van het Comité P ontvangen waarin mij werd gemeld dat er aangifte was gedaan bij het parket. Op 11 september heb ik het derde rapport van het Comité P, over de Algemene Inspectie, ontvangen.

 

De dag erna, op 12 september – collega Vandenhove liet uitschijnen dat het allemaal heel wat tijd in beslag heeft genomen – heb ik vastgesteld dat de goede werking van die dienst in het gedrang kwam. Ik heb het hele weekend overleg gepleegd met collega Vandeurzen. Zoals ik reeds heb gezegd, veronderstellen sommige maatregelen immers een gezamenlijk optreden.

 

Vervolgens hebben wij maandag samen de heer Closset ontboden. In gemeen overleg werd een procedure afgesproken die de twee uitgangspunten verzoent, namelijk enerzijds onze verantwoordelijkheid om de goede werking van de Algemene Inspectie te vrijwaren en, anderzijds, ook de rechten van verdediging van de heer Closset, die moeten worden gerespecteerd.

 

Tot zijn verhoor, eerstkomende vrijdag, overmorgen dus, zal de inspecteur-generaal zich afzijdig houden en met volledige kennis van zaken zal vrijdag worden beslist tot het nemen van een ordemaatregel. Meer wens en mag ik daarover vandaag niet zeggen.

 

Wat de adjunct-inspecteur-generaal aangaat, bepaalt de wet van 13 mei 1999 inzake het tuchtstatuut van de personeelsleden dat ik samen met collega Vandeurzen op tuchtvlak bevoegd ben voor de leden van de algemene inspectie, zelfs als die nadien een andere functie bekleden. U weet dat de adjunct-inspecteur-generaal per 1 september korpschef is geworden van de politiezone Brussel Hoofdstad-Elsene. De feiten waarvoor het Comité P aangifte heeft gedaan bij het parket, zijn gepleegd nog op het ogenblik dat hij adjunct-inspecteur-generaal was bij de algemene inspectie.

 

Het wordt nu wel even technisch, maar dat heeft allemaal zijn belang, ook voor de procedures die we moeten volgen. Het tuchtrechterlijk aspect moeten we onderscheiden van een desgevallende maatregel van inwendige orde, die genomen kan worden in het belang van de goede werking van de dienst en waarvoor het aan het politiecollege van de politiezone Brussel Hoofdstad toekomt om te beslissen of er al dan niet zo’n maatregel moet volgen. Tucht- en ordemaatregelen moeten dus goed van mekaar worden onderscheiden.

 

Op het tuchtrechterlijk vlak zullen, conform de disciplinaire wet, de nodige stappen worden gezet, niet alleen lastens de inspecteur-generaal en zijn adjunct, maar ook lastens mevrouw Debeck. Ten dele zijn we daarvoor afhankelijk – dit wil ik nog eens benadrukken – van de resultaten van het opsporingsonderzoek dat momenteel wordt gevoerd door het parket van de procureur des Konings van Brussel. Wegens de bekende rechten op verdediging, kan ik daarop hier niet verder ingaan.

 

Het tweede luik betreft het zogenaamd ministerieel besluit van 25 april 2007 waarbij loonschalen zijn toegekend aan de zeven personeelsleden CALog niveau A van de algemene inspectie. Daarover stelt het rapport – dat is belangrijk – het volgende.

 

"Le Comité P constate que les avis divergent à propos de sa légalité."

 

Meer bepaald rijst de vraag of het ministerieel besluit kon worden genomen zolang het ministerieel besluit houdende de criteria voor de weging van de niveaus A voor de hele geïntegreerde politie niet was genomen. Dat ministerieel besluit werd genomen op 5 juni 2007. Ik herhaal, de juristen verschillen daarover van mening. Dat schrijft ook het Comité P. Het is belangrijk de totstandkoming van dat ministerieel besluit van 25 april 2007 in een correct kader te plaatsen.

 

U weet dat er met de vakbonden een algemene herevaluatie van het CALog-statuut werd onderhandeld. Dat was aangekondigd in een protocol met de vakbonden van 2000. Dat was ook nodig, omdat het burgerpersoneel van de politie de statutaire evolutie van het openbaar ambt en van het gemeentepersoneel niet had gevolgd. Een substantiële aanpassing van het CALog-statuut was dus nodig. Temeer daar wij met de zogenaamde “calogiseringsoperatie” het CALog-personeel van de politie meer en ook belangrijkere taken wilden geven. Dat was de politiek die wij hier ook altijd hebben verdedigd in het Parlement en waarover altijd grote consensus heeft bestaan. Operationelen moeten op het terrein kunnen worden ingezet, maar dan moeten wij natuurlijk ervoor zorgen dat wij die “calogiseringsoperatie” effectief ook aanmoedigen.

 

Het nieuwe CALog-statuut werd bij wet goedgekeurd, hier in het Parlement. Ik denk trouwens dat het een wet is die bijna eenparig werd goedgekeurd. De wet is van toepassing sinds 1 januari 2007. De inschaling van die zeven personeelsleden niveau A was het resultaat van de weging van functies van niveau A op de Algemene Inspectie, zoals ze daar gebeurden, en ook door mij werden aanvaard. Het gebeurt op de Algemene Inspectie en wordt als dusdanig door mij aanvaard.

 

Bij koninklijk besluit van 23 maart 2007, dat het nieuwe statuut reglementair uitvoert en dat werd onderhandeld met de vakbonden, werden acht criteria bepaald om die weging te doen. Dat KB bepaalt, ik onderstreep dat, dat de minister nadere regels daarvoor kan bepalen. Ik zeg wel kán bepalen. Het bewuste MB voor de zeven personeelsleden kon ik dus op grond van dat koninklijk besluit wel degelijk treffen. Zowel de wettelijkheid van dat MB, als de gegrondheid, namelijk de inschaling, die het resultaat was van de weging, kunnen dus worden gemotiveerd. Ik citeer opnieuw het Comité P, in punt 17 in fine: “Juridisch lijkt de rechtstreekse uitvoering van artikel II.III.14 in fine van het KB van 30 maart 2001, zoals aangepast door het voornoemde KB van 23 maart door de minister, op voorstel van de Algemene Inspectie en zonder voorafgaand advies van DGS/DSP” – dat is de wegingscommissie – “niet onwettig.” Dat schrijft het Comité P.

 

Einde citaat. Het Comité P schrijft dus dat het niet onwettig is.

 

Het Comité P stelt zich wel ook de vraag – ik ga er ook even nader op in – waarom de resultaten van de weging niet aan de juridische dienst van de federale politie werden voorgelegd.

 

De reden is heel eenvoudig. De Algemene Inspectie is, naast het Comité P, een controleorgaan, dat onder de rechtstreekse bevoegdheid van beide ministers staat. Het lijkt mij dan ook niet logisch dat de Algemene Inspectie een advies vraagt aan instanties waarover de Algemene Inspectie eigenlijk een controlebevoegdheid heeft.

 

Niettemin – dat is ook belangrijk – suggereert het Comité P dat het bewuste, ministerieel besluit maar beter opnieuw door de juridische dienst van de federale politie zou worden geëvalueerd. Dat is temeer het geval, omdat blijkens het rapport – dat is ook belangrijk – de juridische dienst op 11 juni 2007 post factum een negatief advies over voornoemd ministerieel besluit gaf.

 

Ik stel vast dat, nog steeds volgens het rapport, dat negatief advies nooit aan mijn kabinet werd bezorgd. Ook volgens het rapport werd het advies op 11 juni 2007 door de juridische dienst aan de bevoegde directeur-generaal overhandigd. Hij gaf het op 14 juli 2008 aan de commissaris-generaal. Dat is meer dan een jaar later.

 

Wat is mijn conclusie uit het voorgaande? Dat is dat ik opnieuw de suggestie van het Comité P moet volgen. Wat ik maandag al heb gedaan, is aan de juridische dienst van de federale politie opnieuw een evaluatie van de teksten gevraagd. Dat heb ik temeer gedaan, omdat het Comité P, vooral gebaseerd op het advies van professor Renders, nog een aantal andere vragen stelt.

 

Ik zou dan even bij de fameuze brief van het ACV van 22 juni 2007 willen stilstaan. Ik benadruk dat de brief er dus twee maanden na de benoeming en na de inschaling kwam. Ik wil ook even stilstaan bij het antwoord dat ik op de brief gaf.

 

Van de brieven in kwestie zijn ook in de pers al uittreksels verschenen. De brieven zijn volledig te uwer beschikking, niet alleen de brief die ik ontving maar ook het antwoord dat ik op de brief verstrekte.

 

Het ACV schrijft op 22 juni 2007 een brief, die niet alleen aan mij maar ook aan het Comité P werd gericht. De brief werd dus niet alleen aan mij maar ook aan het Comité P gericht. In de brief worden twee zaken aangeklaagd. Er zou, ten eerste, bij de selectie van een personeelslid van de Algemene Inspectie een vermeende onwettigheid zijn begaan. De brief heeft het, ten tweede, over een te hoge inschaling van sommige personeelsleden.

 

Ik heb de brief beantwoord. Inzake de onregelmatigheden stel ik in mijn antwoord vast dat alle, mij voorgelegde benoemingsbesluiten over personeelsleden bij de Algemene Inspectie intern door de administratie werden voorbereid. Zij werden ook altijd door de noodzakelijke stavingstukken vergezeld.

 

Op 28 maart 2007 werd mij door de FOD Binnenlandse Zaken een nota bezorgd, waarin mij wordt voorgesteld om mevrouw Debeck met ingang van 1 december 2006 in de functie van adviseur-auditeur te benoemen en om haar zo snel mogelijk in de functie van vorser-raadgever te herplaatsen.

 

De FOD stelt daarbij voorts dat de selectieprocedure zoals bepaald in het KB, werd gerespecteerd en citeert de selectiecommissie: “De commissie is de mening toegedaan dat de kandidate geschikt is om als klassieke auditeur te werken. De commissie besluit bij de stemming haar te weerhouden als auditeur, maar is van mening dat zij beter tot rendement zou komen in de functie van vorser-raadgever. Daarom wordt gesuggereerd haar na aantreden in de organisatie en mits haar toestemming te herplaatsen in de functie van vorser-raadgever”.

 

Er wordt dus geen enkele melding gemaakt van het feit dat zij ongeschikt zou zijn. Het stuk is beschikbaar ter informatie en zit ook bij de stukken van het Comité P. Ik heb het nog eens even naar hier gebracht. Het stuk is ondertekend door de bevoegde directeur-generaal van mijn FOD, de heer Glorie. Het werd geparafeerd door mevrouw De Knop, voorzitter van de FOD. Besluit: “Ik nodig de minister uit zijn handtekening te plaatsen” enzovoort. Ik kan natuurlijk elk dossier dat binnenkomt, nog eens tegen het licht houden of het eens op de grond laten vallen. Dat wordt bekeken, maar als dergelijke stukken mij via de FOD worden voorgelegd, zou ik elke keer kunnen weigeren te tekenen, maar dat is onbegonnen werk. Men moet op zijn ambtenaren en medewerkers kunnen voortgaan, er vertrouwen in hebben, tot bewijs van het tegendeel. Als dat tegendeel bewezen is, moet men optreden. Men moet dat inderdaad doen tot bewijs van het tegendeel.

 

Wat ik nu aantoon, in dit dossier, in de andere dossiers, is dat ik onmiddellijk na kennisname van die rapporten en van de klacht bij de procureur, effectief ben opgetreden. Ik kon dat niet vroeger doen; er was geen enkele indicatie. U kunt er natuurlijk van uitgaan dat iedereen, alle verantwoordelijken van mijn administratie, bij de fraude zouden zijn betrokken. Het is normaal en gebruikelijk – ik zeg het nogmaals – dat ik het advies van mijn administratie volg en het besluit onderteken.

 

Dan is er het aspect van de inschaling, waarover collega Dedecker het ook heeft gehad. In de brief geef ik bondig antwoord. Ik voeg eraan toe dat het nieuwe CALog-statuut een belangrijke en terechte statutaire opwaardering inhoudt, maar dat ik hoop dat de implementatie hiervan niet leidt tot ongezonde concurrentie en naijver. In de brief heb ik daarvoor de beeldspraak gebruikt dat ik hoop dat men zich niet al te veel zou fixeren op het bord van de collega’s. Het is alleszins mijn ervaring – ik denk dat we het er in de commissie al vaak over hebben gehad – met het in 2000 ingevoerde nieuwe statuut van de operationele politieambtenaren, van de ex-gemeentepolitie, de ex-rijkswacht, de ex-gerechtelijke politie, dat er tot op de dag van vandaag nog altijd procedures worden uitgevochten voor gerechtelijke instanties, waarbij de ene groep het statuut en de overgangsmaatregelen van de andere betwist. Ik wens dat scenario niet herhaald te zien bij het nieuwe CALog-statuut. Dat is de reden waarom ik in mijn antwoord aan de man van het ACV heb geschreven: “Kijk niet te veel in het bord van”. Niet wat daar nu, naar ik hoor, vanmorgen van wordt gemaakt als “dat zijn uw zaken niet” of “bemoei u met uw eigen zaken” of “ik denk niet te moeten antwoorden”. Ik heb op de twee aspecten een antwoord gegeven.

 

Ik herhaal dat die brief werd gericht aan het Comité P en aan mij. Het antwoord dat ik heb toegestuurd, heb ik niet alleen aan de voorzitter van de Kamer of van de begeleidingscommissie gericht.

 

Le président: Vous aurez l'occasion de réagir par la suite, monsieur Dedecker. La parole est au ministre.

 

01.14 Minister Patrick Dewael: Als iemand denkt dat er met een bepaalde procedure iets mis is, waarvan blijkbaar de betrokkene van het ACV uitging, en hij richt zich tot het Comité P en ik krijg een afschrift en ik geef daarop een antwoord, dan is vanaf dat ogenblik het Comité P belast met dat onderzoek en dan moeten wij de resultaten van het onderzoek afwachten. Wij hebben die resultaten van het onderzoek afgewacht. De rapporten zijn dan in mijn bezit gesteld. Nu volgen wij op basis van de rapporten de procedures die wij moeten volgen.

 

Is de inschaling in een klasse A4 van de zeven personeelsleden niveau A van de Algemene Inspectie overdreven? Nogmaals, die inschaling was het resultaat van een weging. Als wij de vergelijking maken met andere overheidsinstanties, dan kan ik alleen maar vaststellen dat het niveau A4 helemaal geen uitzondering is. Integendeel, tenzij men nu plots vindt dat het nieuwe CALog-statuut, dat nochtans in dit Parlement is goedgekeurd, nu te veel voordelen zou toekennen aan dat CALog-personeel, is de inschaling gegrond.

 

Desondanks, ik herhaal het nogmaals voor de derde keer, heb ik de aanbeveling van het Comité P gevolgd en heb ik een re-evaluatie gevraagd van het ministerieel besluit aan de bevoegde juridische diensten.

 

Nogmaals, de antwoordbrief is gestuurd in kopie naar het Comité P, naar de voorzitter van de Kamer, naar het Rekenhof en ook nog naar een aantal andere instanties. Ik hoor daar niets meer van. Ik hoor ook niets van het Comité P dat hiermee is gelast.

 

Er is ook geen verzoekschrift ingediend bij de Raad van State. Ik wil dat even benadrukken. De Raad van State is de instantie voor de normale procedure die wordt gevolgd als ministeriële akten worden betwist. De voorbije jaren zijn tal van verzoekschriften ingediend door syndicaten en anderen bij de Raad van State of bij het Grondwettelijk Hof. In dat dossier, dat nu voorligt, is dat niet gebeurd en er is ook geen klacht neergelegd bij het parket.

 

Vanmorgen hoorde ik op de radio dat er sprake is van vervalsing. Als de briefschrijver echter denkt dat er vervalsing in het spel is, waarom schrijft hij dan naar het Comité P en gaat hij niet rechtstreeks naar het parket? Dat is de vraag die ik stel.

 

Het Comité P heeft in het rapport dan een aantal vragen gesteld, ik kom opnieuw aan de vragen die collega Vandenhove heeft geformuleerd, over de rol van mijn kabinet in dit dossier. Op dit ogenblik heb ik geen aanwijzingen die erop wijzen dat een lid of een oud-lid van mijn kabinet betrokken is bij het vermeende misdrijf waarvoor aangifte is gedaan bij het parket.

 

Er werd aangifte gedaan ten aanzien van de heren Closset en Van Wymersch. Bovendien stelt het Comité P, niemand stelt het vast, maar ik zal het even naar voren brengen, in zijn rapport vast dat de aangifte gebeurd is op het niveau van het parket van de procureur des Konings van Brussel en niet bij de procureur-generaal omdat er geen enkel element is om te besluiten tot betrokkenheid van mijzelf in dit vermeende misdrijf.

 

Desalniettemin is een van de conclusies van het Comité P dat mevrouw Debeck heeft geprofiteerd van haar bevoorrechte positie op mijn kabinet om een aantal voordelen te bekomen. Het verdere onderzoek van het gerecht zal dat moeten uitwijzen. Zoals gezegd, er zal ook een tuchtprocedure worden opgestart ten aanzien van de genoemde personen, dus van de algemene inspectie. Op basis van het volledige dossier zal een deloyale houding blijken op basis waarvan tuchtmaatregelen kunnen worden genomen.

 

De deloyale houding van mevrouw Debeck, maar ook van de adjunct-inspecteur-generaal en de inspecteur-generaal zelf, zou volgens het Comité P blijken uit de nota die werd opgesteld, waarbij de notitie werd geplaatst – u kunt dat lezen – “ne pas remettre cette note au chef de cabinet”. Ik heb aan het Comité P gevraagd, in het raam van het intern onderzoek dat ik op dit ogenblik voer op het kabinet, mij alle documenten te bezorgen die het Comité in zijn bezit heeft en die betrekking hebben op leden van mijn kabinet.

 

Ik stel alleen maar vast in het dossier dat mevrouw Debeck een nota overmaakte, enzovoort, en “ne pas remettre pour l’entretien avec le chef de cabinet”, kortom, laat niet zien dat u in het bezit bent van deze nota. Ik meen dat de deloyale houding moeilijk op een meer flagrante manier kan worden vastgesteld.

 

Natuurlijk ben ik politiek verantwoordelijk voor mijn kabinet. Dagelijks – ik nodig iedereen uit dat eens te komen bekijken – worden mij tientallen, soms honderden dossiers voorgelegd die van de administratie komen of die van de federale politie komen. De wetten en de besluiten inzake de geïntegreerde politie voorzien erin dat de minister bij koninklijk besluit of ministerieel besluit beslissingen neemt of goedkeurt in personeelsaangelegenheden van mobiliteitdossiers, tuchtdossiers, verloven voor opdrachten in het buitenland, aanwijzing in een hogere functie, op pensioenstellingen, enzovoort. Dat passeert allemaal via mijn bureau.

 

Ik moet – ik herhaal het – daarbij vertrouwen op mijn administratie aan de ene kant en op mijn persoonlijke medewerkers aan de andere kant. Ik ga uit van vertrouwen tot bewijs van het tegendeel. Als het tegendeel wordt aangetoond, trek ik daaruit mijn conclusies.

 

Ik wil nog twee algemene bedenkingen kwijt, en dan rond ik mijn verhaal af.

 

Ten eerste, is het, meen ik, duidelijk dat de rapporten van het Comité P een nieuw element zijn in de zaken die ons de voorbije weken hebben beziggehouden. U beseft dat mijn collega van Justitie en ikzelf om procedureredenen over eieren moeten lopen, hoe graag ook sommigen vandaag al andere dingen zouden willen beslissen. Ik doe dat niet. Ik nagel niemand aan het kruis zolang wij niet op een goede manier de procedures afronden die zo snel mogelijk tot een conclusie moeten leiden. Dat is mijn notie van het nemen van politieke verantwoordelijkheid.

 

Ten tweede, de voorbije jaren – dat wil ik nog even kwijt, want de heer Arens heeft daarnaar verwezen – was er een consensus over het feit dat de werking van de politie sinds de politiehervorming er sterk op vooruit gegaan is. Dat was een vaststelling van meerderheid en oppositie. Ik ga dus niet mee in het verhaal van de mensen die nu stellen dat er al maanden of jaren wantoestanden zouden zijn, die aangeklaagd zouden zijn, enzovoort. Ik vraag u alle parlementaire debatten, over de begroting en over de beleidsnota’s, en alle parlementaire vragen te raadplegen. Natuurlijk zijn er kritische vragen. Uiteraard worden er vragen gesteld over de werking van de federale politie. Vragen over wantoestanden die al jaren aan de orde zouden zijn, zijn mij alleszins nooit voorgelegd.

 

Ik vind het dus wat kort door de bocht vandaag een brevet van onbekwaamheid uit te reiken aan de federale politie. Ik zou dat een grove belediging vinden aan het adres van het merendeel van de bijna 15.000 personeelsleden van de federale politie, die zich dagelijks van hun opdracht kwijten.

 

Les rapports du Comité P semblent bien démontrer l'existence de dysfonctionnements. Il faut dès lors en assumer la responsabilité au niveau politique et prendre les mesures nécessaires pour remédier à ces dysfonctionnements. Au final, c'est le Parlement qui décidera.

 

01.15  Jean Marie Dedecker (LDD): Mijnheer de minister, ik zal aantonen dat u de waarheid verdraait. Ik ben heel gelukkig dat u uw secondanten mee hebt.

 

U praat over de inschaling van het CALog-statuut. Ik zal daarop niet doorgaan. Het gaat bijvoorbeeld over een ICT-coördinator die een A41 krijgt. Die weging is zuiver arbitrair. Dat is zuiver à la tête du client. U steekt zich daarachter weg. Er is daarover geen enkele consensus. Ik daag u uit en ik vraag een parlementaire onderzoekscommissie in uw kabinet. Uw kabinet is altijd vertegenwoordigd, door de heer Vanderlinden onder andere, op de periodieke onderhandelingscommissies. Leg mij hier in de volgende commissievergadering de notulen van 2006, 2007 en 2008 voor inzake de problemen dienaangaande. Legt u ze maar voor! Ik zal ze opnoemen als het nodig is, als u een kort geheugen hebt.

 

Een tweede punt. De persoon die naast u zit, is de heer De Mesmaeker. Mijnheer de minister, u praat over de brieven van het ACV. U zegt dat er een onderzoek loopt van het Comité P. Neen, een kopie is gegaan naar het Comité P. Ik zal voorlezen uit het verslag van het Comité P, pagina 4. De heer De Mesmaeker, die naast u zit, speelt er een heel grote rol in. Ik zal het niet doen, want hij is een van uw medewerkers.

 

U kunt aan de heer De Mesmaeker ook eens vragen hoe zijn advies luidde in de zaak-Ricour-Savonet. Dat staat zelfs niet in het rapport. U hebt dat weggestoken achter de rug van de heer Dûchatelet. Ik weet heel goed waar ik over praat.

 

Mijnheer De Mesmaeker, u kunt zeggen wat u tegen het Comité P daarover hebt gezegd. U kunt dat misschien doen ten opzichte van heel de vergadering hier. Het is een kwestie te weten in welke mate u op de hoogte bent van alles op het kabinet. Onder punt 9 staat letterlijk het volgende – tenzij dat de heer Demesmarker het ontkent.

 

“Op 3 september stuurt de heer De Mesmaeker” – hij zit naast u – “bijgaand voor uitvoering voormelde besluiten die ik misschien al eerder en via andere kanalen ontving. Ik heb weet van een onderzoek dat thans door het Comité P desbetreffend wordt gevoerd, alsmede van de recente anonieme klacht, ingediend bij datzelfde Comité P. Dat alles doet geen afbreuk aan de ministeriële opdracht tot uitvoering.”

 

Mijnheer de minister, u geeft opdracht, verdorie, tot uitvoering, en hier staat u te verkondigen dat u wacht op een onderzoek door het Comité P. Het Comité P is dan nog maar pas een onderzoek gestart. Het Comité P heeft het zelf begraven, totdat wij hebben gezegd, in de maand juni, dat we er eens mee zouden beginnen.

 

Mijnheer de minister, aan uw rechterzijde zit er nog iemand anders. De heer Van Tigchelt zit daar. Klopt het, mijnheer Van Tigchelt?

 

Het gaat over het doen van een stage. Ik zal voorlezen uit het verslag van het Comité P. Ik zie dat sommige collega’s geen tijd hebben om te lezen, maar ik heb mijn huiswerk gemaakt.

 

“Op 5 juli 2007 richt de heer Van Tigchelt, adjunct-directeur, een schrijven aan de inspecteur-generaal, waarin hij meldt dat mevrouw Debeck haar stage als vorser positief heeft uitgeoefend.”

 

Mevrouw Debeck is nooit op de AIG geweest, maar de heer Van Tigchelt verklaart dat als adjunct-directeur, die bij u op het kabinet moet adviseren.

 

“Mevrouw Debeck wordt bij koninklijk besluit van 20 december 2007 benoemd in de functie van adviseur algemeen beleid en vorser-raadgever, met ingang van 5 maart 2007.”

 

Dat is nog niet erg genoeg. Ik lees nog even voort.

 

“Op 21 december neemt zij haar functie op van adviseur algemeen beleid en vorser-raadgever. Op 11 april 2008 legt zij haar eed af met terugwerkende kracht tot 1 december 2006.”

 

Dat is een functie waarvoor schriftvervalsing is gebeurd, want die bestond toen nog niet eens.

 

Mijnheer Van Tigchelt, beaamt u dat, ja of neen? In het verslag van het Comité P staat klaar en duidelijk dat er nooit een stage is geweest. U verklaart dat tegen uw minister. Hebt u dat gezegd, of hebt u dat niet gezegd?

 

Of, mijnheer de minister, hebt u dan nog vertrouwen in de heer Van Tigchelt? Lees het rapport, het staat er letterlijk in. Collega’s, lees het; dat staat er letterlijk in.

 

Mijnheer de minister, u praat over vertrouwen van uw medewerkers. Ik geef u twee voorbeelden.

 

Ik geef twee voorbeelden. U krijgt een brief over het examen en over de benoeming van mevrouw Debeck. Drie keer werd het proces-verbaal vervalst. Dit is schriftvervalsing door de top.

 

U zegt dat u het gerechtelijk onderzoek afwacht. Ik ga daarmee akkoord. Men is pas schuldig wanneer men is veroordeeld. De laagste politieagent in rang, de politieagent in de straat die wordt beschuldigd van valsheid in geschrifte en gebruik van valse stukken en van wie de beschuldiging wordt bevestigd door het Comité P – wie moet dat nog meer bevestigen dan het Comité P? –, wordt minstens op non-actief gezet. Zelfs Ricour en Savonet werden op non-actief gezet, eigenlijk liet men ze ziekteverlof opnemen.

 

U zegt nu dat u geen maatregelen kunt nemen, dat u moet wachten op de uitspraak van de rechtbank. Dat betekent in België vaak met Sint-Juttemis en zeker in Brussel. We zullen het dan nog niet hebben over wie het onderzoek zal doen voor mevrouw Debeck.

 

Op 12 december 2006 neemt de minister van Binnenlandse Zaken akte van het slagen van mevrouw Debeck en vraagt dat zij op de beleidscel zou blijven overeenkomstig een of ander artikel.

 

U doet dit terwijl u een brief hebt van de heer Closset waarin stond dat betrokkene werd weerhouden, niet voor het auditteam, maar wel als vorser-raadgever, een functie die zelfs niet bestaat.

 

Wie is voor u aanwezig op het examen? Mevrouw Goddro is daar voor u, uw rechterhand, officieel uw vertegenwoordiger in alles, door wiens handen alle benoemingen moeten gaan. En u weet van niets. U benoemt…

 

01.16 Minister Patrick Dewael: (…)

 

01.17  Jean Marie Dedecker (LDD): Neen, mijnheer de minister. U hebt dertig minuten gekregen, ik niet. Laat mij nu voortdoen.

 

Le président: C'est le Règlement, monsieur Dedecker.

 

01.18  Jean Marie Dedecker (LDD): Ik wil een parlementaire onderzoekscommissie. Er is geen verslag over de werking van uw kabinet. Ik geef u drie duidelijke voorbeelden, twee van de mensen die naast u zitten. U kunt ze straks misschien tegen de journalisten laten zeggen of wat ik zeg waar is of niet. Ik heb de rapporten gelezen. Het staat er letterlijk in.

 

Ofwel hebt u gelogen over die stages, ofwel wist u het niet. Het is een van de twee, ofwel hebt u vertrouwen in uw personeel, het personeel dat naast u zit. Ik wil dat klaar en duidelijk weten. Zult u mensen van de top van de politie die worden beschuldigd van valsheid in geschrifte en van gebruik van valse stukken minimum op non-actief zetten? Ik kan mij niet voorstellen dat de hoofdcommissaris van Brussel morgen iemand zal aanhouden op basis van valsheid in geschrifte terwijl hij daarvan zelf wordt verdacht. Ik kan dat niet begrijpen welke normenvervaging er daar op dit moment moet zijn.

 

Ik vraag niet om een audit van uw kabinet. Ik weet wat audits zijn. Die worden heel goed betaald. Daarover zijn al genoeg bewijzen. Ik vraag om een parlementair onderzoek van wat er op uw kabinet gebeurt. Er zijn nu al genoeg namen genoemd.

 

Ik wil de notulen van die onderhandelingscommissies zien waarbij de heer Vanderlinden van uw kabinet aanwezig was, of hebben al de mensen u bedrogen? Als ze u hebben bedrogen, dan bent u omringd met onbekwame mensen en bent uzelf onbekwaam en moet u opstappen.

 

Ik dien een motie van wantrouwen tegen u in en vraag de collega’s om die goed te keuren.

 

01.19  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, j’attendais énormément de votre réponse, entre autres une clarification quant à votre responsabilité. Or, vous continuez à abonder dans le même sens que le rapport du Comité P, c’est-à-dire en rejetant la responsabilité sur le commissaire général, l’inspecteur général, l’inspecteur général adjoint et éventuellement sur des personnes au sein de votre cabinet. Cela nous semble un peu court, monsieur le ministre! En effet, vous êtes le gage à la fois du bon fonctionnement de votre cabinet et de celui de la police en général. Pourtant, nous constatons que vous n’avez pas pris vos responsabilités quand il le fallait pour arrêter cette hémorragie qui s’installait! Vous avez laissé se mettre en place des procédures qui n’étaient pas toujours légales! Vous avez fait semblant de ne pas prêter attention à des documents qui vous ont été soumis!

 

Dans une situation normale, on aurait effectivement pu signer car une relation de confiance existait entre un supérieur hiérarchique et ses subordonnés. Mais dans le cas présent, cette relation de confiance n’existait pas et une lecture s’imposait. C’est donc votre responsabilité qui, en premier, est mise en évidence!

 

Nous considérons qu’il est normal qu’une procédure disciplinaire soit entamée à l’égard de toutes les personnes, à savoir le commissaire général, l’inspecteur général, l’inspecteur général adjoint et les membres de votre cabinet. En outre, il nous semble aussi très important que l’on dégage votre responsabilité à la fois politique et morale et que vous remettiez votre démission à la suite de ce dossier.

 

01.20  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, ik sluit mij aan bij collega Fouad Lahssaini. Mijnheer de minister, ik moet vaststellen dat u in uw antwoord heel veel tijd hebt gestopt in een heel technische uitleg over het CALog-statuut. U bent daar heel diep op ingegaan, maar u ging heel snel heen over de essentie van de vraag, het probleem in het derde dossier en de rol van uw kabinet. U zegt dat u een intern onderzoek zult doen, maar er is duidelijk een probleem op uw kabinet. Het kabinet was duidelijk betrokken, tenzij er fouten staan in het verslag van het Comité P. Ik meen echter dat dit niet het geval is. U zegt alleszins niet dat u niet akkoord gaat met de inhoud ervan. Er is duidelijk een probleem op uw kabinet. Er is, volgens het Comité P, meegewerkt aan het opzetten van een constructie om een medewerker te benoemen op een onwettige wijze, in een zeer hoge functie. Ik vind het ongeloofwaardig dat u daarvan niets afwist.

 

Ik heb u ook uitdrukkelijk de vraag gesteld of u hier in de commissie kunt meedelen of u al dan niet op de hoogte was van de constructie die is opgezet op uw kabinet. U hebt daarop geen antwoord gegeven.

 

U antwoordt ook niet op de vraag in verband met de verdere samenwerking. Hoe moet het nu verder met de samenwerking tussen u, als minister van Binnenlandse Zaken, en de politietop. Ik kan mij niet voorstellen dat u de komende dagen en weken nog verder kunt werken met de politietop. Dit is een zeer nefaste situatie voor de werking van de politie en voor het vertrouwen van de bevolking in de politie. Er is dus een zeer groot probleem.

 

U hebt daarop geen voldoende antwoord gegeven. Wij zullen dan ook een motie indienen, waarin wij u vragen ontslag te nemen.

 

01.21  Filip De Man (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, u doet alsof u werd misleid door een aantal leden van uw kabinet en u zegt dat u een onderzoek zult starten op uw kabinet om te zien of daar inderdaad is gesjoemeld.

 

Ik zou van u toch eens willen vernemen wie dat onderzoek zal voeren. Wie zal daar worden ondervraagd? Zal, bijvoorbeeld, uw adviseur Vanderlinden worden ondervraagd, die volgens het Comité P meewerkte aan de fraudeleuze constructie die ervoor zorgde dat mevrouw Debeck werd benoemd? Als men alles goed leest, was u een beetje de witte raaf op dat kabinet, de brave minister die hard werkt, te midden van een bende zwarte raven die – zoals het raven betaamt – alles meegraaiden wat ze konden. U moet dus eens duidelijk maken hoe dat onderzoek zal verlopen.

 

Ten tweede, u hangt eigenlijk het volgende beeld op, om het met een karikatuur te zeggen: als de kater van huis is – u bent in dit geval de kater –, dan dansen de muizen. U speelt dat spel. Uw cabinetards zijn in casu de muizen die van alles uitsteken. Daaruit blijkt natuurlijk ook dat u uw politieke verantwoordelijkheid niet wil nemen. Dat woord staat blijkbaar niet in uw woordenboek.

 

Ik wijs nogmaals op de ondraaglijke lichtheid waarmee u als voogdijminister toezicht hebt gehouden op de federale politie, op de Algemene Inspectie en – in tweede rang – op uw eigen kabinet, nota bene de mensen die u zelf hebt aangesteld. Dat zijn geen rotte appels die u hebt aangetroffen op uw kabinet. U hebt hen zelf in alle vertrouwen aangesteld. Dan rest ons, als Vlaams Belang, niets anders dan een motie van wantrouwen in te dienen, waarmee we formeel het ontslag eisen van de minister van Binnenlandse Zaken.

 

01.22  Ludwig Vandenhove (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, collega’s, mijnheer de minister, ik zal uw eigen woorden citeren. Ik had immers een heel punctuele vraag gesteld, waarop u niet hebt geantwoord. Ik zou vandaag in de commissie een antwoord op mijn vraag willen krijgen. Ik zal dus uw eigen woorden citeren.

 

U verklaarde dat “tot bewijs van het tegendeel” – dus tot ik het bewijs heb verkregen dat op mijn kabinet iets verkeerds is gebeurd – “ik geen enkele reden heb om aan te nemen dat zulks zo is gebeurd”.

 

Ik citeer u en u knikt.

 

Daarstraks citeerde ik uit pagina 26 van het document, waar zwart op wit staat dat de heer Closset, die, ondanks het feit dat er vandaag een gerechtelijk onderzoek tegen hem loopt, toch niet de minste is, beweert dat iemand die nog altijd op uw kabinet actief is, namelijk de heer Vanderlinden, hem zou hebben benaderd om de constructie op te zetten.

 

Mijn vraag is heel punctueel en heeft niks met mogelijke tuchtfouten te maken. De heer Vanderlinden werkt immers op uw kabinet.

 

Hebt u de heer Vanderlinden met de beweringen van de heer Closset geconfronteerd? Wat was het antwoord van de heer Vanderlinden daarop?

 

Dat is essentieel voor het verdere verloop van het debat en voor het verdere verloop van het onderzoek. Ik zou vandaag in de commissie heel duidelijk een antwoord op mijn vraag willen krijgen. Dat heeft immers niks met tucht te maken, maar wel met een rechtstreekse relatie van u in uw hoedanigheid van minister met uw kabinetsmedewerker.

 

De heer Closset heeft verklaard dat hij door de heer Vanderlinden werd benaderd. Hebt u de vraag al dan niet aan de heer Vanderlinden gesteld? Wat heeft hij geantwoord?

 

Ik wil u nog een tweede, punctuele vraag stellen, die al door een paar collega’s werd aangehaald. Een politieman die in een lokale zone ook maar iets mispeutert, wordt volgens de wettelijke procedure onmiddellijk op non-actief geplaatst tot er een definitieve uitspraak is. Waarom gebeurt zulks in godsnaam niet met het hoofd van de federale politie? Dat is de tweede, punctuele vraag die ik u stel.

 

Mijn belangrijkste vraag is en blijft echter: hebt u uw kabinetsmedewerker met het bedoelde document geconfronteerd? Wat was zijn antwoord?

 

Het Parlement en heel België hebben recht op het antwoord. Het is immers essentieel voor het hele dossier.

 

01.23 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, ik vraag de mogelijkheid om punctueel een aantal zaken die manifest onjuist zijn, te kunnen weerleggen. Een en ander wordt hier, vooral door de heer Dedecker, zomaar als de grote waarheid naar voren gebracht. Wat de heer Dedecker beweert, gaat echter tegen het dossier in.

 

Ik zal niet op alle punten reageren, omdat wij in dat geval de hele discussie heropenen. Ik wil echter wel even aantonen hoe de heer Dedecker tewerkgaat.

 

Voor een examencommissie bepalen de wet en het statuut dat in de examencommissie een vertegenwoordiger van de minister moet zitten. Mijnheer Dedecker, u hebt mevrouw Goddro nu al vijf keer mijn rechterhand of rechterarm genoemd. Mevrouw Goddro heeft echter zelfs nooit op mijn kabinet gewerkt. Mijnheer Dedecker, luister nu ook eens even. Zij behoort tot de administratie.

 

U denkt dat ik alles heb uitgevonden, bedacht en in elkaar gestoken. Als ik echter, waarvan u uitgaat, de examencommissie zou willen manipuleren, dan zou ik toch niet aan iemand van de administratie vragen om in de examencommissie te zitten? Zij staat ver van mij af, zoals dat ook hoort. Ik zou in dat geval iemand van mijn kabinet in de examencommissie hebben laten plaatsnemen.

 

Dus als iemand van de administratie, die daar trouwens nu niet meer is. U vertelt hier om het even wat. De heer De Mesmaeker maakt pas deel uit van mijn kabinet van april van dit jaar. Ik heb dat ook heel duidelijk gezegd. Ik heb een advies gevraagd aan de heer Dûchatelet. De heer Dûchatelet maakt dat advies over aan mij via de commissaris-generaal. Dat is in de hiërarchie nog altijd de gewone volgorde respecteren om mij een bepaald advies over te maken. Als er andere dingen zijn in de dienst van de heer Dûchatelet die hij mij niet overmaakt, dan maakt hij mij die niet over, maar ik kan alleen maar lezen wat mij effectief wordt voorgelegd.

 

Hetzelfde voor wat u aanhaalt in verband met die stage. Professor Renders gaat daar niet zo op in, maar ik zal dat even aanvullen. Het politiestatuut inzake verloven leunt in feite aan bij dat van het Openbaar Ambt en dat is hier ook het geval. Ambtenaren in verlof voor het uitoefenen van een ambt bij een politiek mandataris kunnen een stage in dat ambt vervullen. Ik verwijs daarvoor naar het KB van 6 oktober 2005. Dat is volledig normaal.

 

Dat zijn een paar voorbeelden. Ik kan het lijstje verder aflopen, maar u kent dat. In het Frans: “Mentez, mentez, il en restera toujours quelque chose”. Ik vind dat onaanvaardbaar als procedure.

 

Ik zou collega Vandenhove een heel punctueel antwoord willen geven.

 

Le président: Monsieur le ministre, pouvons-nous nous limiter à des réponses ponctuelles? On ne peut pas relancer un débat pendant des heures, nous entrerions alors dans un dialogue de sourds.

 

01.24  Patrick Dewael, ministre: Oui, je donne une réponse ponctuelle.

 

Men kan het Comité P niet selectief volgen. Men kan het eens zijn met de aanbevelingen. Ik ben het eens met de aanbevelingen en ik voer die uit. De heer Dedecker, maar ook anderen, citeren uit conclusies die hen goed uitkomen. Als de conclusies in het voordeel van de minister of het kabinet zijn, dan worden ze blijkbaar niet goed bevonden en dan moeten er andere commissies komen.

 

Ik zeg gewoon dat het Comité P zijn conclusies heeft neergezet en zegt: “Er is in hoofde van de minister geen enkele betrokkenheid.” Dat blijkt ook uit het feit dat de klacht is neergelegd bij de procureur des Konings. Het Comité P wijst, ten tweede, mevrouw Debeck aan als iemand die van haar situatie op het kabinet misbruik heeft gemaakt. Ik trek de nodige conclusies uit die aanbeveling voor hetgeen mevrouw Debeck aangaat.

 

Er werd dan zeer concreet gezegd dat de heer Closset, op dit ogenblik voorwerp van de klacht, nog iemand anders aanduidde op mijn kabinet. Ik heb die betrokkene uitgenodigd en ik heb hem daarmee geconfronteerd. De heer Vanderlinden – ik wil die brief ook ter beschikking stellen van de commissie – heeft zich gisteren gericht tot het parket van de procureur des Konings.

 

In die brief staat: “In de editie van De Morgen wordt mijn naam genoemd. Ik ben formeel, op geen enkele wijze heb ik de heer Closset, de AIG of wie dan ook benaderd met het oog op een bevoordeling van wie dan ook. Het spreekt voor zich dat ik mij ter beschikking houdt van uw diensten.”

 

Ik neem akte van hetgeen de heer Vanderlinden mij zegt. Als het parket van de procureur des Konings dat nuttig vindt, kan het overgaan tot het verhoor van de heer Vanderlinden en tot de confrontatie, maar dat is niet iets dat mij toekomt. Ik kan alleen maar akte nemen van hetgeen mensen zeggen tot bewijs van het tegendeel.

 

Ik ben bezig – dit is het laatste wat ik daarover kan zeggen – met het analyseren van alle stukken die het Comité P mij heeft bezorgd en die te maken hebben met verklaringen over medewerkers van mij. Ik ben daarmee bezig. Dat is mijn politieke verantwoordelijkheid. Ik heb de conclusie geïmplementeerd in verband met mevrouw Debeck. Dat is logisch. Ik heb vragen gesteld in verband met de heer Vanderlinden. Ik ben bezig met dat onderzoek en ik zal, wanneer dat is afgelopen, daarover in alle transparantie de commissie inlichten.

 

Le président: Chers collègues, je voudrais que l'on respecte les règles. Ne m'obligez pas à recourir à la procédure qui consisterait à demander que vos propos ne soient pas enregistrés! Je répète que je voudrais que l'on travaille dans l'ordre.

 

01.25  Ludwig Vandenhove (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, ik heb nog een tweede punctuele vraag gesteld…

 

Le président: Non, monsieur Vandenhove vous n'avez pas plus droit à la parole que M. Dedecker!

 

Suivant la procédure, la ou les interpellations sont développées et la ou les questions posées. Ensuite, la réponse est donnée par le ministre avant que le président ne donne la parole pour les répliques. Si chacun décide d'entamer un dialogue, cette réunion prendra trois jours!

 

Le président de la Chambre m'a demandé de permettre à d'autres membres que ceux inscrits d'intervenir dans le débat si cela peut présenter une plus-value et je compte bien respecter sa demande.

 

M. Annemans m'a demandé de pouvoir intervenir. D'autres collègues le souhaitent-ils également? (Non)

 

01.26  Gerolf Annemans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, op het einde van dit debat kan ik mij toch niet van de indruk ontdoen dat de minister zich staande houdt. Hij spartelt, hij zegt dat hij het niet wist of niet had moeten weten. Hij zegt dat hij er niet verantwoordelijk voor is en als hij er verantwoordelijk voor is, zal hij dat zelf wel beslissen. Ik denk dat hij dat doet – ten eerste –, omdat de Vld op dit moment niemand anders heeft en vooral…

 

(…): (…)

 

01.27  Gerolf Annemans (Vlaams Belang): Het stemt mij bitter dat hij zich schijnt staande te houden ten koste van het bestormen en bestraffen van lager geschikten dan hijzelf.

 

Ik heb een bijkomend argument om hem te overhalen om ontslag te nemen, het argument van oppositieleider Patrick Dewael. Daarvoor zal ik met hem even teruggaan naar 1998, toen wij samen voor de eerste minister stonden met de vraag verantwoordelijkheid te nemen in de zaak-Wathelet. U zult zich dat herinneren. Wathelet was een minister die op zijn kabinet door de vervroegde vrijlating van Dutroux ook in de rommel was terechtgekomen, een overigens veel simpelere rommel dan degene waar u nu inzit. Wij vroegen toen alle twee het ontslag van Wathelet als rechter in het Hof van Justitie. Patrick Dewael deed dat met zeer goede argumenten.

 

Ik citeer uit de Handelingen van onze Kamer van 28 april 1998: “De heer Wathelet had allereerst een persoonlijke fout gemaakt door het ondertekenen van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Hij staat voor ons symbool voor het zeven jaar durende non-beleid op het vlak van Justitie. Hij draagt politieke verantwoordelijkheid voor het disfunctioneren van de instellingen binnen Justitie. Die man hebt u opnieuw voorgedragen voor de benoeming in het Hof. Collega’s, er is zelfs meer. De heer Wathelet heeft ondertussen promotie gemaakt. Hij is kamervoorzitter geworden in dat Hof. U bent deze beslissing van de regering in de Kamer komen verdedigen, bijgesprongen door de huidige minister van Binnenlandse Zaken, terwijl de toenmalige minister van Justitie er nadien aan twijfelde of het wel een goede beslissing was geweest. U hebt zelfs gezegd, ik citeer: “De heer Wathelet is al voldoende gestraft omwille van de vermelding in het commissieverslag.”

 

Dat hebt u verklaard in de commissie. Ik citeer: “Mijnheer de eerste minister, als u blijft vasthouden aan die beslissing stel ik u de vraag met welk moreel gezag u vandaag aan verantwoordelijken bij de politie, de rijkswacht en Justitie vraagt om een stap achteruit te zetten.” Dat waren uw woorden, mijnheer Dewael. De dag nadien hebt u een resolutie ingediend in deze kamer, waarvan de titel luidt “waarbij de regering verzocht wordt de heer Melchior Wathelet op te roepen zijn ambt van rechter bij het Hof van Justitie bij de Europese Gemeenschap neer te leggen”. Ik citeer u nogmaals, in uw toelichting: “Deze invulling van de regel van de politieke verantwoordelijkheid kan echter niet verhelen dat degenen die zich in het Dutroux-dossier schuldig hebben gemaakt aan reëel taakverzuim nog steeds de moed niet hebben opgebracht om uit hun functie terug te treden. Dit onaanvaardbare gedrag kunnen zij alleen volhouden wegens de houding van de rechter in het Europees Hof van Justitie, intussen aangesteld tot kamervoorzitter, de heer Wathelet, die als initiële spilfiguur in het dossier-Dutroux nooit enige conclusie heeft willen trekken uit zijn beslissing tot vervroegde vrijlating van Marc Dutroux. Een gezonde en goede werking van een democratie verdraagt een dergelijk gedrag niet. Het komt dan ook de regering, die de heer Wathelet heeft voorgedragen, toe hem te verzoeken ontslag te nemen uit zijn ambt van Europees rechter.” Was getekend, Patrick Dewael, 29 april 1998. Ik vraag u, mijnheer Dewael, om niets meer te doen dan wat u toen zelf hebt gevraagd aan de heer Wathelet.

 

Le président: Monsieur Dedecker, je sais que vous trouvez que vos interventions sont extrêmement intéressantes.

 

Exceptionnellement, j'accepte de redonner la parole à MM. Vandenhove, Dedecker et De Man, mais pas plus d'une minute par intervenant.

 

01.28  Ludwig Vandenhove (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de minister, ik bedank u voor uw punctueel antwoord op mijn eerste vraag. Maar ik had nog een tweede punctuele vraag. Ik vind het tekortschieten van de heer Koekelberg dermate ernstig dat ik van oordeel ben dat hij onmiddellijk op non-actief moet worden gezet in afwachting van eventuele verdere maatregelen.

 

Nogmaals, ik maak de vergelijking met de lokale politiezones. Daar zou dat wel gebeuren. Waarom gebeurt dat niet met het hoofd van de federale politie, die duidelijk fouten heeft gemaakt? Ik zou daar graag een punctueel antwoord op krijgen.

 

Of zijn er politieke redenen? Ik ben daarstraks mijn betoog begonnen met te zeggen dat dit dossier ongelooflijk wordt gekoppeld aan alle mogelijke andere dossiers van deze regering, hoewel het gaat over het functioneren van de politie. Het gaat niet alleen om de federale politie, maar ook om de lokale politiemensen, waarin de bevolking vertrouwen moet kunnen hebben.

 

01.29  Jean Marie Dedecker (LDD): Mijnheer de minister, ik ga in op wat u hebt gezegd over die stage. Ik aanvaard het rapport volledig. Er staat in wat er in staat. U moet het rapport volledig lezen, ook de voetnoten. De heer Vantigchelt zit naast u. Hij heeft die stage goedgekeurd.

 

In het rapport staat, mijnheer Vantigchelt, op pagina 7 in voetnoot 18: “Er moet opgemerkt worden dat conform de reglementering in verband met de stage door CALog-personeel deze enkel kan geschieden onder leiding van een erkende stagemeester.” Zelfs als het op uw kabinet is. Ik lees voort, mijnheer Dewael: “Het is in casu niet gebeurd.” Het is totaal onwettelijk wat u hebt gedaan, waarvan u op de hoogte was. U bent gechanteerd, zoals mevrouw Debeck ook zegt, tijdens een vergadering op uw kabinet. Zij zei: ik ga de zaak-Ricour weer naar boven brengen, en ik ga de zaak-Savonet weer naar boven brengen.

 

Ik wil nog een ding weten. U moet nog op een vraag antwoorden. Zult u die mensen, die twee topfunctionarissen die worden beschuldigd van valsheid in geschrifte, op non-actief zetten, ja of neen? Dat wil ik weten.

 

Dan kan ik sluiten waarmee ik begonnen ben. U bent blijkbaar niet alleen Manuel uit Fawlty Towers. Ik hoor nu zelfs dat u uit Barcelona komt.

 

01.30  Filip De Man (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik had aan de minister gevraagd wie nu het onderzoek zal voeren dat hij aankondigt.

 

Mijnheer de minister, het is net iets te makkelijk. De cruciale vragen die hier worden gesteld, betreffen uw kabinet en de rol van uzelf en van uw kabinetsmedewerkers in het gesjoemel. U probeert dat te sussen met de aankondiging van een onderzoek. Ik vraag u wie dat onderzoek zal voeren. U zegt: “Ikzelf.” Ik kan mij niet indenken dat u zelf al die documenten zult doornemen. Mijn vrees is zelfs dat u nu bij het Comité P alle documenten opvraagt om uw verdediging beter te kunnen organiseren, wat binnenkort zeer nodig zal zijn. Wie zal dat onderzoek leiden? Ik vraag heel concreet naar de personen.

 

Ten tweede zou ik het volgende willen weten. Mijnheer de minister, u bent vicepremier en was aanwezig op het kernkabinet deze ochtend. Wat is er deze ochtend beslist over de toekomst van de heer commissaris-generaal en de twee mensen van de algemene inspectie? Wat is er op dat kernkabinet precies beslist?

 

Le président: Chacun a eu l’occasion de s’exprimer.

 

01.31 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, mag ik op die vragen antwoorden? Anders beëindigen we de vergadering met het idee dat de minister niet wil antwoorden.

 

Dezelfde vragen, waarop antwoorden zijn gegeven, keren wel altijd terug.

 

Le président: C’est alors une dernière réponse, monsieur le ministre.

 

01.32 Minister Patrick Dewael: Duidelijke antwoorden over de orde- en tuchtmaatregelen heb ik in mijn antwoord gegeven. Ik heb heel duidelijk gezegd wat de bedoeling is in verband met de inspecteur-generaal. Ik heb een onderscheid gemaakt, wat de heer Van Wymersch aangaat, tussen orde en tucht.

 

01.33  Filip De Man (Vlaams Belang): (…)

 

01.34 Minister Patrick Dewael: Luistert u naar het antwoord, of luistert u er niet naar?

 

Wat de heer Closset aangaat, gaat het over tucht en orde. Wat de heer Van Wymersch aangaat, ben ik niet bevoegd voor de orde, want dat is een zaak van de politiezone Brussel-Hoofdstad, dus daar blijft alleen tucht over. In derde instantie, wat de heer Koekelberg aangaat, heb ik gezegd dat er in overleg met de collega voor Justitie een tuchtprocedure wordt opgestart.

 

Over het verschil zal ik niet veel zeggen, maar er is wel degelijk een verschil: bij de heren Closset en Van Wymersch loopt er een strafonderzoek op dit ogenblik. Er is namelijk een klacht neergelegd bij het parket wegens vervalsing. Dat is toch wel iets anders. Het is een belangrijk element, dat volgens mij daarin meespeelt.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een eerste motie van wantrouwen werd ingediend door mevrouw Linda Vissers en de heren Filip De Man en Gerolf Annemans en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellaties van de heren Jean Marie Dedecker, Fouad Lahssaini, Stefaan Van Hecke, Filip De Man en Ludwig Vandenhove

en het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken,

vraagt het ontslag van de minister."

 

Une première motion de méfiance a été déposée par Mme Linda Vissers et MM. Filip De Man et Gerolf Annemans et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu les interpellations de MM. Jean Marie Dedecker, Fouad Lahssaini, Stefaan Van Hecke, Filip De Man et Ludwig Vandenhove

et la réponse du vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur,

demande la démission du ministre."

 

Een tweede motie van wantrouwen werd ingediend door de heer Jean Marie Dedecker en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellaties van de heren Jean Marie Dedecker, Fouad Lahssaini, Stefaan Van Hecke, Filip De Man en Ludwig Vandenhove

en het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken,

stelt vast dat

- de maatregelen die de minister afkondigt naar aanleiding van de twee rapporten van Comité P inzake het functioneren van de commissaris-generaal, met name die over de canapé-benoemingen van de twee secretaresses en het rapport over de ordemaatregelen die genomen werd ten aanzien van de woordvoerster van de federale politie, onvoldoende zijn om het publieke vertrouwen in de federale politie te herstellen;

- de maatregelen die de minister afkondigt naar aanleiding van het rapport van Comité P over de aanstelling van een kabinetsmedewerker bij de Algemene Inspectie (AIG) en de manier waarop deze aanstelling is gebeurd, onvoldoende zijn om het publieke vertrouwen in de leiding van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken te herstellen,

en stelt daarom voor dat de Kamer de heer Patrick Dewael, die als minister van Binnenlandse Zaken, de politieke verantwoordelijkheid draagt voor het wanbeheer waarvan sprake is in de drie rapporten van Comité P, het vertrouwen ontneemt."

 

Une deuxième motion de méfiance a été déposée par M. Jean Marie Dedecker et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu les interpellations de MM. Jean Marie Dedecker, Fouad Lahssaini, Stefaan Van Hecke, Filip De Man et Ludwig Vandenhove

et la réponse du vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur,

constate que

- les mesures annoncées par le ministre à la suite des deux rapports du Comité P relatifs au fonctionnement du Commissaire général, à savoir celui concernant les promotions canapé des deux secrétaires et le rapport concernant les mesures d'ordre prises à l'égard de la porte-parole de la police fédérale, sont insuffisantes pour rétablir la confiance de l'opinion publique en la police fédérale;

- les mesures annoncées par le ministre à la suite du rapport du Comité P sur la désignation d'un collaborateur de cabinet auprès de l'Inspection générale (AIG) et la manière dont cette désignation est intervenue sont insuffisantes pour rétablir la confiance de l'opinion publique en la direction du Service public fédéral Intérieur,

et propose dès lors que la Chambre retire la confiance à M. Patrick Dewael qui, en tant que ministre de l'Intérieur, assume la responsabilité politique de la mauvaise gestion dont il est question dans les trois rapports du Comité P."

 

Een derde motie van wantrouwen werd ingediend door de heren Fouad Lahssaini en Stefaan Van Hecke en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellaties van de heren Jean Marie Dedecker, Fouad Lahssaini, Stefaan Van Hecke, Filip De Man en Ludwig Vandenhove

en het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken,

gelet op de bevindingen van de rapporten van het Comité P, moet een tuchtprocedure worden gestart tegen commissaris-generaal Fernand Koekelberg, alsook tegen de heren Closset en Van Wymersch en mevrouw Debeck,

is de mening toegedaan dat de morele en politieke verantwoordelijkheid van de minister echter eveneens in het geding is

en vraagt dat de minister zou aftreden."

 

Une troisième motion de méfiance a été déposée par MM. Fouad Lahssaini et Stefaan Van Hecke et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu les interpellations de MM. Jean Marie Dedecker, Fouad Lahssaini, Stefaan Van Hecke, Filip De Man et Ludwig Vandenhove

et la réponse du vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur,

vu que par les éléments mis en évidence par les rapports du Comité P, une procédure disciplinaire s'impose au sujet du commissaire général Fernand Koekelberg ainsi que pour MM. Closset et Van Wymersch et Mme Debeck,

estime que la responsabilité morale et politique du ministre est également engagée

et demande au ministre de remettre sa démission."

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de dames Jacqueline Galant en Corinne De Permentier en door de heren Bart Tommelein, Josy Arens, François-Xavier de Donnea, Thierry Giet en Servais Verherstraeten.

 

Une motion pure et simple a été déposée par Mmes Jacqueline Galant et Corinne De Permentier et par MM. Bart Tommelein, Josy Arens, François-Xavier de Donnea, Thierry Giet et Servais Verherstraeten.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.09 uur.

La réunion publique de commission est levée à 12.09 heures.