Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen

Commission des Relations extérieures

 

van

 

woensdag 9 juli 2008

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 9 juillet 2008

 

Après-midi

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.25 uur en voorgezeten door mevrouw Hilde Vautmans.

La séance est ouverte à 14.25 heures et présidée par Mme Hilde Vautmans.

 

01 Vraag van de heer Mathias De Clercq aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "de Staten-Generaal van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking" (nr. 5333)

01 Question de M. Mathias De Clercq au ministre de la Coopération au développement sur "les États généraux de la Coopération au développement belge" (n° 5333)

 

01.01  Mathias De Clercq (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op uw voorstel vond op 13 en 14 mei in Brussel de Staten-Generaal van de Belgische ontwikkelingssamenwerking plaats. Het doel was om met alle actoren van gedachten te wisselen over de modernisering van onze ontwikkelingssamenwerking, ook in het licht van een aantal nieuwe nationale tendensen op het vlak van ontwikkelingshulp.

 

In de media was een aantal kritische geluiden te horen, meer bepaald van Jan Aertsen, afscheidnemend algemeen directeur van de Vredeseilanden. Hij zei dat hij het betreurenswaardig vond dat niet alle geledingen uit de sector werden verzameld om een globaal mandaat te krijgen. Enkele buitenlandse experts kregen de gelegenheid om hun mening te geven.

 

De heer Aertsen vond het vooral jammer dat het bedrijfsleven, nochtans een belangrijke actor in het middenveld, niet in beeld kwam. Ze zijn immers broodnodig om samen met de andere actoren in de samenleving, de overheid, de universiteit, de media, structurele veranderingen te bewerkstelligen. Zo zouden bedrijven kunnen worden aangespoord om in te zetten op een verduurzaming van het aankoopbeleid. Vredeseilanden werkt al rond dit thema, samen met het grootwarenhuis Colruyt. Zij trachten duurzame producten meer zichtbaar te maken in de winkelrekken. Er is ook een vraag van de sector om een dergelijke samenwerking te intensifiëren. Meer algemeen is er dus een roep naar een betere en intensere samenwerking van alle actoren uit de civiele samenleving.

 

Mijnheer de minister, zijn er plannen om een volgende Staten-Generaal te organiseren? Hoe kan de samenwerking met het bedrijfsleven volgens u worden verbeterd? Zijn initiatieven ter zake genomen? Hoe evalueert u de laatste Staten-Generaal? Kwamen er nieuwe inzichten naar boven?

 

01.02 Minister Charles Michel: Mevrouw de voorzitter, geachte collega’s, ik ben erg verheugd dat de Staten-Generaal van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking van 13 en 14 mei zo’n ruime weerklank heeft gekregen in de media. Er waren 220 inschrijvingen vooraf en er dienden zich nog heel wat niet-ingeschreven deelnemers aan. De aanwezigheid was op alle momenten opmerkelijk groot, wat er op wijst dat de deelnemers uit belangstelling deelnamen en niet uit beleefdheid naar de openingszitting kwamen.

 

De boeiende discussies betroffen vooral drie grote thema’s die het huidige debat over ontwikkelingssamenwerking beheersen, te weten: ten eerste, de rol van de Millenniumdoelstellingen, ten tweede, de synergie tussen de verschillende actoren en meer bepaald met de indirecte actoren, en ten derde, de concentratie, zowel geografisch als sectoraal en de taakverdeling tussen de donoren, die er het logische uitvloeisel van moeten zijn.

 

Wij mogen zeggen dat de debatten op een hoog niveau stonden. Dat was grotendeels te danken aan het hoge niveau van de experts. In dat opzicht wil ik u erop wijzen dat niet enkel buitenlandse experts aan bod kwamen, zoals de heer Aertsen beweert. Vijf sprekers hadden de Belgische nationaliteit en onder de zeven buitenlanders waren er verschillende hoge ambtenaren van de Europese Commissie in Brussel. Zij spraken dus met de nodige achtergrondkennis van ons land.

 

De heer Aertsen heeft gelijk wanneer hij stelt dat het bedrijfsleven een belangrijke actor uit het middenveld is, samen met andere actoren als ngo’s, universiteiten, media, vakbonden, enzovoort.

 

Het zal u verbazen dat ik de vakbonden vermeld maar u weet waarschijnlijk dat mijn administratie reeds samenwerkingsverbanden van de vakbonden ondersteunt. Waarom zou hetzelfde niet kunnen gebeuren met het bedrijfsleven, met de werkgevers dus? Wij hebben onlangs contacten gehad met het VBO over de rol van het bedrijfsleven in duurzame ontwikkeling.

 

Inzake ondersteuning door het bedrijfsleven beschikken wij zoals u weet overigens reeds over de BIO, die een bijdrage levert tot de kapitaalsvorming ten gunste van lokale initiatieven in ontwikkelingslanden. Bij een volgend overleg zouden wij vertegenwoordigers van het bedrijfsleven kunnen uitnodigen om deel te nemen aan toekomstgerichte debatten.

 

Ik vind het experiment van Vredeseilanden met Colruyt waarnaar u verwijst en dat nu al op een aantal jaren ervaring kan bogen, interessant. Wat gestart is als een cofinanciering van programma’s in Indonesië en Benin, heeft in 2006 geleid tot een concrete samenwerking rond rijst uit Benin.

 

Dit gezamenlijke project gefinancierd door Colruyt en het Fair Trade Center is gericht op de verbetering van het inkomen en het welzijn van boeren en boerinnen via de rijstteelt. Daarnaast werken Vredeseilanden en Colruyt samen en duurzaam aan relaties tussen familiale landbouwers, enerzijds, en een supermarktketen, anderzijds.

 

Ik wil me niet eenzijdig concentreren op dit ene bedrijf, maar uw vraag toont aan dat er wel degelijk succesrijke voorbeelden te geven zijn. Ik hoop dat de Staten-Generaal het verder denken over dezelfde beloftevolle initiatieven bevordert.

 

Ten tweede, u vraagt of er plannen zijn om een volgende Staten-Generaal te organiseren. Uiteraard zetten we de gesprekken met de ngo’s, de media, de universiteiten, de bedrijfswereld en de vakbonden verder. Voor sommige gesprekken is een permanent overleg op kleinere schaal wenselijk. Ik denk daarbij aan financiering van programma’s van de ngo’s en de universiteiten.

 

Het denkproces over de modernisering van onze ontwikkelingssamenwerking vraagt een breed overleg op geregelde tijdstippen. In die zin ben ik bijzonder tevreden over het resultaat van de eerste Staten-Generaal. Het zal u bijgevolg niet verbazen dat dit initiatief volgens mij voor herhaling vatbaar is.

 

01.03  Mathias De Clercq (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Een zeer ruime weerklank is inderdaad heel belangrijk. Ook de contacten waarover u het nu hebt met het VBO zijn heel belangrijk. Het is essentieel om nu een goed vervolg te geven aan de gesprekken die hebben plaatsgevonden.

 

U maakt de reflectie om een volgende Staten-Generaal te organiseren en om de rol van de private sector manifest naar voren te laten komen. Die kan volgens mij met veel andere actoren een belangrijke rol spelen in het kader van de ontwikkelingssamenwerking. Dit is een en-en-en-verhaal.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "de uitsluiting van een parlementslid van het Vlaams Belang uit vergaderingen van de FAO-conferentie in Rome" (nr. 6196)

02 Question de M. Francis Van den Eynde au ministre de la Coopération au développement sur "l'exclusion d'un parlementaire du Vlaams Belang de réunions de la conférence de la FAO organisée à Rome" (n° 6196)

 

02.01  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, hartelijk dank.

 

Mijnheer de minister, de FAO-voedselconferentie, een wereldevenement, vond nog niet zo lang geleden plaats in Rome. De Kamer, de vertegenwoordiging van het volk in dit land, besliste er een delegatie naartoe te sturen en besliste ook wie aan die delegatie mocht deelnemen. Ik geef toe dat het in uw ogen misschien getuigt van lef maar de Kamer besliste zelf wie er naartoe zou gaan. Pech voor u, maar een van de mensen die naar Rome werd gestuurd was mijn goede vriend en excellent parlementslid, de heer Bart Laeremans. Hij is een zeer goed jurist en voorzitter van de commissie voor het Bedrijfsleven en de Landbouw. Hij was daar dus absoluut op zijn plaats. Ik vestig er trouwens uw aandacht op dat het enige lid van de commissie voor de Landbouw de heer Laeremans was. Het was dan ook zeer logisch dat hij deelnam aan een wereldvoedselconferentie.

 

Ik schets even zijn verbazing toen hij in Rome de eerste avond al vernam dat er ergens op de ambassade, of op initiatief van de ambassade, een etentje was waarop alle andere delegatieleden werden uitgenodigd, maar hij niet. Hij protesteerde niet want het is een Vlaams Belanger en die burgerlijke dinertjes zijn niet het doel waarom onze mensen naar het Parlement zijn gekomen.

 

De volgende dag wordt het wel wat erger want eerst en vooral verneemt hij dat hij op uw uitdrukkelijk bevel niet werd uitgenodigd en bovendien zijn er die dag werkvergaderingen waarop hij opnieuw wordt uitgesloten op uw uitdrukkelijk bevel. Mij verbaasde dit want u past daarmee het principe toe van wat in het Frans zo mooi wordt genoemd “l’exclusion”, iets wat u zo graag anderen verwijt. U bezondigde zich echter zelf aan “l’exclusion”.

 

U hebt het recht om politieke meningen te bestrijden. Niemand zal u ooit verwijten, zeker niet in de democratie zoals mijn partij ze voorstaat, een politieke mening te bekampen. Niemand zal u het recht ontzeggen om uw eigen mening te verdedigen, als minister, als parlementslid of als gewone burger. Als democraat zou u echter rekening moeten houden met de heilige principes, die toevallig een Fransman – la France, mère de la civilisation sur ce continent – ons heeft geleerd, namelijk de scheiding der machten.

 

Het komt de regering niet toe te bepalen wat het Parlement doet. Dit is wat ik u nu verwijt. Ik verwijt u die uitsluiting, omdat ze niet democratisch is. Ik verwijt u nog meer dat u van de teksten van Montesquieu een vodje papier hebt gemaakt. Daarmee hebt u, zoals al te vaak gebeurt in dit landje - zolang het nog bestaat -, de democratie aan uw laars gelapt.

 

Mijnheer de minister, ik kom op deze zaak terug om u twee vragen te stellen.

 

Ik ben destijds, zoals veel slechte Vlamingen, bij de paters op school geweest. Daar heeft men mij geleerd: errare humanum est, perseverare diabolicum. Mijn eerste vraag is of u zult volharden in deze zaak? In de Franstalige kranten stond: "Michel persiste et signe". Léon Degrelle heeft dat ook nog gezegd. Dat is trouwens de titel van zijn boek: “Léon Degrelle persiste et signe”.

 

Ten tweede, de eerste minister heeft op een vraag van mij tijdens het vragenuurtje in de plenaire vergadering, geantwoord dat hij u om uitleg zou vragen. Is dat gebeurd? Wat is daar gezegd?

 

Bent u van plan deze houding aan te houden, of ziet u nu in dat u de democratie en vooral de Vlaamse kiezer moet respecteren?

 

De voorzitter: Mijnheer Van den Eynde, ik moet u toch zeggen dat vraag, antwoord en repliek normaal vijf minuten in beslag mogen nemen. U hebt met uw vraag de vijf minuten overschreden. Ik zou het incident dus nu kunnen sluiten.

 

02.02  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, ik weet dat ik een vervelende vraag heb gesteld. Misschien loopt het daar mis.

 

De voorzitter: Ik wil er gewoon op wijzen dat er 11 punten op de agenda staan. Ik wil vragen dat iedereen zelf de klok en de spreektijd in het oog houdt.

 

02.03 Minister Charles Michel: Mevrouw de voorzitter, ik bevestig dat ik het Kamerlid van het Vlaams Belang niet heb uitgenodigd op twee vergaderingen over voedselzekerheid op de Belgische ambassade. Ik was niet geïnteresseerd in de mening van een Kamerlid van het Vlaams Belang over de problematiek van de honger in de wereld.

 

De twee vergaderingen waren op mijn verzoek georganiseerd en dus heb ik ook de lijst van de deelnemers, bijvoorbeeld verschillende deskundigen, bepaald.

 

Ik bevestig ook dat ik niet ben tussengekomen in het officiële programma van de delegatie van het Parlement. Om deze voedseltop van de FAO bij te wonen in Rome werd een Belgische ministeriële delegatie samengesteld met mijn medewerkers en leden van ngo’s. Tegelijk heeft de directeur-generaal van de FAO een brief geschreven aan de voorzitter van de Kamer om tevens een Belgische parlementaire delegatie uit te nodigen op de top. Dat was dus een tweede delegatie.

 

Ik ben niet tussengekomen in het programma van de tweede delegatie, dus die van de leden van het Belgisch Parlement. Ik bevestig dat ik sommige leden van het Parlement heb uitgenodigd en het lid van Vlaams Belang niet.

 

In de toekomst zou ik in dezelfde omstandigheden precies hetzelfde doen. Ik dank u voor uw aandacht.

 

02.04  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Ik dank uiteraard de minister voor het feit dat hij bevestigt wat ik verwachtte, namelijk dat hij een kampioen is van de uitsluiting en in feite van de intolerantie. Het woord is niet te sterk.

 

Vervolgens, mijnheer de minister, bent u een beetje hypocriet als u zegt dat er twee delegaties waren en dat u zich niet hebt bemoeid met de delegatie van het Parlement. Dat was echter wel het geval want u hebt iedereen daarvan uitgenodigd op een man na, met name de voorzitter van de commissie voor Landbouw van deze Kamer. U hebt dus toegepast wat ik u daarstraks heb verweten, namelijk de uitsluiting, l’exclusion. Als mensen van uw partij het in het vervolg over l’exclusion zullen hebben, kan ik u verzekeren dat wij daar heel hartelijk zullen om lachen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Questions jointes de

- M. Georges Dallemagne au ministre de la Coopération au développement sur "les conséquences financières de l'adoption tardive du budget 2008 pour les ONG" (n° 6204)

- M. Fouad Lahssaini au ministre de la Coopération au développement sur "les frais à charge des ONG dus au retard du versement des subsides" (n° 6969)

03 Samengevoegde vragen van

- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "de financiële gevolgen voor NGO's van het laattijdig goedkeuren van de begroting 2008" (nr. 6204)

- de heer Fouad Lahssaini aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "de kosten ten laste van ngo's tengevolge van het laattijdig betalen van de subsidies" (nr. 6969)

 

03.01  Georges Dallemagne (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, ma question date sans doute un peu, mais il est toujours bon de recevoir votre avis sur la question de la prise en compte des intérêts liés aux emprunts bancaires contractés par les ONG suite à l'adoption tardive du budget 2008.

 

En effet, cette année, l'adoption du budget général des dépenses a placé les ONG de coopération au développement dans une situation particulièrement délicate.

 

Le recours à la technique des crédits provisoires a eu une incidence sur leur financement, les crédits pour les ONG n'ayant pas été prévus dans la loi de financement pour la période de janvier à mars 2008, les contraignant à emprunter des sommes parfois importantes afin que leurs programmes ne soient pas retardés. Pour éviter cette dernière situation, nombre d'entre elles n'ont eu d'autre choix que d'avoir recours à des emprunts auprès d'institutions financières pour des sommes importantes au regard des ONG et aux taux du marché.

 

Cette situation ne leur étant en aucun cas imputable, les ONG attendent que le montant des intérêts qu'elles doivent supporter du seul fait de l'adoption tardive du budget 2008 leur soit remboursé. Cette situation n'a pas pu être rectifiée lors de l'adoption du budget initial 2008 pour des raisons techniques, mais elle pourrait l'être lors du contrôle budgétaire qui devrait s'exercer au mois de juillet.

 

Monsieur le ministre, combien d'ONG ont dû avoir recours aux emprunts auprès d'institutions bancaires suite à l'adoption tardive du budget 2008 et pour quels montants?

 

Envisagez-vous d'y apporter une solution lors du prochain contrôle budgétaire? Si oui, quels critères comptez-vous utiliser pour déterminer si une ONG a droit à la prise en compte de ses charges financières dans le décompte du subside qui lui est dû?

 

L'enveloppe prévue dans le budget général des dépenses 2008 pour les ONG sera-t-elle suffisante à cet égard ou un transfert au sein de la division organique 54 de la section 14 du budget général des dépenses sera-t-il nécessaire?

 

Bien sûr, entre le dépôt de cette question et la réponse d'aujourd'hui, un peu de temps s'est écoulé, mais il restera utile d'entendre votre réponse.

 

03.02  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, à part quelques nuances, ma question va dans le même sens que celle de mon prédécesseur.

 

La crise politique que nous connaissons actuellement ainsi que le vote tardif du budget ont considérablement entravé le bon fonctionnement des ONG. En effet, en raison du retard important dans le versement des subsides qui doivent leur être attribués, les ONG ont puisé dans leurs fonds propres ou ont contracté des emprunts. Cela se traduira par une charge financière non prévue dans leur budget.

 

Lors du débat en plénière sur le budget de la Coopération, le secrétaire d'État qui répondait aux questions, M. Wathelet, et le premier ministre avaient admis le fait que les coûts de ces emprunts seraient comptabilisés en tant que tels.

 

Monsieur le ministre, comment comptez-vous procéder pour que ces emprunts puissent être pris en compte sans que les ONG ne doivent en assumer la charge?

 

Pour que cette opération soit neutre pour elles, il faudrait prévoir un poste distinct et exceptionnel afin que ces organisations ne soient donc pas pénalisées. Envisagez-vous, monsieur le ministre, de prévoir un tel poste?

 

03.03  Charles Michel, ministre: Madame la présidente, cher collègue, le recours à un emprunt par une ONG relevant du domaine de la gestion interne des ONG, mon administration ne dispose pas de l'information complète sur les ONG qui, le cas échéant, ont eu recours à un emprunt pour financer les dépenses de leur programme 2008-2010.

 

Cela dit, à la fin de l'année dernière, la DGCD a proposé de retenir, dans la loi-programme pour 2008, la possibilité de rendre subsidiables les coûts financiers liés aux crédits ayant permis aux ONG de faire le pont entre le début prévu du programme et le versement de la première tranche des subsides.

 

Cette proposition n'a pas été retenue par le SPF Budget et Contrôle de la gestion pendant les discussions bilatérales dans la mesure où l'orthodoxie budgétaire recommandait de n'anticiper ni le vote d'une loi de finances, ni l'adoption par le Parlement du budget, ni l'approbation ministérielle pour le droit d'un subside. C'est pourquoi le service du ministre du Budget a refusé tout cavalier budgétaire permettant d'imputer les intérêts d'emprunt anticipant un octroi de subsides à charge de ladite subvention.

 

Suite à cette situation, une concession – qui va dans le sens de votre question – est prévue à l'égard des ONG et a été prise en concertation avec les deux administrations (DGCD et administration du Budget). La solution consiste à maintenir, à l'échéance du 15 juillet, la possibilité d'introduire la deuxième déclaration de créance pour 50% des subsides de 2008. Je m'explique: à cause du début tardif des programmes, les ONG n'auront pas dépensé la totalité de la première tranche de 50% des subsides et ne pourront donc pas la justifier. Cependant, nous effectuerons le paiement sans que les ONG ne doivent introduire l'intégralité de leurs états de débours. Pour dire les choses simplement, le paiement de la deuxième tranche sera effectué anticipativement. Cette information doit encore être communiquée aux ONG. Cette mesure est destinée à compenser les frais d'intérêt élevés que certaines d'entre elles ont dû payer. Bien que toutes les ONG ne soient pas concernées, cette mesure bénéficiera à l'ensemble des ONG, y compris à celles qui n'ont pas dû supporter les charges d'emprunt.

 

Voilà la proposition de solution qui a fait l'objet d'une concertation entre les deux départements (DGCD et administration du Budget).

 

Pour cette alternative, aucune révision budgétaire n'est nécessaire puisqu'on anticipe le paiement afin de compenser le retard enregistré au début de l'année 2008.

 

03.04  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ce geste, à savoir cette proposition d'anticiper certains versements pour le prochain semestre 2008. Cela fera plaisir à l'ensemble des ONG, même si cela ne résout pas tout à fait le problème des emprunts. Si certaines d'entre elles peuvent placer cet argent, ce serait à des taux différents. N'était-il pas possible techniquement d'envisager la prise en compte de ces emprunts? L'Inspection des Finances y voyait-elle un problème?

 

03.05  Charles Michel, ministre: Monsieur Dallemagne, clairement, la volonté était de faire un geste pour compenser le désagrément ou le dommage subi non pas par l'intégralité des ONG mais par quelques ONG en raison de ces charges financières liées à la situation du budget 2008. Cette solution a été considérée par les administrations compétentes comme la solution la plus simple, la plus indiscutable et qui rencontrait les préoccupations des ONG. Nous sommes en train de la communiquer aux ONG. Ma volonté est de regarder de la façon la plus positive possible la situation des ONG.

 

J'ajoute que cette situation favorisera de nombreuses ONG. En effet, toutes n'ont pas été "victimes" de ces charges d'emprunt non programmées. Quand bien même elles n'en ont pas été les victimes, elles bénéficieront de toute façon de cette mesure qui vise à anticiper le versement. Il y a un effet de compensation qui bénéficie tant aux ONG qui ont été victimes du retard de versement des subventions qu'à celles qui n'en ont pas été les victimes. Cette mesure nous semblait plus favorable en tout cas pour l'ensemble des ONG-Programmes, à la fois celles qui ont dû assumer les charges d'emprunt et celles qui n'ont pas dû en assumer.

 

Pour être tout à fait précis, j'ajoute qu'il était difficile d'identifier les critères objectifs qui allaient permettre de vérifier dans quelle mesure telle ONG avait bel et bien dû assumer des charges d'emprunt ou telle autre n'avait pas dû en assumer. Cette mesure est plus simple parce qu'elle est linéaire et elle bénéficie à toutes les ONG. Sinon, on devait entrer dans un débat complexe au regard de l'Inspection des Finances pour vérifier dans quelles conditions telle ONG entrait dans le cadre de la ligne budgétaire spécifique qui eût été créée et dans quelles conditions elle n'y entrait pas? Ce mécanisme aurait été extrêmement complexe et susceptible de donner lieu à de nombreux contentieux et contestations.

 

Je veux ici tenter de vous convaincre que la voie choisie repose sur une bonne volonté à l'égard des ONG mais c'est aussi dans un souci de limiter autant que possible le risque du contentieux et du caractère objectif de l'intervention pour compenser les frais financiers dans un cas et, dans un autre, de ne pas compenser les frais en question. La situation des ONG est parfois différente. Parfois, certaines disposent de fonds propres pour assumer. Souvent, ces fonds propres étant mobilisés, ils n'ont pas généré des revenus. D'autres ont dû emprunter. L'analyse n'était pas simple à réaliser dans l'hypothèse où une ligne budgétaire spécifique eût été créée. En anticipant, on fait plaisir à tout le monde, me semble-t-il. On compense pour celles qui ont été préjudiciées et on fait un geste pour les autres!

 

03.06  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse et ce complément d'informations, qui a permis d'évoquer la perte éprouvée par les ONG qui ont dû puiser sur leurs fonds propres. En effet, elles aussi ont été sanctionnées par ces retards, mais peut-être de manière moindre que celles qui ont dû recourir à des emprunts.

 

Ce que je regrette, c'est l'engagement pris lors de la discussion budgétaire par le ministre du Budget qui avait admis que les ONG devraient pouvoir intégrer ces charges dans le calcul de leur budget. Néanmoins, je me réjouis d'apprendre l'anticipation du versement de la deuxième tranche. Cette mesure permettra à certaines ONG de combler certains retards et de mieux supporter les charges en question. Cependant, les méthodes de calcul entre les différentes administrations ne devraient pas constituer un obstacle à l'équilibre budgétaire absolument nécessaire aux ONG, sachant que celles-ci ne disposent pas des moyens qui leur permettent d'avoir des réserves. Et aujourd'hui, avec la hausse globale des prix, elles sont aussi sanctionnées par ces retards et ne peuvent répartir de manière distincte le coût de leurs différentes charges.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van mevrouw Martine De Maght aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "de evaluatierapporten van de gesubsidieerde ngo's" (nr. 6349)

04 Question de Mme Martine De Maght au ministre de la Coopération au développement sur "les rapports d'évaluation des ONG subventionnées" (n° 6349)

 

04.01  Martine De Maght (LDD): Mijnheer de minister, na het verschijnen van het boek “Hoe goed is het goede doel” werd door heel wat actoren en waarnemers meer openheid en transparantie gevraagd in de sector van de ontwikkelingssamenwerking. In een interview met Knack en Mo Magazine najaar 2007 beloofde de heer Peter Moors, directeur-generaal van DGOS, om de evaluatierapporten van de gesubsidieerde ngo’s on line te plaatsen.

 

In het interview gaf de directeur-generaal aan dat het om een beknopte versie zou gaan van deze rapporten. Tegelijk gaf deze zelfde directeur-generaal, de heer Moors, ook aan dat hiervoor een timing zou worden gerespecteerd van voorjaar 2008.

 

Tot op vandaag, tenzij ik op een verkeerde manier heb gezocht, is voor zo ver ons bekend geen spoor te vinden van deze evaluatierapporten. Mochten daarenboven deze evaluatierapporten voorhanden zijn, was het misschien niet noodzakelijk geweest dat door de minister, zoals daarjuist toegelicht, een voorafbetaling gebeurde op de gelden waar ngo’s vandaag aanspraak op maken.

 

Mijnheer de minister, wanneer zullen deze vereenvoudigde evaluatierapporten beschikbaar zijn, als ze er komen?

 

04.02 Minister Charles Michel: Mevrouw de voorzitter, geachte collega’s, het raam van deze discussie is er inderdaad een van openheid en transparantie. Ik bevestig dat ik duidelijke en open communicatie wil creëren inzake mijn subsidiebeleid. Het gaat daarbij niet enkel over het beleid tegenover ngo’s, maar over informatie betreffende alle toelagen en subsidies die via de begroting van Ontwikkelingssamenwerking gebeuren.

 

Ik heb inderdaad de indruk dat de publieke opinie zich niet realiseert welke organisaties en programma’s allemaal worden ondersteund door de Belgische ontwikkelingssamenwerking: alle indirecte actoren, dus na de ngo’s ook de universitaire samenwerking, de wetenschappelijke instellingen, de Vereniging Van Steden en Gemeenten, de vakbonden enzovoort; bovendien meer dan twintig multilaterale instellingen en de bilaterale samenwerking met achttien partnerlanden.

 

Daarnaast gaan er nog toelagen naar sensibilisatie in ons land, naar projecten in het raam van het Belgisch Overlevingsfonds, naar voedselhulp en ook naar transitieprogramma’s.

 

Het opzet is dus merkelijk breder.

 

Ik heb laten onderzoeken op welke wijze wij die informatie accuraat en volledig kunnen verzamelen, hoe wij de informatie zo transparant en duidelijk mogelijk kunnen presenteren, en hoe dat technisch – via onze website, die het ideale middel is om de transparantie te bereiken – kan gebeuren.

 

Een overweging daarbij is de bescherming van de persoonlijke informatie. Vooraleer dossiers en documenten op de website te plaatsen, moeten zij dus worden beoordeeld of ze persoonlijke informatie bevatten in de juridische betekenis van het woord.

 

Ik hoop ook dat u binnenkort de eerste resultaten op de website van mijn departement zult kunnen zien.

 

Wat de ngo’s aangaat, hebben er 76 een externe screening doorgemaakt in 2006 teneinde een programma-erkenning te krijgen. Een van de vier pijlers voor de beoordeling was de transparantie, waarbij criteria zoals de interne controle en de externe communicatie werden geëvalueerd. 58 ervan zijn in de screening geslaagd. Zij slaagden dus ook voor het criterium van transparantie. Dat betekent meteen dat veel informatie van ngo’s reeds beschikbaar is op hun website. De ngo’s die de programma-erkenning nog niet hebben, zullen dan ook bijkomende inspanningen moeten leveren inzake communicatie.

 

04.03  Martine De Maght (LDD): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u omdat u uw subsidiebeleid zo open mogelijk wil voeren.

 

Mijn vraag is inderdaad vooral gericht naar ngo’s omdat de heer Peter Moors in het interview dat ik heb aangehaald hierop wees.

 

De evaluatierapporten die hij toen beloofde, zijn vandaag nog niet beschikbaar. Kunt u een datum vooropstellen? Zullen ze binnen zes maanden of binnen het jaar beschikbaar zijn? Hoelang zal het nog duren vooraleer we over een volledig evaluatierapport zouden kunnen beschikken?

 

04.04 Minister Charles Michel: Ik hoop voor het einde van het jaar.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van mevrouw Martine De Maght aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "Ontwikkelingssamenwerking in Vietnam" (nr. 6565)

05 Question de Mme Martine De Maght au ministre de la Coopération au développement sur "la Coopération au développement au Vietnam" (n° 6565)

 

05.01  Martine De Maght (LDD): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de prijzen voor landbouwgewassen, zoals maïs en rijst, zitten wereldwijd in de lift. Sommige landen die netto-exporteur zijn van dergelijke gewassen profiteren hier uiteraard van. Een voorbeeld daarvan is Vietnam.Vietnam exporteerde in 2007 4,5 miljoen ton rijst. Voor 2008 is de verwachting dat Vietnam 3,5 miljoen ton rijst op de wereldmarkt zal verkopen.

 

Het is gebruikelijk dat wordt gewerkt met termijncontracten waarbij de prijs op voorhand wordt vastgelegd. Voor 2008 ligt de minimumprijs op 800 Amerikaanse dollar per ton. De prijs kan evenwel nog hoger liggen. Binnen dit voorzichtige kader zal Vietnam in 2008 2,8 miljard Amerikaanse dollar verdienen aan de opbrengst van de rijst. Het is belangrijk dit cijfer tegenover het bbp van dat land te plaatsen. Het bbp bedraagt 61 miljard Amerikaanse dollar.

 

De Belgische ontwikkelingssamenwerking heeft in 2007 drie nieuwe contracten met Vietnam gesloten voor een bedrag van 4 miljoen euro. Deze contracten gingen uit van DGOS

 

Mijnheer de minister, zou het niet zinvoller zijn om onze ontwikkelingssamenwerking te richten op landen die netto-importeur in de plaats van exporteur zijn van dergelijke landbouwgewassen? Wat is de relevantie van onze ontwikkelingssamenwerking als een land zoals Vietnam letterlijk miljarden dollars verdient aan deze dure landbouwgewassen?

 

05.02 Minister Charles Michel: U verwijst naar drie contracten ten belope van 4 miljoen euro die de Belgische ontwikkelingssamenwerking in 2007 zou hebben gesloten met Vietnam. Het is mij niet duidelijk waarop dit betrekking heeft.

 

In 2007 ondertekende de toenmalige minister van Ontwikkelingssamenwerking zeven overeenkomsten met Vietnam voor nieuwe projecten, voor een totaal bedrag van ongeveer 12 miljoen euro. Andere soorten contracten heeft de administratie niet ondertekend. Het is mij dan ook niet duidelijk waarnaar u precies refereert.

 

Ten tweede, Vietnam staat inderdaad op de lijst van de achttien partnerlanden van de directe bilaterale samenwerking. Het land kende de laatste jaren een zeer sterke groei van zijn nationaal inkomen en ook een snelle expansie van zijn export. Niettemin blijft Vietnam nog steeds een land met een laag inkomen, a low income country, volgens de Wereldbank. Het blijft grote noden hebben op het vlak van armoedebestrijding en capaciteitsontwikkeling.

 

De Belgische ontwikkelingssamenwerking werkt momenteel in het onderwijs, de afvalwaterverwerking en de versterking van lokale besturen. Dat zijn de drie thema’s. Overigens gaat Vietnam op dit moment door een periode van economische crisis. De economische groei en de investeringen zijn teruggevallen, de inflatie stijgt.

 

Deze crisis is er gekomen ondanks de gunstige exportprijzen voor rijst, waarnaar u verwijst. Ik ben het overigens niet eens met uw bewering dat Vietnam miljarden zou verdienen aan de dure rijst. Het is volgens mij niet correct om de exportprijzen van een gewas gelijk te stellen met de winst die op zo’n gewas wordt gemaakt. De winst is wat overblijft na aftrek van de productiekosten; dat wil zeggen de kosten van het zaaigoed en eventuele meststoffen, de arbeidskosten, het vervoer, enzovoort. De miljardenwinst waarover u het heeft, is volgens mij dan ook geen correcte weergave van de realiteit.

 

05.03  Martine De Maght (LDD): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de cijfergegevens over de winstmarge op die export komen van de Financial Times. Ik heb mij daarop gebaseerd en ik ga er dan ook vanuit dat als zij die cijfers publiceren, dat die dan correct zijn.

 

Ik wilde gewoon het signaal geven dat ik het niet correct zou vinden als wij dat een geprivilegieerde partner zouden maken van België voor ontwikkelingssamenwerking, als zij inderdaad dermate grote winsten maken op het exporteren van gewassen. Wij zouden dan immers toch kunnen gaan pleiten voor een herinvestering om tegemoet te komen, zoals u terecht opmerkt, aan de armoede van de lokale mensen, van de boeren die deze rijst gaan verwerken.

 

Dat was het signaal dat ik wilde geven. Geld geven is niet altijd voldoende om iemand te stimuleren om zijn beleid te gaan aanpassen en echt de mensen te gaan helpen die het nodig hebben.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van mevrouw Martine De Maght aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "extra financiële middelen voor BIO" (nr. 6566)

06 Question de Mme Martine De Maght au ministre de la Coopération au développement sur "l'octroi de moyens financiers supplémentaires à BIO" (n° 6566)

 

06.01  Martine De Maght (LDD): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in de begroting van DGOS voor 2008 is voorzien dat de onderneming BIO, Belgische Investeringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden, extra financiële middelen krijgt.

 

Volgens de statuten heeft BIO als opdracht om de uitbouw van een sterke privésector te bevorderen in de ontwikkelingslanden en/of de opkomende landen om hen in staat te stellen toegang te krijgen tot een duurzame ontwikkeling en sociale welvaart en aldus de armoede te verminderen.

 

BIO investeert rechtstreeks in projecten van de privésector en levert zo een structurele bijdrage tot de sociaaleconomische groei van de landen in kwestie.

 

In de jaarrekening 2006 van BIO, goedgekeurd door de algemene vergadering op 10 mei 2007, vinden wij een overzicht van in 2006 ondertekende contracten: Maghreb Private Equity Fund, een van de doelstellingen van dit fonds is de leveraged buyouts faciliteren, en Capital North Africa Venture Fund, dit fonds heeft als doelstelling om 35% van zijn middelen te gebruiken voor de voornoemde leveraged buyouts.

 

Ik heb daarover twee vragen.

 

Passen deze contracten, afgesloten door BIO, in het kader van de ontwikkelingssamenwerking van België zoals werd vooropgesteld?

 

Passen deze contracten in het kader van de millenniumdoelstellingen?

 

06.02 Minister Charles Michel: Mevrouw de voorzitter, de millenniumontwikkelingsdoelstellingen vormen de rode draad van de Belgische ontwikkelingssamenwerking en het internationale kader voor de armoedebestrijding, zoals u weet.

 

BIO, de Belgische Investeringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden, geeft een relevante meerwaarde aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. BIO heeft als opdracht om via haar investeringen de ontwikkeling van een sterke privésector in de ontwikkelingslanden te ondersteunen en aldus de basis te creëren voor duurzame economische ontwikkeling en sociaal welzijn. Om die objectieven te bereiken, beschikt BIO over verschillende instrumenten, met name drie fondsen – ontwikkelingsfonds, lokaal muntfonds en kmo-fonds – en twee subsidielijnen – technisch assistentiefonds en studiefonds –, die allen door de Belgische staat worden gefinancierd.

 

Wat betreft de twee specifieke contracten, ondertekend in 2006, verwerft BIO minderheidsdeelnemingen in het kapitaal van investeringsfondsen via de ontwikkelingsfondsen. In dat fonds moet minimum 70% van de middelen worden geïnvesteerd in intermediaire structuren, zoals banken en investeringsfondsen bijvoorbeeld, met de klemtoon op de partnerlanden van de Belgische ontwikkelingssamenwerking en voornamelijk gericht op de minst ontwikkelde landen.

 

Dat is het geval voor de twee benoemde fondsen.

 

Ten eerste, in het Capital North Africa Venture Fund heeft BIO 3 miljoen euro geïnvesteerd. Dat fonds richt zich voornamelijk op middelgrote ondernemingen in Marokko, dat een partnerland is van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Dat fonds, dat 35,6 miljoen bedraagt, verenigt zowel nationale als internationale investeerders.

 

Sinds het Capital North Africa Venture Fund in juni 2006 werd opgericht, heeft het in zes Marokkaanse ondernemingen geïnvesteerd die actief zijn in verschillende sectoren, bijvoorbeeld kartonverpakking, productie van roestvrijstalen componenten, agro-food, of nog logistiek.

 

De steun van BIO aan dat fonds draagt bij tot de ontwikkeling van een welvarende privésector in de landen waar het fonds actief is, namelijk Marokko, Algerije en Tunesië.

 

Daarnaast draagt de steun van BIO aan het fonds ook bij tot de professionalisering en de sociale responsabilisering van de markt van privaat kapitaal en investeringen.

 

De gevolgen voor de ontwikkeling zijn zeer bevredigend, met effecten op de werkgelegenheid, de aantreding van kapitaal en de diversifiëring van de financiële sector.

 

Ten tweede, in het Maghreb Private Equity Fund II heeft BIO 6 miljoen euro geïnvesteerd. Dat fonds focust voornamelijk op Algerije en Marokko, twee partnerlanden van de Belgische ontwikkelingssamenwerking, en ook, in mindere mate, op Tunesië, een vorig partnerland van België.

 

Het fonds richt zich vooral op middelgrote ondernemingen en helpt hen om leider te worden op regionaal vlak. Het fonds, dat 124 miljoen euro bedraagt, verzamelt de voornaamste financiële instellingen voor ontwikkeling. Het steunt de ontwikkeling van het economisch weefsel van regionale middelgrote ondernemingen, ondersteunt de ontwikkeling van best practices op het vlak van beheer en laat toe om de economische en financiële banden tussen die drie Noord-Afrikaanse landen te versterken.

 

Eind januari 2008 had het Maghreb Private Equity Fund II al 13 projecten goedgekeurd en 10 projecten betaald, vooral in de volgende sectoren: agro-food, verpakking, verzekeringen, informatietechnologie en toerisme. Deze twee projecten passen in het raam van de opdracht die de Belgische staat aan BIO heeft gegeven.

 

De twee fondsen zijn gericht op het ondersteunen van KMO’s in de private sector. De conclusies van de VN-conferenties over ontwikkelingsfinanciering in Monterrey en over duurzame ontwikkeling in Johannesburg benadrukten de belangrijke rol van de private sector in de ontwikkeling, in termen van groei, werkgelegenheid, handelsintegratie en ontwikkeling. Het stimuleren van de private sector past binnen de eerste millenniumontwikkelingsdoelstelling, namelijk het bestrijden van extreme armoede en honger.

 

De investeringen in deze fondsen voldoen ook aan de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, met name doel acht, deelname aan een mondiaal partnerschap voor ontwikkeling. Het doel is het verkrijgen van de inzet van ontwikkelingslanden om zich op hun eigen ontwikkeling te concentreren en te reageren op de menselijke en sociale behoeften van hun bevolking.

 

06.03  Martine De Maght (LDD): Ik zal er niet veel aan toevoegen, maar ik heb wel degelijk begrepen dat, wat BIO betreft, het gaat over ontwikkelingssamenwerking via de privésector, terwijl ontwikkelingssamenwerking, millenniumdoelstellingen enzovoort via de openbare sector gaan.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de M. Xavier Baeselen au ministre de la Coopération au développement sur "l'impact de la crise belgo-congolaise sur les projets de développement" (n° 6635)

07 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "de impact van de Belgisch-Congolese crisis op de ontwikkelingsprojecten" (nr. 6635)

 

07.01  Xavier Baeselen (MR): Madame la présidente, je vais essayer d'être bref et d'être attentif à l'horloge car vous dites souvent "pas touche au Règlement".

 

Monsieur le ministre, je ne vais pas revenir sur les tensions diplomatiques entre la Belgique et le Congo. Je voudrais vous interroger sur les conséquences que peuvent avoir ces relations tendues sur le plan de la coopération au développement. Peut-être n'y en a-t-il pas? Je serais alors heureux de l'apprendre.

 

Cette crise se fait-elle sentir dans le cadre de la coopération bilatérale directe avec le Congo?

Des ONG belges travaillant sur le terrain éprouvent-elles éventuellement des difficultés suite à ces tensions diplomatiques?

Votre département entretient-il toujours des rapports constructifs avec les autorités congolaises pour mener à bien les projets de coopération?

Avez-vous eu personnellement des contacts en ce sens avec les autorités congolaises?

 

07.02  Charles Michel, ministre: Madame la présidente, cher collègue, les relations tumultueuses de ces dernières semaines entre la Belgique et le Congo n'ont, à ce stade, pas d'impact direct sur nos activités de coopération au développement. Nos activités tant bilatérales que multilatérales, à travers les nombreuses ONG appuyées par la Coopération belge en RDC, n'ont, à aucun moment, été interrompues ou même ralenties du fait des tensions diplomatiques de ces dernières semaines.

 

À ce stade, la crise n'a donc pas d'impact sur la coopération bilatérale. Toutefois, un comité des partenaires qui doit assurer le suivi de notre programme de coopération qui était prévu au mois de juin 2008 a été reporté et nous attendons pour les prochains jours la fixation d'une date. Les discussions sont en cours afin que cette réunion puisse se tenir. Cette réunion a pour but de valider les dossiers de formulation pour les nouveaux projets et programmes. Il est certain qu'un report prolongé de ce comité des partenaires pourrait, lui, retarder les projets susceptibles de démarrer dans les mois à venir et donc les engagements à prévoir pour l'année 2009.

 

Dans le cadre de l'amélioration de la gestion de son mode de développement, la RDC, à travers le ministère du Plan, travaille, avec l'appui important de la Belgique, à la mise en place d'une plate-forme de gestion de l'aide. La mise en place de cette plate-forme a pour objectif d'améliorer la planification, la gestion et le suivi budgétaire ainsi que d'améliorer la coordination entre les institutions gouvernementales congolaises et différents bailleurs de fonds.

 

Dans ce cadre, les autorités congolaises ont, il y a quelques jours, manifesté leur souhait de disposer des données sur tous les projets financés par la Belgique depuis 2001. Suite à cette demande, en date du 17 juin, une liste des projets belges pour la période 2001-2007 a été remise au ministère congolais des Affaires étrangères et de la Coopération internationale.

 

Selon les autorités de la RDC, ces données doivent permettre d'appréhender la contribution de la Belgique aux cinq chantiers mis en place depuis les élections en RDC. Dans la même perspective, le ministre congolais du Plan a demandé à toutes les ONG financées par des fonds publics belges de leur fournir toutes les informations ayant trait à la coopération entre 2001 et 2007. Il a également demandé aux ONG de respecter le cadre légal relatif au travail des ONG en RDC et d'avoir un accord-cadre avec le ministère du Plan.

 

Pour ce qui concerne la coopération bilatérale, le département de la coopération en RDC, les attachés de coopération, d'une part, la CTB, d'autre part, continuent d'entretenir des relations normales et régulières, constructives avec les autorités et les partenaires techniques congolais impliqués dans des actions de coopération. Les contacts n'ont cessé à aucun moment. Ils restent basés sur les principes du partenariat, de la confiance et de la transparence qui les caractérisent depuis la reprise d'une coopération structurelle en 2007.

 

J'ai personnellement veillé à garder les contacts nécessaires au plus haut niveau avec nos différents interlocuteurs congolais afin d'assurer la continuité dans notre programme de coopération au développement.

 

07.03  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Vous estimez à juste titre que le Congo demeure un partenaire important de la Belgique, notamment sur le plan de la coopération au développement. Je prends note de l'absence de répercussions majeures, à ce stade en tout cas, au niveau de la coopération au développement, dans les relations avec le Congo. Nous suivrons les événements avec attention en espérant que les relations se normalisent le plus rapidement possible

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de M. Fouad Lahssaini au ministre de la Coopération au développement sur "les recommandations sur la coopération au développement et le changement climatique" (n° 6947)

08 Vraag van de heer Fouad Lahssaini aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "de aanbevelingen over ontwikkelingssamenwerking en de klimaatverandering" (nr. 6947)

 

08.01  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, il y a quelques mois vous preniez l'appréciable initiative d'organiser une conférence de grande envergure portant sur la coopération au développement et le changement climatique. À cette occasion, un prestigieux invité, M. Jean-Pascal van Ypersele fut chargé d'établir les conclusions et des recommandations à l'attention du gouvernement, pour la fin du mois de juin, précisa-t-il.

 

Aujourd'hui, je souhaiterais vous demander, monsieur le ministre, si vous avez reçu ces recommandations et ce qu'elles contiennent et s'il serait en outre possible d'en recevoir une copie.

 

Que comptez-vous faire pour vous y conformer?

 

Quel budget entendez-vous y consacrer si du moins un budget, qui n'entrera pas dans le budget de l'APD, a été prévu à cet effet?

 

Lors de la conférence, les montants mentionnés étaient considérables: 86 milliards pour investir dans l'adaptation jusque 2015. Il est indispensable que les risques liés au changement climatique soient intégrés dans les politiques de coopération. On n'attendait pas les conclusions de M. van Ypersele pour en être convaincus.

 

Étant donné que cette conférence concernait le changement climatique, vous êtes-vous concerté avec le ministre du Climat, pour trouver des synergies et d'éventuels points de convergence, et avec les autres ministres dans le but d'assurer une coordination optimale des politiques et ainsi éviter des contre-sens ou doubles emplois? Il semble inutile de rappeler que les politiques en la matière doivent être transversales.

 

En outre, quels mécanismes d'évaluation des politiques seront-ils mis en place à la suite de ces recommandations?

 

Enfin, si des politiques d'adaptation au changement climatique et de maîtrise des émissions de gaz à effet de serre doivent être intégrées aux politiques de développement, elles doivent également et en premier lieu être appliquées en Belgique et au sein de l'Union européenne.

 

Exporter nos exigences ne sera efficace que si nous les appliquons nous-mêmes, même s'il est évident que nous sommes fervents partisans de l'intégration de ces dimensions dans la politique de coopération au développement. La crise alimentaire ne peut que confirmer ce besoin vu les millions de personnes exposées à la malnutrition, les déplacements de population, difficultés qui pèsent évidemment sur les pauvres et précarisés en premier. Cette aide devra néanmoins être répartie efficacement selon les secteurs sensibles au changement climatique et ne pas consister uniquement en de l'aide mais aussi et enfin en une politique de "capacity building" et de transfert des technologies.

 

08.02  Charles Michel, ministre: Madame la présidente, cher collègue, je vous confirme que le rapport du professeur van Ypersele m'a été remis en date du 30 juin dans sa version électronique. Une analyse de ce rapport est en cours au sein de mon cabinet et de mon administration. Une dernière réunion de travail doit être programmée avec le professeur van Ypersele, actuellement à l'étranger, afin d'intégrer dans l'analyse ce qui me semble essentiel, à savoir l'éclairage de l'auteur de ce rapport.

 

Le professeur van Ypersele se trouvant en Amérique du Sud, vous comprendrez dès lors qu'à ce stade, je ne souhaite pas m'étendre plus sur le fond de la matière avant d'avoir pu m'entretenir avec lui dans le cadre de cette dernière réunion de travail qui, je l'espère, aura lieu avant la fin du mois d'août. Il va de soi que dès que cette réunion aura eu lieu, le rapport définitif sera transmis au Parlement, si vous le souhaitez.

 

Bien entendu, je souhaite qu'un large dialogue puisse servir de base solide pour permettre de concrétiser les différentes recommandations, par-delà les clivages idéologiques. Cela répond du reste partiellement à votre question plus ciblée sur la coordination avec mes collègues du gouvernement. J'ai déjà eu l'occasion de dire dans cette commission que le ministre du Climat a été invité lors de la conférence du 7 mars sur le climat et la coopération au développement. Son cabinet et son administration ont participé aux travaux. Il entre bien dans mes intentions – c'est la seule approche rationnelle dans un dossier de cette nature – de favoriser la plus grande coordination et la plus grande concertation possible entre les départements quant au suivi des recommandations.

 

08.03  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Je ne doute pas que, dès le départ, vous aviez le souci d'associer les autres ministres à ce dossier. J'espère que, de leur côté, ils ont fait preuve du même investissement. J'attends ce rapport avec impatience. Mon groupe politique et moi-même sommes tout à fait disposés à participer à ce dialogue et à aboutir à des recommandations positives pour tout le monde.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Mijnheer de minister, wij zijn aan het einde van onze agenda gekomen. De drie vragen die vandaag niet aan de orde zijn gekomen, te weten de vragen nrs. 5665 van de heer Flahaut, 5769 van de heer Brotcorne en 6752 van mevrouw della Faille, worden, zoals wij hebben afgesproken in de Conferentie van voorzitters, omgezet in schriftelijke vragen waarop u dan schriftelijk kunt antwoorden. Zij verschijnen dan in het Bulletin van vragen en antwoorden. Daarmee hebt u uw werkzaamheden, althans wat de vragen in deze commissie betreft, afgerond, waarvoor mijn dank.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.20 uur.

La réunion publique de commission est levée à 15.20 heures.