|
Commissie voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de
maatschappelijke Hernieuwing |
Commission
de la Santé publique, de l'Environnement et du Renouveau de la Société |
|
van woensdag 9 juli 2008 Voormiddag ______ |
du mercredi 9 juillet 2008 Matin ______ |
La séance est ouverte à 10.16 heures et présidée par Mme Muriel Gerkens.
De vergadering wordt geopend om 10.16 uur en voorgezeten door mevrouw Muriel Gerkens.
01 Vraag van de heer Mathias De Clercq aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de dumping van illegaal elektronisch afval" (nr. 6329)
01 Question de M. Mathias De Clercq au ministre des Affaires étrangères sur "l'abandon illégal de déchets électroniques" (n° 6329)
01.01 Mathias De Clercq (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, woensdag 10 juni 2008 werd door de Duitse politie een grote controle gedaan op illegaal afvaltransport aan de Duits-Belgische grens. Ook de Belgische, de Luxemburgse en de Franse politiediensten ondersteunden deze actie. Dit kaderde in het programma van Impel, het European Union Network for the Implementation and Enforcement of Environmental Law. Bij de controleactie werden diverse vrachtwagens met elektronisch afval tegengehouden die op weg waren naar de Antwerpse haven. In de haven van Antwerpen wordt het afval dan op schepen overgeladen om naar Afrika te worden verscheept. In deze Afrikaanse landen wordt dergelijk illegaal afval onder het mom van recyclage gedumpt.
Dit heeft natuurlijk bijzonder kwalijke gevolgen voor de plaatselijke bevolking, maar ook voor het milieu. Vaak wordt het deels kankerverwekkende afval dan ook nog eens ter plekke door kinderen verwerkt. Zo is het gebruikelijk dat printplaten boven vuurtjes worden gehouden of met zuren worden bewerkt. Hierdoor ontstaan allerlei deeltjes, waardoor giftige dampen vrijkomen die ook kanker kunnen veroorzaken. Die praktijken zijn natuurlijk totaal verwerpelijk, mijnheer de minister. Greenpeace schat dat slechts 30% van het afval legaal wordt ingezameld. De overige 70% zou in de illegaliteit verdwijnen. Die cijfers zijn natuurlijk bijzonder onthutsend.
Uit de gegevens waarover het beschikt, leidt Greenpeace af dat de havens van Antwerpen en Hamburg als draaischijven daartoe fungeren. Deze illegale handel in elektronische afval gebeurt via tussenhandelaars die bedrijven benaderen. Vooral het illegaal elektronisch afval van bedrijven in Oost-Europa neemt ongelofelijke proporties aan volgens de FOD Leefmilieu. Nochtans bestaat er omtrent de recyclage van elektronisch afval een strenge Europese milieuwetgeving waaraan ook de bedrijven van de nieuwe EU-lidstaten zich dienen te houden. Het is dan ook onbegrijpelijk dat Europese bedrijven uit puur winstbejag talloze vaak jonge levens in het arme Zuiden bedreigen.
Mijnheer de minister, heeft u aanwijzingen dat de haven van Antwerpen als een soort van draaischijf fungeert bij deze illegale internationale afvalstromen?
Ten tweede, heeft u het probleem van de dumping van illegaal elektronisch afval reeds aangekaart bij uw collega-ministers uit de nieuwe Oost-Europese lidstaten?
Zult u ook initiatieven nemen om dit een halt toe te roepen?
Hoe zou volgens u dit probleem moeten worden aangepakt? Heeft Impel voldoende slagkracht?
01.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw de voorzitter, mijnheer De Clercq, deze stromen van elektronisch afval komen voor in alle Europese zeehavens, niet alleen in Antwerpen. Er zijn dus geen aanwijzingen dat de haven van Antwerpen meer dan andere havens fungeert als draaischijf voor internationale illegale afvaltransporten.
Wat de doorvoer van afvalstoffen betreft, is thans de Europese verordening 1013 van kracht. Voor de controles, ook in de havens, wordt nauw samengewerkt met alle betrokkenen, waaronder de Gewesten, Binnenlandse Zaken, Financiën, Mobiliteit en Vervoer, Justitie, Volksgezondheid en Leefmilieu. In mijn DG staan drie diensten in voor de regelgeving, de administratieve opvolging en handhaving, risicobeheersing, productiebeleid en inspectie.
De afvalstromen worden vervoerd via de weg, per spoor en per schip. Handhaving heeft dan ook plaats op deze toevoerlijnen.
Wat de specifieke acties in Antwerpen betreft, kan ik hier het actieplan afvalfraude van de procureur des Konings te Antwerpen vermelden. Met de collega’s uit Nederland organiseert men de havencontrole en daarnaast is er Aquapol, waarbij de Belgische collega’s samenwerken met collega’s uit Nederland, Frankrijk en Luxemburg.
Op jaarbasis worden door mijn administratie een groot aantal kennisgevingsdossiers afgehandeld en opgevolgd. Tevens worden grote hoeveelheden vrachtwagens en containers aan een fysieke controle onderworpen. In de havens worden tevens grote hoeveelheden documenten gecontroleerd.
Vanwege onze aanpak werd België in 2007 gevraagd om opleidingen te geven aan de collega’s uit Estland. De Belgische bevoegde overheden werden gevraagd om opleidingen te geven aan onze collega’s uit Estland. Vermits wij deze materie in de Europese Unie geharmoniseerd dienen aan te pakken, zal ik hiervoor mijn collega’s uit de andere lidstaten contacteren, opdat er een coherent, Europees gesteund handhavingsbeleid zou worden gevoerd. Ik zal niet nalaten u op de hoogte houden van de stappen die in deze zaak worden gezet.
In België kan de controle op de doorvoer van afvalstoffen worden verbeterd door een nog verder doorgedreven samenwerking tussen de verschillende administraties en handhavingsentiteiten. Ik zal onderzoeken hoe dat kan gebeuren.
Recente initiatieven, zoals het actieplan afvalfraude, dat onder impuls van het parket van de procureur des Konings van Antwerpen werd opgestart in 2008, worden door het directoraat-generaal gesteund via actieve deelname. Het Planbureau voorspelt een aanzienlijke toename van verkeer, met name van vrachtvervoer, in de komende decennia. België zal hierbij steeds meer als transitland fungeren. Derhalve zal ik mijn administratie vragen hieraan voldoende aandacht te schenken.
Het Impel-TFS-netwerk, het inspectienetwerk van de Europese Unie, is een forum voor informatie-uitwisseling en bundeling van resultaten van handhavingsactiviteiten. Via de contacten van het internationale Impel-TFS-netwerk wordt informatie over vermoedelijk illegale afvalstromen uitgewisseld tussen de handhavers in de verschillende lidstaten.
Hierdoor wordt port hopping, het verplaatsen van probleemstromen van de ene zeehaven naar de andere, voorkomen. Het verspreiden van zogeheten alarminformatie verhoogt de pakkans inzake illegale afvalstromen.
01.03 Mathias De Clercq (Open Vld): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Ik meen dat het inderdaad essentieel is dat u uw collega’s raadpleegt teneinde tot een harmonisering te komen om de zeer wezenlijke problematiek goed te kunnen aanpakken, want dit is echt onaanvaardbaar. Ik ben blij dat u ons op de hoogte zult houden. Het is belangrijk stevig aan de kar te trekken teneinde die verwerpelijke praktijken tot het verleden te doen behoren, in het belang van mens en milieu.
Het incident is gesloten.
La présidente: Mme Avontroodt transforme sa question n° 5824 en question écrite. Mme Snoy a retiré sa question n° 6638.
02 Question de Mme Colette Burgeon au
ministre du Climat et de l'Énergie sur "les résultats de la 60ème session
annuelle de la Commission Baleinière Internationale" (n° 6758)
02 Vraag van mevrouw Colette Burgeon aan de minister van Klimaat en Energie over "de resultaten van de 60ste jaarvergadering van de Internationale Walvisvaartcommissie" (nr. 6758)
02.01 Colette Burgeon (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, la 60ème session annuelle de la Commission Baleinière Internationale (CBI) se tenait du 23 au 27 juin 2008 à Santiago du Chili.
Rappelons que la CBI est chargée de mettre en œuvre la Convention de Washington de 1946 réglementant la chasse à la baleine et qu'elle compte 80 pays dont la Belgique.
Lors de cette 60ème session, devait être débattue la réforme de la CBI. Celle-ci doit revoir complètement son mode de fonctionnement sous peine de paralysie. En effet, les décisions s'y prennent à la majorité des trois quarts lorsqu'elles impliquent une modification du règlement de la Convention (décisions de quotas, création de sanctuaires, etc.) et à la majorité simple dans les autres cas (recommandations et résolutions).
Par ailleurs, la CBI fonctionne sur base d'un texte fondateur trop souple qui permet à ses membres de contourner ses décisions, y compris les plus importantes comme le moratoire sur la chasse commerciale de 1986 (par le droit d'objection, article 5 ou par le droit à la chasse scientifique, article 8).
Monsieur le ministre, j'en viens à mes questions.
1. Les quotas de chasse scientifique échappent à tout contrôle puisqu'ils sont décidés de manière discrétionnaire par le pays chasseur selon la réglementation de la CBI. Ensuite, des études récentes montrent que la grande majorité des recherches scientifiques peuvent être effectuées sur des baleines vivantes. Des avancées ont-elles été obtenues afin de limiter ces quotas de chasse? La Belgique a-t-elle soutenu la proposition australienne de mise en place de programmes scientifiques régionaux utilisant des moyens non létaux?
2. Dans le cadre de la recherche d'un compromis relatif au Règlement de chasse révisé (RMS), quelle a été la position de la Belgique quant à l'abandon des chasses scientifiques en échange d'un retour conditionné à la chasse commerciale? Quelle a été la position de notre pays quant à l'interdiction pour les États pratiquant la chasse du droit de faire des objections au RMS, comme le permet la convention de Washington? Quelle a été la position de la Belgique quant à la mise en place d'un système d'inspection et de contrôle international, et quant au respect des sanctuaires de l'Océan Indien et de l'Antarctique?
3. La Belgique a-t-elle soutenu les projets de résolution australien et brésilien qui appellent à la création de nouveaux sanctuaires dans le Pacifique Sud-Ouest et dans l'Atlantique Sud, au cas où la chasse commerciale reprendrait un jour? Si oui, avec quels résultats?
4. A-t-on pu avancer significativement sur les bases d'une réforme CBI?
Je vous remercie d'ores et déjà pour vos réponses, monsieur le ministre.
02.02 Paul Magnette, ministre: Madame la présidente, madame Burgeon, la 60ème réunion annuelle de la Commission baleinière internationale (CBI) n'a pas examiné la question de la chasse scientifique.
En effet, comme vous l'indiquez, un processus de réforme de l'organisation a été enclenché et met entre parenthèses pendant un temps les sujets controversés afin de favoriser le climat des discussions sur le futur de l'organisation, qui demeure souvent trop polarisée entre les pro-chasse et les conservationnistes.
La chasse dite scientifique sera discutée par un groupe de travail de 24 pays qui se réunira en principe en février et mars 2009 sous présidence indépendante et sous la supervision du président de la CBI.
La Belgique a soutenu ouvertement la proposition australienne pour le programme de recherche scientifique dans l'Océan Austral. Je me suis entretenu directement avec le ministre australien de l'environnement, qui est par ailleurs l'ancien chanteur de Midnight Oil, comme vous le savez peut-être.
Le "Règlement de chasse révisé" auquel vous faites référence ne figurait pas non plus à l'ordre du jour. Aucun compromis visant à troquer l'arrêt de la chasse dite scientifique contre un accord sur une chasse commerciale dans les eaux territoriales n'a été mis sur la table. La question fera le cas échéant partie intégrante d'une future position commune européenne si les ministres européens décident de reconduire cette approche en 2009. En effet, la position commune actuelle de l'Union n'était valable que pour cette réunion de Santiago.
La question du droit de faire objection au Règlement de gestion révisé en cas d'adoption sera à nouveau discutée par le groupe cité précédemment. La Belgique a jusqu'ici manifesté son souhait de supprimer ce droit d'objection. Nous sommes effectivement en faveur d'un système d'inspection et de contrôle international. Soyons clairs, les sanctuaires de l'Océan Indien et de l'Océan Austral n'empêchent pas la chasse dite scientifique mais seulement la chasse commerciale.
Les aires protégées de haute mer sont une priorité belge afin d'aider les stocks de baleines à récupérer un niveau viable.
Le sanctuaire de l'Océan Atlantique Sud a fait l'objet d'une présentation audiovisuelle car le Brésil et l'Argentine ont accepté de ne pas resoumettre une proposition officielle afin de garantir le succès des travaux sur l'avenir de la CBI. Le sanctuaire créé dans le Pacifique Sud-Ouest l'a été, il est vrai, au même moment que la cession de la CBI mais c'est un sanctuaire national chilien qui n'a pas besoin d'être autorisé par ladite commission.
Comme indiqué précédemment, la réforme de la Commission est en cours et porte à la fois sur des questions de processus décisionnel et sur des questions de fond. Un changement de règles de procédure a déjà été adopté afin d'éviter les propositions de dernière minute n'ayant pas fait l'objet de consultations et afin de ne plus permettre le vote de nouveaux membres s'ils ont accédé à la convention dans un délai inférieur à 30 jours avant le début de la réunion annuelle. La recherche du consensus est devenue l'objectif majeur du processus enclenché.
Enfin, le travail concret de la Belgique sur les collisions entre les bateaux et baleines, autre cause majeure du déclin des baleines, démontre que la Commission avance bien.
02.03 Colette Burgeon (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Avoir incité à la suppression du droit d'objection est déjà positif. C'est un point important. Je me rends compte que la situation évolue très, très lentement. Même si nous ne pesons pas lourd parmi le nombre de pays représentés, je compte sur vous pour poursuivre les démarches. Vous avez évoqué la période de février ou mars 2009, au cours de laquelle 24 pays feront partie d'un groupe de travail. La Belgique figurera-t-elle parmi ceux-ci?
02.04 Paul Magnette, ministre: Je pense que oui, mais je n'en suis pas certain!
02.05 Colette Burgeon (PS): Ce serait précisément l'occasion de travailler à ce sujet!
Het incident is gesloten.
03 Question de Mme Karine Lalieux au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la méthode utilisée par les constructeurs pour évaluer la consommation de leurs véhicules" (n° 6772)
03 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de minister van Klimaat en Energie over "de door de constructeurs gebruikte methode voor het inschatten van het brandstofverbruik van hun voertuigen" (nr. 6772)
03.01 Karine Lalieux (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, j'ai pris connaissance d'une enquête du magazine Test-Achats révélant que les consommations de carburant annoncées par un grand nombre de constructeurs étaient sous-évaluées. Sachant que les émissions de CO2 sont directement liées à la consommation, cette information se révèle particulièrement inquiétante. En effet, les consommateurs sont demandeurs de limiter leur impact sur l'environnement et de réduire leur facture à la pompe, en dirigeant leur choix vers des véhicules plus sobres et moins consommateurs.
Or, selon cette étude, il s'avère qu'ils peuvent être trompés par les constructeurs qui leur vantent des consommations de carburant et des émissions de CO2 sous-estimées, dans certains cas de plus de 30%. Par ailleurs, certains avantages fiscaux ou taxes sont établis sur la base du taux d'émission de CO2 annoncé par ces constructeurs. Il apparaît donc inacceptable que des véhicules bénéficient indûment de ce type d'incitants.
Au regard de ces différents éléments, monsieur le ministre, quelles sont les dispositions réglementaires qui encadrent la méthodologie des constructeurs automobiles en matière de calcul et d'affichage, notamment publicitaire, de la consommation de carburant et de taux de CO2 de leurs véhicules? Permet-elle une fiabilité suffisante des données annoncées par les constructeurs? Si les informations reprises par Test-Achats se confirment, entendez-vous prendre des mesures au niveau réglementaire pour prévenir tout abus de ce type?
Je prends ici pour exemple une Peugeot 107 1.0. Le constructeur annonce 109 gCO2/km comme le SPF Environnement. Par contre, Test-Achats proteste et dit 135,29 gCO2/km. Il en va de même pour Daihatsu: le constructeur annonce 104 gCO2/km comme le SPF Environnement, tandis que Test-Achats dit 129 gCO2/km. Cette différence est inquiétante! En réalité, toutes ces voitures ne devraient pas bénéficier d'avantages fiscaux.
03.02 Paul Magnette, ministre: Madame Lalieux, tout d'abord, je me réjouis tout comme vous que Test-Achats ait mis en évidence la consommation des voitures et leurs émissions de CO2 comme critères importants dans son test. Ceci démontre que cette réflexion progresse et reflète la demande de nos concitoyens de faire des choix conscients dans leur consommation.
Par ailleurs, la directive européenne 2007/46 régit l'homologation des véhicules et définit la méthodologie de calcul de la consommation en carburant et des émissions de CO2. L'objectif de cette méthodologie est de permettre la comparaison entre véhicules et hors des contextes de conduite, de circulation et d'usage. Les mesures sont réalisées au cours d'essais, qui simulent un parcours censé être représentatif d'une utilisation normale d'un véhicule en Europe avec un parcours en ville, hors ville et parcours mixte.
Ces essais sont constitués de successions de phases d'accélération et de freinage à basse vitesse ainsi qu'à des vitesses moyennes et hautes. Ces tests sont réalisés en laboratoire et non sur route. Se posent, dès lors, des problèmes de réalisme de l'essai. C'est la raison pour laquelle des travaux sont en cours pour redéfinir le cycle afin que l'analyse soit plus réaliste.
La procédure de tests est identique pour tous les véhicules, ce qui permet de les comparer. Il en résulte que certains véhicules peuvent avoir un bon score à l'homologation mais être moins bons lors de leur utilisation réelle. De plus, les options et les finitions des véhicules influencent la consommation. Deux véhicules couverts par une même homologation peuvent, en fait, avoir des consommations différentes alors qu'officiellement elles sont identiques.
J'ignore la méthodologie appliquée par Test-Achats, mais ces trois aspects peuvent expliquer des écarts que l'association relève. La plupart de ceux-ci sont relatifs à de petits véhicules avec de petits moteurs. Lorsqu'on considère des véhicules plus grands ou moyens, les écarts se réduisent.
Quant aux conséquences pour le consommateur, rappelons que l'idée est de promouvoir les voitures qui sont les moins consommatrices de carburant et donc les plus économes et les moins émettrices en CO2. Il s'agit donc d'un classement relatif. C'est ce classement relatif qui est la base pour le calcul des avantages fiscaux attribués aux voitures les moins émettrices.
Si on augmente les seuils utilisés dans la déduction fiscale de la différence moyenne entre émissions officielles et émissions réellement observées, on constate que l'avantage fiscal reste le même pour pratiquement toutes les voitures dans le test. Il est crucial que les données utilisées comme base pour les politiques et mesures que nous adoptons soient cohérentes avec la réalité et que nos concitoyens soient informés correctement. C'est pourquoi la révision des cycles d'essais fera l'objet de toute l'attention de mon administration.
03.03 Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse très complète. Effectivement, aujourd'hui que les personnes se dirigent vers l'utilisation de plus petites voitures, j'espère que la méthodologie sera plus conforme à la réalité. L'émission de CO2 et la consommation de carburant sont les premiers arguments de vente. Dès lors, tromper le consommateur et percevoir des primes indûment n'est pas une bonne démarche tant dans le chef d'un État que d'un consommateur.
Par ailleurs, monsieur le ministre, je crois que vous y travaillez mais il est important d'avancer dans une vraie labellisation avec des données très précises sur les voitures, de manière à ce que le consommateur soit informé et puisse opérer un choix réaliste.
L'incident est clos.
La présidente: La question n° 6820 de Mme De Bue est transformée en question écrite.
04 Vraag van mevrouw Nathalie Muylle aan de minister van Klimaat en Energie over "het federaal plan Duurzame Ontwikkeling 2009-2012" (nr. 7011)
04 Question de Mme Nathalie Muylle au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le Plan fédéral de développement durable 2009-2012" (n° 7011)
04.01 Nathalie Muylle (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, 30 juni 2008 is voorbij en dus ook de periode waarin advies over het voorontwerp van het federaal plan Duurzame Ontwikkeling kon worden uitgebracht. Ook de commissie voor de Volksgezondheid heeft heel constructief aan het plan meegewerkt.
Het was in het voorontwerp de bedoeling dat burgers, verenigingen en middenveld zich over bedoeld voorontwerp konden uitspreken.
Ik had nu, na 30 juni 2008, graag van u het volgende geweten.
Hoeveel mensen brachten effectief hun advies over het voorontwerp uit?
Hoe verhouden de cijfers zich ten aanzien van vorige voorontwerpen? Gaat het om meer of minder mensen?
Wat mij ook heel sterk interesseert en ook uit het debat in de commissie naar voren kwam, is de volgende vraag. Wat zijn nu de verdere stappen inzake timing en budgettering? Wat zijn de stappen die de rest van het jaar door de regering zullen worden gezet?
04.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Muylle, er waren ongeveer 350 respondenten; dat wil zeggen reacties van verschillende personen of bronnen.
Er werd nog geen analyse gemaakt van het aantal individuele personen en van het aantal instellingen die reageerden. Voornoemde analyse zal worden uitgevoerd nadat de inhoud van de opmerkingen werd behandeld.
Het staat vast dat er minder reacties waren dan tijdens de twee vorige consultaties. Dat kan aan de hand van verschillende factoren worden uitgelegd.
Ten eerste, het document is in de eerste plaats voor openbare autoriteiten en stakeholders bedoeld omdat het samenwerkingsprocessen tussen federale administraties tot stand wil brengen. Het is niet de bedoeling dat het voor sensibilisatie wordt gebruikt. Dat werd aan het begin van het proces terdege verduidelijkt in een oriëntatienota waarin de doelstellingen van het voorontwerp werden vermeld.
Ten tweede, het PODO dat met de consultatie werd belast, heeft dus vooral bepalingen opgesteld met de bedoeling reacties vanwege de volgende doelpublieken uit te lokken: lokale, gewestelijke en gemeenschapsautoriteiten en stakeholders.
Er werden aan verenigingen subsidies toegekend om hun leden tot reacties aan te sporen. Er zijn dus geen grote, betalende communicatieprojecten in de audiovisuele media geweest.
Ten derde, het is voor het federale niveau niet eenvoudig om op basis van een dergelijk omvangrijk document en op een algemene manier een rechtstreeks raadpleging van de burger uit te voeren. Dat bewijzen de twee vorige raadplegingen. Daarom werd beslist om voor de raadpleging van de betrokken partijen geen belangrijke middelen te mobiliseren en de beschikbare middelen te gebruiken.
Wat de volgende fases betreft, kan ik het volgende meedelen. Om de logica te volgen die tot het opstellen van het voorontwerp van plan heeft geleid, is eerst een administratief proces gepland binnen de ICTO tot en met eind juli 2008. Het secretariaat van de ICTO dat door het PODO wordt verzekerd, beheert het behandelingsproces met de deskundigen van de ICTO, die uit alle federale administraties voortkomen.
Bedoelde administratieve werkgroep van de ICTO zal aan de leden van de ICTO – de vertegenwoordigers van de ministers – een tekst voorleggen die in september 2009 zal worden besproken.
Vervolgens zal de ICDO aan de regering een ontwerp van plan voorstellen, zoals voorzien in de wet van 5 mei 1997. Aan het einde van het proces zal de ICDO aan iedere persoon of instelling die heeft meegewerkt aan de raadpleging het resultaat van de bemerkingen opsturen.
Zoals u ongetwijfeld weet, voorziet het regeerakkoord parallel hiermee in een algemene evaluatie van de coördinatiemiddelen van het federaal beleid voor duurzame ontwikkeling. Die evaluatie wordt momenteel uitgevoerd.
04.03 Nathalie Muylle (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, kunt u mij zeggen in welke grootte van orde er minder reacties zijn?
Ik begrijp uw doelstellingen. Het plan, het voorontwerp, was effectief meer gericht naar lokale overheden en openbare besturen dan naar de brede bevolking. Ik heb er dan ook begrip voor dat er minder sensibilisatie rond is geweest, ook naar de publieke opinie.
Is het echt veel minder?
04.04 Minister Paul Magnette: Mevrouw Muylle, ik heb die cijfers niet.
04.05 Nathalie Muylle (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, de rest van het proces zal dit jaar zeker worden vervolgd. We zullen dus afwachten. Straks komen we daarop nog terug in het raam van de bespreking van de Lente van het Leefmilieu. Ik blijf er namelijk van overtuigd dat die twee processen toch heel nauw samen blijven lopen. We zien dat ook aan heel wat van de onderwerpen die zowel in de Lente als in het voorontwerp staan. Ik vermoed dus dat er daarover in de loop van dit jaar in de commissie nog voort zal worden gediscussieerd.
Het incident is gesloten.
Le développement des questions et interpellations se termine à 10.40 heures.
De behandeling van de vragen en interpellaties eindigt om 10.40 uur.