Commissie voor de Justitie

Commission de la Justice

 

van

 

woensdag 25 juni 2008

 

Voormiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 25 juin 2008

 

Matin

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 10.26 uur en voorgezeten door mevrouw Mia De Schamphelaere.

La séance est ouverte à 10.26 heures et présidée par Mme Mia De Schamphelaere.

 

01 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het 'International Narcotics Strategy Report'" (nr. 5609)

01 Question de M. Bert Schoofs au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le 'International Narcotics Strategy Report'" (n° 5609)

 

01.01  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, een mededeling in de krant van enkele maanden geleden heeft mijn aandacht getrokken. De Belgische fiscus zou elk jaar 384 miljoen euro aan belastingsontvangsten derven als gevolg van fraude in de sector van de telefoonwinkels. Het is mogelijk dat zoiets gebeurt. Het was echter eigenaardig dat de informatie niet uit ons land kwam, maar uit de Verenigde Staten, waar men over zeer precieze gegevens beschikte met betrekking tot die fraude.

 

Ik heb de minister van Financiën daarover reeds ondervraagd op 15 april 2008. In de eerste plaats wist hij van niets. Dat is mogelijk, maar het maakt de zaak des te eigenaardiger. Hij zei laconiek dat het dan maar zo was dat de Verenigde Staten over gegevens beschikten waarover hij niet beschikte. Ik was echter iets nieuwsgieriger.

 

Mijn vraag was eerst gericht tot de minister van Binnenlandse Zaken, de heer Dewael, maar is dan bij u terechtgekomen. Ik vermoed dat het te maken heeft met de Veiligheid van de Staat, omdat u moet antwoorden. Het bewuste rapport, waarin al die informatie is vermeld, is het International Narcotics Control Strategy Report.

 

Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van de inlichtingen die het rapport bevat met betrekking tot de interne situatie in ons land, wat toch eigenaardig is?

 

Hoe wordt die informatie door de Verenigde Staten verkregen? En hoe komt die in dat rapport terecht?

 

Houdt u rekening met de informatie die erin is te vinden? Controleert u minstens of zij correct is?

 

Controleert de Veiligheid van de Staat de informatie of verneemt zij dat in enige mate?

 

Wordt zo’n rapport officieel meegedeeld door de Verenigde Staten, en aan wie?

 

Wordt er op enige wijze vertrouwelijke informatie uit dat rapport meegedeeld aan de federale regering, aan de ministers, en eventueel aan u, die de Veiligheid van de Staat onder uw hoede hebt?

 

Op welke wijze wordt die informatie door de Verenigde Staten verkregen?

 

Is dat rapport geheel of gedeeltelijk beschikbaar voor ons, parlementsleden, met het oog op de uitoefening van het controlerecht? Dat is natuurlijk mijn grootste nieuwsgierigheid.

 

01.02 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, het International Narcotics Control Strategy Report wordt elk jaar door het Department of State, het Amerikaans ministerie van Buitenlandse Zaken, aan het Congres van de Verenigde Staten bezorgd, conform de Foreign Assistance Act. Het rapport omschrijft de inspanningen die zowat tweehonderd staten, waaronder België, hebben geleverd in de strijd tegen de internationale drughandel.

 

Volume 2 van dat rapport is gewijd aan de strijd tegen de witwaspraktijken. Voor België beschrijft het rapport op synthetische wijze de repressieve en de preventieve systemen die van kracht zijn, alsook het regime van beslag en verbeurdverklaring dat van toepassing is. Het onderzoekt bovendien de recente evolutie van het Belgisch recht, zoals de afschaffing van de effecten aan toonder, het koninklijk besluit aangaande de grenscontrole van liquide middelen, enzovoort.

 

De informatie en statistische gegevens die door dat rapport worden overgemaakt, zijn afkomstig van tal van Belgische officiële diensten, zoals de cel voor de financiële informatieverwerking, Douane & Accijnzen, federale politie, of nog het centraal orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring. Die informatie wordt verwerkt in de werkingsrapporten van die respectievelijke diensten, die voor het merendeel kunnen worden geconsulteerd via het internet.

 

Het International Narcotics Control Strategy Report ontleent eveneens elementen aan de recente onderlinge evaluatie van België door de financiële actiegroep die ervan uitgaat dat eenenveertig van de negenenveertig aanbevelingen inzake maatregelen tegen witwaspraktijken door ons land worden aangenomen.

 

Het klopt dat het rapport van het Department of State doet uitschijnen dat de Belgische autoriteiten bezorgd zijn over de ontwikkelingen in de sector van de telefonie, een sector die gunstig blijkt voor het clandestien in omloop brengen van zwart geld. Het rapport stelt ook dat de autoriteiten honderdvijftig illegale belshops hebben gesloten. In tegenstelling tot de door u verkeerdelijk meegedeelde cijfers is de fiscale fraude, te wijten aan die sector, op jaarbasis vastgesteld op 256 miljoen dollar of 163 miljoen euro, een cijfer dat voorkomt in het Amerikaans rapport.

 

De federale politie van haar kant beschikt niet over gegevens inzake fiscale schade, waarvan sprake. In het raam van het nationaal veiligheidsplan 2004-2007 voorzag het actieplan van de federale politie in de uitvoering van een analyse van dat fenomeen, van de methoden en van het groot risico aangaande telecomfraude.

 

De analyse van het fenomeen werd uitgevoerd in 2007. De analyse van de methoden en het risico zijn nog aan de gang. De aanbeveling geadresseerd aan de Belgische regering sluit dit aan ons land gewijd hoofdstuk af. Deze aanbevelingen stellen de deugdelijkheid van ons beleid en de oprechtheid van onze inspanningen niet ter discussie.

 

Het embargo op het International Narcotics Control Strategy Report 2008 werd opgeheven op 29 februari. Dit document kan dus vrij worden geconsulteerd en is ter beschikking gesteld door het Department of State. Het maakt gebruik van publieke gegevens doorheen een essentieel beschrijvende benadering. De informatie die erin is vervat, is dus welbekend bij de regering en ten genen dele gevoelige of vertrouwelijke informatie.

 

01.03  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, het is toch eigenaardig dat de minister van Financiën hierover blijkbaar niets wist, ook niet door de CBFA. Dan loopt er toch iets mank wat de communicatie betreft binnen de federale regering en binnen de departementen, omdat het gegevens zijn die net voor een groot deel van zijn diensten komen. Dat is zeer eigenaardig.

 

Vervolgens zal ik dat rapport nu even bekijken. Er wordt daarin gezegd, zegt u, dat het beleid niet ter discussie staat. Dat zal nog het paarse beleid zijn. Ik ga dat toch nader onderzoeken, mijnheer de minister; ik geloof op dat vlak niemand op zijn woord. Het verheugt mij dat het rapport minstens ter beschikking is, dat ik het kan inkijken en dat ik er zelf een eigen mening over kan vormen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de uitbreiding van het straffenarsenaal" (nr. 5896)

02 Question de M. Bert Schoofs au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "l'extension de l'arsenal pénal" (n° 5896)

 

02.01  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de heer De Ruyver, de voormalige veiligheidsadviseur van de vroegere premier, de heer Guy Verhofstadt, stelde onlangs dat het straffenarsenaal te stereotiep is en dat er meer variatie in kan worden gebracht. Toeval of niet, ook ik heb er u enige tijd geleden op gewezen dat men het straffenarsenaal zou kunnen uitbreiden met zeer efficiënte maatregelen, die op zich ook niet al te duur zouden zijn, namelijk – ik heb dan verwezen naar het Verenigd Koninkrijk – met de bestaande praktijk waarbij wanbetalers inzake alimentatie bijvoorbeeld moeten vrezen voor de intrekking van hun paspoort of rijbewijs. De heer De Ruyver dacht blijkbaar ook aan maatregelen in die richting.

 

Bent u het idee van de voormalige veiligheidsadviseur van de vorige premier genegen? Wilt u een inspanning doen om te bekijken wat er aan mogelijkheden bestaat om het straffenarsenaal uit te breiden? Wat is uw visie daarop?

 

02.02 Minister Jo Vandeurzen: Zoals u ook opmerkt, collega, heb ik u reeds grotendeels geantwoord, naar aanleiding van vraag 1501, die werd gesteld op 22 januari 2008, betreffende het intrekken van officiële documenten, zoals het rijbewijs of het paspoort.

 

Ik heb u toen geantwoord dat dit in een ruimere context moet worden bekeken, onder andere met het oog op de ratificatie van enkele verdragen. Vooral de minister van Financiën is bevoegd, aangezien de Dienst voor Alimentatievorderingen onder zijn bevoegdheid valt. De mogelijkheid om bijvoorbeeld een rijbewijs in te trekken vormt een uitbreiding van het straffenarsenaal waarin momenteel niet wordt voorzien, behoudens in de wegverkeerswet. Ik meen dan ook dat men hiermee niet lichtzinnig kan en mag omspringen. Het kan bovendien ook niet de bedoeling zijn dat er te pas en te onpas een beroep wordt gedaan op de overheid om onderhoudsgelden bij betalingsplichtigen te recupereren. Ook de gerechtigden moeten een aantal initiatieven nemen. Daarnaast is er uiteraard de Dienst voor Alimentatievorderingen.

 

Zoals ik u toen ook heb geantwoord, moet ook het gelijkheidsbeginsel in aanmerking worden genomen, als de intrekking enkel voor de niet-betaling van onderhoudsgelden zou worden aangewend. Wie niet over een rijbewijs of een paspoort beschikt, zal zich natuurlijk ook niet echt aangesproken voelen. Ik meen dan ook dat dit idee, dat tot nu toe louter voeding heeft gevonden in het Angelsaksisch recht, met de nodige omzichtigheid moet worden behandeld. Tot nu toe heeft men mij geen enkel concreet voorstel gedaan. In de pers verschenen alleen enkele denkoefeningen, zonder wetenschappelijke ondersteuning.

 

Het staat iedereen vrij om initiatieven te nemen en constructieve voorstellen te doen, uiteraard ook in het Parlement of vanuit de academische wereld. Ik zal die voorstellen bekijken, maar zoals ik u toen al heb gezegd, hangt een en ander samen met de ratificatie van een aantal conventies, onder meer van de Conventie met betrekking tot de internationale invordering van niet-betaalde alimentatiegelden, van de Conferentie van Den Haag voor internationaal privaatrecht van 23 november 2007. Alleen in die context zal het eventueel in ons land aan de orde zijn.

 

02.03  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik heb mij gebaseerd op een nieuw feit, de verklaring van de heer De Ruyver. Daaraan is blijkbaar geen nieuwe visie verbonden. U spreekt over een ruimere context. Ik wil dat aanvaarden. Ik wil zelfs ook voorstellen doen. Geen probleem. Wij komen opnieuw ook terecht bij minister Reynders, net zoals bij de vorige vraag. Dat is misschien wel een probleem.

 

De heer De Ruyver is een academicus. Ik veronderstel dat hij toch niet lichtzinnig over dergelijke feiten heengaat. Misschien kan de academische wereld zich hierover buigen. Ik denk dat wij allemaal hopen dat het geen plaagstoot van Paars in uw richting is geweest, waarbij men vanuit liberale hoek uw strafbeleid in de war probeert te sturen. Ik hoop dat dit niet de bedoeling is. Ik denk in elk geval dat het idee oprecht is. Ik zal enkele initiatieven nemen en kijken hoe u zich daartegen zult opstellen, mijnheer de minister.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "het ontplooien van terroristische activiteiten door middel van het internet" (nr. 5910)

03 Question de M. Bert Schoofs au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "le déploiement d'activités terroristes au moyen de l'internet" (n° 5910)

 

03.01  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, wij beschikken nog steeds niet over een sluitende regeling om activiteiten van terroristen en potentiële terroristen te controleren en af te blokken, indien zij of de groeperingen waarbij zij zijn aangesloten, gebruikmaken van het internet.

 

Welke zijn volgens u de knelpunten die hiervoor moeten worden weggewerkt? Tijdens de bespreking van de beleidsverklaring en de begroting is daarop niet ingegaan. Dat zou ons misschien te ver hebben gedreven en te gedetailleerd zijn geweest. Ik stel de vraag nu toch, omdat ik denk dat het de meest dringende materie is waaraan wij moeten werken.

 

Welke concrete aanpassingen aan de BOM-wet vindt u noodzakelijk? Ik denk dat dat het centrale ankerpunt is waarop wij ons moeten richten om ervoor te zorgen dat terrorisme via het internet kan worden bestreden op een efficiënte wijze.

 

Welke zijn de concrete stappen die u ter zake wilt ondernemen? Wat moet er gebeuren in de wet?

 

03.02 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, het kan niet worden betwist dat het internet een steeds groeiende rol krijgt in het radicalisme, extremisme en terrorisme. In het kader van het plan Radicalisme van het College voor Inlichtingen en Veiligheid werd dan ook een werkgroep samengesteld, die een nota heeft uitgewerkt omtrent de opsporingsactiviteiten die binnen de huidige wetgeving in de proactieve en reactieve fase mogelijk zijn.

 

De nota, die het eensgezind standpunt van de werkgroep weergeeft, werd bij het openbaar ministerie verspreid. Het desbetreffende document, van 9 november 2007, kan wegens zijn vertrouwelijkheid niet worden meegedeeld.

 

Er werd een werkgroep Reparatiewet-BOM gestart, die in twee fasen werkt. In de eerste, meest dringende fase buigt de groep zich over het wetsontwerp waarin de gevolgen van het arrest van het Grondwettelijk Hof van 19 juli 2007 worden geremedieerd. In het arrest wordt een aantal technische aanpassingen aan de BOM-wet voorgesteld, waarbij ook de mogelijkheid inzake het binnendringen in informaticasystemen moet worden nagegaan.

 

In een tweede fase zal de groep in het bijzonder nadenken over de noodzakelijke wettelijke aanpassingen inzake internetrecherche, zoals de mogelijkheid van een light infiltratie op het internet, zonder te moeten vervallen in de zware procedure van artikel 47octies en -novies van het Wetboek van strafvordering, en de problematiek van de Pay&Go-kaarten en de phoneshop/internetcafés waardoor anonimiteit mogelijk is.

 

03.03  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, binnen welke termijn zal dit worden gerealiseerd? De terroristen en potentiële terroristen zitten immers niet stil. Het zou erg zijn als zij ons voor zouden zijn en een aanslag zouden plegen die door middel van het internet tot stand zou zijn gekomen.

 

03.04 Minister Jo Vandeurzen: Ik wil uw vraag ernstig nemen, want u vestigt daarop terecht de aandacht. Wij zullen vrij snel reparaties aan het arrest kunnen aanbrengen. Wij zijn ook goed opgeschoten met de andere werkzaamheden. Ik moet echter wel een nuancering aanbrengen. Het is niet onmogelijk om een aantal opsporingstechnieken op het internet toe te passen. Wij zitten dus niet in een woestijn te werken. U hebt echter wel een punt. Wij maken daarvan werk. Dat zal in de loop van dit jaar zijn. Wij zullen relatief snel de reparaties doen, waarna wij met een ontwerp zullen komen met betrekking tot de internetcriminaliteit en de manier waarop opsporingstechnieken kunnen worden aangepast aan de nieuwe technologische mogelijkheden.

 

03.05  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Ik hoop dat dit tegen het einde van dit jaar is afgerond.

 

03.06 Minister Jo Vandeurzen: Ik denk dat uw hoop werkelijkheid zal worden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "het congres van de Islamic Community Millï Gürüs (ICMG) te Hasselt van zaterdag 31 mei jongstleden" (nr. 6026)

04 Question de M. Bert Schoofs au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "le congrès organisé le 31 mai dernier à Hasselt par l'Islamic Community Millï Gürüs (ICMG)" (n° 6026)

 

04.01  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, op 31 mei hield in de Grenslandhallen in Hasselt de Islamic Community Millï Gürüs, beter bekend onder de afkorting ICMG, een congres voor zijn in Europa levende Turkse aanhangers. Die organisatie richt zich trouwens op Europa. Ik herinner aan een logo dat zij vroeger hanteerde, ik weet niet of zij dat nu nog doet, een enorme grote halve maan die het continent Europa leek op te slokken. Die organisatie is in diverse Europese landen verboden, zo heb ik mij laten vertellen. Zij kon toch in Hasselt een congres houden.

 

De Veiligheid van de Staat zou naar verluidt aan de organisatoren hebben opgedragen om niet te veel publiciteit aan het gebeuren te schenken. Dat bleek toch uit de persartikels waarbij mensen werden geïnterviewd die aan het congres deelnamen.

 

Die organisatie zelf zette 420 eigen veiligheidsmensen in die de deelnemers aan de ingang moesten fouilleren. Het lijkt mij eigenaardig dat fouilles gebeuren door particulieren, door eigen veiligheidsmensen. Ik vraag mij af onder welk statuut dat gebeurde.

 

Ik zou dan ook willen weten welke schikkingen er werden getroffen naar aanleiding van deze congresdag, van het feit dat men kon vernemen dat het congres werd georganiseerd.

 

Is het juist dat de Veiligheid van de Staat aan de organisatoren heeft gevraagd om deze manifestatie in alle stilte te laten plaatsvinden, het gaat om enkele duizenden mensen, meer dan 10.000 mensen, dat is toch eigenaardig, en dat er niet te veel publieke ruchtbaarheid aan zou worden gegeven? Dat is ook eigenaardig. Als die vraag werd gesteld, waarom werd ze gesteld?

 

Mijnheer de minister, wat is volgens u de reden dat die organisatie aan de inkom van het congrescentrum fouilleringen liet plaatsvinden? Is hierover overleg gepleegd met de Veiligheid van de Staat? Zijn er ter zake richtlijnen verstrekt door de Veiligheid van de Staat? Waarom werden die fouilles niet uitgevoerd door mensen die daartoe bevoegd zijn?

 

04.02 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, de Turkse organisatie Millï Gürüs organiseerde inderdaad op zaterdag 31 mei een massamanifestatie in de Grenslandhallen-Ethias Arena te Hasselt. Het is niet de eerste keer dat Millï Gürüs een dergelijke Europese bijeenkomst in ons land organiseert. Op 4 juni 2006 bijvoorbeeld vond ook in Hasselt een gelijkaardige manifestatie plaats.

 

Reeds op 19 mei 2008 werd er een dreigingsanalyse opgemaakt door het Coördinatieorgaan voor de Dreigingsanalyse van de regering. Deze dienst stelde vast dat zij over geen enkele inlichting beschikte over een eventuele dreiging op het vlak van terrorisme of extremisme ter gelegenheid van dit evenement, noch bij voorgaande evenementen van deze vereniging. Zij verzocht wel om de nodige aandacht te schenken aan dit evenement op het vlak van openbare orde aangezien de organisatoren rekening hielden met de aanwezigheid van 12.000 personen.

 

Door de Algemene Directie Crisiscentrum van Binnenlandse Zaken werden eveneens de nodige maatregelen getroffen met betrekking tot dit evenement.

 

Op zondag 1 juni werd op de Limburgse regionale televisiezender TV Limburg tijdens het journaal een korte reportage gewijd aan de manifestatie in Hasselt. Er werd toen inderdaad door een journalist gezegd dat de Veiligheid van de Staat aan de organisatoren had gevraagd om niet te veel ruchtbaarheid aan de bijeenkomst te geven.

 

Het spreekt voor zich dat de Veiligheid van de Staat reeds een geruime poos van de manifestatie op de hoogte was en ook contact had met de uitbaters van de Grenslandhallen-Ethias Arena. De bewering dat de dienst aan de organisatoren zou hebben gevraagd om zo weinig mogelijk ruchtbaarheid aan de manifestatie te geven is evenwel uit de lucht gegrepen en niet op feiten gebaseerd.

 

Millï Gürüs organiseert jaarlijks een of meerdere dergelijke Europese bijeenkomsten waar telkens zeer veel volk op af komt. Dit jaar was er sprake van 12.000 mensen. De meeste aanwezigen komen traditioneel uit Duitsland, waar de grootste Turkse gemeenschap buiten Turkije woont, maar ook uit andere buurlanden zoals Nederland en Frankrijk.

 

Het programma bestaat meestal uit toespraken van hoge functionarissen uit Turkije en Europa, afgewisseld met muzikale optredens. Bij de organisatie van een dergelijke grote manifestatie komt er heel wat voorbereiding te pas. Om de manifestatie in goede banen te leiden, wordt steeds voor een eigen ordedienst gezorgd, waarmee ook de uitbaters van de Grenslandhallen, de Ethias Arena, niets te maken hebben.

 

Millï Gürüş heeft er alle baat bij dat de bijeenkomsten rimpelloos verlopen. Indien er zich problemen voordoen, bestaat de kans immers dat dergelijke bijeenkomsten in de toekomst niet meer zouden mogen plaatsvinden, wat de organisatie kan missen als kiespijn.

 

Tijdens de manifestatie van zaterdag kon dan ook geen enkel incident worden genoteerd. Ook bij de manifestaties in het verleden was dit steeds het geval. De enige overlast die de bijeenkomst van zaterdag waarschijnlijk heeft veroorzaakt, was van verkeerstechnische aard. Er dient ook te worden opgemerkt dat niet alleen Millï Gürüs voor eigen ordehandhavers zorgt wanneer zij bijeenkomsten organiseert, ook andere Turkse organisaties hanteren hetzelfde principe, vanuit dezelfde bekommernis.

 

De Veiligheid van de Staat organiseerde geen overleg met de organisatoren over het fouilleren van aanwezigen. Er werden ook geen inlichtingen ter zake verstrekt.

 

04.03  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ten eerste, ik meen dat het fouilleren door particulieren van particulieren zich in een grijze zone bevindt, ook als het gaat om eigen veiligheidsdiensten, want dat zijn mensen die uiteraard geen veiligheidsmachtiging of enige vergunning ter zake hebben.

 

Ten tweede, als men verwacht dat alles rimpelloos zal verlopen, dan hoeven wij helemaal niet te interveniëren, de Veiligheid van de Staat ook niet. Ik heb daarstraks echter al verwezen naar het logo van Millï Gürüs. Er zijn toch extremistische elementen aanwezig, wanneer men een logo presenteert waarbij een gigantische halve maan Europa lijkt op te slokken. Ik heb dat symbool destijds heel vaak gebruikt.

 

Men komt dan met de bewering dat in Duitsland alles bezet is. Ik zou wel eens willen weten of het werkelijk zo is dat in Duitsland alles bezet is en of de Duitse autoriteiten niet strenger zijn geweest. Ik kan daarover nu geen uitspraak doen. Ik zal dat ook niet doen. Zijn de Duitse autoriteiten niet iets strenger geweest ten aanzien van dit evenement? In Duitsland beschikt men op veel meer plaatsen over veel grotere hallen om het evenement te laten plaatsvinden. Het is dan ook opvallend dat heel veel Turken die in Duitsland wonen naar ons land afzakken. Dat zijn vragen die ik mij stel. Ik krijg er momenteel geen antwoord op. Misschien moet ik er de minister van Binnenlandse Zaken even over spreken.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Questions jointes de

- Mme Colette Burgeon au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "la dépersonnalisation des comptes rendus journaliers de la police" (n° 5906)

- Mme Jacqueline Galant au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "les rapports journaliers de la police" (n° 6401)

05 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Colette Burgeon aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "het niet-bekendmaken van de identiteit van de betrokken personen in de dagelijkse politieverslagen" (nr. 5906)

- mevrouw Jacqueline Galant aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de dagelijkse politieverslagen" (nr. 6401)

 

05.01  Colette Burgeon (PS): Madame la présidente, monsieur le vice-premier ministre, par sa circulaire du 22 mai 2008, le procureur du Roi de Mons a transmis à tous les chefs de corps des zones de police de l'arrondissement de Mons, la réponse du parquet général relative à la dépersonnalisation des comptes rendus journaliers de la police. Il y évoque notamment sa circulaire du 18 avril 2008 relative au secret de l'instruction et de l'information judiciaire. S'il a raison de rappeler le respect de ce principe, je m'étonne de pareilles recommandations.

 

En effet, en regard des articles 133, 134, 135 et subséquents de la nouvelle loi communale, le bourgmestre est chargé, sous sa seule responsabilité, de prendre les mesures idoines pour assurer la sécurité et l'exécution des ordonnances, des arrêtés de police, en étant le garant de la tranquillité publique. En l'absence d'informations régulières, pertinentes et en temps réel, il sera impossible de remplir cette mission essentielle qui appartient de manière proactive aux bourgmestres.

 

En matière de rassemblement et d'attroupement de personnes sur le territoire, de fermeture d'établissement dont le public qui le fréquente sème le désordre, les bourgmestres ont la responsabilité de prendre les bonnes dispositions tout en privilégiant l'urgence afin de rétablir l'ordre et la sécurité de passage de la population.

 

Si l'on examine le rapport journalier couvrant 24 heures d'une zone de police, on constate que 80% des informations relèvent de la police administrative.

 

Relativement à la fonctionnalité de l'assistance aux victimes, comment organiser une prise en charge efficace si les responsables qui assurent l'accompagnement des victimes ne reçoivent pas les renseignements nécessaires?

 

Dans le cadre de la surveillance des personnes (malades mentaux, groupements de personnes, sectes, etc.), il sera difficile aux bourgmestres de réagir adéquatement en l'absence desdites informations.

 

De manière plus précise, je vous renvoie à l'article 44 de la loi sur la fonction de police, laquelle est mise en œuvre par la circulaire MF03 qui traite de l'information de la police administrative et qui détermine les principes ainsi que les besoins en informations. Entre autres, il y est spécifiquement indiqué que: "à côté des besoins fédéraux, il appartient à chaque autorité administrative de déterminer ses besoins propres, en fonction de ses compétences de police administrative."

 

Enfin, je me permets de vous rappeler que le parquet général a sollicité des bourgmestres des zones de l'arrondissement, la mise à disposition de personnel pour la gestion de l'information au CIA en attirant leur attention sur leur responsabilité en matière administrative.

 

Monsieur le vice-premier ministre, ma question est la suivante. Puis-je insister pour que vous donniez les directives utiles au parquet général afin que les bourgmestres puissent assumer, en connaissance de cause, les missions de sécurité et de poursuites administratives dont ils ont légalement la charge et dont les imputabilités ne cessent de se multiplier?

 

05.02  Jacqueline Galant (MR): Madame la présidente, je ne vais pas répéter tous les articles de loi que ma collègue vient de citer et qui se trouvaient déjà dans ma question.

 

Étant bourgmestre dans l'arrondissement judiciaire relevant du procureur du Roi de Mons, j'ai appris que celui-ci ne voulait plus transmettre les comptes rendus journaliers. Il évoque le respect du secret de l'instruction. Or, comme vous le savez, pour un bourgmestre d'une petite commune rurale de 10.000 habitants, il est très important d'être au courant des faits qui s'y déroulent. Parfois, on doit prendre contact avec les services sociaux pour obtenir des informations sur certaines personnes. On ne sait pas les prendre parce qu'on n'est pas au courant de certains faits.

 

Mme Burgeon a rappelé tous les articles de la loi communale qui donnent des prérogatives aux bourgmestres. Or, on ne sait pas les appliquer vu qu'on n'a pas les informations venant des services de police.

 

Monsieur le ministre, quelle est votre position par rapport à la transmission de ces comptes rendus? Est-il possible, comme l'a demandé ma collègue, que vous interveniez pour qu'à nouveau on puisse avoir accès à ces informations?

 

Dans les zones pluri-communales, si cela pose vraiment problème, il faut faire en sorte que tous les bourgmestres soient au courant de ce qui se passe dans l'ensemble de la zone si on veut vraiment respecter l'application de la loi. Sinon, on peut transmettre l'information précise à chaque bourgmestre quant à ce qui se passe sur le territoire de sa commune et plus les informations qui concernent l'ensemble de la zone.

 

05.03  Jo Vandeurzen, ministre: Chères collègues, le procureur du Roi de Mons a pris la décision par une circulaire du 18 avril 2008, non pas de supprimer la communication des comptes rendus journaliers aux bourgmestres, mais de dépersonnaliser ceux-ci, de manière à préserver le mieux possible le secret de l'instruction et le secret professionnel tout en ne mettant pas en péril l'exercice des fonctions administratives.

 

Il s'agit ici clairement de trouver un équilibre, d'une part, entre le secret de l'instruction et, d'autre part, entre la nécessité de permettre aux bourgmestres de disposer des informations nécessaires pour exercer leur mission légale.

 

Les rapports journaliers complets contiennent des données relatives à des enquêtes, informations ou instructions en cours qui, par essence, sont couvertes par le secret de l'instruction et par le secret professionnel. Il n'en demeure pas moins que le bourgmestre doit être en mesure d'exercer pleinement sa fonction en toute connaissance de cause, ce qui implique la communication d'informations précises sur les événements qui se produisent sur le territoire de sa commune.

 

Dans le cadre des compétences qui sont les siennes en matière de police administrative et de sécurité sur le territoire de sa commune, le bourgmestre doit se voir communiquer par les deux niveaux de la police intégrée toute une série d'informations lui permettant d'exercer ses responsabilités et d'accomplir ses missions.

 

Les articles 5.1 et 5.2 de la loi sur la fonction de police, introduits dans la réglementation lors de la réforme des services de police énoncent les principes applicables en la matière.

 

Cependant, cette communication visée par l'article 44-5 de la loi sur la fonction de police ne peut porter atteinte à l'exercice de l'action publique mais sans préjudice des mesures indispensables à la protection des personnes.

 

L'application de cette disposition peut paraître complexe et susciter des divergences d'interprétation ou des malentendus entre les différentes autorités, surtout au niveau local où la frontière entre la police administrative et la police judiciaire peut se révéler particulièrement floue. Le conseil zonal de sécurité, où siègent tant le bourgmestre que le procureur du Roi, est à cet égard un lieu de concertation privilégié. Je ne puis qu'inviter les autorités responsables à aborder ces questions dans le conseil zonal de sécurité.

 

À la faveur de votre question, j'ai repris contact avec le procureur général et le procureur du Roi. Tous deux m'assurent que la dépersonnalisation des informations dans le rapport journalier ne porte que sur les données judiciaires, sans préjudice de celles qui sont nécessaires aux bourgmestres dans l'exercice de leurs missions de sécurité et de police administrative. C'est dans cet esprit que le procureur du Roi de Mons a diffusé la directive du 18 avril 2008. Pour le dire très clairement, si, pour accomplir leur mission, les autorités administratives doivent connaître le nom des personnes concernées par un dossier judiciaire, elles peuvent toujours demander ces informations aux autorités judiciaires.

 

En outre, le procureur général m'a précisé qu'il rappellerait les limites de cette circulaire lors de la prochaine réunion de concertation avec les procureurs du Roi de son ressort, qui se tiendra encore ce mois-ci.

 

05.04  Colette Burgeon (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.

 

Le bourgmestre avait tout intérêt à ne pas divulguer les noms contenus dans le dossier qu'il avait reçu. De toute façon, il était de son devoir de garder ces informations pour lui, sauf s'il devait requérir l'aide de ses collaborateurs.

 

Peut-être pourriez-vous me renseigner à propos de la situation dans les autres arrondissements. L'arrondissement de Mons est-il seul concerné ou bien tous les autres ont-ils décidé de procéder de la sorte?

 

Pour le conseil zonal, je suis d'accord, mais les réunions n'ont pas lieu tous les jours. Sans être bourgmestre, je sais bien que les membres ne se réunissent pas chaque jour ni même toutes les semaines. Les renseignements peuvent être livrés trop tard, si l'on se contente de se référer au conseil zonal.

 

Les bourgmestres détiennent de plus en plus de responsabilités et sont de plus en plus visés. Je peux donc comprendre leur panique, car ils savent bien qu'ils ne pourront plus travailler correctement.

 

Ensuite, s'ils devaient passer leur temps à téléphoner pour se renseigner sur d'éventuels dangers pour leur commune, ce serait une sacrée perte de temps. Qu'il s'agisse de petites communes ou de communes de 80.000 habitants, comme La Louvière, le risque est identique, parce que le bourgmestre est investi des mêmes responsabilités. D'ailleurs, dans les communes plus importantes, elles sont multipliées.

 

Pourriez-vous donc me dire quelle est la situation dans les autres arrondissements? Je ne vous demande pas la réponse pour aujourd'hui.

 

Cette situation est regrettable car, avant, cela se passait bien. Je comprends l'inquiétude des bourgmestres de cet arrondissement.

 

05.05  Jacqueline Galant (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

Comme l'a dit ma collègue, le conseil zonal de sécurité ne se réunit pas très souvent. Néanmoins, il va avoir lieu dans ma zone début septembre. Je pourrai donc l'interpeller directement.

 

En ce qui concerne la dépersonnalisation, je peux vous dire que l'information qu'on vous a communiquée n'est pas tout à fait exacte. J'ai eu les comptes rendus dépersonnalisés mais on a tellement fait pression sur le chef de zone qu'il en est revenu à l'ancienne formule – on n'est pas à huis clos; tant pis.

 

Dans le compte rendu dépersonnalisé, on lisait: Jurbise, tentative de vol. Point à la ligne. On ne savait plus dans quelle rue ni qui était concerné. L'information est donc vraiment très floue. Comme ma collègue l'a indiqué, le bourgmestre prête serment; il est tenu au secret. Quand il reçoit une information, il est donc de sa responsabilité de la tenir secrète.

 

Par exemple, j'organise de ma propre initiative une réunion avec la police, les services sociaux et moi-même. On examine tous les cas de la commune où l'on doit intervenir ensemble. Quand on ne dispose plus de l'information de base – les comptes rendus journaliers –, on ne sait plus intervenir rapidement. Or on peut parfois éviter des catastrophes en intervenant vite.

 

J'interpellerai donc le conseil zonal de sécurité mais il serait intéressant de savoir comment cela se passe dans les autres arrondissements.

 

05.06  Jo Vandeurzen, ministre: Si j'ai bien compris, vous pourrez poser la question lors de votre réunion de septembre. Je propose de demander au collège de m'indiquer comment cela se passe ailleurs dans le pays.

 

Je suggère que vous me transmettiez un rapport de votre discussion avec le procureur du Roi. Je préfère que le problème soit résolu au niveau zonal mais, je le répète, je peux demander au collège comment cela est organisé dans les autres régions. Je vous communiquerai ces renseignements lorsqu'ils seront en ma possession.

 

05.07  Colette Burgeon (PS): Je ne suis pas bourgmestre. Je demanderai donc à mon bourgmestre qu'il pose les mêmes questions au conseil. Ici il s'agit d'une zone mono-communale.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de Mme Josée Lejeune au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "l'évaluation du projet pilote pour les toxicomanes à Liège" (n° 6199)

06 Vraag van mevrouw Josée Lejeune aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de evaluatie van het proefproject voor drugsverslaafden te Luik" (nr. 6199)

 

06.01  Josée Lejeune (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, ma question concerne le projet pilote de délivrance contrôlée d'héroïne qui a été mis en place en région liégeoise. Ce projet permet notamment à deux cents toxicomanes répartis en deux groupes de bénéficier de deux traitements distincts: pour le premier groupe, un traitement à base de méthadone et pour le second, un traitement à base de diacétylmorphine, c'est-à-dire de l'héroïne pharmaceutique. Bien entendu, les personnes soumises à ce projet doivent respecter des conditions extrêmement strictes.

 

Monsieur le ministre, parallèlement, je relève qu'une nouvelle politique criminelle a été mise en place à Liège. Ainsi, une possibilité supplémentaire est actuellement offerte aux parquets. Elle vise à proposer aux consommateurs de drogue un délai d'épreuve pouvant aller de deux semaines à six mois, en fonction du type de drogue consommée et en fonction du profil délinquant du consommateur. Si les faits pour lesquels le consommateur de drogue a été interpellé sont graves et qu'il y a atteinte aux personnes ou aux biens, le toxicomane n'entre pas dans le cadre de la mesure alternative. Durant le délai d'épreuve, le toxicomane doit suivre un traitement dans un des seize centres situés à Liège. De plus, il est dans l'obligation de respecter une batterie de conditions.

 

En date du 8 avril 2008, je vous avais déjà interrogé sur le projet pilote mené à Gand concernant les toxicomanes. Dans votre réponse, vous aviez déclaré qu'un projet pilote similaire avait été lancé au parquet de Liège et qu'une évaluation était prévue pour le 6 mai.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous m'éclairer quant à l'évolution du projet pilote de délivrance contrôlée d'héroïne?

Pourriez-vous me dire si l'évaluation du projet pilote au parquet de Liège a effectivement été réalisée? Si oui, quelles en sont les conclusions?

 

06.02  Jo Vandeurzen, ministre: Madame, le projet concernant le traitement des cas graves de toxicomanie par une délivrance contrôlée d'héroïne est un projet supporté par le SPF Affaires sociales et Santé publique et financé en grande partie par le Fonds de lutte contre les assuétudes. La Justice n'est impliquée en aucune manière dans le volet traitement.

 

Selon les informations qui m'ont été communiquées, le projet doit s'étendre du 15 mai au 31 septembre et comprend une phase préparatoire, une phase de traitement ainsi qu'une phase de clôture. Pour connaître la situation exacte du projet, il est préférable que vous vous adressiez à Mme Onkelinx, ministre des Affaires sociales et de la Santé publique.

 

En ce qui concerne votre deuxième question, il s'agit d'un projet analogue au projet "Proefzorg" ("Soins probatoires") mené à Gand et que votre commission a visité il y a une semaine.

 

Le protocole de coopération signé par le ministre de la Justice et le procureur du Roi de Liège prévoit la création d'un comité chargé d'encadrer et d'évaluer le projet. Ce comité s'est réuni le 6 mai dernier. Le cabinet était également présent à la réunion. L'accent a été mis sur la nécessité de disposer de moyens adéquats pour procéder à une évaluation de qualité. Il a été décidé de collecter des informations en la matière auprès de la politique scientifique fédérale, des acteurs de terrain, des analystes statistiques ainsi que du service de la politique criminelle absent à la réunion en raison des circonstances et de vérifier si les instruments destinés à évaluer le projet "soins probatoires" peuvent être utilisés. La prochaine réunion a été fixée au 29 septembre 2008.

 

06.03  Josée Lejeune (MR): Monsieur le ministre, c'est avec beaucoup d'attention que j'ai écouté votre réponse. Toutefois, qu'en est-il exactement? Nous sommes dans une phase d'évaluation et devons encore attendre le mois de septembre afin de savoir si ce projet s'avère concluant pour Liège. En votre qualité de ministre de la Justice, je suppose que vous disposez quand même d'une première évaluation et que vous avez quelques informations positives à nous communiquer.

 

06.04  Jo Vandeurzen, ministre: Je ne dispose d'aucune information exacte. Évidemment, il s'agit d'un projet analogue au projet "soins probatoires" de Gand, dont nous avons eu une évaluation, à partir de laquelle nous avons décidé d'examiner la façon d'étendre ce type d'approche à l'ensemble du pays. Certes, je suis en faveur du concept mentionné dans votre question. Nous analyserons les critères nécessaires dans chaque arrondissement judiciaire afin de pouvoir organiser ce type d'approche dans l'entièreté du pays. Si cette idée suit son cours, c'est en raison de l'évaluation du projet de Gand.

 

06.05  Josée Lejeune (MR): Monsieur le ministre, je reviendrai certainement sinon en septembre au moins en octobre pour étudier l'évolution et savoir vers quoi l'on se dirige puisque vous démontrez votre volonté d'étendre de tels projets à l'ensemble du pays.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de verklaringen van de minister naar aanleiding van de voorstelling van het jaarverslag 2007 van het gevangeniswezen, inzonderheid met betrekking tot de 200 extra justitieassistenten" (nr. 6321)

07 Question de M. Bert Schoofs au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "les déclarations du ministre à l'occasion de la présentation du rapport annuel 2007 de l'administration pénitentiaire, plus particulièrement en ce qui concerne le recrutement de 200 assistants de justice supplémentaires" (n° 6321)

 

07.01  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil even polsen naar de verklaringen die u deed naar aanleiding van de voorstellen van het jaarverslag 2007 van het gevangeniswezen. U hebt een aantal stellingen een beloften uit de beleidsverklaring gehaald. U hebt nogmaals gezegd dat op korte termijn de reeds eerder beloofde aanwerving van 200 extra justitieassistenten zal worden uitgevoerd, voornamelijk met het oog op de uitbreiding van het elektronisch toezicht en de vermeerdering van de uitvoering van de werkstraffen.

 

Mijnheer de minister, waar zullen deze 200 justitieassistenten specifiek worden ingezet? Men zal die immers op vrij korte termijn aanwerven. Ik denk dan dat de nodige voorzieningen op het vlak van allocatie al zijn bepaald. Op welke basis en volgens welke verdeelsleutel zal de verdeling over de diverse justitiehuizen geschieden? Men kan mensen aanwerven, maar men moet ook weten waar men ze zal tewerkstellen vanaf het moment dat het contract is getekend. Wat zijn de concrete cijfermatige doelstellingen met het oog op de uitbreiding van het elektronisch toezicht enerzijds en de vermeerdering van de uitvoering van het aantal werkstraffen anderzijds? Waar gaan die 200 justitieassistenten naartoe? Welke resultaten op basis van hun aanstelling zult u voorleggen? Hoe zit het met de coördinatie in het algemeen en het wegwerken van nefaste gevolgen van de decentralisatie met betrekking tot het elektronisch toezicht?

 

07.02 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, het personeelsplan 2008 van het directoraat-generaal van de justitiehuizen ligt momenteel ter goedkeuring bij de inspecteur van Financiën. Vooraleer de concrete verdeling per justitiehuis van nieuw aan te werven personeelsleden zal plaatsvinden, dient het personeelsplan bijgevolg te worden goedgekeurd.

 

Bij de verdeling van de nieuwe entiteiten wordt rekening gehouden met de lokale situatie en wordt de directeur van het betrokken justitiehuis telkens bevraagd. Zo wordt onder meer rekening gehouden met de binnenkomende opdrachten van 2007-2008, de werklast en de werkachterstand per justitiehuis.

 

Deze oefening is inmiddels gebeurd. In elk justitiehuis moet deze personeelsnota worden ingevuld en zullen extra personeelsleden worden aangesteld.

 

Wat de aanwerving van nieuwe personeelsleden betreft, dient ook te worden opgemerkt dat tevens zal worden voorzien in bijkomende administratieve ondersteuning in diverse justitiehuizen als een versterking van de centrale dienst van het directoraat-generaal van de justitiehuizen. Daar komt dus versterking om de personeelsproblematiek ook daar beter te kunnen beheersen.

 

Zoals ik reeds antwoordde op parlementaire vragen is het onze betrachting om eerst de randvoorwaarden, zowel met betrekking tot het personeel als tot de regelgeving, voor beide maatregelen op punt te stellen om zodoende de reeds uitgesproken straffen kwalitatief te laten uitvoeren en de wachtlijsten die in bepaalde arrondissementen bestaan weg te werken.

 

Zoals ik reeds heb voorgesteld, zal ik voor het reces, indien de commissie het daarmee eens is, in de Kamer een volledige toelichting geven met betrekking tot het elektronisch toezicht. De werkzaamheden met betrekking tot het opstellen van een nieuwe ministeriële omzendbrief inzake het elektronisch toezicht zijn volop bezig. De coördinatietaak van het NCET wordt hierin duidelijk omschreven.

 

07.03  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, het interesseert mij vooral dat er bepaalde arrondissementen bestaan waar er wachtlijsten zijn. Ik veronderstel dat men die eerst zal willen helpen met justitieassistenten en dat die over het relatief grootste aantal kunnen beschikken.

 

Denkt u dat u voldoende instrumenten hebt om de werklast te meten? Zo weet men of het niet aan het betrokken arrondissement zelf ligt dat er een achterstand is, dan wel of het een geval van overmacht is waarbij men al het mogelijke doet maar er niet komt. Hebt u voldoende instrumenten om die allocatie niet alleen op een juiste wijze maar ook op een rechtvaardige wijze te laten geschieden?

 

07.04 Minister Jo Vandeurzen: Ik kan bevestigen dat er in het verleden een aantal ondersteunende initiatieven zijn geweest, precies om de procedures van aanpak en werking in de justitiehuizen te bekijken. Wij zullen dat niet met de natte vinger doen. Uw opmerking is in deze zin juist. Personeel leiden naar waar er zich problemen voordoen die ook binnen het justitiehuis organisatorisch kunnen worden opgevangen, is geen goede manier van doen. U weet dat ik een sterke pleitbezorger ben van een meer geobjectiveerde benadering. Dat doen wij dus ook.

 

Er zijn echter ook andere situaties. Ik geef als voorbeeld de situatie in Doornik naar aanleiding van de start van het proces rond het drama in Gellingen. Daarvoor zullen wij natuurlijk extra voorzieningen treffen. Naar aanleiding van de procedure en het proces is daar een extra ondersteuning van het justitiehuis noodzakelijk.

 

07.05  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Dus staat men in de justitiehuizen iets verder met de werklastmeting dan bijvoorbeeld in de rechtbanken, hoewel dat uiteraard een ander gegeven is. Beide sectoren behoren echter tot de gerechtelijke wereld.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Samengevoegde vragen van

- de heer Renaat Landuyt aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de strategie van de procureur inzake de veiligheid in Anderlecht" (nr. 5972)

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de relatie tussen parket en politie" (nr. 6154)

- de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de verstandhouding tussen de politie en het parket" (nr. 6210)

- de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de samenwerking tussen politie en parket in de Brusselse Zone Zuid en de opgeschorte politiestaking" (nr. 6351)

08 Questions jointes de

- M. Renaat Landuyt au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "la stratégie du procureur en ce qui concerne la sécurité à Anderlecht" (n° 5972)

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "les relations entre le parquet et la police" (n° 6154)

- M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "l'entente entre la police et le parquet" (n° 6210)

- M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "la coopération entre la police et le parquet dans la zone Midi à Bruxelles et l'annulation de la grève de la police" (n° 6351)

 

08.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, mijn vraag gaat in het algemeen over de relatie tussen het parket en de politie. Niet alleen op basis van hetgeen in Anderlecht is gebeurd, maar in het algemeen stellen we vast dat de samenwerking tussen politie en parket nog niet altijd optimaal loopt.

 

Voorzitter: Josy Arens.

Président: Josy Arens.

 

Ik bedoel daarmee dat daders gevat door de politie, na 24 uur al te vaak weer vrijkomen, vandaar soms ongenoegen, frustratie en demotivatie bij de politiediensten.

 

In het verleden zijn verschillende pogingen ondernomen om daders sneller voor de rechter te brengen en zo vlugger te kunnen sanctioneren. Toch moeten we op dat punt nog altijd meer vooruitgang boeken. Ik verwijs naar het nationaal veiligheidsplan dat dateert van 1 februari 2008, waaromtrent hier in het Parlement een debat werd gevoerd. In dat nationaal veiligheidsplan staat onder andere een verruiming van het toepassingsgebied van het ambtshalve politioneel onderzoek, vereenvoudigd pv. Er wordt ook verwezen naar gemeentelijke administratieve sancties. Al die instrumenten bieden nieuwe mogelijkheden om te vermijden dat daders van misdrijven onbestraft blijven.

 

Mijnheer de minister, ik zou u vandaag dan ook willen vragen welke stappen u reeds hebt gezet voor de uitbreiding van het ambtshalve politioneel onderzoek, het vereenvoudigd pv, en welke andere maatregelen u overweegt om de relatie tussen politie en parket te verbeteren en de demotivatie, die er al te frequent is, weg te werken.

 

08.02  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik denk dat het het handigst is als ik beide vragen integreer, ook al omdat de eerste vraag al dateert van enkele weken geleden en dat er ondertussen nieuwe ontwikkelingen zijn, nieuwe elementen. Het is daarom gepast om de zaken samen te voegen.

 

Mijnheer de minister, volgens bepaalde media werd de dreigende politiestaking in zone Zuid, de regio Anderlecht-Vorst-Sint-Gillis opgeschort. Blijkbaar is een en ander het gevolg van gesprekken of nieuwe afspraken tussen politie en parket.

 

Een en ander betekent niet dat de problemen in de zone Anderlecht zouden zijn afgenomen. Integendeel, afgelopen vrijdag hebben we nog mogen meemaken dat een politiecombi werd aangevallen en door een vijftigtal jongeren werd bekogeld met stenen. De politiemensen hebben daar nog altijd de indruk dat zij vogelvrij zijn verklaard.

 

Intussen zijn ook de cijfers bekend van het aantal sackjackings in Brussel. Die zijn werkelijk spectaculair, en ook spectaculair gestegen, met name in de zone Zuid, de zone van Anderlecht. Terwijl de zone Zuid er in 2006 een kwart van voor zijn rekening nam, was dat vorig jaar een derde en dit jaar al de helft. Als we dit jaar de prognose hanteren op basis van de eerste drie maanden van dit jaar, zouden we aan 2.500 zogenaamde sackjackings komen, waarvan de helft in de zone Zuid. Dat is werkelijk dodend voor de leefbaarheid van Brussel. Het is ook een heel eigenaardig fenomeen. Het bestaat nauwelijks in Antwerpen, nauwelijks in Charleroi, nauwelijks in Luik. Alleen in Brussel is het werkelijk zeer sterk aanwezig en stijgt het alsmaar. Zeker in de zone Zuid kan worden gesproken van een regelrechte plaag. Ook dat fenomeen wordt door de politie openlijk toegeschreven aan het lakse optreden van het parket.

 

Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen. Kunt u meedelen welke concrete nieuwe afspraken er tussen politie en parket werden gemaakt voor een betere samenwerking in de zone Zuid? Naar aanleiding van welke toezegging werd de stakingsdreiging voorlopig opgeschort? Hoever staat het met de opstelling van het zonaal veiligheidsplan in die zone?

 

Ten tweede, in verband met die sackjackings, kunt u verklaren waarom de zone Zuid zo’n groot en steeds groeiend aandeel heeft in de zogenaamde sackjackings? Kunt u verklaren waarom het fenomeen zich haast exclusief in Brussel voordoet? Werd hieromtrent reeds enig onderzoek gevoerd?

 

Ten derde, werden er afspraken gemaakt omtrent het vervolgen van zogenaamde sackjackers? Werden hiervoor in het afgelopen jaar reeds minderjarigen of meerderjarigen bestraft? Over wat voor straffen gaat het dan? Wat gebeurde er met de 21 aangehouden daders in de zone Brussel tijdens het eerste kwartaal van dit jaar? Hoeveel van hen waren minderjarig? Klopt het dat het parket dergelijke criminelen steevast meteen na verhoor laat gaan? Zo ja, waarom is dat het geval?

 

Ten vierde, hoeveel daders van de rellen van 23 mei, de fameuze rellen in de zone Zuid, werden er inmiddels geïdentificeerd? Hoeveel van hen werden er reeds gedagvaard? Wordt er inzake minder- of meerderjarigheid gebruikgemaakt van zogenaamde snelrechtprocedures? Zo niet, waarom niet? Kregen er minderjarigen huisarrest? Zo ja, hoeveel waren er in dat geval?

 

08.03 Minister Jo Vandeurzen: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik merk dat er nog andere collega’s waren die ook vragen hadden opgesteld. Ik excuseer mij dus als ik niet helemaal de logische volgorde van een en ander inzake uw vragen zal kunnen volgen.

 

Eerst ga ik in op de vraag van mevrouw Lahaye met betrekking tot de toepassing van het vereenvoudigd proces-verbaal en het ambtshalve politioneel onderzoek. Ik heb dit ook gezegd naar aanleiding van de presentatie van het nationaal veiligheidsplan: de circulaires die daarop betrekking hebben, bestaan op dit moment. We zullen ze dus niet hoeven op te stellen, het gaat om bestaande omzendbrieven. Ze zijn nog niet zo oud. Ik heb in de jongste vergadering met het College van procureurs-generaal afgesproken dat we naar aanleiding van het nadrukkelijk opnemen van die circulaires in het nationaal veiligheidsplan zullen nagaan hoe ze in de verschillende arrondissementen worden toegepast. U moet het zich zo voorstellen dat het kader waarin ze moeten worden gebruikt, de modaliteiten en de randvoorwaarden, al die zaken van praktische aard al zijn gerealiseerd. Nu ze een tijdje worden toegepast, kunnen we eens kijken in welke mate de praktijk verschilt en wat de ervaringen zijn.

 

Ik verwijs voor een aantal vragen naar het antwoord dat minister Vervotte in mijn naam heeft gegeven. Ze zijn beantwoord in de plenaire vergadering van donderdag 5 juni. Los van het feit dat er inderdaad wrevel is ontstaan naar aanleiding van de beslissing en inschatting door het parket om de schutter vrij te laten; moet er uiteraard worden geïnvesteerd in de relatie tussen de politiezone Zuid en het Brussels parket. We beseffen allemaal dat daar zeker werk aan de winkel is. Naar aanleiding van dat incident en naar aanleiding van de andere incidenten die we in de commissie al hebben besproken, is er natuurlijk ook geïnvesteerd en is er een nieuwe synergie opgebouwd tussen politie en parket.

 

Uit de cijfers die op 5 juni werden meegedeeld, blijkt duidelijk dat er geen sprake is van het systematisch vrijlaten van verdachten of het nauwelijks overgaan tot vervolging door het parket. In het antwoord dat toen werd gegeven, en dat ik u eventueel nog in bijlage kan bezorgen, blijkt heel duidelijk dat het parket optreedt en handelt en dat het niet juist is dat er een systematische politiek zou bestaan die gericht zou zijn op het vrijlaten van verdachten en het niet opnemen van vervolging.

 

De voorbije weken werden diverse initiatieven genomen om politie en parket nog beter op mekaar af te stemmen. Op 30 mei vond een vergadering plaats met de bestuurlijke overheden, de politieverantwoordelijken van de politezone Zuid en de naburige politiezones en twee vertegenwoordigers van het parket van Brussel.

 

Aan die vergadering namen ook andere hulpdiensten deel, evenals de betrokken diensten van het openbaar vervoer.

 

Op de vergadering werden alle werkingsaspecten besproken en de nodige concrete afspraken gemaakt.

 

Sindsdien vonden er behoudens de vergaderingen met betrekking tot het zonaal veiligheidsplan, waarop ik dadelijk terugkom, nog diverse gesprekken en vergaderingen plaats tussen mijn diensten, de politiezone Zuid en het parket. Zo vond op 3 juni een persoonlijk onderhoud plaats tussen de minister en de procureur. Het onderhoud had betrekking op de opvolging van de situatie in Anderlecht naar aanleiding van de rellen van 23 mei en op de gebeurtenissen in Anderlecht van het weekend van zaterdag 31 mei en zondag 1 juni toen een man werd vrijgelaten op bevel van het parket nadat hij in een café drie schoten had gelost en daarbij een klant in de dij raakte. Tijdens het onderhoud van 3 juni heeft de procureur beloofd dat hij met de politie van de zone Brussel-Zuid verder overleg zal plegen om tot goede werkrelaties te komen.

 

Reeds op 9 juni werd de stakingsaanzegging van 6 juni besproken op het onderhandelingscomité voor de politiediensten, in aanwezigheid van de voorzitter van het politiecollege en de zonechef. Er werd afgesproken om op 12 juni een specifieke vergadering te beleggen met alle syndicale organisaties en de drie burgemeesters van de zone. Op die constructief verlopen vergadering werd afgesproken om vanaf 1 september over te gaan tot de instelling van een stressteam en een verantwoordelijke ambtenaar voor gezondheid en veiligheid op het werk. Er werden tevens maatregelen beslist om de werkbelasting en de bijbehorende psychosociale druk binnen de politiezone beter te spreiden over de verschillende diensten. De stakingsdreiging werd dus afgewend en omgebogen tot positieve concrete maatregelen in de toekomst. Ik hoop dat er kan worden gesteld dat het vertrouwen is gesteld, voor zover dat op een bepaald ogenblik zoek was.

 

Met betrekking tot het zonaal veiligheidsplan werden door de dienst strafrechtelijk beleid, die onder mijn bevoegdheid valt, reeds specifieke vergaderingen georganiseerd op 30 mei, 6, 11 en 16 juni. Hieraan werd deelgenomen door het parket-generaal, het parket van Brussel, de verantwoordelijke van de politiezone Zuid en de verbindingsofficieren verbonden aan mijn beleidscel. Ook de bestuurlijke directeur-generaal werd hierbij betrokken.

 

Op de vergadering van 16 juni werden de eerste resultaten reeds voorgelegd aan het politiecollege. De vergaderingen werden bovendien voorbereid door de dienst strafrechtelijk beleid aan de hand van een vijftal gesprekken en vergadering met diverse betrokkenen.

 

De politiezone Zuid zelf en de andere betrokken plaatselijke diensten hadden reeds degelijk voorbereidend werk geleverd met betrekking tot het zonaal veiligheidsplan.

 

Behalve het zonaal veiligheidsplan en de bijbehorende actieplannen werden tijdens de overlegronden ook telkens de coördinatie en de communicatie tussen de politie en het parket behandeld.

 

Ik kom tot een aantal vragen van de heer Laeremans. Ik heb nog een aanvulling op wat is gezegd. Mijnheer Laeremans, er is op 3 juli eerstkomend een bezoek gepland aan de wijk Kuregem door drie substituten die zijn belast met de zaken in de zone-Zuid en de politiediensten.

 

Inzake de opschorting van de stakingsdreiging verwijs ik naar wat ik daarnet heb gezegd.

 

Het fenomeen van sackjacking doet zich voornamelijk voor in de grootsteden en dus niet exclusief in Brussel. De politie en Justitie hebben een duidelijk zicht op de modi operandi, het slachtoffer- en het daderprofiel, maar het is niet opportuun daar meer details over te verstrekken. Dergelijke feiten vormen wel degelijk een prioriteit voor het parket van Brussel. Wanneer de geïnterpelleerde dader minderjarig blijkt te zijn, maken dergelijke feiten altijd het voorwerp uit van een vordering van een aanhoudingsmandaat door de onderzoeksrechter.

 

Buiten uitzonderlijke gevallen worden de meerderjarige daders van dergelijke feiten door het parket nooit na verhoor vrijgelaten. De feiten worden afhankelijk van de omstandigheden gecatalogeerd als zware diefstal met braak, inklimmen of valse sleutels, als diefstal met geweld of bedreiging, of als gewone diefstal.

 

Tijdens het weekend van 26 en 27 april werden er in totaal 17 jongeren aangehouden, waarvan er 13 ter beschikking werden gesteld van de jeugdrechter.

 

Op dit ogenblik zijn vier personen doorverwezen naar de onderzoeksrechter, en – als wij het hebben over uw laatste vraag over de rellen van 23 mei – effectief onder aanhoudingsmandaat geplaatst. De andere dossiers met concrete identificatie zijn op dit moment nog in onderzoek bij het parket.

 

Inzake de toepassing van de snelrechtprocedure kan ik verwijzen naar het antwoord dat ik op 3 juni heb gegeven aan de collega’s Landuyt, Schoofs en Gilkinet.

 

08.04  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, ik heb nog een korte repliek. U hebt gezegd dat bijvoorbeeld inzake het ambtshalve politioneel onderzoek er al rondzendbrieven bestaan. Akkoord. Maar mijn vraag is vooral de volgende. In het nationaal veiligheidsplan staat duidelijk dat de mogelijkheid van ambtshalve politioneel onderzoek nationaal moet worden uitgebreid. U geeft in uw antwoord aan dat op de vergadering met de procureurs-generaal is gesproken over het nationaal uitbreiden en uniform toepassen van dat onderzoek. Hebt u daar dan een timing voor?

 

Het nationaal veiligheidsplan houdt toch een bepaalde opdracht in: ervoor zorgen dat het ambtshalve politioneel onderzoek nationaal wordt uitgebreid en dat het uniform wordt toegepast, vooral omdat op die manier een snelle vervolging van straatcriminaliteit kan en dat ook bestuurlijke en justitiële rechtshandhaving zoals het in het plan staat op elkaar kunnen worden afgestemd. Men moet vooral het probleem aanpakken dat misdrijven nu wel worden vastgesteld maar dat dit uiteindelijk niet leidt tot de bestraffing. Daar zit de grote frustratie.

 

Ik stel voor dat ik hierop in september of oktober terugkom om te vragen wat er intussen concreet is gerealiseerd op dat vlak. Ik dank u.

 

08.05  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, maar ik blijf op heel wat vlakken op mijn honger. Blijkbaar werd de stakingsdreiging afgewend door aankondigingen over een stressteam en een betere spreiding van de werkbelasting. Ik lees en hoor echter steeds opnieuw dezelfde grote klacht bij de politiediensten, namelijk de ernstige reactie van het parket op feiten die zich voordoen en ook bij aanhoudingen en vervolgingen. Ik blijf daar op mijn honger. Vooral snelheid blijkt een groot probleem te zijn. Een lik-op-stukbeleid is in dit land nog altijd niet mogelijk. Men wil of kan dat blijkbaar nog altijd niet voeren.

 

U gaf daarvan zelf de perfecte illustratie. Op 23 mei werden vier personen naar de onderzoeksrechter verwezen. Dat wisten wij al heel lang. Dat is geen nieuws. Voor alle anderen – in totaal werden er toen bijna 200 personen aangehouden – is men blijkbaar nog altijd met een onderzoek bezig. De politie heeft er nochtans met prioriteit werk van gemaakt. Zij hebben al die onderzoeken vrij snel gevoerd, personen geïdentificeerd en nadien de zaken aan het parket bezorgd. Nu verneem ik dat er bij het parket nog helemaal geen vordering is en dat er van concrete vervolgingen nog helemaal geen sprake is. Dat is natuurlijk het meest ergerlijke voor de politiediensten. Zij houden ongelofelijk veel mensen aan, omdat er in die omgeving – denk maar aan de sackjackings – zoveel criminaliteit is. Uiteindelijk gebeurt er niets mee, of het gaat enorm traag.

 

Ik weet ook wel dat het Brussels parket problemen heeft qua mankracht en ondersteuning, maar het blijft hoe dan ook een groot parket. Als men werkelijk zou willen prioriteit geven aan de zone Zuid, zou men veel meer investeren in die dossiers, die dossiers bij voorrang behandelen en ervoor zorgen dat er snel een vervolging en een afhandeling van de dossiers komt. Dat blijkt duidelijk niet het geval te zijn. Ik betreur dat ten zeerste.

 

Ik heb ook niet goed begrepen wat men doet met de minderjarigen die zich aan sackjacking bezondigen. Daar blijf ik eveneens op mijn honger. Het verheugt mij te horen dat meerderjarigen die worden opgepakt voor sackjacking wel worden aangehouden en niet na een uur weer op straat worden gezet. Ik denk, mijnheer de minister, dat dit met minderjarigen wel het geval is en dat men minderjarigen voor die feiten niet opsluit, gezien de grote tekorten aan opsluitingscapaciteit voor minderjarige delinquenten. Ik meen dat er ook daaraan dringend iets moet worden gedaan.

 

08.06 Minister Jo Vandeurzen: Mijnheer de voorzitter, ik wil nog drie dingen zeggen. Het is juist dat het nationaal veiligheidsplan, eens het is goedgekeurd door de ministers, werd bezorgd aan het College van procureurs-generaal, die een periode hebben van zes maanden om aan te geven hoe zij de uitvoering ervan zullen organiseren.

 

Ik heb al een aantal vergaderingen met het College meegemaakt. Als u goed telt, komt u ongeveer in de maand augustus terecht. Wij hebben de afspraak dat ik eerst een voorlopige versie zal krijgen van hun antwoord. In september krijgen wij een definitieve reactie van het College, een soort antwoord van het openbaar ministerie op de prioriteiten inzake te bestrijden fenomenen, bepaald door de politiek.

 

Dat is een unicum. Het is de eerste keer dat wij van het openbaar ministerie een volledig overzicht kunnen krijgen. De politiek bepaalt de prioriteiten en het openbaar ministerie toont de manier waarop het daarop zal reageren binnen de constitutionele taakverdeling.

 

Een van de elementen is waarschijnlijk de manier waarop de bestaande COL’s over het ambtshalve afhandelen van onderzoeken en het vereenvoudigd pv worden toegepast. De timing van uw vragen zal ongeveer overeenkomen met de timing voor het antwoord waarin wordt voorzien in het nationaal veiligheidsplan.

 

Thans zal ik het hebben over de problematiek van Anderlecht en de reactie daarop. Ik kan u alleen verzekeren dat, zowel met betrekking tot de snelheid als tot de goede organisatie van de bewijsvoering, het parket de nodige prioriteiten legt en de nodige inspanningen doet. Het is niet aan ons om te beoordelen hoe men de bewijsvoering moet organiseren en te suggereren dat men het daar niet zo nauw moet nemen met een en ander. Ik denk dat u dat ook niet doet.

 

Wij moeten kijken naar het geheel van de randvoorwaarden. Ik kan alleen bevestigen dat, volgens mijn informatie, men zeer goed beseft dat men snel moet zijn en dat men kwaliteitsvol en degelijk te werk moet gaan. Op dat punt moet men geen risico’s nemen.

 

Wat de minderjarigen betreft, toen ik werd geconfronteerd met de problematiek van het dreigende tekort aan plaatsen, heeft men op het federale niveau niet stilgezeten. Integendeel, wij hebben onmiddellijk twee bijkomende sites geselecteerd om capaciteit te creëren. Daarmee zijn wij natuurlijk bezig. Ik probeer met de middelen waarover ik beschik een duidelijk signaal te geven dat ik het ernstig neem en er prioriteit aan geef. Ook de volgende maanden zult u zien dat wij een inspanning doen voor wat op het federaal niveau kan gebeuren.

 

08.07  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, wij blijven zeer sceptisch.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Question de Mme Corinne De Permentier au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "le suivi des libérations conditionnelles et l'entraide judiciaire internationale" (n° 6224)

09 Vraag van mevrouw Corinne De Permentier aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de opvolging van de voorwaardelijke invrijheidstellingen en de internationale wederzijdse rechtshulp" (nr. 6224)

 

09.01  Corinne De Permentier (MR): Monsieur le ministre, après l'arrestation, la semaine dernière, de quatre militants d'extrême gauche, dont deux avaient été remis en liberté conditionnelle, je me réjouis du bon fonctionnement du service du suivi de libération conditionnelle et de la bonne coopération entre les autorités belges et italiennes. En effet, la réactivité du parquet fédéral fut exemplaire, et nous nous devons de le souligner. Rappelons-nous, à cet égard, l'expérience marocaine voici quelques mois, qui fut loin de connaître le même succès.

 

Je saisis la présente occasion pour poser les questions suivantes.

 

Combien de personnes bénéficient-elles actuellement du mécanisme de libération conditionnelle? Depuis l'année dernière, quel est le nombre de personnes qui n'ont pas respecté leurs conditions de libération et qui ont perdu le bénéfice de cette mesure?

 

La violation des conditions de libération entraîne-t-elle systématiquement la fin de celle-ci? Si tel n'est pas le cas, pourquoi?

 

Quelles sont les difficultés les plus fréquentes dans le suivi ou l'accompagnement des personnes libérées conditionnellement? Des mesures sont-elles envisagées dans le but d'améliorer ce suivi, notamment au niveau des maisons de justice et des services de police?

 

Je vous remercie.

 

09.02  Jo Vandeurzen, ministre: Chers collègues, selon les données communiquées par les maisons de justice, 2.255 suivis de libérations conditionnelles sont enregistrés en date du 17 juin 2008. De plus, 649 dossiers de libération conditionnelle ont été clos en 2007 pour les raisons suivantes:

- 197 révocations pour cause de non-respect des conditions;

- 34 révocations en raison de nouveaux faits;

- 13 décès.

 

Ensuite, le tribunal d'application des peines peut prendre des décisions différentes à la suite d'une violation des conditions. La loi relative au statut externe des personnes condamnées à une peine privative de liberté et aux droits reconnus à la victime dans le cadre des modalités d'exécution de la peine du 17 mai 2006 prévoit les procédures suivantes.

 

Sans préjudice de l'application de l'article 20 de la loi du 5 août 1992 sur la fonction de police, le ministère public est chargé du contrôle du condamné. L'assistant fait rapport au juge ou au tribunal d'application des peines dans le mois de l'octroi de la libération conditionnelle, puis chaque fois qu'il l'estime utile ou que le juge ou le tribunal d'application des peines l'y invitent, et au moins tous les six mois.

 

Le ministère public peut saisir le tribunal d'application des peines en vue de la révocation de la modalité d'exécution de la peine, accordée dans les cas précisés dans l'article 64 de la loi du 17 mai 2006. Le tribunal d'application des peines peut décider de révoquer, suspendre, réviser la modalité de l'exécution des peines, et de renforcer les conditions ou d'en imposer d'autres.

 

Voorzitter: Mia De Schamphelaere.

Présidente: Mia De Schamphelaere.

 

Si le tribunal d'application des peines estime qu'une révocation ou suspension n'est pas nécessaire dans l'intérêt de la société, de la victime ou de la réinsertion sociale du condamné, le tribunal peut prendre une décision de révision.

 

Les difficultés rencontrées le plus souvent se situent au niveau de la communication et de la désignation de la personne responsable à tel moment pour la surveillance électronique et la détention limitée. Pour améliorer cette situation, l'arrêté royal du 29 janvier 2007 déterminant le contenu concret du programme de détention limitée et de surveillance électronique sera adapté.

 

Au niveau des dispositions en faveur des victimes, ma cellule stratégique examine si les victimes concernées sont visées par l'article 2.6 a.b.c. de la loi du 17 mai 2006. Dans quelques cas individuels, soit on manque de guidance ambulatoire et résidentielle, soit on est confronté à de longues listes d'attente pour commencer une guidance. Par ailleurs, la motivation est une condition indispensable pour suivre la plupart des guidances, ce qui n'est pas toujours le cas au début de l'emprisonnement du condamné.

 

Quant aux mesures visant à l'amélioration de ce suivi, je les ai déjà évoquées dans ma réponse à la question n° 6321 de M. Schoofs.

 

De werkgroep bij het gerechtelijk arrondissement van Antwerpen inventariseerde in de afgelopen drie maanden hoe de informatiedoorstroming voor alle vrijgestelden onder voorwaarden gebeurt in haar arrondissement en hoe de controle van de algemene en de politionele voorwaarden momenteel gebeurt op het niveau van de politiediensten. Voor het einde van de maand juni verwacht ik een globale visietekst met aanbevelingen voor een plan van aanpak om de informatiedoorstroming te optimaliseren.

 

Aansluitend wens ik die aanbevelingen, waar nodig, om te zetten in richtlijnen en zal ik de toepassing van die richtlijnen in minstens een Vlaams en een Waals gerechtelijk arrondissement laten pilootdraaien vooraleer over te gaan op een nationale implementatie van die richtlijnen.

 

09.03  Corinne De Permentier (MR): Je vous remercie pour votre réponse et j'attends avec impatience le projet-pilote. J'aurais voulu savoir quelles étaient les villes choisies pour cette expérience et suivre avec vous les résultats pour juger de la pertinence d'une extension à tout le pays.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de gemeentelijke administratieve sancties" (nr. 6273)

10 Question de Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "les sanctions administratives communales" (n° 6273)

 

10.01  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag betreft de sancties die onlangs werden ingevoerd en die de gemeenten en steden kunnen toepassen om allerlei kleine overtredingen sneller af te handelen, boetes sneller te innen en de zaken sneller te sluiten, zonder rechterlijke tussenkomsten. Ik heb een aantal politiemensen ondervraagd over deze gemeentelijke administratieve sancties. Er kwamen daarbij een aantal opmerkingen naar boven.

 

Mijnheer de minister, hebt u er een idee van hoeveel gemeentelijke administratieve sancties ondertussen werden opgelegd? Kunt u mij – dat mag ook op papier – meedelen in welke steden en gemeenten deze sancties worden toegepast? Als u nog geen cijfers kunt geven, wanneer verwacht u die? Wanneer zouden ze beschikbaar zijn?

 

Voor welke overtredingen gebruikt men deze gemeentelijke administratieve sancties? Uit de woorden van de politiemensen die ik hierover heb gesproken, leid ik af dat het vooral over graffiti en fietsendiefstallen gaat. Hebt u een percentsgewijze verdeling daarvan?

 

Waarschijnlijk gaat het in hoofdzaak om minderjarige daders, want ik zie niet direct volwassenen of gepensioneerden graffiti spuiten. Er werd mij echter ook gemeld dat er, zodra men met minderjarige daders wordt geconfronteerd in dit GAS-systeem, een pro-Deoadvocaat zou moeten worden aangesteld. De kostprijs daarvan bedraagt 500 à 600 euro. Er is in elk geval een vertraging om het GAS-dossier zonder gerechtelijke tussenkomst te kunnen afsluiten. Klopt dit? Wordt er een pro-Deoadvocaat aangesteld? Wat is de logica achter deze regeling?

 

10.02 Minister Jo Vandeurzen: Collega, ik kan u geen cijfers bezorgen betreffende de gevallen waarin een gemeentelijke administratieve sanctie werd opgelegd, omdat die gegevens niet worden bijgehouden in de databanken van het College van procureurs-generaal. Dat is ook logisch, aangezien het in principe over gedepenaliseerde overtredingen gaat die niet langer een gerechtelijk vervolg krijgen, maar wel administratief worden afgehandeld.

 

Misschien kunt u die gegevens wel verkrijgen bij de minister van Binnenlandse Zaken. Hij kan u misschien ook een idee geven over de overtredingen waarop deze sancties betrekking hebben. Dat is meteen ook – met mijn excuses – een antwoord op uw tweede en derde vraag. Ik denk dat u bij Binnenlandse Zaken moet nagaan of er meer informatie beschikbaar is.

 

Wat de aanstelling van een pro-Deoadvocaat voor minderjarigen betreft, kan ik u alleen verwijzen naar wat bepaald is in artikel 119bis, §9bis, van de nieuwe Gemeentewet. Deze aanstelling, via de stafhouder van de balie, is net bedoeld om de belangen van minderjarigen te verdedigen. U spreekt over een betaling van deze advocaten. U zegt dat dit de minderjarige 500 à 600 euro zou kosten. Anderzijds spreekt u ook over de aanstelling van een pro-Deoadvocaat. Indien de aangestelde advocaat pro Deo optreedt, wordt voor zijn honorarium via het bureau voor juridische bijstand een regeling getroffen door toekenning van pro-Deopunten, waarvoor de FOD Justitie de middelen voorziet.

 

De minderjarige dient normaal dan ook niet de honoraria te betalen van zijn raadsman.

 

10.03  Peter Logghe (Vlaams Belang): Misschien nog een opmerking. Ik heb mij misschien niet helemaal goed uitgedrukt, mijnheer de minister. Het was mijn bedoeling vooral te wijzen op het feit dat men enerzijds die GAS heeft, waarvan het toch de bedoeling is om kleine overtredingen snel af te handelen zonder dat er allerlei tussenkomsten moeten gebeuren. Anderzijds heeft men natuurlijk het artikel in de Gemeentewet dat de minderjarige wil beschermen.

 

Ik wil dit aanvaarden; minderjarigen verdienen inderdaad die bescherming. Toch denk ik dat dit voor administratieve vertraging zal zorgen in dit dossier. Dat spreekt de bedoeling van de GAS dan weer totaal tegen, denk ik. Ik zal dit verder doornemen met de minister van Binnenlandse Zaken en ook melden dat dit volgens mijn zegsmannen leidt tot vertraging, wat de bedoeling van de GAS-sancties precies tegenspreekt.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

11 Question de M. André Frédéric au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "l'essor du phénomène sectaire" (n° 6278)

11 Vraag van de heer André Frédéric aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de opgang van het sekte-fenomeen" (nr. 6278)

 

11.01  André Frédéric (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, vous savez que je m'intéresse depuis plusieurs années au problème des organisations sectaires nuisibles sur notre territoire. À cet égard, j'ai eu l'occasion de participer, il y a une quinzaine de jours – et votre chef de cabinet était d'ailleurs présent, ce qui montre l'intérêt que vous portez à ce problème dramatique pour pas mal de nos concitoyens – à un colloque organisé dans le cadre du dixième anniversaire de la loi que nous avons votée sur la mise en œuvre du centre d'information et d'avis sur les organisations sectaires nuisibles.

 

Le colloque portait ce jour-là sur le pentecôtisme et le néopentecôtisme. Je ne rentrerai pas dans le détail mais je continue à être extrêmement inquiet et je suis persuadé que, suite à l'ensemble des observations du centre, on assiste à une recrudescence impressionnante du phénomène sectaire en Belgique, avec une diversification exceptionnelle dans toute une série de secteurs extrêmement interpellants. Je pense que grâce à l'exemple qui a été cité de personnes arrêtant des traitements médicaux, contre le sida notamment, on s'aperçoit que les organisations sectaires oeuvrent au quotidien et mettent en péril nos concitoyens. Je prends l'exemple de la santé mais on peut aussi citer le développement personnel ou la formation professionnelle.

 

Je rappellerai que l'année dernière, le groupe Open Vld avait mis en place une formation et s'était rendu compte que les scientologues étaient impliqués. On se rend compte de la présence régulière des organisations sectaires sur la place publique. J'ai dénoncé l'exposition des scientologues de la galerie Louise et, il y a quelques mois, on retrouvait la secte Maharishi au Salon de l'Éducation à Namur. Tout cela met en évidence une recrudescence du phénomène et un entrisme sur la place publique, ce qui met nos citoyens en danger.

 

Monsieur le ministre, j'ai présidé le groupe de travail qui devait évaluer les recommandations de la commission d'enquête de 1998. Nous sommes arrivés à un certain nombre d'observations et la seule constatation positive que nous avons faite est qu'une recommandation de 1998 avait été suivie et était efficace, à savoir la mise en œuvre du centre d'information et d'avis, notre observatoire des sectes avec lequel je suis régulièrement en contact et dont je peux mesurer la grande efficacité. Je ne m'en fais pas le porte-parole ni le syndicat, ils ne m'ont rien demandé, c'est une initiative personnelle. Quand on sait qu'en moins de dix ans, à peu près huit cents nouvelles organisations ont été mises à l'étude sur notre territoire, quand on sait qu'ils sont interrogés au quotidien par des administrations locales qui se posent des questions sur l'implantation d'organisations, à caractère sectaire ou non, sur leur territoire, quand on connaît le niveau de demande en matière de prévention pour les adultes et les jeunes, ils sont complètement démunis.

 

Ne conviendrait-il pas, puisque nous allons fêter le dixième anniversaire de son existence, d'envisager de renforcer les moyens financiers et humains du centre? Je sais que cela nécessite des moyens mais je pense que cela indiquerait une volonté politique importante à l'égard de ces organisations.

 

En ce qui concerne ma deuxième question, vous me direz peut-être que cela relève de l'initiative parlementaire mais j'ai adressé un courrier au président de la Chambre en ce sens, je suis intimement convaincu qu'il est nécessaire de mettre en place un groupe de travail parlementaire permanent. Je trouve que le phénomène avance à une allure extrêmement impressionnante. Cela relève de la responsabilité du Parlement qui couvre de façon transversale toutes les préoccupations: santé publique, justice, intérieur, etc. Monsieur le ministre, j'ai proposé au président de la Chambre la mise en place d'un groupe de travail permanent et j'aurais aimé connaître votre sentiment à l'égard de cette proposition.

 

11.02  Jo Vandeurzen, ministre: Cher collègue, en ce qui concerne le renforcement des moyens humains et financiers du Centre d'information et d'avis sur les organisations sectaires nuisibles (CIAOSN), je peux vous informer qu'en 2007, 292.000 euros ont été dépensés pour le personnel. Pour le budget 2008, 338.000 euros ont été prévus pour ce poste, soit une augmentation de 16%. 106.000 euros ont été dépensés en 2007 pour les frais de fonctionnement. Pour le budget 2008, 213.000 euros ont été prévus pour ce poste, ce qui représente une augmentation de plus de 101%. Le budget total du CIAOSN a augmenté de 38% en 2008.

 

En exécution du rapport émis le 23 mars 2006 par le groupe de travail parlementaire chargé du suivi des recommandations de la commission parlementaire Sectes, la cellule administrative de coordination de la lutte contre les organisations sectaires nuisibles élabore aujourd'hui une proposition de formation permanente pour magistrats. Elle s'adressera surtout aux magistrats de référence. Quand cette proposition sera rédigée, elle sera discutée avec le Conseil supérieur de la Justice.

 

Cette cellule de coordination se réunit tous les deux mois sous la présidence du parquet général de Liège. Ces réunions ont lieu dans les locaux de la Sûreté de l'État et le secrétariat est provisoirement assuré par ce service.

 

J'attends des propositions concrètes de la cellule de coordination pour la réinsertion de ce secrétariat.

 

Quant à la création d'un groupe de travail parlementaire permanent "sectes" faisant suite au précédent groupe de travail, dont vous étiez d'ailleurs le président, j'en laisse l'initiative aux parlementaires. Si ce groupe de travail voit le jour, il pourra compter sur mon entière collaboration et mon soutien.

 

11.03  André Frédéric (PS): Je remercie le ministre pour sa réponse.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

12 Question de Mme Valérie Déom au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le test du système d'alerte en cas de disparition d'enfants" (n° 6290)

12 Vraag van mevrouw Valérie Déom aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de oefening voor het testen van het alarmsysteem voor verdwenen kinderen" (nr. 6290)

 

12.01  Valérie Déom (PS): Monsieur le ministre, le 12 juin dernier, un exercice commun entre la France, les Pays-Bas, le Luxembourg et la Belgique était organisé afin de tester le système de déclenchement d'alerte dans les médias en cas de disparition d'enfants jugée inquiétante. L'exercice n'a pas été réalisé en vue d'harmoniser les dispositifs nationaux mais bien de tester leur coordination dans un cadre transnational, d'évaluer l'échange d'informations et de s'assurer de la réactivité des médias.

 

Les résultats du test ont-ils été concluants? Le dispositif belge est-il compatible avec les autres dispositifs? Où se situent les lacunes à ce niveau? Dans quelle langue les échanges d'informations se font-ils? Envisagez-vous de revoir le système belge afin de le rendre, si nécessaire, plus rapide?

 

De voorzitter: Collega's, de minister wordt weggeroepen voor een dringende vergadering om 12 uur.

 

12.02 Minister Jo Vandeurzen: Het is zelfs niet wat u denkt. Het is een vergadering over de aanpak van de mensenhandel, die ik voorzit.

 

12.03  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Worden de andere vragen dan uitgesteld tot volgende week?

 

De voorzitter: Ja, dat is mijn voorstel

 

12.04  Jo Vandeurzen, ministre: Madame Déom, le jeudi 12 juin, un exercice commun entre la France, les Pays-Bas, le Luxembourg et la Belgique a été organisé. L'objectif de cet exercice était de tester, au-delà des frontières, le déclenchement d'une alerte lors de la disparition d'un enfant. Cette initiative visait notamment à améliorer la réflexion autour des dispositifs nationaux d'alerte, initiée par la Commission européenne en 2007.

 

Les résultats de l'exercice sont très positifs. Celui-ci a permis non seulement de tester le dispositif belge en tant que tel, mais aussi sa faculté à être mis en œuvre dans le cadre d'une demande d'entraide judiciaire internationale émanant de l'étranger.

 

À cet égard, les contacts directs et rapides entre les policiers et les autorités judiciaires des différents pays impliqués ont vite permis, dans certains cas, de corriger des erreurs d'aiguillage ou des difficultés de transmission. Les lacunes constatées, tels les problèmes de transmission de la photographie de la victime par e-mail, le fait que le service compétent n'ait pas toujours été contacté directement, l'une ou l'autre imprécision dans les signalements diffusés par la police ou dans les médias, n'ont cependant pas empêché l'exercice de se dérouler correctement. Elles ont été immédiatement corrigées.

 

Les constats dressés permettront de réagir à l'avenir encore plus rapidement si un cas réel venait à se produire, ce qui justifie pleinement la tenue de l'exercice. Par ailleurs, le caractère central et multilingue des services impliqués dans l'exercice de jeudi dernier a été primordial.

 

Tant le parquet fédéral qui a pour vocation de faciliter la coopération internationale et d'être le parquet opérationnel compétent lorsque les faits ne sont pas localisés précisément sur notre territoire, que la police fédérale avec la DJO (Direction des opérations judiciaires) et la cellule "disparitions" ont veillé à ce que les informations reçues en français soient transmises correctement en néerlandais aux autorités néerlandaises. Ceci a permis de gagner un temps précieux. Chaque interlocuteur s'est vu répondre dans sa propre langue par les membres de la cellule de crise, qu'ils soient magistrats, policiers ou journalistes.

 

L'exercice a procuré aux intervenants la satisfaction de pouvoir affirmer que la procédure mise en place par la circulaire commune du ministre de la Justice et du Collège des procureurs généraux du 20 février 2002 est non seulement rapide et efficace mais aussi correctement appliquée par les magistrats et les policiers du Royaume. Notre préoccupation constante est d'améliorer le système pour être en mesure de réagir toujours plus rapidement et efficacement.

 

Une évaluation de cette circulaire sera donc réalisée. S'il paraît déjà nécessaire d'apporter des précisions pour qu'il fonctionne parfaitement lors d'une alerte enlèvement émanant d'un pays étranger et démontrant un lien avec notre pays, il semble que sa philosophie ne doive pas être remise en cause. Il semble nécessaire de veiller à ce qu'un fait survenu dans un certain pays permette le déclenchement du système d'alerte dans un autre plutôt que de tenter d'harmoniser les dispositifs existants.

 

Il faut aussi rappeler que le système français "Alerte enlèvement" ne s'applique pas aux simples disparitions mais aux hypothèses très limitées d'enlèvement d'une victime mineure en danger et pour lesquelles des informations précises permettraient de localiser l'enfant et son ravisseur.

 

Actuellement, de nombreux pays européens ne disposent pas encore du système d'alerte. L'exercice avait aussi pour objectif de les convaincre de la nécessité d'en créer un.

 

Enfin, Child Focus se propose d'étudier avec les représentants de la presse et des institutions publiques concernées la possibilité, en cas de nécessité, d'une diffusion plus massive d'informations dans le public.

 

12.05  Valérie Déom (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

Il est vrai que dans ces cas tout à fait dramatiques de disparition d'enfants, la rapidité et la communication sont des éléments majeurs et il semble que le test démontre que la coopération existant au niveau international permet cette rapidité. La problématique de l'emploi des langues semble notamment résolue. Recevoir une information correcte et compréhensible rapidement est la clé du sauvetage de l'enfant.

 

J'espère que sur la base de ce test, nous pourrons convaincre d'autres pays européens d'adopter ce type de procédure.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

13 Questions jointes de

- Mme Clotilde Nyssens au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "les demandes de recouvrement de la nationalité belge de Congolais nés avant le 30 juin 1960" (n° 6443)

- Mme Clotilde Nyssens au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "les demandes de recouvrement de la nationalité belge d'anciens Belges" (n° 6444)

13 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Clotilde Nyssens aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de aanvragen van voor 30 juni 1960 geboren Congolezen tot herkrijging van de Belgische nationaliteit" (nr. 6443)

- mevrouw Clotilde Nyssens aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de aanvragen van voormalige Belgen tot herkrijging van de Belgische nationaliteit" (nr. 6444)

 

13.01  Clotilde Nyssens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, il me revient que plusieurs Congolais, qui ont été belges avant l'indépendance du Congo, ont demandé à recouvrer – le terme est important – la nationalité belge sur la base de l'article 24 du Code de la nationalité.

 

Les parquets auraient des attitudes diverses. Ainsi, certains estimeraient que la nationalité belge de ces personnes, avant 1960, n'était pas une nationalité belge permettant l'application de l'article 24. D'autres parquets, émettraient un avis négatif au motif que ces personnes auraient dû opter pour la nationalité belge en application de la loi du 22 décembre 1961 relative à l'acquisition ou au recouvrement de la nationalité belge par les étrangers nés ou domiciliés sur le territoire de la République du Congo ou par les Congolais ayant eu en Belgique leur résidence habituelle. Cette loi n'étant plus en vigueur, il est désormais trop tard pour les Congolais nés avant le 30 juin 1960 de bénéficier de cette procédure de recouvrement.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous confirmer ce qui précède? Pouvez-vous nous faire connaître votre avis à ce sujet, sachant que l'article 24 du Code de la nationalité n'exige pas que le recouvrement ait lieu dans un certain délai.

 

Ne peut-on pas envisager de permettre aux Congolais, qui ont possédé la nationalité belge avant 1960, de la recouvrer aujourd'hui sur la base de l'article 24 dudit Code?

 

J'en arrive ainsi à ma deuxième question.

 

Monsieur le ministre, la dernière loi en matière de nationalité – la loi du 27 octobre 2006 portant des dispositions diverses – a abrogé la disposition du Code de la nationalité qui prévoyait que le Belge qui acquérait volontairement une nationalité étrangère perdait automatiquement la nationalité belge. Cette disposition n'est cependant pas entrée en vigueur immédiatement parce que la Belgique devait se défaire d'une Convention de 1963 sur la réduction des cas de pluralité de nationalité.

 

L'admission de la double nationalité pour les Belges acquérant une nationalité étrangère est entrée en vigueur en deux étapes: le 9 juin 2007 pour les Belges acquérant une nationalité d'un pays non membre de cette Convention, et tout récemment, le 28 avril 2008 pour ceux qui acquièrent la nationalité d'un des États membres de cette Convention.

 

Cette entrée en vigueur n'ayant pas d'effet rétroactif, la personne qui était belge et qui a perdu sa nationalité en acquérant volontairement une autre nationalité ne peut recouvrer sa nationalité belge qu'en application de l'article 24 du Code de la nationalité.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous nous dire si des instructions spécifiques ont été transmises aux parquets au sujet des demandes de recouvrement de la nationalité belge par des anciens Belges?

 

Étant donné que la cause de la perte de la nationalité dans le chef de ces personnes a aujourd'hui été abrogée par le législateur, ces dossiers sont-ils traités en priorité et avec une bienveillance particulière? Les demandes de recouvrement sont-elles nombreuses et les anciens Belges vivant à l'étranger sont-ils informés de cette procédure?

 

13.02  Jo Vandeurzen, ministre: Madame Nyssens, s'agissant de savoir si les ressortissants congolais nés avant l'indépendance du Congo, le 30 juin 1960, peuvent encore souscrire une déclaration de recouvrement de la nationalité belge en vertu de l'article 24 du Code de la nationalité belge, je me rallie à la position de principe défendue par mon département, qui a toujours considéré que les personnes concernées étaient soumises, à l'époque, à un régime spécial, le statut colonial distinct du statut métropolitain.

 

À l'époque coloniale, le terme "belge" ne visait en effet que les seuls citoyens belges ou belges de statut métropolitain, à l'exclusion des sujets belges ou belges de statut colonial. L'indépendance du Congo a eu pour conséquence la perte collective de la nationalité belge de statut colonial dans le chef de ces personnes, considérées à partir de cette date comme étrangères au regard de la législation belge sur la nationalité.

 

Toutefois, ces personnes se sont vu offrir à deux reprises la possibilité d'acquérir, dans un délai déterminé, la nationalité belge par option et ce, en application d'abord de l'article 2 §4 de la loi du 22 décembre 1961 et ensuite de l'article 28 §1 du Code de la nationalité belge.

 

Par conséquent, j'estime que les Belges de statut colonial ayant perdu ce statut lors de l'indépendance du Congo et n'ayant pas fait usage, en temps utile, de la faculté d'opter pour la nationalité belge dans les années qui ont suivi l'indépendance n'ont jamais été des citoyens belges au sens des lois sur la nationalité et, partant, n'ont pu perdre cette qualité au sens de l'article 24 du Code. Cette personne ne pourrait pas davantage la recouvrer au sens de cette disposition.

 

Cette problématique a été examinée par le Collège des procureurs généraux en sa séance du 26 avril 2007, à la suite de laquelle un mémo relayant cette position a été adressé à l'ensemble des parquets du Royaume par mon prédécesseur, afin que les parquets saisis de cette problématique puissent s'en inspirer et, à terme, arriver, si possible, à une jurisprudence uniforme.

 

Pour compléter votre information, la cour d'appel de Mons s'est ralliée à cette position dans un arrêt du 22 avril 2008, particulièrement bien motivé et confirmant la décision d'un tribunal de première instance, qui déclarait non fondée la demande de recouvrement de la nationalité belge formulée par le requérant.

 

Comme je l'ai exposé en commission, le 18 juin dernier, à votre collègue M. Lahssaini, il n'existe à ce jour aucune circulaire spécifique adressée aux parquets concernant les demandes de recouvrement émanant de personnes qui ont perdu leur nationalité belge avant l'entrée en vigueur du principe de l'admission de la plurinationalité en Belgique.

 

Je vais donc consulter mon administration afin d'examiner dans quelle mesure une solution concrète pourrait être dégagée pour cette catégorie de personnes.

 

À la question de savoir si les demandes de recouvrement sont nombreuses et si les Belges à l'étranger sont informés de cette procédure, le SPF Affaires étrangères m'a communiqué ne pas avoir observé d'augmentation notable de ce type de demandes. Par ailleurs, il a constaté que les Belges à l'étranger sont généralement bien informés de l'existence de cette procédure.

 

13.03  Clotilde Nyssens (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie d'avoir prolongé la séance pendant quelques instants pour me répondre.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "het project Halte-R" (nr. 6476)

14 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "le projet Halte-R" (n° 6476)

 

14.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat over het project Halte-R dat 12 jaar geleden startte in West-Vlaanderen. Het is een werkstrafproject met twee componenten. Enerzijds is er een werkvloerproject waarbij in het werkatelier van Halte-R in Roeselare en bij externe diensten werkgestraften arbeid verrichten ten bate van de maatschappij. Anderzijds is het een dispatchingproject waarbij de medewerkers vanuit Roeselare en Kortrijk instaan voor de coördinatie, het aanbod, de ondersteuning en de opvolging van werkgestraften in de vrije prestatieplaatsen.

 

Ook werd het werkvloerproject uitgebouwd tot een mobiel project. Dat betekent dat taken en werken niet alleen in de werkplaats worden uitgevoerd, maar ook dat men ter plaatse gaat monteren en gemaakte stukken gaat aanpassen. Bijvoorbeeld kasten en andere meubelstukken worden ter plaatse gemonteerd.

 

Daarnaast wordt Halte-R ook beschouwd als een individueel vormingsproject waarbij men poogt door werkervaring, verbetering van vaardigheden en attitudes de tewerkstellingskansen van maatschappelijk kwetsbare personen te bevorderen.

 

Sinds 2001 is Halte-R een partner van de vzw Site Noord, een centrum voor onder andere sociale economie. Andere partners van het samenwerkingsverband die hun sporen hebben verdiend, zijn onder andere de lokale werkwinkel, de graanwinkel enzovoort. Het zijn degene die ik in de schriftelijke vraag heb opgesomd.

 

Dit initiatief is bij mijn weten uniek in Vlaanderen en verdient volgens mij dan ook de nodige aandacht en het nodige krediet.

 

Ik wil u vragen wat uw visie is op dit project.

 

Acht u het mogelijk of wenselijk om dit project navolging te geven of een uitbreiding te realiseren in andere provincies? Zo ja, kunnen er daarvoor middelen worden vrijgemaakt?

 

14.02 Minister Jo Vandeurzen: Het werkstrafproject Halte-R is inderdaad een zeer waardevolle partner bij de uitvoering van de werkstraffen in het arrondissement Kortrijk. Om die reden is het project de afgelopen jaren dan ook steeds zeer positief beoordeeld naar aanleiding van de jaarlijkse evaluatie in het raam van de subsidiëring. Bovendien werd door de Ministerraad van 20 april 2007 nog een bijkomend personeelslid toegekend via de stad Roeselare waardoor het personeelsbestand op drie fulltime equivalenten werd gebracht. Op die manier kon tegemoetgekomen worden aan de stijgende werkdruk en aan de nood tot verdere uitbouw van de werkvloerbegeleiding om zo ook beter moeilijkere categorieën van werkgestraften te kunnen omkaderen.

 

Conform de huidige reglementering staat het de lokale overheden vrij om uitbreidingsvoorstellen in te dienen bij de arrondissementele evaluatie- en opvolgingscommissie inzake alternatieve gerechtelijke maatregelen onder voorzitterschap van de procureur des Konings. Recent werd ook voor Halte-R een dergelijke uitbreidingsaanvraag ingediend bij de evalutie- en opvolgingscommissie van het arrondissement Kortrijk. Na advies van deze commissie en mijn administratie zullen de projecten worden voorgelegd aan de Ministerraad. Dit zal zo snel mogelijk gebeuren maar ik verwacht niet dat dit nog in de volgende weken zal zijn.

 

Zoals ik in mijn beleidsverklaring heb aangekondigd, ben ik van mening dat er verder moet worden geïnvesteerd in de werkstraf als gemeenschapsgerichte sanctie. Dit is niet enkel nodig om het aanbod van prestatieplaatsen blijvend te kunnen garanderen maar ook om te kunnen evolueren naar een ruimere toepassing van de werkstraf. Ik wens in dit verband nog wel op te merken dat ik in de beleidsverklaring heb gewezen op de noodzaak van een meer uniform, transparant en modern subsidiesysteem voor zulke projecten. Een dergelijk subsidiesysteem wordt momenteel door de medewerkers uitgewerkt. De uitbreiding van Halte-R is geen alleenstaande situatie en zal mee worden behandeld in het globale pakket van aanvragen tot uitbreiding.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.12 uur.

La réunion publique de commission est levée à 12.12 heures.