Commissie voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw

Commission de l'Economie, de la Politique scientifique, de l'Education, des Institutions scientifiques et culturelles nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture

 

van

 

dinsdag 24 juni 2008

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mardi 24 juin 2008

 

Après-midi

 

______

 

 


De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 15.41 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Bart Laeremans.

Le développement des questions et interpellations commence à 15.41 heures. La réunion est présidée par M. Bart Laeremans.

 

01 Vraag van de heer Bruno Tobback aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het vermoeden van prijsafspraken voor het doorrekenen van de prijs van gratis CO2-emissierechten in de elektriciteitsprijs" (nr. 6069)

01 Question de M. Bruno Tobback au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "les soupçons d'accords sur les prix concernant la répercussion du prix des droits gratuits d'émission de CO2 dans le prix de l'électricité" (n° 6069)

 

01.01  Bruno Tobback (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, ook uit de volgende vragen kunnen we leren dat de minister tegenwoordig heel erg bezorgd is over de prijs en de prijszetting van elektriciteit. Voor de rest kan ik de andere collega’s die straks vragen zullen stellen, alleen maar ondersteunen. Ik zal met aandacht luisteren naar hun vragen en naar de antwoorden erop.

 

Ik wil toch graag even terugkomen op een verhaal van een tijdje geleden, toen de CREG haar studie publiceerde waaruit blijkt dat de elektriciteitsproducenten inderdaad de CO2-emissierechten hebben doorgerekend aan bedrijven, in de eerste plaats bedrijven die elektriciteit afnamen, met name tussen 2005 en 2007. Volgens de CREG kwam de winst die daardoor werd gerealiseerd bij de elektriciteitsproducenten – het zijn er de facto maar twee – neer op ongeveer 1,2 miljard euro. Dat is op zich niet zo gigantisch als men kijkt naar de volledige elektriciteitsprijs in België, maar gezien dit gaat om een pure windfall profit, met name de elektriciteitsbedrijven of producenten die de rechten gratis hebben gekregen en ze dan wel degelijk aan de volle prijs hebben doorgerekend aan hun afnemers voor wie daardoor de energieprijs is gestegen, is dit om twee redenen toch niet zonder belang.

 

Ten eerste, qua concurrentiepositie zijn er nogal wat bedrijven, ook KMO’s, in dit land voor wie de energiekost stilaan zwaarder begint te wegen dan de loonkost. Met andere woorden, er is een energiekost die vergelijkbaar is met de buurlanden en nog wel draaglijk is, zelfs als hij stijgt. Als dan evenwel blijkt dat Belgische energieproducenten oneigenlijke kosten doorrekenen in de prijzen en daardoor de energieprijzen doen verhogen, is dat uiteraard evenzeer nefast voor de concurrentiekracht als een nadeel inzake loonkosten. Ik stel vast dat daaraan blijkbaar veel minder aandacht wordt besteed.

 

Ten tweede, het is wel heel duidelijk dat de twee grote producenten, zowel Electrabel als SPE, dit hebben gedaan als we naar het rapport van de CREG kijken. Er is dus alle reden om aan te nemen dat de “elektriciens”, zoals ze zo mooi heten, onder mekaar afspraken hebben gemaakt om deze niet bestaande kosten door te rekenen aan hun industriële klanten. Dat zijn oneigenlijke en dus ook niet toegelaten prijsafspraken binnen een bepaalde sector. Ik heb twee heel concrete vragen voor de minister.

 

Het zou niet meer dan logisch zijn dat de dienst of de Raad voor de Mededinging naar die prijsafspraken onderzoek doet, om te zien of er inderdaad misbruik is gemaakt van de positie om oneigenlijke kosten door te rekenen.

 

Ten tweede, wanneer zal dit onderzoek – uiteraard ga ik ervan uit dat de minister dit onderzoek zal bevelen – klaar zijn? Ik neem aan zeker voor 15 juli.

 

01.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Ik zal even orde brengen in de chaos. Mijnheer Tobback, volgens mijn diensten zijn er op dit ogenblik geen aanwijzingen dat er prijsafspraken zijn tussen de Belgische producenten. Op het ogenblik dat betrokken partijen dat zouden aangaan zijn wij natuurlijk altijd bereid een vooronderzoek te starten.

 

Men moet in deze wel twee dingen uit elkaar houden. Ik meen dat men inderdaad kan spreken van een situatie op onze energiemarkt, die niet competitief is, met een grote partij, zijnde Electrabel, en een kleine partij, zijnde SPE. Dat er weinig concurrentie zou zijn, is, meen ik, een understatement. Een ander zaak is natuurlijk te zeggen dat waar er een duopolie is, of een groot monopolie, aangevuld met een kleine producent, dat onmiddellijk zou gelijkstaan met prijsafspraken.

 

De Raad voor de Mededinging heeft op mijn vraag geantwoord dat men geen indicaties heeft. Als uit de markt zou blijken dat er indicaties zouden zijn dat er wel degelijk stilzwijgende afspraken zouden zijn tussen de producenten, is men altijd bereid – u weet dat – een vooronderzoek te starten.

 

01.03  Bruno Tobback (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, met veel sympathie, maar dat antwoord is een beetje om te lachen, natuurlijk.

 

Mijnheer de minister, men zou bij uw diensten niet op de hoogte zijn van aanwijzingen dat er prijsafspraken zouden zijn. Hoeveel meer heeft men nodig dan een rapport, onderbouwd door de CREG, waaruit blijkt dat de twee producenten, zowel de grote als de kleine, op precies dezelfde manier – die eigenlijk niet voorzien is en die bijna nergens anders gebeurt – niet bestaande kosten hebben doorgerekend aan hun afnemers?

 

Als een van de twee het niet zou doen, zou het een effect hebben op de prijs en dus op de concurrentiepositie. Wij stellen vast dat zij het allebei doen, terwijl het in principe niet eens toegelaten is het te doen.

 

Ten eerste, hoeveel meer aanwijzingen heeft men nog nodig? Ten tweede, ik zou graag eens het advies van uw diensten zien, op papier. Als men zich daar echt over heeft gebogen, zou ik graag nu weten hoe men argumenteert, in het licht van het rapport van de CREG, dat men 100% zeker is dat het niet de moeite is te onderzoeken of er prijsafspraken zijn geweest.

 

Als het om iets anders had gegaan, was het al lang onderzocht. Ik stel vast dat het nu niet gebeurt. Gezien het rapport van de CREG en gezien het bedrag waarover het gaat en gezien het belang van de hele discussie over de energieprijs, vind ik niet dat u zich ermee kunt afmaken met te zeggen dat uw diensten niets hebben gemerkt. Ik zou nu graag hebben dat men op papier zet waarom men meent – als antwoord op het rapport van de CREG – dat er totaal geen reden is om te denken dat er prijsafspraken zouden zijn. Als er wel ergens een reden is, moet men het onderzoeken, en degelijk. In het belang van de bedrijven die elektriciteit afnemen. Dat voor alle duidelijkheid.

 

01.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Ik heb toch alles op papier staan? Ik heb mijn diensten aangesproken.

 

Weet u, mijnheer Tobback, er komen elke week vragen om in een bepaalde sector een onderzoek te starten. Uw collega links van u, heeft mij dit gevraagd in de sector van de makelaars. Daar hebben wij gezegd dat er voldoende aanwijzingen waren om een onderzoek te doen. Het vooronderzoek is nu aan de gang.

 

Wij hebben in een andere zaak, de frietzaak, een vooronderzoek opgestart dat nu is afgerond. Wij hebben dit op zes weken tijd gedaan.

 

In deze aangelegenheid zijn echter niet dezelfde indicaties aanwezig. Men moet een onderscheid maken tussen een duopolie en prijsafspraken die worden gemaakt.

 

Hetzelfde kan worden gezegd over de breedbandmarkt op internet. Er zijn daar twee grote spelers. Als men de prijzen ziet, denkt men dat zij dicht bij elkaar liggen. Zijn er afspraken tussen die twee firma’s? Ook daar zeggen mijn diensten dat er geen aanwijzingen zijn dat er afspraken worden gemaakt.

 

Een andere vraag is of de praktijk van het doorrekenen van gratis bekomen emissierechten aan de consument rechtvaardig is. Dat is natuurlijk een andere vraag.

 

Ik ben bevoegd voor prijsafspraken en ik heb u geantwoord op de vragen die u mij heeft gesteld.

 

De voorzitter: Laatste repliek, mijnheer Tobback, want dit is geen interpellatie.

 

01.05  Bruno Tobback (sp.a+Vl.Pro): Oké voorzitter, maar bij mijn weten heeft het Parlement toch nog altijd het laatste woord.

 

De voorzitter: Uiteraard, daarom geef ik u ook het laatste woord.

 

01.06  Bruno Tobback (sp.a+Vl.Pro): Voor alle duidelijkheid, het verschil tussen de kwestie omtrent de frieten – waar ik trouwens volledig aan uw kant stond en ik ben blij dat daarin dapper werd opgetreden – en deze zaak, is het volgende. Als het gaat over een paar eurocent voor een pakje frieten treedt u met zoveel animo en schwung op. De waakhond voor de energiesector, die door de regering werd ingesteld om de energiesector in het oog te houden, vond het nodig om na onderzoek een rapport te publiceren waarin staat dat er een probleem is omdat men ten onrechte voor 1,2 miljard euro teveel heeft aangerekend aan de bedrijven. Tegelijk stelde men vast dat beide producenten dit op precies dezelfde manier hebben gedaan. Ik zou graag zien dat u daar met evenveel animo, schwung en verontwaardiging tegenaan gaat als tegen het frietzakje dat 50 of 20 eurocent te duur wordt. Ik kan maar vaststellen dat dit blijkbaar niet tot uw prioriteiten behoort.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Samengevoegde vragen van

- de heer Jan Jambon aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "zijn uitspraken omtrent de stijging van de distributieprijzen op kap van de consument" (nr. 6233)

- de heer Peter Logghe aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de uitspraken inzake de stijging van de distributietarieven" (nr. 6275)

02 Questions jointes de

- M. Jan Jambon au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "ses déclarations relatives à la hausse des prix de distribution au détriment des consommateurs" (n° 6233)

- M. Peter Logghe au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "les déclarations relatives à l'augmentation des tarifs de distribution" (n° 6275)

 

De voorzitter: De vraag van de heer Jambon gaat over “zijn uitspraken” – of liever, de uitspraken van de minister – “omtrent de stijging van de distributieprijzen op kap van de consument”.

 

02.01  Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het gaat wel degelijk over de uitspraken van de minister. Over mijn eigen uitspraken zal ik hier voorlopig nog geen vragen komen stellen.

 

Mijnheer de minister, enige tijd geleden verklaarde u dat de hoge inflatie voor een heel groot stuk te wijten was aan de stijging van de energieprijzen, een stijging veroorzaakt door de intercommunales. De gemeenten zouden de energieprijs met 28% hebben doen stijgen door een verhoging van de distributienettarieven. U concludeerde: “De consumenten en de gebruikers moeten nu het gelag betalen”. Met die uitspraak, insinueert u dat de gemeenten de distributienetbeheerders (DNB’s) gebruiken als melkkoe om hun gemeentefinanciën te doen kloppen.

 

Mijnheer de minister, graag had ik van u dan ook het volgende vernomen.

 

Kunt u mij de precieze gegevens meedelen waarop u uw uitspraken hebt gebaseerd inzake algemene prijsevolutie van de distributienettarieven, de prijsevolutie van de samenstellende delen van die tarieven en inzake de evolutie van de gemiddelde vergoeding op geïnvesteerd kapitaal van de intercommunales?

 

02.02  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, aansluitend op de vraag van collega Jambon, had ik graag het uitzetten van die stijging van de distributienettarieven over een periode van drie jaar vernomen.

 

Wie uw verklaringen aandachtig analyseert – dat doe ik altijd –, merkt dat u eigenlijk uitgaat van de intentionaliteit van de gemeenten, van de intercommunales. U gaat ervan uit dat zij inderdaad, goed wetende wat zij deden, een prijsverhoging doorvoerden.

 

Graag had ik geweten of u concrete aanwijzingen hebt voor die intentionaliteit?

 

Tot slot, gaat u ook niet wat kort door de bocht? Ik denk dat de distributienetbeheerders zelf toch ook uit waren op een prijsstijging. Suez maakt toch ook deel uit van de distributienetbeheerders. Ik denk dat ook langs die kant de prijsstijging voor een stuk werd aangestuurd. Graag had ik uw mening daarover vernomen?

 

02.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, ik heb inderdaad verklaard dat de inflatie voor een deel te wijten is aan de stijging van de energieprijzen door de distributienetbeheerders, de vroegere intercommunales. Ik heb mij daarvoor gebaseerd op een studie die door de regering was gevraagd.

 

In de speciale editie van het Economisch Tijdschrift van april 2008 in het artikel “Het inflatieverloop in België: een NBB-analyse op verzoek van de federale regering” staat letterlijk: “Met betrekking tot de distributiekosten zou de tariefstijging in 2008 aanleiding moeten geven tot een forse toename van de inflatie die de relatief gunstige positie van België ten opzichte van de buurlanden in termen van prijspeil ongedaan zou maken. Gezien het gaat om het gereguleerde deel van de tarieven voor het marktsegment dat onder een wettelijk monopolie valt, zou de overheid op dit deel van de prijs kunnen ingrijpen indien ze dat nodig en rechtvaardig acht. Volgens de CREG zou een uitbreiding van haar bevoegdheden het mogelijk moeten kunnen maken deze verhoging met de helft te verminderen voor elektriciteit. Voor gas zou dat zelfs kunnen leiden tot een daling van de distributietarieven ten opzichte van 2007.

 

Dit artikel werd nogmaals bevestigd in het Economisch Tijdschrift van juni 2008 in het artikel “Inflatie en indexering in België: oorzaken en mogelijke gevolgen van de huidige inflatie-opstoot”.

 

Zoals u weet bestaan zowel de elektriciteit- als gasprijzen uit vier componenten: energieprijzen, distributienettarieven, transmissienettarieven en heffingen. Wat betreft de algemene prijsevolutie, is het evident dat de evolutie van de energieprijs zelf ook bepalend is voor de stijging van de inflatie. Onder meer de stijgende grondstofprijzen van olie en gas verklaren die, alsook de component van de distributienettarieven en de stijging van veel distributienetbeheerders die tot 30% gaat.

 

De heer Jambon heeft ook gevraagd naar de vergoeding op geïnvesteerd kapitaal. Daarin zit ook het ten laste nemen van de pensioenen in de zuivelsector vervat. Dit betekent een kost binnen het distributienettarief van 13 miljoen euro, die ook moet worden vergoed.

 

Het rendement van de vergoeding op het geïnvesteerd kapitaal bedraagt 5 tot 6%. Dit komt overeen met een rendement op eigen vermogen van 8 tot 10%. De vraag rijst of dit niet te veel is, gezien het toch gaat om een dienst aan de gemeenschap.

 

Daarnaast is er ook de winst. De cijfers van Infrax tonen dat 16,4% winst is behaald in de elektriciteitstak. Ik vraag mij af of wij die winst niet beter spreiden en in de tarieven verrekenen.

 

Mijnheer Logghe, ik kom tot uw vragen. U weet dat de CREG de bevoegdheid heeft, gezien het gaat om een monopoliepositie van de distributienetbeheerders, om controle op de tariefvoorstellen te houden. Ze heeft dat altijd gedaan. De stijging van de distributienettarieven is altijd onder controle geweest. Alleen is het laatste jaar door een arrest van het hof van beroep de controle van de CREG weggevallen. Men zag toen plots het percentage met 20 tot 30% naar omhoog schieten. Die stijging is er dus wel degelijk geweest.

 

Men insinueert hier intentionaliteit. Ik zeg u alleen dat de distributienetbedrijven in dezen uiteraard een eigenbelang hebben. Zij hebben het belang van het personeel, van de bedrijfsvoering en zij willen een rendement op het geïnvesteerde kapitaal, zoals ik net heb gezegd. Is het rendement op het geïnvesteerde kapitaal altijd in overeenkomst met het maatschappelijke doel, met name de prijzen zo laag mogelijk houden en de energie op een kostenefficiënte manier aan de consumenten bezorgen? Dat is een heel moeilijke oefening. Ik meen dat een rendement van 8 à 10% op eigen vermogen een zeer mooi, misschien wel te mooi, rendement is, mijnheer Jambon.

 

In uw derde vraag, mijnheer Logghe, maakt u gewag van Suez. Zoals u weet is de zuivere sector voor geen enkel procent in handen van Suez. In de gemengde sector is dat wel nog het geval voor 30%, maar dit is uitdovend. Ik verwijs naar het Vlaams decreet ter zake. Ook in Wallonië is er een evolutie. De distributienetbeheerder moet zelf bepaalde verplichtingen nakomen, zijnde openbare dienstverplichtingen. Inderdaad, de stijging van de distributienettarieven heeft niet alleen te maken met hetgeen men aanrekent, maar ook met een aantal verplichtingen die er zijn bijgekomen. Denk onder meer in Vlaanderen, aan de verplichte levering van 10 ampère, in plaats van 6 ampère, en de verplichte energieaudits die door de distributienetbeheerders moeten worden uitgevoerd. Betreffende de prijsstijging kan de verantwoordelijkheid dus niet alleen gelegd worden bij de distributienetbedrijven, maar ook bij andere elementen.

 

Ik besluit, mijnheer de voorzitter. Ik meen dat dit hele verhaal wordt bevestigd – vandaar mijn uitspraken – door de Nationale Bank van België. There is no such a thing as a free lunch. Als men elke keer dit en dat gratis maakt, dan is er uiteindelijk iemand die de rekening betaalt. Vandaag zien wij dat de consument die rekening betaalt. Ik hoop dat wij in de toekomst, met een sterkere CREG, meer de belangen van de consumenten zullen dienen dan de deelbelangen van anderen.

 

02.04  Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord dat ik goed zal analyseren.

 

Ook de gemeenten worden vandaag geconfronteerd met ernstige onderfinanciering en de problemen ter zake. De gemeenten aanzetten tot het verhogen van hun belastingen treft ook weer de consumenten.

 

Ik zal uw antwoord goed moeten analyseren.

 

02.05  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal het even kort houden als collega Jambon.

 

Uw antwoord was inderdaad vrij volledig en verdient nadere analyse.

 

Ik hoor nu een ietwat genuanceerder verhaal dan hetgeen we in de krant lazen. Die intentionaliteit wordt in een kader geplaatst. We zullen uw antwoord goed nalezen en u indien nodig nogmaals ondervragen over deze materie.

 

02.06 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, collega's, dit is een heel moeilijk debat. Het gaat uiteindelijk om een verdoken belasting.

 

Zoals collega Jambon terecht zegt, gaat het ook deels over de inkomsten van de gemeenten. Op het moment dat dit wegvalt, spreken de gemeenten over andere vormen van financiering.

 

Dit is een heel moeilijk debat aangezien de gemeenten aandeelhouder zijn in een structuur waarbij zij belang hebben en waarbij wij tegelijkertijd moeten waken over de belangen van de consument. U voelt onmiddellijk waar het evenwicht zit.

 

Ik denk dat een systeem van financiering van gemeenten met verdoken belastingen niet de juiste methode is. Transparantie, meer verantwoordelijkheid voor de gemeenten en meer gemeentelijke autonomie zijn volgens mij op hun plaats.

 

Mijnheer Jambon, u vraagt mij naar een oplossing. Wat kunnen de gemeenten doen? Men kan er op de een of andere manier voor zorgen dat men met minder inkomsten de incentive krijgt om minder uitgaven te doen. Ook de gemeenten kunnen de komende jaren, wanneer veel mensen met pensioen gaan, ook daar een inspanning leveren. Ik denk dat het van twee kanten moet komen.

 

Wat het debat over energie en de intercommunales betreft, zijn we er volgens mij nog niet. Ik denk dat we op termijn moeten gaan naar een andere structuur waar we de belangen van de gemeenten proberen losmaken van de belangen van de energiesector. Anders blijft men toch altijd met een heel troebele situatie zitten.

 

02.07  Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik ga grotendeels akkoord met wat u zegt. Uit uw verklaringen bleek echter dat de gemeenten nu intentioneel van de situatie zouden profiteren. De eerste jaarafsluitingen na de hoge energieprijzen moeten nog gebeuren. Wie zegt dat de gemeenten het volle rendement op hun kapitaal zullen vragen? Dat moet nog blijken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de administratieve rompslomp bij landbouwtellingen" (nr. 6411)

03 Question de Mme Liesbeth Van der Auwera au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "les tracasseries administratives lors des recensements agricoles" (n° 6411)

 

03.01  Liesbeth Van der Auwera (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, dit is eigenlijk een vrij simpele vraag in het kader van de administratieve vereenvoudiging. Landbouwers moeten ieder jaar in het kader van de landbouwtelling, ook wel meitelling genoemd, aangifte doen. Zij worden ondervraagd over de oppervlakte van hun verschillende teelten, het aantal dieren dat zij opkweken opgedeeld per soort en het aantal arbeidskrachten dat zij op hun bedrijf tewerkstellen. De landbouwtelling is een samenwerkingsverband tussen het Nationaal Instituut voor de Statistiek, de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, de afdeling directie Statistiek ervan en de economische informatie maar ook een samenwerking met de gemeentebesturen die instaan voor het verzamelen van de informatie bij de landbouwers.

 

Mijnheer de minister, ook de Vlaamse Landmaatschappij en de Vlaamse overheid afdeling Landbouw en Visserij beschikken over cijfers inzake areaal en veestapel. Die zijn afkomstig van de jaarlijkse verplichte aangifte door de landbouwers, de eenmalige percelenregistratie. De vraag van de gemeentebesturen is waarom die extra landbouwtelling nog nodig is daar de cijfers van de eenmalige percelenregistratie veel exacter zijn dan de cijfers van de landbouwtelling. Die laatste telling is immers slechts een momentopname en kan dus een verkeerd beeld geven. Daarenboven is de eenmalige percelenregistratie een weergave van de gemiddelde veebezetting gekoppeld aan Sanitel en een exacte invulling van de teelten per areaal ingevuld aan de hand van luchtfoto’s. Ze zijn dus veel correcter dan de gegevens van de meitelling. Nochtans betekent die meitelling voor de gemeentebesturen een hoop bijkomende administratieve overlast, maar ook voor de landbouwers zelf. Zij dienen bij de gemeentebesturen nog eens boven op de perceelregistratie aangifte te doen.

 

Mijnheer de minister, waarom is die extra meitelling nodig? Bent u misschien van plan om die extra meitelling af te schaffen?

 

De voorzitter: Mijnheer de minister, dat zou misschien wel een administratieve vereenvoudiging zijn.

 

03.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, collega, ik dank u voor uw vraag.

 

U weet dat ik in de vorige regering in mijn hoedanigheid van staatssecretaris medeverantwoordelijk was voor de vereenvoudiging.

 

Ik heb mij altijd aan de meitelling geërgerd. Zij is zelfs nog complexer dan hoe u ze voorstelt. Bij de gemeenten worden door mijn diensten van de FOD Economie ambtenaren nog betaald om namens de landbouwers dergelijke tellingen in te vullen. Dat is nog een bijkomende complexiteit.

 

Ik heb dan ook meermaals aan mijn diensten de vraag gesteld wat wij aan het probleem kunnen doen. Er werd al een aantal stappen gezet.

 

Ten eerste, in 2001 werd bij de klanten van de resultaten een ruime rondvraag gehouden. U moet immers weten dat aan statistieken altijd twee kanten zijn. Er is de inputkant, dus de boeren die de gegevens moeten opleveren. Er is de outputkant, dus de klanten, zijnde zij die de gegevens graag willen bekomen. Onder meer de Vlaamse administratie en de Vlaamse regering zijn erg gebrand op dat soort informatie en op de cijfers die de informatie verschaft. Ook de Waalse landbouwadministratie is erg op de informatie gebrand.

 

Er zijn een aantal vereenvoudigingen geweest. Ten eerste, de vragenlijst werd naar aanleiding van een rondvraag in 2001 vereenvoudigd. Ten tweede, in mei 2008 werd op mijn vraag een op vier landbouwbedrijven reeds van de landbouwtelling vrijgesteld. Ik heb immers gesteld – ik heb heel lang moeten aandringen – dat het mij leek dat het representatieve staal ook werd gegarandeerd, indien niet 100% maar slechts 75% van de landbouwbedrijven de vragenlijst zou invullen.

 

Ik heb ook gesteld dat de inspanning moet worden voortgezet. Ik heb dus aan mijn diensten gevraagd na te gaan of de gegevens die in de meitelling vervat zijn, corresponderen met wat via de eenmalige perceelsregistratie Vlaanderen kan worden verzameld. De ambitie moet zijn om tijdens de huidige legislatuur de landbouwtelling of de meitelling te reduceren tot de gegevens die wij niet ergens anders kunnen raadplegen.

 

Ik wil u wel één illusie, die ik ook lang heb gehad, ontnemen. Dat is dat wij in een land zonder statistieken zouden kunnen leven. Er zijn mensen die statistieken moeten opleveren en er zijn mensen die ze gebruiken. Met name de media en de journalisten zijn gebrand op statistieken. Dat is heel interessant om te weten.

 

Wat betreft de Gewesten, in de hervorming die wij in 2008 doorvoerden en waarover ik u net vertelde, kwam er van de Waalse regering en de Waalse administratie veel tegenstand tegen mijn voorstel. Uiteindelijk zijn wij na lang bemiddelen toch tot een akkoord gekomen.

 

Er zijn aan statistieken dus altijd twee zijden. Ik ben er niettemin, samen met u, van overtuigd dat wij nog verder moeten gaan en de landbouwtelling of meitelling moeten beperken tot de gegevens die wij nergens anders kunnen verzamelen.

 

Zulks veronderstelt natuurlijk een goede samenwerking tussen de Gewesten en de federale overheid. In het andere geval kunnen wij immers mensen confronteren met de administratieve en institutionele complexiteit van ons land, die nu eenmaal een gegeven is. De boeren mogen echter niet het slachtoffer zijn van voornoemde complexiteit.

 

03.03  Liesbeth Van der Auwera (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik ben het met u eens dat we niet zonder statistiek kunnen en dat er altijd twee zijden aan zijn, de input en output, maar dat men met statistiek zowel zwart als wit kan bewijzen sowieso.

 

De stappen die werden ondernomen, lijken mij ook wel goed. Dat u het wil beperken tot gegevens die niet elders te raadplegen zijn, ook. Wat stellen we vast inzake de input van de meitelling? De meeste landbouwers ervaren dat als rompslomp en redeneren dat van hun bedrijf toch alles is geweten en dat hetzelfde kan worden ingevuld als het vorige jaar, omdat het niet zo nauw steekt. Ik denk dat de gegevens die daarin vervat zitten of die uit die meitelling blijken, uiteindelijk niet zo realistisch zijn en dat een koppeling aan die eenmalige perceelsregistratie een goede zaak zou zijn. Ik kijk met veel genoegen uit naar de verdere stappen daarin en ik hoop dat dit niet te veel tijd in beslag zal nemen.

 

Ik heb nog een vraag waarop u misschien niet onmiddellijk een antwoord hebt. Welke gegevens zou u niet elders kunnen raadplegen? Dat is mij op het moment niet erg duidelijk.

 

03.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijn administratie en wel het vroegere NIS, nu de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, de ADSEI, werkt momenteel samen met de administraties die de gegevensbanken beheren, dus de Vlaamse, Waalse en Brusselse administraties; er is naar het schijnt 1 landbouwbedrijf in Brussel. Op dit ogenblik zijn ze aan het bekijken over welke gegevens het gaat. Ik ben even ongeduldig als u. Statistieken zijn bijzonder ergerlijk. Ik heb heel wat bedrijven bezocht. De overheid staat daar veel te weinig bij stil. Dan heb ik het niet alleen over de meitellling, maar ook over Prodcom en de structuurenquête. Dat zijn niet de zwaarste administratieve lasten voor bedrijven, zeker voor landbouwbedrijven, maar het zijn wel de meest ergerlijke. De overheid moet zich dermate goed organiseren – dat betekent dus ook samenwerken tussen de Gewesten en de federale overheid – dat de mensen, boeren en landbouwers daar niet het slachtoffer van zijn. Ik ben even ongeduldig als u en zal het met spoed opvolgen. We moeten daar dringend een volgende stap in zetten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "l'utilisation de clauses défavorables au consommateur" (n° 6518)

04 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het gebruik van voor de consument ongunstige bedingen" (nr. 6518)

 

04.01  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, ma question est basée sur une enquête réalisée par le CRIOC concernant les centres de fitness.

 

Grosso modo, on distinguera deux sortes de ces centres: les petits centres dispensent des services variés, au choix large, au paiement libre, aux conditions générales clairement définies; les grands centres, grands par l'espace occupé et le nombre important de leurs affiliés. Pour cette deuxième catégorie, les conditions d'abonnement ou d'adhésion semblent insuffisamment disponibles aux pratiquants.

 

Suite à ce constat, le CRIOC imagine une solution similaire à celle de la vente par correspondance: elle donnerait la possibilité au membre de résilier son abonnement après un délai de réflexion de sept jours.

 

Monsieur le ministre, disposez-vous sur le sujet d'informations spécifiques? Des contrôles particuliers ont-ils été effectués pour corroborer ou infirmer le constat réalisé par le CRIOC?

 

Quel est votre point de vue à l'égard de ce délai de réflexion de sept jours, permettant une résiliation de l'abonnement?

 

En cas de litige, existe-t-il une procédure particulière?

 

04.02  Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur le président, chers collègues, en 2007, la Direction générale Contrôle et Médiation avait reçu 63 plaintes au sujet des pratiques commerciales des centres de fitness et des clubs de sports. Cette année, on parle de 19 plaintes déjà introduites.

 

L'année dernière, mes services ont dès lors dressé six procès-verbaux d'avertissement et quatre pro justitia, dont deux ont été transmis au parquet. Les deux autres contrevenants ont payé une transaction administrative, éteignant ainsi l'action publique. Quatre procès-verbaux d'avertissement ont déjà été établis en 2008.

 

J'ai l'honneur de vous informer que la Direction générale Contrôle et Médiation a déjà prévu une enquête générale pour l'automne 2008, au cours de laquelle les prestataires de services en général et les clubs de fitness en particulier seront soumis à un contrôle approfondi portant sur le respect de la loi sur les pratiques de commerce.

 

Présidente: Colette Burgeon.

Voorzitter: Colette Burgeon.

 

En l'espèce, je souhaite faire remarquer que la législation en vigueur est suffisante pour appréhender les pratiques déloyales relevées dans ce secteur. Mais il est nécessaire de contrôler ces firmes et c'est pourquoi je vous ai communiqué ces chiffres.

 

04.03  Jean-Luc Crucke (MR): Très brièvement, je reviendrai sur le sujet après le contrôle effectué à l'occasion de l'enquête générale en octobre prochain. Je vous remercie pour votre réponse.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La présidente: La question no 6546 de M. Olivier Maingain est transformée en question écrite à sa demande.

 

05 Question de M. Maxime Prévot au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la hausse des prix par Electrabel en juillet 2007 et l'état d'avancement du dossier transmis au Conseil de la concurrence" (n° 5857)

05 Vraag van de heer Maxime Prévot aan de minister van Klimaat en Energie over "de door Electrabel in juli 2007 doorgevoerde prijsstijging en de stand van zaken in het bij de Raad voor de mededinging ingediende dossier" (nr. 5857)

 

05.01  Maxime Prévot (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, il y a un peu plus d'un an, votre prédécesseur avait demandé une étude à la CREG au sujet de la hausse des prix de l'électricité et du gaz annoncée par Electrabel. Cette étude, réalisée dans les quarante jours à dater de la demande du ministre, signalait que les raisons invoquées par Electrabel pour justifier les augmentations de prix de l'électricité et du gaz n'étaient pas toujours pertinentes et indiquait que, lors de la libéralisation totale du marché à Bruxelles et en Wallonie le 1er janvier 2007, "Electrabel Customer Solutions" avait fixé ses prix pour le gaz à un niveau relativement bas, probablement dans le but d'écarter ses concurrents du marché ou de créer un seuil d'accès.

 

La CREG avait parlé de "predatory pricing" ou de "price squeeze" mais n'avait pas pu investiguer plus loin, cette compétence relevant du Conseil de la concurrence, à qui l'étude de la CREG a été transmise à ce moment-là.

 

Dans sa réponse à une question parlementaire, votre collègue Mme Laruelle, signalait que les conclusions du Conseil de la concurrence sur ce sujet, datant d'il y a bientôt un an, étaient attendues incessamment.

 

Monsieur le ministre, quand aurons-nous la chance de connaître les conclusions du Conseil de la concurrence?

Est-il normal qu'un dossier aussi important pour le pouvoir d'achat de nos concitoyens, auquel vous êtes attaché, et la compétitivité de nos entreprises n'ait pas encore abouti?

Ne devrait-on pas renforcer la collaboration entre la CREG et le Conseil de la concurrence de manière à garantir une issue plus rapide à ce genre de dossiers?

 

05.02  Paul Magnette, ministre: Monsieur Prévot, l'auditorat du Conseil de la concurrence procède actuellement à l'instruction de l'affaire relative à la hausse des prix du gaz et de l'électricité annoncée par Electrabel. D'après les informations qui m'ont été fournies, l'auditorat devrait très prochainement remettre son rapport, de manière à ce que le Conseil de la concurrence puisse prendre une décision dans les prochaines semaines, vraisemblablement avant les vacances.

 

L'enquête entreprise depuis juin 2007 par l'auditorat a notamment pour objet de déterminer si les hausses de prix annoncées par Electrabel, vu sa position dominante sur le marché belge, sont susceptibles de constituer un abus de position dominante. Il s'agit d'une affaire complexe, qui implique des tractations avec Electrabel et Distrigaz ainsi qu'avec les entreprises concurrentes de celles-ci.

 

Le délai prévu pour l'achèvement de la procédure auprès du Conseil est normal. Lorsque la Commission européenne ou d'autres instances nationales de concurrence traitent des affaires similaires, un délai de dix-huit mois est considéré comme court.

 

Le projet de loi portant des dispositions diverses qui vient d'être adopté par la Chambre et le Sénat comporte des dispositions visant à renforcer la collaboration entre la CREG et le Conseil de la concurrence. Il y est notamment prévu que si la CREG constate des pratiques commerciales déloyales ou un comportement anticoncurrentiel, elle dénonce les infractions présumées au Conseil de la concurrence et lui fournit les informations confidentielles nécessaires.

 

05.03  Maxime Prévot (cdH): Madame la présidente, je remercie le ministre pour sa réponse aussi brève que précise.

 

Puisqu'il s'agit d'un dossier délicat visant notamment à déterminer s'il y a abus de position dominante, j'imagine qu'il ne se boucle pas en deux coups de cuiller à pot. Il faut pouvoir prendre le temps. Maintenant, la notion de temps raisonnable peut varier en fonction des références adoptées. Je prends acte qu'après un peu plus d'un an, on est toujours dans un délai dit normal comparativement à d'autres instances.

 

J'espère que tous les moyens humains sont mis en œuvre au sein du Conseil de la concurrence pour produire ce rapport dans les meilleurs délais.

 

Ce n'est pas inutile de le rappeler puisque j'ai eu quelques échos évoquant peut-être quelques difficultés en la matière.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de M. Maxime Prévot au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la hausse des tarifs de distribution en 2008" (n° 5858)

06 Vraag van de heer Maxime Prévot aan de minister van Klimaat en Energie over "de stijging van de distributienettarieven in 2008" (nr. 5858)

 

06.01  Maxime Prévot (cdH): Monsieur le ministre, les arrêts de la cour d'appel au sujet des recours contre les décisions tarifaires de la CREG ont retiré à celle-ci plusieurs de ses compétences: appréciation des coûts imposés ex ante, fixation des taux d'amortissement, rejet des coûts ex post, etc. Ces arrêts soulignent quelques imprécisions, ambiguïtés et omissions dans les textes des arrêtés tarifaires en vigueur. Ces décisions ont entraîné une hausse importante des tarifs de distribution de gaz et d'électricité entre 2007 et 2008. Ainsi que l'annonçait la CREG dans un communiqué de presse dès le 12 octobre dernier, ces hausses pouvaient aller jusqu'à 30%, soit 75 euros par an pour une famille avec deux enfants.

 

Monsieur le ministre, quelle est votre position quant aux futurs tarifs de distribution? Saisirez-vous l'opportunité de répondre aux arrêts de la cour d'appel en restituant ses compétences à la CREG au travers des arrêtés royaux tarifaires pluriannuels en préparation pour la distribution? Dans le cas contraire, la situation resterait inchangée pour les consommateurs, ce en quoi je ne veux pas croire.

 

06.02  Paul Magnette, ministre: Monsieur Prévot, la loi portant des dispositions diverses dont on vient de parler modifie la loi du 12 avril 1965 et celle du 29 avril 1999 en prévoyant les bases légales permettant l'adoption d'arrêtés royaux fixant la structure tarifaire portant sur le tarif pluriannuel en électricité et gaz des gestionnaires de réseaux de distribution.

 

Ces dispositions légales clarifient le contexte tarifaire et seront complétées par les arrêtés royaux en cours de concertation entre la CREG et les GRD, comme le prévoit la loi, et qui seront discutés ensuite avec les Régions compétentes demain en la matière. Dorénavant, les difficultés d'interprétation devraient donc être réduites.

 

J'attire toutefois votre attention sur les conclusions de l'étude "composantes des prix" que j'ai demandée à la CREG, étude confidentielle qu'elle m'a remise récemment et dont je vous ai déjà livré la substance dans cette commission. La CREG a examiné l'évolution des prix ces cinq dernières années en décomposant en ses divers éléments la facture d'électricité et de gaz. On constate que la facture d'électricité a augmenté de 30 à 55% selon le type de client, hausse dont 60% sont imputables au fournisseur. Pour la plupart des GRD, l'augmentation est minime. Pour certains GRD flamands, elle atteint 20%, hausse due en grande partie à l'augmentation des coûts des obligations de service public.

 

Dans certains cas, malgré la hausse des éléments sur lesquels les GRD n'ont aucune prise, la baisse des tarifs basse tension a pu être maintenue. La CREG relève aussi en matière de tarifs des GRD que les prélèvements publics et les cotisations "énergie renouvelable" et "cogénération" jouent un rôle non négligeable dans la hausse du prix final au consommateur. Pour le gaz naturel, les hausses constatées entre 2004 et 2008 s'élèvent de 50 à 90% selon le type de client. On ne relève pas de hausse des tarifs de GRD sauf pour les clients utilisant le gaz naturel pour la cuisine et l'eau chaude. Dans les autres cas, l'unique composante à l'origine de la hausse est donc le prix du fournisseur d'énergie.

 

06.03  Maxime Prévot (cdH): Madame la présidente, je remercie M. le ministre de sa réponse. L'étude, qui nous a été transmise voici quelques jours sous pli confidentiel, est particulièrement riche d'enseignements. Comme le ministre vient de le rappeler, c'est surtout du côté du fournisseur qu'il convient de tourner son attention non seulement afin de parvenir à expliquer la hausse des tarifs, mais aussi pour pouvoir la contenir.

 

Une chose est d'identifier la source du mal, si je puis m'exprimer ainsi, une autre est de prendre les mesures ad hoc en vue de circonscrire la situation. Sans tomber dans le piège des distorsions de concurrence, il convient de freiner l'envol de cette hausse et d'en contenir les effets au plus grand bénéfice des citoyens. Cette décision importante est attendue.

 

Je me réjouis que les dispositions diverses permettent de répondre notamment aux arrêts de la cour d'appel. Je ne doute pas que vous vous saisirez de cette occasion. Après avoir déshabillé la CREG de ses compétences – et je ne vous le reproche pas –, il est judicieux que vous puissiez lancer une dynamique contraire pour la doter de nouvelles plumes de sorte qu'elle puisse assumer dans les meilleures conditions son rôle essentiel dans notre paysage énergétique.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Questions jointes de

- M. Maxime Prévot au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le calendrier de mise en place des tarifs pluriannuels" (n° 5859)

- Mme Colette Burgeon au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les tarifs pluriannuels de distribution d'électricité et de gaz" (n° 6564)

07 Samengevoegde vragen van

- de heer Maxime Prévot aan de minister van Klimaat en Energie over "het tijdpad voor de invoering van de meerjarentarieven" (nr. 5859)

- mevrouw Colette Burgeon aan de minister van Klimaat en Energie over "de meerjarentarieven voor de gas- en elektriciteitsdistributie" (nr. 6564)

 

07.01  Maxime Prévot (cdH): Monsieur le ministre, dans vos réponses à des questions parlementaires et dans l'exposé des motifs du projet de loi portant des dispositions diverses adopté récemment et dont on a encore parlé, vous prévoyez d'étendre aux tarifs de distribution d'électricité et de gaz le système des tarifs valables pour 4 ans, mis en œuvre l'an dernier pour le transport.

 

Ainsi, on prévoit le dépôt à la CREG par les gestionnaires de réseaux de distribution de leur proposition de tarifs pluriannuels pour le 30 juin 2008 – autant dire demain – afin de disposer de tarifs pluriannuels au 1er janvier 2009. Or ce délai est très court compte tenu que le texte – une proposition établie par la CREG en concertation avec les GRD – doit être débattu au sein du gouvernement puis aller au Conseil d'État pour avis avant d'être adopté en seconde lecture par le gouvernement et enfin être publié au Moniteur avant la date prévue.

 

Dès lors, monsieur le ministre, mes questions sont très simples.

 

Conformément aux articles 12quinquies et 12octies de la loi Électricité et aux articles 15.5septies et 15.5decies de la loi Gaz, la CREG a-t-elle transmis sa proposition d'arrêté royal concertée avec les gestionnaires?

 

Quand présenterez-vous la proposition d'arrêté royal au gouvernement?

 

Est-il encore réaliste de considérer la date du 30 juin comme échéance? Ne devrait-on pas reporter le dépôt des propositions tarifaires par les GRD à la CREG par exemple au 30 septembre, après les fêtes de Wallonie?

 

En outre, si les travaux préparatoires à l'adoption de ces arrêtés devaient durer plus longtemps que prévu, ne faudrait-il pas modifier la loi car celle-ci prévoit que les tarifs annuels sont encore d'application en 2008 alors que rien n'est prévu pour l'année 2009 et qu'on risque de se retrouver devant un vide juridique si les tarifs pluriannuels ne sont pas disponibles?

 

07.02  Colette Burgeon (PS): Je suppose que cela ne pose pas de problème aux membres que je pose ma question de mon banc de présidente. (Assentiment)

 

Monsieur le ministre, ce week-end, la presse a fait état de l'aboutissement d'un accord relatif aux tarifs pluriannuels de la distribution d'électricité et de gaz. Selon le quotidien "Le Soir" daté du 21 juin, cet accord établit une réduction de 2,5% des coûts des distributeurs en 2009 ainsi qu'une stabilisation avec indexation pour les trois années suivantes. Quand on sait que le 1er janvier dernier, les tarifs de distribution ont augmenté de 8 à 23% pour l'électricité et jusqu'à 31% pour le gaz, on ne peut qu'accueillir ces informations très favorablement.

 

À la lumière des éléments publiés ce week-end, permettez-moi, monsieur le ministre, de vous poser les questions suivantes.

 

Confirmez-vous les informations publiées par "Le Soir"? Dans l'affirmative, quel pourcentage représente la distribution dans la facture finale de gaz et d'électricité?

 

Quels seront les effets en termes d'évolution de la facture d'électricité et de gaz d'un ménage moyen?

 

07.03  Paul Magnette, ministre: Madame Burgeon, monsieur Prévot, les projets d'arrêtés royaux relatifs aux règles en matière de fixation et de contrôle du revenu total et de la marge bénéficiaire équitable, de la structure tarifaire générale, du solde entre les coûts et les recettes et les principes de base et procédures en matière de proposition et d'approbation des tarifs, du rapport et de la maîtrise des coûts par les gestionnaires des réseaux de distribution (GRD) d'électricité et des réseaux de distribution de gaz naturel seront soumis pour accord au Conseil des ministres de ce vendredi 27 juin, avant qu'une analyse soit demandée au Conseil d'État.

 

Une des fins de ces projets d'arrêtés est de mettre en place la protection des intérêts des consommateurs en termes de prix et de qualité des services par le biais de la méthodologie tarifaire et d'offrir la stabilité et la transparence requises en la matière par le biais d'une période régulatoire de quatre ans.

 

Président: Bart Laeremans.

Voorzitter: Bart Laeremans.

 

C'est en suivant, entre autres, ces principes que les gestionnaires des réseaux de distribution devront introduire une proposition de structure tarifaire et de tarifs à la CREG.

 

Étant donné que le Conseil des ministres n'a pas encore donné son accord sur les propositions d'arrêtés royaux, je ne suis pas en mesure de répondre à vos questions sur la réduction et le pourcentage de la distribution.

 

Pour ce qui concerne les deux dernières questions de M. Prévot, je précise que tout est mis en œuvre pour que les gestionnaires de réseaux de distribution puissent introduire en temps utile leurs propositions tarifaires pour l'année 2009. Dans la mesure où il apparaîtrait toutefois que la date du 30 juin 2008 pour le dépôt des propositions tarifaires des GRD à la CREG ne peut être maintenue du fait de l'adoption différée des projets d'arrêtés royaux - elle-même s'expliquant par la période compliquée qu'a traversée notre pays au cours de 2007 et 2008 -, il pourrait être proposé qu'exceptionnellement en 2008, les projets tarifaires soient adressés à la CREG pour le 30 septembre au plus tard et non pour le 30 juin.

 

Dans l'éventualité où la procédure d'adoption des projets d'arrêtés royaux perdurerait et rendrait de la sorte le report de date pour le dépôt des propositions tarifaires insuffisant, il pourrait être envisagé, en dernier ressort, à l'instar de ce qui avait été fait par la loi du 20 juillet 2006 portant des dispositions diverses, que les arrêtés royaux du 4 avril 2001 et du 15 avril 2002 restent en vigueur pour l'année 2009 en ce qui concerne les tarifs des GRD. Mais cela me semble peu probable.

 

07.04  Maxime Prévot (cdH): Monsieur le président, je remercie M. le ministre pour sa réponse très précise. J'aurai à cœur de la relire à tête reposée car elle est très technique. Et il ne m'a pas été possible de retenir quels sont les textes de loi ou arrêtés adoptés ou en préparation.

 

En tout cas, je me réjouis de son ouverture et de sa volonté de confronter l'ambition au pragmatisme. Sauf surprise de dernière minute, il est fort probable que le geste du ministre visant à accorder, à titre exceptionnel, un délai supplémentaire et de reporter la date d'échéance au 30 septembre sera certainement bien accueilli. J'espère seulement que cela sera suffisant et qu'il ne sera pas nécessaire de passer à la seconde phase de vos propositions conformément à une disposition légale dont je n'ai pas retenu la référence. J'espère que vous m'en excuserez.

 

En tout état de cause, l'essentiel est que le dossier avance vite et bien. On ne peut en tout cas pas vous reprocher un décalage temporel suite aux perturbations politiques des derniers mois. Ce qui est important, c'est de pouvoir rattraper la sauce et de veiller à ce que cette mise en place du tarif pluriannuel ait lieu rapidement et dans les meilleures conditions.

 

07.05  Colette Burgeon (PS): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse.

 

En tout cas, je retiens que le dossier passera ce vendredi au Conseil des ministres et qu'il sera, ensuite, envoyé pour avis au Conseil d'État.

 

Soyez certain que je serai attentive à tout ce qui pourrait se passer à l'avenir et que je ne manquerai pas de vous interroger à nouveau si cela s'avérait nécessaire.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'évolution des politiques des compagnies aériennes suite à l'augmentation du coût de l'énergie" (n° 6218)

08 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Klimaat en Energie over "de evolutie in het beleid van de luchtvaartmaatschappijen naar aanleiding van de stijging van de energieprijs" (nr. 6218)

 

08.01  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, alors que les aéroports envisagent tous une croissance forte de leur trafic dans les années à venir, les compagnies aériennes ont réduit leurs ambitions pour 2008. Elles tablent en effet sur une perte de 2,3 milliards de dollars US pour l'ensemble du secteur. Les prévisions de profit de 4,5 milliards en 2008 établies par l'Association internationale du Transport aérien (IATA), qui représente plus de 240 compagnies aériennes et 94% du trafic international régulier, consécutivement aux 5,6 milliards de bénéfices de 2007, étaient fondées sur un prix du baril à 106,5 dollars US en moyenne.

 

Or, si le prix du pétrole se maintient aux alentours de 135, même s'il a encore progressé, pour le reste de l'année, ce seront des pertes de l'ordre de 6,1 milliards qu'il faudra envisager en raison de l'affaiblissement prévisible de l'économie mondiale, qu'il faudra ajouter à l'augmentation inévitable des coûts du transport aérien.

 

Bien entendu, les compagnies aériennes commencent à s'organiser pour affronter la situation aussi efficacement que possible, notamment par des achats en commun de kérosène, afin de maîtriser l'évolution du prix de ce dernier, et surtout par l'amélioration des performances des avions pour qu'ils consomment moins de carburant et polluent moins. J'ai déjà interpellé le secrétaire d'État à la Mobilité à ce sujet en séance plénière voici deux semaines.

 

M. Bisignani, directeur général de l'IATA, a interpellé syndicats et constructeurs aéronautiques pour qu'ils participent à la recherche de solutions, mais aussi les gouvernements pour qu'ils soutiennent les compagnies face à la crise qui s'annonce. Il leur a demandé de prendre en compte les effets de la spéculation pétrolière et de s'assurer que le coût de l'énergie reflète sa valeur réelle.

 

Dans ce contexte, monsieur le ministre, comment envisagez-vous d'intervenir pour répondre à l'IATA? Qu'allez-vous décider pour permettre aux compagnies aériennes belges, dont la situation est notoirement fragile, de moderniser plus écologiquement leur flotte et d'influer sur le coût de l'énergie pour lui éviter d'atteindre des prix préjudiciables à l'économie aérienne en particulier et à l'économie en général?

 

08.02  Paul Magnette, ministre: Monsieur Flahaux, les prix du kérosène découlent bien du prix du baril de brut, qui atteint actuellement des sommets historiques mondiaux. Et tout indique que ces prix resteront élevés pour les mois et les années à venir. C'est la raison pour laquelle l'Association internationale du Transport aérien demande à ses membres de prendre des mesures susceptibles de réduire l'impact du prix du carburant.

 

Les cotations à Rotterdam évaluent à 1.320 dollars par tonne le prix hors taxe du jet fuel. Ceci étant, les moyens dont disposent les différents pays pour agir sont limités. C'est du moins notre cas. En effet, d'une part, la réglementation belge fixe l'accise du kérosène mis en consommation par l'aviation à zéro et, d'autre part, ce carburant n'est pas soumis à la TVA. Nous ne disposons donc d'aucun moyen d'agir par la fiscalité sur les coûts du kérosène dans notre pays.

 

Toute solution visant à maîtriser les coûts liés à la consommation du kérosène dépasse le contexte belge et doit être adoptée au niveau européen, sinon mondial.

 

08.03  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, puisque vous parlez du niveau européen, il serait intéressant de connaître la position qui sera défendue au sein de l'Union européenne par la Belgique, via votre intermédiaire.

 

Par ailleurs, même si cela ne fait pas plaisir aux compagnies aériennes, on peut conclure que l'évolution du coût de l'énergie engendre aussi des modifications de comportement des citoyens vers des vacances plus écologiques. On trouve donc à boire et à manger des deux côtés, mais il me semble intéressant de connaître la position du gouvernement belge en interne et celle qu'il défendra devant l'Union européenne.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van de heer Dirk Vijnck aan de minister van Klimaat en Energie over "de energieprijzen en de koopkracht" (nr. 6244)

09 Question de M. Dirk Vijnck au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les prix de l'énergie et le pouvoir d'achat" (n° 6244)

 

09.01  Dirk Vijnck (LDD): Mijnheer de minister, de sterk gestegen energieprijzen laten zich vandaag voelen. Daarbij staat nog in het vooruitzicht dat de prijzen voor olie, aardgas en steenkool in de nabije toekomst verder zullen stijgen. De internationale prijs van steenkool steeg inmiddels met 45% sinds 1 januari 2008. Als zowel aardgas als steenkool duurder wordt, zal ook de elektriciteit in België duurder worden.

 

Fossiele elektriciteit uit gas en steenkool heeft momenteel een marktwaarde van ongeveer 40%. De gascentrales hebben een geïnstalleerd vermogen van ongeveer 5.000 megawatt en de capaciteit van de Belgische steenkoolcentrales bedraagt ongeveer 2.000 megawatt.

 

België staat voor een dubbele uitdaging, want naast de prijsstijgingen voor fossiele brandstoffen wil deze regering nog steeds het nucleair park, goed voor een geïnstalleerd vermogen van 6.000 megawatt, gefaseerd sluiten vanaf 2015.

 

Het nucleair park heeft geen CO2-uitstoot. De verbranding van gas en vooral van steenkool leidt daarentegen per definitie tot een forse toename van de CO2-uitstoot. De sluiting van de kerncentrales maakt de post-Kyotodoelstelling van België dus fors duurder.

 

Mijnheer de minister, ik ben bekommerd om de koopkracht van de bevolking, en daarom heb ik de volgende vijf vragen.

 

Wat is de visie van de regering op de noodzakelijke investeringen ter vervanging van het nucleaire park? Welk deel van de 6.000 megawatt zal vervangen worden door gascentrales en/of steenkoolcentrales?

 

Wat zal de impact zijn op de Belgische CO2-emissies? Zullen die meerkosten van het klimaatbeleid integraal worden doorgerekend aan de bevolking of worden gefinancierd door interne besparingen?

 

Welk tijdspad plant u voor de noodzakelijke vervangingsinvesteringen? Voor een nieuwe centrale zijn er namelijk jaren nodig.

 

Wat zullen de kostprijsconsequenties zijn voor de Belgische bevolking? Is er reeds een berekening gemaakt voor de komende prijsstijgingen? Zo ja, welke prijsstijging voor elektriciteit werd er berekend?

 

Indien het de bedoeling is dat wij in de toekomst massaal meer nucleaire energie zullen aankopen bij Suez Frankrijk, met welke investeringen zal het Belgische netwerk dan worden aangepast om een grote toename van de import van elektriciteit mogelijk te maken?

 

09.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer Vijnck, de vooruitzichten inzake vraag en aanbod voor elektriciteit in België vormen het onderwerp van een prospectieve studie die op dit moment wordt uitgevoerd, maar de resultaten zullen pas worden verspreid na afloop van de openbare raadpleging die is gepland in het kader van de milieuevaluatie. In de studie worden verschillende scenario’s vooropgesteld, onder andere: met of zonder behoud van de huidige nucleaire parken.

 

De evolutie van de CO2-uitstoot in de verschillende vermelde scenario’s werd tevens berekend in de prospectieve studie voor de elektriciteit. Ik deel uw bezorgdheid in verband met de problematiek van de termijnen. In de sector van de opbouw van elektrische productie-eenheden, zowel gasturbines als windturbines, zijn de termijnen aanzienlijk langer geworden door de sterke vraag naar die uitrustingen. Die vraag is grotendeels te wijten aan de grote behoeften van landen die zich nu sterk ontwikkelen zoals China en India.

 

Ook zijn de termijnen voor het verkrijgen van de verschillende vergunningen vanwege de overheden op alle machtsniveaus aanzienlijk, zowel op het vlak van de productie als op het vlak van het transport van elektriciteit.

 

Tot heden heeft de administratie nog geen specifieke studie uitgevoerd over de globale impact en dus ook over de prijs van de elektriciteit bij de progressieve uitstap uit kernenergie. Sommige aspecten van die impact werden geanalyseerd in een studie van de commissie Energie 2030. Andere zullen worden gepubliceerd in de komende prospectieve studie over elektriciteit.

 

Het regeerakkoord van 21 maart voorziet trouwens in de samenstelling van een groep deskundigen, die tegen eind 2009 een verslag zal indienen en waarvan de taak erin bestaat het ideale evenwicht vast te stellen. Er bestaat geen enkele intentie om massaal elektriciteit in te voeren van Suez-Frankrijk. Binnen een vrijgemaakte markt wordt de invoer echter vastgesteld door de relatieve prijsverschillen. Het is bijgevolg mogelijk dat België hogere invoerhoeveelheden vanuit Frankrijk zal krijgen wanneer de prijs van de elektriciteit daar interessanter blijkt dan elders.

 

Het Belgisch netwerk, dat tot de beste aansluitingen van Europa behoort, is trouwens het middelpunt van een toenemende uitwisseling tussen de grenslanden van België. Om het hoofd te bieden aan die situatie werden onlangs investeringen uitgevoerd door de DNB’s met het oog op het versterken van de interconnectiviteit met Frankrijk.

 

09.03  Dirk Vijnck (LDD): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord op al mijn vragen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van mevrouw Rita De Bont aan de minister van Klimaat en Energie over "energiebesparing in overheidsgebouwen" (nr. 6280)

10 Question de Mme Rita De Bont au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'économie d'énergie dans les bâtiments publics" (n° 6280)

 

10.01 Rita De Bont (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, in uw beleidsnota evenals in het federaal plan Duurzame Ontwikkeling 2009-2012 wordt er een beroep gedaan op de overheid om ook een steentje bij te dragen en een voorbeeldfunctie te vervullen inzake energiebesparing en duurzame ontwikkeling. Er wordt een opsomming gemaakt van een hele reeks tools die werd ingevoerd om duurzame ontwikkeling beter te integreren in de werking van de administratie. Deze integratie gaat echter zelfs volgens het plan 2009-2012 niet ver genoeg, terwijl de praktische voorstellen nog altijd heel vaag en indirect zijn, zegt men, zelfs in het plan.

 

Het is algemeen bekend dat er nog een groot potentieel aan mogelijke energiebesparingen ligt in de energieprestaties van onze gebouwen. Daar zijn wij in de voorbije periode eigenlijk een beetje tekortgeschoten. Ik vraag mij af of de federale overheid daar een grotere inspanning zou kunnen verrichten. De Vlaamse overheid presenteerde in april een handleiding “Waardering van kantoorgebouwen – op weg naar een duurzame huisvesting voor de Vlaamse overheid”. Dit document reikt eigenlijk praktische criteria aan en een methode om de duurzaamheid van de kantoorgebouwen te kunnen beoordelen. Het is bovendien een instrument om nieuwe overheidsgebouwen te selecteren en te evalueren. Het is ook de bedoeling dat de kantoormarkt hierdoor kan worden gestuurd in de richting van een duurzaam aanbod. Het reikt duidelijke en objectieve criteria aan om kantoorgebouwen op het vlak van de verschillende facetten van duurzame ontwikkeling te beoordelen en op te volgen.

 

Kent u deze handleiding van de Vlaamse overheid? Beschikt de federale overheid over een soortgelijke handleiding? Zo niet, kan zij haar handleiding dan misschien wat inspireren op die van de Vlaamse overheid die deze ook ter beschikking stelt van de andere niveaus? Wordt de huidige energieprestatie van de gebouwen die onder de bevoegdheid van de federale overheid vallen op een of andere manier in kaart gebracht? Wordt daar een zekere waarde aan toegekend? Streeft men concrete en meetbare doelstellingen na op het vlak van energieprestatie van de gebouwen of van sommige gebouwen van de federale overheid? Wat zijn de concrete doestellingen in dat verband zodanig dat we dit eventueel mee kunnen opvolgen?

 

10.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, sinds enkele jaren worden veel inspanningen gedaan op het vlak van milieubeheer in gebouwen van de federale Staat. Naast het installeren van de software EIS, Environment Information System, door de Regie der Gebouwen, voor het meten van het verbruik van verwarming, elektriciteit, water, afval, enzovoort, heeft de regering in 2005 een uitgebreid programma opgestart voor milieubeheer en audit in de gebouwen.

 

Elke federale overheidsdienst moet een systeem van milieubeheer ter controle en goedkeuring voorleggen aan een externe auditeur. De POD Duurzame Ontwikkeling levert de expertise om alle federale overheidsdiensten bij dit proces te begeleiden.

 

Tot op heden werd het EMAS-label, een Europees label, Eco-Management en Audit Scheme, verkregen door de kanselarij van de eerste minister, het Federaal Planbureau, de POD Wetenschapsbeleid, de Belgische Technische Coöperatie, de POD Duurzame Ontwikkeling en de FOD Mobiliteit en Vervoer, de FOD Volksgezondheid, de FOD Justitie, de FOD Buitenlandse Zaken, de Regie der Gebouwen, de Nationale Dienst voor Pensioenen, het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekering der Zelfstandigen, de FOD Economie, de FOD Tewerkstelling, de FOD Personeel en Organisatie, de POD Sociale Integratie en het FAVV. De Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling en het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen maken deel uit van de instellingen waar de certificering aan de gang is.

 

De FOD Financiën, de FOD Binnenlandse Zaken en de FOD Sociale Zekerheid starten het proces in september en beëindigen dit eind 2009. Een laatste reeks zal onder andere Fedasil en Selor bevatten.

 

De federale overheid vervult haar voorbeeldrol dus naar behoren, maar bevindt zich nog in een te vroegtijdig stadium na de start van het proces, om de resultaten van de verschillende instellingen te kunnen evalueren.

 

Naast dit milieubeheer worden ook inspanningen gedaan in verband met de energetische performance van overheidsgebouwen. Het oprichten van Fedesco, een naamloze vennootschap naar publiek recht, door de regering in maart 2005, maakt het mogelijk om investeringen te doen voor het verbeteren van de energetische performance in overheidsgebouwen, via een mechanisme van de derde investeerder. Er zijn verschillende projecten aan de gang in de gebouwen van de FOD Justitie en de FOD Financiën. Toch zou ook de Regie der Gebouwen inspanningen kunnen leveren om in de huurcontracten criteria op te nemen in verband met de energetische performance.

 

De Lente van het Leefmilieu heeft hieraan een workshop gewijd en de belangrijkste maatregelen die hier zijn besproken zijn de volgende. Ten eerste, het ter beschikking stellen van de daken van de administratie en de openbare ondernemingen voor het plaatsen van zonnepanelen. Ten tweede, de aankoop van elektriciteit, komende van hernieuwbare energiebronnen door de federale overheidsdiensten. Ten derde, voor alle openbare gebouwen de energetische monitoring met automatische invoer en opslag van gegevens. Ten vierde, het gebruik van innoverende technologieën binnen de overheidsgebouwen zoals warmtekrachtkoppeling, warmte/koudeopslag en warmtepompen.

 

Het potentieel voor de installatie van warmtekrachtkoppeling wordt geraamd op minimum 14 in de gebouwen van de federale overheid.

 

Ten vijfde, toepassing van de lage energie en passieve constructie bij de bouw van nieuwe overheidsgebouwen, bijvoorbeeld gevangenissen.

 

Over deze vijf maatregelen was er een consensus vanwege de stakeholders. De tweede fase van politiek overleg is nu begonnen. Ik zal het Parlement op de hoogte houden van het stappenplan dat uit dit proces zal voortkomen. Het programma van het Vlaams Gewest, dat op de website staat, is zeker van belang en zal onze activiteiten zeker beïnvloeden.

 

10.03  Rita De Bont (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben zelf nieuw in het Parlement, zoals u weet, en het verwondert mij eigenlijk dat de interesse voor deze energiebesparing vrij recent is. Uw antwoord is daardoor waarschijnlijk ook vrij theoretisch en ik denk dat het beter zal zijn als we concrete metingen kunnen doen en dan concrete doelen kunnen vooropstellen om dat te kunnen bereiken. Dat was eigenlijk de bedoeling van mijn vraag. Alles is voor beterschap vatbaar.

 

Voorzitter: Peter Logghe.

Président: Peter Logghe.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

11 Questions jointes de

- Mme Marie-Martine Schyns au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les véhicules à hydrogène" (n° 6284)

- M. Bart Laeremans au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les véhicules à hydrogène" (n° 6578)

11 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Marie-Martine Schyns aan de minister van Klimaat en Energie over "voertuigen op waterstof" (nr. 6284)

- de heer Bart Laeremans aan de minister van Klimaat en Energie over "voertuigen op waterstof" (nr. 6578)

 

11.01  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, uit de hoorzittingen inzake Energie 2030 bleek dat er heel wat perspectieven voor het gebruik van waterstof als brandstof voor onder meer wegtransport bestaan. Ons land heeft inzake de distributie van waterstof bovendien vandaag reeds het beste netwerk ter wereld. Dat heb ik mij toch laten vertellen.

 

Anderzijds lijkt daaromtrent op nationaal en internationaal niveau weinig te bewegen. Bijvoorbeeld wat betreft de Europese doelstellingen inzake CO2 lezen wij heel weinig over het wegtransport. Wij lezen veel over elektriciteit en over allerlei certificaten maar weinig over het wegtransport.

 

Nochtans zou een versnelde omschakeling naar waterstof erg belangrijke gevolgen voor de strijd tegen de CO2-uitstoot hebben.

 

Bovendien is er ook het milieuaspect, met name de leefbaarheid van de steden, wanneer de uitstoot van benzine en diesel wegvalt of daalt.

 

Uiteraard is er ook nog het sociale aspect. Indien wij van de peperdure, olieproducerende landen afhankelijk blijven, dreigt op termijn de bevolking het gelag te betalen. Wij dreigen in dat geval voor quasionbetaalbare transporttarieven komen te staan.

 

Vorige week is ook gebleken dat Vlaamse en Nederlandse bedrijven op dat vlak, met steun van de Vlaamse regering, intensief gaan samenwerken.

 

Ik had graag geweten waar uw beleid ter zake staat.

 

Stimuleert het federale niveau het onderzoek naar de toepassingen van waterstof? Zo ja, welke budgetten worden hiervoor vrijgemaakt?

 

Ten tweede, bestaan er daaromtrent concrete doelstellingen? Wordt daaromtrent met de Gewesten samengewerkt?

 

Ten derde, worden de autoconstructeurs gestimuleerd om voertuigen op waterstof te maken? Op dat vlak zijn wij een belangrijke partner. Vooral in Vlaanderen zijn er heel wat constructeurs, die op dat vlak zouden kunnen worden gestimuleerd. Indien niet, waarom gebeurt dat niet? Waarom worden de autoconstructeurs niet gestimuleerd?

 

Worden fiscale maatregelen voor de bevolking overwogen om op termijn steeds meer op waterstof voor voertuigen voor individueel gebruik over te schakelen?

 

Werden daaromtrent reeds besprekingen op Europees niveau gevoerd? Zijn er Europese doelstellingen, waardoor de omschakeling sneller kan verlopen?

 

11.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, eerst en vooral wil ik eraan herinneren dat het verkieslijk is de vraag naar niet-duurzame mobiliteit te verminderen.

 

Technologie reikt technische oplossingen aan. Hoe goed deze ook mogen zijn, ze zijn onvoldoende indien voor het overige het aantal en vooral het niet-duurzame gebruik van de voertuigen blijft stijgen.

 

Dit gezegd zijnde, de technologische milieumaatregelen voor de voertuigen beogen de negatieve weerslag ervan te verminderen. Zij worden op Europees niveau genomen. De lidstaten zijn wat dat betreft verantwoordelijk voor de stimulerende en ontradende maatregelen zoals fiscaliteit, informatie aan de verbruikers, enzovoort.

 

De brandstofproductie volgt dezelfde logica. Op dit ogenblik kent de regering een vermindering toe op de factuur voor voertuigen die minder dan 150 CO2 per kilometer uitstoten en voor dieselvoertuigen die minder dan 5 milligram fijn stof per kilometer uitstoten.

 

Deze maatregelen die zijn aangepast aan de huidige technologieën vormen evenwel een stimulans voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën die minder CO2 uitstoten. Deze oriëntatie is gebaseerd op emissiewaarden en niet op de waarde van de technologie.

 

De waterstoftechnologie is veelbelovend wat uitstoot betreft tijdens de fase van gebruik, maar de fasen van samendrukking, stockering en vervoer blijven veel energie vergen, met alle risico's van dien inzake uitstoot die men daarbij kan veronderstellen.

 

Er bestaan verschillende mogelijkheden voor de productie van waterstof naar gelang de grondstof, onder meer waterelektrolyse, pyrolyse van methaan, biomassareactoren, enzovoort. Deze procedés zitten echter nog steeds in het ontwikkelingsstadium.

 

Voor de kleine productie-eenheden is het rendement voor het vervaardigen niet interessant op milieugebied noch op economisch vlak. De beste vooruitzichten schatten het rentabiliteitsniveau op eenheden die bijvoorbeeld 500 ton biomassa per dag ter verwerking nodig hebben.

 

Er dient te worden aangestipt dat volgens de informatie waarover wij beschikken het werkingsprincipe van het vermelde voertuig gebaseerd blijft op de conventionele ontbrandingsmotor waarvan het rendement slechts 40% bedraagt.

 

Waterstof kan beter worden aangewend in brandstofbatterijen, samen met elektrische wagens waarvan het rendement ongeveer 60% bedraagt.

 

De steun die wordt verleend moet gebaseerd zijn op milieudoelstellingen, energieverbruik en uitstoot van vervuilende stoffen qua gebruik voor de voertuigen en qua productie voor de brandstoffen.

 

11.03  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u schetst de zaak in een breder perspectief. Ik kan daar op een aantal vlakken akkoord gaan. De productie van waterstof stelt op dit moment inderdaad nog wel problemen.

 

U wekt in het begin echter wel de indruk dat u alleen het duurzame gebruik van voertuigen wilt stimuleren en het niet-duurzaam gebruik ervan niet. Het lijkt mij dat u nog steeds helemaal ingekapseld zit in het idee van benzine en diesel als essentiële brandstof en dat er op dit moment niet veel alternatieven daarvoor zijn, terwijl waterstof wel degelijk een zeer duurzame energiebron zou kunnen worden.

 

Ik denk aan de uitstoot, maar daarmee gaat u akkoord. Ook op het vlak van de productie zijn er zeer veel mogelijkheden op termijn voor de aanmaak via de kerncentrales van de vierde generatie. Het zogenaamde MYRRHA-project is zeer veelbelovend voor de aanmaak van waterstof. Het zijn die kerncentrales die op een zeer grote schaal waterstof goedkoop zullen kunnen aanmaken.

 

Daarom is het zeker gewenst dat men die studie over de kerncentrales van de vierde generatie intensifieert en dat u daar op dat vlak het proces niet zozeer blokkeert, maar integendeel stimuleert.

 

Wij hebben de debatten reeds gevoerd. Op dit vlak laat u veel te weinig in uw kaarten kijken. U geeft de indruk dat u het MYRRHA-project alleen zinvol vindt als het over medische toepassingen gaat en niet als het gaat over de aanmaak van elektriciteit.

 

Mijnheer de minister, in elk geval zit u wat vastgeroest in het keurslijf van de traditionele energieën uit fossiele brandstoffen terwijl Vlaanderen en Nederland reeds veel verder staan en waterstofonderzoek volop willen stimuleren en het bedrijfsleven daarbij volop betrekken. Ik wil u vragen om u daarin verder te verdiepen en om minstens kennis te nemen van wat men daar aan het doen is, wat Vlaanderen en Nederland daar aan het realiseren zijn en om ervoor te zorgen dat u de boot niet mist, want er is in deze materie nog heel veel onderzoek nodig.

 

Als wij zover komen dat de aanmaak van waterstof goedkoper wordt en nuttiger wordt dan blijven voortgaan met de klassieke fossiele brandstoffen van benzine en diesel, moeten wij heel dringend die weg inslaan. Ik stel vast dat op andere continenten veel meer perspectieven en doelstellingen naar voren worden geschoven en dat Europa op dit vlak de boot dreigt te missen.

 

Ik verbaas mij erover dat op Europees niveau allerlei normen worden gesteld, allerlei doelstellingen worden naar voren geschoven, maar dat men zich inzake verkeer en wegtransport beperkt tot bepaalde uitstootniveaus en voor de rest niet verder kijkt, niet op lange termijn kijkt.

 

U zou op dat vlak een heel belangrijke rol kunnen spelen, indien u de moed hebt de platgetreden paden te verlaten.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

12 Question de Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les conclusions du dernier rapport annuel RAPEX et ses implications pour la Belgique" (n° 6301)

12 Vraag van mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de minister van Klimaat en Energie over "de conclusies van het jongste RAPEX-jaarverslag en de gevolgen ervan voor België" (nr. 6301)

 

Voorzitter: Bart Laeremans

Président: Bart Laeremans

 

12.01  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, j’ai des questions à vous poser concernant le dernier rapport annuel RAPEX et ses implications pour la Belgique.

 

Il s’agit d’un système d’alerte rapide au niveau européen sur les questions des produits dangereux. Selon le dernier rapport annuel de ce système RAPEX, le nombre de produits dangereux retirés du marché dans l’Union européenne s’est accru de 53% par rapport à l’année précédente. Selon la commissaire européenne compétente, il faut considérer cette augmentation de notifications comme une amélioration de la capacité de surveillance des États membres et il y a tout lieu de croire que les consommateurs européens sont mieux protégés aujourd’hui que par le passé.

 

Ce sont les jouets qui constituent la catégorie de produits qui fait l’objet du plus grand nombre de notifications, ce qui confirme, d’une part, que de nombreux jouets ne respectent pas les normes de sécurité et, d’autre part, que c’est une priorité pour les autorités de surveillance du marché.

 

Un autre élément qui ressort du rapport de 2007 est la réduction de l’écart entre les pays qui envoient le plus de notifications et ceux qui en envoient le moins, ce qui traduit une participation plus équilibrée au système.

 

Monsieur le ministre, ceci m’amène tout naturellement à vous poser des questions quant aux conclusions de ce rapport pour la Belgique. Pourriez-vous m’indiquer le nombre de notifications envoyées par la Belgique en 2007? Ce nombre est-il à l’image de la moyenne européenne? Est-il en augmentation par rapport aux années précédentes? Connaissez-vous par ailleurs, pour la Belgique, les catégories de produits qui font l’objet du plus grand nombre de notifications?

 

12.02  Paul Magnette, ministre: Madame Snoy, le nombre de notifications envoyées par la Belgique via le système d'alerte rapide RAPEX s'élève pour l'année 2007 à 15. Ce nombre est en augmentation par rapport aux années précédentes: en 2005, il y en avait 10 et 8 en 2006. Pour 2007, on retrouve 7 notifications portant sur des vélos pour enfant, 3 sur des cosmétiques et 2 sur des jouets (puzzles en bois).

 

Le faible nombre de notifications par rapport à d'autres pays membres est lié à différents facteurs. Parmi ceux-ci, figurent les mesures volontaires prises par les fabricants. Ces mesures sont notifiées via le système RAPEX par l'État membre où le fabricant a son siège. De nombreuses sociétés internationales ayant leur siège à l'étranger, le nombre de notifications belges est inférieur à la moyenne.

 

Une deuxième raison est la méthode d'évaluation du risque utilisée en Belgique. Cette méthode mène moins rapidement au classement comme produit comportant un risque grave que la méthode appliquée par de nombreux autres États membres. Je tiens cependant à préciser que la nouvelle méthode en cours de développement par la Commission européenne s'inspire fortement de la méthode belge, ce qui prouve sa fiabilité.

 

12.03  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, en effet, je suis un peu impressionnée par le faible nombre. Ou bien cela signifie que tous les produits mis sur le marché sont incroyablement sûrs, ou bien cette situation est due au manque de moyens pour les contrôles. Je reste donc inquiète quand vous dites que c'est inférieur à la moyenne.

 

Je compte rester attentive. Nous devons adopter des normes de sécurité et des méthodes d'examen nous menant à une sécurité au moins aussi fiable que dans les autres pays. Je poursuivrai donc ma vigilance à cet égard.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "de sanering van BP1 en BP2" (nr. 6304)

13 Question de Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'assainissement de BP1 et BP2" (n° 6304)

 

13.01  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de sanering van BP1 en BP2 in het vakjargon. Het gaat dus over Eurochimic en de ex-waste-installaties van SCK. Dat zijn twee nucleaire passiva waarvoor in het verleden nauwelijks geld in is voorzien. BP1 werd betaald door de Belgische Staat. BP2 werd betaald door Electrabel, gegarandeerd door conventies tot het jaar 2000. Olivier Deleuze, voormalig staatssecretaris, heeft de financiering opengebroken en een regeling uitgewerkt op basis van een vijfjaarlijks financieringsplan via een heffing op de kilowattuur op de elektriciteitsfactuur. Het gaat om een bedrag van ongeveer 55 miljoen euro per jaar.

 

Binnenkort komt u met een nieuw plan. In afwachting daarvan wens ik een aantal vragen te stellen over de stand van zaken vandaag.

 

Ten eerste, hoeveel heeft de sanering van BP1 tot nu tot gekost?

 

Ten tweede, hoeveel heeft de sanering van BP2 tot nu toe gekost?

 

Ten derde, hoeveel van de kosten werden gedragen door de overheid en hoeveel door andere partners?

 

Ten vierde, wat zijn de meest recente schattingen voor de nog uit te voeren sanering? Zoals u weet variëren de schattingen van jaar tot jaar.

 

Ten vijfde, welke sites moeten nog verder worden gesaneerd? Is de sanering van BP1 ondertussen afgerond met de afbraak van het gebouw? Wat is de vordering op de site BP2? Zijn er nog nieuwe of te verwachten passiva? Ik denk bijvoorbeeld aan het slib van de Molse Nete, maar ook aan de niet-conforme vaten Eurobitum.

 

13.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Van der Straeten, van 1989 tot 2007 heeft de sanering van het nucleair passief BP1 in totaal 310 miljoen euro gekost en het nucleair passief BP2 215 miljoen euro. Van de zonet genoemde saneringskosten werden voor het passief BP1 153 miljoen euro gedragen door de begroting van de Belgische Staat en voor het passief BP2 144 miljoen euro door de elektriciteitsproducenten. Tevens werd gebruikt gemaakt van inkomsten uit de intrestopbrengsten van de middelen, beschikbaar in de passieffondsen, van het saldo van de bedragen destijds ter beschikking gesteld door Eurochimique en van beperkte inkomsten uit de tarificatie van standaardafval die ontmantelingsprovisies voor enkele installaties van het passief BP2 insluit en waartoe alle afvalproducenten bijdragen.

 

Vanaf 2003 wordt de financiering van de passiva BP1 en BP2 verzekerd via een deel van de federale bijdrage die wordt geheven op het verbruikte kilowattuur. Voor de periode 2003-2007 werd een totaalbedrag betaald aan Niras, gelijk aan 258 miljoen euro.

 

Volgens de recentste schatting vertegenwoordigt de nog uit te voeren saneringsactiviteit een bedrag van 884 miljoen euro inzake ontmanteling. Voor de beheerskosten verbonden met het beheer van het radioactief afval is een herziening van de raming nog aan de gang. Niras stelt vijfjaarlijkse rapporten op over de inventaris van alle nucleaire installaties en alle terreinen die radioactieve stoffen bevatten, die zij overhandigt aan haar voogdij, overeenkomstig de bepalingen ter zake van de programmawet van 12 december 1997.

 

Het tweede vijfjaarlijkse rapport behelst de periode 2003-2007 en werd mij in februari 2008 overhandigd. Uit het rapport blijkt dat de totale nucleaire kostprijs van de sites die het voorwerp zijn van het in het rapport opgenomen repertorium – sites van klasse 1, 2 en 3 en sites zonder nucleaire vergunning – 7.930 miljoen euro bedraagt, waarvan 97% gedekt is door provisies.

 

Het totaal potentieel nucleair passief voor België bedraagt momenteel bijgevolg 233 miljoen euro of 3% van de totale nucleaire kostprijs. Het gaat om een potentieel passief dat vooral betrekking heeft op de universiteitscyclotrons en nader onderzoek vergt met het oog op de toekomst en het treffen van eventuele maatregelen indien nodig.

 

Wat meer bepaald de sanering van de nucleaire passiva BP1 en BP2 betreft, kan ik u melden dat de saneringsoperaties volop bezig zijn en nog ten minste tot 2020 zullen worden voortgezet. Er worden geen nieuwe nucleaire passiva meer verwacht. De niet-conforme vaten van eurobitum en andere niet conforme vaten houden geen mogelijkheid van een nieuw passief in, vermits de kosten die ermee gepaard gaan, worden gedekt door de financiële dragers ervan, in hoofdzaak Electrabel en het passief EP.

 

Tot slot ben ik zo vrij het geachte lid te verwijzen naar de bepalingen van het koninklijk besluit van 20 juli 2001, houdende algemeen reglement van de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van ioniserende stralingen, op grond waarvan het de veiligheidsautoriteiten, in casu het FANC, toekomt te beslissen over dossiers zoals het slib van de Molse Nete. Voor meer informatie daarover verwijs ik het geachte lid naar de minister van Binnenlandse Zaken.

 

13.03  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil u heel hartelijk bedanken voor uw uitgebreid en gedetailleerd antwoord.

 

U zal het wel met mij eens zijn dat de cijfers om van te duizelen zijn, ook al gaat het slechts om een klein aantal aspecten waarvoor nooit provisies werden aangelegd. In absolute cijfers lopen de bedragen niettemin heel erg op.

 

Ik zou nog een kanttekening willen maken. Misschien moeten wij voorzichtiger zijn met de uitspraak dat er geen nieuwe, nucleaire passiva te verwachten zijn. Indien uit het onderzoek rond de niet-conforme vaten, dat momenteel aan de gang is, zou blijken dat er toch nog enkele, andere problemen opduiken of in de toekomst kunnen opduiken, vrees ik dat wij met een potentieel nucleair passief zouden kunnen zitten, waarvoor wij de nodige behoedzaamheid en bedachtzaamheid aan de dag moeten leggen.

 

Aan alle voorstanders van kernenergie zou ik nog willen zeggen dat beweren dat kernenergie goedkoop is, een verkeerde vaststelling is.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "de aanvullende studie besteld bij het Planbureau betreffende het potentieel aan hernieuwbare energie in België" (nr. 6305)

14 Question de Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'étude complémentaire commandée auprès du Bureau du Plan relative au potentiel d'énergies renouvelables en Belgique" (n° 6305)

 

14.01  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, het is eigenlijk een vraag waarmee ik wil terugkomen op een eerdere vraag die ik heb gesteld, op 29 januari was dat. De tijd gaat snel. De vraag ging over een aanvullende studie die was besteld bij het Planbureau betreffende het potentieel hernieuwbare energie in België.

 

Ik heb er uw antwoord nog eens op nagelezen en citeer uit uw antwoord: de studie werd samen met de drie Gewesten besteld bij het federaal Planbureau. Het gaat om twee complementaire studies ter ondersteuning van de Belgische overheden bij de verdeling van de doelstellingen voor een verkennende analyse van de verschillende scenario's gebaseerd op de unilaterale Europese twintig procent-klimaatdoelstelling, enerzijds, en de mondiale klimaatdoelstelling van dertig procent, anderzijds. Bijkomend studiewerk is nog lopende, waaronder de analyse van de economische impact van de verschillende EU-doelstellingen op België.

 

Op het moment dat ik de vraag stelde, had u alleen voorlopige cijfers over de resultaten. U heeft toen gezegd dat het niet opportuun was om die al te verspreiden omdat de onderhandelingen met de Europese Commissie toen nog moesten beginnen. U heeft zich toen wel principieel voorstander getoond van een debat in het Parlement en om die studie ter beschikking te stellen. Maar omdat u ze niet alleen hebt besteld, moest de bereidheid ook worden onderzocht van de andere opdrachtgevers, in casu de Gewesten. Daarover werden toen nog geen afspraken gemaakt.

 

Vandaag, op 24 juni, had ik dus graag geweten wat de stand van zaken is betreffende deze studie?

 

Ten tweede, wat zijn de al dan niet voorlopige resultaten die blijken uit de studie?

 

Ten derde, kan u deze studie ter beschikking stellen van het Parlement?

 

14.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Van der Straeten, in de eerste plaats betreft de bedoelde studie niet het potentieel aan hernieuwbare energie in België. Eigenlijk moet de studie in een ruimer kader worden geplaatst. Het doel van de studie is het bestuderen van de energetische emissie en de economische impact van mogelijke doelstellingen voor hernieuwbare energie, voor non-ETS en voor biobrandstoffen voor België, rekeninghoudend met een aantal parameters, zoals het al dan niet een beroep kunnen doen op het flexibiliteitsmechanisme.

 

Het potentieel aan hernieuwbare energie wordt dus niet becijferd, maar wel welke hernieuwbare energiebronnen kunnen worden ingezet om een doelstelling van bijvoorbeeld 13% hernieuwbare energie in het finale energiegebruik voor België te behalen, alsmede de daarmee verbonden kosten.

 

Wat de stand van zaken betreft, de studie is nog lopend, tot eind juli 2008. De termijn van de studie is dus met twee maanden verlengd. Op dit ogenblik zijn er dus geen voorlopige resultaten beschikbaar. Het is echter altijd mijn bedoeling geweest om deze studie ter beschikking te stellen, maar daarvoor is het akkoord van alle opdrachtgevers, de drie Gewesten en mijn departement, noodzakelijk. Op dit ogenblik is dat akkoord er niet.

 

14.03  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, wij zullen in de andere parlementen ook vragen stellen opdat die studie ter beschikking zou worden gesteld. Die vraag moet immers niet alleen aan u worden gesteld, maar ook aan de gewestministers bevoegd voor Energie.

 

Het resultaat is zeer belangrijk. Het is een ruimer object, maar wij weten allemaal dat de achterliggende idee is geweest om te becijferen hoeveel het zou kosten als wij een ambitieus percentage hernieuwbare energie willen halen. U weet evengoed als ik dat het vooral de Vlaamse overheid is die grote vraagtekens plaatst bij de betaalbaarheid daarvan.

 

Ik heb in de wandelgangen begrepen dat de eerste voorlopige conclusies zeer geruststellend zijn en dat de macro-economische impact van een percentage van 13% niet zo groot is en geen grote problemen zal opleveren en het dus met andere woorden gemakkelijk haalbaar is.

 

Ik zal mijn collega's in de andere parlementen vragen om op hun gewestelijke ministers de nodige druk uit te oefenen om de studie te verspreiden.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

15 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la mise en oeuvre d'un CCS négatif sur les unités produisant de l'énergie à partir de la biomasse" (n° 6313)

15 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Klimaat en Energie over "de toepassing van een negatieve CCS op het gebruik van biomassa als energiebron" (nr. 6313)

 

15.01  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, l'organisation écologiste norvégienne Bellona a présenté un ensemble de mesures qui permettraient, selon elle, de réduire de 85% les émissions de gaz à effet de serre d'ici 2050, objectif à atteindre selon le GIEC, pour limiter à 2° C la hausse moyenne des températures et éviter ainsi des catastrophes majeures.

 

De la combustion d'algues à l'enfouissement de CO2 – solutions maintes fois débattues, notamment en commission de la Santé publique – en passant par la taxation des produits en fonction de leur impact sur le climat, tant à la production qu'à l'utilisation, par l'amélioration de l'efficacité énergétique ou encore l'amélioration de la gestion des forêts, les solutions proposées ne sont pas toutes nouvelles pour combattre le réchauffement de la planète qui est un "défi considérable mais pas insurmontable", selon Frédéric Hauge, président de Bellona.

 

En revanche, l'association fait preuve d'originalité lorsqu'elle propose d'appliquer le principe du CCS à des centrales alimentées à la biomasse afin de mettre en place une "contribution carbone négative". Ainsi, une centrale fonctionnant à la biomasse (des algues, par exemple) permettrait de produire de l'énergie tout en éliminant du CO2, celui absorbé par ladite biomasse par voie de photosynthèse.

 

Le fait de regarder la télévision, d'utiliser les appareils électroménagers ou encore de conduire une voiture électrique permettrait de supprimer du CO2 de l'atmosphère. "Les mêmes compétences et capacités industrielles qui ont créé le problème peuvent permettre de le résoudre", ajoute Frédéric Hauge.

 

Cette proposition pourrait donc être mise à profit pour promouvoir les équipements produisant de l'énergie à partir de la biomasse, et donc favoriser son développement.

 

Monsieur le ministre, que pensez-vous de cette proposition qui semble aller dans le bon sens? Quelles autres mesures envisagez-vous afin de favoriser le développement d'énergie à partir de la biomasse?

 

Pensez-vous que notre pays pourrait se lancer dans cette approche du CCS et la promouvoir au sein des instances internationales en la mettant lui-même en pratique?

 

Je pense que le défi de l'énergie n'attend pas; vous avez évoqué le fait que c'était pour la fin 2009. Il est important que nous nous y attelions dès maintenant avec d'autres idées que la diminution de la TVA à 6% et en y contribuant autrement qu'en "discutant sur un coin de table après un repas arrosé", comme vous l'avez mentionné la semaine passée.

 

15.02  Paul Magnette, ministre: Le "coin de table" et le qualificatif que vous appliquez sont de votre propre cru, monsieur Flahaux. Pour le reste, la technologie du captage et stockage géologique du CO2, le CCS, peut théoriquement s'appliquer à n'importe quelle source de CO2 pour autant que celle-ci soit fixe et représente un certain volume d'émissions. Les grandes applications envisagées pour le CCS concernent les grandes installations de combustion, principalement les centrales de production d'électricité utilisant des combustibles fossiles qui constituent une source majeure d'émissions de CO2. Rien n'empêche toutefois d'appliquer la même technologie aux centrales alimentées en tout ou en partie par de la biomasse.

 

Il faut toutefois souligner les limites de cette technologie. La première est la capacité de stockage géologique. Celle-ci et très variable selon les régions du monde. En Belgique, une certaine capacité existe mais elle est toutefois relativement limitée par rapport aux émissions produites sur notre territoire. Cette capacité sera exploitée en priorité pour stocker le volume de CO2 des centrales les plus polluantes, c'est-à-dire principalement les centrales au charbon qui génèrent le plus d'émissions de CO2 par kW/h produit. Les centrales fonctionnant à la biomasse dont le bilan CO2 est nettement plus favorable ne sont donc pas les premières candidates pour le CCS.

 

La deuxième limite réside dans le fait que la technologie du CCS n'est pas dénuée d'inconvénients tels que les risques pour l'environnement liés aux fuites possibles, la surconsommation énergétique associée à la capture, au conditionnement, au transport et à l'injection de CO2, les infrastructures importantes qu'il conviendra de mettre en place et enfin le coût, prohibitif pour l'instant, de cette technologie.

 

Une proposition de directive sur le CCS présentée par la Commission dans le paquet "Climat-Énergie" est en cours de discussion au Conseil de l'UE. Elle vise à établir un cadre réglementaire pour le développement de projets de démonstration de CCS dans l'UE. Une fois réalisés, ces projets devraient permettre d'y voir plus clair quant au potentiel économique de cette technologie, quant à la maîtrise du risque environnemental et aux possibilités de déploiement du CCS sur une échelle commerciale.

 

Votre question porte également sur la valorisation énergétique de la biomasse. Il y a trois voies principales de valorisation: la voie alimentaire, la voie de la matière et la voie énergétique. Nous devons mettre en place une véritable stratégie pour l'utilisation de la biomasse afin d'équilibrer ces trois modes d'utilisation. Le projet Bellona que vous mentionnez présente la grande qualité d'utiliser les algues, ce qui limite la concurrence avec les autres modes de valorisation. En outre, la production de biomasse doit être assortie de critères de durabilité environnementaux et socio-économiques. Dans le cas spécifique des algues, il faut être particulièrement vigilant à ne pas introduire d'espèces invasives, aux pollutions induites par les effluents et aux risques liés à l'utilisation d'organismes génétiquement modifiés.

 

Dans l'attente des résultats de ces projets, je continuerai à privilégier les énergies renouvelables et l'efficacité énergétique qui sont loin d'avoir montré tout leur potentiel et qui permettront, à un coût raisonnable et en créant de nombreuses opportunités, notamment en termes d'emploi, d'atteindre les objectifs assignés à la Belgique dans le paquet "Climat-Énergie" à l'horizon 2020.

 

15.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, je retrouve à travers votre réponse le ministre crédible que j'apprécie beaucoup. Il est vrai que j'avais été un peu choqué de la manière dont vous aviez littéralement descendu l'attitude du MR pour relancer le débat en matière d'énergie. Ici, vous m'avez fait une réponse qui me satisfait complètement et qui montre votre volonté constructive.

 

Je ne peux que m'en réjouir.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

16 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Klimaat en Energie over "het elektrisch autorijden" (nr. 6528)

16 Question de M. Peter Logghe au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les voitures électriques" (n° 6528)

 

16.01  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 27 mei heb ik u gevraagd of de CO2-uitstoot niet kon worden verminderd door het promoten van het elektrisch autorijden. U herinnert zich dat misschien nog. Ik wees u er toen op dat op dit moment een aantal uitgebreide en goed voorbereide experimenten in Denemarken en Israël inzake windenergie en zonne-energie aan de gang waren. Ik las onlangs ook dat Nederland het elektrisch autorijden in een stroomversnelling wil brengen.

 

Volgens het Nederlandse energiebedrijf Essent, dat ook in België actief is, staat dit autorijden op het punt massaal door te breken. Het energiebedrijf ontwikkelde namelijk een netwerk dat zorgt voor het opladen van elektrische auto’s, zodat men minstens elke 100 km zijn wagen kan opladen. ’s Nachts zou dat trouwens tegen een lager tarief kunnen. Anders zouden het geen Nederlanders zijn.

 

Mijnheer de minister, u kent hopelijk het initiatief van het Nederlandse energiebedrijf. Biedt dit mogelijkheden voor België op korte termijn? Wordt het niet dringend tijd om massaal in te zetten op onderzoek en ontwikkeling van het elektrisch autorijden zodat het ook in België in een stroomversnelling geraakt? Wordt nagedacht over de fiscale aftrekbaarheid bij het elektrisch autorijden, zoals trouwens ook in het buitenland gebeurt? Wordt hierover overleg met de autosector gepleegd? Zijn er gesprekken aan de gang? Kunt u een stand van zaken geven?

 

16.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, de plaats van de auto en de brandstofkeuze waren centrale thema’s tijdens de workshop op de Lente van het Leefmilieu. Net zoals het Europees niveau ben ik voorstander van trapsgewijze prioriteiten te beginnen met de beheersing van de mobiliteit, de verbetering van de energie-efficiëntie van auto’s, de kwaliteit van brandstoffen en van nieuwe energieproducten zoals biobrandstoffen maar ook elektriciteit.

 

De regel daarbij is om via de analyse van de levenscyclus de voorrang te geven aan de opties die het minst energie verbruiken en die dus het minst broeikasgassen uitstoten ten opzichte van de energie die men tracht te vervangen.

 

Levenscyclusanalyse maakt het dus mogelijk om de beste energie in het algemeen te kiezen of de beste energie in een welomlijnd gebruiksgeval zoals bijvoorbeeld in de agglomeraties. In dit geval, en op voorwaarde dat de elektrische energie wordt geproduceerd op basis van duurzame energiebronnen zullen elektrische auto’s het mogelijk maken om zowel de broeikasgasemissies als de luchtvervuiling te verminderen. De technologie op het vlak van elektrische voertuigen moet eerst en vooral rijp zijn en moet nog evolueren. Het is dus geen onmiddellijke en wonderbaarlijke oplossing.

 

Ik ken de in Nederland genomen initiatieven nog niet, maar ik heb mijn administratie gevraagd om hierover een stand van zaken te maken.

 

Tijdens de Lente van het Leefmilieu werd de elektrische auto voor gebruik in de stad naar voren geschoven als antwoord op de problemen inzake overmatig brandstofverbruik en luchtvervuiling. Ik pleit ervoor dat het politieke debat uitmondt in een ambitieuze maatregel die de uitstoot van broeikasgassen, fijn stof en NOx aanzienlijk zal beperken.

 

De voorbereiding van de Europese verordening met betrekking tot de CO2-uitstoot van auto’s en de andere Europese dossiers als euronormen zijn de onmisbare elementen om de broeikasgasemissies van de bestaande technologie in grote mate te beperken. Deze Europese werkzaamheden zijn een van mijn prioriteiten.

 

Mogelijke fiscale maatregelen zijn wel op tafel gelegd en voorgelegd in het kader van de Lente van het Leefmilieu. Met collega Clerfayt moet nu de discussie verder worden gevoerd.

 

De sector van de autoconstructeurs is vanzelfsprekend een actor waar wij niet om heen kunnen. Het is duidelijk dat de regering klaar moet zijn om een initiatief te nemen wanneer dit een relevante piste is.

 

16.03  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik vul uw antwoord kort aan.

 

Het Nederlandse bedrijf maakt zich sterk dat er tegen 2025, wat niet zo veraf is, zowat 1.800.000 mensen met hun systeem elektrisch aangedreven wagens in Nederland zullen rondrijden.

 

Dat zijn heel concrete plannen. In Nederland is blijkbaar de politieke wil aanwezig om iets met het dossier van de elektrisch aangedreven wagens te doen. Ik hoop dat wij in Europa niet opnieuw als de slechtste leerling van de klas naar voren komen. Ik hoop dat wij de zaak ernstig genoeg nemen en er voldoende sterke, politieke wil tegenover plaatsen om het project te doen lukken en in elk geval nader onderzoek en een nadere analyse mogelijk te maken.

 

Ik dank u niettemin voor de open geest waarmee u het probleem bekijkt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

17 Vraag van de heer Dirk Vijnck aan de minister van Klimaat en Energie over "de haalbaarheidsstudie van een vermindering tot 6% van het BTW-tarief op energiebesparende bouw- en renovatiewerken en voor het gebruik van vernieuwbare energie" (nr. 6568)

17 Question de M. Dirk Vijnck au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'étude de la faisabilité d'une réduction à 6% du taux de TVA sur les travaux de construction et de rénovation générateurs d'économies d'énergie et sur le recours aux énergies renouvelables" (n° 6568)

 

17.01  Dirk Vijnck (LDD): Mijnheer de minister, in de regeringsverklaring van maart staat dat de regering de haalbaarheid van de vermindering tot 6 procent van het btw-tarief op energiebesparende bouw- en renovatiewerken of op het gebruik van vernieuwbare energie, althans voor schoolgebouwen, ziekenhuizen, rusthuizen en gehandicaptenhomes zal onderzoeken. De regering zou ook onderzoeken of dergelijke maatregelen de concurrentie tussen de private en publieke sector zou verstoren.

 

Ik heb daarover drie korte vragen.

 

Is het onderzoek waarvan sprake in de regeringsverklaring, reeds opgestart? Wanneer verwacht u de eerste resultaten van het onderzoek? Zal de regering, indien de resultaten van het onderzoek gunstig zijn, ook verder gaan dan de studiefase en de btw-verlaging effectief uitvoeren?

 

17.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer Vijnck, er is in het regeerakkoord inderdaad het volgende bepaald. Ik citeer: “Voor de schoolgebouwen, ziekenhuizen, rusthuizen en gehandicaptenhomes bestudeert de regering de haalbaarheid van een vermindering tot 6 procent van het btw-tarief op energiebesparende bouw- en renovatiewerken en voor het gebruik van vernieuwbare energie, en dit zonder concurrentieverstoring tussen de publieke en de private sector te creëren. Bij ontstentenis hiervan zal de regering alternatieve oplossingen onderzoeken.”

 

In het kader van de Lente van het Leefmilieu, workshop Energie & Klimaat, heeft het voorstel om die mogelijkheid te bestuderen, het voorwerp uitgemaakt van een eerste onderzoek door een dertigtal deelnemers. De besluiten van de deelnemers zijn heel positief, aangezien de maatregel niet alleen werd ondersteund, maar ook als “groen” werd gerangschikt, wat wil zeggen dat ze met een sterke, eenparige consensus werd gesteund. De groep besliste eveneens het toepassingsgebied ervan uit te breiden.

 

Zoals u reeds weet, zal de Lente van het Leefmilieu op 2 juli 2008 uitmonden in een reeks besluiten en beleidsbeslissingen, op basis van de voorstellen van maatregelen die door de verschillende workshops en groepen worden aangereikt. Het is immers de hoop van de Lente van het Leefmilieu het onderzoeksstadium te overstijgen en te komen tot het stadium van concrete maatregelen en beslissingen. Dat vereist evenwel het formeel akkoord van de Europese Commissie. De maatregel zal natuurlijk mijn volledige steun genieten.

 

Gelijklopend met de Lente van het Leefmilieu werd er ook een groep Groene Fiscaliteit opgericht onder de voogdij van staatssecretaris voor groene fiscaliteit, de heer Bernard Clerfayt. Die groep is belast met het onderzoeken van de maatregel. Voor meer details nodig ik u derhalve uit zich te richten tot de heer Clerfayt.

 

17.03  Dirk Vijnck (LDD): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik zal die vraag dus ook eens stellen aan de heer Clerfayt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

18 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Klimaat en Energie over "les problèmes relatifs à la vente sur internet et la protection des consommateurs" (nr. 6571)

18 Question de M. Peter Logghe au ministre du Climat et de l'Énergie sur "de problemen bij internetverkoop en consumentenbescherming" (n° 6571)

 

18.01  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, last but not least.

 

De Europese centra voor de consument hebben in 2007 meer dan 10.000 klachten ontvangen inzake de verkoop via internet. Dit stijgende aantal klachten kan op het eerste gezicht vrij normaal lijken omdat ook steeds meer mensen over internet beschikken en allerlei aankopen doen via het internet. De drempel om via internet aan te kopen, wordt op die manier ook kleiner. Het opmerkelijke in de cijfers was toch wel dat België het inzake het aantal klachten vrij slecht deed op Europees niveau. België stond als negende laatste op een totaal van 29 landen.

 

Enkele concrete vragen. Ten eerste, hebt u commentaar op deze Europese cijfers?

 

Ten tweede, verdient het geen aanbeveling om onze wetgeving strenger en consumentvriendelijker te maken zodat bijvoorbeeld inzake consumentenrechten concrete coördinaten van het bedrijf dat goederen verkoopt via het internet voor elke consument te controleren zijn?

 

Ten derde, zou het misschien nuttig kunnen zijn om op de webstek van bedrijven, die in België via internet verkopen, de gegevens van onze federale ombudsman voor consumentenzaken te vermelden zodat bedrogen kopers zeer gemakkelijk weten tot wie zij zich moeten wenden om klacht neer te leggen of wat dan ook?

 

Ik kom dan bij mijn laatste vraag, mijnheer de minister. Wordt er door de Belgische regering op de verschillende Europese beslissingsniveaus voldoende aangedrongen op het dermate scherp maken van de Europese regelgeving zodat de rechten van de consument in deze beter worden beschermd? Zou u mij kunnen zeggen welke concrete maatregelen er de jongste maanden in deze zijn genomen.

 

Ik dank u voor uw antwoord.

 

18.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer Logghe, al bezet België de negende plaats op negenentwintig, toch hebben de klachten van de Europese consumenten slechts betrekking op 30 internetverkopers.

 

In Duitsland, dat de eerste plaats bezet, slaan de klachten op 681 internetverkopers. Het aantal klachten tegen Belgische internetverkopers vertegenwoordigt 2% van het totaal aantal klachten dat de Europese Consumenten Centra, ECC, hebben ontvangen.

 

Overigens ontvangt het ECC in België meer klachten van Belgische consumenten tegen buitenlandse internetverkopers dan klachten van buitenlandse consumenten tegen Belgische internetverkopers.

 

De Belgische regelgeving is het resultaat van de omzetting van de Europese richtlijnen, die een voldoende bescherming waarborgen van de rechten van de consument. Aldus leggen de wet van 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument en de wet van 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij verplichtingen op inzake voorlichting, transparantie en eerlijkheid van de transacties van verkoop op afstand, en meer bepaald inzake de elektronische handel.

 

Zo moet een internetverkoper een gemakkelijke, directe en permanente toegang verlenen tot zijn identificatiegegevens, zoals handelsnaam, geografisch adres, contactgegevens en ondernemingsnummer.

 

De verschillende verplichtingen die aan de internetverkopers worden opgelegd, zijn voldoende om een adequate bescherming te verzekeren voor de belangen van de consument.

 

In België bestaat er als dusdanig geen ombudsman voor de consument. Wel hebben een aantal privé-initiatieven het licht gezien, zoals BeCommerce, dat de mogelijkheid biedt om klacht in te dienen tegen een internetverkoper die lid is van BeCommerce wanneer de bestelling niet verloopt zoals de consument het had gewenst.

 

In dat geval waakt B-Commerce erover dat het betrokken bedrijf zich bezighoudt met het individuele geschil dat haar ter kennis werd gebracht.

 

Wanneer een contractueel geschil tussen een consument en een internetverkoper voorgelegd wordt aan de Algemene Directie Controle en Bemiddeling van de FOD Economie, verschaft haar dienst ADR nuttige informatie aan de consument over zijn rechten en over de eventuele mogelijkheden tot alternatieve beslechting van de geschillen die in de betrokken sector bestaan.

 

De FOD Economie heeft trouwens een gids uitgegeven ten behoeve van de internetgebruikers die tevens beschikbaar is op de website. Verder werkt de FOD Economie aan een project van een didactische website die er zal uitzien als een pseudoklassieke commerciële website maar is vooral bedoeld om de internetgebruikers op een levendige en praktische wijze te informeren. De website wil de toepasselijke regelgeving vulgariseren en de internetgebruiker tegelijkertijd de kans bieden om bepaalde onderwerpen verder uit te diepen. De website richt zich zowel tot de gewone consument die via internet wil kopen als tot de kleine en middelgrote ondernemingen die goederen en diensten online wil aanbieden.

 

Ten slotte, ECC stelt voor om een online assistent te installeren die de consumenten helpt bij het vinden van informatie over internetverkopers. Howard werd ontwikkeld door ECC Denmark. ECC België overweegt om het ook op zijn website te installeren indien het de nodige subsidies krijgt.

 

De administratie neemt actief deel aan de Europese werkzaamheden inzake consumentenbescherming.

 

Op 16 december 2007 keurde het Europees Parlement een resolutie goed met betrekking tot een verbetering van het regelgevend kader betreffende de consumentenbescherming. Voornoemde resolutie geeft gevolg aan de vraag die door de Europese Commissie in haar Groenboek over de herziening van het consumentenacquis worden gesteld.

 

De richtlijn over de overeenkomsten op afstand die van toepassing is op de overeenkomsten die via internet worden gesloten, maakt deel uit van de richtlijnen die moeten worden herzien. Er werd aldus door de Europese Commissie een openbare raadpleging over bedoelde richtlijn gelanceerd. België heeft op de raadpleging geantwoord.

 

Zodoende pleit België voor een maximale harmonisatie van de Europese wetgevingen, op voorwaarde dat een hoog niveau van bescherming aan de verbruiker wordt gewaarborgd. Om voornoemde doelstelling te bereiken, namelijk het vertrouwen van de consumenten in grensoverschrijdende handel doen toenemen, moeten de verschillen tussen de nationale wetgevingen ten stelligste worden beperkt door het aannemen van gemeenschappelijke regels, die een hoog niveau van consumentenbescherming waarborgen.

 

18.03  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn volledig antwoord. Ik denk dat het wel een heel goed beeld schetst van de toestand zoals hij momenteel is.

 

Mijnheer de minister, zal op de webstek van de FOD Economie die informatie over die buitenlandse internetverkopers terug te vinden zijn? Ik verneem dat de administratie van plan is om dat Howard-programma op de webstek te plaatsen. Ik veronderstel dat deze Howard-toepassing voldoende info aan de consument zal geven teneinde hem wegwijs te maken.

 

Ik noteer dat het aantal aangiften op Europees vlak stijgt. Dit kan natuurlijk ook wijzen op een stijgende aangiftebereidheid van de consument maar het kan natuurlijk ook wijzen op het groeiend aantal problemen. Wij zullen deze stijging met de nodige aandacht blijven volgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Mijnheer de minister, u hebt het reeds meermaals gehad over de Lente van het Leefmilieu. De oppositie wordt daar niet écht bij betrokken. Zijn er reeds documenten voorhanden zodat we dat ook kunnen opvolgen?

 

18.04  Paul Magnette, ministre: Seule la première phase est terminée. Il a été convenu que ce serait plutôt la commission de la Santé publique qui suivrait ce dossier dans la mesure où il est vraiment question d'environnement. Beaucoup de membres de cette commission sont d'ailleurs également membres de la commission de la Santé publique dans le cadre de laquelle ils peuvent suivre des dossiers énergie plutôt sous l'angle de l'environnement. Les commissaires concernés ont été tenus informés. Je suis en discussion avec votre homologue, Mme Gerkens, sur la manière de les informer des résultats finaux après le 2 juillet.

 

Cela étant, je ne vois aucune objection à ce que les aspects liés à la commission Économie puissent également être discutés dans le cadre de cette commission ou dans le cadre d'une commission conjointe.

 

De voorzitter: Ik ben inderdaad de mening toegedaan dat op zijn minst de documentatie omtrent energie die aan Volksgezondheid wordt verstrekt, ook aan deze commissie ter beschikking moet worden gesteld. Eén exemplaar volstaat. Wij zullen dan wel zien dat de commissieleden een exemplaar ontvangen.

 

La réunion publique de commission est levée à 17.35 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.35 uur.