Commissie voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de maatschappelijke Hernieuwing	Commission de la Santé publique, de l'Environnement et du Renouveau de la Société
van woensdag 18 juni 2008 Voormiddag ______	du mercredi 18 juin 2008 Matin ______

Le développement des questions et interpellations commence à 11.20 heures. La réunion est présidée par Mme Muriel Gerkens.

De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 11.20 uur. De vergadering wordt voorgezeten door mevrouw Muriel Gerkens.

01 Questions jointes de

- M. Jean-Luc Crucke au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les peupliers transgéniques" (n° 5108)

- Mme Christine Van Broeckhoven au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le refus de l'essai en champ concernant des peupliers modifiés génétiquement pour la production de biocarburants de la deuxième génération" (n° 5889)

- Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'essai de culture en champ de peupliers génétiquement modifiés" (n° 6425)

01 Samengevoegde vragen van

- de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Klimaat en Energie over "transgene populieren" (nr. 5108)

- mevrouw Christine Van Broeckhoven aan de minister van Klimaat en Energie over "de weigering van de veldproef met genetisch gewijzigde populieren voor de productie van biobrandstoffen van de tweede generatie" (nr. 5889)

- mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "de veldproef met genetisch gewijzigde populieren" (nr. 6425)

La présidente: Chers collègues, si vous le voulez bien, nous allons essayer de respecter les temps de parole, à savoir deux ou trois minutes pour poser sa question et la même chose pour y répondre. Discipline pour tout le monde, s'il vous plaît.

Dans le cas contraire, nous n'en sortirons pas! Or nous devons avoir terminé les travaux à 12.30 heures car il y a une autre commission

01.01 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, je vais essayer d'éviter votre puissance de feu et respecter le timing. Cela devrait être facile car je peux actualiser ma question.

Lorsque je l'ai posée, j'évoquais un avis du Conseil consultatif de biosécurité, favorable mais conditionné, quant aux essais en champs de peupliers transgéniques. Lorsqu'il y a un avis de ce type dans une matière où la recherche est sans doute à la pointe, on peut s'attendre à recevoir des avis contraires, comme celui de Greenpeace qui y voyait surtout un risque de commercialisation accrue.

Monsieur le ministre, depuis lors, la décision est tombée et il n'est pas question d'y revenir. "Dura lex sed lex"! Il faut s'y plier même quand l'exécutif décide.

Ceci dit, je peux malgré tout continuer à vous interroger en la matière.

1. Quels sont réellement ces risques de commercialisation? Est-ce un des aspects qui a motivé la décision du gouvernement et donc la vôtre?

2. N'existe-t-il pas une contradiction entre le fait, pour certains, de s'opposer systématiquement à ces cultures OGM et le fait que nous savons bien que ces cultures utilisent moins de superficie, donnent une production plus rapide et donc plus conséquente? Même s'il existe peut-être des risques – vous allez me le préciser –, ne serait-ce tout de même pas intéressant de tenter un essai, rejoignant en cela l'avis favorable mais conditionné rendu par le Conseil consultatif de biosécurité?

3. Comment s'est déroulée la concertation avec les Régions en la matière?

01.02 Christine Van Broeckhoven (sp.a+Vl.Pro): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb ook een vraag in verband met de weigering van de veldproef voor de genetisch gewijzigde populieren. De kern van mijn vraag gaat vooral over de procedure die gevolgd is voor de weigering van deze veldproef voor de genetisch gemanipuleerde populieren.

Ik wil er als achtergrond even op wijzen dat deze wetgeving onderdeel is van de Europese richtlijn 2000/18/EG die betrekking heeft op het doelbewust introduceren van ggo’s in het milieu en de omgeving, op de potentiële gevaren die dit met zich meebrengt voor mensen, planten en dieren en op de verbonden reguleringen die volgen op deze richtlijn. Die Europese richtlijn wordt trouwens in België omgezet of geregeld via het koninklijk besluit van 21 februari 2005.

Dit is een dossier dat komt van het Vlaams Instituut voor Biotechnologie. Het Vlaams Instituut voor Biotechnologie is internationaal bekend voor zijn biotechnologisch onderzoek omtrent genetische manipulatie van planten. Het Vlaams Instituut voor Biotechnologie heeft dat dossier eind november 2007 ingediend en heeft daarmee de procedure in gang gezet. Die procedure is zeer streng gereguleerd en beslaat ongeveer 90 dagen.

Dat dossier werd doorgegeven aan de Belgische Bioveiligheidsraad. Die heeft vier externen aangesteld en heeft gebruikgemaakt van het advies van internen die behoren tot de sectie bioveiligheid en biotechnologie.

Biotechnologie is een domein dat sinds de jaren ’70 in snelle ontwikkeling is en zeer streng gereguleerd is op alle niveaus, niet alleen op het niveau van veiligheid voor mens, milieu en dier, maar bijvoorbeeld ook op het niveau van het wetenschappelijk onderzoek. Daar zijn er steeds procedures, die streng bewaakt worden. Ook hier is de procedure dus streng bewaakt.

Nadat er commentaren gegeven zijn door de externen, zijn die commentaren beantwoord door de indiener, het Vlaams Instituut voor Biotechnologie in dit geval. Zoals u weet gaat het over genetisch gewijzigde populieren waarbij men een verminderde productie heeft van een eiwit, met name lignine.

Dat maakt dat deze populieren gebruikt kunnen worden voor een hogere productie, tot meer dan 60%, van bio-ethanol, in het kader van de biobrandstoffen. Dat dossier is in voorbereiding geweest. Alle voorbereidende proeven zijn gebeurd. Nu moesten die populieren blootgesteld worden aan het milieu, of omgekeerd, als u dat liever hoort. Die procedure werd gevoerd. Alle actoren hebben hun toestemming gegeven, ook de Belgische Bioveiligheidsraad. U hebt in uw brief, samen met minister Onkelinx, dat advies, van experten ter zake, naast u neergelegd, op basis van drie criteria.

Daarover heb ik specifieke vragen.

Ten eerste, u vraagt naar een geschreven protocol, wat de risico’s voor het milieu betreft. Dat is niet nodig in een dossier in dat stadium. Dat is pas nodig in het stadium van de commercialisering van de ggo. Dat kan men dus niet vragen, want het dossier was ontvankelijk verklaard. Men kan de procedure niet wijzigen als de procedure al loopt.

Ten tweede, er is een foutieve interpretatie gebeurd, wat het gebruik van de antibioticumresistentiemerker betreft. Daarover is er een advies van de EFSA, de European Food Safety Authority. Er zijn drie verschillende categorieën die men nu handhaaft, wat antibioticaresistentiemerkers betreft. De antibioticumresistentiemerker die hier gebruikt wordt, behoort tot de categorie 1 en mag dus verder gebruikt worden, omdat de veiligheid ervan bewezen is, in tegenstelling tot andere antibioticaresistentiegenen. U legt dus eigenlijk het advies van de Bioveiligheidsraad naast u neer. Bovendien legt u het advies en het oordeel van een Europese voedselveiligheidsautoriteit naast u neer.

Ten derde, wat de commentaren van het publiek betreft, in het geval een ggo geïntroduceerd wordt in het milieu, doet men een publieksbevraging. Men mag in principe alleen de commentaren die ten gronde met dossier te maken hebben in overweging nemen en niet het feit dat biobrandstoffen tegenwoordig een aantal vragen oproepen die te maken hebben met het nut ervan, alsook soms onverantwoorde vragen over de veiligheid voor de mens, waarbij men geen rekening houdt met het advies van de experts.

Voor mij gaat het ten gronde om de procedure. De Bioveiligheidsraad houdt zich ook bezig met andere dossiers, niet alleen de ggo’s in het milieu, maar bijvoorbeeld ook ggo’s in het kader van klinische toepassingen, bijvoorbeeld micro-organismen die gemanipuleerd worden en in de darmflora van de mens gebruikt worden om een aantal ziekten te behandelen. U kunt, als minister, stappen ondernemen om al die expertises naast u neer te leggen. Ik zou graag een antwoord ten gronde krijgen op mijn drie vragen.

01.03 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, ik stel vast dat het standpunt van sp.a-VlaamsProgressieven blijkbaar veranderd is in ggo-dossiers en ook anders is dan het standpunt ingenomen in het Vlaams Parlement over dit dossier. Blijkbaar is voor deze fractie publieksconsultatie misschien wel interessant maar niet van enige waarde.

Mijneer de minister, de aanvraag die u geweigerd hebt, heeft geleid tot enige commotie omdat er een positief advies was van de Bioveiligheidsraad en omdat ook het Vlaams Gewest positief was. Bij al die commotie wordt echter vergeten dat er ondanks die positieve adviezen ook wat reserve en negatieve aspecten bestaan inzake dit dossier. Dat is naar voren gekomen bij de publieksconsultatie en ook gebleken in de discussie die hierover is gevoerd in het Vlaams Parlement. Het is ook terug te vinden in het advies van de Bioveiligheidsraad. Bij de discussie in het Vlaams Parlement bleek immers dat niet alle parlementsleden onverdeeld positief waren over dit dossier. Met name vanuit de sp.a-fractie werd daar een aantal vraagtekens bij geplaatst.

De voorstanders verdedigen die proef in het licht van de klimaatverandering. Als we het over die populieren hebben, blijkt nochtans dat ze een hogere CO₂-uitstoot hebben. Wat de maatschappelijke finaliteit van dat dossier betreft, is de vraag of het de bedoeling is om vruchtbare grond te gaan opofferen om brandstof voor auto’s te maken. Als het gaat over de antibioticaresistentiemarker vraag ik mij af of als die proef vandaag zou opgezet worden men nog steeds deze methode zou gebruiken. Is die al niet achterhaald? Is men niet iets aan het testen dat op dit moment achterhaald is? Professor Van Broeckhoven zal daar ongetwijfeld kunnen op antwoorden.

Mijnheer de minister, is de mogelijke negatieve impact van de populieren op het klimaat bestudeerd of niet? Ten tweede, wat is de maatschappelijke meerwaarde van deze proef? Is dat onderzocht? Wordt de sociaaleconomische evaluatie gemaakt? Is dat relevant in dit dossier? Wat is de maatschappelijke finaliteit van deze veldproef? Ten derde, blijft de minister bij zijn beslissing?

01.04 Paul Magnette, ministre: Madame la présidente, c'est un débat que nous avons déjà eu. J'ai également répondu à des questions sur ce sujet en séance plénière de la Chambre ainsi qu'au Sénat.

Je voudrais rappeler que le législateur a voulu qu'il y ait une appréciation politique à un moment donné. Nous avons bien sûr pris connaissance de l'avis du Conseil de biosécurité et, comme Mme Onkelinx, j'en ai salué la qualité scientifique. Mais, sur base de cette évaluation scientifique, une appréciation politique est prévue, sinon il faut donner le pouvoir à l'organe technique et ne plus prévoir d'intervention politique. Dans cette intervention politique, nous nous saisissons des éléments qui nous paraissent pertinents pour formuler un avis, positif ou négatif, dans l'autorisation.

Il est vrai que la ministre de la Santé publique et moi-même avons constaté, une fois l'avis rendu par le Conseil de biosécurité, qu'un protocole d'évaluation environnementale de l'essai n'était ni fourni ni demandé d'office par le Conseil. Il nous apparaissait légitime et pertinent, en tant que garants du respect de l'intérêt commun, de constater cette absence, et même cette lacune, qui est un des éléments motivant le refus de l'essai parce que c'est un élément important dans la gestion du risque.

C'est une question différente de celle de la commercialisation puisque le dossier des peupliers est une demande d'expérimentation sur une parcelle, dans des conditions particulières et très spécifiques. Pour une éventuelle demande de commercialisation, un nouveau dossier devra être introduit et les conditions exigées seraient différentes et plus strictes que celles demandées par le Conseil sur cet essai. Ces conditions ont notamment trait au contrôle de la non-floraison, au nettoyage des machines utilisées sur la parcelle et au suivi de la parcelle après l'essai.

De kwestie in verband met het gebruik van genen met antibioticaresistentiemarkers is belangrijk omdat hun aanwezigheid in het milieu bijdraagt tot de verergering van de problemen. Zoals u zegt, heb ik het wettelijk voorschrift gevolgd dat voor de proeven een progressieve eliminatie voorziet tegen het einde van het jaar 2008. Bijgevolg is elke proef die langer duurt dan tot eind 2008, wat het geval is voor die veldproef met populieren, een signaal dat strijdig of in ieder geval incoherent en contradictoir is met de wens van de wetgever.

Het koninklijk besluit van 21 februari 2005 vereist een raadpleging van het publiek. Er moet rekening worden gehouden met de resultaten daarvan. Ik heb vastgesteld dat bijna 40% van de reacties te maken heeft met de doelgerichtheid en de pertinentie van de biobrandstoffen en niet met de risico’s in verband met de openbare veiligheid. Het is bijgevolg gerechtvaardigd om die reacties af te wachten alvorens een beslissing te nemen die een zekere invloed heeft op de toekomst van een procedé zoals datgene veroorzaakt door de veldproeven, namelijk de energetische doelstellingen van de genetisch gewijzigde bomen.

Par ailleurs, une concertation sur cette question a débuté (coupure de son) … a été posé d'une réflexion plus générale, dans notre pays, sur l'analyse socioéconomique et le rôle que l'on veut faire jouer à l'analyse d'une pertinence socioéconomique de projets dans ce type d'autorisation. Ces décisions sont certes encadrées mais ne le sont pas forcément toujours assez. Tout un débat est porté aujourd'hui, non seulement au plan national mais aussi aux plans européen et mondial, sur les biocarburants et agrocarburants. Il ne nous paraît pas déraisonnable politiquement d'attendre que le ciel se soit un peu dégagé autour des questions sur l'avenir des biocarburants et leur pertinence socioéconomique, avant de se lancer dans de l'expérimentation en champs ouverts.

01.05 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, je remercie le ministre pour sa réponse. Comme je l'avais dit dans ma question, l'appréciation politique doit aboutir in fine. C'est parce que la décision a été prise que je m'incline devant celle-ci. À titre personnel, je pense néanmoins que la science a une longueur d'avance sur la politique en la matière mais il faut aussi pouvoir s'incliner devant une décision.

Ceci dit, je suis heureux d'entendre que le point de vue lié à la commercialisation n'a pas été pris en compte dans ce type de décision. C'était important de le dire! En effet, il arrive qu'on amalgame des arguments. Je ne dis pas qu'il ne faudra pas un jour en tenir compte dans un autre domaine mais, en l'occurrence, cela ne doit pas être le cas. Vous l'avez vous-même clairement précisé.

01.06 Christine Van Broeckhoven (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Uit uw antwoord blijkt een grote bezorgdheid voor het milieu en zeker ook voor de maatschappelijke relevantie van het gebruik van biobrandstoffen. Ik merk toch ook dat biobrandstoffen niet alleen negatief maar ook positief in de media komen als een alternatief voor andere brandstoffen in de toekomst.

Wat betreft de opmerking dat de sp.a een ander standpunt heeft, wijs ik er nog eens op dat ik het hier voornamelijk heb over de procedure en niet specifiek over het ggo. Er zijn immers verschillende ggo’s. U weet ook dat er nog geen ggo’s in ons milieu zijn geïntroduceerd. In Frankrijk en Amerika is dit wel het geval. Ik had het specifiek over de procedure, en het feit dat die procedure op papier staat en er experts aan te pas komen.

Ik heb ook de dossiers van de Bioveiligheidsraad gelezen. Ik weet dat er inderdaad opmerkingen zijn gemaakt. Die opmerkingen werden weerlegd en op basis daarvan werd een positief advies gegeven.

Dat u nu meer achtergrondinformatie vraagt, niet alleen over de milieuveiligheid van het ggo maar ook over de maatschappelijke relevantie, kan u positief vinden maar dit mag natuurlijk niet steeds opnieuw gebeuren want op die manier moet er een extra fase aan heel de procedure worden toegevoegd zodat men op een gegeven moment die procedure in België ook eens zal kunnen afwerken.

De sp.a heeft in het Vlaams Parlement inderdaad anders gereageerd. Op dat ogenblik was er minder geweten over het dossier. Men maakt zich ongerust over het gebruik van goede grond voor het planten van populieren. Het gaat wel degelijk over marginale grond die men wil gebruiken.

Er zijn ook vragen rond de voortplanting en de verspreiding in het milieu. U weet waarschijnlijk ook dat daarop al antwoorden werden gegeven door de experts. De manier waarop deze genetisch gemanipuleerde populieren zouden worden geplant en geoogst, houdt geen gevaar in.

Nogmaals, het gaat mij om de procedure. Deze commissie heeft talrijke dossiers rond ggo’s, ook voor de mens, behandeld. Het is belangrijk dat de procedure en het advies van de experts in de toekomst wordt gerespecteerd.

Mevrouw de voorzitter, ik hoop dat ook in dit dossier verder zal worden nagedacht en gezocht naar een compromis dat het mogelijk moet maken om ggo’s voor biobrandstoffen in de toekomst in het milieu te introduceren.

01.07 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, in het verleden is het ook al gebeurd dat de federale overheid na een negatief advies van de Bioveiligheidsraad toch positief advies verleent. Dit terzijde.

Ik denk dat het gebruik van ggo’s niet evident is. Ik denk dat er altijd sprake kan zijn van risico’s, ongeacht of het gaat over maïs, koolzaad of populieren.

Het voorzorgsprincipe is in dergelijke dossiers uitermate belangrijk. Ik meen dat er nog een lacune zit in de wetgeving omdat in het koninklijk besluit niet in een sociale evaluatie voorzien is. Ik hoop dat u die lacune wil wegwerken. Ik meen dat dit essentieel is in dergelijke dossiers. Als wij veldproeven moeten gaan doen om agrobrandstoffen voor 4x4-voertuigen te creëren, meen ik dat dit maatschappelijk weinig meerwaarde biedt.

Ik meen tenslotte dat een maatschappelijk debat in deze dossiers zeer belangrijk is. Wij hebben met het VIB inderdaad een hoogstaand onderzoekscentrum. Voor een maatschappelijk debat met alle actoren is het VIB het meest aangewezen. Het debat moet meer beginnen leven, het moet meer gevoerd worden. Misschien is het VIB wel de ideale instelling, gezien de expertise, om een dergelijk debat aan te trekken.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

02 Vraag van mevrouw Rita De Bont aan de minister van Klimaat en Energie over "een rapport over de CO₂-uitstoot in de luchtvaart" (nr. 5225)

02 Question de Mme Rita De Bont au ministre du Climat et de l'Énergie sur "un rapport relatif aux émissions de CO₂ de la navigation aérienne" (n° 5225)

02.01 Rita De Bont (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, uit een rapport dat een paar weken geleden het daglicht zag van vier gezaghebbende instellingen, de US Department of Transport, het luchtvaartverkeersorgaan Eurocontrol, de universiteit van Manchester en de defensiespecialist Qinetiq, blijkt dat de CO₂-uitstoot in de luchtvaart veel sneller toeneemt dan men een paar jaren geleden had verwacht, namelijk van 670 miljoen ton tot een voorziene 1,5 miljard ton tegen 2025. Deze exponentiële groei dreigt volgens sommige milieuorganisaties de klimaatinspanningen die van andere sectoren worden gevraagd teniet te doen.

Dit rapport werd eigenaardig genoeg al vorig jaar op het USA/Europe Air Traffic Management Seminar in Barcelona voorgesteld, maar hieraan werd verder geen ruchtbaarheid gegeven. Men bleef zich baseren op de minimale groeiscenario's van het IPCC.

Mijnheer de minister, ten eerste, vanaf wanneer waren uw diensten op de hoogte van de inhoud van dit rapport?

Ten tweede, vanaf wanneer was het Belgische lid van het IPPC, Jean-Pascal Van Ypersele, op de hoogte van dit rapport?

Ten derde, waarom werd hiermee geen rekening gehouden, toen wij begin dit jaar de maatregelen hebben besproken die in Europa werden voorgesteld en die wij moesten nemen om de CO₂-uiststoot drastisch te beperken?

Ten vierde, zijn er op Europees niveau reeds concrete stappen gezet om de emissie in de luchtvaart en ook de scheepvaart op te nemen in de internationale toezeggingen inzake de vermindering van broeikasgassen voor de periode na 2012?

Ten vijfde, denkt men aan extra maatregelen om de onderschatte toename van de CO₂-uitstoot in de luchtvaart te kunnen ombuigen?

02.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw de voorzitter, mevrouw De Bont, het is juist dat de huidige trend in de uitstoot van de luchtvaart verontrustend is. Mijn diensten die deze evolutie van nabij opvolgen, melden mij dat die uitstoot binnen de Europese Unie met 96% is gestegen tussen 1990 en 2005. Op wereldvlak is de situatie vergelijkbaar. Die tendens zal zich verder doorzetten. Volgens Eurocontrol zal het luchtverkeer, indien er geen belemmeringen zijn, nog verdubbelen tegen 2025.

Hoewel de uitstoot in die sector momenteel slechts een relatief beperkt aandeel vormt van de totale uitstoot van broeikasgassen – minder dan 3% op Europees niveau en iets meer dan 2% op wereldvlak – is de sterke groei ervan uiteraard erg verontrustend, want dat zou de winst in gevaar kunnen brengen van de gedaalde uitstoot die in andere sectoren werd gerealiseerd.

Ik kan niet bevestigen of Jean-Pascal Van Ypersele kennis heeft genomen van die gegevens, maar ik ben er zeker van dat hij perfect op de hoogte is. Ik kan u wel bevestigen dat die informatie op mijn volle aandacht kan rekenen en dat ik de hoogste prioriteit verleen aan de inspanningen die geleverd moeten worden om de uitstoot van broeikasgassen in de luchtvaart terug te dringen.

De belangrijkste hefboom die momenteel op Europees niveau wordt overwogen om die uitstoot te beperken, is de opname van de luchtvaart in het Europees systeem voor handel in emissierechten, de ETS. Een ontwerp van richtlijn daaromtrent bevindt zich momenteel in een vergevorderd stadium van onderhandeling. België levert actief steun aan dat onderhandelingsproces en wenst dat snel af te ronden, teneinde te komen tot een akkoord waarin alle vluchten met als vertrekpunt of bestemming de Europese Unie worden opgenomen in het Europees systeem voor handel in emissierechten, en dat vanaf 2012.

Op internationaal vlak werd de uitstoot van broeikasgassen door het internationaal luchtverkeer niet opgenomen in het protocol van Kyoto, waardoor er geen enkele controle mogelijk is. De bal ligt nu in het kamp van de internationale burgerluchtvaartorganisatie, maar de afgelopen jaren is er jammer genoeg nauwelijks vooruitgang geboekt in de besprekingen binnen die organisatie. Er wordt wel gerekend op ontwikkeling in de context van de post-2012-besprekingen die vorig jaar werden opgestart in Bali en die tegen eind 2009 moeten uitmonden in een internationaal akkoord over acties op lange termijn.

In die context blijven de overwogen opties tot nu toe erg open. Er moeten opnieuw besprekingen worden gevoerd omtrent de internationale luchtvaart en de internationale scheepvaart.

Redelijkerwijs mag worden gehoopt dat de dynamiek die werd opgestart in Bali het mogelijk maakt om ook omtrent dat thema vooruitgang te boeken. In overleg met onze Europese partners zullen wij ons in elk geval inzetten om in die context concrete resultaten te behalen.

In afwachting van de instrumenten op Europees en internationaal niveau, kunnen reeds andere types acties worden ondernomen, die eveneens de impact van de uitstoot door de luchtvaart proberen in te perken.

Een voorbeeld daarvan is de intentie van de overheid om een systeem in te stellen ter compensatie van de uitstoot veroorzaakt door de verplaatsingen per vliegtuig van regeringsleden, leden van ministerkabinetten en van alle administraties die behoren tot de federale overheid. Bij dat systeem verbindt men zich tot compensatieprogramma’s waarbij voor elke vlucht een bedrag wordt betaald dat wordt geïnvesteerd in de aankoop en de annulering van een koolstofkrediet of in projecten ter reductie van de uitstoot van broeikasgassen ten belope van de hoeveelheid CO₂ geproduceerd door de vlucht in kwestie. Die actie, die slaat op een relatief beperkte CO₂-uitstoot, geeft echter wel aan dat de overheden een voorbeeldfunctie moeten vervullen en kan een belangrijke rol spelen in de sensibilisering van de verschillende federale departementen aangaande hun milieu-impact en kan die compensatiepraktijk helpen bekendmaken bij het publiek.

02.03 Rita De Bont (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij dat ik dat onder uw aandacht heb gebracht en ik hoop dat u dat ook op Europees niveau weer in de aandacht zult brengen. Luchtvaart is misschien verantwoordelijk voor 2 tot 3 procent, maar als men dat samen met scheepvaart behandelt, is het een veel hoger percentage. Daar moet zeker iets structureels aan gedaan worden. Wij zijn niet zo wild over de compensaties, want uiteindelijk brengen die compensaties geen vermindering aan CO₂-uitstoot met zich. Het is misschien een manier om het gebruik van het vliegtuig af te remmen, maar dat zal de CO₂-uitstoot niet naar beneden helpen. Ik hoop dat daarin zo snel mogelijk ook naar structurele oplossingen wordt gezocht.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

La présidente: La question de Mme Almaci concernant les baleines est reportée.

03 Question de Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "la présence avérée de produits chimiques dangereux dans des pyjamas pour enfants" (n° 5374)

03 Vraag van mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de bewezen aanwezigheid van gevaarlijke chemische producten in kinderpyjama's" (nr. 5374)

03.01 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, cette question date du 15 mai; elle vous a été envoyée, ainsi qu'à Mme Onkelinx, à l'époque où je ne savais pas encore qui était compétent pour la protection des consommateurs. Le 20 février dernier, je vous avais interpellé au sujet de produits chimiques présents dans la literie et je déplorais alors le manque d'informations et l'absence d'étiquetage pour le consommateur. En effet, les produits chimiques utilisés ont prétendument des vertus fongicides, acaricides ou bactéricides mais leurs inconvénients sont parfois plus graves que leurs avantages en termes de santé.

Vous aviez répondu que votre administration devrait se livrer à une enquête. Votre réponse n'était pas complète car vous sembliez ignorer la vente de ces produits et vous alliez demander cette enquête à votre administration.

J'évoque aujourd'hui un autre problème, toujours en raison de la présence de produits chimiques dans les textiles, car il y a un vide législatif à ce sujet et une absence totale d'information du consommateur. Les gens ne s'en doutent pas et ne peuvent pas le savoir. Dans ce cas, une étude de Test-Achats a porté sur les pyjamas pour enfants, dans certains desquels on a trouvé un excès de phtalates et de formaldéhyde ainsi qu'un colorant pourtant interdit par l'Union européenne et qui libère des substances cancérigènes.

On sait que les phtalates peuvent présenter un effet toxique, c'est un fait reconnu internationalement, au point qu'il existe une législation sur les phtalates pour les jouets, en particulier les jouets mous que les enfants dans leur premier âge portent à la bouche. On peut s'étonner de retrouver les phtalates dans des produits en contact avec le corps de l'enfant et que l'enfant peut également porter à sa bouche. Il me paraît préoccupant qu'il n'y ait ni législation ni information à ce sujet. Plusieurs pays pourtant ont déjà adopté une réglementation, à l'instar de la France, de l'Allemagne et des Pays-Bas.

Puisque ma question précédente portait sur un sujet très proche, je voudrais savoir si vous avez demandé à votre administration de prendre connaissance des produits mis sur le marché et d'intervenir en cas de vente de produits contenant des substances illégales. Quels en sont les résultats?

Au niveau de la législation, où en est la Belgique en ce qui concerne le formaldéhyde, présent dans d'autres matières que les textiles? En effet, il est présent dans les revêtements de sol, les tapis plain, même dans les rideaux et les meubles en bois aggloméré. Attendez-vous que l'Europe prenne des décisions en la matière ou comptez-vous prendre des initiatives?

Test-Achats se plaint également du manque de contrôle. Je vous pose, à nouveau, la question que j'avais abordée lors de l'élaboration du budget: vos services disposent-ils de suffisamment de moyens (humains et matériels) pour exercer ces contrôles quant à l'emploi de substances chimiques interdites ou limitées? Pouvez-vous nous donner les chiffres relatifs au nombre de contrôles effectués? Dans la négative, existe-il un rapport à ce sujet? Quels sont les types de contrôles qui ont été effectués dans les lieux de vente et les entreprises en général?

03.02 Paul Magnette, ministre: Madame Snoy, je préciserai tout d'abord que la compétence en matière de sécurité de produits est répartie sur différents SPF, disposant chacun de leur propre réglementation de base. Le SPF Économie est compétent pour les aspects qui ont un impact direct sur la sécurité des consommateurs et qui peuvent principalement donner lieu à des blessures. Cela concerne essentiellement les dangers mécaniques et électriques. La loi de base pour ces contrôles est celle du 9 février 1994 relative à la sécurité des produits et des services. Les substances chimiques sont en ce moment exclues du cadre de cette législation, ce qui n'empêche point que la loi puisse constituer une base légale en vue de mesures pour des produits contenant de trop hautes concentrations de substances chimiques.

L'expertise qui concerne le risque pour l'être humain et l'environnement de la présence de substances chimiques relève du SPF Santé publique, ce dernier étant compétent pour les aspects qui peuvent donner lieu en général à des dégâts à l'environnement et à la santé publique. Il s'agit surtout de risques chimiques et de conséquences de processus physiologiques internes au corps humain. Ce sont alors les experts du SPF Santé publique qui effectuent le suivi des activités européennes et la rédaction de la législation. Je suis, hélas, contraint de vous renvoyer à eux pour de plus amples informations sur cet aspect de votre question.

Pour le cas précis que vous mentionniez, j'ai ordonné à mes services d'examiner les produits concernés et cités par Test-Achats et, au besoin, de proposer des mesures. Cet examen a donné lieu en avril à des prélèvements d'échantillons, qui se sont révélés, après analyse, sans danger. Autrement dit, le secteur de la distribution me semble avoir eu la prudence de retirer ces pyjamas à la vente.

Vous me demandez aussi quels sont les moyens humains et financiers dont disposent mes services en vue du contrôle de l'usage de substances chimiques et combien de contrôles sont exécutés sur le textile. Vu la répartition des compétences entre les différents SPF, il est clair que les contrôles du SPF Économie sont plutôt limités en matière de substances chimiques, ces dernières relevant de la compétence du SPF Santé publique. Cela dit, en cas de plaintes ou de communications d'autres États membres, des contrôles peuvent être effectués. La plupart du temps, il s'agit de jouets ou de gants professionnels.

Ce nombre de dossiers se limite en général à une dizaine par an. Mais cette année, une campagne de contrôle a été planifiée quant à la présence de phtalates dans les jouets et une vingtaine de produits ont été ou seront examinés dans le courant de cette année dans cette optique.

03.03 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je me réjouis du fait de l'organisation de contrôles en avril et de leurs résultats, à savoir que les pyjamas contrôlés ne présentaient aucun danger.

Cela dit, je ne suis pas tout à fait rassurée. En effet, si j'en crois ce que vous avez dit en ce qui concerne les moyens de vos administrations et compte tenu de l'importance de l'importation des textiles en Belgique, il est difficile de savoir si l'échantillonnage de textiles contrôlés est suffisant et de s'assurer de l'absence de l'utilisation de ces substances chimiques.

Une démarche réglementaire en la matière présenterait donc, selon moi, un certain intérêt, notamment pour déterminer la présence ou non de formaldéhydes et de phtalates dans les textiles. On connaît les dangers qu'ils représentent. Je ne vois donc pas pourquoi il faudrait limiter la réglementation au secteur des jouets d'enfants.

Un travail doit être effectué au niveau de la réglementation. En effet, je dois vous dire que l'absence d'information en la matière me met en colère. Actuellement, le consommateur ne sait pas, ne peut pas faire un choix en toute connaissance de cause!

Par ailleurs, après ce que vous avez dit au sujet des SPF Économie et Santé publique, je me demande si une réflexion ne devrait pas être menée au sujet d'une éventuelle réunion des moyens. En effet, en effectuant des contrôles chacun de leur côté, ne sont-ils pas moins efficaces? S'il était possible de visiter les entreprises ou les points de vente pour effectuer à la fois des contrôles en matière de risques mécaniques et chimiques, le résultat serait peut-être meilleur. Une réflexion sur l'organisation administrative des services devrait donc – je le répète – être menée.

Mais, à vous entendre, j'ai le sentiment qu'il manque des moyens de contrôle et qu'il n'y a pas de réelle volonté d'établir une réglementation en vue d'assurer une véritable protection du consommateur.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

La présidente: Au point suivant, la question jointe n^o 5585 de M. Flor Van Noppen sera traitée séparément.

04 Vraag van de heer Flor Van Noppen aan de minister van Klimaat en Energie over "de 'Lente van het Leefmilieu'" (nr. 5585)

04 Question de M. Flor Van Noppen au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le 'Printemps de l'environnement'" (n° 5585)

04.01 Flor Van Noppen (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, het initiatief inzake de Lente van het Leefmilieu krijgt meer en meer vorm. Bij het bestuderen van de tekst valt mij echter op dat er op geen enkele manier melding wordt gemaakt van het belang van kernenergie in de strijd tegen de opwarming van de aarde.

Kernenergie is op dit moment goed voor 22% van ons primair energiegebruik en voor maar liefst 57% van ons elektriciteitsgebruik. Zoals u ongetwijfeld weet, is de productie van kernenergie nagenoeg CO₂-neutraal. Ik meen dan ook dat kernenergie een belangrijke rol kan spelen in het bereiken van de ambitieuze Europese doelstellingen inzake het verminderen van de CO₂-uitstoot. Meer nog, ik zie absoluut niet in hoe we die engagementen ooit zullen bereiken indien wij niet voorlopig de kar van de kernenergie blijven trekken.

Deze stelling wordt tegenwoordig bevestigd door haast alle wetenschappers ter zake en door zowat alle onderzoeksrapporten over het onderwerp. Vandaar mijn vragen.

Erkent u dat kernenergie als CO₂-neutrale energiebron een belangrijke rol kan spelen in de strijd tegen de opwarming van de aarde? Bent u van plan kernenergie in de Lente van het Leefmilieu de aandacht te geven die zij verdient en ze mee op te nemen in uw plan om de klimaatdoelstellingen in België te bereiken? Meent u dat België tegen aanvaardbare kostprijs in staat is de ambitieuze CO₂-doelstellingen te halen zonder de 57% elektriciteit die op dit moment afkomstig is van kernenergie?

04.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer Van Noppen, de regering heeft tegen eind juni 2008 gepland een groep van nationale en internationale deskundigen, onder andere van het IPCC, samen te stellen, die belast zal zijn met het bestuderen van wat de ideale energiemix moet zijn voor België op middellange en lange termijn. Die groep deskundigen zal een verslag voorleggen teneinde de nodige beslissingen voor het einde van 2009 te nemen.

De conclusies van de groep zullen inlichtingen bieden die toelaten uw vraag te beantwoorden, maar er is geen discussie daarover in het raam van de Lente van het Leefmilieu.

04.03 Flor Van Noppen (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, dit begrijp ik echt niet goed. U zegt altijd dat wij zuinig moeten zijn met overheidsgeld. Wij hebben het rapport van de Energie 2030, waarin duidelijk staat dat het niet kan zonder kernenergie. Er zijn tal van andere rapporten waaruit dat ook blijkt. En toch blijft u rond te pot draaien en zegt u: wij gaan een nieuwe studie bestellen en tegen 2009 zullen wij de conclusies bekijken. Als blijkt dat die conclusies negatief zijn en dat het onmogelijk is zonder kernenergie, gaat u dan opnieuw een studie bestellen, tot u een studie hebt die zegt: nu kunnen wij zonder kernenergie verder?

04.04 Minister Paul Magnette: Uw fractie heeft het regeerakkoord goedgekeurd.

04.05 Flor Van Noppen (CD&V - N-VA): Daar zit natuurlijk het addertje.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

La présidente: Nous passons à présent aux questions de MM. Clarinval et Flahaux relative au Printemps de l'environnement.

04.06 Jean-Jacques Flahaux (MR): Madame la présidente, comme M. Clarinval est resté bloqué par les manifestations, je propose de reporter ce point à la fin de la séance. Peut-être arrivera-t-il entre-temps. C'est à vous de décider, madame la présidente.

La présidente: Je suis de votre avis. Par ailleurs, il conviendra de s'accorder avec le ministre pour trouver un moment pour une discussion sur le Printemps de l'environnement.

04.07 Jean-Jacques Flahaux (MR): M. Clarinval propose que, s'il n'arrivait pas, sa question soit transformée en question écrite et que je pose la mienne.

La présidente: Nous laissons donc ce point en suspens.

05 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Sofie Staelraeve aan de minister van Klimaat en Energie over "het nationaal allocatieplan" (nr. 5601)

- mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "de toekenning van gratis CO₂-quota voor de handelsperiode 2008-2012" (nr. 5672)

- mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "het nationaal allocatieplan" (nr. 6426)

05 Questions jointes de

- Mme Sofie Staelraeve au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le plan national d'allocation" (n° 5601)

- Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'octroi de quota de CO₂ gratuits pour la période commerciale 2008-2012" (n° 5672)

- Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le plan national d'allocation" (n° 6426)

05.01 Sofie Staelraeve (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de Europese Commissie heeft bij brief van 18 april 2008 het Belgisch nationaal allocatieplan opnieuw verworpen. Volgens de Commissie moet er nog een en ander veranderen aan de bepalingen inzake het Waals Gewest. Daarom vraagt de Commissie dat het plan wordt herwerkt en opnieuw ingediend.

Welke stappen werden ondertussen ondernomen om het allocatieplan te herwerken? Wanneer denkt u dat er een definitieve versie aan de Commissie kan bezorgd worden?

05.02 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, een aantal van mijn vragen sluit rechtstreeks aan, maar ik heb er ook een aantal die een beetje anders zijn. Eerst de vragen die rechtstreeks hierbij aansluiten inzake de stand van zaken van het dossier.

Ten eerste, welke opmerkingen werden geformuleerd door Europa?

Ten tweede, in het licht van de opmerkingen van Europa, kan de beslissing van 1 februari 2008 dan wel worden uitgevoerd? Is deze beslissing van 1 februari 2008 uitvoerbaar in het licht van de opmerkingen van Europa?

Mijn andere vragen betreffen een ander aspect, namelijk de toekenning van de gratis CO₂-quota voor de handelsperiode 2008-2012 voor de elektriciteitsproducenten. In die beslissing is er gezegd dat in beide Gewesten de elektriciteitssector op dezelfde manier zou worden behandeld, met name dat er geen rechten zouden worden gegeven aan steenkoolcentrales, mazout en klassiek gestookte centrales. Ik heb het NAP geraadpleegd in de versie die op de website staat en ik vraag mij af of die beslissing correct werd gevolgd in beide Gewesten. Ik heb immers gezien dat inderdaad een aantal centrales geen rechten krijgt, maar dat bijvoorbeeld de centrale van Amercoeur-Roux nog wel rechten krijgt, en dat de drie turbojets in Wallonië geen rechten krijgen en in Vlaanderen wel.

De beslissing staat ook niet in de weg dat er nog steeds gratis rechten worden verleend aan de andere centrales, voornamelijk dan de STEG-centrales. De optelsom wijst uit dat het zou gaan over ongeveer 7 miljoen ton gratis rechten per jaar voor de elektriciteitsproducenten. In de beslissing van het Overlegcomité stond ook, zoals u verschillende keren hebt herhaald, dat er geen bijkomende impact mag zijn op de elektriciteitsprijzen ingevolge de beslissing van 1 februari 2008. Uit allerlei onderzoek blijkt dat de windfall profits gecreëerd worden door voornamelijk de allocatiemethodes – ze worden gratis gegeven – en dat windfall profits niet zozeer te maken hebben met de marktstructuur. Integendeel, een monopoliemarkt zou een milderend effect hebben op de windfall profits, omdat de windfall profit geabsorbeerd wordt door de monopolierente. Uiteraard is dat geen reden om monopolies verder te laten bestaan.

Ten eerste, is de beslissing effectief in beide Gewesten op dezelfde manier gevolgd?

Ten tweede, klopt het dat de impact van de beslissing van 1 februari 2008 eerder marginaal is op het aantal verleende gratis CO₂-rechten voor de elektriciteitsproducenten?

Ten derde, klopt het dat er jaarlijks nog steeds 7 miljoen ton rechten gratis verleend worden aan de elektriciteitsproducenten? Ten vierde, kunt u een inschatting maken van de windfall profits die dat zou genereren? Als u dat niet kunt berekenen, zou de CREG dat dan kunnen? U zegt immers dat de CREG nu voldoende bevoegdheden heeft om inzage te krijgen in alle documenten en dus dergelijke zaken moet kunnen berekenen. Ten vijfde, deze vraag is al een tijdje geleden ingediend. Ik denk dat er intussen een ontmoeting is geweest met de stroomproducenten over de windfall profits. Is daar dan ook gesproken over de toekomstige windfall profits? Ten zesde, welke maatregelen zijn er ondertussen reeds genomen in opvolging van de beslissing van het overlegcomité, met name dat er geen impact zou mogen zijn op de elektriciteitsprijzen?

05.03 Minister Paul Magnette: Mevrouw Staelraeve, mevrouw Van der Straeten, het klopt dat de Europese Commissie op 18 april 2008 omtrent het nationaal actieplan twee opmerkingen heeft overgemaakt die betrekking hebben op het gedeelte van het Waals Gewest. Eerst en vooral heb ik dit dossier met de hoogste prioriteit vorige maand onder de aandacht gebracht van de leden van de Nationale Klimaatcommissie. Deze vergadering van de Nationale Klimaatcommissie vond plaats na uitvoerig informeel overleg tussen de Gewesten waarbij de federale overheid een belangrijke rol speelt om de onderhandelingen vooruit te helpen. Nu worden in overleg met de Europese Commissie de nodige inspanningen gedaan om een werkbaar mechanisme uit te werken dat aanvaardbaar moet zijn voor alle betrokken partijen. De resultaten van dit overleg zullen van doorslaggevend belang zijn met het oog op het indienen van de definitieve versie van het nationaal allocatieplan.

De CREG zal de impact van de gratis toekenning van de emissierechten op de prijs van de elektriciteit voor België van 2008 tot 2012 kunnen berekenen. Op basis van de studie die de CREG verrichtte voor de analyse van de impact van de gratis toegewezen emissierechten, kwam de CREG tot de conclusie dat het moeilijk is om deze impact met juistheid te bepalen. De CREG beschikt niet over voldoende boekhoudkundige gegevens en informatie die betrekking heeft op het proces voor bepaling van de verkoopprijzen door de producenten bij de onderhandeling over hun otc-contracten. Andere Europese landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, hebben deze impact ook onderzocht, maar konden evenmin met nauwkeurigheid de impact op de prijzen van de elektriciteit berekenen.

Twee zaken zijn wel duidelijk. Ten eerste, het aantal gratis toegewezen emissierechten aan de elektriciteitsproducenten is drastisch verlaagd. Ten tweede, voor de periode na 2012 zullen de windfall profits op Europees niveau via het systeem van veiling worden aangepakt. Veiling biedt de beste garanties tegen windfall profits. De gratis toekenning van emissierechten aan elektriciteitsproducenten zal verleden tijd zijn.

Zoals ik tijdens de plenaire vergadering al zei, ontbood ik de elektriciteitsproducenten, enerzijds, en de grote industriële verbruikers, anderzijds, opdat zij hun standpunten met elkaar zouden bespreken. Het is aangewezen om de bespreking binnen de algemene raad van de CREG voort te zetten.

De uitstootrechten die voor het komende jaar werden toegekend, werden radicaal verminderd.

Zoals u weet, werden in de wet diverse bepalingen de nodige maatregelen opgenomen die de CREG moeten toelaten in een monitoring van de prijzen te voorzien. In de toekomst moet het dus mogelijk zijn om de impact van bepaalde beslissingen op de elektriciteitsprijzen door de CREG te laten nagaan. De CREG kan vervolgens de passende aanbevelingen doen om het probleem te remediëren.

05.04 Sofie Staelraeve (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik noteer dat onderhandelingen belangrijk zijn voor het resultaat.

Ik hoor echter geen concrete timing. Ik dacht dat er deze week nog een aantal beslissende momenten zouden zijn. Meent u dat de commissie volgende week een antwoord kan verwachten of zal het volgens u nog langer duren alvorens er een akkoord kan worden gevonden?

05.05 Paul Magnette, ministre: Les discussions sont toujours en cours.

05.06 Sofie Staelraeve (Open Vld): Het is dus mogelijk dat er volgende week een antwoord naar de Europese Commissie gestuurd wordt?

05.07 Paul Magnette, ministre: Je ne peux pas vous dire quand on trouvera un accord entre les différentes parties et quand il sera validé avec la Commission. Cela dépend de la dynamique de la discussion.

05.08 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Wat de stand van zaken in het Nationaal Allocatieplan betreft, zullen we misschien tot de conclusie komen dat de beslissing van 1 februari 2008 niet uitvoerbaar is. Er wordt nu al maanden over gesproken en vergaderd, Overlegcomité na Overlegcomité. Wij zullen moeten zien of het uitvoerbaar zal zijn en of effectief de piste van de reserve in de praktijk ingezet kan worden. Wij zullen zien.

Wat de gratis CO₂-emissierechten betreft, hebt u niet geantwoord op de vraag of de beslissing van het Overlegcomité in de beide Gewesten op dezelfde manier gevolgd is. U hebt niet bevestigd dat het jaarlijks over zeven miljoen ton rechten zou gaan. U hebt gezegd dat u geen inschatting kunt maken van de windfall profits. U hebt gezegd dat de CREG dit niet nauwkeurig zou kunnen berekenen. Dat is in strijd met wat u de vorige keer daarover hebt gezegd.

U hebt ook gezegd dat u dat aspect van de beslissing van het Overlegcomité niet zult kunnen uitvoeren en met name dat u niet kunt garanderen dat er geen impact zal zijn, omdat de CREG alleen maar een monitoring van de prijzen kan doen en dus alleen maar kan nagaan of er al dan niet een impact is op de elektriciteitsprijzen, terwijl de federale overheid zich in de beslissing van het Overlegcomité sterk gemaakt heeft dat er geen bijkomende impact zou zijn.

Mijn conclusie uit dit verhaal is dat de elektriciteitsproducenten opnieuw een massa geld zullen kunnen doorrekenen voor rechten die zij gratis hebben gekregen.

05.09 Minister Paul Magnette: De CREG kan alleen maar de prijsvorming analyseren, maar de regering kan de prijzen blokkeren. Met die twee instrumenten kunnen wij zeker zijn dat de CO₂-rechten niet aan de consument doorgerekend zullen worden.

05.10 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Als de CREG in 2008 vaststelt dat er een negatieve impact is, dan zult u in 2009 de prijzen blokkeren, maar wat gebeurt er als de CREG dat vaststelt in 2012? U kunt de prijzen niet blokkeren met terugwerkende kracht.

05.11 Paul Magnette, ministre: À chaque fois que la CREG réalise l'analyse, elle peut formuler des propositions. Le gouvernement dispose de cet instrument qui se trouve dans la loi sur l'électricité depuis Mathusalem!

05.12 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): U zult de CREG dus proactief vragen om de impact van de windfall profits, van het gratis verlenen van emissierechten na te gaan en dadelijk optreden zodra blijkt dat er een negatieve impact zou zijn?

05.13 Paul Magnette, ministre: Je vais demander à la CREG de réexaminer le dossier grâce aux nouveaux pouvoirs dont elle dispose. Ils indiquent eux-mêmes dans leurs conclusions qu'ils sont arrivés à des approximations avec les instruments dont ils disposaient. Il ne s'agit donc pas de conclusions très fermes de la part du régulateur.

Dès qu'ils auront mis en œuvre les nouveaux pouvoirs que nous leur avons confiés, ils pourront affiner leur analyse.

05.14 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Geldt dat voor de periode 2005-2007 of voor de periode 2008-2012?

05.15 Paul Magnette, ministre: D'abord pour la période passée puisque c'est sur cette période qu'ils ont émis des propositions. Par la suite le monitoring des prix doit être global, en ce compris les droits d'émission.

La présidente: Vous approfondirez ce sujet en commission de l'Économie.

05.16 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): De vragen worden altijd …

05.17 Paul Magnette, ministre: J'ai tellement l'habitude de discuter avec Mme Van der Straeten que je ne sais plus dans quelle commission je me trouve.

La présidente: Vous confondez les commissions et oubliez les horloges!

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

06 Vraag van mevrouw Sofie Staelraeve aan de minister van Klimaat en Energie over "het beleid inzake milieuonvriendelijke producten" (nr. 5602)

06 Question de Mme Sofie Staelraeve au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la politique en matière des produits peu respectueux de l'environnement" (n° 5602)

06.01 Sofie Staelraeve (Open Vld): Mijnheer de minister, volgens het regeerakkoord zal de regering in overleg met de sectoren ervoor ijveren om oudere en milieuonvriendelijke producten sneller te vervangen, al dan niet via fiscale stimuli.

In uw beleidsnota beloofde u bovendien werk te maken van een duurzaam productenbeleid en om dit jaar nog het eerste federale productenplan goed te keuren.

Intussen wil de Waalse minister van Milieu André Antoine alvast iets ondernemen tegen de veelverbruikende gloeilampen. In eerste instantie wil hij daarvoor een boodschap aanbrengen op deze lampen.

Mijnheer de minister, ik verneem graag van u hoever u staat met uw lijst van milieuonvriendelijke producten. Denkt u eraan om in navolging van uw Waalse collega het gebruik van gloeilampen ook aan banden te leggen? Zijn er andere milieuonvriendelijke producten die u in overleg met de sector wil vervangen?

06.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Staelraeve, het doel van mijn politieke actie ter zake is gebaseerd op de volgende pijlers: zich richten op de producten die de grootste impact hebben op het milieu, de producten stimuleren die een beperkte impact hebben op het milieu en de producten die erg schadelijk zijn voor het milieu, ontmoedigen of zelfs verbieden.

U weet dat de regels van de geharmoniseerde Europese markt moeten worden nageleefd. In het geval van de producten is het principe van vrij verkeer van goederen van toepassing.

Dat principe is in het algemeen positief voor onze economie, maar belemmert ons soms in ons streven naar striktere regels inzake milieucriteria die de producten moeten naleven om een plaats te krijgen op onze nationale markt.

Dat houdt ons echter niet tegen om actie te ondernemen. Ik zal u de lange opsomming besparen van de wettelijke maatregelen die reeds van kracht zijn en waarvan de uitvoering tot de verantwoordelijkheid behoort van mijn administratie.

Zoals u laat doorschemeren in uw vraag, is vrijwillige samenwerking tussen de verschillende actoren en betrokken partijen een interessante oplossing, die aanmoediging verdient.

In het kader van de huidige werkzaamheden met betrekking tot de Lente van het Leefmilieu wil ik de aandacht vestigen op twee groepen maatregelen die rechtstreeks verband houden met uw vraag. Een groep maatregelen betreft de definitie van het ecologisch product en dus eveneens met wat dat niet is.

Een andere groep heeft betrekking op de thematiek van de uitbreiding van het aanbod ecologische producten. Ik maak van de gelegenheid gebruik om u eraan te herinneren dat de Lente van het Leefmilieu een participatieve oefening is, waaraan alle maatschappelijke actoren meewerken en geen besluitvormingsproces, ook al zullen er uiteindelijk beslissingen en acties uit voortvloeien.

Het Parlement is hierbij betrokken via een vertegenwoordiger van de commissie voor het Leefmilieu van de Kamer.

Om terug te komen op het idee van minister Antoine, ik kan het daarmee niet volledig eens zijn. U moet namelijk weten dat de huidige productiecapaciteit van spaarlampen niet volstaat om een dergelijke kentering in de markt teweeg te brengen. De kans is groot dat we terechtkomen in een situatie waarin de vraag groter is dan het aanbod, met de bekende gevolgen voor de prijzen die de consument zal moeten betalen om dergelijke lampen te kopen.

Mijn administratie neemt actief deel aan de debatten omtrent de uitvoering van de Europese ecodesignrichtlijn. Het thema van de spaarlampen staat wel degelijk op de agenda van de onderhandelingen.

De belangrijke vraag is niet of het verbod op gloeilampen al dan niet uitvoerbaar is. Er bestaan alternatieve technieken: compacte fluorescentielampen en ledlampen staan technisch op punt. De vraag is wanneer de productiecapaciteit in staat zal zijn om in de vraag van de Europese markt te voorzien. Daartoe moet er een duidelijke en gecoördineerde boodschap worden verstuurd naar de producenten, waarbij rekening wordt gehouden met de realiteit van de industriële reconversie, die ook geldt voor de Belgische industrie. Naar mijn aanvoelen is die boodschap veel sterker indien zij vanuit de Europese Unie komt. Het is dan ook die piste die mijn voorkeur geniet.

Tot slot wil ik ook verwijzen naar de site Energievreters, die werd uitgewerkt door mijn administratie en die het mogelijk maakt de milieuvoordelen alsook de economische voordelen te berekenen van de verschillende types verlichting.

06.03 Sofie Staelraeve (Open Vld): Dank u, mijnheer de minister. U legt dus eigenlijk het accent op definiëring en uitbreiding van ecologische en innovatieve producten, veeleer dan een verbod op de markt van een aantal bestaande producten. Dit antwoord stemt mij uiteraard tevreden.

Ik wil nog even vragen of het dit jaar zal lukken om inzake het federale productenplan een aantal concrete resultaten te boeken.

06.04 Paul Magnette, ministre: Oui, cela devrait être fait cette année.

06.05 Sofie Staelraeve (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

07 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'évolution de la législation en matière de moteurs économes en énergie" (n° 5741)

07 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Klimaat en Energie over "de evolutie van de wetgeving inzake energiezuinige motoren" (nr. 5741)

07.01 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, les systèmes alimentés en électricité sont responsables des deux tiers de la consommation énergétique dans l'industrie. La mise en œuvre de systèmes efficaces pourrait permettre une économie de plus de 15% de l'énergie, soit près de 4 milliards de kW/h, et une réduction d'émission de CO₂ de 1,6 million de tonnes.

L'utilisation de moteurs éco-efficaces ainsi que la mise en œuvre de systèmes de réglages de fréquences permettant de n'utiliser que l'énergie nécessaire au kW/h font partie des solutions. Or, le prix d'achat plus élevé de ces produits fait souvent choisir des équipements plus énergivores, l'énergie pouvant représenter jusqu'à 90% de leur coût sur toute leur durée de vie.

L'introduction d'une classification, résultat d'un accord entre les fabricants et la Commission européenne, a certes constitué une évolution intéressante. Ainsi, si en 1998, les moteurs de la classe EFF3, la classe la plus basse, représentaient deux tiers des achats, aujourd'hui, ils ne sont presque plus vendus. Hélas, la part des moteurs EFF1, les plus éco-efficaces, est toujours très faible. Cela semble venir du fait que l'efficacité énergétique est considérée comme un engagement volontaire et non comme une obligation légale, comme c'est le cas aux États-Unis. Outre-Atlantique, les moteurs dits EPACT, qui répondent au label EFF1, représentent 70% du marché contre 9% en Europe. 16% sont même représentés par les moteurs NEMA Premium, à l'efficacité renforcée à l'égard de la loi. L'Europe elle-même fait évoluer ces labels vers plus d'éco-efficacité.

Le seul souci est que la véritable efficacité ne pourra passer que par la contrainte.

Monsieur le ministre, quelles mesures comptez-vous prendre pour faire de la Belgique un exemple en la matière?

07.02 Paul Magnette, ministre: Monsieur Flahaux, les produits consommateurs d'énergie représentent une large part de la consommation de ressources naturelles et d'énergie de l'Union européenne et ils ont une série d'autres impacts environnementaux importants. Dans l'intérêt du développement durable, il y a donc bien lieu d'encourager l'amélioration permanente de l'impact environnemental de ces produits.

L'éco-conception des produits est un axe important de la politique intégrée des produits et, en tant qu'approche préventive visant à optimiser les performances environnementales tout en conservant la qualité d'usage des produits, elle présente en outre des opportunités nouvelles et réelles pour le fabricant, le consommateur et pour la société dans son ensemble.

Les moteurs électriques font l'objet de travaux en cours au niveau européen relatifs à la mise en œuvre de la directive éco-conception. La consommation d'énergie est un axe d'amélioration important. J'attends avec impatience un premier projet de réglementation européenne pour la fin de cette année qui portera sur les moteurs électriques d'une puissance comprise entre 1 et 150 kW.

La Commission européenne prévoit un calendrier de mise en œuvre qui vise notamment à supprimer progressivement les catégories de moteurs les plus énergivores. Dans le même temps, ce calendrier doit permettre aux entreprises d'entreprendre les investissements nécessaires pour adapter l'outil de production. Notre pays plaide pour un étiquetage énergétique, qui identifie les moteurs performants et ceux qui ne le sont pas et pour une interdiction programmée des moteurs les plus énergivores.

Si l'approche de l'étiquetage énergétique a fait ses preuves dans le domaine des appareils domestiques tels que les frigos et les lave-vaisselle, il faut préciser que les moteurs, tout comme d'autres catégories de produits (les appareils de chauffage par exemple), sont intégrés dans un système fonctionnel. L'approche dynamique qui en découle résulte de la meilleure performance entre le système et l'appareil considéré.

Il convient, dès lors, de ne pas privilégier le seul étiquetage. Il faut également adapter le système dans lequel l'appareil fonctionnera afin d'obtenir la meilleure efficacité énergétique. À ce titre, les programmes en matière de régulation électronique des moteurs offrent des possibilités de réduction substantielle dans la consommation énergétique.

07.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Madame la présidente, je suis entièrement satisfait de la réponse du ministre. Bien évidemment, créer des incitants fiscaux pour les entreprises en la matière serait une bonne mesure, mais cela ne dépend pas uniquement de vous.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

08 Samengevoegde vragen van

- de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Klimaat en Energie over "het bevorderen van het gebruik van innoverende bouwmaterialen" (nr. 5744)

- de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Klimaat en Energie over "het toenemend gebruik van het systeem van derdepartijfinanciering voor investeringen in energiebesparende overheidsgebouwen" (nr. 5801)

08 Questions jointes de

- M. Jean-Jacques Flahaux au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la promotion de l'utilisation de matériaux de construction innovants" (n° 5744)

- M. Jean-Jacques Flahaux au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'utilisation accrue du système du tiers investisseur dans le financement des économies d'énergie à la construction de bâtiments publics" (n° 5801)

08.01 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, le plan de défense du climat et sa traduction dans la politique belge sous votre impulsion ont pour objectif une diminution de 20% des rejets de CO₂ et un accroissement jusqu'à 20% de la part d'énergies renouvelables dans la consommation d'énergie. Une étude d'Isoterra montre pourtant que 22% des rejets de CO₂ en Belgique proviennent des habitations. Sans mesures adaptées, ils risquent d'augmenter encore de 14% d'ici 2020 par rapport à 1990. Aussi, ces objectifs et ce constat devraient pousser nos industriels à trouver des réponses innovantes en termes de réduction des dépenses énergétiques, surtout au moment où le coût des énergies fossiles ne cesse d'augmenter de manière préoccupante.

Les industriels développent donc des chaudières "haute performance", des systèmes d'éclairage intelligents, des systèmes de ventilation ou des châssis de fenêtre super-isolants. Monsieur le ministre, que pouvez-vous faire pour favoriser l'utilisation de ces produits innovants dans la réhabilitation du bâti ancien, comme dans la construction de logements neufs, ainsi que dans les bâtiments fédéraux?

08.02 Paul Magnette, ministre: Monsieur Flahaux, pour ce qui est de l'efficacité énergétique dans les bâtiments, les défis sont importants en effet. Comme vous le mentionnez, les habitations sont une source de rejets de CO₂ conséquents et des efforts considérables peuvent être accomplis pour l'éviter. Selon les données les plus récentes, les bâtiments produisent 24% des émissions totales dont 17% pour le secteur résidentiel. Les mesures prises pour économiser l'énergie dans les bâtiments devraient mener à une réduction des émissions de l'ordre de 6% d'ici 2020, soit un retour à un niveau proche de celui de 1990.

Ceci est insuffisant au regard des engagements internationaux et appelle donc d'autres mesures. Il est nécessaire de fixer les priorités dans la multitude de possibilités d'investissement, comme le démontre notamment l'étude du professeur Verbeke. La première étape consiste en l'isolation de l'habitation, qui doit constituer la première action, avant d'envisager, par exemple, l'installation d'une nouvelle chaudière. Sachant qu'en Belgique, une grande majorité des habitations est peu ou pas du tout isolée, le grand défi consiste en l'isolation de ces habitations. Bien que cette matière relève essentiellement des compétences régionales voire communales ou parfois provinciales, je tiens quand même à vous informer des diverses initiatives fédérales qui contribuent à une diminution des rejets de CO₂ par les immeubles.

Un aspect important est donc la sensibilisation, notamment le module calculateur énergivore dont on a parlé à l'instant, qui vient d'ajouter en 2008 la catégorie "isolation du toit" et qui contient déjà une catégorie concernant les fenêtres. Quant aux stimulants financiers, en dehors des primes régionales, il existe différentes aides fiscales, entre autres pour l'isolation, le placement de double vitrage ou le remplacement de vieilles chaudières. Par ailleurs, la déclaration gouvernementale prévoit que le gouvernement mettra en place une "alliance pour l'emploi et l'environnement" que la ministre de l'Emploi et moi-même lancerons à la rentrée pour identifier le potentiel d'investissement dans ce champ et le potentiel d'innovation et de croissance économique – et d'emplois – en même temps que les possibilités de réduction des émissions de CO₂.

08.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie. Il est vrai que j'avais ajouté oralement à ma question la problématique du patrimoine, mais je ne veux pas vous piéger. Puisque la question n'était pas posée par écrit, je comprends que vous ne puissiez pas proposer de réponse maintenant.

08.04 Paul Magnette, ministre: Mais si puisque vous aviez préparé une annexe à votre question. En effet, vous connaissez le Fedesco qui se targue de stimuler le marché tant du côté de la demande que de l'offre. Par exemple, Fedesco a pris l'initiative de créer l'association ESCO, société de services énergétiques, active sur le marché belge afin d'harmoniser les contrats de performances énergétiques. Il s'agit d'un outil très utile pour les consommateurs, mais aussi pour les autorités publiques.

Il est aussi important d'observer que Fedesco met ses connaissances à la disposition de tous les pouvoirs publics, tant locaux que régionaux et autres, sous forme de contrats de transfert de connaissances. La difficulté principale pour les pouvoirs publics est en effet de réaliser des projets d'économie d'énergie où le problème réside à la fois dans l'offre de services et dans la procédure des marchés publics permettant de mettre en concurrence les acteurs du marché.

Par ailleurs, d'autres mesures sont proposées et discutées actuellement, dans le cadre du Printemps de l'environnement, afin de renforcer le système du tiers investisseur, également pour le secteur privé.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

08.05 Jean-Jacques Flahaux (MR): Madame la présidente, comme M. Clarinval s'est à présent extirpé de son bouchon, je propose de passer au point n° 7 sur le Printemps de l'environnement.

La présidente: Ce sera le dernier point du jour. Nous reporterons les questions restantes.

09 Questions jointes de

- M. David Clarinval au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les oubliés du Printemps de l'Environnement" (n° 5922)

- M. Jean-Jacques Flahaux au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les conditions de mise en oeuvre du printemps de l'environnement" (n° 6162)

09 Samengevoegde vragen van

- de heer David Clarinval aan de minister van Klimaat en Energie over "de vergeten actoren op de Lente van het Leefmilieu" (nr. 5922)

- de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Klimaat en Energie over "de voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van de lente van het milieu" (nr. 6162)

09.01 David Clarinval (MR): Madame la présidente, je vous remercie de bien avoir voulu modifier l'ordre du jour. Les conditions de circulation n'étaient pas faciles aujourd'hui.

Monsieur le ministre, le 15 avril dernier, vous lanciez le processus du Printemps de l'environnement dans lequel vous mettiez en avant l'idée d'organiser un grand débat autour des thèmes tels que le climat, l'énergie, la consommation durable, l'environnement, etc., en impliquant les pouvoirs publics, les partenaires sociaux et la société civile. Or, aujourd'hui, de nombreux invités semblent avoir été oubliés.

Tout d'abord, l'échantillon d'acteurs-ressources en matière de développement durable, d'agriculture ou de forêts semble être limité. Je pense bien évidemment ici à un acteur primordial: la Fédération wallonne de l'agriculture (FWA) qui n'a vraisemblablement pas été conviée à la consultation actuellement en cours. Or, cet organisme est actif dans les travaux d'organes consultatifs, qu'ils soient fédéraux ou régionaux. La FWA fait également valoir le point de vue des agriculteurs auprès d'autres représentants de la société civile. Je trouve dommage, monsieur le ministre, qu'un acteur comme celui-là, directement concerné par les problématiques abordées, n'ait pas été associé dès le départ à votre projet.

On pourrait également entendre, dans le cadre du débat sur les agrocarburants, la Confédération des betteraviers belges (CBB), le Centre agricole pour le développement des cultures céréalières et oléoprotéagineuses (CADCO) ou encore la Fédération unie de groupements d'éleveurs et d'agriculteurs (FUGEA).

En outre, j'aimerais connaître le nom des intervenants, des associations émanant du secteur bois-énergie. Ce secteur va jouer un rôle très important dans le cadre du développement durable et je souhaiterais savoir s'il sera entendu. Il me semble que les représentants de ValBiom, par exemple, mais également de FEDEMAR (Fédération des marchands de bois), de la COBELPA (Fédération des fabricants de pâtes, papiers et cartons de Belgique) ou de la NTF-Propriétaires ruraux de Wallonie (Association des propriétaires de terres agricoles et forêts) ont leur mot à dire dans votre débat.

Enfin, je me pose la question de savoir s'il y aura des intervenants étrangers lors de cette campagne, les sujets abordés dépassant de loin nos frontières.

Par ailleurs, vous n'ignorez pas que la commission du Développement durable a débuté ses travaux relatifs au nouveau rapport fédéral sur le développement durable et son nouveau programme d'action. En outre, il me semble que les parlementaires ne sont pas, eux non plus, très associés au Printemps de l'environnement. Or, il serait décevant, faute d'informations suffisantes, de ne pas pouvoir compter sur l'appui des parlementaires fédéraux quand il s'agira de passer à une étape de mise en œuvre du programme.

J'espère que ces omissions sont involontaires. Je n'imagine pas que vous ayez oublié ces acteurs primordiaux que sont nos agriculteurs, les forestiers et les parlementaires. Je m'interroge quant à savoir si vous comptez élargir le panel de vos invités dans le cadre de vos consultations futures. Ne pensez-vous pas qu'il serait bon de revoir vos invitations et de faire attention à ce que tous les acteurs impliqués activement dans le développement durable soient présents?

09.02 Jean-Jacques Flahaux (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, mes critiques ne concernent nullement le fond du dossier. De plus, j'ai déjà largement exprimé ma satisfaction d'avoir un ministre du Climat et de l'Énergie et du Développement durable. Ma question porte plutôt sur les conditions de mise en œuvre du Printemps de l'eenvironnement.

Dans ce cadre, vous avez souhaité lancer une grande consultation s'inscrivant quelque peu dans l'esprit du Grenelle de l'environnement. C'était un projet à la fois ambitieux et louable. Nous avons tous apprécié votre volonté politique en la matière, ainsi que celle du gouvernement. C'était un pari risqué et même si vous avez fait déborder ledit printemps sur le début de l'été, la période de réalisation nous paraissait déjà bien courte. Aussi, lorsque vous avez envoyé aux communes les documents de consultation citoyenne sur le développement durable, force était de constater que le pari serait impossible à tenir.

Comment les communes recevant les documents aux environs du 7 mai 2008 pouvaient-elles:

- réaliser une information pertinente des citoyens, surtout sans explication accompagnant le document,

- réaliser l'enquête demandée,

- rendre les avis fondés à partir des contributions, le tout avant le 30 juin, date de clôture de l'enquête?

La réunion de clôture du Printemps de l'environnement se tenant le 2 juillet, comment comptez-vous faire la synthèse de toutes les s contributions en deu dex jours, à moins que les conclusions ne spooient rendues avant le retour des documents issus de la consultation? résultats

La plupart des communes – et j'insiste sur ce point – ont eu à peine le temps de se retourner pour lancer l'appel citoyen pour informer des conditions (heures d'ouverture, présence d'un fonctionnaire pour accompagner lors de la lecture du document, etc.).

La plupart des communes avaient déjà tenu leur conseil communal de juin avant le 15 juin. Le suivant se tient souvent au début du mois de septembre.

En outre, comment voulez-vous qu'un conseil communal statue avant que la période de consultation des habitants ait lieu. Dans ma commune, j'attends la clôture de l'enquête le 30 juin. Les avis des citoyens enrichiront les débats de la commission de l'Environnement de ma commune qui pourra alors faire une proposition au conseil. Mais, je le répète, notre prochain conseil a lieu le 1^er septembre. C'est donc un gros problème.

Par ailleurs, on est en droit de se demander si les représentants du Parlement ont été correctement traités. En effet, à la suite de problèmes organisationnels, l'agenda a été modifié sans aucune communication ni au secrétariat de la commission ni à ses membres mandatés, avec pour conséquence une absence des députés missionnés à certains ateliers.

Ainsi, par exemple, en ce qui me concerne, la commission m'avait contacté pour que je me rende à la réunion du 9 juin à Gand. Cette réunion a été avancée mais je n'en savais rien. Quand on a téléphoné à votre cabinet, personne ne savait ce qu'il en était. On m'a même dit que les parlementaires n'étaient pas associés à ce Printemps de l'environnement. C'est fort de café! C'est la raison pour laquelle je vous avais indiqué que je serais plus hargneux, non pas sur le fond, que du contraire je serai toujours là pour vous soutenir, mais sur la forme, les modalités relatives à la consultation des communes, des habitants et des parlementaires.

09.03 Paul Magnette, ministre: Monsieur Clarinval, monsieur Flahaux, je vous remercie pour vos questions qui vont me permettre de lever un certain nombre de malentendus. J'en suis désolé mais je pense pouvoir les clarifier aujourd'hui.

Je rappelle tout d'abord qu'il ne s'agissait pas de faire un Grenelle à la française mais de créer les chaînons manquants dans notre dispositif institutionnel entre, d'une part, le consultatif et le décisionnel et, d'autre part, le fédéral et les Régions.

C'est cela qui guide en grande partie la manière dont a été conçue la méthode.

Il est vrai qu'il y a eu un changement de date et je suis désolé si vous avez été mal informé. Mais la date n'a pas été avancée.

Les parlementaires ont toujours été invités aux séances plénières du Printemps de l'environnement. Il était prévu initialement qu'à la fin des travaux de chaque groupe de travail, une présentation partielle des résultats serait organisée. Ensuite la "task force" politique qui pilote le Printemps de l'environnement a décidé qu'il valait mieux tout présenter d'un coup plutôt que de prévoir des présentations étalées sur quatre semaines. Une présentation globale aura donc lieu le 2 juillet.

Les réunions intermédiaires ont donc été postposées au 2 juillet. Vous n'avez donc rien manqué! Les réunions auxquelles vous pensiez ne pas avoir été invités ont simplement été annulées. Mais vous étiez les bienvenus à toutes les séances plénières, tout comme vous l'êtes le 2 juillet. Cela dit, je me tiens à la disposition du Parlement et de cette commission pour débattre des résultats de ces discussions.

Je voudrais également dire qu'il me semble qu'une confusion a été faite entre le Printemps de l'environnement et l'avant-projet de plan fédéral. Il s'agit de deux processus complètement différents.

Le plan fédéral 2009-2012 auquel vous faites référence et dont vos communes ont été informées est une initiative prévue par le dispositif de la loi de 1997. Ainsi, tous les quatre ans, un avant-projet de plan est proposé à la consultation de la population. Il est élaboré par la commission interdépartementale du Développement durable et est présenté selon un rythme propre aux instances de cette loi. Ce processus de consultation dure deux mois. Il a débuté au tout début du mois de mai et se terminera le 30 juin. Les avis recueillis par la société civile sont analysés et compilés dans un document synthétique et, ensuite, traités par la commission interdépartementale du Développement durable. Le SPF Développement durable soutient et organise ce travail. Le but est de pouvoir apporter d'éventuels amendements à l'avant-projet, au cours des mois de juillet et d'août, pour avoir une délibération sur le texte en septembre et présenter le plan au gouvernement fédéral, au début de l'automne.

Nous aurons encore le temps de discuter dans cette commission de cet autre procédé strictement fédéral quant à lui et qui émane du SPF alors que le Printemps de l'environnement est un processus politique regroupant les Régions et le fédéral. En effet, la phase de consultation publique se termine le 30 juin. La délibération au gouvernement aura lieu à l'automne. Nous aurons tout le temps d'en discuter à la fin de l'été et au début de l'automne.

Je prends bonne note de vos remarques sur la réalité communale, que je connais par ailleurs. Je suis disposé à en discuter avec le SPF et à lui suggérer que le calendrier soit décalé – mais je répète que cela n'a absolument rien à voir avec le Printemps de l'environnement.

Pour les questions de M. Clarinval, je rappelle qu'il s'agit de matières fédérales ou mixtes et que les Régions n'ont pas souhaité ouvrir le débat sur leurs propres compétences, ce que je respecte en tant que ministre fédéral. L'agriculture et la gestion des forêts dans ses aspects économiques et environnementaux relèvent exclusivement des Régions. Les fédérations agricoles et forestières ont donc été invitées pour les sujets qui les concernaient mais qui sont limités puisque les Régions elles-mêmes n'ont pas voulu que nous débattions de matières purement régionales, même sous forme interrégionale.

Ces fédérations ont répondu massivement pour les groupes de mesures qui concernaient par exemple la valorisation de la biomasse, le lien entre environnement et alimentation, les OGM, les pesticides et les biocides. En matière d'agriculture, la plupart des associations et fédérations que vous avez citées ont été invitées et ont participé pour les groupes de mesures qui les intéressaient. La Fédération wallonne de l'agriculture qui a participé à sept des dix groupes de mesures de l'atelier sur les "modes de production et de consommation durables et la biodiversité"; elle a aussi participé au groupe de mesures sur les substances et produits dangereux de l'atelier "environnement et santé" et au groupe de mesures biomasse et post-2012 de l'atelier "énergie et climat".

La FUGEA a participé au groupe de mesures "alimentation et environnement" et au groupe de mesures "biomasse". Les agrocarburants ont été évoqués dans le groupe "produits et commerce" auquel participaient la Fédération des producteurs de biocarburants, la Fédération du secteur de l'importation du bois et la Société royale forestière de Belgique.

Pour le secteur Bois-Énergie, les acteurs suivants ont participé: la Fedustria (groupes "définition d'un produit écologique" et "biomasse"), ValBiom (groupe "biomasse"), la COBELPA (groupes "biomasse", "espaces menacés" et "écosystème"), la Fédération des producteurs de biocarburants.

Je vous rassure: pour toutes les mesures suffisamment mixtes entre le fédéral et le régional, donc à discuter dans le cadre du Printemps, tous les acteurs concernés ont bien été invités, consultés, et ont répondu positivement aux invitations en participant très activement aux discussions. Je m'en réjouis.

09.04 David Clarinval (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse. Les contacts que j'ai eus avec diverses fédérations m'ont indiqué qu'elles n'avaient pas été invitées au départ, mais que, par la suite, après des contacts avec le cabinet, les invitations leur sont parvenues. Comme l'a dit la présidente, la question date un peu, mais à l'époque de mes contacts, toutes les fédérations n'avaient pas été invitées, notamment la Fédération wallonne de l'agriculture. Je suppose que vous avez pu entre-temps corriger la liste. C'était essentiel, car il s'agit encore aujourd'hui d'un acteur important dans notre pays.

Je regrette que les Régions n'aient pas été davantage proactives. Je trouve ce comportement malheureux: un débat sur l'environnement dépasse largement les clivages belgo-belges. En matière de forêts, un secteur que je connais particulièrement bien, les enjeux dépassent les aspects internes à la Belgique.

Vous n'avez pas répondu au sujet des parlementaires. Je sais que l'un ou l'autre délégué parlementaire est invité, mais en ce qui me concerne, j'ai voulu m'inscrire sur la mailing-box du Printemps de l'environnement et, depuis un mois, j'ai reçu un courriel; il s'agissait d'une interview de Philippe Geluck qui me donnait sa vision des choses. J'ai trouvé cela déplorable, non que je critique Philippe Geluck, que j'apprécie, mais qu'une personne inscrite sur la boîte courriel pour obtenir des informations, même sans être impliquée dans les débats, n'en obtienne aucune. Il s'agit d'un problème manifeste: les citoyens qui ont entrepris la même démarche ont dû recevoir la même interview.

Voilà quelques regrets dont je tenais à vous faire part.

09.05 Jean-Jacques Flahaux (MR): Pour ma part, je vous remercie pour vos réponses. (…) Vous nous dites qu'il s'agit du plan de développement durable qui sort tous les quatre ans. Printemps de l'environnement, développement durable, climat, … pour l'instant, tout est dans tout. Dans le Printemps de l'environnement, il y a - et c'est heureux - un énorme volet de développement durable. Ainsi, si une consultation se fait concomitamment au lancement du Printemps de l'environnement, on fait forcément un mixte des deux événements.

Monsieur le ministre, pourriez-vous au moins demander aux SPF que les avis qui leur parviendront de la part des communes après le 30 juin, ou bien mieux, à l'issue de la période de vacances, soit aux environs du 10 septembre, puissent être pris en compte? Ne pensez-vous pas qu'il conviendrait d'adresser un courrier à toutes les communes, en disant que les avis peuvent encore parvenir après cette date? De la sorte, les communes s'y investiront peut-être davantage. Car le but de la consultation est aussi celui du Printemps de l'environnement.

Par ailleurs, il y a lieu de mobiliser les énergies et motiver davantage à l'ensemble des problématiques climat, développement durable, environnement, etc.

09.06 Paul Magnette, ministre: Je vais relayer votre demande.

09.07 Jean-Jacques Flahaux (MR): Merci, monsieur le ministre.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

La présidente: Je voudrais également signaler que cet après-midi, il y a une réunion de la commission spéciale "Climat – Développement durable".

(…): En même temps que la réunion de la Santé publique, d'ailleurs.

La présidente: En effet, mais nous n'avons que des questions à l'agenda. Nous n'allons tout de même pas bloquer tout un processus à cause de questions.

Pour revenir à cette commission spéciale, chaque groupe s'exprimera sur l'avant-projet de Plan fédéral de développement durable. Je me permets donc de vous informer, monsieur Flahaux, que le MR n'a pas communiqué sa position sur l'avant-projet.

09.08 Jean-Jacques Flahaux (MR): (…)

La présidente: La consultation va jusqu'au 30 juin. L'occasion était donc donnée aux groupes politiques du Parlement de donner un avis avant cette date, avis que nous allons transmettre aux SPPDD, conformément à la décision prise lors de notre précédente réunion.

(…): Comptez sur nous pour remettre un avis, madame la présidente.

09.09 Jean-Jacques Flahaux (MR): Sinon, il est inutile de demander l'avis des gens.

La présidente: Mais entre l'avis de la population, celui d'un groupe politique ou d'une commune, il y a des différences!

La réunion publique de commission est levée à 12.48 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.48 uur.