Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene Zaken en het Openbaar Ambt

Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique

 

van

 

woensdag 11 juni 2008

 

Voormiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 11 juin 2008

 

Matin

 

______

 

 


La séance est ouverte à 10.29 heures et présidée par M. André Frédéric.

De vergadering wordt geopend om 10.29 uur en voorgezeten door de heer André Frédéric.

 

01 Question de M. Jean-Luc Crucke à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "le projet de ligne info centrale" (n° 4843)

01 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "het project centrale infolijn" (nr. 4843)

 

01.01  Jean-Luc Crucke (MR): Dans la note de politique générale sur la Fonction publique figure un point au sujet de la mise en service de la ligne "Infobelge" qui permettrait de réunir toutes les informations et toutes les plaintes des citoyens à l'égard des services publics fédéraux. Premièrement, où en est ce projet? Quelles en seront les modalités? Quel serait le calendrier de mise en œuvre? Deuxièmement, dans cette même logique, que va-t-il advenir des lignes existantes, multiples et non centralisées? Y aura-t-il une disparition ou une fusion de services? Troisièmement, existe-t-il un risque de chevauchement avec les services des médiateurs? Ils sont là aussi pour recevoir des plaintes. Le rôle des uns et des autres sera-t-il bien délimité?

 

Avant de prendre toute décision, va-t-on bien analyser le rôle des uns et des autres?

 

01.02  Inge Vervotte, ministre: Monsieur le président, une communication transparente est à la portée de tous et la clé de bonnes relations entre les citoyens consommateurs/clients et les services publics.

 

Il est essentiel pour le citoyen de pouvoir s'adresser à un point de contact pour obtenir au moins de l'information générale, afin de se faire diriger vers le secteur public compétent et pour recevoir des informations concernant un dossier particulier, et ce, par le biais de diverses voies, comme le téléphone, l'internet, l'e-mail, le fax et peut-être le sms.

 

Pour les services publics, c'est une source d'information importante pour améliorer la qualité des services et aussi, et surtout, pour renforcer l'orientation vers le client. C'est notre but, comme je l'ai expliqué dans ma note de politique.

 

Dans une situation idéale, il existerait un point de contact unique pour toutes les administrations. C'est difficile pour un citoyen consommateur/client de s'orienter à travers les niveaux administratifs. En outre, cela ne lui rapporte rien. Vu l'absence d'un tel point de contact, il me semble que le minimum de la part de chaque niveau administratif est de s'organiser.

 

Aujourd'hui, nombre de bonnes pratiques existent déjà, à savoir la ligne Info flamande, le 1700, les numéros verts de la Communauté française, de la Région wallonne et de la Communauté germanophone, le numéro téléphonique unique de la Région de Bruxelles-Capitale.

 

Au niveau fédéral, la création d'un centre de contact a déjà à plusieurs reprises fait l'objet d'études de différents groupes de travail qui, jusqu'à ce jour, ne sont pas encore parvenus à un résultat complet. Cela n'empêche pas que certains services publics fédéraux sont passés à l'action de leur propre initiative, comme le centre de contact pour les personnes handicapées du SPF Sécurité sociale. Cependant, il manque toujours un projet qui chapeaute l'ensemble.

 

Ma note de politique générale stipule l'importance d'une ligne info fédérale. Bien entendu, une telle ligne relève des compétences du premier ministre via le service des communications externes de la Chancellerie. C'est la raison pour laquelle nous avons pris contact avec eux pour étudier quelle configuration, purement fédérale ou entièrement intégrée, peut être donnée à cette initiative et quels sont les partenaires clés.

 

Il me semble donc évident qu'une collaboration maximale doit être réalisée avec les bonnes pratiques existant au niveau fédéral et même aux autres niveaux administratifs, avec en vue une intégration et/ou une coordination utiles.

 

Par conséquent, je ne puis vous apporter aujourd'hui d'informations détaillées sur la portée de cette initiative, sur la façon dont l'intégration des points de contact existants sera effectuée, ni sur la mise en œuvre des moyens ou la répartition des tâches des différentes instances, parce que la concertation n'a pas encore commencé.

 

01.03  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je remercie la ministre pour sa réponse.

 

J'ai bien compris qu'il s'agit d'un point de contact directionnel afin de pouvoir orienter l'utilisateur le plus rapidement possible vers le bon service. Toutefois, je reste sur ma faim pour ce qui concerne le calendrier, puisque vous ne me dites pas quels seront les moyens développés et quand. Si au moins vous pouviez me donner une ligne de conduite et me dire si l'échéance est la fin de l'année ou l'année prochaine, cela me serait utile.

 

01.04  Inge Vervotte, ministre: Monsieur le président, cher collègue, vous devez savoir qu'il ne s'agit là que d'une mesure qui est envisagée.

 

Normalement, en juillet 2008, une note sera rédigée avec tous les partenaires concernés. S'il s'avère que nous avons emprunté la bonne direction, les négociations avec les autres Communautés devraient débuter fin 2008. Et si tout va bien, début 2009, il y aura implémentation. Tel est pour l'instant le timing qui est prévu.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van mevrouw Sofie Staelraeve aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de selectieprocedure van ambtenaren" (nr. 5195)

02 Question de Mme Sofie Staelraeve à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "la procédure de sélection de fonctionnaires" (n° 5195)

 

02.01  Sofie Staelraeve (Open Vld): Mevrouw de minister, uit het jaarverslag van de overheidsdienst Selor, het wervings- en selectiebureau, blijkt dat heel wat ambtenaren de komende vijf jaar met pensioen zullen vertrekken.

 

Het aantal dat met pensioen vertrekt, zal vooral groot zijn in een aantal federale kerndepartementen zoals Financiën, Justitie en Buitenlandse Zaken, waar het gaat om 40% van de huidige werknemers. Voorts blijkt uit het jaarverslag dat er bij Selor steeds minder kandidaatstellingen binnenkomen voor de sollicitaties die worden uitgeschreven. Volgens de directeur van Selor is dat te wijten aan de meer specifieke vacatures, terwijl vroeger meer algemene procedures werden gebruikt.

 

Niettemin haalt u in uw beleidsnota aan dat het voor de overheidsdienst een uitdaging moet zijn om een eigen profiel en identiteit te ontwikkelen, zodat aanwervingen aantrekkelijker zijn en meer specifiek kunnen gebeuren. Daarnaast is er ook een probleem met de duurtijd van de selectieprocedures. Het duurt nog altijd tot drie maanden vooraleer een selectieprocedure is afgerond.

 

Vandaar een aantal vragen aan u. Bent u van plan de ambtenaren die de komende vijf jaar met pensioen gaan, zowat 33% van het totale aantal, allemaal te vervangen? Hoe staat u zelf tegenover de mogelijkheid van interimarbeid bij de overheid om die uitzonderlijke en tijdelijke behoeften eventueel op te vangen?

 

Baren de dalende sollicitatiecijfers bij Selor u zorgen? Hoe volgt u dat op? Hoe ziet u dat?

 

Welke concrete initiatieven zijn er bij de overheidsdienst hangende om een eigen merk of identiteit te ontwikkelen?

 

Staan er initiatieven in de steigers om de duurtijd van de selectieprocedures te verkorten?

 

02.02 Minister Inge Vervotte: Mijnheer de voorzitter, met betrekking tot de nakende personeelsuitstroom heb ik altijd verklaard dat het een opportuniteit is om te kijken hoe het moet met de verdere invulling. Voor mij is het zeker en vast geen lineair verhaal of een soort van automatisme. Wij moeten vertrekken vanuit een visie op beleid en die visie wordt georganiseerd binnen de administratie op basis van personeelsplanning. Zoals ik in mijn beleidsnota heb aangekondigd, wordt dat in de toekomst liefst ook gebaseerd op beheersovereenkomsten.

 

Wat dat betreft, zullen wij in de regering daaromtrent een debat voeren. Ik denk dat er een opportuniteit is om van de grote uitstroom gebruik te maken om niet iedereen te vervangen. Ik zal in die gesprekken zeker en vast ervoor pleiten om geen lineaire maatregel te nemen, maar wel te vertrekken vanuit de personeelsplanning, die uiteraard moet worden bekeken op basis van het beleid van de ministers. Er zijn heel wat ministers die graag bijkomend personeel vragen om hun beleid uit te voeren. Ik kan dat begrijpen. Soms is dat noodzakelijk en zinvol. Als burgers vragen voor meer controles of meer politiemensen, dan heeft dat natuurlijk ook een impact. Dat zijn keuzes die in de regering zullen worden gemaakt.

 

Met betrekking tot de interimarbeid meen ik dat het regeerakkoord duidelijk is. Ik verwijs daar naar het regeerakkoord. Er zal moeten worden bekeken wat tijdelijk en uitzonderlijk is, want dat zijn de kerntermen in dat debat. Dat zal met de sociale partners worden besproken in een bredere context.

 

Met betrekking tot de dalende sollicitatiecijfers is er natuurlijk een probleem vanaf het moment dat vacatures niet meer ingevuld geraken. Momenteel is dat niet de regel. Dat is alleen voor specifieke functies. Wij vragen ook aan Selor om ter zake maatregelen te nemen. In het verleden is dat ook al gebeurd, bijvoorbeeld voor artsen. Dan doet men een specifiek profielonderzoek om na te gaan wat die mensen aantrekkelijk vinden of onder welke voorwaarden kandidaten bij de overheid willen werken. Er is dus geen nationaal actieplan. Er worden wel maatregelen genomen bij specifieke problemen. Momenteel kan men niet zeggen dat de vacatures over het algemeen niet ingevuld geraken.

 

Het is evident dat het een aandachtspunt voor ons blijft om een aantrekkelijke werkgever te zijn en in de toekomst te blijven. Dat staat ook in mijn beleidsnota te lezen. Wij weten immers dat de krapte op de arbeidsmarkt zich zal blijven voortzetten. Dat is een globaal debat.

 

Voorts vind ik het ook heel belangrijk dat de diensten daarop zelf proactief inspelen. Wij weten dat het imago van de verschillende overheidsdiensten anders wordt gepercipieerd. Een aantal administraties kan zeer vlot rekruteren. Daar wordt massaal op vacatures ingeschreven. Bij andere administraties is dat minder het geval. Het is een aandachtspunt voor iedere administratie om aan hun zogenaamde branding te werken, om aan de ontwikkeling van hun identiteit te werken, om zich te kunnen profileren als aantrekkelijke werkgever. Wij willen dat doen om het federaal ambt aantrekkelijk te laten zijn. Wij denken dat ook elke administratie daarop zelf gedifferentieerde antwoorden kan bieden.

 

Het is natuurlijk evident dat iedere organisatie zich voortdurend kan verbeteren. Selor doet daarvoor trouwens al het mogelijke. Wij hebben daarover tevredenheidsenquêtes bij overheidsklanten, bij de kandidaten en bij de leden van de selectiecommissies, er is een centraal klachtenbeheer, er is een interne kwaliteitscontrole enzovoort.

 

De duur van een selectie bedraagt momenteel gemiddeld 88 dagen. Er zijn procedures die niet langer dan 40 tot 45 dagen duren. De duur hangt af van verschillende factoren zoals het aantal ingeschreven kandidaten voor de selectieprocedure, het aantal geplande proeven, de beschikbaarheid van de leden voor de verschillende selectiecommissies. Het ligt voor de hand dat, hoe specifieker het profiel is, hoe minder kandidaten zijn ingeschreven, hoe sneller de selectie kan verlopen.

 

De principes van de billijke behandeling van de kandidaten en het openstaan van de overheidsbetrekkingen voor de hele bevolking moeten ook in acht worden genomen. Zo moeten ook alle kandidaten die aan de deelnemingsvoorwaarden voldoen vaak alleen een diploma en de professionele ervaring met de nodige transparantie kunnen voorleggen. Uiteraard is daarvoor een minimum van tijd nodig.

 

Het moet echter duidelijk zijn – ook dit staat in de beleidsnota – dat voor de procedure van aanwerving moet worden gekeken wie welke rol daarin kan spelen. Soms zijn de procedures door de wetgeving van bepaalde departementen dusdanig strikt, dat Selor niet anders kan dan die uitvoeren. Daardoor wordt de timing nogal breed. De uitgebreide timing ligt dus niet altijd aan de werking van Selor zelf, zoals gemakkelijk wordt gezegd, maar heeft vaak te maken met reglementering, procedures, transparantie, aantal kandidaten enzovoort. Dat wil niet zeggen dat wij onze verantwoordelijkheid zullen ontlopen. Wij zullen proactief aan de departementen voorstellen doen om dat sneller te laten verlopen.

 

Le président: Je rappelle que la question, sa réponse et sa réplique doivent prendre 7 minutes maximum. Je demande à chacun de respecter ces temps de parole.

 

Madame la ministre, on apprécie la précision du propos, mais il y a plus de 50 questions inscrites à l'ordre du jour de la réunion de ce matin et nous devons essayer de terminer dans un délai raisonnable.

 

02.03  Sofie Staelraeve (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, ik heb daar niet veel aan toe te voegen. Ik wil de minister danken voor haar omstandig antwoord.

 

Ik haal toch een aantal kernpunten aan die de lijn van deze regering zijn, namelijk het niet-lineair vervangen, maar het vervangen waar het nuttig is, opportuun, op basis van beslissingen en beheersovereenkomsten.

 

Wat mij zeker ook interesseert is hoe het verdergaat met de procedures en hoe ter zake een en ander versoepeld kan worden op de verschillende departementen.

 

We komen daar later nog wel eens op terug.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Samengevoegde vragen van

- de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de selectie van de topman voor de FOD Financiën" (nr. 5222)

- mevrouw Corinne De Permentier aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de geldigheid van bepaalde door Selor georganiseerde selectieproeven" (nr. 5267)

- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de werking van Selor in het kader van de aanwerving van topmanagers" (nr. 5275)

- de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de opportuniteit van een onderzoekscommissie over de aanwervingsprocedures in het openbaar ambt" (nr. 5277)

- de heer Maxime Prévot aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de verwachte hervorming van Selor" (nr. 6166)

03 Questions jointes de

- M. Dirk Van der Maelen à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "la sélection du top manager pour le SPF Finances" (n° 5222)

- Mme Corinne De Permentier à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "la validité de certaines épreuves de sélection organisées par Selor" (n° 5267)

- M. Georges Gilkinet à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "le fonctionnement de Selor dans le cadre du recrutement de 'top managers'" (n° 5275)

- M. Jean-Luc Crucke à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "l'opportunité d'une commission d'enquête sur les procédures de recrutement dans la fonction publique" (n° 5277)

- M. Maxime Prévot à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "les réformes attendues du Selor" (n° 6166)

 

03.01  Corinne De Permentier (MR): La presse a donné de larges échos aux résultats assez surprenants de l'examen du Selor organisé en vue du recrutement du nouveau président du SPF Finances. Alors que de nombreux hauts responsables de ce département, jadis recrutés par le Selor, participaient à cet examen, aucun candidat n'a été jugé apte.

 

Il me revient qu'en vue de l'organisation d'autres examens, le Selor aurait pris contact avec l'un de ces candidats jugés inaptes pour lui demander de siéger dans un jury. En raison du contexte actuel, ce candidat n'a pas répondu à cette demande. On peut toutefois se demander ce qui se serait passé s'il avait siégé dans ce jury. N'y a-t-il pas lieu de craindre que les résultats auraient pu être contestés au motif que le jury aurait comporté un membre jugé inapte par le Selor? Avez-vous connaissance de recours déjà introduits contre les décisions d'un de ces jurys?

 

03.02  Jean-Luc Crucke (MR): Je voudrais corroborer ce qui a été dit par mon excellente collègue Corinne De Permentier. La polémique ne vise pas seulement le fédéral, puisqu'elle a également des répercussions au niveau de la Région wallonne. En effet, le Selor a été mis en cause dans le cadre du recrutement de hauts fonctionnaires wallons pour des problèmes de transparence. Tout le monde ne partage pas ce point de vue; j'ai cru comprendre que le Parti socialiste considérait que le travail était bien fait. Je n'ai pas encore entendu l'avis du cdH; c'est pourquoi je me réjouis déjà d'entendre l'avis de M. Prévot.

 

J'ai pris connaissance d'une proposition déposée par M. Prévot, que je trouve fort intéressante. En voici un paragraphe: "Le Selor, Bureau fédéral de sélection de l'administration, doit être un organe dont l'impartialité, la transparence et l'indépendance ne peuvent être mises en doute." Or les auteurs constatent qu'au "terme de certaines procédures de sélection organisées par l'organe public de sélection, des doutes sont apparus quant à l'objectivité de certaines sélections". Je laisse la responsabilité de ce propos à son auteur. Je cite encore: "La présente proposition vise à créer une commission d'enquête spéciale chargée d'inventorier les problèmes liés au manque de transparence et d'impartialité lors de sélections de titulaires de fonctions de management au sein des administrations fédérales et de faire des propositions en vue d'y remédier". M. Prévot cite ensuite plusieurs exemples où il estime que la transparence n'a pas été respectée depuis 2005.

 

Sachant que certains se plaignent sur le plan fédéral, et d'autres sur le plan régional, je vous avoue que nous voyons d'un bon œil ce genre de proposition; bien que j'aie lu ce matin que celle-ci risquait d'être retirée parce qu'elle n'était pas soutenue.

 

Pour en revenir à ma question: de deux choses l'une, soit le Selor fonctionne bien, de manière transparente, efficace et impartiale et nous n'avons pas besoin d'enquête. Soit ce n'est pas le cas. Je souhaiterais connaître votre avis. Une enquête, même parlementaire, pourrait être utile. L'enquête sur la grande fraude fiscale, par exemple, se révèle fort intéressante car elle va nous permettre d'entreprendre un travail en profondeur, d'entendre les avis des uns et des autres.

 

Dans le cas présent, une telle enquête pourrait être fort intéressante, afin de vérifier l'exactitude de certains faits, tant au niveau fédéral qu'au niveau régional.

 

Je répète donc ma question: quel est l'avis de la ministre au sujet du fonctionnement du Selor? Et même si cela relève de l'autonomie parlementaire, que pense-t-elle d'une enquête en la matière?

 

03.03  Maxime Prévot (cdH): Monsieur le président, c'est toujours un plaisir de pouvoir partager quelques moments aux côtés de M. Crucke et de profiter de sa verve.

 

Madame la ministre, il est vrai que ces dernières semaines, de nombreux débats ont agité la classe politique, particulièrement francophone mais pas exclusivement, à propos des procédures de recrutement du Selor et de leur relative transparence. J'ai moi-même pu déposer à cet égard – M. Crucke l'a rappelé mieux que je n'aurais pu le faire – une proposition visant à instaurer une commission d'enquête parlementaire pour faire le point sur l'évaluation des différentes procédures de recrutement dans la fonction publique.

 

Comme M. Crucke l'a rappelé en donnant lecture avec talent du contenu de mon texte, l'objectif est de voir clair à tous les niveaux de pouvoir – et pas seulement dans le Sud du pays – sur les difficultés, les questions qui se posent. Certaines situations sont interpellantes. Indépendamment de la forme, il y a donc lieu de se poser des questions quant au fond.

 

Je pense pouvoir dire, madame la ministre – peut-être m'avancé-je imprudemment mais vous aurez l'occasion de me corriger –, que vous partagez le fond de la réflexion sur la nécessité d'entamer des réforme du Selor.

 

Même s'il s'agit d'un organisme public qui a pu faire ses preuves dans bien des cas, le Selor souffre de questionnements, fondés ou pas, quant à la manière dont les jurys sont constitués, quant à la manière d'opérer une traçabilité des dossiers, les parcours de chacun, quant à la manière transparente et totalement indépendante dont les procédures de recrutement s'organisent.

 

D'aucuns pourraient voir dans mes propos un procès d'intention; il n'en est rien. Il s'agit surtout d'une volonté dans mon chef d'améliorer l'outil. Sous la défunte Orange bleue qu'en fonction des circonstances on a plaisir ou pas à évoquer, la réforme du Selor comptait parmi les projets envisagés. Aussi, madame la ministre, dans la foulée de la question de M. Crucke, il m'intéresserait de pouvoir vous entendre sur vos intentions à l'égard du Selor.

 

Partagez-vous les grandes lignes des réformes? Quelles sont-elles, pour peu que vous ayez déjà pu déterminer les grandes balises d'action? En d'autres termes, quelle politique entendez-vous développer pour rendre l'outil indéniablement plus efficace et transparent?

 

Pour rassurer M. Crucke, l'enjeu n'est pas de retirer la proposition qui a pu être déposée mais de constater que si la majorité des groupes parlementaires partagent l'objectif, il y a en tout cas des questions – c'est le moins qu'on puisse dire – qui se posent quant à la méthode. En ce qui nous concerne, le résultat importe plus que le moyen.

 

Le président: M. Van der Maelen est absent. Sa question n° 5222 tombe. Il en est de même pour la question n° 5275 de M. Gilkinet.

 

Je donne la parole à la ministre pour sa réponse.

 

03.04  Inge Vervotte, ministre: L'arrêté royal du 29 octobre 2001 relatif à la désignation et à l'exercice des fonctions de management dans les services publics fédéraux et les services publics fédéraux de programmation prévoit dans son article 7 que les candidats dont la candidature a été déclarée recevable présentent devant la commission de sélection une épreuve orale dont le but est d'évaluer tant les compétences spécifiques à la fonction exercée que les aptitudes requises à l'exercice d'une fonction de management.

 

Cette épreuve est précédée de tests informatisés dont l'objet est de cerner les aptitudes de gestion et d'organisation des candidats, ainsi que leur personnalité. Au terme des tests et de l'épreuve orale et la comparaison des titres et mérites des candidats, ceux-ci sont inscrits soit dans le groupe A pour ceux jugés très aptes, soit dans le groupe B pour les aptes, dans le groupe C pour les moins aptes ou dans le groupe D pour ceux qui ne sont pas aptes.

 

Il ressort de ceci que la procédure de sélection a pour but d'évaluer si les candidats à une fonction de management dans un service public fédéral ou un service public fédéral de programmation possèdent les compétences spécifiques à la fonction à pourvoir et les aptitudes requises pour l'exercice d'une fonction de management. Le même arrêté dispose, dans son article 8, que la commission de sélection se compose de l'administrateur délégué du Selor (bureau de sélection de l'administration fédérale) ou de son délégué président, d'un expert externe en management, d'un expert externe en gestion des ressources humaines et de deux experts ayant une expérience ou une connaissance particulière des matières spécifiques à la fonction à pourvoir, de deux agents issus d'un service public fédéral ou d'un service public fédéral de programmation autre que celui pour lequel est organisée la procédure de sélection pour une fonction de management, d'un ministère fédéral, d'une institution publique de sécurité sociale, d'un établissement scientifique fédéral, d'un organisme d'intérêt public fédéral ou des services des gouvernements des Régions ou des Communautés ou de Collèges de commissions communautaires exerçant des fonctions au moins équivalentes à la fonction de management à pourvoir. Enfin, il y aura un suppléant pour chacun des membres.

 

C'est donc dans un souci de transparence et de respect de la réglementation que le Selor contacte l'ensemble des agents, excepté ceux du service pour lequel est organisée la procédure de sélection, dès lors qu'ils exercent des fonctions au moins équivalentes à une fonction de management à pourvoir afin de pouvoir composer la commission de sélection en fonction de la disponibilité des agents. Enfin, sachez que la composition des commissions, y compris les suppléants, est transmise par nos soins et conformément à l'arrêté aux membres du gouvernement qui peuvent émettre, s'ils le souhaitent, des objections quant à leur composition.

 

Le fait qu'un candidat n'est pas jugé apte à remplir la fonction de président ne peut en aucun cas impliquer qu'il ou elle ne remplirait pas correctement ses fonctions actuelles. Ceci ne peut être un argument pour refuser qu'un candidat fasse partie d'un jury du Selor à tout niveau excepté celui de président.

 

La procédure de recrutement des titulaires de fonctions de management, tant au niveau fédéral qu'au niveau communautaire ou régional, est régie par des normes réglementaires délibérées au sein des Conseils des ministres respectifs. Il ne m'appartient pas de me substituer aux entités fédérées.

 

Wat betreft het verloop van de selectieprocedure van de voorzitter van het directiecomité van de FOD Financiën, beschik ik niet over informatie die zou aantonen dat de selectieprocedure niet correct is verlopen, conform de bepalingen van het eerder vermelde koninklijk besluit van 29 oktober 2001. Bijgevolg zie ik vandaag geen reden de procedure te vernietigen.

 

Tel que stipulé dans l'arrêté royal du 29 octobre 2001, le Selor a transmis le dossier de la sélection au ministre des Finances.

 

J'ai demandé au Selor une analyse à propos de la confidentialité des résultats. À cet égard, je constate que le Selor a rédigé un code de déontologie que l'ensemble de ses collaborateurs respectent et qui est transmis à tous les membres de la commission de sélection. Ces derniers s'engagent d'ailleurs à le respecter également.

 

Ce code prévoit entre autres que les membres de la commission de sélection s'engagent à respecter scrupuleusement le caractère confidentiel de la charge qui leur est confiée, notamment pour le secret de toutes les informations reçues, des délibérations et de tout contenu de l'épreuve. De plus, les membres de la commission s'engagent à ne pas communiquer à quiconque le classement attribué aux candidats.

 

Ce code ne s'applique pas aux candidats qui restent libres, sous leur propre responsabilité, de communiquer les informations qui les concernent.

 

Het komt uiteraard de minister van Financiën toe te beslissen om over te gaan tot een nieuwe selectie voor de functie van voorzitter van het directiecomité van de FOD Financiën. De van kracht zijnde reglementering dient te worden toegepast. Vandaag geldt het koninklijk besluit van 29 oktober 2001.

 

Het voorstel van andere mogelijke pistes moet worden besproken met de collega die daarvoor verantwoordelijk is, en dat is de minister van Financiën zelf.

 

En réponse à la demande d'une commission d'enquête parlementaire, je dirais que la Chambre est une émanation de la démocratie et fonctionne de manière parfaitement autonome. Je respecte ce principe et il ne m'appartient pas de formuler un point de vue en la matière. Si la commission voit le jour, il appartiendra à elle seule de formuler des conclusions.

 

Pour votre information, je tiens à préciser que le Selor a traité en 2007 plus de 70.000 candidatures uniquement dans son processus de sélection. J'ajoute que le Selor pratique depuis deux ans une politique de gestion des plaintes en toute transparence et en collaboration étroite avec les médiateurs fédéraux. De plus, il faut savoir que le Selor ne perd pratiquement aucune procédure introduite auprès du Conseil d'État.

 

Dans le cadre des recours introduits auprès du Conseil d'État contre des décisions de commissions de sélection, aucun des moyens invoqués n'avait trait à l'inaptitude des agents issus d'un service public fédéral et ayant participé aux commissions de sélection.

 

D'une enquête récente de benchmark réalisée entre le Selor et quatre autres institutions, privées, publiques et étrangères, j'ai pu constater que le Selor est cité comme "best practice", du moins dans sa dimension "sélection". L'étude a été réalisée par un bureau externe et les résultats ont été validés et acceptés par toutes les institutions en lice.

 

Depuis la création du Selor, la fonction publique a été reconnue comme partenaire à part entière sur le marché de l'emploi. De plus, la Fonction publique fédérale est perçue comme un employeur de choix par les demandeurs d'emploi et les employeurs. Les partenaires étrangers consultent régulièrement le Selor pour obtenir des renseignements sur le modèle mis en place.

 

En conclusion, je ne dispose actuellement d'aucun élément qui laisse supposer des fraudes ou des pratiques douteuses au sein du Selor. Il va sans dire que je suis en permanence à la recherche d'améliorations de son fonctionnement, en collaboration avec ses responsables, et que je suis ouverte à toute proposition de la commission à ce sujet.

 

03.05  Corinne De Permentier (MR): Monsieur le président, je remercie la ministre pour sa réponse. Nous serons attentifs au fait de savoir si les choses qu'elle souhaite mettre en place auront une finalité positive.

 

03.06  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je remercie la ministre pour sa réponse extrêmement précise. Je suis heureux de l'entendre dire que, pour les dossiers qui concernent le fédéral et plus particulièrement les Finances, les procédures ont été suivies avec régularité, précision et efficacité. Je pense qu'il fallait faire cette mise au point.

 

Cela dit, je rejoins M. Prévot sur un point. Certaines situations posent question. Je ne focaliserai pas sur la Région, mais c'est quand même toujours le Selor qui est en cause en la matière. J'estime que M. Prévot a raison de persister et signer.

 

Je crois que le cdH et le MR peuvent être d'accord pour dire qu'il y a une difficulté. Nous sommes la preuve que l'on peut s'entendre sur une proposition!

 

M. Jeholet déposera une proposition qui permettra une analyse plus fouillée car, madame la ministre, ce qui importe, c'est le nombre de sélections opérées. Vous avez cité le chiffre de 70.000. Eu égard à cette donnée, même si on peut se référer à l'un ou l'autre dossier plus médiatisé, il est évident que nous avons un besoin de confiance total. On ne peut se permettre d'éprouver le moindre doute. L'instauration d'une commission d'enquête ne signifie pas toujours vouloir mettre un ministre au pilori. Le but est de pouvoir déterminer si on peut améliorer la procédure si besoin en est. Pour moi, cela en vaut la peine. De plus, je sens que les choses pourront évoluer et que nous pourrons nous acheminer dans cette direction. Je le répète, je suis heureux d'entendre que sur le plan fédéral, vous ayez pu éclaircir la question. Je ne pourrai, hélas, être aussi précis que vous sur le plan régional, les informations en ma possession attestant tout le contraire.

 

03.07  Maxime Prévot (cdH): Madame la ministre, je vous remercie pour vos éclaircissements même si j'avoue que l'une de mes questions tendait à connaître les éventuels grands axes de réforme du Selor. Je reste sur ma faim, mais j'imagine que dans les semaines à venir, nous aurons l'occasion de revenir sur ce débat.

 

Par ailleurs, en ce qui concerne la commission d'enquête parlementaire, je persiste et signe quant aux objectifs à atteindre, en organisant une série d'auditions de responsables du Selor et de personnes extérieures éventuellement. Cela pourrait être déterminé de manière collégiale, afin d'y voir plus clair sur les procédures, de formuler des recommandations utiles pour que, demain, plus aucun doute ne soit permis quant à la transparence et l'impartialité du processus.

 

Depuis le début, je clame haut et fort que les résultats m'importent plus que les moyens. Je déplore que le texte que j'avais proposé n'ait pas recueilli l'accord de la. Certes, le MR et le cdH sont co-signataires de ce document, mais à défaut de pouvoir obtenir un accord sur les moyens, nous sommes en mesure d'en obtenir un sur les objectifs. Aussi, je me ferai fort d'entamer les démarches nécessaires pour suggérer l'organisation d'une série d'auditions au sein de cette commission, de manière à pouvoir également rencontrer le souci de Mme la ministre. En effet, cette dernière s'est déclarée favorable à toute démarche qui permettrait une amélioration du fonctionnement ultérieur du Selor.

 

Nous pourrions ainsi faire ce travail d'analyse requise, au sein de cette commission, en auditionnant toutes les personnes jugées utiles et faire réellement un travail de fond sérieux. Effectivement, lorsqu'on est confronté au fait de ne pas recueillir la majorité, trois attitudes sont possibles: on s'entête, on pleurniche ou on trouve une solution alternative. C'est cette dernière voie que je vous propose à travers la tenue de ces auditions. Cela me semble important!

 

Pour le reste, je prends acte de la démarche novatrice de mon collègue, M. Jeholet, dont je ne perçois pas toujours bien les contours, qui consiste à mettre sur pied une commission d'enquête parlementaire fédérale à portée régionale. J'imagine mal qu'à l'époque on ait jugé pertinent d'organiser, au sein de cette assemblée, des commissions d'enquête sur les problèmes de l'AWIPH ou de la crise du logement social ou encore de Francorchamps. Il n'en reste pas moins que c'est quelque chose de surprenant ou novateur! En tout état de cause, ce qui m'intéresse aujourd'hui, c'est de pouvoir noter qu'un consensus assez large semble se dégager pour pouvoir mener des auditions au sein de cette commission.

 

Le président: Messieurs, on conclut le débat sur la question. Lisez le règlement, les faits personnels n'ont pas leur place en commission! Si l'on réagit à chaque fois que quelqu'un cite un collègue, on ne s'en sortira plus! Vous me demandez un peu de souplesse! Je dois présider et faire en sorte que, ce matin, cinquante collègues posent démocratiquement des questions extrêmement importantes dans cette belle assemblée et je souhaiterais que cela se fasse avant 13.00 heures.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

M. Gilkinet étant absent, sa question n° 5276 est reportée.

 

04 Vraag van de heer Bruno Steegen aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de erkenning van buitenlandse diploma's" (nr. 5334)

04 Question de M. Bruno Steegen à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "la reconnaissance de diplômes étrangers" (n° 5334)

 

04.01  Bruno Steegen (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het akkoord van Bologna in juni 1999 over de hervorming van het hoger onderwijs en de daaraan gelinkte invoering van het European Credit Transfer System en van de bachelor- en masterdiploma’s zou de erkenning van diploma’s tussen de betrokken lidstaten moeten vergemakkelijken.

 

Bovendien is er ook het verdrag inzake de erkenning van diploma’s betreffende het hoger onderwijs in de Europese regio, gedaan te Lissabon op 11 april 1997. Voornoemd verdrag werd in Senaat en Kamer aangenomen. Het werd op 15 mei 2008 in de Kamer goedgekeurd.

 

Op basis van voornoemde, internationale overeenkomsten zouden mensen niet alleen gemakkelijker aan buitenlandse universiteiten moeten kunnen studeren. Het zou ook mogelijk moeten zijn om werk op te nemen in een ander land dan het land waarin hij of zij heeft gestudeerd.

 

Wij merken momenteel dat veel landgenoten, vooral in de grensregio’s, zich in het hoger onderwijs van een ander land inschrijven, vooral in Nederland en Frankrijk. Indien de betrokkene zou willen werken, onder andere voor de federale overheid, moet hij of zij, volgens de informatie die wij bij Selor hebben ingewonnen, eerst een procedure bij een erkenningscommissie doorlopen. In Vlaanderen is dat NARIC Vlaanderen.

 

De procedure kan al vlug drie maanden en in de praktijk zelfs vier à vijf maanden aanslepen. Er komt bovendien heel wat administratieve rompslomp bij de erkenningsprocedure kijken.

 

Het lijkt erop dat in de privésector steeds minder bedrijven de erkenning van een buitenlandse diploma eisen.

 

Mevrouw de minister, daarom heb ik een aantal vragen.

 

Ten eerste, klopt het dat, om een job bij de federale overheid te kunnen bemachtigen, een Belgisch diploma of de erkenning van een buitenlands diploma vereist is?

 

Ten tweede, wat is de ratio en de toegevoegde waarde achter bedoelde regeling?

 

Ten derde, zal er een verandering in bedoelde regeling optreden, nu het makkelijker wordt om diploma’s te vergelijken en de waarde ervan te erkennen?

 

Ten vierde, hoeveel mensen die hun diploma niet in België hebben behaald, werken momenteel bij de federale overheid?

 

Hebt u kennis van het aantal kandidaten dat jaarlijks bij Selor wordt geweigerd voor deelname aan de selectieproeven op basis van het feit dat zij in het buitenland hebben gestudeerd en niet tijdig de erkenning van hun diploma hebben bekomen?

 

De vraag werd mij deels ingegeven door het feit dat in Limburg heel wat studenten aan de universiteit van Maastricht studeren. Met hun diploma kunnen zij niet dadelijk bij de overheid aan de bak.

 

04.02 Minister Inge Vervotte: Mijnheer Steegen, op uw eerste, tweede en derde vraag kan ik antwoorden dat het niet klopt. Een buitenlands diploma wordt wel in aanmerking genomen voor een deelname aan een selectieprocedure bij Selor indien een gelijkwaardigheidsbeslissing met een Belgisch diploma werd uitgereikt door de Vlaamse overheid of door de Franstalige Gemeenschap.

 

De kandidaten voor een Franstalige betrekking dienen steeds zelf een procedure te starten om een academische gelijkwaardigheid te bekomen, of zij nu hun diploma in de Europese Economische Ruimte hebben behaald of daarbuiten. De kandidaten voor een Nederlandstalige betrekking dienen alleen een procedure te starten voor het bekomen van een academische gelijkwaardigheid indien zij hun diploma hebben behaald buiten de Europese Economische Ruimte. Indien zij binnen de Europese Economische Ruimte hun diploma hebben behaald, zal Selor de Vlaamse overheid raadplegen.

 

Ik beschik niet over de cijfers die u vraagt in vraag 4, maar ik kan wel zeggen dat, wat betreft de personeelsleden die bij de FOD P&O werkzaam zijn, niemand zijn diploma in het buitenland heeft behaald.

 

Wat betreft uw laatste vraag, de kandidaten worden niet geweigerd deel te nemen aan selectieproeven op basis van het feit dat zijn hun diploma in het buitenland hebben behaald. Zij worden in afwachting van een gelijkwaardigheid onder voorbehoud toegelaten tot de selectieprocedure. Wanneer zij op het einde van de selectieprocedure laureaat zijn en ondertussen hun gelijkwaardigheid hebben bekomen, worden zij op de lijst van de laureaten geplaatst. Indien zij laureaat zijn maar nog niet in het bezit zijn van hun gelijkwaardigheid, kunnen zij echter pas een betrekking bekomen nadat zij de gelijkwaardigheid hebben bewezen.

 

04.03  Bruno Steegen (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Zoals ik in de praktijk van een aantal personen heb vernomen, begrijp ik eruit dat men inderdaad een gelijkwaardigheid of een erkenning van zijn diploma moet aanvragen voor men in de praktijk mag deelnemen aan deze examens. Ik vraag alleen of het misschien nuttig zou zijn deze administratieve rompslomp – er komen dikwijls nog vertaalkosten bij – in de toekomst uit te sluiten.

 

Ik heb ook navraag gedaan bij een aantal grensgemeenten bij ons in Limburg. Langs de grens in Lanaken, Genk en Bilzen zegt men bijvoorbeeld dat men met een louter universitair diploma van Maastricht, een mastergraad, toch eerst een erkenning moet vragen voor men mag deelnemen aan het examen. Dat heb ik in de praktijk vastgesteld.

 

Ik heb het ook laten navragen bij de gemeenten. Nu blijkt dat bij de Vlaamse overheid, de federale overheid en de gemeenten men niet zomaar kan deelnemen aan een examen zonder de gelijkstelling te vragen. Als de gelijkstelling er is, mag men dat wel. Dat is echter een administratieve procedure die een viertal maanden duurt.

 

Ik heb het ook nagevraagd in de privésector. Sommige bedrijven, zoals bankinstellingen, vragen ook een erkenning van het diploma, en sommigen niet. In de privésector is men daar dus nog niet volledig uit.

 

Mijn vraag kwam uit de praktische bekommernis dat het misschien toch aangewezen zou zijn, nu de graden zijn gelijkgeschakeld en men dezelfde titel heeft, dat de overheid het voortouw zou nemen en personen met een algemeen universitair diploma tot de examens zou toelaten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van mevrouw Martine De Maght aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de diplomavereiste als wervingscriterium bij selectieprocedures uitgevoerd door Selor (art. 127)" (nr. 5380)

05 Question de Mme Martine De Maght à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "la condition de diplôme comme critère de recrutement dans le cadre des procédures de sélection organisées par le Selor (art. 127)" (n° 5380)

 

05.01  Martine De Maght (LDD): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, tussen nu en zes jaar zal er een uitstroom zijn van ambtenaren, geschat op ongeveer 40% en dit zowel op Vlaams als op federaal niveau. Momenteel zijn niet alle overheidsdiensten even aantrekkelijk als werkgever zoals u daarnet terecht zelf hebt aangegeven.

 

De overheidsdienst Selor heeft begin mei een communicatie gedaan over een nieuw aanwervingsproject. Het betrof het pilootproject “elders verworven competenties”. Het project zou kandidaten in staat stellen zich te bewijzen, ondanks het feit dat zij niet over het geschikte diploma beschikken maar wel over de nodige kennis en competenties beschikken om een job uit te oefenen binnen de overheidsdiensten.

 

Voor mij is dit een zeer gewaagd project. Ik had daaromtrent nog een aantal vragen. Hoe zal u als bevoegd minister erop toezien dat hiermee geen verkeerd signaal wordt gegeven aan jongeren die hun hogere studies hebben aangevat of nog moeten aanvatten en dit omtrent de waarde van het te behalen diploma? Als u inderdaad competenties en praktijkervaring zult toelaten, zonder de nodige diploma’s, kan dit wel gevolgen hebben voor het behalen van diploma’s en het aanvatten van hogere studies. Welke implicaties zal het pilootproject hebben op het administratieve en geldelijke statuut van de ambtenaar in wording zoals dit vandaag wordt toegepast? Zullen dezelfde loonschalen van toepassing zijn voor iedereen binnen dezelfde functieomschrijving, ongeacht het feit dat zij via het pilootproject werden aangeworven of op basis van hun diploma? Is dit project enkel en alleen bedoeld voor de aanwerving van IT-verantwoordelijken waarover bij de voorstelling van het project werd gesproken of zullen ook andere functies hiervoor in aanmerking komen?

 

05.02 Minister Inge Vervotte: Vooreerst kadert de piste van elders verworven competenties natuurlijk in een bredere, maatschappelijke context. Selor wordt als selectiebureau uiteraard ook geconfronteerd met een veranderende arbeidsmarkt zoals we dit algemeen kunnen vaststellen.

 

De OESO heeft de vergrijzing het grootste probleem van België genoemd. Tegelijk is er de vaststelling dat alle bedrijven het moeilijk hebben om geschikt, kwalitatief personeel te vinden op de Belgische arbeidsmarkt. Als we Fons Leroy van de VDAB mogen citeren, zijn er duidelijke signalen dat de arbeidsmarkt vanaf 2010 serieus in het rood zal gaan en Vlaanderen de meest vergrijsde regio is in België, zelfs als de +50-jarigen worden geactiveerd. Zelfs met het project van Selor “diversiteit nieuwe doelgroep oudere werknemers” zullen de problemen nog niet opgelost raken.

 

In “ontgroening en vergrijzing in Vlaanderen, 1990-2050, verkenning op basis van het Nationaal Instituut der Statistiek Bevolkingsvooruitzichten”, vinden wij dat de vervanging van de arbeidskrachten een bijzondere aandacht verdient. Gaandeweg wordt de groep jongeren die zich aandient op de arbeidsmarkt kleiner dan de groep die de pensioenleeftijd bereikt. Waar Wallonië en Brussel in de nabije toekomst nog kunnen rekenen op een groeiende instroom, is dit voor Vlaanderen niet langer het geval.

 

Integendeel, vanaf 2010 zakt de potentiële instroom verder terwijl de potentiële uitstroom nu al uitdeint. Toch zal ook de vergrijzing stijgen voor Wallonië en Brussel. Het aandeel vijfenzestigplussers zou in 2030 stijgen tot respectievelijk 23,2 en 18,7%.

 

Dat is de eerste maatschappelijke context waarin we moeten nadenken over wat we moeten doen. U weet dat daaromtrent ook in andere commissies debatten worden gevoerd met betrekking tot migratie, enzovoort.

 

De tweede vaststelling is dat allochtone jongeren vaker geen of een lager diploma hebben dan de autochtone vergelijkingsgroep. Met name 42,4% van de allochtone schoolverlaters die zijn ingeschreven bij de VDAB heeft hoogstens de tweede graad secundair onderwijs gehaald. Een recent onderzoek van de VUB toont aan dat maar liefst de helft van de allochtone jongeren van Turkse en Noord-Afrikaanse afkomst het secundair onderwijs verlaat zonder diploma. Ter vergelijking, bij de autochtone jongens tellen we 19% schoolverlaters zonder diploma, bij de meisjes is dat 10%.

 

Selor draagt innovatie hoog in het vaandel. Door de kaart van de elders verworven competenties te trekken, hopen wij competentietalent te kunnen aantrekken dat voorheen minder werd geëxploiteerd en dat precies zo belangrijk is om die doelgroepen te kunnen aanspreken.

 

Het zou volgens mij heel spijtig zijn mochten we de potentie die er nog is niet kunnen valoriseren.

 

Wij willen alvast niet de illusie wekken of een signaal geven dat een diploma zijn waarde zou verliezen. Elders verworven competentie vervangt geen diploma, laten we daarin duidelijk zijn. Wel geeft Selor binnen een specifiek project competente kandidaten die niet beschikken over een bepaald diploma, bijvoorbeeld binnen de IT, de mogelijkheid om een instapkaart te behalen om later te kunnen deelnemen aan een specifieke selectie. Kandidaten met een diploma moeten die instapkaart niet behalen en moeten deze extra stap dus ook niet nemen.

 

Men krijgt dus verschillende trajecten. Iemand met een diploma zal een ander traject doorlopen dan iemand die dat diploma niet heeft, maar wel de competenties heeft en in een vervolgtraject wordt opgenomen.

 

Binnen het IT-project gaat het overigens ook over specifieke profielen die door de overheid moeilijk in te vullen zijn omwille van onder meer onvoldoende marktconformiteit. Ook binnen de privésector wat betreft IT, primeren elders verworven competenties tegenwoordig boven diploma’s.

 

Daarnaast schrijft Selor zich ook in binnen het project van de Vlaamse en Europese kwalificatiestructuur waarbinnen men alle gevalideerde kwalificaties een plaats wil geven. Kwalificaties verduidelijken wat mensen moeten kennen en kunnen om de toegang te verwerven tot onderwijs en tot de arbeidsmarkt.

 

De bedoeling is dat een behaalde instapkaart een deelnemingsvoorwaarde is voor deelneming aan een selectie voor een bepaald niveau. De kandidaat wordt dan ook aangeworven in dat niveau met dezelfde loonschaal.

 

Het pilootproject zelf is enkel en alleen bedoeld voor IT-profielen en de uiteindelijke bedoeling is wel om na analyse van dit proefproject na te gaan in hoeverre een dergelijke aanpak ook toepasbaar zou zijn voor andere functies, met dien verstande dat elders verworven competenties niet zomaar toepasbaar zouden zijn op elke functie. Om het meest duidelijke voorbeeld te geven, voor een arbeidsgeneesheer zal het moeilijk zijn om dat concept toe te passen. Waar dit echter wel kan, wil ik het graag onderzoeken.

 

05.03  Martine De Maght (LDD): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Zoals ik daarjuist al aangaf, vind ik het een zeer gewaagd project. Bepaalde elementen pleiten voor het gebruiken van de ervaring en de deskundigheid die vandaag niet gevalideerd is bij monde van een diploma. Er zijn evenwel gevoeligheden binnen de openbare diensten die u waarschijnlijk ook kent. Ik pleit er toch voor dat u daar ook oog zou voor hebben aangezien het gaat over de gelijkschakeling met ambtenaren die over de vereiste diploma’s beschikken, zelfs als men een verschillende traject gaat volgen. Aan het einde van het traject heeft men hetzelfde verhaal voor beiden, met of zonder diploma, zijnde hetzelfde werk en het hetzelfde loon. Ik vrees dat u problemen zou kunnen creëren met het personeel dat wel over de nodige diploma’s beschikt. Ik onderschrijf de intentie tot het gebruik van deskundigheid en ervaring die vandaag op de markt zijn maar die we vandaag niet kunnen gebruiken omdat we beperkt worden door het kader dat vandaag bestaat inzake aanwervingen binnen de openbare diensten. Toch wil ik u voor deze gevoeligheden waarschuwen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de M. Jean-Luc Crucke à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "la mobilité des fonctionnaires" (n° 5499)

06 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de mobiliteit van ambtenaren" (nr. 5499)

 

06.01  Jean-Luc Crucke (MR): Madame la ministre, fin février, nous avons évoqué le dossier de l'évolution des carrières dans la Fonction publique, plus précisément la possibilité pour les agents d'une entité fédérée de travailler au niveau fédéral et vice versa. En ce qui concerne la mobilité des agents des Régions vers le fédéral, l'arrêté royal du 15 janvier 2007 a résolu un certain nombre de difficultés. Par contre, en sens inverse, la situation n'est pas établie.

 

Dans votre réponse, vous m'aviez signalé que l'administration préparait un texte fixant les équivalences de grades des fonctionnaires, quel que soit le niveau de pouvoir qu'ils occupent, que vous étiez favorable à l'élargissement des possibilités de carrière et donc à cette évolution de carrière; qu'il fallait saisir le comité de concertation pour avis et, en tout cas, trouver une solution commune avant de pouvoir la transposer au plan législatif.

 

Trois mois plus tard, où en est ce dossier? Le comité de concertation s'est-il réuni? Ce dossier peut-il évoluer à bref ou à moyen délai?

 

06.02  Inge Vervotte, ministre: Monsieur Crucke, un projet d'arrêté royal visant à permettre à l'agent statutaire d'une entité fédérée d'être nommé, par mobilité interfédérale, dans un service fédéral a été rédigé par l'administration au début de cette année.

 

Afin de pouvoir appliquer effectivement la mobilité interfédérale, il est nécessaire pour l'agent de l'entité fédérée que son grade et l'échelle de traitement correspondante soient reconnus comme équivalents au grade des classes dont relève l'emploi vacant. Le projet d'arrêté royal vise à créer cette équivalence. Pour ce faire, un tableau de conversion a été élaboré. Ce tableau reprend les niveaux, les grades et les échelles de traitement des agents statutaires des entités fédérées et établit l'équivalence avec les niveaux, les grades, classes et les échelles de traitement correspondantes de la Fonction publique fédérale administrative.

 

Un contact a été pris, début mars 2008, avec chaque entité fédérée, afin qu'elle prenne connaissance de l'extrait du tableau qui la concerne. L'administration a demandé à chaque entité ses observations sur ce tableau, notamment sur le fait qu'aucun grade commun n'avait été omis et que les échelles de traitement se rattachant à un grade avaient été effectivement visées. À ce jour, l'administration n'a toujours pas obtenu les remarques des deux entités fédérées, à savoir celles de la Communauté française et celles de la Région de Bruxelles-Capitale.

 

Dès qu'elle sera en possession de toutes les remarques, le projet d'arrêté sera finalisé et le point inscrit à l'agenda du Conseil des ministres.

 

06.03  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je remercie Mme la ministre pour sa réponse. Je constate que le travail se poursuit et que le dossier suit clairement son cours. Comptez sur moi pour la relayer auprès d'autres collègues siégeant en ces instances, de manière qu'elles vous transmettent une réponse dans la plus grande diligence.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 5507 van de heer Stevenheydens wordt uitgesteld vermits hij niet aanwezig is.

 

07 Vraag van mevrouw Meyrem Almaci aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de premie voor competentieontwikkeling" (nr. 5679)

07 Question de Mme Meyrem Almaci à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "la prime de développement des compétences" (n° 5679)

 

07.01  Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ambtenaren van niveau A, en ook van niveau B en C, bij de federale overheid kunnen een premie voor competentieontwikkeling ontvangen wanneer ze slagen in een proef volgend op een gecertificeerde opleiding die georganiseerd wordt door de opleidingsdienst van de federale overheid. Het doel is om in te spelen op de eisen van het modern management. Het resultaat is dat als men slaagt in dergelijke opleiding dit ook de verdere loopbaan van de medewerkers zal beïnvloeden.

 

Uit informatie die ik heb verkregen blijkt dat voor bepaalde vakrichtingen bepaalde opleidingen nog steeds niet werden georganiseerd en dat terwijl de premie sinds 1 september 2005 reeds kan worden toegekend. Ambtenaren die ondertussen met pensioen vertrekken en die in die betreffende vakrichtingen werkten, hebben op die manier zelfs niet de mogelijkheid om hun rechten op die premie te laten gelden. Het gaat meer bepaald om de vakrichting Wetenschappen, Toegepaste Wetenschappelijke Studie en Onderzoek.

 

Daarom wil ik u graag volgende vragen stellen.

 

Bent u op de hoogte van die vertraging bij de organisatie van bepaalde opleidingen en van de ontevredenheid die hieruit voortvloeit voor de betrokken ambtenaren?

 

Wat is voor vakrichting 14, namelijk Wetenschappen, Toegepaste Wetenschappelijke Studie en Onderzoek vandaag de precieze toestand?

 

Welke maatregelen bent u van plan te nemen op korte termijn om tegemoet te komen aan deze vragen en bezorgdheden?

 

07.02 Minister Inge Vervotte: Ik ben zeker op de hoogte van deze situatie en heb ook regelmatig overleg over de problemen in het kader van de gecertificeerde opleidingen met de administratie. Daarnaast heb ik ook informatie ingewonnen via de verschillende interne netwerken, zoals het netwerk van de directeurs P&O. Vanzelfsprekend werd het probleem ook onder mijn aandacht gebracht door individuele ambtenaren die mij daarover regelmatig aanschrijven.

 

De stand van zaken in de vakrichtingen Wetenschappen, Toegepaste Wetenschappelijke Studie en Onderzoek zijn de volgende.

 

Enquête statistiek: de test werd afgenomen op 6 maart 2008. Momenteel worden de resultaten geanalyseerd.

 

De opleiding inspecteren en inspectiediensten: we zoeken nog geschikte opleiders. Het is de tweede maal dat deze overheidsopdracht gelanceerd wordt.

 

Externe audit en autocontrolesystemen: de test had plaats op 14 januari 2008. De resultaten worden momenteel geanalyseerd.

 

Milieubeheersystemen: de opleiding is afgesloten en de resultaten werden gecommuniceerd.

 

De specialisatie in beheer en communicatie van de WTI-informatie: de overheidsopdracht werd pas gegund. Het heeft veel tijd in beslag genomen om Franstalige opleiders te vinden. De opleiding wordt ingepland vanaf oktober 2008.

 

Een GIS ontwerpen: de test had plaats op 11 februari en de resultaten worden momenteel geanalyseerd.

 

EU en internationale instellingen, veiligheid in de voedselketen: de test had plaats op 3 maart. De open vragen worden nog gecorrigeerd op dit moment.

 

Interpretatie van gegevens en inleiding tot de statistiek: deze opleiding werd georganiseerd in 2007 in verschillende sessies, gezien het groot aantal deelnemers. De resultaten werden gecommuniceerd.

 

Internationale vergaderingen en onderhandelingen: de opleiding en de test werden een eerste maal georganiseerd in 2007. Gelet op de beschikbaarheid van de opleiders – interne opleiders van de FOD Buitenlandse Zaken – kon een tweede groep pas ingepland worden vanaf april 2008. De test vindt plaats op 24 juni.

 

Projectmanagement: deze opleiding werd georganiseerd in 2006-2007 in verschillende sessies, gezien het groot aantal deelnemers. De resultaten werden gecommuniceerd.

 

Methodes voor technische risicoanalyse: deze opleiding is afgesloten. De resultaten werden gecommuniceerd.

 

Beheer van de kwaliteit in laboratoria: de test voor deze opleiding had plaats op 27 mei.

 

Zoals u weet is de heroriëntering van de gecertificeerde opleiding een belangrijke doelstelling in mijn beleidsnota.

 

Op korte termijn werden in samenspraak met het OFO een aantal maatregelen genomen of werden die in stelling gebracht. Sinds begin januari werkt het OFO in een nieuwe structuur. Dit maakt dat meer projectleiders nu op het project gecertificeerde opleidingen werken.

 

Het aanwerven van twee bijkomende docimologen, een Nederlandstalige en een Franstalige. De Franstalige komt in dienst vanaf 1 juli dit jaar. De Nederlandstalige moet kort hierna volgen. De selectie is afgerond. Deze wervingen hebben tot gevolg dat het team wordt verdubbeld. Dit moet ertoe bijdragen dat de tijdsspanne tussen de test en de mededeling van de resultaten wordt ingekort.

 

Het OFO herziet zijn huidige planning in functie van een aantal criteria zoals prioriteit voor ambtenaren die nog nooit de kans hebben gehad om deel te nemen, prioriteit voor die ambtenaren die al zeer lang wachten op een opleiding, prioriteit voor grotere groepen en prioriteit in functie van het uitputten van bestaande contracten met dienstverleners.

 

Het OFO bekijkt ook hoe het op korte termijn een aantal opleidingen in het aanbod kan opnemen die meer op hun generieke competenties zijn gericht en in welke mate minder opleidingen, maar wel voor grotere groepen kunnen georganiseerd worden. Deze opleidingen zullen maximaal aansluiten bij de beleidsnota en bij de prioriteiten en competenties die daarin vooropgesteld worden. Indien opleidingen zeer regelmatig op jaarbasis meermaals kunnen georganiseerd worden, zullen ambtenaren die de pensioenleeftijd naderen de kans krijgen om ook hieraan te kunnen deelnemen.

 

Het OFO stimuleert ook steeds meer het geven van opleidingen door interne opleiders. Op die wijze kunnen de tijdsvergende overheidsopdrachten – dat is immers vaak de oorzaak van deze elementen – worden vermeden, en kunnen de ontwikkeling van de opleiding en de tests sneller worden opgestart. Werken met interne opleiders biedt ook vaak het voordeel dat de opleiding nauwer aansluit bij de werkomgeving van de ambtenaren zelf en dat zij zich er beter mee kunnen identificeren. Vanzelfsprekend voorziet het OFO in de nodige pedagogische ondersteuning van die interne opleiders.

 

Momenteel wordt bestudeerd hoe andere leervormen, zoals e-learning en blended learning, kunnen worden ingeschakeld om op een verantwoorde manier dit proces voor grote groepen mogelijk te maken. Dat kan al deze opleidingen ook versnellen.

 

Dat toont aan dat wij het project gecertificeerde opleidingen zeer ter harte nemen en heel wat maatregelen nemen om bij te sturen. Elk van de hiervoor opgesomde maatregelen vergt natuurlijk de nodige tijd om de implementatie op het terrein te kunnen zien. Het gaat om minstens zes tot acht maanden, niet alleen omdat ze moeten worden ingevoerd, maar ook om de effecten ervan te kunnen waarnemen.

 

Deze maatregelen zullen ook aan de opleidingsverantwoordelijken en de betrokken personeelsleden via communicatieacties worden meegedeeld. Daarnaast is het duidelijk dat het project een fundamentele bijsturing nodig heeft op langere termijn. Daarom heb ik er in mijn beleidsnota aandacht aan besteed. In de toekomst zal ik het ook sowieso opnemen in het overleg met de syndicale organisaties.

 

07.03  Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mevrouw de minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord. Ik denk dat het een zeer groot aantal onzekerheden en vragen bij de betrokken ambtenaren zal wegnemen. Ik heb in uw beleidsnota nagekeken wat u op lange termijn daarmee wilt doen. Ik ben blij dat u samen met OFO op korte termijn prioriteit geeft aan hen die de pensioenleeftijd naderen, die al zeer lang wachten op een deelname en nog nooit hebben kunnen deelnemen.

 

Ik ben er zeker van dat de hervormingen, die op zich logisch zijn, op een ordentelijke manier zullen gebeuren. Zij die tot nu toe uit de boot vielen, zullen op lange termijn niet worden gediscrimineerd. Dat is immers mijn voornaamste bekommernis, en ik merk dat u die deelt. Uw antwoord was zeer lang, en daarom zou ik er graag de schriftelijke versie van krijgen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 5760 de M. Lavaux est transformée à sa demande en question écrite. La question n° 6124 de M. De Padt est reportée à sa demande.

 

Les questions n°6142 et 6143 de M. Van de Velde sont reportées vu son absence.

 

Je remercie la ministre Vervotte. Le ministre de l'Intérieur peut donc prendre place pour répondre aux questions qui le concernent.

 

08 Question de M. Pierre-Yves Jeholet au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la nébuleuse des Frères Musulmans en Belgique et le rapport en la matière réalisé par la fondation NEFA" (n° 5249)

08 Vraag van de heer Pierre-Yves Jeholet aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het schimmige netwerk van de Moslimbroederschap in België en het rapport van de stichting NEFA ter zake" (nr. 5249)

 

08.01  Pierre-Yves Jeholet (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 14 avril dernier, la fondation américaine NEFA (Nine Eleven/Finding Answers) publiait un rapport inquiétant sur les activités d'un certain nombre d'organisations à caractère politico-religieux en Belgique. Ce rapport accuse notamment l'organisation humanitaire Al-Aqsa – aujourd'hui AKSAHU –, basée à Molenbeek et à Verviers, de financer et soutenir des activités du Hamas et dénonce l'existence d'un "réseau de soutien au Hamas" à Verviers. Vous imaginez l'écho de ce rapport dans la région de Verviers.

 

Les autorités belges suivent depuis un certain temps les activités de cette organisation. Après une enquête en janvier 2004, il a été conclu qu'il n'existait pas assez de preuves pour interdire les activités de cette organisation en Belgique, comme ce fut le cas en Allemagne et aux Pays-Bas.

 

D'après le rapport, des membres connus de l'organisation posséderaient de sérieux contacts au sein des Frères Musulmans de Belgique et d'autres organisations à caractère politico-religieux, telles que "Complexe éducatif et culturel islamique de Verviers" ou la "Fédération des Organisations islamiques d'Europe" ou la structure étudiante FEMYSO (Forum of European Muslim Youth and Students Organisations).

 

Ce rapport a suscité de nombreuses réactions et inquiétudes dans la presse et la population. D'aucuns voient en cette organisation située en Belgique une simple organisation humanitaire collectant des fonds pour aider le peuple palestinien. C'est évidemment la position des administrateurs de l'organisation. D'autres spéculent sur l'existence, à Verviers, d'un véritable nid du Hamas, l'organisation finançant non seulement des activités terroristes en Israël mais faisant également office de boîte aux lettres pour les branches allemande et hollandaise de l'organisation pourtant sensées être dissoutes.

 

Monsieur le ministre, quelle importance accordez-vous au rapport rédigé par la fondation NEFA?

Possédez-vous des informations supplémentaires relatives aux activités d'Al-Aqsa?

Cette organisation a-t-elle été contrôlée ou fait-elle l'objet d'une surveillance quelconque de la part des services de renseignement de notre pays?

 

En conclusion, s'il s'agit d'une énorme intox dans ces informations, de fantasmes et, si les informations ne sont pas exactes, il conviendrait d'y mettre fin. Par contre, si vous avez des éléments pouvant confirmer le rapport de la fondation américaine NEFA, c'est plus préoccupant. Je suis attentif à vos réponses.

 

08.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, monsieur Jeholet, certains éléments de la question ont été abordés par un de vos collègues en commission du 14 mai. Je peux donc me référer à la réponse que j'ai donnée ce jour-là. Comme je l'ai expliqué, cette question concerne principalement le ministre de la Justice, responsable de la Sûreté de l'État et de l'appareil judiciaire. En tant que ministre de l'Intérieur, je suis responsable des services de police, qui disposent d'une liste des organisations qu'il faut suivre de près pour le maintien de l'ordre public. C'est dans ce contexte-là que les services policiers fonctionnent.

 

Comme je l'ai dit en commission du 14 mai, jusqu'à présent les organisations citées n'ont pas causé de problèmes d'ordre public. Elles sont donc seulement suivies. Mais pour ce qui concerne la collecte de renseignements, la Sûreté de l'État, et les éventuelles conséquences judiciaires, je dois en référer à mon collègue de la Justice.

 

08.03  Pierre-Yves Jeholet (MR): Monsieur le président, je remercie M. le ministre.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Question de M. Pierre-Yves Jeholet au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'utilisation des armes à létalité réduite par la police fédérale" (n° 5250)

09 Vraag van de heer Pierre-Yves Jeholet aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het gebruik van less-than-lethal wapens door de federale politie" (nr. 5250)

 

09.01  Pierre-Yves Jeholet (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, la plupart des membres de la police fédérale sont équipés d'armes dites "de poing", comme la matraque, ou d'armes à feu. Originellement destinées à contrôler les mouvements de foule, les armes de type intermédiaire que l'on définit comme "armes à létalité réduite" ont été commercialisées sous l'égide de l'OTAN. Il s'agit notamment des gaz au poivre ou des bombes lacrymogènes, qui ont l'avantage de pouvoir contrôler les mouvements de foule tout en ne permettant pas de s'attaquer aux seuls fauteurs de troubles, ayant un effet égal sur ces derniers et sur leurs voisins qui ne sont pas toujours fautifs.

 

Plus récemment, une deuxième génération d'armes à létalité réduite, plus ciblée sur l'intervention de proximité, a été mise au point. Il s'agit de pistolets électriques et de pistolets à air comprimé, munis de balles non pénétrantes, qui ont pour objectif de neutraliser les assaillants de manière plus individuelle. Il semble que ce type d'armes soit aujourd'hui à l'essai dans différents services de la police, notamment à la direction des unités spéciales et dans les pelotons anti-banditisme.

 

Il apparaît que l'usage de ces armes est encore assez parcimonieux, alors qu'elles permettent bien souvent une réaction proportionnée à la situation. Où en est la police fédérale dans cette phase de test des armes à létalité réduite? Combien d'armes de ce type la police fédérale possède-t-elle à ce jour et combien sont utilisées au quotidien?

 

Quel bilan tirez-vous de cette phase de test dans les services concernés et quelles sont les réactions des acteurs qui les utilisent au quotidien? Ne serait-il pas indiqué de multiplier l'utilisation de ce type d'armes au niveau de la police fédérale? Prévoyez-vous de mettre en place un système de formation à ce type d'armement si vous en élargissez l'usage?

 

09.02  Patrick Dewael, ministre: Cher collègue, certaines de ces armes ont été achetées par les unités spéciales de la police fédérale ces dernières années.

 

L'arme FN303, lanceur à air comprimé de projectiles de 18 millimètres, a été testée dès 2003 au sein de la CGSU (direction des unités spéciales). Cette année-là, trois armes ont été achetées et quatre autres, début 2008. Le FN303 est utilisé deux à trois fois par an pour la neutralisation et l'arrestation de personnes armées.

 

Le Taser, qui délivre une décharge électrique, a également été testé en 2003. Six exemplaires ont été achetés en 2006 et trois par après. Cette arme est utilisée au maximum cinq fois par an, lorsque la CGSU doit procéder à l'arrestation de personnes dangereuses.

 

L'emploi de ces deux types d'armes est envisagé lors de l'établissement des plans tactiques. Il est discuté avec des magistrats, qui doivent préalablement marquer leur accord. Les deux types d'armes donnent entière satisfaction. Dans les cas où ils ont été utilisés, les auteurs ont été appréhendés sans l'usage d'armes à feu. Pour l'instant, la police fédérale n'a pas l'intention de multiplier l'utilisation de ce type d'armes.

 

09.03  Pierre-Yves Jeholet (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre pour les différentes réponses statistiques qu'il a données.

 

J'avais déposé ma question à la suite de certains contacts avec des policiers mais aussi avec des criminologues concernant l'utilité et la performance de ce type d'armes.

 

Je prends note que la police n'entend pas étendre ou généraliser l'utilisation de ce type d'armes. Toutefois, je pense que si l'évaluation de leur utilisation est positive, il serait peut-être utile de réfléchir à son extension. Certaines expériences ne sont pas toujours concluantes mais quand j'entends les différents chiffres et la première évaluation que le ministre a bien voulu nous communiquer, il me semble que l'évaluation est plutôt positive.

 

J'encourage le ministre à persuader ses services de police, notamment la direction des unités spéciales, de réfléchir et d'examiner comment l'on pourrait à l'avenir, avec une formation spécifique, étendre l'utilisation de ce type d'armes.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Chers collègues, M. Jeholet a également une question au point 22. Il vient d'apprendre qu'il est convoqué par M. Reynders à 11.45 heures. Si cela ne pose pas de problème, je lui laisserai poser sa question de façon à ce qu'il ne manque pas son rendez-vous important.

 

10 Question de M. Pierre-Yves Jeholet au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'implantation d'un 'supermarché du joint' à Maastricht" (n° 5818)

10 Vraag van de heer Pierre-Yves Jeholet aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de vestiging van een cannabis supermarkt in Maastricht" (nr. 5818)

 

10.01  Pierre-Yves Jeholet (MR): Monsieur le ministre, je ne reviendrai pas sur l'argumentaire développé à propos de l'implantation d'un "supermarché du joint" à Maastricht. J'ai déjà eu l'occasion de m'inquiéter devant vous de cette situation. Des contacts avaient été établis avec les bourgmestres francophones concernés et leur homologue de Maastricht. Ce dernier tantôt manifeste un souci de concertation et de dialogue, tantôt semble se braquer lorsqu'on évoque l'installation d'un tel centre commercial. Se pose notamment un problème d'urbanisme.

 

Une autre idée a vu le jour: il s'agit de l'installation d'un supermarché de ce genre dans une commune voisine, Eisden, qui se trouve le long de l'autoroute A2, dans le prolongement de l'E25 en provenance de Liège. Cette solution me paraît encore plus inacceptable que le projet précédent.

 

Monsieur le ministre, me confirmez-vous ces informations?

 

Où en sont les pourparlers avec votre homologue néerlandais?

 

Enfin, quelles actions comptez-vous mener afin d'éviter qu'un centre commercial de la drogue ne vienne s'installer si près de nos frontières.

 

Estimant que nous sommes directement concernés par ce problème, je vous remercie des réponses que vous m'apporterez.

 

10.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, ma réponse sera assez longue, en raison du nombre d'initiatives qui ont été prises.

 

Ces derniers temps, nous nous sommes de nouveau concertés à différents niveaux. Vous êtes certainement au courant de certaines évolutions du dossier. Notre patience et notre souci d'un dialogue permanent commencent donc à porter leurs fruits.

 

Toutefois, nous devons rester vigilants. Car, pour l'essentiel, les plans du bourgmestre de Maastricht entrent en contradiction non seulement avec les principes de bon voisinage et des accords de Schengen, mais aussi avec l'accord gouvernemental néerlandais.

 

Je vous renvoie, par ailleurs, aux réponses déjà données à ce propos. J'ai toujours opté pour une approche de concertation, même si la Belgique n'a rien à dire sur la façon dont un bourgmestre néerlandais gère ses affaires. J'ai voulu et je veux toujours défendre une approche globale, en concertation permanente avec les Pays-Bas. Je pense notamment - à côté de l'emplacement de coffee-shops - à la lutte contre les plantations de cannabis, les growshops, les "drug runners", la criminalité organisée, la criminalité en col blanc agissant dans le milieu de la drogue. Mon principal souci dans ce dossier est la pression croissante sur la qualité de vie dans toute la région depuis le début de cette affaire.

 

En compagnie de mes collègues de la Justice (ancien et actuel), j'ai déjà pu m'entretenir avec nos homologues néerlandais. Cette concertation se déroule principalement dans le cadre du Traité Benelux et du plan d'action Schengen, comme vous le savez.

 

Au début du mois de juillet sera organisée une concertation entre les chefs de corps des trois pays voisins. Cette coopération policière aura lieu dans le cadre du "Niederländisch Belgisch Deutsch Arbeitsgemeinschaft der Polizei".

 

S'agissant plus précisément du déménagement des coffee-shops de Maastricht à la frontière belge, les gouverneurs des provinces du Limbourg et de Liège ont démarré une concertation avec les bourgmestres concernés. Il s'agit d'éviter non seulement la dispersion des initiatives, mais aussi de déterminer une ligne de conduite commune.

 

Entre-temps, nous devons intensifier la lutte contre cette activité sur le plan répressif. À cet égard, les polices locales et fédérale ont augmenté le nombre de contrôles policiers depuis un mois. Ainsi, dans une première phase, des contrôles pointus et limités dans le temps ont été choisis. La façon d'approcher les "drug runners" fut également examinée à cette occasion. À la fin de l'année, ces actions seront étendues. Le commissariat de police commun à Haren sera aussi mobilisé pour cette opération.

 

Ensuite, la police judiciaire doit parvenir à une coopération plus structurelle avec les Pays-Bas, par exemple en formant des équipes de recherche mixtes dans des enquêtes concrètes.

 

Enfin, je souhaite signaler que des professeurs, sous la direction des gouverneurs, travaillent à un plan global pour la région, à l'image de ce qui s'est passé à Terneuzen - je crois que cela a bien fonctionné. Ce plan vise à coordonner tous les niveaux et acteurs concernés: les autorités administratives et judiciaires, la police, le secteur de la santé.

 

Mon collègue de la Justice et moi-même suivons cette question de près. Nous ne manquerons pas, par conséquent, d'en discuter en temps utile avec nos homologues néerlandais. À la fin de ce mois, un nouveau contact bilatéral sera pris entre mon homologue néerlandais et moi-même.

 

10.03  Pierre-Yves Jeholet (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre de prendre ce dossier très au sérieux. Tous les contacts et les réunions dont il a fait état sont importants. Je me réjouis du fait qu'il y ait une transversalité au sein du gouvernement fédéral et une forte concertation non seulement avec les chefs de corps aux Pays-Bas mais aussi en Allemagne, et avec les gouverneurs de Liège et du Limbourg.

 

Monsieur le ministre, il est important d'aborder cette problématique dans sa globalité. Je vous en avais parlé lors de ma question en séance plénière sur le contrôle des "drug runners", je me réjouis de voir que les contrôles se sont intensifiés ces derniers mois.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van de heer Jef Van den Bergh aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de verkeershandhaving op de autosnelwegen" (nr. 5455)

11 Question de M. Jef Van den Bergh au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le contrôle du respect des règles en matière de sécurité routière sur les autoroutes" (n° 5455)

 

11.01  Jef Van den Bergh (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, indien wij het over verkeersveiligheid hebben, meer bepaald over de handhaving van de verkeersveiligheid, belanden wij op een snijpunt van bevoegdheden. De vraag die voorligt, is een duidelijke uiting daarvan.

 

Mijn vraag ontstond namelijk naar aanleiding van de cijfers die minister van Justitie Vandeurzen begin april 2008 publiceerde. Uit de cijfers blijkt dat het aantal vonnissen met betrekking tot zware snelheidsovertredingen tussen 2004 en 2007 spectaculair daalde.

 

Op basis van voornoemde cijfers diende ik bij staatssecretaris Schouppe een schriftelijke vraag over het aantal snelheidsovertredingen in. Helaas konden wij enkel cijfers van de federale wegpolitie bemachtigen aangezien er nog steeds problemen op het vlak van de statistische verwerking van de cijfers voor de lokale politiezones blijken te zijn.

 

Ik kom nu bij u terecht voor enkele vragen over de operationele inzet van de federale wegpolitie. Immers, uit de cijfers die ik van staatssecretaris Schouppe verkreeg, blijkt de inzet op een aantal punten erg beperkt te zijn.

 

De cijfers die ik opvroeg, betroffen de snelheidscontroles.

 

Ten eerste, zijn dergelijke cijfers ook beschikbaar voor de periode 2004-2007 met betrekking tot de gerichte handhaving van het sturen onder invloed? Het gaat met andere woorden over het aantal manuren dat aan de controle op het gebruik van alcohol in het verkeer werd gespendeerd.

 

Voor mijn tweede vraag verwijs ik graag naar de beslissing van de Ministerraad van 22 februari 2002, waarop de toenmalige paarsgroene regering besliste om tot 2010 elk jaar 10% extrahandhaving op de autosnelwegen te zullen doen. Dat was een erg goede beslissing. Uit de cijfers over de inzet van de federale wegpolitie blijkt echter dat de maatregel tot op heden helaas niet werd gerealiseerd. Tussen 2004 en 2007 is er veeleer sprake van een status-quo van de inzet van het aantal manuren. In 2004 ging het om 81.824 uur; in 2007 was dat 81.862 uur. Dat is dus helemaal geen stijging met 10% per jaar.

 

Mijn derde vraag mikt specifiek op de nachtelijke uren. Dat is niet onbelangrijk, aangezien de helft van het aantal verkeersdoden op de autosnelweg tijdens de nachtelijke uren te betreuren valt. Wij kunnen uit de cijfers afleiden dat er ’s nachts gemiddeld – het is natuurlijk een statistisch gemiddelde – slechts één patrouille van twee agenten op het autosnelwegnet dat 1.747 km lang is, aanwezig is. Is er op dat vlak geen wanverhouding tussen de nood aan verkeershandhaving en de effectieve handhaving tijdens de nachtelijke uren?

 

Voor de weekendnachten zijn er zelfs nauwelijks statistische gegevens beschikbaar. Het aantal manuren tijdens de weekends en tijdens de nachten in het algemeen kan wel worden gegeven. Hetzelfde aantal, opgesplitst in weekends en weekdagen, kan echter niet worden meegedeeld. Dat is problematisch, aangezien de weekendongevallen vooral tijdens de weekendnachten, als een belangrijke risicoperiode voor de verkeersveiligheid worden aanzien. Hoe kan de federale politie een adequate handhaving voeren, wanneer er niet eens statistische gegevens over de handhaving tijdens de weekendnachten worden verzameld?

 

Ten vijfde, ik verwees tijdens mijn inleiding al naar de vaststelling dat er nog steeds geen goede statistieken over het totale plaatje kunnen worden bekomen. De federale wegpolitie is immers maar één element in de verkeershandhaving. De lokale politiezones zijn zeker even belangrijk voor de verkeershandhaving. Helaas kunnen wij over de lokale politiezones nog steeds geen cijfers krijgen. De reden zou zijn dat de module van het softwarepakket Pol Office na ruim twee jaar – het werd op 31 maart 2006 ingevoerd – nog steeds geen statistische verwerking van de gedane inspanningen op het vlak van de verkeershandhaving toelaat.

 

Tot slot heb ik nog een vraag die in enige mate op een gerucht is gebaseerd. Niettemin wil ik u de vraag voorleggen.

 

De middelen uit het federale Verkeersveiligheidsfonds 2008 zouden, voor het gedeelte van de federale wegpolitie, quasi volledig worden gebruikt voor de financiering van een helikopter. Dat kan wellicht zinvol zijn. Helikopters zijn uiteraard ook nodig voor de politie. De vraag is echter of dit uit het Verkeersveiligheidsfonds moet worden gefinancierd en of een helikopter erg kan bijdragen tot de verkeersveiligheid op onze hoofdwegen.

 

Voorzitter: Michel Doomst.

Président: Michel Doomst.

 

11.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, gefeliciteerd met uw functie.

 

Ik zal een aantal cijfers apart communiceren. Ik zal op de hoofdlijnen ingaan.

 

U verwijst naar een beslissing van de regering van februari 2002 in het kader van de Staten-Generaal van de Verkeersveiligheid om jaarlijks het aantal controles op de autosnelwegen met 10% te verhogen. Ik zou nogmaals willen opmerken dat het verkeersveiligheidsbeleid in de eerste plaats een bevoegdheid is van mijn collega van Mobiliteit. Ter zake heeft hij ook een beleidsmatige impact op de politie, bijvoorbeeld doordat hij wordt betrokken bij de totstandkoming van het nationaal veiligheidsplan voor alle aspecten die met verkeer te maken hebben. Dat Nationaal Veiligheidsplan wordt goedgekeurd door de regering en wordt door de federale wegpolitie jaarlijks vertaald in actieplannen. Er zijn dus de krachtlijnen die worden geïmplementeerd via actieplannen. Dit vormt dan de basis voor het optreden van de federale politie.

 

De federale wegpolitie heeft de voorbije jaren op haar niveau inspanningen geleverd om de doelstellingen van de Staten-Generaal te kunnen waarmaken. Om die inspanningen te versterken is de federale wegpolitie sinds 2005 trouwens ook de begunstigde geworden van de middelen van het Verkeersveiligheidsfonds. Voorheen was dit niet zo. De jaarlijkse verhoging met 10% van het aantal controles was voor de wegpolitie haalbaar tot en met 2005. Een belangrijk gegeven daarbij is echter de meercapaciteit die de wegpolitie sinds enkele jaren besteedt aan interventie en bijstand bij ongevallen, meer in het bijzonder ook de extra signalering van hindernissen via de zogenaamde signalisatieploegen. Met de wegbeheerders van de Gewesten, die de eigenlijke verantwoordelijken zijn, wordt nu al geruime tijd overleg gepleegd om hiervoor een oplossing te vinden, tot nog toe naar mijn smaak met te weinig concrete resultaten. Ik denk dat wij die inspanningen dan ook moeten opvoeren.

 

Het zou te makkelijk zijn om de effectieven van de wegpolitie zomaar eindeloos uit te breiden. Ik denk dat de verkeersveiligheid de verantwoordelijkheid is van vele overheden, vele actoren. Iedereen moet daarin zijn rol spelen en zijn deel van de verantwoordelijkheid opnemen.

 

’s Nachts zijn er uiteraard niet alleen maar ploegen met gerichte controletaken actief op het autosnelwegennet. Ook de normale interventieploegen, waarvan er in die periode 20 à 25 actief zijn, zijn aanwezig op het terrein, onder andere voor het aspect verkeer.

 

Bij de planning van de controles in de verschillende basisentiteiten van de wegpolitie wordt getracht een zo goed mogelijke spreiding te realiseren, rekening houdend met de operationele behoeften. Creëren van een voldoende hoge subjectieve pakkans noodzaakt controles op elk moment maar vooral op de meest risicovolle tijdstippen. Het systeem liet vroeger niet toe om deze gegevens te verzamelen op het nationale niveau zonder een zeer grote bijkomende administratieve last. Na aanpassing van een hele reeks processen zal dat vanaf dit jaar waarschijnlijk wel mogelijk worden. Dit is ook een belangrijke verbetering.

 

De statistische module van het nieuwe systeem Pol Office is inderdaad nog niet operationeel. Logischerwijze werd voorrang gegeven aan de operationele modules van Pol Office. Ik kan daarvoor begrip opbrengen, te meer daar ook de nieuwe verkeerswet door de politie moest worden vertaald in de informaticatechnische toepassingen en dergelijke meer. Stilaan verwacht ik toch resultaten voor die statistische gegevens in Pol Office. U hebt daar een punt. De federale politie kan hiervoor trouwens ook een partnerschap zoeken met andere actoren. Ik denk bijvoorbeeld aan het Belgisch Instituut voor de Verkeersveiligheid.

 

Nogmaals, de federale politie kan veel maar niet alles op zich nemen. Andere actoren moeten betrokken en geresponsabiliseerd worden. De idee leeft inderdaad om een extra helikopter aan te schaffen met de middelen van het Verkeersveiligheidfonds. Dat zou kunnen gebeuren via het aandeel van de federale politie in dat fonds of via een federale voorafname ten behoeve van de geïntegreerde politie. Dat laat ik open.

 

Luchtsteun met een helikopter kan een meerwaarde betekenen voor een vlotte en veilige afwikkeling van het verkeer of het vaststellen van bepaalde overtredingen zoals de tussenafstanden van onze vrachtwagens. Die idee moet alleszins door de federale politie samen met de Vaste Commissie van de lokale politie verder worden uitgewerkt en verder worden verfijnd. Het ziet er dus niet naar uit dat hierover een beslissing zal vallen in het raam van het Verkeersveiligheidfonds 2008.

 

Mijnheer Van den Bergh, ik heb ook nog wat cijfers waarin u zich verder kunt verdiepen.

 

11.03  Jef Van den Bergh (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik kan uit uw antwoord toch duidelijk het engagement afleiden dat verkeersveiligheid een heel belangrijk punt blijft bij de federale wegpolitie en misschien nog meer kan worden.

 

Opvallende vaststelling is wel dat vanaf het moment dat de federale wegpolitie ook een bijdrage heeft gekregen uit het Veiligheidsfonds de inspanningen naar handhaving toe net in dalende lijn zijn gegaan, in 2005. U verwijst hierbij naar andere taken die de federale wegpolitie uiteraard ook uit te voeren heeft.

 

Het bevestigt een beetje het beeld dat ook vanop het terrein naar voren wordt geschoven dat men heel veel taken krijgt opgelegd waardoor misschien de essentiële en belangrijkste taak voor verkeersveiligheid van de handhaving een beetje naar het achterplan dreigt te verdwijnen. Daarom is het ook goed dat u overleg plant met de regionale collega’s om daarvoor bepaalde oplossingen te vinden.

 

Anderzijds ben ik blij dat er opnieuw perspectief – ik blijf wel een beetje sceptisch, want ik heb dat perspectief reeds meermaals gekregen – wordt geboden met betrekking tot de analyse van de gegevens, met betrekking tot de statistische verwerking van allerlei zaken.

 

Ik heb er wel begrip voor dat de operationele toepassingen prioritair zijn. Aan de andere kant kunnen goede statistische gegevens natuurlijk ook operationeel goed gebruikt worden. Op die manier kan men immers goed gaan analyseren waar en wanneer de prioriteit moet liggen om handhavingacties te gaan organiseren.

 

11.04 Minister Patrick Dewael: Zoals u weet, het hebben van een perspectief kan in deze dagen al een enorme bevrijding betekenen. We hebben dat perspectief en ik probeer dat ….

 

De aanwending van de middelen van het Verkeersveiligheidsfonds was strikt gebonden aan criteria zoals aankoop materiaal, infrastructuur, enzovoort. Mankracht mocht men daarmee niet financieren. Dat is een euvel dat we aan het remediëren zijn.

 

Het is belangrijk om op een bepaald ogenblik vast te stellen dat we wel voldoende materiaal hebben maar dat we ook de mensen moeten hebben om het materiaal te bedienen.

 

We zullen, in overleg met de collega’s, zeker wat het uitvoeren van de controles betreft, de komende jaren opnieuw een tandje moeten bijsteken.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

12 Question de Mme Corinne De Permentier au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'effectif national de chiens renifleurs d'explosifs" (n° 5538)

12 Vraag van mevrouw Corinne De Permentier aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het aantal explosievenhonden voor heel het land" (nr. 5538)

 

12.01  Corinne De Permentier (MR): Monsieur le président, mes chers collègues, monsieur le ministre, la Belgique dispose de 16 chiens détecteurs d'explosifs. Les douanes n'en disposent pas d'un seul, ce qui laisse supposer qu'aucun contrôle systématique des colis ne serait effectué dans nos aéroports. La police fédérale en possède quatre et l'armée en compte 12, dont trois sont engagés à Kaboul et les autres affectés à la sécurité des bases militaires.

 

Vu ces chiffres, l'on peut craindre que le nombre de chiens détecteurs d'explosifs actifs est trop faible. Pour pallier ce trop faible effectif canin, une firme privée du Brabant wallon développerait un programme de dressage spécifique et disposerait déjà de six chiens renifleurs d'explosifs parfaitement opérationnels, formés aux explosifs de base et à leur dizaine de dérivés. Ces chiens répondraient aux mêmes exigences de sociabilité que ceux de la police et pourraient opérer aussi bien en milieu fermé (centres de tri de colis et bagages, les ports, les aéroports, les lieux de conférence, etc.) qu'en milieu public (métro, foule, etc.) à titre préventif.

 

Le commissaire Herman du détachement d'appui canin de la police fédérale aurait déclaré n'avoir aucune objection quant au principe de faire appel à ces chiens issus du civil. Nous ne serions d'ailleurs pas les premiers à faire appel à des moyens privés. En Allemagne, la Bundeswehr confie au privé la surveillance de ses casernes. Dans les aéroports parisiens, des chiens renifleurs d'explosifs venus du privé côtoient ceux de la PAF. Aux États-Unis, des chiens du privé sécurisent toute l'activité du courrier express international.

 

Pour agir sur le terrain, ces six chiens n'attendraient donc que le feu vert du ministère de l'Intérieur. Des solutions existent, mais des questions d'agréation, d'autorisation empêchent de combler les failles pourtant avérées et démontrées en matière de sécurité. Si le feu vert avait été donné, on aurait peut-être pu éviter toutes les perturbations de la fin 2007.

 

Monsieur le ministre, que pouvez-vous me dire quant à l'effectif national de chiens renifleurs d'explosifs? Ces chiens sont-ils suffisamment nombreux et sont-ils disponibles? Combien de nouveaux chiens renifleurs d'explosifs sont actuellement en formation? Envisagez-vous d'agréer la formation de chiens issus de centres privés de formation et de recourir à l'utilisation de ces chiens? Pouvez-vous me confirmer qu'actuellement, il n'existe aucune procédure de contrôle de colis de courrier express international dans nos aéroports? Ne pensez-vous pas qu'un tel contrôle est devenu essentiel, vu le contexte international et les menaces terroristes de ces dernières années?

 

12.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chère collègue, la police fédérale dispose à l'heure actuelle de quatre maîtres-chiens et de cinq chiens détecteurs d'explosifs. Actuellement, aucun team canin de recherche d'explosifs n'est en formation. Ces teams ne sont opérationnels que lorsqu'ils sont agréés au niveau des conditions administratives, vétérinaires et de formation.

 

À l'heure actuelle, tous les teams sont opérationnels. Ils sont appelables 24 heures sur 24 par le biais d'un système de permanence. L'armée dispose, quant à elle, de 14 maîtres-chiens et de 15 chiens détecteurs d'explosifs.

 

L'engagement de ces équipes par les services de police est réglé par des protocoles d'accord avec la Défense. Lors d'événements nécessitant un engagement plus important de ce type de chiens, par exemple lors d'un sommet européen, il est fait appel à des équipes étrangères, notamment néerlandaises et allemandes.

 

La loi du 10 avril 1990 sur les sociétés de gardiennage prévoit la possibilité d'utiliser des chiens à certaines conditions et dans un contexte strict de gardiennage et de lieux accessibles au public. Dans ce cas, il n'est pas question de chiens détecteurs d'explosifs.

 

Par contre, rien n'interdit, sous certaines conditions, que les services de l'État, et donc la police, fassent ponctuellement appel à des experts ou des moyens pouvant les aider à assurer leur mission.

 

Contrairement à ce que le commissaire compétent Herman a laissé entendre à la presse, je n'ai reçu aucun dossier concernant cette problématique. Ce n'est pas moi qui donnerai le feu vert final. Je demanderai moi-même à la police fédérale de contacter l'entreprise privée à laquelle vous faites référence, en vue d'une collaboration éventuelle en fonction des nécessités de la police.

 

Le contrôle de la sécurité des passagers, des bagages et des colis ne relève pas de la compétence de la police fédérale des aéroports. Cette mission est dévolue aux exploitants de l'aéroport national et des aéroports régionaux, sous la supervision de la direction Inspection de la direction générale du Transport aérien du département Mobilité. Ainsi, dans le cas de l'aéroport national de Zaventem, le contrôle de sécurité est dévolu à la Brussels Airport Company et exécuté par Securair, qui ne fait pas appel à des chiens renifleurs d'explosifs.

 

12.03  Corinne De Permentier (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse très intéressante, qui m'a appris beaucoup de choses. Je souhaiterais que vous investiguiez quant aux propos du commissaire qui dit avoir introduit une demande au sein de votre cabinet et que celle-ci est bloquée au niveau du ministère de l'Intérieur.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

13 Question de Mme Corinne De Permentier au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la découverte d'une bombe dans une station de métro" (n° 5619)

13 Vraag van mevrouw Corinne De Permentier aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de ontdekking van een bom in een metrostation" (nr. 5619)

 

13.01  Corinne De Permentier (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, j'ai appris qu'un engin explosif avait été découvert par la police bruxelloise dans la station de métro Montgomery, le 19 février dernier.

 

Cette bombe n'était apparemment pas destinée à faire des dégâts de grande ampleur, mais elle contenait malgré tout une charge explosive susceptible de mettre plusieurs usagers en danger.

 

La question qui se pose est évidemment de savoir s'il s'agissait d'un attentat manqué ou d'un stupide jeu de gamins. A priori, selon les médias, la deuxième solution semble plus plausible, car les trois individus qui ont déposé le colis suspect dans la station ont vite été repérés et arrêtés grâce aux images des caméras de surveillance de la STIB, ce qui tend à démontrer le niveau peu élevé de leur "professionnalisme".

 

La bombe, quant à elle, a été trouvée à temps par les services de déminage, avertis par des passagers qui avaient prévenu la police fédérale de la présence d'un colis suspect. Tout est bien qui finit bien, serait-on tenté de conclure, sauf que, pour autant, cet incident pose question. Visiblement, pour fabriquer leur bombe, les trois individus en question s'étaient basés sur un mode d'emploi trouvé sur internet, où l'on trouve facilement, paraît-il, toutes sortes d'informations permettant au plus néophyte de fabriquer du cocktail Molotov à la bombe à retardement artisanale.

 

Monsieur le ministre, qu'en était-il des intentions de ces trois apprentis poseurs de bombes? Les enquêteurs sont-ils arrivés à une conclusion? Cet incident avait-il un lien quelconque avec les menaces terroristes qui pesaient sur notre pays à la fin 2007?

 

Est-il dans vos possibilités techniques de lutter contre la mise à disposition d'informations permettant de fabriquer des bombes artisanales ainsi que d'autres armes explosives ou chimiques via internet?

 

13.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chère collègue, un engin a effectivement fait explosion le 19 février dernier. Une enquête judiciaire sur ces faits est en cours et les informations à ce sujet sont du ressort du ministre de la Justice.

 

Comme moi, vous savez qu'il est très difficile de lutter contre la prolifération de tels renseignements sur internet. Cependant, les Computer Crime Unit de la police fédérale ont été étendues et ce, afin de pouvoir patrouiller plus activement sur internet.

 

En cas de constat de certains délits, il revient à la Justice d'intervenir. Je peux imaginer que la mise à disposition d'informations pour fabriquer des bombes puisse donner lieu à des poursuites judiciaires. Je répète qu'il est extrêmement difficile d'attraper les auteurs de tels messages sur internet.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

14 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la longue présence d'un illégal dans les rangs de la police" (n° 5500)

14 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de langdurige aanwezigheid van een illegaal in de entourage van de politie" (nr. 5500)

 

14.01  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur ministre, j'ai pris connaissance, avec un certain amusement, mais aussi avec inquiétude, d'une nouvelle qui relèverait du vaudeville si elle ne nous interpellait pas sur le degré de fiabilité de la gestion de la police. En effet, quelle n'a pas été ma surprise d'apprendre qu'un commissaire de police avait permis à son amant brésilien, en séjour illégal sur le territoire belge depuis plus de deux ans, de revêtir tous les "attributs" d'un agent de police, jusqu'au pistolet 9 mm, et permis à ce dernier de venir prendre ses quartiers au commissariat où il avait, semble-t-il, son bureau et un accès aux documents officiels.

 

Je ne sais pas s'il faut en rire ou en pleurer. Comment est-il possible qu'aucun membre de la police ne s'en soit rendu compte? Il est effrayant de constater que n'importe qui peut se faire passer pour un policier dans un pays qui est sous menace terroriste.

 

Bien évidemment, la vie privée de chacun lui appartient. Il n'est toutefois pas moins interpellant de voir qu'outre le fait d'avoir permis à son ami en séjour illégal de partager le quotidien professionnel des forces de l'ordre, le fonctionnaire de police dont question lui avait aussi offert protection au sein du commissariat suite à une tentative d'expulsion avortée.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous nous expliquer comment un illégal brésilien de 26 ans peut encore séjourner en Belgique, avec un visa expiré depuis plus de deux ans? Comment un non-policier peut-il porter l'équipement complet du policier et surtout un pistolet? Pourquoi le Comité P, informé depuis plus d'un an, n'a-t-il pas mené l'enquête à son terme, avec les conséquences qui auraient dû en découler? Quelles sont les mesures qui ont été prises depuis les faits? Comment éviter la répétition de ce genre de problème à l'avenir?

 

14.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collège, comme vous, j'ai appris cette histoire en lisant la presse. Il m'a donc été difficile de réagir. Toutefois, la commission d'accompagnement parlementaire du Comité P examinera le dossier. Je souhaite donc attendre les résultats de cet examen avant de me prononcer. Mais je suis évidemment prêt à apporter ma collaboration.

 

Je voudrais ajouter que les normes pour les actes de police doivent être sévères. La police est un corps d'élite. Nous avons développé les procédures et les instruments nécessaires. Il existe notamment un code déontologique, des procédures en matière de discipline, une surveillance interne et externe du Comité P. Il y a aussi l'inspection générale. En outre, les parquets sont compétents pour les poursuites au pénal. J'attends donc que chacun assume ses responsabilités.

 

Pour l'instant, nous devons attendre les résultats de l'examen de la commission d'accompagnement du Comité P.

 

14.03  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

Nous recueillons actuellement les premiers fruits de la réforme des polices et il est important de continuer à crédibiliser cette réforme. Mais je constate que vous en étiez conscient avant que je ne vous interroge.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

15 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les problèmes de sécurité consécutifs à l'encombrement du couloir reliant les stations SNCB et STIB de Bruxelles-Central" (n° 5735)

15 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de veiligheidsproblemen ten gevolge van de hinder in de gang tussen de stations van de NMBS en de MIVB in Brussel-Centraal" (nr. 5735)

 

15.01  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, j'ai interpellé, le 26 mai 2008, Mme Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques, donc en tutelle de la SNCB, au sujet de l'encombrement du couloir qui relie la gare de Bruxelles-Central à la station de métro du même nom.

 

Mme Vervotte m'a alors précisé que ce passage était la propriété conjointe de la STIB, de la SNCB et de la Ville de Bruxelles, et qu'à ce titre, c'était la Ville de Bruxelles qui s'occupait des autorisations de chalandise.

 

Lors de ma question, j'avais souligné que si la vente de produits aux couleurs chatoyantes donnait un côté moins austère au lieu, il n'en est pas moins vrai qu'en cas de sinistre, l'espace de circulation est fortement réduit et encombré d'objets rendant la fuite des usagers des plus dangereuses.

 

Monsieur le ministre, vous qui avez la tutelle sur les services incendie, pourriez-vous vous renseigner auprès de ces derniers pour vérifier que toutes les mesures de sécurité ont été prises et, si ce n'est pas le cas, veiller à ce qu'il en soit ainsi à l'avenir?

 

Je ne voudrais pas qu'à l'occasion d'un incident, on puisse se rejeter la responsabilité. N'oublions pas que la gare centrale est la plus utilisée de Belgique. Dans ce contexte, réduire de moitié l'espace pour circuler nous pose évidemment problème.

 

15.02  Patrick Dewael, ministre: C'est le bourgmestre de la Ville de Bruxelles qui est responsable de la sécurité sur le territoire de sa commune, en vertu de l'article 135 de la nouvelle loi communale. À ce titre, c'est à lui de s'assurer que les mesures nécessaires ont été prises. Pour ce faire, il peut demander l'avis du service d'incendie et aussi de l'aide médicale urgente de la Région de Bruxelles-Capitale. J'ai donc transmis votre question au bourgmestre de Bruxelles et je ne manquerai pas de vous tenir au courant.

 

15.03  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, vous répondez ainsi à ma question. Mon objectif était effectivement que la question soit posée au bourgmestre de Bruxelles. Étant donné que les parlementaires fédéraux n'ont pas compétence directe pour interroger les bourgmestres, orienter ma question sur la sécurité incendie – qui, elle, est encore fédérale – était selon moi la bonne piste.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16 Question de Mme Kattrin Jadin au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les patrouilles de police" (n° 5754)

16 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de politiepatrouilles" (nr. 5754)

 

16.01  Kattrin Jadin (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, dans une récente interview donnée en Flandre, Dirk Van Nuffel, président de la Commission permanente de la police locale, a émis l'idée de réduire le nombre de policiers en patrouille de deux à un par combi. Il précisait également qu'il y aurait une exception pour les patrouilles de nuit ou dans les quartiers dangereux. Bien entendu, l'avantage de cette mesure serait de libérer un policier qui pourrait mener d'autres patrouilles ou s'adonner à d'autres tâches. Dans d'autres pays, il semble que c'est déjà le cas, les policiers patrouillent seuls dans leurs véhicules.

 

Notre police est-elle prête à accepter un tel changement? Les syndicats de police ne sont pas vraiment enthousiastes. On peut le comprendre eu égard à la dangerosité d'une telle réforme. Le SLFP Police a notamment rappelé son opposition de principe sur ce point.

 

Monsieur le ministre, je souhaite vous entendre quant à la pertinence de cette suggestion formulée par le président de la Commission permanente de la police locale visant à organiser les patrouilles de police avec un seul policier par véhicule. Qu'en pensez-vous? Retient-elle votre attention? Dans l'affirmative, comptez-vous la mettre en application? Le cas échéant, comment allez-vous répondre aux réticences légitimes des policiers qui craignent pour leur sécurité? Cette mesure serait-elle accompagnée par l'arrivée de nouveaux équipements, tels les caméras embarquées dans les combis de police?

 

16.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chère collègue, je voudrais d'abord signaler qu'il y a beaucoup de patrouilles d'une seule personne dans la pratique policière quotidienne. Je pense notamment aux policiers de quartier ainsi qu'aux motocyclistes de la police locale. Comme vous l'avez souligné, l'article mentionne qu'en Belgique, la patrouille solo est plutôt exceptionnelle dans le cadre d'une intervention, contrairement à d'autres pays. Elle est cependant expérimentée à certains endroits.

 

M. Van Nuffel a indiqué dans l'article de presse que de nombreuses conditions devaient être préalablement remplies pour la mise en œuvre de telles patrouilles. Il a cité à cet égard un complément d'équipement technique, une formation adaptée à d'autres techniques d'intervention. Il a aussi admis que la généralisation de cette suggestion ne pouvait être envisagée à court terme.

 

En ce concerne mon jugement, je suis partisan de toute mesure impliquant plus de bleu dans les rues et contribuant ainsi à une meilleure police de proximité. Dans le même temps, il faut garantir une assistance de qualité à la population ainsi que la sécurité du fonctionnaire de police.

 

Cette considération me paraît encore insuffisante pour me prononcer définitivement à ce propos. M. Van Nuffel est le président de la commission permanente de la police locale. Je pars donc de la supposition qu'il mènera d'abord une discussion approfondie avec ses collègues chefs de corps au sein de cette commission.

 

16.03  Kattrin Jadin (MR): Je remercie le ministre pour sa réponse très complète.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 5808 van mevrouw Colen wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

17 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het politieel onderzoek in burgerlijke zaken" (nr. 5810)

17 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'enquête policière en matière civile" (n° 5810)

 

17.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in het raam van burgerlijke zaken met betrekking tot ouderlijk gezag en verblijf van kinderen wordt wel eens beroep gedaan op het politioneel onderzoek, of wat men soms een “sociale studie light” noemt.

 

Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de politie en het is de burgerlijke rechter die het openbaar ministerie verzoekt om via de politie bepaalde inlichtingen in te winnen. Meestal wordt naar dit onderzoek gegrepen als alleen materiële vaststellingen worden gedaan, bijvoorbeeld of de ouder beschikt over een slaapkamer voor elk van de kinderen, of als er slechts een summiere moraliteitsstudie nodig is, of als de gevraagde inlichtingen uit hun aard typisch tot de sfeer van de politievaststellingen behoren, bijvoorbeeld of iemand ja dan nee een alcoholprobleem heeft. Het politioneel onderzoek heeft het voordeel dat het sneller klaar is dan een sociale studie, uitgevoerd door het justitiehuis. Het heeft evenwel het nadeel dat het beknopter is en veel minder systematisch wordt uitgevoerd.

 

Mijnheer de minister, in hoeverre worden deze onderzoeken over het hele land uitgevoerd? Wordt dit gelijk in alle politiezones toegepast? Wat is de werklast van dergelijk onderzoek? Wat is de behandelingstermijn ervan?

 

17.02 Minister Patrick Dewael: Mevrouw, om uw vraag te kunnen beantwoorden, zou ik ze eigenlijk moeten stellen aan alle 196 politiezones en dat is natuurlijk onmogelijk binnen het tijdsbestek dat is toegemeten.

 

Het uit te voeren onderzoek rond ouderlijk gezag en verblijf is eerder van sociale dan van politionele aard. Als er beroep wordt gedaan op politiediensten om dat onderzoek uit te voeren, is dat hoofdzakelijk om opportuniteitsredenen. U zegt het zelf ook: de politionele hoedanigheid is niet noodzakelijk om bijvoorbeeld het bestaan van een aparte slaapkamer vast te stellen.

 

In mijn rondzendbrief van 1 december 2006 over de oneigenlijke politietaken zijn de moraliteitsonderzoeken waarover u spreekt, dan ook niet opgenomen als een kerntaak van de politie. Die rondzendbrief, dat weet u, was een van de maatregelen die we hebben genomen om de operationele inzetbaarheid van de politie te verhogen. Dat veronderstelt ten andere dat de politie zoveel mogelijk wordt ontlast van taken die niet noodzakelijk door een politieagent zelf moeten worden uitgevoerd. Dat wil niet zeggen dat de politie nuttige informatie waarover zij beschikt, niet meer aan andere diensten moet bezorgen. Dat is wat anders. Dat alleen op voorwaarde dat de betrokken diensten natuurlijk voorafgaandelijk alle normale informatiebronnen waarover zij beschikken, hebben geraadpleegd.

 

Ik zeg het vaak: de politie is niet de loopjongen of het manusje van alles. Een voorbeeld dat ik wel eens geef is dat het nog al te vaak gebeurt dat ze door parketten worden uitgestuurd om bij iemand te gaan navragen of de schade na een verkeersongeval al geregeld is. Dat zijn dan kantschriften die vertrekken, maar dat belast elke keer opnieuw een politieman met een oneigenlijke politietaak.

 

De rondzendbrief betekent dus een ommekeer in de manier van handelen van een aantal actoren zoals de parketten die de politie aansturen. Ik ben mij ervan bewust dat een aantal bestaande praktijken opnieuw bekeken moet worden. Ook bij de parketten vraagt dat een soort van mentale omwenteling, een mentale reconversie.

 

Om die reden zien mijn diensten samen met de federale politieraad toe op de opvolging van die rondzendbrief. Zo werd er vorige week een stand van zaken opgemaakt in de federale politieraad. Een aantal goede initiatieven zijn op diverse niveaus al genomen, maar we zijn er nog niet. We blijven dat dan ook verder opvolgen.

 

17.03  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, het is ook mijn ervaring dat die politionele onderzoeken eigenlijk zeer ongelijk worden toegepast. De ene politiezone voert dat wel systematisch uit en steekt er ook tamelijk veel tijd in, terwijl andere politiezones, waarschijnlijk in gevolge uw rondzendbrief onder andere, weigeren.

 

Natuurlijk zijn er ook soms opportuniteitsredenen waarom door de rechtbank via het openbaar ministerie aan de politie gevraagd wordt om zo’n onderzoek uit te voeren. Een reden kan zijn dat men soms al te lang moet wachten op de sociale enquêtes die uitgevoerd worden door het justitiehuis.

 

Volgens mij – ik volg daarin uw redenering – kan het geen reden zijn, omdat justitie te lange wachtlijsten heeft, dat de politie met die oneigenlijke taak opgezadeld wordt, als ik dat zo mag zeggen.

 

Ik begrijp uit uw antwoord ook dat u uw rondzendbrief van december 2006 nog eens in herinnering zult brengen om die, volgens mij toch oneigenlijke taak zoveel mogelijk door te schuiven naar wie ze moet uitvoeren, en dat is volgens mij naar Justitie en de justitiehuizen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

18 Vraag van mevrouw Katia della Faille de Leverghem aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de houding van de Brusselse politie ten aanzien van slachtoffers van geweld tegen holebi's" (nr. 5811)

18 Question de Mme Katia della Faille de Leverghem au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'attitude de la police de Bruxelles à l'égard de victimes de violences à l'encontre des holebis" (n° 5811)

 

18.01  Katia della Faille de Leverghem (Open Vld): Mijnheer de minister, op zaterdag 17 mei vond in Brussel de jaarlijkse lesbian and gay pride plaats. Vijf holebi’s werden die dag het slachtoffer van geweld. Frappant is het verhaal van een Brussels homostel van respectievelijk 30 en 33 jaar, dat tijdens de pridenacht rond 04.00 uur ’s ochtends door een tiental Noord-Afrikanen werd belaagd omdat ze hand in hand voorbij het hotel Amigo in de buurt van de Kolenmarkt liepen. Wat begon met verbaal geweld ging over in fysiek geweld zodra een van de twee belaagde homo’s een boze blik wierp op de bende allochtonen en hen vriendelijk van antwoord diende. Daarop kreeg het stel rake klappen in het aangezicht en trappen in de buik en in de zij.

 

Voorzitter: André Frédéric.

Président: André Frédéric.

 

Toen het koppel nadien aangifte ging doen op het politiekantoor dat nauwelijks 50 meter verderop gehuisvest is, werd het daar naar verluidt niet bepaald vriendelijk ontvangen. Een onthaalbediende in uniform gaf het duo een invulformulier en verwees hen ongeïnteresseerd naar een wachtkamertje waar ze even mochten bekomen van de gebeurtenissen, voordat een inspecteur tijd had om een verklaring af te nemen. So far so good. Ondanks hun toegetakeld aangezicht werd hen niet eens gevraagd of ze gewond waren en verzorging nodig hadden. Intussen is overigens gebleken dat een van hen werkonbekwaam is en een hersenschudding had opgelopen. Allebei hebben ze kneuzingen overgehouden aan de vechtpartij. Toen een van de getroffen homo’s de agent aan het onthaal verzocht om met zijn collega’s een kijkje te gaan nemen achter de hoek waar de daders mogelijks nog aanwezig waren, gaf die te kennen wel betere dingen te doen te hebben. Ook een politieagent die buiten aan het politiekantoor stond, wenste niet ter plaatse te gaan.

 

Dit relaas van de feiten doet vragen rijzen bij het optreden van de Brusselse politie. Vandaar mijn vragen aan u, mijnheer de minister. Zult u dit concrete incident laten onderzoeken, meer bepaald het optreden van de politie? Bent u van oordeel dat, indien de feiten kloppen, de politie het getroffen homostel niet correct heeft behandeld? Kreeg u nog andere gelijkaardige klachten over het optreden van de politie ten aanzien van homo’s die het slachtoffer werden van geweld? Ten laatste, zult u maatregelen nemen opdat slachtoffers van homofoob geweld in de toekomst te allen tijde correct zullen worden behandeld door de politie?

 

18.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, de politie moet altijd correct optreden. Dat veronderstelt een consequent optreden tegen homofobie. Anderzijds impliceert het ook een correct optreden van de politie op het vlak van een goed slachtofferonthaal ten aanzien van iedereen, ongeacht de afkomst, het geloof of de seksuele geaardheid.

 

De regels in dat verband zijn duidelijk en werden het voorbije jaar trouwens nog verfijnd. De deontologische code van de politie, waarnaar ik daarnet al verwees en die wij in mei 2006 invoerden, verwijst uitdrukkelijk naar de principes van antidiscriminatie in het politieoptreden. Politieambtenaren die tegen voornoemde code zondigen, stellen zich aan een tuchtrechtelijke vervolging bloot.

 

De problematiek inzake discriminatie maakt ook deel uit van de basisopleiding van elke politieaspirant. Sinds 2007 werd het lessenaanbod van de voortgezette opleiding uitgebreid met cursussen die door opleiders van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding worden gegeven.

 

Bovendien beschikt de federale politie over een gespecialiseerde dienst, de dienst Gelijkheid en Diversiteit, die zich inzet voor het respecteren van de diversiteit en de gelijke kansen op de werkvloer en tegenover de burger. In dat kader worden verschillende initiatieven ontwikkeld.

 

Sinds 1 november 2006 legt de omzendbrief COL 14/2006 van het College van procureurs-generaal een uniforme werkwijze op voor de registratie van misdrijven met een homofoob karakter.

 

Daarmee beëindig ik het overzicht van de meest recente initiatieven.

 

Volgens mijn informatie heeft de korpschef van de politiezone Brussel-Hoofdstad-Elsene zijn dienst Intern Toezicht met een onderzoek belast. Indien de feiten blijken te kloppen, zullen er op het lokale politieniveau tegen de betrokken ambtenaren maatregelen moeten worden genomen.

 

Ik heb geen weet van andere, gelijkaardige klachten over het optreden van de politie ten aanzien van holebi’s die het slachtoffer van een misdrijf werden. Mogelijk beschikt het Comité P over gegevens in dat verband.

 

Ik roep iedereen op die het slachtoffer werd van racistisch optreden van de politie, in welke vorm ook, om bij de daarvoor opgerichte controleorganen, het Comité P of de algemene inspectie, klacht tegen bedoeld optreden neer te leggen. Immers, zoals reeds gezegd, zijn de regels voor het politieoptreden duidelijk. Wij mogen een incorrect of racistisch optreden niet dulden.

 

18.03  Katia della Faille de Leverghem (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord.

 

Ik merk dat u mijn waarden deelt. Dat verbaast mij ook niet.

 

De cursussen zijn voor mij een nieuw gegeven. Ik wist niet dat de politieagenten inzake homofobie speciaal werden opgeleid.

 

Mij is echter niet duidelijk of de betrokkenen zelf bij het Comité P klacht moeten neerleggen dan wel of de klacht zelf de weg volgt.

 

18.04 Minister Patrick Dewael: Ik antwoord niet op concrete gevallen. Ik geef gewoon alle mogelijkheden die bestaan, evenals alle, wettelijke controleorganen en interne toezichtmogelijkheden.

 

18.05  Katia della Faille de Leverghem (Open Vld): Zijn er al cijfers beschikbaar? Hebt u een duidelijk zicht op het aantal slachtoffers van homofoob geweld?

 

18.06 Minister Patrick Dewael: Ik kan wel een globaal cijfer opvragen. Dat blijkt trouwens ook uit de jaarverslagen van het Comité P.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

19 Samengevoegde vragen van

- de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "een noodoproep in Galmaarden" (nr. 5968)

- de heer Guy D'haeseleer aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de hulpverlening van brandweer en de dienst 100 in Galmaarden en deelgemeenten" (nr. 6046)

19 Questions jointes de

- M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "un appel d'aide urgente à Gammerages" (n° 5968)

- M. Guy D'haeseleer au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'intervention du service incendie et du service 100 à Gammerages et dans ses entités fusionnées" (n° 6046)

 

19.01  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, het betreft een euvel dat al een paar keer is teruggekomen. Naar aanleiding van het signaleren van een brand in een rusthuis in Vollezele bij Galmaarden is opnieuw gebleken dat er zich op het vlak van communicatie toch een aantal problemen voordoet.

 

Op 2 juni jongstleden werd een signaal uitgestuurd dat men met een incident te maken had. Enkel het brandweerkorps van Geraardsbergen werd uitgestuurd en niet het dichtstbijzijnde korps. Wij dachten nochtans dat dat laatste nu de regel was. Blijkbaar zijn de kazernes van Lennik en Ninove later op de hoogte gebracht waardoor, naar zeggen van de lokale burgemeester, de brandweer pas na 25 minuten ter plaatse was.

 

Ik wou vragen wat de reden is waarom de brandweer pas na 25 minuten ter plaatse was. Klopt dat met de gegevens, die u waarschijnlijk hebt kunnen laten controleren?

 

Over de brand van de kerk van Galmaarden van vorige maand had u gezegd dat alles correct was verlopen. Er zou echter nog verder onderzoek gebeuren. Ik wou u vragen hoe het daarmee staat. Zijn daarover al details bekend?

 

19.02  Guy D'haeseleer (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, sinds begin mei de regel van de snelst mogelijke, adequate hulpverlening startte, heeft de brandweer van Ninove al drie keer problemen vastgesteld met oproepen, die bij het verkeerde korps terechtkwamen.

 

De eerste keer was naar aanleiding van een verkeersongeval waarbij de brandweer van Edingen het korps van Ninove rechtstreeks heeft gecontacteerd, uit loyauteit zou ik zeggen, omdat zij op het verzorgingsgebied van de brandweer van Ninove aan het opereren waren, namelijk in Vollezele. Noch de 100-centrale in Leuven, noch de 100-centrale in Gent had Ninove gecontacteerd. De brandweer van Ninove heeft dan zelf contact genomen met de 100-centrales in Leuven en Gent, en om uitleg gevraagd. In Leuven zei men dat voor Vollezele in eerste lijn Edingen wordt opgeroepen en dan pas Ninove. Bij de 100-centrale in Gent zei men dat in eerste lijn Geraardsbergen wordt opgeroepen en dan Lennik. Dat is op zijn zachtst gezegd hallucinant.

 

Een ander voorbeeld, dat daarnet al werd aangehaald door collega Doomst, is het brandalarm in een rustoord te Vollezele. Dat is duidelijk het verzorgingsgebied van Ninove. Ook hier werd de brandweer van Ninove nooit gealarmeerd, wel die van Geraardsbergen. Alweer uit loyauteit heeft de commandant van Geraardsbergen de brandweer van Ninove ingelicht. Dergelijke voorvallen, mijnheer de vicepremier, die als gevolg hebben dat de aanrijtijden onnodig worden verlengd, komen de veiligheid en de dienstverlening zeker niet ten goede, zeker als men weet dat elke minuut van groot belang is.

 

Men signaleert mij ook een aantal problemen als oorzaak hiervan.

 

Men zegt mij dat, sinds de opstart van de snelst adequate hulpverlening, die hulpverlening provinciaal wordt benaderd, maar de interprofessionele gevallen – dat zouden er zowat 145 zijn in Oost-Vlaanderen alleen – zouden pas bekeken worden, nadat de snelst adequate hulpverlening binnen de provincie optimaal functioneert. Een gevolg daarvan is natuurlijk dat een oproep uit Vollezele uit de telefoonzone 054 toekomt bij de 100-centrale in Gent. In Gent stelt men vast dat Vollezele in Vlaams-Brabant ligt. De oproep wordt daarom doorgestuurd naar Leuven, met als gevolg veel tijdverlies.

 

Een ander probleem blijkt te zijn dat de 100-centrale in Leuven werkt met de CityGIS-software en dat daar de snelst adequate hulpverlening al wordt uitgevoerd, maar in de 100-centrale in Gent wordt nog gewerkt met Intergrafsoftware, die aan ASTRID gelinkt is, en men raakt daar blijkbaar niet uit de technische problemen. De start van de snelst adequate hulpverlening zou daar dan ook uitgesteld worden tot een en ander goed functioneert.

 

Blijkbaar zijn er ook foutieve gegevens ingevoerd door medewerkers van Intergraf vanuit het CityGIS. Bij de jongste interventie in Vollezele was bijvoorbeeld gebleken dat Vollezele zelf was geprogrammeerd als een deelgemeente van Galmaarden en toegevoegd werd aan Geraardsbergen. Dat is natuurlijk manifest onjuist, want sinds 1979 is Ninove verantwoordelijk en bedient het de deelgemeente Vollezele.

 

Mijnheer de minister, er doet zich dus toch een aantal problemen voor. Daarom heb ik de volgende vragen.

Sinds wanneer dateren die problemen in Groot-Galmaarden inzake de uitsturing van brandweerkorpsen, zeker als het gaat over de deelgemeente Vollezele?

 

Hoeveel van dergelijke incidenten deden er zich de jongste maanden reeds voor?

 

Wat zijn de oorzaken van het misverstand? Ligt het bij de 100-centrale in Gent, of waar anders?

 

Vooral belangrijk, welke maatregelen zult u nemen om eens klaarheid en duidelijkheid te scheppen en de terreinafbakening duidelijk te maken voor elk van de korpsen, zodat dat de dienstverlening ten goede komt?

 

Voorlopig zijn die misverstanden zonder zware gevolgen gebleven, maar ik kan mij inbeelden, indien het brandalarm uit het rustoord van Vollezele geen loos alarm was geweest, wat de gevolgen hadden kunnen zijn. Waar de verantwoordelijkheid dan eventueel gelegd zou worden, zou op dat moment door iedereen bediscussieerd worden. In ieder geval, Ninove en Geraardsbergen zijn vragende partij om, in afwachting van het moment dat alles op punt staat, een protocolakkoord te sluiten met de verschillende lokale korpsen, en dat met het doel om de optimale dienstverlening te garanderen.

 

Le président: Je voudrais indiquer à nos collègues que vous devez impérativement nous quitter à 13.00 heures. Je ferai ce que je peux pour avancer le plus loin possible dans l'ordre du jour avec nos collègues présents.

 

19.03  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, je vous remercie pour votre compréhension.

 

Mijnheer de voorzitter, eerst en vooral, wat de interventie in Vollezele aangaat, hebben mijn diensten contact genomen met het 100-centrum in Gent. Uit die informatie blijkt dat het 100-centrum uit het telefoongesprek met de oproeper heeft kunnen afleiden dat die oproep een loos alarm betrof. In dat geval moest er dus ook geen toepassing worden gemaakt van de snelste adequate hulp en heeft het 100-centrum enkel de territoriaal bevoegde brandweer gealarmeerd. Voor de deelgemeente Vollezele is dat de brandweer van Ninove. De brandweer van Geraardsbergen, die bevoegd is voor de andere deelgemeenten van Galmaarden, is echter uitgestuurd. Er was dus een foute registratie in het 100-centrum, die meteen wordt gecorrigeerd. Het vermijden van dergelijke problemen in de toekomst zal een aandachtspunt zijn op de overlegvergadering van de 100-centra.

 

Wat het tijdsverloop van de alarmering aangaat, kan ik meedelen dat, zodra de oproep werd ontvangen, de brandweer van Geraardsbergen werd gealarmeerd. Uit de gegevens die werden ontvangen, zou die brandweerdienst om 18.41 uur zijn gealarmeerd en is men om 18.46 uur naar het incident vertrokken. Om 19.02 uur was de brandweer van Geraardsbergen ter plaatse. In de contacten met het Gentse 100-centrum hebben mijn diensten ook de bevestiging gekregen dat er geen verdere incidenten zijn geweest betreffende de hulpverlening te Galmaarden en dat de oproepen tot nu toe altijd correct zijn afgehandeld.

 

Ten derde, om een zicht te krijgen op het interventiegebied dat elk korps in het kader van de snelste adequate hulp moet verzekeren of moet invullen, kunnen de brandweerkorpsen een beroep doen op een testlabo, dat bij mijn diensten ter beschikking is.

 

Ten slotte, wat de brand in de kerk van Galmaarden aangaat, hebben mijn diensten een volledig rapport opgemaakt. In geval van effectieve brandmelding moet wel toepassing worden gemaakt van de snelste adequate hulp. Uit de resultaten van dat rapport blijkt dat het 100-centrum in Leuven, die de bewuste oproep heeft ontvangen, om 01.42 uur het brandweerkorps van Edingen, het snelste adequaat uitgeruste korps, en om 01.43 uur het brandweerkorps van Geraardsbergen, het territoriaal bevoegde korps, heeft gealarmeerd. Het korps van Edingen was inderdaad als snelste ter plaatse, 17 minuten na de oproep, vier minuten later gevolgd door het korps van Geraardsbergen.

 

Uit het rapport blijkt dus dat de snelste adequate hulp wel degelijk werd toegepast.

 

19.04  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, voor alle duidelijkheid, die stond zeker voor de kerk van Galmaarden op punt.

 

Ik leer uit uw antwoord ook dat voor het loos alarm de brandweer niet in een halfuur, maar in een kwartier ter plaatse was.

 

Ik heb wat dat betreft toch de indruk dat er voor de communicatie tussen de verschillende korpsen in die hoek van West-Brabant eens een samenkomst moet zijn om alles eens uit te klaren en ervoor te zorgen dat dergelijke bronnen van wrevel, die blijkbaar ook een beetje ontstaan door gebrek aan voldoende wetenschap en achtergrond, op die manier worden uitgeklaard.

 

19.05  Guy D'haeseleer (Vlaams Belang): Mijnheer de vice-eerste minister, het is in eerste instantie zo dat er een voorpost wordt opgericht in Tollembeek. In principe zou het probleem van Vollezele opgelost moeten zijn. Ik heb echter begrepen - ik heb dit deze week gelezen - dat dat pas voor eind volgend jaar zou zijn.

 

Dan blijft natuurlijk nog steeds de realiteit dat wij nog anderhalf jaar met een probleemsituatie zitten. Zeker in Vollezele, een kleine deelgemeente van Galmaarden, die sinds 1979 reeds moet bediend worden door Ninove, zijn er duidelijk problemen, ook in de programmatie, zoals ik u daarnet heb gezegd, in Gent. Ik hoop dat er daar de nodige contacten worden gelegd, ook met de 100-centrale in Gent, om ten minste die fout in de programmatuur eruit te halen.

 

Ik ben, net als mijn collega Doomst, ook vragende partij dat de korpsen die betrokken zijn in die driehoek, eens samen zitten en, zoals voorgesteld door de korpsen van Ninove en Geraardsbergen, een soort van protocolakkoord opstellen in afwachting dat een en ander perfect functioneert op het terrein.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

20 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de praktijken van de politie bij een razzia" (nr. 5969)

20 Question de M. Stefaan Van Hecke au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les pratiques de la police à l'occasion d'une razzia" (n° 5969)

 

20.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, in de nacht van 23 op 24 mei is in de Gentse uitgangsbuurt Heuvelpoort een razzia gehouden door de politie. Daarbij werden vooral specifiek twee etablissementen geviseerd. Het ging blijkbaar om een onderzoek naar drugsgebruik en naar drugsdealers. Er zouden 286 individuele controles zijn verricht.

 

Wij vernemen dat daarbij een bijzondere praktijk werd toegepast, waarvan ik nog niet gehoord had. Bij de gecontroleerden werd namelijk een soort kengetal op de blote voorarm aangebracht met een of andere stift. Dat getal moest naar verluidt aangeven waar en wanneer bepaalde personen werden opgepakt of opgehouden.

 

Het is niet duidelijk hoe resistent die inscripties waren en of zij na een grondige wasbeurt gemakkelijk verwijderd konden worden. Stel u voor dat men een paar dagen moet rondlopen met zo’n markering op de arm. Het lijkt mij op het eerste gezicht toch een bijzonder eigenaardige praktijk en mogelijk een aantasting van de fysieke integriteit van de betrokkenen. Vandaar een aantal concrete vragen, mijnheer de minister.

 

Ten eerste, bent u op de hoogte van dergelijke praktijken? Wat is uw mening daarover?

 

Ten tweede, bestaan er instructies voor het gebruik van dergelijke markeringen, als ik het zo mag noemen?

 

Ten derde, wat is eigenlijk de bedoeling van zo’n praktijk?

 

Ten vierde, welke producten worden daarbij gebruikt en hoe resistent zijn die producten?

 

20.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, het gaat om een operatie die wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de lokale overheden en politie. Aanhoudingen gebeuren volgens de principes die zijn vastgelegd in de wet op het politieambt en volgens de instructies en de operatieorders die door de leidende politieofficier concreet worden gegeven.

 

Elke aanhouding, gerechtelijk of administratief, moet worden geregistreerd. Maar voor die registratie bestaan er verder geen algemene instructies. De praktijk waarnaar u verwijst, en die in Gent werd toegepast, berust op het arrestantenregistratiesysteem dat gebruikt wordt door de lokale politie van Gent bij massa-arrestaties.

 

De bedoeling van het labelen met een stift op de hand van de gecontroleerde is tweeledig. Ten eerste, een massa-arrestatie laat niet toe om elk individu op het moment van de vrijheidsberoving onmiddellijk te identificeren. Het toekennen van een nummer is wel onmiddellijk mogelijk en op die manier weten de leidinggevenden snel met hoeveel arrestanten ze precies te maken hebben.

 

Ten tweede, de voorwerpen die worden gevonden bij de veiligheidsfouillering van de aangehouden persoon worden in een plastiekzak geborgen waarop hetzelfde nummer wordt aangebracht. Daardoor kunnen de persoonlijke voorwerpen op een gemakkelijke manier worden teruggegeven aan de belanghebbenden.

 

De in het verleden gebruikte methode waarbij een zelfklever werd gebruikt, was niet voldoende accuraat. Sommige arrestanten verwijderden die zelfklever waardoor de vereenzelviging van het individu met zijn persoonlijke bezittingen kon worden verstoord, wat leidde tot discussies en klachten.

 

Heel concreet werd een alcoholstift gebruikt waarvan de sporen nadien vrij makkelijk konden worden verwijderd. U wilt in deze methode een onaanvaardbare methode ontwaren van de fysieke integriteit. Ik ben het daarmee niet helemaal eens. Het gaat om een techniek om een grootschalige politiecontrole praktisch in goede banen te leiden, wat ook in het belang is van de gecontroleerden zelf, al was het maar omdat zij nadien heel snel hun bezittingen zouden kunnen terugkrijgen.

 

Hoe dan ook, ik denk er verder over na. Het is voor u een aandachtspunt. Ik sluit verdere reflectie daarover niet uit, maar ik geef u wel de bestaansreden van het systeem dat wordt toegepast.

 

20.03  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Heel wat mensen waren verontwaardigd. Onder hen waren er heel wat onschuldigen die helemaal niets te maken hadden met drugs. Zij werden ook gelabeld en hebben uren vastgezeten vooraleer ze werden vrijgelaten. Er was heel wat te doen rond het feit dat mensen die daarmee niets te maken hadden, werden gemerkt zoals op een veemarkt. Het is een rare praktijk.

 

Het is goed dat wij reflecteren over het feit of er geen alternatieven bestaan voor het merken van personen bij massa-arrestaties, zoals nog is gebeurd in de geschiedenis en onder andere systemen. Ik sta een beetje weigerachtig tegenover die manier. Het is goed dat wij reflecteren over de manier waarop dat beter kan gebeuren.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Petite modification de l'agenda. Étant donné que nos collègues du CD&V, que je remercie, ne savent rien refuser à Dieu, nous allons passer au point 28/15.

 

Madame Dieu, je vous donne la parole.

 

21 Questions jointes de

- Mme Camille Dieu au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'interdiction de groupuscules néonazis" (n° 6175)

- M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "un rassemblement de 300 néonazis à Lebbeke" (n° 6207)

21 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Camille Dieu aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het verbod op neonazistische groeperingen" (nr. 6175)

- de heer Josy Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "een reünie van 300 neonazi's te Lebbeke" (nr. 6207)

 

21.01  Camille Dieu (PS): Monsieur le président, je remercie mes deux collègues de permettre à M. Arens et à moi-même de poser notre question.

 

Monsieur le ministre, la police de Lebbeke est allée ce samedi 7 juin vérifier que le bruit produit par une réunion tenue dans la salle paroissiale ne dépassait pas le niveau de décibels admis par le règlement communal. Cette information peut paraître anecdotique et dépourvue d'intérêt sauf si l'on sait que dans cette salle se déroulait une réunion de l'organisation "Blood and Honour", un groupe néonazi qui prône de manière patente et prouvée, notamment par un reportage de la VRT, "l'extermination des juifs et des macaques", selon leur propre expression. Cette organisation prône donc la haine raciale et fait l'apologie du nazisme.

 

Cette information nous oblige à nous interroger car à Bellegem, le 19 avril dernier, cette même organisation était venue célébrer, en toute impunité, l'anniversaire d'Adolf Hitler.

 

Un article du journal "Le Soir" de ce 9 juin nous apprend que le parquet fédéral "réfléchit" à l'opportunité de poursuites.

 

Monsieur le ministre, je m'interroge sur une telle prudence. Est-elle justifiée?

 

Puisque nous avons la loi du 30 juillet 1981 que nous appelons tous la loi Moureau qui a pour but de réprimer certains actes inspirés par le racisme ou la xénophobie, qu'attend-on pour l'appliquer?

 

Faudrait-il d'autres faits tragiques qui soient à nouveau perpétrés en pleine rue par l'un ou l'autre tueur raciste pour qu'enfin, on intervienne?

 

Dans quelle mesure l'attentisme sert-il la démocratie?

 

Quelles mesures comptez-vous prendre pour empêcher de tels groupes de poursuivre en toute impunité leurs activités néonazies?

 

21.02  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, ma question a le même objet.

 

C'est en tant que bourgmestre d'une commune qui, un jour, a vu dans sa forêt un groupe néonazi en manœuvre que je pose cette question.

 

Pourriez-vous nous indiquer les circonstances précises de cet événement?

 

Je voudrais surtout savoir si l'autorisation du bourgmestre avait été demandée car dans ma commune, je n'avais jamais été personnellement informé et c'est par hasard que la population m'a prévenu d'un rassemblement néonazi en manœuvre dans la forêt. Il faut savoir que chez nous, la forêt occupe une partie importante du territoire.

 

À partir du moment où la police a été courant, pourquoi n'a-t-elle pas mis fin à ce rassemblement puisqu'il est illégal au regard de la loi de 1981?

 

21.03  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chers collègues, ce n'est pas la première fois que nous abordons cette problématique. Ayant déjà été interrogé à plusieurs reprises, je m'en réfère à mes anciennes réponses, entre autres à celle fournie à Mme Almaci le 28 mai dernier.

 

J'ai compris qu'à ma demande, le Parlement est en train de préparer une proposition de loi. Lors de la législature précédente, j'ai transmis un texte avec les principes de base pour régler de tels cas. Il serait préférable que le Parlement règle lui-même cette matière vu qu'il s'agit d'un conflit potentiel entre des principes constitutionnels (liberté d'association, liberté d'expression, etc.). Il convient donc de trouver un juste équilibre.

 

C'est la raison pour laquelle j'ai demandé que le Parlement aborde cette matière. J'ai compris que cette proposition est quasiment déposée: des parlementaires de différents groupes élaborent actuellement une proposition de loi.

 

Une dernière information à l'attention du collègue Arens: en ce qui concerne Lebbeke, l'organisateur n'avait pas demandé d'autorisation au bourgmestre.

 

21.04  Camille Dieu (PS): Monsieur le ministre, je ne peux vraiment pas me contenter de votre réponse qui est d'une imprécision totale. Ce n'est pas la première fois qu'un tel événement se produit, me dites-vous. Je trouve déplorable qu'on n'ait rien fait entre-temps.

 

21.05  Patrick Dewael, ministre: Mais on ne sait rien faire, madame Dieu! Il faut vous informer.

 

21.06  Camille Dieu (PS): Voulez-vous que je vous lise la loi contre les discriminations?

 

21.07  Patrick Dewael, ministre: Que voulez-vous qu'on fasse de manière préventive?

 

21.08  Camille Dieu (PS): Je vous demande de sanctionner!

 

21.09  Patrick Dewael, ministre: Ce n'est pas moi qui sanctionne, nous sommes dans un État de droit: c'est le rôle de la Justice. Il faut connaître les règles du jeu. Un bourgmestre peut interdire une manifestation – quand il est au courant, ce qui n'est pas souvent le cas – uniquement quand l'ordre public est menacé. Interdire en tant que mesure préventive, c'est impossible. Je l'ai déjà dit et répété. Tout le monde est d'accord sur la nécessité de modifier la loi pour donner d'autres instruments aux bourgmestres leur permettant d'interdire de telles manifestations. Une fois que les faits ont eu lieu, c'est à la Justice d'intervenir. Si vous n'êtes pas satisfaite par ma réponse, étudiez davantage les éléments du dossier. C'est la Justice, ce sont les parquets qui doivent agir.

 

À chaque reprise, j'informe M. Vandeurzen qui prend contact avec les parquets pour dire ce qui s'est produit et présenter des photos et du matériel saisi. Ensuite, les parquets peuvent poursuivre. Mais la poursuite d'un crime, ce n'est pas moi! Il faut le savoir!

 

21.10  Camille Dieu (PS): Monsieur le ministre, je voudrais alors que vous me donniez plus de renseignements.

 

21.11  Patrick Dewael, ministre: Madame, vous devriez lire tout ce que j'ai proposé au Parlement. Au travers des textes que j'ai présentés, je demandais que fussent accordés des instruments supplémentaires au moyen d'une modification de la législation. Bien sûr, on peut aussi décider d'interdire une organisation, mais le ministre ne le peut pas! J'ai demandé de nouveaux moyens pour que la Justice puisse intervenir plus rapidement et plus efficacement.

 

En Allemagne, c'est possible: le ministre de l'Intérieur peut interdire une organisation. Madame, êtes-vous prête à aller aussi loin?

 

21.12  Camille Dieu (PS): Bien sûr.

 

21.13  Patrick Dewael, ministre: Mais cela nécessite-t-il une action ministérielle ou bien ne vaut-il pas mieux que la décision soit prise par le pouvoir judiciaire qui est indépendant. Je préfère un système dans lequel un juge, même en référé, est habilité à intervenir. En revanche, les personnes qui remplissent la fonction de ministre changent.

 

21.14  Camille Dieu (PS): Monsieur le ministre, je n'ai pas obtenu la réponse que je souhaitais. Puisque vous êtes au courant qu'une proposition de loi est en train d'aboutir et que vous en savez plus que moi, et puisque c'est à votre demande que des parlementaires en ont été chargés, pourriez-vous me dire de qui il s'agit, afin que je puisse les contacter?

 

21.15  Patrick Dewael, ministre: Madame, cette question concerne votre groupe.

 

21.16  Josy Arens (cdH): Je remercie le ministre pour sa réponse. En tant que bourgmestres, nous vivons un peu la même situation que le ministre: des citoyens viennent nous trouver en disant que nous avons autorisé la manifestation, alors que nous n'étions même pas au courant de son organisation. Si nous ne sommes pas au courant d'une manifestation, comment l'interdire?

 

Il m'est arrivé d'interdire des manifestations pour lesquelles je risquais des recours, selon la police. Jusqu'à présent, personne ne m'a encore attaqué à ce sujet. Dans ce cas-ci, j'étais convaincu que le bourgmestre n'était pas au courant de la manifestation, sinon il ne l'aurait pas autorisée.

 

J'ignore quelle est l'évolution du dossier au parlement. Je vais me renseigner auprès de mon groupe pour savoir qui s'occupe, dans les différents groupes, d'élaborer cette proposition de loi.

 

21.17  Patrick Dewael, ministre: Il faut mieux s'écouter l'un l'autre. Au sein de cette commission, j'ai répondu à quatre ou cinq reprises aux questions d'autres députés en me référant à la réponse donnée à Mme Almaci. J'ai été interrogé en séance plénière il y a deux mois. J'ai également été interrogé à plusieurs reprises sous la législature précédente. Vous introduisez des questions sans vous rendre compte que ces sujets ont déjà été abordés.

 

J'ai demandé au parlement sous la législature précédente s'il valait mieux un projet de loi ou une proposition de loi. C'est le parlement lui-même qui doit régler ce problème, selon la décision qui a été prise à ce moment. Il faut chercher un compromis entre le principe de la liberté de se réunir et ce qui est prévu par loi sur la xénophobie. Que peut-on faire avant et que doit-on faire après? Un bourgmestre ne peut dire avant qu'il craint un danger pour l'ordre public. C'est le parquet qui doit intervenir par après.

 

Dès lors, je désapprouve votre méthode, madame Dieu, si vous m'adressez des remarques pour avoir la conscience tranquille. En effet, j'ai fait tout le nécessaire depuis mon entrée en fonction pour remédier à ce problème. Et j'ai transmis des textes à tous les groupes politiques démocratiques pour tenter d'obtenir une solution.

 

21.18  Camille Dieu (PS): Non, ce n'est pas du tout cela! Cette même organisation, au mois d'avril, a déjà célébré un truc néonazi. On sait que cette organisation a fait cela. Le temps passe et ensuite, on fait quoi? Certaines personnes sont suivies à la trace de manière préventive, alors que d'autres…

 

21.19  Patrick Dewael, ministre: Dans l'ignorance, que peut-on faire? Jusqu'au dernier moment, l'endroit précis est tenu secret. Donc un bourgmestre sait peut-être que quelque chose est censé se produire, mais il n'est au courant qu'au dernier moment. C'est trop facile de dire: "On doit faire quelque chose". C'est qui "on"? Que chacun dans une démocratie assume ses responsabilités! Telle est ma demande! Et si l'arsenal légistique est insuffisant, il appartient au Parlement d'y remédier!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

22 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de politiezone Brussel-Zuid" (nr. 5996)

22 Question de M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la zone de police Bruxelles-Midi" (n° 5996)

 

22.01  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal kort zijn.

 

We hebben het al een paar keren gehad over de problemen in de politiezone Brussel-Zuid, vanwaar signalen komen dat het ook voor het personeel bijzonder moeilijk wordt. Ik denk dat u daar zowel vanuit Brussel als op het terrein zelf veel contacten hebt gehad. Ik vrees een beetje dat als er niet tijdig wordt ingegrepen, de toestand daar wel zou kunnen escaleren.

 

Zijn er daar nog maatregelen in het vooruitzicht? We moeten dat ook wat tijd geven, denk ik. Wijkt Brussel-Zuid inzake personeelsverloop af van andere zones door een groter verloop?

 

22.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, op 23 april was er een vergadering met alle betrokkenen over Anderlecht: de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken, de burgemeesters, de procureur, de procureur-generaal en de korpschef. Daar werden afspraken gemaakt om alle neuzen in dezelfde richting te zetten. U bent daarvan op de hoogte. De politie stelt vast en komt tussenbeide en het parket moet vervolgen en kort op de bal spelen. Ik heb daarnet nog die spelregel in herinnering gebracht en dat speelt ook hier natuurlijk een belangrijke rol.

 

Tijdens de vergadering en ook in een navolgende brief aan de voorzitter van het politiecollege werd opnieuw federale steun aangeboden bij de opmaak van het zonale veiligheidsplan, wat de vertaling moet zijn van het nationale veiligheidsplan. Dat geldt ook voor bijkomende steun van de federale politie die in het verleden door de zone nauwelijks werd gevraagd. Ik geef daar een cijfer bij. Voor de aangekondigde ongeregeldheden van vrijdag 30 mei werd een politiemacht van 445 man op de been gebracht, waarvan 125 van de federale politie, 180 van de zone zelf en 140 van de andere zones.

 

Dat komt bovenop de structurele steun die de federale regering al geeft aan alle zes de Brusselse politiezones. U weet dat daarvoor destijds middelen zijn voorzien in het raam van de middelen rond de zogenaamde Eurotops. Er is 25 miljoen euro ter beschikking gesteld voor het geheel, politie en preventie. Ik stel de vraag of de middelen altijd efficiënt worden aangewend.

 

Lokale overheden moeten in de eerste plaats zelf zorgen voor een geïntegreerd veiligheidsbeleid en uiteraard ook voor de optimale werking van hun korps. Politie en justitie moeten hun verantwoordelijkheid nemen. Ik denk dat de collega van Justitie al verschillende keren aan de gerechtelijke verantwoordelijken heeft laten blijken dat zij ook korter op de bal moeten gaan spelen.

 

Ik zou u een cijfer kunnen geven over het gerechtelijk vervolg van de rellen van vorige week. Daar zijn voortgangsrapporten over. Op 10 juni waren er 175 pv’s opgemaakt door de politie waarvan 140 tegen minderjarigen. Ik zeg het nogmaals, de problemen in Anderlecht kunnen niet worden opgelost door de politie en de overheid alleen. Preventie blijft heel belangrijk en ook de ouders moeten daar hun verantwoordelijkheid in nemen.

 

Ik kan u een tabel bezorgen waaruit blijkt dat het personeel van de politiezone Brussel-Zuid gelijklopend is met dat van de overige vijf zones van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In die cijfers zijn de gedetacheerden van de federale politie niet meegerekend. De politiezone Brussel-Zuid beschikte de voorbije maanden over gemiddeld een tiental gedetacheerde federale agenten. In vergelijking met 2003 is er in elke zone 5 tot 10% meer politiepersoneel aanwezig, onder andere dankzij de maatregelen voor de Europese tops en de maatregelen ter bevordering van de rekrutering ten voordele van de Brusselse zones.

 

Dat was onder meer dankzij de maatregelen voor de Europese tops en de maatregelen ter bevordering van de rekrutering ten voordele van de Brusselse zones. Tussen 2004 en 2006 werden op basis van die maatregelen 454 inspecteurs benoemd in zes zones, waarvan 64 in de zone Brussel-Zuid.

 

Het blijft echter een gegeven – en dit is een probleem dat wij allemaal kennen – dat er te weinig kandidaat-politiepersoneel wordt gevonden in Brussel zelf. Met speciale Brussel-maatregelen trachten wij politiepersoneel uit het hinterland naar Brussel te lokken. Tegelijkertijd doet ook de diversiteitscel van de federale politie verdienstelijke inspanningen om personeel van allochtone origine aan te trekken voor de politie. Op die manier kan de rekruteringsvijver in Brussel zelf worden vergroot, maar dat blijft een moeizaam proces. Wij kijken trouwens ook naar de verplaatsingseffecten. Als men personen van het hinterland naar Brussel lokt, creëert men natuurlijk problemen in het hinterland. Het probleem verplaatst zich dan immers ten dele.

 

Volledigheidshalve vul ik aan dat ik vanmiddag met de preventiewerkers rond de tafel zal zitten. Het fijnmazig netwerk van straathoekwerkers is immers een onmisbare schakel in het voorkomen van problemen.

 

22.03  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor de verduidelijkingen. Het maakt duidelijk dat wij proberen de toestand op het terrein op te volgen. Het is ook goed dat u zoals afgesproken contact opneemt met de preventiewerkers. Wij zullen zien hoe de situatie op het terrein verloopt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: La question n° 6001 de M Clarinval est reportée à sa demande, la question n° 6011 de M. De Padt est transformée en question écrite. La question n° 6024 de Mme Dierick est reportée à sa demande. Les questions n° 6032 de Mme Galant et n° 6037 de Mme Boulet sont également reportées. M. Arens veut bien patienter quelque temps, ce qui me permet de donner la parole à M. Kindermans.

 

23 Vraag van de heer Gerald Kindermans aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de invoering van een nieuwe beroepencode in het Rijksregister" (nr. 6091)

23 Question de M. Gerald Kindermans au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'introduction d'un nouveau code profession dans le Registre national" (n° 6091)

 

23.01  Gerald Kindermans (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, in verband met de invoering van de nieuwe beroepencode in het Rijksregister, die op 5 november 2007 tot stand is gekomen, blijkt dat er op het terrein heel wat problemen gesignaleerd worden. Ook vanuit mijn eigen gemeente krijg ik berichten dat men bijzonder veel moeilijkheden ondervindt bij het onderbrengen van mensen die zich komen inschrijven in de gemeente onder de nieuwe categorieën van de beroepencode.

 

Het is soms niet mogelijk het juiste profiel te vinden, de betiteling komt soms niet overeen met het beroep van die persoon. Dat zijn soms eigenaardige toestanden. Het is een zeer gedetailleerde lijst maar precies omdat die zo gedetailleerd is, is het soms heel moeilijk mensen erin onder te brengen.

 

Ook hebben sommige gemeenten problemen omdat zij voor hun belastingsadministratie bepaalde kwalificaties in het Rijksregister, zoals mindervalide of gepensioneerde, aanduiden. Vroeger konden zij op basis van een attest van de burgerlijke stand een belastingkorting, bijvoorbeeld gratis huisvuilzakken, geven, maar nu moeten zij zich wenden tot de betrokken fiscale administratie voor zo’n attest, met de nodige rompslomp tot gevolg.

 

Mijn vragen zijn de volgende. Wat was de aanleiding voor de reorganisatie? Op welke manier werden de nieuwe beroepencategorieën bepaald? Bent u op de hoogte van klachten van lokale besturen? Kan het systeem nog verfijnd of aangepast worden? Bent u bereid rekening te houden met de opmerkingen die door de lokale besturen worden of zullen worden gesignaleerd?

 

23.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, een nieuwe vereenvoudigde lijst van beroepencodes werd door het Rijksregister in gebruikgenomen om het informatiegegeven beroep IT-070 betrouwbaarder en pertinenter te maken. Tegelijk was het ook de bedoeling om te voldoen aan de noden van de openbare overheden en van wetenschappelijke onderzoekers in verband met informatie over het beroep.

 

De nieuwe lijst werd opgesteld in samenwerking met vertegenwoordigers van universiteiten en van het Nationaal Instituut voor de Statistiek. Uitgangspunt voor het opstellen van een nieuwe lijst was de bestaande ISCO-88-beroepennomenclatuur. Die nomenclatuur vormt de wetenschappelijke basis voor het opstellen van de lijst.

 

Ik verneem van de diensten van het Rijksregister dat er opmerkingen zijn van de lokale besturen. Zij hebben doorgaans betrekking op heel concrete en individuele gevallen.

 

Aanpassingen aan het nieuwe systeem zijn steeds mogelijk. Zo werden op 13 november 2007 reeds bijkomende codes gecreëerd voor de omschrijvingen huisvrouw, huisman, invalide, gepensioneerde.

 

Eventuele vragen tot aanpassing zullen uiteraard nauwgezet worden onderzocht. Zij zullen uiteraard gebeuren in overleg met het Nationaal Instituut voor de Statistiek en de wetenschappers die meegewerkt hebben aan de lijst.

 

23.03  Gerald Kindermans (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw reactie. Ik stel vast dat er blijkbaar universiteitsprofessoren aan te pas zijn gekomen, maar ik heb nergens gehoord dat ook de gemeentebesturen betrokken werden bij de voorbereiding van die reglementering.

 

In elk geval, ik verneem op het terrein - ik zou natuurlijk een hoop voorbeelden kunnen geven, maar ik zal dat hier niet doen - dat er situaties zijn die men heel moeilijk kan onderbrengen. Het is vanuit onze eigen administratie dat wij die vragen krijgen. Zij hebben ook onderling overleg gepleegd met collega’s in andere, naburige gemeenten. Overal detecteert men dezelfde problemen.

 

Het is misschien toch niet slecht om eens een bevraging te doen bij de burgerlijke stand van de gemeentebesturen om een bundeling te maken van alle problemen zodat ze in het nieuwe systeem kunnen worden ingepast. Ik begrijp dat dit voor statistieken nuttig is, maar professoren houden misschien niet altijd rekening met praktische bezwaren aan het loket in het gemeentehuis.

 

23.04 Minister Patrick Dewael: Dat lijkt mij een nuttige suggestie. Ik neem dat ter harte. Wij moeten eens nagaan hoe men op het lokale niveau zijn stem kan laten horen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Les questions n°s 6075, 6076, 6077, 6078, 6100, 6118, 6148, 1149, 6164, 6169, 6172, 6176, 6177, 6178, 6179 et 6184 sont reportées.

 

La réunion publique de commission est levée à 13.07 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 13.07 uur.