Commissie voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw	Commission de l'Economie, de la Politique scientifique, de l'Education, des Institutions scientifiques et culturelles nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture
van woensdag 4 juni 2008 Namiddag ______	du mercredi 4 juin 2008 Après-midi ______

La séance est ouverte à 14.03 heures et présidée par M. Olivier Hamal.

De vergadering wordt geopend om 14.03 uur en voorgezeten door de heer Olivier Hamal.

01 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "les ententes sur les prix dans le secteur des sucreries, confiseries et chocolateries" (n° 5354)

01 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de prijsafspraken tussen producenten van suikergoed, snoepwaren en chocolade" (nr. 5354)

01.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je remercie M. Logghe qui m’a permis de poser ma question avant la sienne.

Monsieur le ministre, les autorités de la concurrence ont annoncé récemment que le service de la concurrence avait perquisitionné le secteur des fabricants de sucreries, chocolats, biscuits. Vous avez, suite à cela, précisé que sept entreprises étaient visées par les perquisitions qui ont été initiées. Les recherches portent, semble-t-il, sur la politique commerciale ou sur les éventuelles infractions à la concurrence économique.

Quelle est la nature des indices recherchés par ce service de la concurrence? Peut-on à ce jour tirer un premier résultat de ces perquisitions? Peut-on affirmer aujourd’hui qu’il y avait des éléments tangibles tels qu’ils nécessitaient ces perquisitions d’envergure? D’autres actions sont-elles en cours en ce domaine ou dans d’autres domaines? Combien d’enquêtes connaît en ce moment notre pays dans le domaine de la concurrence?

01.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur le président, cher collègue, aussi longtemps que l’enquête est en cours, je ne peux donner de renseignements plus explicites sur la nature des éléments et renseignements qui ont incité l’auditorat à déclencher cette action.

De plus, il est tout à fait prématuré de dire maintenant si l’action a été fructueuse ou non. Les éléments recueillis devront être examinés sérieusement. Jusqu’à preuve du contraire, comme vous le dites, l’autorité de la concurrence part de la présomption d’innocence. C’est, entre autres, une des raisons pour lesquelles ni l’autorité ni moi ne donnons connaissance des noms des entreprises qui ont fait l’objet des actions. C’était de la spéculation de la part des médias.

Pour des raisons de discrétion, d’efficacité et de respect pour la confidentialité, je ne peux pas m’exprimer sur l'éventualité d’autres actions à l’étude. Il est un fait évident que l’autorité belge de la concurrence suit l’évolution des prix avec beaucoup d’attention et n’hésiterait pas à intervenir si nécessaire, à condition que des moyens suffisants soient disponibles. Voici ma réponse et celle qui m’a été fournie par les autorités compétentes.

01.03 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, je m’attendais un peu à ce type de réponse. Je conçois tout à fait que, tant que l'instruction n'est pas close, on ne communique pas. Mais la presse a tellement relaté l’information qu’on finit par avoir un certain nombre de doutes. Votre réponse a le mérite d’être claire sur ce qu'il est possible de communiquer et sur ce qui ne l'est pas.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

02 Vraag van de heer Peter Logghe aan de staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister over "de misleidende informatie op de webstekken van vliegtuigmaatschappijen" (nr. 5264)

02 Question de M. Peter Logghe au secrétaire d'État à la Mobilité, adjoint au premier ministre sur "les informations trompeuses publiées sur les sites internet de compagnies aériennes" (n° 5264)

02.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik heb een vraag betreffende de misleidende informatie op de webstekken van vliegtuigmaatschappijen. Ik ben daarvoor al eens bij u gepasseerd, maar toen was het blijkbaar op een of andere manier verkeerd geagendeerd. Ik kom nu toch weer bij u.

Ik heb in november 2007 de toenmalige minister van Infrastructuur hierover al eens aan de tand gevoeld. Er is een Europees rapport waarin vliegtuigmaatschappijen worden beoordeeld die op internet informatie aanbieden. Het onderzoek had betrekking op vier soorten van misleidende informatie: taalgebruik of het niet respecteren van de taal van de ingezetenen, problemen inzake de juiste prijs, de niet-vermelding van het aantal zitjes voor de stuntaanbiedingen en de kwestie van de verzekeringen.

447 websites werden gecontroleerd in 15 lidstaten. Ongeveer de helft bleek misleidende informatie te bevatten. In België bleek het nog erger. Van de 48 gecontroleerde webstekken in ons land bleken er 46 niet in orde te zijn. Ondertussen zou ongeveer de helft van de overtreders – als ik de pers mag geloven – zijn webstek hebben aangepast. Zij zouden dus voortaan de juiste en correcte informatie aanbieden.

Ik heb enkele concrete vragen, mijnheer de minister.

U hebt ongetwijfeld weet van het onderzoek. Stemmen de cijfers, vooral wat België betreft, overeen met de werkelijkheid, mijnheer de minister?

Wat bent u zinnens hierin te ondernemen? Wordt hierin actie ondernomen of wacht u op Europese acties op dat vlak?

Zes of zeven maanden geleden wilde de toenmalige minister van Infrastructuur, toen ik haar daarover ondervroeg, mij de namen van de vliegtuigmaatschappijen die misleidende informatie gaven, niet verstrekken. Ze suggereerde het haar na zes of zeven maanden nog eens te vragen, als het onderzoek is afgesloten. Dan zou ze mij de namen van de maatschappijen die geen correcte informatie aanbieden, wel geven.

Mijn vraag aan u is dus heel concreet: krijgen wij de namen van de maatschappijen die blijven zondigen?

02.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Logghe, het onderzoek waarnaar u verwijst, werd gevoerd op initiatief van de Europese Commissie, maar uitgevoerd door de bevoegde autoriteiten in de lidstaten. De Europese Commissie communiceert over de resultaten op basis van de cijfers die de verschillende autoriteiten doorgaven.

Het initiatief past in het kader van het Europees netwerk, opgericht door verordening nr. 2006 van het jaar 2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming. Het is een netwerk van autoriteiten die elkaar bijstand moeten verlenen bij onderzoeken en het nemen van maatregelen die tot doel hebben de communautaire wetgeving inzake de consumentenbescherming te doen naleven inzake grensoverschrijdende inbreuken, zoals webstekken.

Voor België werd het onderzoek gevoerd door de autoriteit die bevoegd is, dus de algemene directie Controle en Bemiddeling, die onder mijn FOD valt. Ter voorbereiding van het Belgische deel van het onderzoek stelde die op basis van een risicoanalyse een lijst op van achtenveertig websites. Het selectiecriterium bij uitstek daarvoor was of de Belgische consument via die website een ticket kan kopen om een vlucht vanuit België te nemen. Het gaat met andere woorden om zowel luchtvaartmaatschappijen als touroperators en bemiddelaars uit binnen- en buitenland.

Zoals de Europese Commissie vooropstelt, was de primaire focus van het onderzoek het aspect prijsaanduiding. Echter, indien tijdens het onderzoek andere inbreuken werden vastgesteld, werden die ook opgenomen. In uw vraag verwijst u ook naar een aantal andere zaken.

België spant inderdaad de kroon ter zake, aangezien de Belgische autoriteit het meest doorgedreven en methodologisch onderzoek voerde, met de resultaten van dien.

De communautaire regelgeving betreffende de misleidende reclame volstaat reeds om dergelijke praktijken aan te pakken. U stelde de vraag naar de nieuwe reglementeringen. Welnu, de omzetting van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken sinds 1 december jongstleden in de wet betreffende de handelspraktijken, zal het wettelijke kader nog versterken.

Bovendien omvat de Belgische wet op de handelspraktijken een specifieke bepaling inzake de verplichting om voor zowel diensten als producten een totaalprijs aan te duiden, dus een prijs all-in. De wettelijke omkadering is daarom accuraat en voldoende.

Wat uw vierde vraag betreft, de vaststellingen van de algemene directie Controle en Bemiddeling worden momenteel behandeld met het oog op de stopzetting van de inbreuken – u verwijst naar het feit dat de helft de webstek al heeft aangepast –, zowel op nationaal als op Europees vlak. De maatschappijen die er het voorwerp van uitmaken, dienen uiteraard alle wettelijke garanties die hun toekomen te kunnen genieten, meer bepaald hun rechten van verdediging.

Enkel wanneer publicatie wettelijk specifiek toegelaten is, via vonnissen of engagementen tot rechtzetting van inbreuken, kunnen namen aan het publiek, aan het Parlement of aan de Europese Commissie worden meegedeeld.

De vier maanden uitstel die de Europese Commissie aanhaalt, komt overeen met de termijn die de autoriteiten als redelijk achten om het grootste deel van de onderzoeken af te handelen.

02.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik heb nog een kleine aanvulling. Ik dacht dat die vier maanden ongeveer verstreken waren. Het spreekt voor zich dat het bekendmaken van de namen van de “zondaars” wel eens de beste prikkel zou kunnen zijn om de websteks binnen de kortste keren helemaal correct te kunnen krijgen. Ik wil dus toch aandringen op opvolging van het dossier.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

03 Question de Mme Karine Lalieux au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "le coût de la grève de la SNCB" (n° 5523)

03 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het prijskaartje van de NMBS-staking" (nr. 5523)

03.01 Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre il s'agit d'une question que j'avais déposée et que je n'ai pas pu poser jeudi passé. Cette question était adressée au ministre de l'Économie parce que la veille de la grève, il en avait déjà calculé le coût. Il avait fait une grosse sortie médiatique et avait évalué le coût à 40 millions d'euros.

Comment, préalablement, un ministre de l'Économie peut-il calculer le coût d'une grève en ne connaissant pas le nombres d'heures d'embouteillages ou le nombre de personnes qui se rendront au travail?

Je voulais savoir s'il y avait des équations ou des logiciels de calcul qui pouvaient prédire le coût d'une grève au préalable.

Quand on calcule le coût avant la grève et qu'on informe la population de la sorte, on condamne évidemment la grève et les revendications des travailleurs. Cette logique m'interpelle.

03.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur le président, chère collègue, les journalistes et la population se demandaient ce que cette grève allait coûter. Ce jour-là, un sondage était organisé sur le site de "Het Laatste Nieuws", journal démocratique en Flandre, qui se demandait si on pouvait faire ce calcul. Ils ont posé la question à la FEB, à d'autres organisations et, finalement, à moi. Nous avons essayé de faire un calcul que je peux vous fournir. Libre à vous de dire qu'il n'est pas correct.

Par ce sondage, 13.000 personnes ont été interrogées; on leur a demandé ce qu'elles comptaient faire: partir plus tôt, rester à la maison, prendre congé, etc. et nous avons pu estimer le nombre de voitures supplémentaires sur la route à environ 200.000.

Nous avons calculé le coût écologique et le coût économique. À propos du coût écologique, en cas d'embouteillage, il y a bien entendu plus d'émissions de CO₂ par voiture. En temps normal, la moyenne par voiture est de 165 g/km et, en cas d'embouteillage, on parle de 205 g/km. Ces chiffres émanent de Be-Mobile et de la FEBIAC. Nous avons donc calculé une émission supplémentaire de CO₂ de 10.000 tonnes.

En ce qui concerne le coût économique, j'ai pris les chiffres du SPF Économie. En termes de nombre de travailleurs touchés, on parlait de plus d'un million de personnes. Nous avons calculé, selon les chiffres de Be-Mobile, la perte de temps moyenne par voiture suite aux embouteillages.

Pour le salaire moyen, ce qui est connu, ce sont les chiffres du service des statistiques du SPF Économie, 23,5 euros. On en est arrivé à un chiffre de 39.773.280 euros, presque 40 millions. C'est le chiffre qui a été communiqué à la presse. Ce qu'on n'a pas calculé, c'est le coût économique pour les ports d'Anvers, de Zeebrugge ou d'ailleurs. Là aussi pourtant, il y a eu un coût.

Pour le reste, sans parler du droit de grève, auquel je suis favorable mais assorti d'un service minimum, comme en France et dans d'autres pays comme l'Italie ou l'Espagne, j'ai déclaré qu'une grève a un coût économique. Comme ministre responsable de l'Économie, je peux donner mon avis sur la question. On peut toujours en discuter. Si vous me dites qu'il n'y a pas de coût et qu'il y a même un bénéfice à la grève, c'est à vous de m'expliquer.

Le président: Si on comprend bien, monsieur le ministre, c'est encore bon marché par rapport à tout ce qu'on aurait pu ajouter.

03.03 Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, calculer au préalable le coût d'une grève, c'est difficile. Je pourrais vous demander de confirmer les chiffres que vous avez avancés alors que les embouteillages étaient bien moins importants que prévus, par exemple. Encore une fois, je ne voudrais pas qu'un ministre de l'Économie, que la FEB, que les partenaires sociaux se positionnent préalablement? Je suis d'accord sur le fait qu'un ministre de l'Économie réponde à des questions, qu'il dise qu'on peut en discuter après la grève. En effet, on peut calculer le coût social d'une grève d'un côté, son coût économique de l'autre. Je n'y vois aucun inconvénient. Mais si cela n'a pas coûté 40 millions d'euros, il faut revoir vos chiffres d'après la réalité de la journée de grève de la SNCB pour qu'ils soient plus près de la réalité.

Je sais qu'il s'agit de journaux démocratiques, je ne remets pas la presse en cause mais ce n'est pas parce que la presse pose des questions qu'un ministre ou un parlementaire est tenu d'y répondre et peut prétendre qu'il a réponse à tout. On peut aussi appliquer un principe de précaution et recalculer le cas échéant en fonction des faits pour rectifier les chiffres, dans un sens ou dans l'autre.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

04 Question de Mme Karine Lalieux au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la régulation des prix" (n° 5842)

04 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de regeling der prijzen" (nr. 5842)

04.01 Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, depuis sept mois, la Commission pour la régulation des prix n'a plus de président; elle n'a d'ailleurs plus, et depuis plus longtemps encore, de vice-président.

La situation est identique pour ce qui concerne la Commission des prix des produits pharmaceutiques. Et ne parlons pas des rapporteurs et des conseillers juridiques, prévus par les arrêtés organiques, qui ont disparu depuis bien longtemps. Ainsi, dire que les membres de cette Commission sont désabusés ne traduit que partiellement la réalité.

Afin de poursuivre l'activité de ces deux commissions importantes – dois-je rappeler que ces commissions existent légalement – leurs membres désignent l'un des leurs pour présider les réunions qu'ils tentent d'organiser.

Vos deux prédécesseurs – loin de moi l'idée de vous condamner alors que vous venez de prendre vos fonctions –, Mme Laruelle et M. Verwilghen n'ont rien entrepris pour remédier à cette situation pour le moins désolante. Pourtant, il s'agit – je le répète – de deux commissions qui existent légalement, qui sont organisées par arrêtés royaux et qui ont des missions réelles.

Monsieur le ministre, face à cette situation, quelles mesures comptez-vous prendre? Ces commissions, dont l'avis est pourtant requis pour la réglementation des prix, sont-elles condamnées à disparaître? Allez-vous demander des fonctionnaires supplémentaires, vous qui estimez qu'ils sont déjà trop nombreux au niveau fédéral?

04.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur le président, chère collègue, n'ayez aucune crainte, ces commissions ne sont pas appelées à disparaître.

Par ailleurs, la nomination d'un nouveau président est liée à la réforme du statut du président de ces deux commissions. Le SPF Économie m'a transmis un dossier complet à ce sujet, la semaine dernière, mais je me trouvais en mission économique avec le Prince héritier. Je compte l'analyser dans les meilleurs délais. Mais n'ayez aucune crainte, la situation va être réglée!

04.03 Karine Lalieux (PS): Il ne s'agit pas seulement d'un problème de président. Il s'agit aussi d'un problème de personnel, en règle générale. Il n'y a plus de président, il n'y a plus de vice-président, ni de conseiller juridique. Le statut du président n'est donc pas le seul à être en cause.

Soyez certain, monsieur le ministre, que je compte bien suivre ce dossier. Le moment venu peut-être pourriez-vous nous informer des mesures qui seront prises en la manière, ce qui nous éviterait de devoir vous interroger à nouveau à ce sujet.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

05 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la politique de blocage de développement des médicaments génériques mis en oeuvre par les sociétés de médicaments de marque" (n° 5583)

05 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het blokkeren van de ontwikkeling van generische geneesmiddelen door de merkgeneesmiddelenbedrijven" (nr. 5583)

05.01 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, j’ai déjà posé partiellement la question à la ministre de la Santé publique qui m’a conduit à vous la poser pour des problèmes d’enregistrement des médicaments.

La commissaire européenne à la Concurrence a pointé certains dysfonctionnements dans la politique de certains Ètats de l’Union concernant la mise sur le marché de médicaments génériques, suite à un nombre de barrières érigées par les sociétés de médicaments de marques.

En effet, ces dernières, à l’approche de l’échéance du brevet original, essaient de prolonger leur monopole en prenant des brevets supplémentaires concernant des indications, des modes de préparation ou d’administration, ou bien encore des populations de patients. Or, bien souvent, il s'agit de manœuvres dilatoires que les sociétés de médicaments génériques moins bien épaulées juridiquement ont bien du mal à faire juger à des fins de retrait de l'interdiction provisoire ou définitive qui les frappe.

Les observateurs notent par ailleurs que dans ce domaine, les sociétés de médicaments de marque se servent de la protection de la propriété intellectuelle européenne, qui est une des plus fortes au monde, pour bloquer le passage des brevets dans le domaine des génériques, se privant par-là même de stimulants nécessaires à la recherche et au développement de nouveaux médicaments. Ils ont notamment souligné que ce problème de lancement lent voire presque inexistant de médicaments génériques concernait aussi hélas notre pays.

Monsieur le ministre, quelles actions comptez-vous mener afin que les sociétés de médicaments de marque ne puissent plus contrer de manière déloyale les fabricants de médicaments génériques?

05.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur le président, cher collègue, la protection par le biais des droits de propriété intellectuelle est strictement réglementée. L’obtention d’une telle protection ne peut avoir lieu que si toutes les conditions légales sont remplies.

En ce qui concerne les médicaments, outre la loi du 28 mars 1984 sur les brevets d’invention, il convient de tenir compte du règlement n° 1768/92 du Conseil du 18 juin 1992 concernant la création d’un certificat complémentaire de protection pour les médicaments.

Comme on le sait, la mise sur le marché de nouveaux médicaments exige des investissements considérables en temps. En moyenne, 7 à 12 ans sont nécessaires pour le développement des médicaments à partir de la demande de brevet. Elle demande aussi beaucoup de moyens financiers.

Le certificat complémentaire de protection d’une durée maximum de 5 ans permet à l’entreprise de bénéficier au total de 15 années d’exclusivité au maximum à partir de la première mise sur le marché dans la Communauté européenne du médicament.

En vue d’encourager la mise sur le marché des médicaments génériques, la loi du 1^er mai 2006 portant sur la révision de la législation pharmaceutique introduit dans la loi du 25 mars 1964 sur les médicaments l’exception dite Bolar prévue par la directive 2004/27 du 31 mars 2004 modifiant la directive de 2001.

En vertu de celle-ci, la réalisation des études, des tests et des essais nécessaires en vue de satisfaire aux conditions et modalités prévues pour obtenir une autorisation de mise sur le marché d’un médicament générique n’est pas considérée comme contraire aux brevets et certificats complémentaires de protection pour les médicaments à usage humain.

Cela donne aux producteurs de médicaments génériques un avantage pour être préparés à la date d'échéance d'un brevet.

Pour les médicaments, nous demandons presque toujours des brevets européens. Si un brevet européen est demandé pour l'amélioration d'un mode d'administration d'un médicament dont le brevet originel est arrivé à échéance, non seulement celui-ci peut être exploité librement puisqu'il est tombé dans le domaine public, mais le produit dont la protection est demandée doit bien évidemment répondre à toutes les conditions de brevetabilité, parmi lesquelles la nouveauté et l'activité inventive.

Les brevets européens font l'objet d'une recherche d'antériorité et d'un examen strict des conditions de brevetabilité par l'Office européen des brevets. La Convention sur le brevet européen prévoit la possibilité de contester la validité de ces brevets, sous la forme d'une procédure d'opposition devant l'Office européen des brevets.

Étant donné que les brevets européens sont examinés et délivrés par un organisme européen, il ne semble pas adéquat, à ce stade, de prendre de nouvelles mesures en droit belge. Comme la libre concurrence reste une priorité absolue, et certainement pour moi-même – c'est pourquoi j'éprouve beaucoup de sympathie pour votre question -, nous suivrons ce phénomène avec une grande attention et beaucoup de vigilance.

Selon moi, le gouvernement – comme le prévoit l'accord gouvernemental – doit agir davantage en vue de favoriser un marché des génériques plus libre. Autrement dit, le pourcentage des génériques utilisés par les hôpitaux et les médecins doit encore augmenter. Dans le gouvernement précédent, le ministre responsable a certes déployé tous ses efforts, mais je constate que des pressions sont exercées pour arrêter cette progression. C'est pourquoi nous devons persévérer et continuer de stimuler les médecins, les consommateurs et patients pour qu'ils utilisent les médicaments génériques.

05.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je lirai attentivement le document pour mieux encore analyser la question. Vous avez répondu dans le sens que je souhaitais. Je sais que, pour vous, le vrai libéralisme n'est pas le monopole.

Dans ce contexte, il serait judicieux de comparer notre situation avec celle des autres pays en termes de lancement des médicaments génériques. Vous pourriez commander une étude à ce sujet. Ceci dit sans vouloir vous commander!

05.04 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur le député, vous pourriez aussi en débattre avec Mme Onkelinx.

05.05 Jean-Jacques Flahaux (MR): Je lui ai posé la question, mais elle m'a renvoyé chez vous.

05.06 Vincent Van Quickenborne, ministre: C'est normal, puisque les droits d'auteur relèvent de ma compétence. Mais l'accès des médicaments génériques au marché fait partie de ses prérogatives.

En tout cas, il serait vraiment intéressant de voir le taux de pénétration de tels produits en France, aux Pays-Bas, en Allemagne et chez nous. Je crains que nous n'atteignions pas le niveau des autres pays européens. Vous avez donc raison: il faut continuer et peut-être aussi suggérer des idées susceptibles de stimuler le gouvernement.

05.07 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie. Nous suivrons attentivement ce dossier.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

06 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la mise en oeuvre de la réglementation REACH par les entreprises utilisant des produits chimiques" (n° 5802)

06 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de tenuitvoerlegging van de REACH-regelgeving door de bedrijven die chemische producten gebruiken" (nr. 5802)

06.01 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, la réglementation REACH entrée en vigueur le 1^er juin 2007, concernant toute substance produite ou importée dans l'Union, existante ou nouvelle, d'un volume annuel à une tonne, demande aux entreprises de fournir les informations de sécurité appropriées au sujet des composés qu'elles utilisent. Elle assortit même les substances extrêmement dangereuses de mesures supplémentaires, avec autorisation préalable à leur utilisation. Cela concerne 30.000 substances chimiques sur les 100.000 utilisées en Europe.

Toute importation hors Union européenne doit être signalée avant le 1^er décembre 2008 pour permettre à l'entreprise d'avoir l'autorisation de continuer à les vendre au-delà de cette date qui est toute proche. Elle doit vérifier notamment que l'entreprise qui les lui fournit a pris en compte la réglementation REACH.

Or, il apparaît que nombre d'entreprises concernées ne sont pas prêtes pour la mise en œuvre de cette réglementation. Si certaines se sont engagées dans les démarches nécessaires, beaucoup en sont encore à rassembler les informations ou à suivre des formations. Elles sont donc encore loin de faire les pré-enregistrements nécessaires avant la fin de l'année. Cela risque d'entraîner un arrêt de leur production, faute de pouvoir mettre leurs produits sur le marché, et donc de fragiliser certains secteurs de notre économie.

Aussi, monsieur le ministre, il me semble nécessaire de mener une politique d'information, de sensibilisation voire même de conseil vis-à-vis des entreprises.

Avez-vous d'ores et déjà initié cet accompagnement des entreprises utilisatrices de produits chimiques?

Si non, quels outils comptez-vous mettre en place pour faciliter la tâche de nos entreprises concernées et les épauler dans la mise en œuvre de la réglementation REACH?

06.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur le président, cher collègue, il s'agit d'un dossier intéressant et important aussi pour notre industrie. Comme vous le dites, la réglementation est entrée en vigueur le 1^er juin 2007. J'étais impliqué dans ce dossier lors du gouvernement précédent, en tant que secrétaire d'État, car j'ai toujours mis en garde les législateurs au niveau européen contre une législation kafkaïenne. L'industrie l'a bien accepté et au cours de la constitution de cette réglementation, on a veillé à éviter les excès de réglementations abusives.

En ce qui concerne la Belgique, mon administration n’a pas attendu l’adoption du règlement REACH, fin décembre 2006, pour sensibiliser l’entreprise à ce nouveau règlement fort important.

Dès le mois de mars 2005, il lançait une campagne, en partenariat avec la FEB, sur le thème: "REACH est important pour vous, il est temps de vous y préparer". Dès ce moment, plusieurs pages ont été créées sur le site internet du département, avec la création d’un helpdesk anticipant largement sur l’adoption du règlement. Dès mars 2005, les entreprises intéressées pouvaient adresser leurs questions relatives à REACH. Le site propose également un outil gratuit permettant aux entreprises d’évaluer leur implication dans REACH, quel est leur rôle, quelles sont les substances qu’elles devront éventuellement enregistrer ou pré-enregistrer – pour celles qui bénéficient d’un régime transitoire. Depuis mars 2006, soit un an plus tard, un numéro vert gratuit permet aux entreprises d’adresser leurs questions par téléphone. Finalement, une brochure a été distribuée par le helpdesk et des séminaires ont été organisés, tant à Bruxelles qu’en "province" – comme on dit en France "Paris et la province" mais je ne pense pas que Braine-le-Comte dont vous êtes le bourgmestre soit la province.

Suite à l’adoption du règlement, les informations et l’outil ont été mis à jour par rapport à la version définitive du règlement (vote de décembre 2006). En outre, en novembre 2006, le gouvernement désigna le SPF Économie en tant que helpdesk national, tel que requis par ledit règlement, pour être en conformité avec la réglementation européenne. A ce titre, les représentants de mon département participent également aux travaux du réseau européen des helpdesks. Un comité d’accompagnement a été mis en place pour coordonner les efforts d’information du département et des principales fédérations belges concernées. Plus d’une trentaine de séminaires d’information, avec participation d’agents de mon administration, ont été organisés, tandis que le helpdesk recevait plus de 367 messages en 2007, chacun pouvant comprendre plusieurs questions.

Actuellement, on atteint un rythme de 200 questions par mois.

Mon administration a également mené des actions d'information via la presse spécialisée. Finalement, l'action belge en matière d'information sur REACH a été reconnue au niveau de l'Agence européenne des produits chimiques puisqu'un représentant de mon administration assure la présidence du réseau européen de la communication dans le cadre de cette Agence.

Monsieur le président, je pense que mon administration a fait un travail énorme et je l'en remercie, car je n'étais pas encore entré en fonction. Quand j'entends les échos de la FEB ou d'autres entreprises, j'ai l'impression que grâce à la pression de la fédération et des industries, nous avons été bien préparés en tant que politiques.

Je ne dis pas que tout va toujours bien fonctionner mais j'ai vu d'autres réglementations qui sont entrées en vigueur et où cela s'est moins bien passé. Nous avons été bien préparés mais il faut rester vigilants car le coût d'implémentation de ce genre de réglementation dans l'industrie est important. Finalement, ces moyens serviront à protéger l'environnement.

06.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie. Je suis assez impressionné par les chiffres que vous avez donnés et par les campagnes qui ont été menées. Un gros effort a été fait et je l'enregistre positivement.

Il serait peut-être intéressant d'informer les fédérations en rappelant qu'il ne reste plus qu'un certain nombre de jours. Cela fait partie du tempérament belge de faire les choses au dernier moment, comme pour la déclaration d'impôts.

Cette directive implique toute une série de choses, comme vous l'avez évoqué, sans parler des coûts. Je pense que cela vaudrait la peine de permettre à ceux qui n'ont pas encore pu le faire, de faire le travail durant les quelques mois qui restent.

06.04 Vincent Van Quickenborne, ministre: Bonne idée. Je vais voir ce que je peux faire.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

07 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la mise en application de la directive service, dite Bolkestein" (n° 5832)

07 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de toepassing van de dienstenrichtlijn of 'Bolkesteinrichtlijn'" (nr. 5832)

07.01 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, j'en reviens à mon fameux plombier polonais. Monsieur le ministre, vous avez indiqué la prochaine transposition de la directive services Bolkestein sur la libéralisation des services dans le droit belge. Ce texte a pour objectif d'intégrer les services dans le cadre du marché unique et leur ouvrir la voie à une meilleure libre prestation. Toute personne ou société d'un pays membre devrait donc pouvoir s'installer où elle le veut sur le territoire communautaire et/ou y exercer son activité.

Sont exclus du champ d'application de la directive, les services d'intérêt général, comme l'éducation, les services financiers, les télécommunications, les transports, les services postaux, les services sociaux liés au logement, la puériculture, l'aide aux personnes en difficulté, les agences d'intérim, les services de sécurité, les jeux, l'audiovisuel et la santé.

En matière de rémunération ou de droit du travail prévalent les règles appliquées dans l'État où le service est offert. Par ailleurs, la directive veillera au respect des consommateurs, ainsi que de l'environnement.

Plusieurs questions se posent.

Des guichets uniques doivent faciliter les procédures administratives. Où seront-ils mis à la disposition des demandeurs?

Vous avez souligné que la loi sur les pratiques commerciales doit être modernisée. Pouvez-vous nous dire quelles vont en être les évolutions ou êtes-vous toujours en processus d'écoute avant de faire des propositions concrètes?

Plus généralement, pouvez-vous nous dire ce qui va changer, et comment, dans le domaine des services, en Belgique? L'on se rend compte toutefois qu'il s'agit d'un domaine très mouvant. Nous avons vu que le gouvernement polonais faisait appel aux Polonais de l'étranger pour revenir travailler en Pologne. Cela démontre bien que ce qui est la vérité un jour peut changer totalement quelques années plus tard. C'est cela aussi le marché.

Pouvez-vous nous dire de quelle manière cette directive sera d'application dans son souci de respect du droit de la consommation, du droit de travail et du droit de l'environnement belges?

07.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Cher collègue, vous posez des questions vraiment intéressantes qui n'attirent pas toujours l'attention des journalistes et des médias mais vous allez au cœur de ce que je souhaite faire. En effet, la directive est très importante et son impact est totalement sous-estimé. Heureusement que nous avons cette directive! C'est grâce à elle que pas mal de secteurs dont nous avons besoin pourront être libéralisés. Le problème, c'est d'agir à temps car il faut la transposer avant la fin 2009. Au niveau régional, on a déjà passé le cap des comités de concertation et on a pu observer que certains d'entre eux suivent. Au niveau fédéral, mon administration abat un boulot énorme: elle examine la réglementation actuelle pour vérifier sa conformité avec la directive. D'autres en revanche hésitent, et cela m'énerve parce qu'il faut que tout le monde suive et respecte les desiderata européens.

Quant à vos questions précises, tout d'abord, la Belgique a eu la primeur dans l'installation de guichets d'entreprises, grâce à la loi Banque-Carrefour des Entreprises, votée en 2003, qui a permis d'installer les guichets d'entreprises uniques. Une dizaine d'organisations, avec plus de 200 guichets physiques couvrent tout le territoire, en compétition entre elles en raison du libre choix au démarrage d'une entreprise. Nous sommes déjà en concordance avec ce que souhaite l'Europe. Dans les mois qui viennent, nous demanderons à ces guichets d'entreprises d'élargir leurs compétences pour que tout passe par eux.

En matière de loi sur les pratiques commerciales, il y a deux types de pression. Il y a la pression nécessaire de la part de notre gouvernement car cette loi date de 1972 à 1991 et le marché a beaucoup évolué depuis, avec internet et l'avènement de l'e-commerce. Le gouvernement précédent a demandé à un spécialiste, M. De Bouw, de faire un rapport sur les points à modifier. Ce rapport a été publié. Pour l'instant, les partenaires sociaux impliqués et les fédérations concernées donnent leur avis, notamment au niveau des petits commerces mais aussi des associations de consommateurs comme Test-Achats.

J'espère pouvoir disposer de ces avis avant la fin de cet été. Le dossier sera ensuite transmis au gouvernement qui devra prendre une décision.

Il y a aussi la directive Bolkestein qui prévoit une plus grande libéralisation de ce secteur.

En tant que ministre et homme politique, j'estime que la loi actuelle est trop protectionniste. Elle ne contribue pas à défendre notre cause, c'est-à-dire une plus grande concurrence et des prix moins élevés pour les consommateurs.

Cela dit, nous examinons actuellement toutes les législations belges et régionales afin de déterminer les dispositions qui sont ou non en conformité avec la législation européenne. Ce sont les résultats de ce travail qui seront finalement transcrits dans cette loi. Mais il est encore trop tôt pour me prononcer à ce sujet.

Pour ce qui est du respect du droit de la consommation, du droit du travail et du droit de l'environnement belge, la directive elle-même prévoit le respect de ces différents droits. Ainsi, en matière de droit du travail, il n'est pas question de s'attaquer au salaire minimum dans ce pays. Vous devez savoir que la directive Bolkestein est devenue la directive Bolkestein "light", comme on dit. Autrement dit, ces différents aspects ont été pris en compte. Il ne faut donc pas trop s'inquiéter à ce sujet.

Toutefois, une chose est certaine: la directive sera transposée. Mme Laruelle et moi-même sommes responsables de cette transposition et nous allons tout mettre en œuvre pour que cela puisse se faire avant la fin 2009.

07.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.

Il s'agit effectivement d'un dossier fondamental. Nous veillerons à sa mise en œuvre mais je sais que l'on peut compter sur vous pour le mener à bien.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

Le président: Monsieur le ministre, chers collègues, Mme Van den Bossche a demandé le report de sa question n° 5902.

La réunion publique de commission est levée à 14.44 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 14.44 uur.