Commissie voor het Bedrijfsleven, het
Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale wetenschappelijke en culturele
Instellingen, de Middenstand en de Landbouw |
Commission
de l'Economie, de la Politique scientifique, de l'Education, des Institutions
scientifiques et culturelles nationales, des Classes moyennes et de
l'Agriculture |
van woensdag 4 juni 2008 Voormiddag ______ |
du mercredi 4 juin 2008 Matin ______ |
Le développement des questions et interpellations commence à 10.46 heures. La réunion est présidée par M. Olivier Hamal.
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 10.46 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Olivier Hamal.
De voorzitter: Vraag nr. 5167 van mevrouw De Bue werd omgezet in een schriftelijke vraag.
- de heer Mathias De Clercq aan de minister van KMO, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de schadevergoeding voor zelfstandigen bij langdurige wegenwerken" (nr. 5199)
- de heer Jan Peeters aan de minister van KMO, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de manklopende regeling inzake de schadevergoeding voor zelfstandigen bij wegenwerken" (nr. 5920)
- M. Mathias De Clercq à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "l'indemnisation des indépendants lors de travaux de voierie de longue durée" (n° 5199)
- M. Jan Peeters à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "les manquements de la réglementation relative au dédommagement des indépendants lors de travaux de voirie" (n° 5920)
01.01 Mathias De Clercq (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, op 3 december 2005 werd de wet goedgekeurd met betrekking tot de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het publieke domein, op het openbaar domein, de wet-Dedecker.
Deze wet voorziet in een vergoeding voor alle belanghebbende zelfstandigen binnen de zone van de werken en binnen een straal van 1 kilometer rond het uit te voeren werk. De zelfstandige heeft recht op een vergoeding voor elke dag dat hij door hinder ten gevolge van de werken zijn zaak minstens 14 dagen moet sluiten, wat toch zeer restrictief is, als het kalf verdronken is.
In uw beleidsnota die u recent presenteerde, refereerde u aan deze wet en beloofde u toen ook om ze te evalueren. U beloofde eveneens om werk te maken van de vereenvoudiging van de procedures om dergelijke vergoeding te bekomen.
Mevrouw de minister, er zijn toch heel wat problemen met deze wet. Zelfstandigen zijn verplicht om hun zaak volledig te sluiten voor minstens 14 dagen. Handelszaken die open blijven maar ook omzetverlies hebben, worden niet vergoed. Bovendien is er slechts een beperkte pecuniaire vergoeding van 44,5 euro per dag. Dat is toch wel onvoldoende, zeker voor zaken die met veel personeel werken. Ten slotte zijn er ook nog de administratieve obstakels die moeten overwonnen worden teneinde het een en ander te kunnen bekomen.
Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, daarom heb ik toch een aantal vragen voor u.
Wordt een eventuele verhoging van dergelijke schadevergoeding overwogen? Vindt u het haalbaar om deze vergoeding ook, dat zou mijn voorstel zijn, op een of andere manier variabel te maken, bijvoorbeeld afhankelijk van de omvang van de geleden schade, of om ze in verhouding met de omzet te brengen, met de oppervlakte en eventueel zelfs de onroerende voorheffing?
Zijn er ook plannen om die restrictieve bepaling van minstens 14 dagen sluiting aan te passen of zelfs op te heffen?
Op welke manier wenst u de administratieve vereenvoudiging verder te zetten om die rompslomp te vermijden?
Mevrouw de minister, hebt u ook een termijn voor ogen om eventueel een wetsontwerp ter zake, dat volgens mij toch noodzakelijk is, voor te stellen?
01.02 Jan Peeters (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, voorgaande spreker is reeds uitvoerig ingegaan op de praktische en principiële problemen die gepaard gaan met de uitvoering van wat men gemeenzaam de wet-Dedecker noemt.
Uit de cijfers blijkt dat in de praktijk die wet-Dedecker een lege doos is. Ik heb van u enkele weken geleden de cijfers gekregen omtrent het effectief aantal uitbetaalde vergoedingen voor heel het land.
Het ging over 190 dossiers die goedgekeurd waren en een bedrag van 197.000 euro dat sinds de wet-Dedecker, sedert 1 januari 2007, uitbetaald werd als inkomenscompensatie aan zelfstandigen. Dat is een klein bedrag, zeker als men dat vergelijkt met de administratieve en personeelskosten die de administratie heeft moeten maken om het mechanisme in gang te zetten. Het gaat zowel over de aanwervingen die het fonds heeft moeten doen als om het informaticabeheer. U hebt als cijfer voor de kost 278.000 gegeven. Het enige resultaat van de wet-Dedecker is dus in feite dat er meer administratieve kosten worden gemaakt dan het bedrag dat uiteindelijk wordt betaald als inkomenscompensatie voor de zelfstandigen. Uit deze cijfers blijkt dat er iets mankeert aan deze wetgeving en dat het in de praktijk een lege doos is.
Welke maatregelen wenst u te nemen om meer zelfstandigen op een meer efficiënte manier te helpen bij omzetverlies ten gevolge van wegenwerken? Zeker de verplichting om het bedrijf, de winkel of de handel te sluiten moet vervallen. Een zelfstandige zal pas in allerlaatste instantie, als het echt niet anders meer kan, overgaan tot het sluiten van de zaak. Iemand die wil overleven en zijn handel wil verder zetten zal dat te allen prijze vermijden. Ik denk dat dit een zeer grote drempel is voor mensen om een dossier aan te vragen in deze regeling.
Er zijn niet alleen problemen aan de kant van de zelfstandige zelf maar ook aan de kant van de bouwheren die moeten betalen aan het fonds. Er is met name nogal wat wrevel bij veel bouwheren, vaak lokale besturen – uit de cijfers blijkt trouwens dat het in hoofdzaak gaat om lokale besturen – die op elk openbaar werk dat ze uitvoeren bijdragen moeten betalen, zelfs als onomstotelijk vaststaat dat dit openbaar werk geen enkele hinder veroorzaakt en dat er in de verste verte geen zelfstandige in de buurt te bespeuren valt. Dit is dus een bijkomende vraag. Kunt u er duidelijkheid over verschaffen – want daar is nogal wat discussie over – of er een bijdrage van de bouwheer verschuldigd is voor werken waarbij het onomstotelijk vaststaat dat er geen hinder mee gepaard gaat? Beschikt u over gegevens dat nogal wat bouwheren niet wensen te betalen en de verschuldigde bijdrage niet doorstorten aan het fonds? Hoeveel betwiste zaken zijn er? Bij welk soort bouwheren zijn die gesitueerd? Worden er vooral ook maatregelen genomen ten aanzien van lokale besturen, nutsmaatschappijen en Gewesten die weigeren voor bepaalde bouwwerken of openbare werken de bijdrage te betalen? Welke maatregelen neemt u daarbij? Wat is het effect daarvan?
Mevrouw de minister, ik denk dat er een vrij grote consensus aan het groeien is om de oorspronkelijke wet die een lege doos blijkt te zijn, aan te passen om ze efficiënt te maken. Dat is zelfs zo bij de oorspronkelijke indiener. Ik heb immers gezien dat Lijst Dedecker de eigen wetgeving wil wijzigen.
01.03 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, de dagelijkse vergoeding van 44,2 euro vormt een eerste stap in de goede richting. Vroeger was het 0 euro per dag. Ter herinnering, die vergoeding is geijkt op de vergoeding die technisch werkloze arbeiders ontvangen. Het is dus een compromis tussen verschillende posities.
Mijnheer Peeters, ik herinner u eraan dat uw partij tegen die lege doos heeft gestemd. Dus is het nu een beetje gemakkelijk te zeggen dat het een lege doos is. In de Senaat heeft uw partij tegen het ontwerp gestemd.
De wachttijd van veertien dagen is ook het resultaat van een compromis dat werd bereikt toen het wetsvoorstel op initiatief van senator Dedecker in het Parlement werd besproken. Mijnheer De Clercq, ik deel echter uw mening over de overdreven complexiteit van deze wetgeving. Als u of iemand anders hier in de Kamer een voorstel heeft, zal ik het met veel plezier analyseren.
Wij moeten de wet samen aanpassen. Ik wil immers met de commissie samenwerken voor de aanpassing. Alles is dus mogelijk: meer dan 44 euro per dag, geen veertien dagen verplichte wachttijd en minder complexiteit in de administratieve lasten.
Wij moeten echter drie doelstellingen hebben. Wij moeten een vergoeding geven aan de handelaars die moeten sluiten. Le plus, c’est le mieux; het meeste is het beste. Er mag geen complexiteit in de administratieve lasten zijn. Wij moeten werken aan een vermindering van de lasten, en dus aan een echte administratieve vereenvoudiging. Voor die specifieke problematiek heb ik al een voorstel. Nu zijn er drie formulieren. Wij werken eraan slechts één formulier te hebben. Dat is één deel van de aanpassing.
Er moet dus een vergoeding zijn. Er moet ook een echte administratieve vereenvoudiging komen. Maar ook de begroting moet in evenwicht zijn, zonder meerkosten voor de openbare werken. Anders zullen de gemeenten en ook andere bouwheren, zeggen dat het niet mogelijk is zonder de kosten te verhogen. Het zijn immers de burgers die uiteindelijk betalen.
Ik wil graag met de commissie samenwerken aan een echte aanpassing. Vroeger was het niet gemakkelijk te werken aan die aanpassing. In de vorige regering was het onmogelijk een aanpassing te doen. Daarom hoop ik nu met u samen te werken om de verschillende doelen te bereiken.
Ik kom dan bij de specifieke vraag van de heer Peeters. Ik zal de bouwheren niet opsommen die de wetgeving niet naleven. Het enige wat ik kan zeggen, is dat het Participatiefonds alles in het werk stelt om de verschuldigde bedragen te recupereren.
01.04 Mathias De Clercq (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik denk dat het inderdaad heel belangrijk is dat wij het engagement aangaan in de schoot van de commissie om allen samen – ik voel inderdaad een consensus ontstaan over de meerderheidsgrenzen heen – een dergelijke wet die nu veel te restrictief is, aan te passen overeenkomstig de desbetreffende handelaars. Ik denk dan aan een hogere vergoeding, een meer variabele vergoeding, minder complexiteit, minder last en minder restrictief. Laat ons daar samen werk van maken. Wij zullen daarvoor de nodige initiatieven nemen.
01.05 Jan Peeters (sp.a+Vl.Pro): Mevrouw de minister, u hebt goed opgemerkt dat wij bij de totstandkoming van deze wet als Vlaamse socialisten hebben tegengestemd. Wij voorzagen toen al dat dit een lege doos zou worden. Ik ben blij dat u dit nu ook herkent en dat er een aanpassing van de wetgeving in het vooruitzicht wordt gesteld.
Ik ben wel een beetje teleurgesteld in uw antwoord omtrent de problematiek van bouwheren die niet wensen te betalen. Ik vraag geen lijst van mensen, instellingen of organisaties die niet betalen. Kunt u echter bevestigen dat er invorderingsproblemen zijn? Kunt u bevestigen dat er met verschillende bouwheren discussie is over het verschuldigd zijn van de bijdrage? Hoe stelt het fonds alles in het werk om dat te recupereren? Worden er inderdaad invorderingsprocedures gestart?
Op die vragen had ik toch graag een antwoord gekregen.
01.06 Minister Sabine Laruelle: Ik wil iets meer zeggen. Voor mij is het belangrijkste dat de handelaars nu vergoedingen ontvangen, daar waar dit vroeger niet het geval was. Het is misschien een lege doos voor de sp.a, maar voor de handelaars die hun winkels moeten sluiten, is dat geen lege doos.
Het incident is gesloten.
02 Question de Mme Valérie Déom à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "l'approbation par les villes et les communes belges d'un règlement communal sur les marchés d'ambulants et l'absence de tutelle fédérale sur lesdits règlements" (n° 5297)
02 Vraag van mevrouw Valérie Déom aan de minister van KMO, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de goedkeuring door de Belgische steden en gemeenten van een gemeentelijk reglement met betrekking tot de markt- en straathandel en de afwezigheid van federaal toezicht op deze reglementen" (nr. 5297)
02.01 Valérie Déom (PS): Monsieur le président, madame la ministre, la loi du 4 juillet 2005 modifiant la loi du 25 juin 1993 sur l'exercice d'activités ambulantes et l'organisation des marchés publics prévoit en son article 8/1 que l'organisation des activités d'ambulants et foraines sur les marchés et fêtes foraines publics est déterminée par un règlement communal.
L'article 16 de cette même loi précise que, je cite: "La commune dispose d'un délai d'un an à partir de la date d'entrée en vigueur de la présente loi pour adopter les nouveaux règlements que celle-ci prévoit et adapter les règlements existants, s'il y a lieu".
En l'occurrence, l'échéance théorique pour l'approbation par les 589 conseils communaux du pays était le 30 septembre 2007.
Madame la ministre, pouvez-vous me préciser combien de villes et communes, parmi les 589 communes belges, ont-elles approuvé leurs règlements communaux avant cette date d'échéance? Combien de communes ont-elles rempli cette obligation au 31 décembre 2007 et/ou au 31 mars 2008? Quelle est la répartition régionale de ces approbations?
Par ailleurs, le gouvernement fédéral n'étant pas compétent en matière de tutelle sur les communes, qui est une compétence régionale, pouvez-vous me confirmer que les interprétations suivantes sont exactes?
1. Il n'existe aucun outil légal pour contraindre les communes à approuver leur règlement sur les marchés publics.
2. Aucune sanction ne peut être appliquée et aucune conséquence juridique ne peut être déduite d'une non-approbation par un conseil communal.
3. Il n'y a aucun moyen légal au niveau fédéral pour "improuver" et annuler un règlement communal litigieux. Tout au plus, des modifications ou corrections peuvent être proposées au projet de règlement communal qui doit, en principe, être soumis au ministre, préalablement au vote du conseil communal.
4. De même, la non-transmission préalable par une commune de son règlement communal n'est suivie d'aucune conséquence juridique pour la commune "en retard".
En outre, l'article 10/2 de la loi visant la communication du projet de règlement préalablement à son approbation par le conseil communal est contestable en droit sur trois points.
1. Aucune disposition légale à portée générale ne prévoit une tutelle a priori.
2. Cette disposition est contraire au principe de l'autonomie communale, notamment aux articles 1122-30 et 1122-32 du Code de démocratie locale et de la décentralisation, qui stipule que "le conseil règle tout ce qui est d'intérêt communal. Il fait les règlements communaux d'administration intérieure".
3. La tutelle sur les communes est une compétence régionale. Le gouvernement fédéral est donc incompétent à ce niveau et se trouve dans l'impossibilité d'annuler une délibération qui lui serait transmise.
Madame la ministre, pouvez-vous me confirmer cette analyse?
02.02 Sabine Laruelle, ministre: Madame Déom, je vous citerai, tout d'abord, le nombre de communes qui ont envoyé leurs règlements communaux au 31 mars 2008. En ce qui concerne le règlement relatif à l'exercice des activités ambulantes: 187 communes flamandes dont 118 se sont conformées aux remarques de l'administration; 114 communes wallonnes, dont 75 se sont conformées aux remarques; 12 communes bruxelloises dont 6 se sont conformées aux remarques.
En ce qui concerne le règlement relatif à l'exercice des activités foraines: 177 communes flamandes, dont 118 ont respecté les remarques; 84 communes wallonnes, dont 51 se sont conformées aux remarques; 7 communes bruxelloises, dont 6 se sont conformées aux remarques.
À de très rares exceptions, les communes se conforment aux remarques éventuellement formulées par l'administration. Celle-ci envoie un rappel aux communes qui n'ont pas encore soumis leur projet de règlement.
Le gouvernement fédéral n'a aucune compétence en matière de tutelle pour faire annuler, improuver ou modifier un règlement communal. Ce pouvoir est évidemment exercé par les Régions. Cela dit, ce n'est pas parce que nous n'exerçons pas la compétence sur la tutelle que nous ne disposons pas de moyens d'actions. Ceux-ci sont conférés à mon département par la loi du 25 juin 1993 sur l'exercice et l'organisation des activités ambulantes et foraines envers les personnes qui, au niveau du pouvoir communal, sont en charge de l'organisation, de la gestion de ces activités ambulantes et foraines, notamment à l'article 13, §1er 7°.
Cet article permet aux autorités de contrôle, et donc à l'administration du Contrôle et de la Médiation du SPF Économie, de dresser procès-verbal en cas de non-respect de la loi sur les activités ambulantes et foraines et de le transmettre pour suite utile au parquet.
J'envisage bien évidemment d'utiliser cette faculté à l'égard des communes qui ne donneraient pas suite au nouveau rappel lancé par le SPF Économie. Je peux également saisir d'initiative la tutelle et demander aux Régions d'exercer leur tutelle ou m'adresser au Conseil d'État pour obtenir l'annulation d'un règlement qui ne serait pas conforme et ainsi obliger la commune à s'y conformer.
Un commerçant ambulant ou un forain qui s'estime lésé par un règlement communal ou la non-existence d'un règlement communal peut également saisir la tutelle ou le Conseil d'État, de même qu'un juge peut refuser d'appliquer un règlement non conforme à la loi.
Bref, le dispositif se met en place, lentement certes, mais nous n'avons jamais cru que les communes allaient faire ce qu'il fallait endéans les délais. L'administration adresse les rappels nécessaires avant de saisir, le cas échéant, la tutelle ou le Conseil d'État.
02.03 Valérie Déom (PS): Monsieur le président, je remercie Mme la ministre pour ses réponses tout à fait exhaustives.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. Fouad Lahssaini au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'accès au dossier des familles juives ayant émigré en Belgique avant la Seconde Guerre mondiale" (n° 5466)
03 Vraag van de heer Fouad Lahssaini aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de toegang tot het dossier van de joodse families die vóór de Tweede Wereldoorlog naar België zijn geëmigreerd" (nr. 5466)
03.01 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, je suppose que c'est en tant que ministre compétent pour les politiques scientifiques que vous me répondez, ce qui me réjouit déjà.
Comme vous le savez, depuis plusieurs années, de nombreux rescapés de la Shoah ou des enfants et petits-enfants de victimes juives assassinées par les nazis ont l'occasion de retrouver des documents relatifs à leur famille à l'Office des étrangers. Cette administration conserve les dossiers des immigrés juifs qui avaient cherché asile en Belgique avant la guerre, fuyant bien souvent l'antisémitisme polonais, soviétique, autrichien ou allemand. Cependant, cette situation risque de prendre fin prochainement.
En effet, sans aucune discussion préalable avec les associations des rescapés de la Shoah, l'Office des étrangers a décidé de transférer ses archives vers l'administration des Archives centrales du Royaume d'ici la fin de l'année 2008. Par ailleurs, cette décision aurait été prise sans l'accord du département Archives des services logistiques de l'Office des étrangers qui y voient un risque de privation pour les citoyens désireux de mener des recherches sur l'histoire de leur communauté et de leurs proches.
Si des considérations pratiques nécessitent la prise de décisions adéquates, en particulier pour la bonne conservation de ces archives, la manière dont l'Office des étrangers procède laisse par contre à désirer. Le délai imposé pour ce déménagement risque d'entraver le travail de mémoire et de recherche que mènent tous les citoyens, en premier ceux qui ont souffert de la déportation et de la collaboration des autorités belges de l'époque.
Comme le demande l'une des personnalités les plus actives en la matière, ne faudrait-il pas leur laisser encore le temps nécessaire pour que maintenant et dans un avenir limité, ils puissent s'approprier leur histoire?
Madame la ministre, ma question était au départ adressée à M. Dewael mais je suis curieux d'entendre votre réponse et ce que vous comptez faire pour réagir à cette annonce.
03.02 Sabine Laruelle, ministre: Monsieur Lahssaini, tout d'abord, je ne peux que vous conseiller de lire les questions que vos collègues posent et les réponses que je donne. En effet, la question que vous posez l'a déjà été par Mme De Permentier et j'y ai déjà répondu. Je vais donc vous faire le résumé de la réponse.
Premièrement, ce versement d'archives se fait en parfaite collaboration entre l'Office des étrangers et les Archives générales du Royaume. L'intitulé "Archives générales du Royaume" dit bien ce que cela veut dire. Cela signifie que ce département, qui dépend de la Politique scientifique – c'est la raison pour laquelle je vous réponds –, a un know how extraordinaire dans le maintien et la gestion des archives.
Deuxièmement, l'ensemble des archives est disponible. Je ne sais pas si vous avez eu l'occasion de vous rendre au département des Archives du Royaume. Je vous conseille de le faire. Vous verrez que l'accueil y est tout à fait adéquat par rapport à la possibilité qu'ont les personnes de consulter ces archives. C'est le fondement même de ce département de la Politique scientifique.
Troisièmement, les craintes qui ont vu le jour et qui ont été relayées – je suppose que c'est de là que vient votre question – par le journal "Le Soir" le lundi 17 mars et par l'Agence diasporique d'information montrent la méconnaissance totale des missions qui sont conférées aux Archives générales du Royaume.
Elles exercent un travail légal et quotidien de conservation des documents dans les meilleures conditions possibles, qu'elles mettent aussi à la disposition du public. Il s'agit vraiment de leur "core business". Je vous invite cordialement à aller visiter les Archives générales. Du reste, si la commission est intéressée, je peux bien évidemment organiser une telle visite.
Les dossiers relatifs aux immigrés juifs pendant la guerre seront conservés dans de bien meilleures conditions matérielles et environnementales qu'aujourd'hui, mais ils resteront naturellement accessibles à toute personne qui souhaite les consulter pour en savoir plus.
Ce dossier ne date pas d'hier ni du 17 mars, étant donné que la première entrevue entre l'archiviste général du Royaume et le directeur général de l'Office des étrangers remonte au mois de juillet 2007. Autrement dit, cette affaire délicate a reçu toute l'attention voulue et est suivie quotidiennement.
03.03 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, je vous remercie.
Je connais les Archives générales du Royaume par cœur, et cette question m'est particulièrement chère. Je relaie une préoccupation citoyenne, qui dépasse les personnes qui sont concernées par ces dossiers en particulier. Le problème posé aux personnes qui travaillent sur ces archives est non seulement le risque de perdre un espace accueillant, mais aussi celui de perdre des personnes avec lesquelles des relations ont été établies.
Si, comme vous le dites, vous avez visité ces Archives à maintes reprises, vous avez probablement vu la manière dont les gens sont accueillis et la bonne connaissance par le personnel des orientations de recherche du public. Des personnes qui effectuent des recherches depuis des années sont donc inquiètes de la manière dont le transfert va s'opérer. Ne serait-il pas possible qu'il se déroule selon un rythme moins accéléré? La limite de 2008 risque de projeter le service dans une dynamique qu'il ne souhaite pas – je suis désolé de vous le dire.
Qu'une divergence de vues existe entre le directeur de l'Office des étrangers et la personne responsable des Archives générales, ce n'est pas mon problème; mais c'est elle qui cause l'inquiétude des gens qui en viennent à se demander comment ils pourront poursuivre leur travail.
Le président: Ne sortez-vous pas quelque peu de l'objet de votre question?
03.04 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Non.
03.05 Sabine Laruelle, ministre: Monsieur Lahssaini, c'est bien entendu votre rôle de relayer les préoccupations du citoyen. Néanmoins, je vous prie simplement de regarder les questions qui ont déjà été posées. Cela nous ferait gagner beaucoup de temps.
Ensuite, je ne peux pas vous laisser tenir de tels propos sur les fonctionnaires habilités et les chercheurs qui travaillent aux Archives générales du Royaume, qui disposent de toutes les compétences requises. Vous faites donc un procès gratuit et inacceptable!
Que certains fonctionnaires de l'Office des étrangers ne se réjouissent pas de cette situation, je le comprends parfaitement puisqu'ils voient qu'une partie de leur boulot va partir ailleurs. Quant au rythme, on ne peut pas reprocher tout et son contraire à la fonction publique! On lui reproche d'être trop lente, alors que les contacts ont été pris depuis juillet 2007.
Un an et demi, cela ne me semble pas être un délai particulièrement court!
Le président: L'incident est clos. Je regrette, monsieur Lahssaini mais c'est le règlement.
03.06 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, le dernier mot appartient aux parlementaires. En outre, je ne peux laisser Mme la ministre me répondre de la sorte. C'est mon droit le plus élémentaire de poser cette question.
03.07 Sabine Laruelle, ministre: Critiquer des fonctionnaires, ce n'est pas votre droit le plus élémentaire!
03.08 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Je ne critique pas les fonctionnaires, madame la ministre. Je relaie la crainte des personnes qui accomplissent ce travail et qui ont peur de perdre un acquis et un savoir-faire. Je ne m'occupe pas de cuisine interne. Je ne fais que vous répéter ce que j'ai entendu, parfois même de la bouche des responsables des services des archives qui se plaignent qu'on ne les écoute pas. Si eux-mêmes rendent public ce débat, ce n'est pas de ma faute. Vous avez le choix de l'entendre ou de ne pas l'entendre. Dire que le délai est suffisant, c'est avouer que vous ignorez ce qu'est une recherche historique, vous ne savez pas le temps que cela prend ni l'investissement que cela représente.
03.09 Sabine Laruelle, ministre: Mais les recherches pourront continuer! Ce délai, c'est celui du transfert des archives. Elles seront tout aussi accessibles à la recherche. Vous devriez visiter les Archives!
03.10 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Je les connais bien plus que vous le croyez. Par contre, il y a certainement des choses que vous devriez aller vérifier vous-même. Vous devriez aller voir comment on s'en sert.
L'incident est clos.
- de heer Mathias De Clercq aan de minister van KMO, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de aangekondigde hervorming van de Europese landbouwsubsidies" (nr. 5599)
- mevrouw Nathalie Muylle aan de minister van KMO, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de 'Health Check' van het GLB" (nr. 5845)
- M. Mathias De Clercq à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "la réforme annoncée du système des subventions agricoles européennes" (n° 5599)
- Mme Nathalie Muylle à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "le bilan de santé ou 'Health Check' de la PAC" (n° 5845)
04.01 Mathias De Clercq (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijn vraag gaat over de aankondiging tot hervorming van het Europees landbouwbeleid, een bijzonder essentieel thema, omdat het een van de hefbomen is om tot een meer rechtvaardige wereld te komen.
Mevrouw de minister, dinsdag 20 mei presenteerde de Europese Commissie haar blauwdruk voor een modern, actueel landbouwbeleid. Het is de bedoeling van commissaris Fischer-Boel om de boeren sneller en flexibeler te laten inspelen op evoluties en andere nieuwe uitdagingen, zoals de klimaatproblematiek. De commissaris wenst dat te bewerkstelligen door het mes te zetten in de subsidies die de boeren ontvangen, waarbij vooral de grote landbouwbedrijven het meeste zullen moeten inleveren. Eveneens wil ze de subsidies die worden toegekend aan de boeren, loskoppelen van de geproduceerde hoeveelheden. In plaats van een wirwar van premies krijgt de boer dan één subsidie. Voorts wil de Commissie ook de inkomenssteun aan de boeren verder inkorten. Nu moeten zij reeds 5 procent van hun subsidies afstaan aan een fonds voor plattelandsontwikkeling. De Commissie wil het huidige percentage optrekken tot 13 procent in 2012. Bedrijven die 100.000 euro subsidie krijgen, zullen daardoor 3 procent minder krijgen, bij 200.000 euro wordt dat 6 procent en bij subsidies van 300.000 euro wordt het toegekende bedrag met meer dan 9 procent ingekort. De landbouwministers van de Europese lidstaten moeten nog wel hun fiat geven aan deze plannen, wat meer bepaald rond november 2008 zal gebeuren.
Ik juich deze hervormingen toe, maar ik ben wel absoluut de mening toegedaan dat zij helemaal niet toereikend of verregaand genoeg zijn. Uit tal van studies blijkt immers dat de gemeenschappelijke landbouwpolitiek van de Europese Unie de ontwikkelingslanden jaarlijks enorm veel welvaartsverlies doet lijden, voor om en bij de 40 miljard dollar. De Europese belastingbetalers en consumenten hoesten miljoenen euro op aan belastingen en moeten bovendien ook nog eens duurdere prijzen in de winkels betalen om dit systeem te consolideren. Bepaalde producenten, waarvan men zich kan afvragen of zij de steun nodig hebben, strijken gigantische winsten op. De economische en vooral menselijke kosten zijn voor rekening van de ontwikkelingslanden. Het is een protectionistisch, schandelijk beleid dat miljoenen mensen tot armoede veroordeelt en het vormt een obstakel voor een meer structurele economische ontwikkelingssamenwerking. Ontwikkelingssamenwerking is heel goed, het moet ook meer gebeuren, maar men kan geen ontwikkelingssamenwerkingsbeleid voeren als men langs de andere kant via handel en via het Europees landbouwbeleid de boeren in het Zuiden veroordeelt tot armoede. Dat protectionistisch gedrag van de rijke landen, die tegelijkertijd vragen om de markten van ontwikkelingslanden open te stellen, is immoreel. De beste strategie om economische groei te bewerkstelligen, bestaat erin dat men een land toelaat om handel te drijven met de rest van de wereld. Daarom pleit ik resoluut voor een totale afschaffing van alle landbouwsubsidies, exportsubsidies en importheffingen.
Mevrouw de minister, ik vernam graag twee zaken van u. Bent u ook voorstander van een totale afschaffing van al die landbouwsubsidies, exportsubsidies, importheffingen? Wat is uw persoonlijk standpunt over de aangekondigde subsidiehervorming van de commissie?
04.02 Nathalie Muylle (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, zoals de heer Clercq heeft gezegd liggen de voorstellen van de commissie op tafel. Het zou een gezondheidscheque moeten zijn. Het zal u niet verbazen dat mijn visie enigszins anders is dan die van de heer De Clercq.
Ik vind dat het al zeer vergaand is. Het voorstel bevat drie grote pijlers. In de eerste plaats gaat men de directe inkomenssteun, de bedrijfstoeslagrechten, afromen. Dat is een eerste doelstelling die verder gaat. Wij weten dat ons land op dat vlak al heel wat inspanningen heeft gedaan. Heel wat andere Europese landen staan daarin vandaag minder ver dan wij.
Een tweede pijler is dat men een deel van de middelen wil inzetten in het kader van de nieuwe uitdagingen en de plattelandsontwikkeling. Ook voor het marktbeheer en het risicobeheer zal in de nodige middelen worden voorzien. Daarnaast zullen nog vier belangrijke marktondersteunende instrumenten afgebouwd of afgeschaft worden, zoals de braakligging en de melkquotaregeling die men tegen 2015 wil afbouwen. Een deel van deze elementen zit ook in de health check.
Ten derde is het de bedoeling om het Europees landbouwbeleid af te stemmen op de nieuwe uitdagingen die komen. Er is de hele discussie inzake het klimaat, de biobrandstof, de hernieuwbare energie, de biodiversiteit en ook het waterbeheer. Dat laatste is een belangrijke punt, een gewestmaterie, maar het is op Europees niveau een van de grote uitdagingen van de komende jaren.
Wat mij sterk opvalt, is dat in de voorstellen van de Europese commissie vandaag zeer weinig rekening wordt gehouden met voedselvoorziening en voedselzekerheid en het behouden van een eigen Europese productiecapaciteit. Daarover had ik wel een aantal vragen, mevrouw de minister.
In het voorstel heeft men het over een verplichte modulatie van 13%. Vandaag is dat 5%. In het voorstel staat dat er om de vier jaar telkens 2% zou bijkomen. In totaal zou het gaan om een modulatie van 13% die van de inkomenssteun zou wegvloeien.
Wij weten zeer goed welke inspanningen op het vlak van het Europees landbouwbeleid en de ontkoppeling reeds zijn gebeurd. Wij kennen ook de randvoorwaarden die daaraan terecht zijn gekoppeld op het vlak van arbeidsvoorwaarden en dierenwelzijn zeer goed. Dat zijn allemaal elementen die vandaag voor een hogere productiekosten zorgen.
De heer De Clercq had het over woekerwinsten. Ik heb geen probleem met het feit dat grote subsidies zouden worden afgetopt. Ik heb er in de commissie altijd voor gepleit dat, zelfs vanaf een bepaald bedrag van 50.000 of 100.000 euro, men maximaal tot een degelijk bedrag aftopt.
Ik zie nu dat het in het voorstel gaat over 200.000 of 300.000. Ik heb geen enkel probleem met een aftopping, maar ik wil er mij wel tegen verzetten dat het gros van de boeren dat in ons land die subsidies krijgt, heel wat minder subsidies krijgt. Vaak gaat het van 7.000 à 8.000 tot 10.000 à 12.000 euro. Voor hen is dit een noodzakelijke inkomensondersteuning. De hele energieproblematiek is er ook aan gekoppeld. Wij zien vandaag dat heel wat sectoren met verlies werken. Zij hebben het zeer moeilijk. Hoewel de voedselprijzen stijgen in de supermarkten – dat is ons allemaal heel duidelijk – weten wij ook heel goed dat de producent heel veel van die prijsstijgingen zeker niet doorgerekend krijgt, wel integendeel. Wij kennen allemaal die verhalen.
Ten tweede, mevrouw de minister, er is een vrijwillige modulatie, wat de verschuiving naar het risicobeheer betreft. Ik heb vragen over het vrijwillige karakter. Wij zijn daar voorstander van. Als de eerste fase van de staatshervorming door het Parlement goedgekeurd wordt, weten wij dat een deel van het Landbouwrampenfonds naar de Gewesten gaat, precies om tegemoet te komen aan het risicobeheer. Bepaalde landen zullen dat niet doen. Bepaalde landen hebben dit voor ons al gedaan. Nederland en Frankrijk staan daarin al een stuk verder. Vindt u het een goede zaak dat het vrijwillig gebeurt? Men krijgt dan binnen het globaal landbouwbeleid namelijk opnieuw twee snelheden.
Vindt u het goed dat de marktondersteunende maatregelen – de braakligging en de melkquota worden op termijn afgebouwd – in een keer zouden worden afgeschaft? Bent u geen voorstander van een meer flexibel systeem waarbij in bepaalde marktomstandigheden bijvoorbeeld de braakligging niet verder meer gesubsidieerd wordt? Ik meen dat dit een terechte beslissing is. Ik kan mij inbeelden dat men het op een bepaald ogenblik in bepaalde sectoren weer nodig vindt om die mechanismen opnieuw in te voeren. Pleit u ter zake voor een flexibel systeem?
Dat zijn de grote lijnen. De vraag is wat uw positie is. Ik weet dat u daarover moet overleggen met de ministers van landbouw van de Gewesten, maar u blijft nog altijd de spokeswoman op het Europese niveau. Daarom zou ik graag weten, mevrouw de minister, wat u vindt van het voorstel dat vandaag op tafel ligt en wat de verdere stappen zijn. Collega De Clercq heeft verwezen naar de Europese Ministerraad van Landbouw. Jullie zijn vorige week samen geweest. Ik heb in de krant gezien dat daarover wel informeel wat contacten geweest zijn. Wat zijn de volgende stappen? Ik heb ook begrepen dat, om de procedure in het Europees Parlement vanaf 2009 niet te moeten ondergaan, men graag dit jaar nog tot een beslissing zou komen in de Raad. Wat is het standpunt van de Belgische regering?
Le président: Je voudrais rappeler aux députés que la question dure en principe cinq minutes y compris la réponse. Je comprends Mme la députée mais vu le nombre de questions à l'ordre du jour, je dois veiller à rendre possible l'audition de tous nos collègues, surtout avec le ministre suivant.
04.03 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, collega’s, de heer De Clercq spreekt over een Europese begroting voor landbouwbeleid van 40 miljard. Het is minder dan 40 miljard. Het is ongeveer 35 à 37 miljard euro. Weet u hoeveel procent dat is van de openbare begroting? Dat mag alleen voor de openbare begrotingen van de Europese Unie. Het landbouwbeleid zit op Europees niveau. De lidstaten betalen minder voor de landbouw dan vroeger. Als u kijkt naar de begroting van de Europese Unie, de begroting van de 27 Europese lidstaten en de begroting voor landbouwbeleid, dan ziet u dat het landbouwbeleid ongeveer 2 tot 3% van de openbare begrotingen uitmaakt. Het is dus een bijna verwaarloosbaar bedrag. Als u kijkt naar het bedrag voor mobiliteit, dan is er bijna niets op Europees niveau maar wel een hoog bedrag bij de lidstaten. Ik spreek dus liever over een percentage van de openbare begroting.
Inkomenssteun, invoerheffingen en restituties samen met interventiemaatregelen of steunmaatregelen voor de afzet behoren tot de eerste pijler van het Europees landbouwbeleid. In het raam van de bespreking over de health check van een gemeen beleid heeft België gepleit voor het behoud van een sterke en efficiënte eerste pijler om borg te kunnen staan voor de realisatie van de doelstellingen betreffende inkomenssteun en marktregulatie, rekeninghoudend met de schommelingen op de landbouwmarkten. Het standpunt van België is een met de Gewesten overlegd standpunt.
Vragen in verband met de toekomst van restituties en invoerheffingen staan momenteel in het middelpunt van de belangstelling bij de bespreking van de Wereldhandelsorganisatie. In dit verband heeft de Europese Gemeenschap, dus de Europese Unie en de lidstaten, toegezegd om de restitutie bij uitvoer in 2013 op te heffen om tot een evenwicht te kunnen komen met het niveau van de andere marktvervormingen die andere uitvoerlanden toepassen zoals bijvoorbeeld het exportkrediet in de Verenigde Staten, de voedselhulp en staatshandelsondernemingen, zowel in Canada als in Nieuw-Zeeland, voor melk. In de huidige stand van zaken staan we nog ver van het volledig parallellisme tussen de verschillende concurrentievormen bij uitvoer. Het is volgens mij essentieel dat dit parallellisme bereikt wordt. De Europese Unie wil wel de uitvoerrestitutie afschaffen in 2013 maar we willen ook dat de andere landen hetzelfde doen met de exportkredieten enz.
Wat de invoerheffing betreft, meen ik dat ze ook een belangrijke rol speelt op het vlak van de stabiliteit van de binnenlandse markt. Wenst men een bevoorrading die steeds meer afhankelijk is van het buitenlands aanbod, met als gevolg minder vat op de traceerbaarheid en de kwaliteit of hygiëne van de voedingsmiddelen enerzijds en op de prijsschommelingen anderzijds? Dat denk ik niet. Om die redenen ben ik voorstander van het behoud van een minimum van bescherming aan de grenzen. Bij de Wereldhandelsorganisatie spreken wij over de gevoelige producten. Voor bijvoorbeeld vlees en melk is het belangrijk om enige bescherming te hebben in de Europese Unie. Ik ben het met u eens dat het bijvoorbeeld ook voor Afrika belangrijk is.
Afrika moet meer gevoelige producten kunnen definiëren dan onder meer de Europese Unie. Let wel, de zuidelijke landen zijn niet allemaal dezelfde. Als u kijkt naar de biobrandstof in Brazilië en Soedan is dat niet dezelfde. We moeten erkennen dat Senegal de mogelijkheid moet hebben van bescherming tegen, bijvoorbeeld, rijstinvoer uit Azië. Het is dus heel belangrijk dat de verschillende landen een lijst met gevoelige producten hebben: een kleinere lijst voor ontwikkelde landen in Noord en Zuid en een brede lijst voor de andere landen.
We moeten oog hebben voor non-trade concerns. We hebben nu bijvoorbeeld het voorstel van de Commissie voor invoering van kippen met chloor uit de Verenigde Staten. Het is heel belangrijk dat de Europese Unie en de andere landen een bescherming hebben tegen de invoer hiervan. Dat is nu het geval met de kippen, maar ik kan ook spreken over vlees met hormonen. Het is van kapitaal belang deze non-trade concerns te behandelen in de Wereldhandelsorganisatie.
Sinds de hervorming in 2003 werd praktisch alle hulp losgekoppeld van de productie, alleen de vache allaitante is nog gekoppeld. Er is dus geen verband meer tussen het bedrag van de hulp en het volume van de productie. Bovendien zijn de voordelen van die hulp verbonden aan de naleving van voorschriften op het vlak van gezondheid, dierenwelzijn en milieu waarvan de impact op de productiekosten niet te onderschatten is. Ik ben van mening dat de belangrijkste bestaansreden van die hulp in feite ligt in de compensatie van de meerkost voor het respect van die normen die zeer verschillend zijn in de concurrerende landen. De boeren in Europa moeten veel maatregelen respecteren. Ze hebben veel normen: voedselveiligheid, dierenwelzijn, milieu, enzovoort. Ze moeten werken op de wereldmarkt. Het is dus heel belangrijk dat de Europese Commissie onze boeren helpt om die verplichtingen te respecteren. Dat is dus de situatie. De toestand in Europa verschilt heel veel met andere landen.
De voorstellen van de Commissie in het kader van de heath check stellen het principe van deze directe hulp niet opnieuw in vraag. Ze slaan op de uitkeringen, rechtstreekse inhouding op de nationale enveloppe, modulering enzovoort. Ik ben er in elk geval voorstander van om het vrijgekomen bedrag opnieuw toe te wijzen in het raam van de eerste pijler ofwel via bijkomende betaling ten gunste van duurzame productiemethoden zoals productie van grassoorten ofwel door een ander systeem van risicobeheer zoals op het niveau van de economie, het klimaat of de gezondheid.
In de informele raad heb ik het standpunt van België meegedeeld. Wat hebben we gezegd? 13% modulering tussen de eerste en de tweede pijler ligt te hoog voor België. Dat heb ik overlegd met mijn gewestcollega’s. Een van onze voorstellen is bijvoorbeeld dat we een bedrag van die 13% in de eerste pijler willen behouden om een verzekering voor een beter risicobeheer te hebben, bijvoorbeeld in de plaats van een rampenfonds of iets anders.
Om af te sluiten, rekening houdend met de specificiteit in de landbouw, denk ik niet dat de ontmanteling van de eerste pijler van het Europees landbouwbeleid om nog alleen de maatregelen te laten spelen, een gunstige optie is, noch voor de Europese landbouwers, noch voor de landbouwers in de ontwikkelingslanden, zoals misschien zou kunnen worden beweerd. Integendeel, de ontwikkelingslanden moeten aangespoord worden om een coherent landbouwbeleid uit te voeren dat aangepast is aan hun eigenheden, en niet om economische bekommernissen te integreren in de wetgeving die de uitwisseling op wereldvlak regelt.
Mevrouw Muylle heeft onder meer gesproken
over de toekomst van de melkquota. Ook de Commissie stelt voor om jaarlijks een
verhoging met 1% te hebben tot 2015. Met de huidige situatie in de melksector
ben ik er niet zeker van dat mijn twee collega’s van de Gewesten een
gezamenlijk standpunt kunnen definiëren. Ik hoop van wel, maar ik ben er niet
zeker van. Bijvoorbeeld, in het Waals Gewest wil men geen verhoging van de
quota, maar de quota behouden na 2015. Ik denk dat in het noorden van het land
de toestand een beetje anders is. We moeten dus nagaan of het mogelijk is om in
België een gezamenlijk standpunt te definiëren. Als de Gewesten geen akkoord
hebben, kan ik niets zeggen. Donc, België doit s’abstenir.
De voorstellen zullen in de werkgroep van de Raad worden onderzocht met het oog op het bereiken van een politiek akkoord in november 2008 onder Frans voorzitterschap.
Le président: Je rappelle aux députés que la suite du débat est censée être limitée à deux minutes.
04.04 Mathias De Clercq (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, ik zou eerst willen terugkomen op een argument van mevrouw Muylle.
Mevrouw Muylle, u haalt het argument van de voedselzekerheid aan. Welnu, het beste middel om voedselzekerheid te bekomen, is toe te laten dat er diversificatie is, dus dat er ook in andere werelddelen op deze aardbol geproduceerd kan worden. Dat is nu helemaal niet het geval. De exportsubsidies zijn van die aard dat wij middelen geven waardoor de boeren in de ontwikkelingslanden zelfs hun eigen producten niet in hun eigen winkels kwijt kunnen. Dat is totaal de wereld op zijn kop. Nochtans hebben zij een comparatief voordeel inzake de productie van landbouwproducten en dergelijke. De importheffingen van de EU zorgen er dan ook nog eens voor deze producten die normaal op onze markt moeten terechtkomen, gehinderd worden, wat dus echt een enorm verlies is voor de ontwikkeling van die landen, vooral inzake menselijke kost. Ik vind dat echt wel dramatisch.
Mevrouw de minister, ik denk dat u mij niet goed had begrepen. De 40 miljard die ik aanhaalde, bedoelde ik niet als de kosten van het Europees landbouwbudget, maar wel als de kosten die ontwikkelingslanden mislopen – dat blijkt uit studies –, mochten zij wel toegelaten kunnen worden om handel te drijven. Ik dacht inderdaad dat het Europees landbouwbeleid nog altijd iets meer dan 40% bedraagt van het totale Europese budget. Die 40 miljard zijn de kosten die de ontwikkelingslanden mislopen. Toch zou dat wel een echt goede vorm van welvaartscreatie zijn.
U haalt het argument aan dat het parallel zou moeten lopen met andere actoren die een schandelijk landbouwbeleid voeren, zoals Amerika, maar ook Japan. Ik vind het evenwel geen argument om te wachten op die landen om zelf geen initiatief te nemen, om zelf komaf te maken met een Europees beleid dat verhindert welvaartscreatie te genereren in ontwikkelingslanden. Dat argument gaat volgens mij dus niet op.
Ik kan met u akkoord gaan inzake de importheffingen, maar dan voor de ontwikkelingslanden, niet voor rijke continenten zoals het onze of Amerika, maar wel voor landen die nog niet klaar zijn om direct te concurreren. Ik pleit ook voor een soort van infant industry, voor een soort van importheffingen, maar dan wel voor de ontwikkelingslanden, teneinde hen op hetzelfde niveau te laten komen, en om dan, in een veel latere fase, de totale vrij markt ingang te doen laten vinden. Nu is dat nog niet mogelijk.
De bepalingen inzake hygiëne, voedselveiligheid, dierenwelzijn zijn fundamenteel. Ik sta daar ook volledig achter. Alleen mogen dat geen nieuwe argumenten worden om protectionisme in stand te houden.
04.05 Minister Sabine Laruelle: Bent u voor de invoering van kippen met chloor?
04.06 Mathias De Clercq (Open Vld): Neen, dat zeg ik niet. Ik zeg dat er absoluut veiligheidsvoorschriften moeten zijn. Als er echter nieuwe, zeer strenge regels bijkomen, dan is dat een nieuwe vorm van protectionisme en daar wil ik voor waarschuwen. Dat mag niet het argument worden om nog meer protectionisme dan er vandaag de dag reeds is te realiseren.
Mijnheer de voorzitter, ik ga afsluiten, maar ik vind dat toch wel een belangrijk punt. Ik betreur immers het standpunt van onze Belgische regering.
De voorzitter: Er is het Reglement en er zijn nog veel andere vragen.
04.07 Mathias De Clercq (Open Vld): Het is een interessant debat en ik ben blij dat de zaken samengevoegd zijn.
Ik betreur in deze het standpunt van onze regering. Ik betreur dat men niet de moed aan de dag legt om echt stappen te zetten in dit beleid, in naam van een meer rechtvaardige wereld, om staten toe te laten om handel te drijven, de beste motor om welvaart te creëren in heel deze wereld. Dat wilde ik toch nog even kwijt.
04.08 Nathalie Muylle (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik ga proberen om mij echt aan de tijd te houden.
Mevrouw de minister, ik heb heel veel positieve elementen in uw antwoord gehoord.
Collega De Clercq, het gaat fundamenteel over twee zaken. Er zijn vandaag twee visies. De ene visie hebt u bepleit, een volledige liberalisering van de wereldhandel. U bent daarvoor pleitbezorger. Ik heb heel goed naar u geluisterd. U stelt voedselzekerheid en eigen productie in vraag. U verwijst dan naar het zuiden.
De minister heeft verwezen naar melkproductie. Als men alles gaat liberaliseren, gaat de melkproductie binnen een paar jaar misschien volledig in Australië en Nieuw-Zeeland gebeuren. Als men dan één ziekte heeft, MRSA of blauwtong, dan is er geen melk meer in de wereld. Zulke situaties gaat men krijgen.
Neem het voorbeeld Haïti. Haïti heeft onder druk van de Wereldbank de markt voor rijst volledig moeten openen. Het was een land dat leefde van de rijstproductie. Vandaag is er bijna geen rijstproductie meer in Haïti omdat rijst vandaag goedkoper wordt ingevoerd in het land dan dat men het zelf kan produceren. Dat zijn de gevolgen. Men kan kiezen voor dat model.
Ik kies niet voor dat model. Ik kies voor een model van marktregulering, waar men zowel binnen het Europees landbouwbeleid, maar ook in het raam van de WTO bepaalde, in het licht van gevoelige producten, beperkingen gaat opleggen voor de familiale landbouw. Dat gaat over familiale landbouw hier in het noorden, maar ook over familiale landbouw in het zuiden.
Europa heeft daar reeds heel wat stappen gezet in het raam van de MOL- en de ACP-landen. Vandaag zijn er daar reeds nultarieven voor invoer van heel wat producten uit het Zuiden in Europa.
Collega’s, wij zitten op dit ogenblik in een cruciale fase met de WTO. Ik heb gelezen dat de Amerikanen de farm-bill goedgekeurd hebben. Daarin gaan zij protectionistisch opnieuw landbouwsubsidies invoeren in Amerika. Het is een schande dat dit gebeurt. Europa heeft reeds heel wat maatregelen genomen. Ik wil alleen niet dat wij uitgekleed opnieuw naar de definitieve fase van die onderhandelingen gaan. Daarom pleit ik voor de nodige voorzichtigheid.
Het incident is gesloten.
Le président: Je remercie la ministre. Il faudrait que le débat se poursuive ailleurs, dans un cadre plus utile.
La question no 5678 de Mme Josée Lejeune est reportée. Mme Lejeune s'est excusée de ne pouvoir être parmi nous.
05 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de minister van KMO, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de schorsing van de betaling van de kinderbijslag van zelfstandigen" (nr. 5686)
05 Question de M. Wouter De Vriendt à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "la suspension du paiement des allocations familiales des indépendants" (n° 5686)
05.01 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, ik betreur dat het Reglement niet toeliet om daarnet tijdens het debat tussen drie leden van de meerderheid te spreken. Dat is jammer. Ik zal mij dus tot mijn vraag beperken.
Mevrouw de minister, ik verneem met enige tevredenheid dat u onlangs aan de Ministerraad een koninklijk besluit voorlegde, teneinde de schorsing van de kinderbijslag van zelfstandigen wegens achterstallige betalingen van hun sociale bijdragen te versoepelen. Ik koester de illustere hoop dat het koninklijk besluit er in navolging van een vraag die ik over het dossier stelde, is gekomen.
Mevrouw de minister, ik heb drie aanvullende vragen. Wat houdt bedoelde versoepeling precies in? Is er sprake van een volledige afschaffing van de schorsing?
Ten tweede, in welke eventuele, alternatieve sancties hebt u voorzien?
Ten derde, mag door de goedgekeurde wijziging worden aangenomen dat de kinderbijslag nu echt een recht van het kind wordt? Zo ja, moeten kinderen van loontrekkenden en zelfstandigen dan niet dezelfde kinderbijslag genieten als gevolg van een dergelijk gelijkheidsbeginsel? Wat zouden de gevolgen op het vlak van de financiering kunnen zijn?
05.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, voorafgaandelijk, ik heb niet het schriftelijke antwoord voorgelezen, maar heb wel de elementen ervan meegegeven. Ik heb iets anders geantwoord.
Wat nu de vraag van de heer De Vriendt betreft, het ontwerp van koninklijk besluit, dat op vrijdag 23 mei 2008 door de Ministerraad werd goedgekeurd, houdt een belangrijke versoepeling in van het principe, dat maakt dat de gezinsbijslagen afhangen van de betaling van de sociale bijdragen. Voor de gezinsbijslagen die vanaf juli 2008 aan kinderen van minder dan 18 jaar worden toegekend, valt de mogelijkheid tot opschorting volledig weg. Geen enkele, nieuwe sanctie wordt verwacht tegen zelfstandigen die hun sociale bijdragen niet op tijd betalen.
Mijn actie op dat vlak is meer gericht op de rol van de socialeverzekeringsfondsen voor de zelfstandigen en de begeleiding van zelfstandigen met financiële moeilijkheden. Mijn actie is ook gericht op de versterking van de inningsmiddelen tegen zelfstandigen die zich aan de verplichte bijdragen willen onttrekken. Het dwangbevel en de sociale notificatie zijn heel doeltreffende, nieuwe instrumenten voor de socialezekerheidsfondsen.
Ik ben inderdaad van mening dat het principe van het recht van het kind een fundamenteel beginsel is, wat het ontwerp van koninklijk besluit dat ik indiende, volledig bekrachtigt.
Mijn doelstelling is ook om tegen 2011, dus op het einde van de huidige legislatuur, de gezinsbijslagen voor het eerste kind volledig gelijk te schakelen. Het is bovendien mijn doelstelling om de verschillende behandeling van de leeftijdsbijslagen weg te werken.
Volgens het algemene principe van het recht van het kind moeten voornoemde verbeteringen, waarop de zelfstandigen en hun kinderen recht hebben, niet door een verhoging van hun sociale bijdragen worden gefinancierd.
Ik herinner er u ook aan dat wij voor de kinderbijslag al veel hebben gedaan. Het werk is echter nog niet ten einde. Wij moeten het werk voor het einde van de huidige legislatuur kunnen beëindigen.
05.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor haar antwoord en voor het initiatief dat zij heeft genomen om die onrechtvaardigheid weg te werken. In brede lagen van de bevolking leeft het cliché dat zelfstandigen per definitie rijk zijn. Dat is niet het geval. Heel wat zelfstandigen hebben het moeilijk rond te komen. Achterstal in de betaling van sociale bijdragen mag dan ook niet leiden tot een opschorting van de kinderbijslag. Daarom denk ik dat het een zeer goede maatregel is.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: La question n° 5758 de M. Flahaut et la question n° 5774 de M. De Clercq sont retirées.
06 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister van KMO, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de bestrijding van de fiscale en sociale fraude" (nr. 5783)
06 Question de Mme Sonja Becq à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "la lutte contre la fraude fiscale et sociale" (n° 5783)
06.01 Sonja Becq (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik hoorde net zeggen dat niet alle zelfstandigen rijken zijn. Ik wil met mijn vraag evenmin zeggen dat alle zelfstandigen fraudeurs zijn.
Niettemin blijft het – dat geldt voor alle groepen van mensen in deze samenleving – belangrijk dat mensen op een correcte manier gebruikmaken van de dienstverlening die er is, anders wordt die dienstverlening in diskrediet gebracht. Wij moeten, als overheid, ook onze verantwoordelijkheid nemen. Dit thema is een tijdje geleden al aan bod gekomen, maar ik meen dat het belangrijk is om het te blijven opvolgen. Het zat ook mee in een aantal intenties van de regering. Het is belangrijk dat een aantal fiscale en sociale luiken en informaties daaraan gelinkt kunnen worden en dat daartoe de nodige toegankelijkheid bestaat. Zo blijkt dat het niet altijd zo evident is om vanuit de sociale inspectie van zelfstandigen inzage te krijgen in fiscale gegevens. Vandaar heb ik een aantal vragen, mevrouw de minister.
Ten eerste, op welke wijze wordt in de praktijk nagegaan of iemand onderworpen is aan het sociaal statuut van de zelfstandigen?
Ten tweede, wat de link naar de fiscale gegevens betreft, er werd mij gezegd dat de RSVZ-inspectie wettelijk toegang heeft tot fiscale gegevens. Dat was geen probleem, toen men de informatie nog op papier kon bekijken of overdragen. Ondertussen zou het wel problemen scheppen. De informatie werd – gelukkig – geautomatiseerd, maar tegelijkertijd blijkt het moeilijk te zijn om toegang te krijgen. Klopt die informatie? In welke maatregelen voorziet u om de bestaande praktische obstakels uit de weg te ruimen en om de wettelijke plicht tot samenwerking in ere te herstellen, ook met digitaal materiaal, zodat men niet moet zeggen dat het nog altijd mogelijk is om het papieren dossier op te vragen? Ik meen dat dit geen goed antwoord is.
Ten derde, zult u er bij uw collega van Financiën op aandringen om op korte termijn de inspectie van de fiscale gegevens in een onlineconsultatie mogelijk te maken? Ik denk dan niet alleen aan het inkomen, maar bijvoorbeeld ook aan de btw-gegevens. Ik hoor zeggen dat het interessant kan zijn om te weten of iemand effectief een btw-nummer heeft, maar ook of er wel facturen binnenkomen waarop btw betaald wordt enzovoort, teneinde een activiteit te kunnen aantonen. Kan dit eventueel gebeuren via de sociale Kruispuntbank? Ik zie hoe binnen het OCMW ook maatschappelijk werkers toegang hebben tot die Kruispuntbank en van daaruit ook een aantal gegevens kunnen halen om effectief inzicht te hebben in de sociale en de fiscale situatie. Zult u daartoe iets ondernemen?
06.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Becq, de wettelijke criteria voor de onderwerping aan het sociaal statuut van de zelfstandigen steunen eerst en vooral op een sociologisch vermoeden afgeleid uit artikel 3, §1, 1e lid van het koninklijk besluit 38 dat stelt dat “ieder natuurlijk persoon die in België een beroepsbezigheid uitoefent uit hoofde waarvan hij niet door een arbeidsovereenkomst of door een statuut verbonden is, zelfstandige is”.
Een fiscaal vermoeden van onderwerping bepaalt vervolgens dat ieder persoon die in België een beroepsbezigheid uitoefent die inkomsten kan opleveren bedoeld in artikel 23, §1, 1e en 2e lid of artikel 30, 2e lid van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen wordt geacht zich in de in het vorig lid bedoelde voorwaarden tot onderwerping te bevinden, tenzij bewijs van het tegendeel.
Dit fiscaal vermoeden van onderwerping is van groot belang in het kader van de controle op de naleving van de wettelijke verplichting tot aansluiting en betaling van sociale bijdragen.
De wet verplicht de fiscale administratie om elektronisch alle belaste inkomsten als zelfstandige door te geven aan het RSVZ. Dit vormt meer bepaald de belangrijkste bron van opsporing, controle en ambtshalve aansluiting van personen die belast werden als zelfstandigen maar nog niet aangesloten zijn bij een sociaal verzekeringsfonds.
Het regelmatig meedelen van de inkomsten van zelfstandigen sluit niet uit dat de inspectiedienst van het RSVZ in sommige gevallen de fiscale dossiers moet onderzoeken op de bevoegde controledienst van de belastingen.
De invoering van het elektronisch dossier bij de fiscale administratie zorgt inderdaad nog voor problemen van toegang tot de informatie voor de sociale controleurs van het RSVZ. De fout ligt bij de algemene regels die de toelating en de toegang tot het fiscaal dossier regelen voor derden die, hoewel ze daartoe wettelijk gemachtigd zijn, toch geen deel uitmaken van het personeel van de controlediensten van de belastingen in kwestie.
De fiscale administratie en het RSVZ zetten het onderzoek voort naar oplossingen die rekening houden met de vereisten van zware beveiliging van de toegang, de bepaling in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de noodzaak voor de sociale controleurs van het Rijksinstituut om de fiscale gegevens die nodig zijn voor de toepassing van het sociaal statuut te kunnen ophalen.
Het project Taxi-AS van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en van de fiscale administratie waarvan het RSVZ deel uitmaakt zal online consultatie van de nodige fiscale gegevens toelaten, inzonderheid aan de sociale controleurs van het RSVZ. Er dient echter op gewezen te worden dat de gegevens die beschikbaar zullen zijn de personen betreffen waarvoor al een dossier sociale zekerheid werd ingegeven in het repertorium van de referentie van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.
06.03 Sonja Becq (CD&V - N-VA): Dank u, mevrouw de minister, voor uw antwoord. Ik begrijp dus dat er inderdaad een probleem is. Ik denk dat dit probleem er niet van vandaag op morgen is gekomen maar dat het er al eventjes is. Ik luister naar uw antwoord daar waar u zegt dat u een oplossing onderzoekt. Ik vermoed dat dit ook een stukje samenhangt met het project Taxi-AS. Of zijn dit twee dingen die losstaan van mekaar? Ik hoop dat het los van mekaar staat omdat ik mij kan voorstellen dat die mogelijkheid van consultatie van de RSVZ naar de fiscale dossiers op een vrij korte termijn moet kunnen worden opgelost. Ik versta dat u het heeft over beveiliging en privacy, terecht. Ik dacht dat dit ook gold voor de gegevens op de Kruispuntbank. Ook daar wordt toch gezorgd voor beveiliging en bescherming van de privacy. Het mechanisme of het systeem moet toch beschikbaar zijn? Mijn vraag is dan ook op welke termijn u dit ziet. Ik hoop dat u niet over maanden en jaren zult spreken want dat zou mij dan wel erg verwonderen.
06.04 Minister Sabine Laruelle: Het gaat om twee verschillende problematieken. Het is misschien niet echt fraude maar het zijn wel twee verschillende dossiers.
Voor de Kruispuntbank van de sociale zekerheid moeten wij werken met de collega’s van Financiën en Sociale Zaken. Wij kunnen slechts een element krijgen voor de zelfstandigen die bij de Kruispuntbank ingeschreven zijn.
Voor het andere probleem ligt het een beetje anders. Het gaat om het maken van een link tussen de twee administraties. Ik ben het met u eens als u zegt dat het probleem er niet vandaag is gekomen. Ik hoop dat de oplossing voor morgen zal zijn.
06.05 Sonja Becq (CD&V - N-VA): Ik zal u blijven ondervragen zolang ik hoor dat het niet is opgelost. Ik hoop dat u er werk van maakt.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
07 Question de M. Philippe Henry à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique et au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les moyens consacrés par les pouvoirs publics à la recherche sur les énergies renouvelables" (n° 5924)
07 Vraag van de heer Philippe Henry aan de minister van KMO, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid en aan de minister van Klimaat en Energie over "de overheidsmiddelen voor het onderzoek naar hernieuwbare energiebronnen" (nr. 5924)
07.01 Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, vu la crise pétrolière mais surtout le défi climatique, il apparaît indispensable d'augmenter la part d'énergies renouvelables dans l'énergie produite et consommée dans notre pays, obligation européenne qui s'impose à nous d'ici 2020, à concurrence de 13% de l'énergie consommée. Nous en sommes à 2,5%.
L'utilisation de ces nouvelles énergies implique des développements technologiques très conséquents pour élaborer de nouveaux systèmes de production, améliorer leur rendement, les rendre économiquement plus attractives. Ce facteur n'avait peut-être pas été suffisamment pris en considération. On considérait sans doute que les énergies renouvelables étaient des technologies du passé, qui étaient prêtes, etc. Or, c'est tout le contraire! Leur développement est nécessaire.
Il est donc indispensable que les pouvoirs publics investissent massivement dans la recherche liée à ces nouvelles énergies. On sait pourtant que la Belgique reste un mauvais élève globalement en matière de moyens publics investis dans la recherche. Cela nous empêchera vraisemblablement de respecter notre propre engagement de consacrer 3% du PIB à la recherche.
L'examen plus précis du secteur de la recherche dans l'énergie fait apparaître que si de nombreux investissements sont consacrés en matière de recherche dans ce secteur, ils le sont davantage dans le secteur nucléaire et ce tant à l'échelle belge qu'à l'échelle européenne.
- Quelles sont les mesures prises par le gouvernement fédéral pour encourager la recherche dans les énergies renouvelables?
- Quels sont les moyens consacrés globalement dans notre pays par les pouvoirs publics à la recherche sur les énergies renouvelables?
- Quelle proportion cela représente-t-il par rapport à l'ensemble des moyens affectés à la recherche?
- Quelle est, en comparaison, la proportion de moyens attribués à la recherche dans le domaine de l'énergie nucléaire?
07.02 Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, cher collègue, je suis également convaincue que le défi de la lutte contre les impacts humains sur les changements climatiques associés à la raréfaction des énergies fossiles et à la flambée du cours du pétrole doit, bien sûr, nous conduire à de nouveaux progrès technologiques importants pour évoluer vers une économie de moins en moins dépendante du pétrole.
Ma vision est cependant plus large et un peu plus globale que la vôtre en ce qui concerne les options à développer. En effet, tout le monde sait que les énergies renouvelables sont une solution, mais une solution partielle seulement car elles ne permettront pas à elles seules de résoudre le défi climatique. Je préfère parler de la nécessité d'un effort de recherche important pour les énergies de demain: les énergies durables. Il ne s'agit donc pas uniquement des énergies renouvelables.
La Belgique est présente dans ce secteur et développe une expertise reconnue. A côté de l'implication des pouvoirs publics dans le domaine des énergies renouvelables, des programmes de recherche comme ceux relatifs à la fusion et ceux envisagés par le CEN dans le cadre international sont évidemment importants.
Il faut bien sûr accentuer les efforts dans le domaine de l'évolution des comportements et dans l'organisation de nos sociétés pour réduire notre dépendance énergétique et favoriser une intégration transversale de la problématique climatique.
Je ne dois pas vous rappeler la réalité institutionnelle de notre pays. Si l'État fédéral est exclusivement compétent en ce qui concerne le nucléaire, il ne dispose plus que de compétences résiduelles dans le domaine de l'énergie. J'ai d'ailleurs à côté de moi mon collègue de l'Énergie à qui vous pourrez poser toutes les questions en la matière et, en particulier, en ce qui concerne les énergies renouvelables qui relèvent – je le rappelle – en grande partie des Régions. Il n'est donc pas intellectuellement correct de comparer les dépenses de l'État fédéral dans le nucléaire et celles qu'il effectue en matière d'énergies renouvelables puisqu'une partie de la gestion de ces énergies est dévolue aux Régions.
En ce qui concerne le Centre d'étude nucléaire, je rappelle que ce dernier effectue aussi des recherches et des activités dans d'autres domaines: gestion des déchets, radioprotection, radiobiologie, radio-écologie, biologie spatiale, etc.
Quant à la recherche, la compétence est également partagée entre l'État fédéral et les Régions, très largement en ce qui concerne la recherche et le développement. L'État fédéral dispose de compétences en matière de recherche fondamentale, de recherche nécessaire à l'exercice de ses compétences propres, notamment en matière aéronautique et spatiale. Il faut évidemment tenir compte de ces différents éléments.
Je ne vous parlerai pas non plus des mesures prises par mon collègue en charge des Finances, notamment en matière d'isolation, d'utilisation rationnelle de l'énergie, etc.
En ce qui concerne le département de la Politique scientifique fédérale, je peux vous assurer que mon département a développé des programmes de recherche dans le domaine des énergies renouvelables alors que, par exemple, la recherche en matière d'énergie nucléaire ne relève pas de ma compétence.
La Politique scientifique fédérale finance ainsi toute une série de projets d'aide à la décision en matière d'énergies renouvelables en contribuant activement à l'analyse de leur potentiel en Belgique, des barrières à leur développement et à l'étude de leurs impacts, notamment.
Le développement éolien en Mer du Nord, par exemple, nécessite l'exploitation des connaissances de géologues en matière de composition du sol, l'utilisation des modèles de prévision des vents des météorologues, des économistes pour en étudier le coût, des juristes pour l'encadrement réglementaire de ce développement. Ce sont justement là les spécificités des recherches développées par la Politique scientifique fédérale.
Deux exemples: le projet TEXBIAG dont l'objectif est de développer une méthodologie de mise en application des critères de durabilité pour les bio-énergies, et ce, afin d'appuyer scientifiquement la prise de position belge dans le domaine notamment des biocarburants et de leur durabilité, mais aussi d'autres bio-énergies, et le projet WINDBALANCE qui étudie la question de la variabilité de l'énergie éolienne, importante pour la gestion des réseaux électriques.
Enfin, la Politique scientifique fédérale est également très présente dans la recherche climatique.
Je me fais un grand plaisir de vous remettre le numéro spécial de "Science Connection" (n° 21) qui concerne justement tous les changements climatiques. Vous pourrez en apprendre davantage sur les deux projets que j'ai cités, ainsi que sur d'autres projets touchant, entre autres, au spatial et à la géologie. Je vous invite à le lire avec attention.
07.03 Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, je vous remercie. Cependant, vous ne répondez que fort partiellement à mes questions, ce qui m'embête un peu.
D'abord, je ne partage pas tout ce que vous avez dit. Les initiatives prises par votre administration et les parties de recherches directement commandées par l'État fédéral sont très positives; bien sûr, d'autres seraient également utiles.
Mon problème, c'est que vous ne répondez pas à la question des moyens globalement consacrés par la Belgique. C'était cela ma question: il ne s'agissait pas de l'État fédéral. Nous retombons donc au même point: soit vous ne savez pas le faire, soit vous ne voulez pas le faire, pour une question de répartition de compétences. Voilà qui engendre une difficulté quant au monitoring global de la recherche du pays, notamment à l'engagement des 3%.
07.04 Sabine Laruelle, ministre: Pour les 3%, un groupe de travail a été mis en place suite au Conseil des ministres consacré aux matières socio-économiques. En tant que ministre en charge de la Politique scientifique fédérale, je ne puis amener des chiffres qui ne dépendent pas de moi. Un monitoring sera mis en place pour les 3%, sous la tutelle du premier ministre.
Je vous rappelle quand même que certains de mes collègues régionaux sont tellement susceptibles de préserver leurs compétences que ce n'est pas à moi d'intervenir. Je peux parler de mes compétences. Je ne suis pas premier ministre et je n'ai pas de responsabilité dans d'autres niveaux de pouvoir. Vous avez raison de souligner que, pour définir les 3% de la Stratégie de Lisbonne, il faudra une intervention. Nous mettons en place ce groupe de travail qui englobera le tout.
Ceci dit, en matière de recherche, on dispose déjà de chiffres. On sait que 49% des efforts sont faits par la Flandre, 27 à 28% par l'État fédéral et le solde par …
07.05 Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Ce ne sont pas uniquement les moyens budgétaires globalement de chaque entité qui m'intéressent. Je vous interrogeais aussi sur la manière de consolider les moyens par thématique. J'entends bien que vous ne pouvez pas sortir de vos compétences mais si vous-même ne pouvez pas le faire, cela signifie que personne ne peut le faire, ce qui est vraiment une difficulté! Je conçois que ce soit le premier ministre qui prenne l'initiative. Nous l'interrogerons probablement aussi à ce sujet. C'est problématique car nous ne sommes pas capables d'avoir une image globale officielle consolidée sur le pays.
En ce qui concerne le nucléaire, je ne partage pas ce que vous avez dit. Vous avez énoncé des compétences uniquement fédérales. C'est pour cette raison que ma question était globale. Lorsque vous parlez d'énergies durables, on voit clairement où se situent les difficultés. Là n'était pas ma question. D'autres questions sont possibles. J'aurais pu aussi vous interroger sur la recherche dans l'isolation mais ma question portait sur les énergies renouvelables. Malheureusement, aujourd'hui, vous ne pouvez pas nous donner de chiffre globalisé.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: Madame la ministre, je vous remercie.
Monsieur le ministre, je vous remercie de nous avoir rejoints. Nous allons, pour autant que cela vous agrée, continuer nos activités jusqu'à 13.00 heures.
08 Vraag van de heer Bruno Tobback aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het vermoeden van prijsafspraken voor het doorrekenen van de prijs van gratis CO2-emissierechten in de elektriciteitsprijs" (nr. 5435)
08 Question de M. Bruno Tobback au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la présomption d'ententes sur les prix en vue de répercuter le prix des droits d'émission de CO2 gratuits sur le prix de l'électricité" (n° 5435)
08.01 Bruno Tobback (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is mij onduidelijk wat er is misgelopen met deze vraag. Ze is uiteindelijk gericht aan minister Van Quickenborne. Ik weet dus niet of de minister hier nu het antwoord van minister Van Quickenborne komt geven of zijn eigen antwoord.
08.02 Minister Paul Magnette: Het is mijn antwoord.
08.03 Bruno Tobback (sp.a+Vl.Pro): Dan heeft deze vraag niet veel om het lijf, gezien het feit dat ik wat betreft uw bevoegdheden de vraag al aan u heb gesteld in een andere commissie. Hier was het de bedoeling om de vraag te stellen aan de minister van Ondernemen naar aanleiding van de vaststellingen door de CREG in verband met het doorrekenen van de CO2-emissierechten door de aanbieders op de elektriciteitsmarkt, met name Electrabel en SPE. Ik heb u hierover vorige week al ondervraagd in een andere commissie.
Ik wil graag van de minister van Ondernemen weten of hij in dezen aanwijzingen heeft van prijsafspraken tussen de twee aanbieders en of hij van plan was om ter zake de Raad voor de Mededinging een onderzoek te laten uitvoeren om vast te stellen of er in het dossier van de CO2-emissierechten prijsafspraken zijn gemaakt, en wat de timing van een dergelijk onderzoek kan zijn.
Ik wil daar met heel veel plezier ook uw standpunt over horen, maar ik weet dat er in deze regering evenveel standpunten als ministers zijn. Op zichzelf is dat wel boeiend. Indien u aanwijzingen hebt over prijsafspraken, omdat we uit het rapport van de CREG toch afleiden dat alle aanbieders eigenlijk hetzelfde prijsbeleid hebben gevolgd tegenover de bedrijven, wil ik die dan ook graag horen. Ik wil dan ook graag weten van u of u het relevant vindt om hierover de Raad voor de Mededinging aan te spreken.
Mijnheer de voorzitter, voor de rest stel ik tot mijn spijt vast dat de minister van Ondernemen in deze, een beetje als de eerste minister, zijn paraplu opentrekt en zich om het hoekje verstopt bij dossiers, die, als het gaat over de elektriciteitsmarkt en dus ook de concurrentiekracht van onze bedrijven, toch niet onbelangrijk zijn.
08.04 Minister Paul Magnette: Ik overweeg niet om de Raad voor Mededinging te raadplegen. Voor mij is het geen probleem van concurrentie. Het is een ander probleem. Ik zou het interessant vinden dat de heer Van Quickenborne de vraag ook beantwoordt.
Voor de rest kan ik mijn antwoord herhalen, maar dat is wellicht niet interessant.
08.05 Bruno Tobback (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, ik wil er dan toch in deze ook bij u op aandringen dat een regeringslid de vraag beantwoordt wanneer een parlementslid vragen stelt aan een regeringslid die duidelijk te maken hebben met de bevoegdheid van dat regeringslid, want een vraag over de mededinging heeft niets te maken met de bevoegdheden van de minister van Klimaat. Ik heb die vragen niet gericht aan de heer Van Quickenborne zonder te weten waarover het gaat.
Ik vind het niet kunnen dat het Parlement accepteert dat een minister vragen die aan hem gericht zijn en die heel duidelijk en rechtstreeks te maken hebben met zijn bevoegdheid, weigert te beantwoorden en doorschuift naar een collega, die alleen maar kan komen zeggen dat hij ter zake niet bevoegd is. Ik vind dat zo elke vorm van parlementaire controle onmogelijk wordt gemaakt. Het is een flagrant ontvluchten van verantwoordelijkheid door de heer Van Quickenborne.
Ik zal de vraag dus opnieuw indienen, want ik stel vast dat ik er geen antwoord op gekregen heb. Ik reken erop dat onze commissie en haar voorzitter erop aandringen dat de bevoegde minister antwoordt op rechtstreeks aan hem gerichte vragen over zijn bevoegdheid in de ter zake bevoegde commissie in het Parlement. Ik reken daarvoor ook op u, als u tenminste parlementaire controle een taak vindt van het Parlement.
L'incident est clos.
08.06 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, de volgende twee vragen gaan over de beslissing van de Ministerraad om de beslissing van de CREG te schorsen. Ik heb terzake ook een vraag ingediend. Het lijkt mij dus logisch dat die gevoegd wordt bij deze twee vragen. Ik wijs er alleen op dat het onderwerp van de vraag hetzelfde is.
De voorzitter: Goed. De mondelinge vraag van de heer Vijnck over hetzelfde onderwerp is omgezet in een schriftelijke vraag.
- de heer Bruno Tobback aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de beslissing van de Ministerraad om de beslissing van de CREG over de transittarieven te schorsen" (nr. 5685)
- de heer Dirk Vijnck aan de minister van Klimaat en Energie over "de schorsing van de beslissing van de CREG tot verlaging van de tarieven voor gasdoorvoer in de Europese context" (nr. 5941)
- mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "de beslissing van de Ministerraad tot schorsing van de beslissing van de CREG inzake de transittarieven voor gas" (nr. 5890)
- M. Bruno Tobback au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la décision du Conseil des ministres de suspendre la décision de la CREG relative aux tarifs de transit" (n° 5685)
- M. Dirk Vijnck au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la suspension de la décision de la CREG d'abaisser les tarifs de transit de gaz dans le contexte européen" (n° 5941)
- Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la décision du Conseil des ministres de suspendre la décision de la CREG relative aux tarifs de transit du gas" (n° 5890)
09.01 Bruno Tobback (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, ten eerste, ik heb dezelfde opmerking. Ook deze vraag was aan de heer Van Quickenborne gericht. Ik stel vast dat minister Magnette om een of andere reden accepteert om de vragen aan de heer Van Quickenborne te beantwoorden en dat hij dat ook voor de twee vorige vragen heeft gedaan.
Mijnheer de minister, ter info, is dergelijke handelwijze een afspraak binnen de regering? Dat is mijn eerste vraag. Zoniet, hoe zijn mijn vragen bij u terechtgekomen?
Ik wil het nu over de grond van de zaak hebben.
Inzake de beslissing van de Ministerraad over de beslissing van de CREG om de transittarieven te schorsen, is het nuttig om ook uw standpunt ter zake te kennen. Wij hebben immers nog niet de kans gehad om u over voornoemde kwestie te ondervragen.
Inzake de beslissing die op de superministerraad werd genomen, hoewel het op zich al een farce is om over “superministerraad” te blijven praten – ik stel evenwel vast dat sommige leden van de regering zulks blijven doen; ik zal het dan ook maar blijven doen, want ook humor heeft zijn rechten –, stellen wij vast dat bedoelde beslissing in grote mate effecten heeft op de Belgische markt en op de positie van niet alleen Fluxys maar ook van een aantal Belgische bedrijven op de Belgische markt. Dat is ook de reden waarom ik mijn vraag aan de minister van Ondernemen had gesteld.
Le président: Vous avez terminé, monsieur Tobback?
09.02 Bruno Tobback (sp.a+Vl.Pro): Monsieur le président, je ne fais que commencer. Puisque je n’ai pas utilisé mes cinq minutes pour les deux questions précédentes, j’ai au moins un quart d’heure maintenant.
Mjinheer de minister, er wordt concreet nogal vaak gesuggereerd dat de beslissing over de tariefbeslissing van de CREG enigszins verband hield met de 250 miljoen euro die u in het kader van de droevige begroting van de huidige regering van Suez wil krijgen.
Ik wil op het voorgaande niet al te diep ingaan, maar ik wil wel nog even de parallel onderstrepen in de timing tussen de beslissing van de Ministerraad, enerzijds, en uw aankondiging over het akkoord over voornoemde 250 miljoen euro, anderzijds.
Vermits het over concurrentie gaat, wil ik de volgende, concrete vragen stellen.
Werd er, behalve met voornoemde 250 miljoen euro, bij het nemen van de beslissing inzake de transittarieven ook met de toekomst en de positie van België als gasdraaischijf in West-Europa rekening gehouden? Ik heb het dan met name over de LNG-terminal en over het feit dat via voornoemde terminal en via de hub in Zeebrugge nogal wat buitenlandse leidingen en pijpleidingen voor doorvoer door België zorgen.
Worden de transittarieven, die verhoudingsgewijs heel hoog liggen en, in tegenstelling tot wat de CREG had voorgesteld, door de beslissing van de regering ook heel hoog blijven, inderdaad op een of andere manier aan de consument doorgerekend of is zulks absoluut onmogelijk? Heeft de regering ervoor gezorgd dat het doorrekenen aan de consument onmogelijk is en blijft?
Mijn derde vraag was concreet heel duidelijk een vraag aan de heer Van Quickenborne.
Ik hoor de heer Tommelein, die hier vanmorgen was, elke week opnieuw verklaren dat de bevoegdheden, de macht en de mogelijkheden van de CREG moeten worden versterkt. Vervolgens moet ik telkens opnieuw vaststellen dat de regering precies het tegenovergestelde doet, met name een erg ingrijpende beslissing van de CREG schorsen en dus de CREG ter zake de facto vleugellam maken.
Dat is een heel interessante vraag naar het onderscheid in standpunten binnen dezelfde partij. Ik wil echter ook graag uw standpunt ter zake horen. De kwestie komt trouwens terug in een latere vraag die ik aan u heb gesteld over de Belgische positie in het Europese debat over de rol van de regulatoren.
Concreet, vindt u niet dat u met dat soort beslissingen de positie van de regulator onnodig en heel verregaand inperkt?
Wat is volgens u de toekomstige rol van een regulator zoals de CREG, als die op deze manier keer op keer door de regering wordt onderuitgehaald?
09.03 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag heeft ook betrekking op het feit dat de Ministerraad de beslissing van de CREG geschorst heeft. Wij hebben daarover in de commissie vorige week ook al gepraat. U hebt toen uitleg gegeven over de redenen waarom de superministerraad dit heeft gedaan. Ondertussen meldt de CREG op haar website dat zij, bij brief van 28 mei, de beslissing heeft gekregen, samen met het KB dat ondertekend werd op 27 mei 2008. Ik ben nog eens gaan kijken in uw antwoord van vorige week. Ik heb vastgesteld dat het redelijk vaag is. U hebt gezegd dat u bijkomende vragen zult stellen aan de CREG over de motivaties van de CREG en de mogelijke economische impact, maar u hebt eigenlijk niet concreet gezegd wat er nu aan de CREG gevraagd wordt. Ik heb dus enkele vragen ter precisering.
Ten eerste, welke concrete vragen zijn er aan de CREG bezorgd?
Ten tweede, in de wet wordt bepaald dat, om een beslissing te schorsen, het besluit gemotiveerd en in de Ministerraad overlegd moet zijn. Kunnen wij dat gemotiveerde besluit krijgen? Aangezien het een besluit van individuele strekking is, moet het niet verplicht gecommuniceerd worden in het Staatsblad, maar ik meen dat het geen geheim is.
Ten derde, welke ontwerpen van wet liggen op dit moment voor advies bij de Raad van State? Op welke termijn hebt u een advies gevraagd? Wanneer zullen de ontwerpen ingediend worden in het Parlement?
Ten slotte, wat is de invloed van die ontwerpen op de verkoop van Distrigas?
09.04 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Tobback, mevrouw Van der Straeten, het is precies omdat wij ons vragen stellen over de gevolgen van de beslissing van de CREG over de tarieven en het behoud en de versterking van België als gasdraaischijf dat de beslissing van de CREG wordt geschorst. Die beslissing heeft immers een impact op het gehele energiebeleid van het land, meer specifiek met betrekking tot de doorvoeractiviteit van aardgas die België wenst te promoten.
De talrijke doorvoerovereenkomsten, die een belangrijk onderdeel vormen van de gasbevoorrading van de lidstaten van de Europese Unie, worden geneutraliseerd door deze beslissing, die bovendien niet alleen de marktstabiliteit kan aantasten, maar ook de projecten van uitbreiding van de investering met betrekking tot de doorvoeractiviteit van aardgas die België een centrale rol als doorvoerland op internationaal niveau waarborgen.
De bevoegdheden van de CREG worden door deze beslissing helemaal niet aangetast, wel integendeel. Niet alleen heeft de regering de CREG gevraagd meer voordelige tarieven voor de consument uit te werken, maar ook zeer snel een eenheidstarief aan te nemen, zowel voor de bestaande transitleidingen als voor nieuwe transitinstallaties op basis van coherente en uniforme rentabiliteitsnormen.
Ik herinner u eraan dat de beslissing tot schorsing aan de CREG werd medegedeeld, samen met een brief waarin de volgende vragen werden gesteld.
Ten eerste, wat is het potentieel risico van delokalisatie van een bedrijf dat de voorkeur geeft zich te vestigen in een buurland, eerder dan de hoge transporttarieven te moeten betalen in België?
Ten tweede, wat is de incoherentie met betrekking tot het feit dat de kosten voor de Belgische consument hoger zijn dan voor een shipper die gebruikmaakt van de Belgische transitdiensten?
Ten derde, wat is de incoherentie twee verschillende transittarieven te hebben, de ene voor de bestaande leidingen en de andere voor de nieuwe leidingen? Hoe kan men immers op een geloofwaardige wijze twee verschillende tarieven voorstellen aan een shipper?
Ten vierde, en daarmee gelijklopend, hoe kan men verklaren dat een gemengd tarief, voor oude en nieuwe installaties, wordt aangeboden aan een shipper in plaats van een gemiddeld eenheidstarief?
Ten vijfde, wat zijn de mogelijke directe financiële impacten op Fluxys?
De transittarieven zijn gescheiden tarieven en zullen in geen geval doorgerekend worden aan de consument. Bovendien heeft de regering de CREG uitgenodigd om zo snel mogelijk de meest voordelige tarieven ten gunste van de Belgische consument aan te nemen.
De schorsing door de Ministerraad is ook niet in strijd met de Europese richtlijn. De Europese richtlijn wordt in de Belgische wetgeving onverkort uitgevoerd. De interpretatieve wet zal alleen meer duidelijkheid verschaffen, maar volledig in de lijn blijven van de Europese richtlijn.
Wat betreft de vragen van mevrouw Van der Straeten, het gemotiveerde besluit is bezorgd aan het Belgisch Staatsblad en zal zo snel mogelijk gepubliceerd worden. Momenteel ligt een ontwerp van interpretatieve wet ter verduidelijking van de doorvoertarieven voor advies bij de Raad van State, aan wie advies bij hoogdringendheid is gevraagd. Dat ontwerp van wet staat volledig los van de verkoop van Distrigas die ondertussen is doorgegaan.
09.05 Bruno Tobback (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de minister, in uw antwoord zitten minstens een aantal dingen waarmee ik het eens kan zijn. Ik blijf er echter bij dat het ontwerp van interpretatieve wet zoals het er nu ligt, de facto een inperking van de bevoegdheden van de CREG inhoudt, en dus met andere woorden nogal wat risico’s met zich meebrengt. Ik neem aan dat we die discussie nog verder ten gronde zullen kunnen voeren wanneer dat ontwerp ooit in het Parlement komt.
Ik blijf erbij dat het essentieel is, zeker met de huidige ontwikkelingen op de Belgische energiemarkt, dat er een zo sterk mogelijke regulator is die ook een zo sterk mogelijke bevoegdheid heeft. Ik heb de grootste twijfels bij de inhoud van de interpretatieve wet zoals ze er nu ligt.
09.06 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, ik heb het ontwerp van interpretatieve wet nog niet gezien. Het is voor advies bezorgd aan de Raad van State. Deze regering weigert echter om ontwerpen te bezorgen aan het Parlement op het moment dat ze ingediend worden bij de Raad van State. De heer Tobback heeft dus betere contacten dan ik.
09.07 Bruno Tobback (sp.a+Vl.Pro): Mag dat in het verslag, mijnheer de voorzitter?
09.08 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Ja, als de heer Tobback het ontwerp van interpretatieve wet mag zien, dan zou ik graag hebben dat de andere leden van de commissie dat ook mogen zien.
09.09 Freya Van den Bossche (sp.a+Vl.Pro): (…)
09.10 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Ja, dat is waar, een telefoontje naar de Raad van State of zo, maar dat doet er nu niet toe.
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw concrete antwoorden op mijn concrete vragen. Ik hoop wel dat dat besluit snel gepubliceerd wordt. Ik houd het Staatsblad in het oog. Ook vandaag heb ik het er niet in zien staan. Ik hoop dat het geen vijgen na Pasen worden – de CREG heeft maar een aantal dagen tijd om een andere beslissing te nemen – en dat wij pas nadien kunnen zien wat er in het besluit stond.
09.11 Paul Magnette, ministre: À propos des prix de transit, ce projet de loi dit simplement qu'ils doivent être fixés selon une logique de prix de marché, rien de plus, contrairement à Ecolo et les libéraux qui voulaient qu'on donne tous les paramètres et qu'il n'y ait finalement plus aucune marge pour la CREG.
Je pense qu'en fixant un principe de prix de marché et en laissant à la CREG toute la marge pour essayer de définir la façon de fixer les prix de marché, on la renforce. Cela ne concerne que les prix de transit; c'est totalement étanche par rapport aux prix de transport et cela va permettre à la CREG non pas de calculer des coûts cost plus mais des coûts un peu plus élevés qui permettent de dégager une marge d'investissement pour Fluxys. Cela me paraît tout à fait défendable.
09.12 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, dat zal wel, maar nu zijn wij over iets aan het discussiëren waarvan ik de tekst niet heb gezien. Laten wij dat debat dan voeren op het moment dat het ontwerp hier in het Parlement komt. Als u dat debat eerder wilt voeren, dan moet u het ontwerp ter beschikking stellen van het Parlement.
L'incident est clos.
10 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Klimaat en Energie over "windmolens en elektrische auto's" (nr. 5703)
10 Question de M. Peter Logghe au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les éoliennes et les voitures électriques" (n° 5703)
10.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de CO2-uitstoot moet ernstig verminderd worden. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door het elektrisch rijden te promoten. Het probleem bij elektrisch rijden is natuurlijk het oplaadprobleem. Er is slechts een kleine capaciteit. Dit oplaadprobleem kan alleen door een laadnetwerk worden opgevangen.
Een bepaald Californisch bedrijf heeft al een aantal staten, ook in Europa, overtuigd om in haar project te stappen. De klant koopt een auto zonder accu's. Die worden gehuurd op basis van een maandelijks bedrag. De stroom wordt per afname betaald. Analisten van de Deutsche Bank hebben berekend dat een elektrorijder met een gemiddelde afstand van 20.000 km per jaar maandelijks slechts een bedrag van 345 euro zou moeten betalen, alles inbegrepen: de aankoop van de auto, de huur van de accu's, de stroomvoorziening.
Israel en Denemarken zijn blijkbaar al zover dat zij zorgen voor een landelijk verspreid laadnetwerk en daarenboven zorgen voor een bijkomend belastingvoordeel voor de automobilisten die elektrisch gaan rijden.
Mijnheer de minister, kent u dit systeem van Project Better Place? Hebt u daarover een mening? Heeft de Belgische overheid interesse voor dit systeem? Wij zullen er toch alles aan moeten doen om de streefdoelen van propere en hernieuwbare energie te halen. Kan dit daarin passen? Kunt u ons een idee geven, als daarvoor interesse bestaat, in welke stadium de plannen voor België zich bevinden? Bestaat er ook interesse om een belastingvoordeel te geven aan automobilisten die elektrisch rijden? Zijn er momenteel andere pistes ter zake die worden bewandeld of onderzocht?
10.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, ik ken de ter sprake gebrachte structuur niet, maar wel het principe om de batterijen van een elektrisch voertuig te huren. Zoals elke ondersteuning om voertuigen te gebruiken die minder verbruiken en minder vervuilende stoffen uitstoten, is deze methode interessant. Men moet evenwel voor ogen houden dat elektriciteit moet worden geproduceerd en dat de milieukwaliteit ervan afhankelijk is van het productieproces.
In België vertegenwoordigt groene elektriciteit die wordt geproduceerd op basis van hernieuwbare energie momenteel slechts een klein deel van de totaal geproduceerde elektriciteit. Bovendien wordt over de uitstoot van vervuilende stoffen voor voertuigen op Europees vlak beslist. Deze normen worden herzien op basis van de technologische evoluties en de vereisten inzake luchtkwaliteit. De CO2-uitstoot die rechtstreeks verband houdt met het brandstofgebruik wordt momenteel niet gereglementeerd. Dat zal het geval zijn vanaf 2012. Daarom hadden de momenteel genomen maatregelen als doel de keuze voor voertuigen die weinig energie verbruiken, aan te moedigen door middel van stimulansen die verband houden met CO2-uitstoot.
Momenteel bestaan er geen specifieke maatregelen voor elektrische voertuigen. Het milieubeleid moet gebaseerd zijn op doelstellingen en normen en niet op technologische ondersteuning. Een welbepaalde technologie kan en moet worden ondersteund, maar deze ondersteuning moet worden gerechtvaardigd door de resultaten die hiermee worden bereikt. De incentives om voertuigen te gebruiken die minder CO2 uitstoten, liggen in deze optiek. De soort van ondersteuning voor voertuigen al naargelang van hun milieukenmerken, kan verschillende vormen aannemen. Voorheen bestonden de stimulansen voor voertuigen die minder CO2 uitstoten uit een belastingvermindering. Momenteel gaat het om een vermindering op de factuur. De incentive wordt onmiddellijk geïnd, waardoor de uitgaven bij de aankoop verminderen.
Op Europees vlak wordt momenteel gewerkt aan de reglementering van de energie-efficiëntie van voertuigen met een ontwerp van verordening inzake de CO2-uitstoot van voertuigen. Het is wenselijk dat de verschillende incentives voor schone wagens worden geanalyseerd. Er wordt momenteel gediscussieerd over een herziening van de fiscaliteit en de incentives betreffende de voertuigen, ten einde alle soorten van uitstoot en vervuiling in aanmerking te nemen.
10.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil nog een kleine aanvulling kwijt.
Ik hoor dat u op de hoogte bent van allerlei Europese plannen en voorstellen ter zake en dat men aan het herberekenen is hier en aan het reglementeren daar.
Het zou, mijns inziens, nuttig zijn dat de Belgische overheid haar licht opsteekt in Israël en in Denemarken om na te gaan waarom men daar tot dat systeem is overgegaan, waarom men kiest voor een landelijk laadnetwerk voor elektrische wagens en bovendien kiest voor een belastingvoordeel.
Ik denk dat dit alles te maken heeft met de CO2-uitstoot. U zegt dat het vanaf 2012 wordt gereglementeerd. Waarom beginnen we daar nu al niet mee?
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Hagen Goyvaerts aan de minister van Klimaat en Energie over "de stand van zaken rond de toepassing van het AREI aangaande keuring van particuliere elektrische installaties" (nr. 5707)
11 Question de M. Hagen Goyvaerts au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la situation relative à l'application du RGIE en ce qui concerne le contrôle des installations électriques domestiques" (n° 5707)
11.01 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, ik heb een vraag met betrekking tot de toepassing van het algemeen reglement op de elektrische installaties, in het bijzonder bij de keuring van particuliere elektrische installaties.
Tijdens de vorige legislatuur is een aantal pogingen ondernomen om eigenaars bij overdracht van de eigendom van een wooneenheid – een huis, een appartement of een studio – een conformiteitsattest aangaande de elektrische installatie van het betrokken pand te laten voorleggen. Dat conformiteitsattest zou worden afgeleverd door een erkend organisme. Daartoe werd op 20 april 2006 het KB van 1 april 2006 gepubliceerd, dat een wijziging aanbrengt aan het KB van 10 maart 1981 met betrekking tot het algemeen reglement op de elektrische installaties. In dat reglement staat het belangrijk artikel 271, dat vanaf 1 oktober 2006 van toepassing is op zowat 2 miljoen huishoudelijke installaties. Het voorziet erin dat particuliere installaties om de 25 jaar moeten worden gekeurd op hun conformiteit met het algemeen reglement, wat betekent dat de installaties die voor 1981 werden gebouwd, uiterlijk in oktober 2006 opnieuw gekeurd hadden moeten worden. In het koninklijk besluit van 1 april 2006 staat bovendien nog een artikel 276, waardoor de eigenaars een conformiteitsattest dienen voor te leggen.
Het was ook de bedoeling dat vanuit uw departement Energie over de wijzigingen een informatiecampagne zou worden gestart, met een nieuwe website, nieuwe documenten, een lijst van erkende organismen enzovoort.
Zoals ik al bij aanvang zei, mijnheer de minister, heeft uw voorganger, minister Marc Verwilghen, een aantal pogingen ondernomen om de zaak te klaren, maar hij heeft het geheel een aantal keren moeten uitstellen. Alles bleef zonder resultaat, waardoor er tot op vandaag een zekere onduidelijkheid over blijft bestaan. Daarom vond ik het nuttig en opportuun om u een aantal vragen voor te leggen. Ik heb u die tijdig bezorgd; voor de volledigheid van het verslag overloop ik ze even.
Ten eerste, kunt u mij de actuele stand van zaken geven aangaande het dossier? Hoever staat u daar nu mee?
Ten tweede, is daarover, sinds u in dienst bent als minister van Energie, overleg gepleegd met de vertegenwoordigers van de betrokken sectoren? Daarmee bedoel ik de notarissen, de eigenaarssyndicaten, de immobiliënsector, de keuringsorganismen enzovoort. Zo ja, wat is daarvan het resultaat geweest?
Ten derde, is er ondertussen al duidelijkheid over de toepassing van artikel 276, bijvoorbeeld bij openbare verkoop, maar vooral bij afgeleiden, zoals schenking, bij erfenis of bij verkoop met de bedoeling de betrokken wooneenheid te slopen? Dat was in het verleden nog niet duidelijk, maar misschien is daarover intussen wel wat helderheid geschapen.
Blijft het ook uw bedoeling om de wijzigingen in de reglementering op de elektrische installaties met terugwerkende kracht in te voeren, zoals aanvankelijk gepland?
Wanneer zal de regeling van kracht worden? Wat is het tijdskader?
Ten slotte, komt er alsnog een informatiecampagne? Hoe zal die worden opgevat door uw diensten?
Ik ben benieuwd naar uw antwoord, mijnheer de minister.
11.02 Minister Paul Magnette: Ten eerste, het KB van 1 april 2006 zal worden vervangen door een nieuw KB. De datum van inwerkingtreding blijft evenwel behouden op 1 juli 2008.
Ten tweede, wat het overleg met de betrokken sectoren betreft, ja, er werd met de belangrijkste belanghebbers een nieuw ontwerp van KB opgemaakt.
Ten derde, in het nieuwe ontwerp van KB werd rekening gehouden met al die elementen.
Ten vierde, neen, behalve indien algemeen zou blijken dat de veiligheid van personen en goederen in gevaar is.
Ten vijfde, het nodige wordt gedaan, opdat het nieuwe KB tegen 1 juli 2008 gepubliceerd zou zijn.
Ten zesde, wat de informatiecampagne betreft, neen, niet onmiddellijk. Bij de algemene directie Energie bestaat er een website met informatie over al de uit te voeren controles van huishoudelijke elektrische installaties. Anderzijds hebben de grootste belanghebbende actoren, zoals de notarissen, de immobiliënsector en de keuringsorganisaties de nieuwe controle reeds in 2006 en 2007 onder de aandacht van het publiek gebracht. Zij zullen dat nu opnieuw doen.
11.03 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Wanneer ik het goed begrijp, wenst u het KB gepubliceerd te zien tegen 1 juli, maar u wenst dat niet te doen met terugwerkende kracht. Dat heb ik uit uw antwoord begrepen. Het gaat dus niet in op 1 oktober 2006? U publiceert het op 1 juli 2008 en vanaf dan wordt het conformiteitsattest verplicht, maar niet voor de periode tussen 1 oktober 2006 en vandaag. U gaat dus niet terug in de tijd? Dat was namelijk het aanvankelijke opzet.
U bent in elk geval ook wat kort geweest in uw antwoord op de andere vragen. Wat de immobiliënsector en de keuringsorganisaties betreft, kan ik wel begrijpen dat zij in het verleden daaraan al enige aandacht hebben besteed. Ik ben zeer benieuwd of zij dat nu opnieuw zullen doen.
U geeft er weinig details over, maar ik meen uit uw antwoord ook begrepen te hebben dat zowel bij schenking, als bij erfenis, als bij verkoop met de bedoeling de wooneenheid te slopen, de conformiteitsattesten niet van toepassing zullen zijn. Dat was een verzoek of een verzuchting van de sector. U gaat daar dus op in. Op zichzelf is dat misschien niet slecht, want het maakte het voor de notarissen zeer ingewikkeld om die zaken af te handelen.
Wat uw informatiecampagne betreft, ik hoop dat men de weg vindt naar de webstek van uw departement Energie, want anders zal het een heel circus worden om de verplichting af te dwingen bij de verschillende eigenaars.
Ik dank u alvast voor de elementen van antwoord die u mij gegeven hebt.
L'incident est clos.
12 Vraag van mevrouw Freya Van den Bossche aan de minister van Klimaat en Energie over "het verbod van gezamenlijk aanbod" (nr. 5726)
12 Question de Mme Freya Van den Bossche au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'interdiction de l'offre conjointe" (n° 5726)
12.01 Freya Van den Bossche (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik sla de intro even over want die kent u inmiddels. Ik stel u graag onmiddellijk de vragen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de door u aangekondigde modernisering van de wet handelspraktijken, die overigens al een tijdje komende is? Hetzelfde geldt voor het vermelde rapport daarover.
Is er ondertussen advies uitgebracht door de Raad voor het Verbruik? Zo ja, kunt u mij meer vertellen over dat advies? Zo nee, wanneer wordt het verwacht?
Ten tweede, wat is uw standpunt betreffende het afschaffen van de regels inzake koppelverkoop zoals het rapport suggereert? Niet enkel het rapport doet deze suggestie maar ook een aantal organisaties zoals FEDIS en een van uw collega’s, de heer Van Quickenborne, die minstens een mildering suggereert. Bent u daar voor of tegen? Vindt u het noodzakelijk of aangewezen om dat verbod af te schaffen of eventueel te milderen wanneer u die modernisering doorvoert?
12.02 Minister Paul Magnette: Dank u, mevrouw Van den Bossche.
Een externe deskundige bij het departement Economie heeft een voorontwerp van wet voorbereid. Ik heb dit voorontwerp van wet op 18 maart aan de Raad voor het Verbruik voorgelegd en ik heb een advies gevraagd tegen eind juni 2008. Tot mijn spijt dien ik u aan te kondigen dat de voorzitter van deze raad mij zojuist op de hoogte heeft gebracht dat het hem onmogelijk zal zijn een advies binnen de gevraagde termijn uit te brengen.
In dit stadium wil ik niet vooruitlopen op het werk van het adviesorgaan dat een van pijlers is waarop de zoektocht naar de beste oplossing steunt. Bijgevolg wacht ik dit advies af om mij een definitieve mening over dit onderwerp te vormen.
Dit gezegd zijnde, er bestaan vandaag tal van uitzonderingen. Artikel 55 van de wet op de handelspraktijken voorziet onder meer in een uitzondering voor het gezamenlijke aanbod voor een globale prijs van verschillende producten of diensten die een geheel vormen, en dit zonder dat het begrip van geheel bij wet is bepaald. Concreet kunnen telefoondiensten, internet, televisie en/of intermediaire interactieve producten, die door verkopers die actief zijn in het domein van de telecommunicatietechnologie, via een geïntegreerde technologie worden aangeboden, mits bepaalde voorwaarden, zoals deze gedefinieerd in artikel 112 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, het voorwerp uitmaken van een gezamenlijk aanbod.
In dit geval zijn de voornaamste voorwaarden de mogelijkheid om deze diensten individueel, tegen een bepaalde prijs aan te kopen. Het is eveneens nodig dat het gezamenlijke aanbod een financieel voordeel oplevert voor de verbruiker. Men moet derhalve afstappen van de schijnheiligheid die erin bestaat te beweren dat het gezamenlijk aanbod totaal verboden zou zijn.
In afwachting van het advies van de raad denk ik dat wij zouden moeten overgaan tot een versoepeling van het verbod, maar wel geval per geval en onder bepaalde voorwaarden. Een alternatief voor het algemene verbod is het beter omkaderen van de koppelverkoop met het oog op een betere consumentenbescherming. Het past bijvoorbeeld te vermijden dat het gezamenlijke aanbod het aanbod zou verengen en dat de verbruiker verplicht wordt producten of diensten aan te schaffen waarvan hij geen gebruikmaakt. Hiertoe lijkt mij een veralgemening van de voorwaarden die voorzien zijn in artikel 112 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, voor het toegestane gezamenlijk aanbod een goede piste.
12.03 Freya Van den Bossche (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, er bestaan inderdaad - ik heb ook niet het omgekeerde beweerd - een aantal zinvolle uitzonderingen op het principiële verbod dat in de wet staat.
Wij wachten dat advies af. Ik begrijp dat u dat afwacht. Ik vind het ook niet onlogisch dat u wacht op het advies alvorens u een definitieve mening te vormen.
Ik vroeg ook tegen wanneer de voorzitter van de commissie Handelspraktijken verwachtte dat advies af te leveren als het niet op 30 juni is. Kent u de timing? U bent, hoop ik, van plan om een nieuwe datum af te spreken. Kunt u mij die dan ook laten weten?
L'incident est clos.
13 Vraag van mevrouw Freya Van den Bossche aan de minister van Klimaat en Energie over "de aangekondigde verbetering of herziening van de wetgeving betreffende de bescherming van de consument" (nr. 5727)
13 Question de Mme Freya Van den Bossche au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'annonce de l'amélioration ou de la révision de la législation relative à la protection des consommateurs" (n° 5727)
13.01 Freya Van den Bossche (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de minister, u zou niet enkel de wet betreffende de voorlichting en bescherming van de consument van 1991 maar ook andere wetgeving binnen deze legislatuur aanpassen en verbeteren. U verwijst in uw beleidsnota naar de wetgeving op de reiscontracten. Ik ben daar heel blij mee en ik denk dat het nodig is om die wetgeving aan te passen.
In welke zin wilt u de wetgeving aanpassen en binnen welke termijn? Neemt u daarin zelf een initiatief of wil u liever wachten op Europa, wat ik overigens niet zou aanraden in deze? Zult u bij het initiatief dat u plant, optreden tegen de toch wel omstreden prijssupplementen die de consument in de sector worden opgelegd?
13.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw Van den Bossche, de wet van 16 februari 1994 tot regeling van het contract tot reisorganisatie en reisbemiddeling is meer dan tien jaar oud. De wet realiseerde de omzetting van de richtlijn van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten. De wet is echter toe aan actualisering, onder meer gelet op de evolutie van de reismarkt en het ontstaan van nieuwe toeristische producten. Er zal rekening moeten worden gehouden met de interne markt, met de doelstelling van een betere consumentenbescherming en met de noodzaak tot vereenvoudigen en verbeteren van de regelgeving.
Tijdens de vorige legislatuur werd een studie toevertrouwd aan een universitair centrum. In de studie worden onder meer de reismarkt, de nieuwe toeristische producten en de nieuwe praktijken geanalyseerd en worden problemen geïdentificeerd die voortvloeien uit de huidige wetgeving. De studie werd vervoleindigd met een voorontwerp van wet.
Vooraleer een tekst voor te leggen aan de regering wens ik eerst de Raad voor het Verbruik te raadplegen over het voorontwerp van het universitair centrum en een consumentenatelier in te richten waar van gedachten kan worden gewisseld over de gevoelige problemen die verbonden zijn met het reiscontract. Rekening houdend met de huidige activiteiten in de commissie Handelspraktijken van de Raad voor het Verbruik, die nu bezig is met de wet op de handelspraktijken, zal ik waarschijnlijk het begin van volgend jaar moeten afwachten om het wetsontwerp aan de regering voor te leggen.
In overeenstemming met de richtlijn wil de wet de transparantie van de prijzen bevoordelen en staat ze prijssupplementen toe, voor zover de methode alsook de berekeningswijze ervan worden vastgelegd in de overeenkomst. Hoe dan ook is er geen enkele prijswijziging mogelijk op minder dan twintig dagen van de startdatum.
13.03 Freya Van den Bossche (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de minister, ik vind het goed dat er een voorontwerp komt en dat dat ook nog wordt besproken in een consumentenatelier. Dat is een goed idee. Het is ook goed de commissie voor de Handelspraktijken te vragen om een advies te formuleren maar toch dient men op te letten om niet te veel adviezen te vragen aan een commissie die niet gemakkelijk deadlines haalt. De commissie kreeg drie maanden om een ander advies te formuleren en zei dat dat echt niet voldoende is. Ik zou dus ook maar niet te fveel doorschuiven naar die commissie. Ik denk overigens dat het redelijk voorspelbaar is wie voor en tegen zal zijn wanneer het gaat om een aantal aanpassingen in de reissector.
Ik begrijp dat u begin volgend jaar ziet als het moment om uw ontwerp daadwerkelijk in te dienen. Dat is over zes maanden. Ik denk dat u die zes maanden hard zult nodig hebben om tot een akkoord te komen. Ik zal dan over enkele maanden een nieuwe vraag indienen.
L'incident est clos.
14 Vraag van mevrouw Freya Van den Bossche aan de minister van Klimaat en Energie over "de uitvoering van de wet van 15 mei 2007 betreffende de consumentenakkoorden" (nr. 5728)
14 Question de Mme Freya Van den Bossche au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'application de la loi du 15 mai 2007 relative aux accords de consommation" (n° 5728)
14.01 Freya Van den Bossche (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u weet dat de wet van 15 mei 2007 betreffende de consumentenakkoorden in de mogelijkheid voorziet om consumentenakkoorden af te sluiten binnen de Raad voor het Verbruik tussen consumentenorganisaties en beroepsorganisaties. Dat moet vooral uw leven vergemakkelijken, mijnheer de minister, omdat zij dan zelf onderling kunnen onderhandelen.
De wet van 15 mei bepaalt wel dat er een procedure binnen de raad moet worden gevolgd en dat deze in een huishoudelijk reglement moet worden vastgelegd. Pas als dat huishoudelijk reglement er is en in een KB wordt bekrachtigd, kunnen daadwerkelijk consumentenakkoorden tot stand komen. De beide kanten van de sector zijn blij met die wetgeving, met de mogelijkheid tot zelfregulering en om onderling tot akkoorden te komen.
Mijnheer de minister, ik vroeg mij af u dat huishoudelijk reglement inmiddels af had. Bestaat er al een KB? Zo ja, wanneer hebt u het bij de Ministerraad ingediend, of moet u het nog indienen? Zult u ervoor zorgen dat de mogelijkheid om consumentenakkoorden te sluiten snel werkelijkheid zal worden?
14.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, ik heb aan de Ministerraad van 18 april het ontwerp van KB voorgelegd houdende de goedkeuring van het huishoudelijk reglement van de Raad voor het Verbruik met betrekking tot de consumentenakkoorden. De raad heeft beslist zijn beslissing uit te stellen in afwachting van het protocol over de bevoegdheidsverdeling tussen de ministers van Economie, KMO en mijzelf. Dit protocol werd deze morgen gefinaliseerd. Bijgevolg schrijf ik dit punt opnieuw in op de agenda van de volgende Ministerraad.
14.03 Freya Van den Bossche (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dit is dus uw bevoegdheid? Een protocol van akkoord over bevoegdheden, daar word ik blij van. Kunt u ons dat protocol bezorgen, zodat het Parlement ook weet aan wie welke vraag te stellen? Ik ben daarmee zo blij dat ik niet meer weet wat te repliceren.
Misschien nog iets over de termijn. Bent u het met mij eens dat het dringend is?
14.04 Minister Paul Magnette: (…)
14.05 Freya Van den Bossche (sp.a+Vl.Pro): Prima.
L'incident est clos.
15 Vraag van mevrouw Freya Van den Bossche aan de minister van Klimaat en Energie over "de coördinatie van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken, de voorlichting en de bescherming van de consument" (nr. 5729)
15 Question de Mme Freya Van den Bossche au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la coordination de la loi du 14 juillet 1991 sur les pratiques du commerce et sur l'information et la protection du consommateur" (n° 5729)
15.01 Freya Van den Bossche (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag betreft de coördinatie van de wet op de handelspraktijken.
Er is de afgelopen jaren zoveel veranderd in consumentenreglementering dat de leesbaarheid van de wet, een degelijke wet wat betreft bescherming van de consument, bijzonder moeilijk is geworden.
Er staat een bijzonder zinvolle administratieve herziening van de wet in de steigers, met onder andere de herziening en aanpassing van de nummering van artikelen.
Er werd een ontwerp gemaakt van die gecoördineerde versie. Het advies van de Raad van State over dat ontwerp dateert van november 2007. Kunt u mij de stand van zaken geven? Hebt u al stappen ondernomen om dat ontwerp voor te leggen aan de Ministerraad en aan het Parlement?
15.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Van den Bossche, ik heb het coördinatiebesluit van de wet op de handelspraktijken in februari ondertekend. Dit dossier kon echter niet worden afgewerkt voor het einde van de voorlopige regering.
Ik heb bijgevolg een nieuwe versie van het besluit gevraagd aan mijn administratie. Zodra ik dat had ontvangen, heb ik het ondertekend en naar mijn collega belast met KMO gestuurd op 16 mei. Dit besluit vereist tevens de ondertekening van de minister van Economie.
15.03 Freya Van den Bossche (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het ligt dus nog bij minister Laruelle? De ondertekening zal dus deze maand nog kunnen gebeuren.
Mijnheer de minister, een goede truc is uw koninklijke besluiten meenemen naar de Ministerraad zelf en ze daar laten ondertekenen. Dan hebt u twee handtekeningen op een dag. Dit kan u ooit nog van pas komen.
Het incident is gesloten.
16 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'aide à la recherche et au développement des énergies alternatives" (n° 5736)
16 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Klimaat en Energie over "de steun voor het onderzoek naar en de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen" (nr. 5736)
16.01 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, vous avez annoncé le 26 mai qu'une contribution de 250 millions d'euros serait versée au budget de l'État par les producteurs d'électricité. Je ne reviendrai pas sur les péripéties de cette affaire. Vous avez également indiqué que cette somme servirait à soutenir les investissements dans les énergies renouvelables et dans les économiseurs d'énergie. Si tout le monde est désormais d'accord sur la nécessité de développer la recherche et la mise en production de ces énergies renouvelables, certains soulignent justement que le système de subsides et de prix garantis assurant la compétitivité de ces énergies écologiques peut aussi devenir contre-productif s'il n'est pas accompagné d'une veille permettant de l'adapter à la réalité du marché et d'une montée en compétitivité de ces énergies.
En effet, avec le temps, les progrès pour les fabriquer et la production à plus grande échelle, certaines énergies vertes deviennent à faible surcoût en regard des énergies fossiles. Aussi ne serait-il pas plus approprié de réorienter au fur et à mesure les attributions de financement de nouvelles initiatives porteuses d'un potentiel de croissance et ayant recours aux technologies de pointe mais qui ne pourront devenir rentables qu'à plus long terme, afin de les aider à supporter les risques de leur développement et stimuler ainsi l'innovation? Cela nous permettrait de diversifier et d'installer dans la durée les moyens de rechercher et de développer des énergies renouvelables.
Or, monsieur le ministre, si vous avez évoqué le versement annuel d'une contribution par les producteurs d'électricité, ces derniers n'ont pas confirmé vos propos. Pouvez-vous nous rassurer sur le versement de cette contribution annuelle?
16.02 Paul Magnette, ministre: Monsieur Flahaux, je ne reviendrai pas sur la question des 250 millions d'euros à verser au budget de l'État par les producteurs d'électricité nucléaire, étant donné que je me suis longuement exprimé sur le sujet jeudi dernier en séance plénière à la suite de la rétractation d'Electrabel.
Pour ce qui est de l'affectation des crédits, le débat n'a pas encore eu lieu en Conseil des ministres mais je proposerai que cette somme soit affectée à un fonds pluriannuel, soit un fonds pluriannuel existant, comme le Fedesco et le FRCE permettant d'investir dans la réduction de la consommation d'énergie, soit dans un fonds pluriannuel destiné à la recherche et aux investissements en soutien aux énergies renouvelables.
16.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Votre réponse me satisfait totalement. Je suivrai les développements avec attention.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 5776 de M. Flor Van Noppen est retirée.
17 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au ministre du Climat et de l'Énergie sur "une meilleure prise en compte de la recherche fondamentale dans les évolutions de la production automobile" (n° 5833)
17 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Klimaat en Energie over "een grotere rol voor het fundamenteel onderzoek in de ontwikkelingen van de autoproductie" (nr. 5833)
17.01 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, à Nogaro, dans le sud-ouest de la France, lors d'une compétition hors du commun entre automobiles futuristes qui a duré quatre jours – le Shell Éco-marathon -, les étudiants de la Faculté polytechnique de Mons en UrbanConcept, ceux du lycée technique provincial Stiévenart de Hornu et de l'école des arts et métiers d'Erquelinnes, inscrits dans la catégorie prototype, ont tenté de battre des records de distance avec un minimum de carburant possible (essence, diesel, LPG).
Si l'objectif est identique, les UrbanConcept sont des voitures proches de celles qui circulent sur nos routes, tandis que les prototypes ressemblent à des cigares roulants. C'est la preuve qu'il est encore possible de réduire la consommation de carburant par des moteurs automobiles: 894 kilomètres, soit moins de 10 centilitres aux 100 kilomètres pour le prototype mis au point par le lycée Stiévenart.
Bien évidemment, les performances de ces véhicules d'éco-conception, construits dans le meilleur respect de l'environnement, transposées à nos véhicules habituels forcément plus lourds, nécessiteraient une quantité plus importante de carburant. Néanmoins, cette épreuve laisse à penser que, face à la montée en puissance de la consommation d'énergies fossiles, de nombreuses réponses sont possibles et même nécessaires en vue de la réduire et donc d'en amoindrir les effets sur l'environnement tout comme sur le budget des ménages.
Aussi, monsieur le ministre, pouvez-vous nous indiquer quelles aides votre ministère apporte à cette recherche fondamentale dans le domaine de l'énergie?
Quelle en est la traduction en termes de politique industrielle automobile?
Des normes de plus en plus strictes sont imposées en Europe relativement à l'émission en CO2, et c'est très bien. Même si des progrès sont accomplis en ce domaine, les industriels se retranchent souvent derrière la lenteur de la recherche et ses coûts pour ne pas avancer plus vite. Ne pensez-vous pas qu'il est temps que le politique s'implique de manière plus volontariste dans le débat afin de voir les progrès technologiques se développer plus concrètement et plus fortement dans notre vie quotidienne?
17.02 Paul Magnette, ministre: Monsieur Flahaux, avant tout, je me dois de vous préciser que la recherche fondamentale relève des compétences de ma collègue Sabine Laruelle. Toutefois, je me permets d'éclairer le débat en signalant que des expériences comme le Shell Éco-marathon ne participent pas nécessairement de la seule recherche fondamentale. L'innovation est essentielle à ce niveau et si peu de PME développent des brevets, beaucoup en achètent dans ce but
La volonté politique de coordonner les efforts doit être renforcée pour assurer un véritable essor des "éco-innovations". Le Printemps de l'environnement discute en ce moment de ce point et formulera des propositions concrètes à cette fin.
S'agissant des performances des véhicules en termes d'émissions de CO2, vous vous rappelez que l'industrie automobile s'était engagée, conformément à la stratégie CO2 des véhicules, à atteindre une moyenne européenne d'émission des véhicules vendus égale à 140 grammes par kilomètre. En raison de l'absence de respect de ces accords volontaires par ce secteur, une législation européenne est en préparation pour pallier ce problème.
Les efforts des constructeurs en faveur de ces objectifs ont mené à diverses évolutions technologiques intéressantes, telles que l'injection de plus en plus précise, l'allégement des matériaux, les dispositifs hybrides et de récupération d'énergie. Cependant, les gains de ce développement ont plus souvent été utilisés pour améliorer des performances autres qu'environnementales telles que la puissance ou le confort des véhicules.
En tant qu'importatrice d'automobiles, la Belgique peut agir sur les politiques de la demande. Les pouvoirs publics exercent un rôle important d'exemple et d'impulsion via les marchés publics. Outre la circulaire sur le parc des cabinets ministériels, qui a été récemment renforcée à ma suggestion, la circulaire 307quater prévoit des exigences – notamment en termes de CO2 - pour les achats des véhicules des administrations. Elle sera très prochainement améliorée par ma collègue de la Fonction publique afin de prendre également en compte les émissions de polluants.
Il serait souhaitable d'influencer l'offre indirectement par le biais de marchés publics de technologies, et non plus seulement de produits. Les marchés publics actuels, dits "classiques", n'agissent que sur la demande des produits. Dès que ceux-ci sont mis sur le marché, les marchés publics dits "de technologies" engagent les pouvoirs publics comme partenaires à long terme avec l'industrie aux fins de développement et de mise sur le marché d'une technologie de pointe en phase précommerciale ou à l'état de niche, telle que les moteurs électriques hybrides, à hydrogène, à air comprimé, etc.
Par le biais de commandes publiques garanties, l'État offre ainsi un marché à ces technologies novatrices et assume une part du risque. Plusieurs pays européens se sont regroupés pour créer des partenariats dans le domaine susmentionné, ce qui permet de peser sur l'ensemble du cycle de vie des procédés et des produits.
La Belgique est actuellement absente de cette démarche et les résultats des débats en cours dans le cadre du Printemps de l'environnement pourraient encourager notre pays à entrer dans le peloton de tête européen.
Il est, en effet, indispensable, d'offrir à nos PME une compétitivité structurelle à long terme, durable et qui réponde aux nouveaux impératifs d'un marché globalisé. Il est également indispensable d'inscrire le tissu industriel belge dans des modes de production et de consommation plus durables, afin que notre pays reste compétitif à l'horizon de la prochaine "économie de la connaissance".
17.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, je ne peux qu'approuver votre réponse. Je sais que, grâce au Printemps de l'environnement en cours, vous pourrez présenter de nombreux projets, que nous suivrons d'ailleurs en commission également.
L'incident est clos.
- de heer Peter Logghe aan de minister van Klimaat en Energie over "de toekomst van de LNG-terminal van Zeebrugge" (nr. 5926)
- mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "het transitdossier" (nr. 5934)
- de heer Bruno Tobback aan de minister van Klimaat en Energie over "Fluxys" (nr. 5937)
- M. Peter Logghe au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'avenir du terminal GNL à Zeebrugge" (n° 5926)
- Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le dossier du transit" (n° 5934)
- M. Bruno Tobback au ministre du Climat et de l'Énergie sur "Fluxys" (n° 5937)
18.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de LNG-terminal te Zeebrugge. Ik ga onmiddellijk over tot de vraagstelling. Daar zit het essentiële in.
In het Belgisch Staatsblad van 21 februari 2007 werden kandidaten voor het beheer van het aardgasvervoersnet, het beheer van de opslaginstallatie en het beheer van de LNG-terminal uitgenodigd om zich bekend te maken. Zoals algemeen geweten oefent Fluxys momenteel het feitelijk beheer uit over transport, transit en opslag van de terminal.
Mijnheer de minister, ten eerste, kunt u meedelen hoeveel firma’s zich tot nog toe kandidaat hebben gesteld? Kunt u ons ook zeggen welke firma’s dit zijn?
Ten tweede, deze vraag is reeds voor een stuk beantwoord, want wij hebben in De Tijd reeds kunnen lezen over een optreden van Fluxys International. Kan u ons ook meedelen of Fluxys International, de nieuw opgerichte vennootschap, haar kandidatuur voor het beheer van de LNG-terminal te Zeebrugge reeds heeft ingediend?
Ten derde, hebben de CREG en de CBFA reeds hun advies afgeleverd betreffende het beheer van het aardgasvervoersnet? Kunnen wij dat inkijken? Is dat beschikbaar? Waar is dat beschikbaar? Kan u ons dit ter beschikking stellen?
18.02 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, ik heb een aantal specifieke vragen over Fluxys in het transitdossier.
Het regeerakkoord stipuleert heel duidelijk dat de regering voor onafhankelijke netbeheerders en voor een autonoom beheer van de vervoersnetten kiest, waarbij het aandeel van de producentenleveranciers onder de grens van 25% moet zakken.
Vorige week stelde u tijdens de plenaire vergadering – uw verklaring werd nadien zowel door De Tijd als door Knack overgenomen – dat het aandeelhouderschap van Fluxys International geen zaak van de regering maar van Suez en Publigas is.
Een dergelijke uitspraak is manifest in strijd met het regeerakkoord. Het beheer van de terminal in Zeebrugge is volgens de gaswet immers ook een deel van het netbeheer. Trouwens, in artikel 8 van de gaswet koos de wetgever voor een wettelijk monopolie van een bedrijf dat het beheer en alle activiteiten, gaande van transport en transit over opslag, van de LNG-terminal moet uitoefenen. Artikel 8 stipuleert natuurlijk niet dat Fluxys voornoemde activiteiten moet beheren. Op het moment dat voornoemde bepaling werd geredigeerd, had iedereen evenwel Fluxys in het achterhoofd en werd dus impliciet wel degelijk Fluxys bedoeld.
De ontwikkeling en de commercialisering van de capaciteit van de LNG-terminal aan een andere vennootschap dan Fluxys toevertrouwen, is bijgevolg in strijd met de wet.
Er werd hier ook op gewezen dat de minister, na advies van de CREG en de CBFA en na beraadslaging in de Ministerraad, de netbeheerder binnen de negen maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad officieel aanduidt. Volgens mij zou het slecht zijn voor Fluxys en voor de bevoorradingszekerheid van het land, indien een deel van Fluxys, met name de LNG-terminal, in handen van het Franse Suez komt, gezien de concurrentie met de andere LNG-terminals. Ik verwijs in dat verband naar de twee LNG-terminals die Gaz de France reeds bezit en naar een derde terminal die voornoemde onderneming in Duinkerken wil bouwen. Op die manier wordt rechtstreeks de concurrentie met Zeebrugge aangegaan.
Er werd ook verwezen naar het koninklijk besluit van 21 februari 2007.
Ik heb een aantal concrete vragen.
Mijn eerste vraag is meer algemeen over het transitdossier in zijn geheel. Klopt het dat de regering de Europese Commissie over het transitdossier heeft geconsulteerd? Klopt het dat het advies dat de regering aldus formeel of informeel bekwam, negatief is? Kan de minister de inhoud van het advies toelichten?
Ten tweede, wie heeft wanneer kandidaturen voor beheerder van aardgasvervoersnet, opslaginstallatie of LNG-installatie ingediend? Werd door de CREG en de CBFA reeds een advies gegeven? Wanneer werd het advies gegeven? Wat is hun advies ter zake?
Ten derde, is het correct dat Fluxys een leasingcontract voor de twee transitpijpleidingen Troll en VTn heeft? Wanneer lopen bedoelde contracten af? Hoeveel moet Fluxys op het einde van de contracten bijbetalen om eigenaar van de contracten te worden?
18.03 Bruno Tobback (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, in grote mate kan ik aansluiten bij de vorige vragen.
Kort wil ik citeren uit het regeerakkoord, waarin staat dat de regering resoluut kiest voor de onafhankelijkheid van de netbeheerders en voor een autonoom beheer van de vervoersnetten in België.
Dan hebben we het niet alleen over elektriciteit, maar evengoed over gas. In het geval van gas is de transporteur op dit ogenblik Fluxys.
De gasinfrastructuur in België omvat niet alleen leidingen, maar ook de terminal voor energie in Zeebrugge en de prachtig benoemde Huberator, de gashub, eveneens gevestigd in Zeebrugge, die eigenlijk de verdeling op het Belgisch net en de transit door België controleert. Zonder die infrastructuur betekent het Belgische gasnet op zichzelf niet veel, natuurlijk. In een krant omschreef iemand het deze week als volgt: het heeft geen enkele zin om de leidingen te controleren als iemand anders het bezit heeft van de kraan.
Het scenario waarbij bijvoorbeeld via Fluxys International al de toegangen tot het Belgisch gasnet gecontroleerd zouden worden door Suez-Gaz de France, is nefast voor de Belgische gasmarkt.
Mijnheer de minister, daarom heb ik twee concrete vragen.
In het kader van de interpretatie van uw regeerakkoord, beschouwt u de LNG-terminal en de hub in Zeebrugge als behorend tot het Belgisch transportsysteem voor aardgas?
Ten tweede, wat is de positie van uzelf en van de Belgische regering in verband met het scenario waarbij die delen van de aardgasinfrastructuur in handen van Suez-Gaz de France zouden blijven of komen?
18.04 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, de NV Fluxys diende als enige kandidaat op 21 mei 2007 zijn kandidatuur in voor de functie van de drie beheerders, zijnde als gecombineerd beheerder, zoals mogelijk volgens de wet.
De CREG had een advies verleend op 28 juni 2007 over de kandidatuur van de NV Fluxys en de NV Fluxys LNG als beheerders. De commissie voor het Bank- Financie- en Assurantiewezen heeft een advies verleend op 29 juni 2007. Op 18 september 2007 heeft Fluxys haar reactie op deze adviezen aan mijn voorganger bezorgd. De CREG heeft op 28 januari 2008 een advies gegeven op de wijzigingen aangevoerd door Fluxys.
Fluxys dient nog aan een aantal voorwaarden te voldoen, voor zij kan worden aangeduid als beheerder van het vervoersnetwerk en als beheerder van de opslaginstallatie. Voor de functie van beheerder van de LNG-installatie kan Fluxys niet worden aangeduid, omdat zij een constructievoorstel voorbereidt dat in strijd is met de gaswet van 12 april 1965.
Overeenkomstig artikel 8 punt 1 van de wet van 12 april 1965 zijn de NV Fluxys en de NV Fluxys LNG sinds 23 maart 2006 aangeduid als voorlopige beheerders van respectievelijk het vervoersnet, de opslaginstallatie en de LNG-terminal te Zeebrugge, tot een definitieve aanduiding van de beheerders volgt.
De Europese Commissie is niet geraadpleegd in dit dossier, omdat een consultatie niet nodig is en de Europese richtlijn helemaal wordt nageleefd. Fluxys Internationaal is nog niet opgericht en een definitieve beslissing over de LNG-terminal die uiteraard een onderdeel van het netwerk vormt, is nog niet genomen. Het is dus voorbarig hierover uitspraken te doen.
Fluxys least de Troll- en VTn-pijpleidingen van de NV Finpipe en heeft een optie tot kopen die contractueel is vastgelegd bij het begin van de leasingovereenkomst en waarvan de prijs uiteraard vertrouwelijk is.
18.05 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik zal het heel kort houden.
Veel blijft blijkbaar nog open. Ik hoor dat Fluxys International nog niet is opgericht. Mijnheer de minister, veel vragen worden beantwoord met “nog niet”. U gaf al een aantal gegevens, maar toch blijft bij mij de vrees van verlies van verankering en verlies van controle op de LNG-terminal. Suez, en dus voor een stuk Frankrijk, zal een dikke vinger in de pap krijgen en zal beslissen wie wel en wie niet met een schip naar de terminal komt. Frankrijk zal op de duur beslissen over de commercialisering van de capaciteit.
Wij zullen dat dossier in elk geval van zeer dicht blijven volgen. Als parlementslid hebben wij trouwens de plicht dat dossier van zeer dicht bij te volgen.
18.06 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik wijs op een beslissing van de Europese Commissie over de fusie van Gaz de France en Suez met betrekking tot Zeebrugge. Na lezing van de punten 61, 62 en 51, denk ik dat er voldoende marge is voor de politiek. Alle voorstellen waarbij Suez-Gaz de France onder de 60% zit en Publigas boven de 40%, zijn immers acceptabel voor Europa. Ik heb van u geen engagement gehoord om effectief onder die 25% te blijven.
In de huidige discussie, waarin alles aan alles wordt gekoppeld, inclusief de 250 miljoen, vraag ik mij af of er geen andere deal in de maak is en of het toch niet de bedoeling is via een bepaalde constructie Suez voldoende inspraak te geven over het beheer van het net. U geeft braaf antwoord op de vragen, maar u laat niet het achterste van uw tong zien. Ik denk dat het hier eens te meer gaat over achterkamertjespolitiek.
Er is ook een onnauwkeurigheid van mijn kant. Mijn vraag was: “Klopt het dat de regering de Europese Commissie heeft geconsulteerd voor het transitdossier en dat dit advies negatief is?” U hebt daarop geantwoord in het licht van mijn vraag. Het was echter onzorgvuldig van mijn kant niet duidelijk te expliciteren dat het natuurlijk ging om het globale dossier van de transittarieven. Ik zal die vraag echter opnieuw en nauwkeuriger indienen.
18.07 Bruno Tobback (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mevrouw Van der Straeten is, zoals gewoonlijk, heel vriendelijk en ik ben het niet met haar eens wanneer zij zegt dat de minister braaf heeft geantwoord op de vragen.
Op de eerste vraag – moet ik het regeerakkoord interpreteren dat daar ook de terminal en de hub bijhoren en dat wij dus voor die terminal en die hub volgens u daaronder dezelfde redenering van autonoom beheer met substantiële vertegenwoordiging van de publieke sector moeten verstaan – heeft u helemaal niet geantwoord. U heeft gezegd dat Fluxys International nog niet bestaat en dat al de rest dus voorbarig is.
Mijn vraag was een vraag naar de principiële uitgangspunten. Wat zijn in dezen uw principiële uitgangspunten? Het mijne is heel duidelijk, te weten dat wanneer u de controle over de toegang tot het Belgische net en tot de terminal en de hub uit handen geeft – ik hoop dat u dat niet zult doen voor 250 miljoen – u eigenlijk de hele Belgische energiemarkt verkoopt aan God weet wie ze zal mogen hebben; laten wij hopen dat het niet Suez-Gaz de France is.
Mijn vraag was er een naar uw principiële uitgangspunten en u heeft daar eigenlijk totaal geen antwoord op gegeven. Moet ik daaruit besluiten dat u in dezen geen principiële uitgangspunten heeft of dat u ze mij niet wilt meedelen?
18.08 Paul Magnette, ministre: J'ai répondu quant au principe. Cela en fait bien partie. Il faut donc en assurer l'indépendance.
Maintenant, je ne suis pas Publigaz. Je ne suis pas Daniel Termont. Je ne suis pas en train de discuter avec Suez sur l'actionnariat et sur l'échange qu'ils vont réaliser entre eux. Mon rôle sera de veiller à ce que l'indépendance soit assurée. Pour ce faire, d'autres méthodes existent, que j'examine à l'instant, quelle que soit la structure finale de l'actionnariat dans le scénario de discussion entre Suez et Publigaz.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 13.16 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 13.16 uur.