Commissie voor de Sociale Zaken |
Commission
des Affaires sociales |
van dinsdag 27 mei 2008 Namiddag ______ |
du mardi 27 mai 2008 Après-midi ______ |
Le développement des questions et interpellations commence à 14.30 heures. La réunion est présidée par Mme Camille Dieu.
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 14.30 uur. De vergadering wordt voorgezeten door mevrouw Camille Dieu.
01 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, over "het stijgend aantal zelfdodingen bij jongeren" (nr. 4574)
01 Question de Mme Sarah Smeyers au secrétaire d'État au Budget, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État à la Politique des familles, adjoint à la ministre de l'Emploi, sur "le nombre croissant de suicides chez les jeunes" (n° 4574)
01.01 Sarah Smeyers (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de
staatssecretaris, als
we de hoogst sensitieve kinderen in onze maatschappij mogen vergelijken met de
kanaries die vroeger in de steenkoolmijnen aangaven dat er gevaar dreigde,
zoals de therapeute An Michiels suggereert, dan wijzen die kinderen op een
zorgwekkend fenomeen in de maatschappij. Hoewel de meeste kinderen in ons land
schijnbaar niets te kort komen, wordt het aantal onder hen dat nood heeft aan
psychologische begeleiding steeds groter. Therapeuten en psychologen krijgen
steeds meer doodongelukkige kinderen over de vloer. Preventiecentra berekenden
dat een op tien Vlaamse tieners zichzelf pijn doet of een poging tot zelfdoding
heeft ondernomen. In België ontnemen twee en een halve keer meer jongeren zich
van het leven dan in Nederland. Dat zijn toch hallucinante cijfers. Als die
jongeren aangeven hoe het gesteld is met onze maatschappij, dan gaat het
allesbehalve de goede kant uit.
Sommige
psychologen concluderen zelfs dat die ongelukkige kinderen en jongeren vaak
gewoon nood hebben aan een warm nest thuis. Daar wringt net het schoentje: veel
vaders en moeders die voltijds werken, verliezen in hun zoektocht naar een
evenwicht tussen carrière en gezin vaak de race tegen de tijd.
Mijnheer
de staatssecretaris…
De voorzitter: (…)
01.02 Sarah Smeyers (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, in feite is dit een vraag aan de heer Wathelet.
De voorzitter: Dit is inderdaad een vraag aan de heer Wathelet, en niet aan mevrouw Fernandez-Fernandez.
01.03 Sarah Smeyers (CD&V - N-VA): Tenzij we dat onder de noemer
“handicap” kunnen plaatsen, maar ik denk niet dat dat het geval is.
Maar
misschien is dat niet erg, en kan ik gewoon mijn vraag voortstellen.
01.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Ik heb uw vraag al gelezen.
01.05 Sarah Smeyers (CD&V - N-VA): Daar ging ik van uit; ik had niets anders verwacht.
Mijnheer de staatssecretaris, aangezien u zelf ook vader bent,
durf ik ervan uitgaan dat dit onderwerp u ook na aan het hart ligt. U bent
ongetwijfeld ook al persoonlijk geconfronteerd met de moeilijke situatie van de
combinatie tussen carrière en uw gezin. Als kersvers staatssecretaris voor
Gezin staat u dus voor een enorme uitdaging. De mogelijkheid om werk op een
gezonde en evenwichtige manier te combineren met een gezin, wordt hoe langer
hoe minder vanzelfsprekend. Ik hoop dan ook dat u in uw beleid een speerpunt
wil maken van die combinatie van arbeid en gezin, een thema dat ook bij mijn
partij en het kartel CD&V - N-VA zeer gevoelig ligt.
Vandaar wil ik u de volgende vragen stellen. Hoe staat u tegenover het flexibeler maken van loopbanen waarin zowel vader als moeder nog meer dan nu tijdskredieten kunnen opnemen om de zorg voor hun gezin voor een bepaalde tijd voorrang te geven op hun werk? Wat vindt u van de idee om vaders in de opvoeding meer rechten en zelfs plichten toe te kennen zodat de opvoeding van de kinderen nog meer kan worden gespreid over vader en moeder?
Hoewel het in bijna alle gevallen iets is waarop ouders recht hebben, wordt ouderschapsverlof nu nog vaak als een gunst van de werkgever gezien in plaats van een verworven recht, zeker wanneer het om vaders gaat die tijd willen vrijmaken voor hun gezin. Niet alle werkgevers zijn even flexibel in het toekennen van ouderschapsverlof. Bent u van plan om hieraan iets te doen als staatssecretaris, eventueel in overleg met mevrouw Milquet?
Tegelijkertijd moeten wij ons realiseren dat systemen van tijdskrediet en ouderschapsverlof voor de werkgever en in het bijzonder voor KMO’s niet altijd eenvoudig, betaalbaar en haalbaar zijn. Zij kunnen voor een bepaalde tijd niet of minder rekenen op de aanwezigheid van hun personeel en dat valt niet altijd zomaar op te vangen. Wilt u er bij uw collega, mevrouw Milquet, op aandringen om hieraan tegemoet te komen of om in bepaalde compensaties voor de werkgevers, vooral dan de kleinere bedrijven, te voorzien?
01.06 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw Smeyers, ik dank u voor uw vraag.
Uw vraag vervoegt die van mevrouw Jansegers die ik op 17 april 2008 in plenaire vergadering heb beantwoord. Ik bevestig, voor zover nodig dat zelfdoding bij kinderen en jongeren een echt probleem is in België. De federale regering is niet de enige instantie die daarvoor bevoegd is. Dat neemt niet weg dat de confrontatie met de zelfdoding van een kind steeds vragen oproept.
De preventie is een communautaire bevoegdheid, zoals u weet. De financiële middelen die de regering kan vrijmaken om de ouders te helpen meer tijd met hun kinderen door te brengen, zullen natuurlijk niet alles oplossen maar kunnen toch een steentje bijdragen. Ik denk dat dit de redenering was van uw vraag. Meer tijd vrijmaken, zal niet alles oplossen maar het kan bijdragen tot een oplossing.
De algemene beleidsnota Gezinsbeleid, die ik voor de subcommissie Familie heb verdedigd, bewijst dat wij eraan moeten werken om de mensen te helpen werk en gezin beter te combineren. Het regeerakkoord wil de mogelijkheid onderzoeken om een systeem van loopbaanrekening op te zetten.
Ons regeerakkoord voorziet eveneens om in overleg met de sociale partners en na evaluatie het gebruik van de beide bestaande verlofsystemen te onderzoeken. Het lijdt geen twijfel dat deze aanpak eveneens de problematiek van de verdeling van de opvoedingstaken tussen de ouders zal aansnijden. Diezelfde uitwisselingen met de sociale partners moeten alle bedrijven, kleine en grote, met hun verschillende specificiteit, toelaten om betere formules te vinden om de ouderrol voor de vader en de moeder te vergemakkelijken.
Samen met u stel ik de rem op ouderschapsverlof voor vaders vast. Een sterkere communicatie naar de werkgevers dient in de plaats gesteld te worden opdat men zich bewust zou worden van de culturele blokkeringen die nu nog steeds bestaan inzake de rol van de vader.
Deze actieplannen worden beschouwd als het vervolg op de evaluatie door de sociale partners.
01.07 Sarah Smeyers (CD&V - N-VA): Mijnheer Wathelet, ik dank u voor uw duidelijk antwoord. Het is inderdaad zo dat het niet enkel een federale bevoegdheid is. Preventie is intussen een gemeenschapsbevoegdheid geworden. We hadden het er vooral over dat fundamentele maatregelen moeten genomen worden inzake de combinatie van werk en gezin.
Mevrouw Milquet heeft ook al gezegd dat zij er voorstander van is om het ouderschapsverlof uit te breiden en niet te beperken tot de eerste zes levensjaren van een kind. Eventueel zou men dit over heel de achttien jaar kunnen spreiden. Qua tijd zou men het aantal maanden ook kunnen uitbreiden. Het probleem van het hoge aantal zelfdodingen ligt vooral bij de adolescenten. Misschien is er juist daar meer nood aan een warm nest zoals ik het verwoord heb. De zorg van de ouders voor de kinderen kan misschien juist dan meer nodig zijn dan in de eerste levensjaren.
01.08 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Dat is natuurlijk een van de voorstellen die op tafel liggen. Nu moet dat verlof echt genomen worden vooraleer het kind zes jaar is. In verschillende sectoren is men al wat flexibeler. Dat hangt af van de onderhandelingen tussen de sociale partners. Het zou een goede maatregel zijn om die flexibele toepassingen wat breder te maken en de ouders meer flexibiliteit te bieden. Als de ouders geen noodzaak zien om zo’n verlof te nemen voor hun kind zes jaar oud is en het noodzakelijk wordt na enkele jaren, wanneer het kind 12 of 13 jaar oud is, is dat niet meer mogelijk. Dat is jammer want op dat moment is het misschien meer nodig om dat verlof te nemen voor het kind. Een beetje meer flexibiliteit daarin zou dus misschien een goed teken zijn voor de familie. Dat moet natuurlijk altijd in samenwerking met de sociale partners gebeuren. Daarvoor moeten er dus onderhandelingen zijn tussen de sociale partners. Dat is noodzakelijk.
01.09 Sarah Smeyers (CD&V - N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord, dat hetzelfde is als het antwoord dat mevrouw Milquet gaf.
Werd een dergelijke onderhandeling al gepland of plant u ze nog?
01.10 Staatssecretaris Melchior Wathelet: De onderhandelingen met de sociale partners zijn een bevoegdheid van mevrouw Milquet. Zoals gezegd in de algemene beleidsnota, zou het thema op de tafel van de sociale partners komen. Het moet onderhandeld zijn, wat mevrouw Milquet ook in haar politieke nota heeft geschreven. Dat ligt dus op tafel.
Op uw vraag naar een precieze kalender kan ik u geen duidelijk antwoord geven. De kwestie ligt echter wel op tafel.
01.11 Sarah Smeyers (CD&V - N-VA): Het is inderdaad het domein van mevrouw Milquet. Ik hoor evenwel dat er eensgezindheid over bestaat. Volgens mij is het een van de cruciale zaken om de problemen inzake zelfdoding tegen te gaan.
Ik blijf de zaak opvolgen.
L'incident est clos.
02 Vraag van mevrouw Maggie De Block aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de invloed van de invaliditeitsuitkering op de integratietegemoetkoming" (nr. 5126)
02 Question de Mme Maggie De Block à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "l'impact de l'indemnité d'invalidité sur l'allocation d'intégration" (n° 5126)
02.01 Maggie De Block (Open Vld): Mevrouw de staatssecretaris, ik wens u eerst een spoedig herstel. Als staatssecretaris, bevoegd voor invaliden, was het niet de bedoeling dat u zoveel empathie aan de dag zou leggen om hier in verband en met een steunkraag toe te komen. Het strekt u tot eer dat u vlug terug in het Parlement bent.
Ik heb een vraag over de invloed van de invaliditeitsuitkering op de integratietegemoetkoming. De alleenstaande invaliden ontvangen sinds 1 januari 2008 een uitkering van 53% in de plaats van 50% van hun vroegere loon. Elke bijkomende inkomst van een genieter van een integratietegemoetkoming wordt afgetrokken van het bedrag van de integratietegemoetkoming. Een integratievergoeding is een bijstandsvergoeding en moet volgens die criteria worden behandeld.
Voor sommige mensen betekent de verhoging van de vervangingsratio van 50% naar 53% echter dat zij hun integratietegemoetkoming verliezen en ook de voordelen die daaraan zijn gekoppeld, zoals het sociaal tarief voor gas en elektriciteit, het gratis abonnement van De Lijn enzovoort.
Mevrouw de staatssecretaris, bent u op de hoogte van het probleem dat een aantal invaliden door de goede maatregel van de opslag van 3% daarmee hun rechten op een andere uitkering of sociaal voordeel verliezen? Dat verlies is groter en weegt niet op tegen opslag van 3%.
Is het niet mogelijk om bij het optrekken van de voordelen ook na te gaan welke neveneffecten de maatregelen kunnen hebben op de afgeleide uitkeringen of voordelen?
Kan er een aanpassing komen van de geldende grensbedragen voor de andere uitkeringen? Als de grens met 3% wordt verhoogd, zouden wij die nefaste effecten niet hebben.
02.02 Staatssecretaris Julie Fernandez-Fernandez: Mevrouw De Block, de verhoging van de invaliditeitsuitkering die u aanhaalt, heeft alleen betrekking op een deel van de inkomsten waarmee rekening wordt gehouden voor de berekening van de integratietegemoetkoming. Als iemand een integratietegemoetkoming ontvangt, zal het recht van de persoon met een handicap pas worden herzien wanneer de inkomsten van die persoon met minstens 20% zijn verhoogd ten opzichte van het voorgaande kalenderjaar.
Een verhoging met 3% van de invaliditeitsuitkering zal geen gevolgen hebben voor het recht op de integratietegemoetkoming voor de personen die ze reeds ontvangen. De neveneffecten zijn dus onbestaande.
02.03 Maggie De Block (Open Vld): Mevrouw de staatssecretaris, ik weet niet hoe het komt dat dat dan toch gesignaleerd wordt door een aantal mensen. Wanneer ik daarover nog klachten krijg, zal ik zo vrij zijn ze naar u door te verwijzen.
02.04 Julie Fernandez-Fernandez, secrétaire d'État: Après avoir consulté l'administration, je vous invite à me transmettre les plaintes dont vous avez connaissance. Mes services vérifieront les informations.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. Christian Brotcorne à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "la qualité de vie des personnes handicapées mentales et de leur famille" (n° 5040)
03 Vraag van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de levenskwaliteit van mentaal gehandicapten en hun familie" (nr. 5040)
03.01 Christian Brotcorne (cdH): Madame la secrétaire d'État, j'espère tout d'abord que vous allez mieux, puisque ma question était prévue le jour où vous avez eu votre accident. Je constate qu'il subsiste quelques séquelles, mais ce sera vite oublié!
Cette question porte sur la situation des personnes handicapées mentales, qui ont pris connaissance de la déclaration du gouvernement et de l'accord conclu entre les composantes de ce dernier. Elles se réjouissent de certaines mesures relatives à l'emploi des handicapés ou à la reconnaissance du statut de l'aidant proche.
Néanmoins, un bémol est posé. Ainsi, les familles monoparentales, dont nous savons que le nombre augmente, doivent parfois compter avec la présence en leur sein d'une personne handicapée mentale. Les difficultés pour le parent isolé sont plus importantes en termes d'accès à l'emploi et de revenus. Dès lors, il s'ensuit une plus grande précarité. L'ANHAM (Association nationale d’Aide aux Handicapés mentaux) plaide en faveur d'une prise en charge suffisante et adaptée du handicap de grande dépendance.
Madame la secrétaire d'État, le gouvernement a-t-il réagi à cette prise de position, et si oui dans quel sens?
Par ailleurs, nous savons que ces questions sont aussi gérées par les entités fédérées. Quelles sont les mesures que vous avez prises depuis votre nomination en vue d'en discuter avec les différents niveaux de pouvoir, et selon quelles modalités? Quels résultats avez-vous éventuellement obtenus à ce jour?
Enfin, le gouvernement en général et votre secrétariat d'État en particulier comptent-ils inscrire à l'agenda politique cette question de la situation des familles monoparentales ayant sous leur garde une personne handicapée mentale?
03.02 Julie Fernandez-Fernandez, secrétaire d'État: Monsieur le député, je vous remercie pour votre question qui me donne l'occasion de réagir à la prise de position de l'ANHAM sur l'accord de gouvernement relatif à la qualité de vie des personnes handicapées mentales et de leur famille. Il est d'ailleurs prévu que je rencontre prochainement les responsables de cette association afin de m'entretenir avec eux des différents points repris dans leur communiqué.
Ainsi que le souligne cette association, le problème de la qualité de vie touche de manière transversale plusieurs compétences: fédérales, communautaires et régionales.
Comme je l'ai déjà annoncé, je compte relancer les conférences interministérielles. De nombreux thèmes transversaux pourront y être abordés en vue de répondre notamment aux questions soulevées par l'ANHAM.
La méthodologie des conférences interministérielles est importante. Je suis donc occupée à travailler à l'élaboration d'un règlement d'ordre intérieur que je proposerai très rapidement pour adoption. Je proposerai également que chaque entité puisse inscrire des points à l'ordre du jour, ce qui ne se pratiquait que trop peu sous l'ancienne législature. Une première réunion préparatoire a déjà eu lieu il y a une dizaine de jours.
La situation de grande dépendance sera l'objet d'un des trois groupes de travail au sein de cette conférence. La problématique des familles monoparentales fera partie des points qui seront abordés. En outre, la mise en place d'un statut social et fiscal de l'aidant proche fait partie, comme vous le savez, des priorités du gouvernement. Je demanderai à mon département de formuler des propositions concrètes à ce sujet et d'interpeller mes collègues compétents en la matière tant au niveau régional que fédéral.
Je suis bien consciente de la difficulté de développer des politiques transversales en ce domaine, mais sachez que je suis déterminée à mettre tout en œuvre pour mener à bien un certain nombre de projets et apporter des réponses aux préoccupations portées par l'ANAHM.
03.03 Christian Brotcorne (cdH): Je remercie Mme la secrétaire d'État pour sa réponse empreinte de beaucoup de volontarisme. C'est toujours agréable de s'en rendre compte. Nous attendons maintenant un calendrier précis ou au moins des solutions concrètes émanant de la conférence interministérielle pour approcher ce statut de l'aidant proche.
03.04 Julie Fernandez-Fernandez, secrétaire d'État: Nous travaillons en même temps sur la méthode et sur le règlement d'ordre intérieur et nous vous proposerons prochainement un programme.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
04 Question de M. Christian Brotcorne à la secrétaire d'État aux Personnes handicapées, adjointe à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "la Convention des Nations unies relative aux droits des personnes handicapées" (n° 5284)
04 Vraag van de heer Christian Brotcorne aan de staatssecretaris voor Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap" (nr. 5284)
04.01 Christian Brotcorne (cdH): Madame la présidente, madame la secrétaire d’État, c’est une question que je vais également poser à M. De Gucht, étant donné qu’il s’agit de la ratification d’une convention internationale signée en mars 2007 par la Belgique et qui concerne le droit des personnes handicapées. Vingt-quatre pays ont aujourd’hui ratifié ce texte, qui est entré en vigueur le 3 mai 2008, mais ce n’est pas le cas de la Belgique. J’ose cependant espérer que cela sera fait dans un proche avenir.
Dans cette convention, on liste une série de points pour lesquels les États signataires se mettent dans l’obligation d’œuvrer à l’amélioration des conditions d’existence des personnes handicapées, notamment: "la non-discrimination, la sensibilisation, l’accessibilité à la mobilité, le respect de la vie privée, l’insertion professionnelle, la participation à la vie politique et à la vie publique".
Il est vrai que notre pays a déjà pas mal légiféré en la matière, notamment au niveau des entités fédérées qui sont compétentes, comme nous venons de le rappeler dans la précédente question. Néanmoins, des progrès significatifs peuvent encore être accomplis. En outre, la prochaine ratification de la convention de l’ONU pourrait être l’occasion de réaliser, avec les Communautés et les Régions de notre pays, un large tour d’horizon de la matière, le texte de la convention étant finalement la base et le point de repère.
Dès lors, madame la secrétaire d’État, pouvez-vous m’indiquer si cette réflexion liée à la convention de l’ONU sera mise en œuvre ou si elle est déjà en cours, si possible dans le cadre d’une concertation avec les entités fédérées? Les problématiques du handicap sont-elles traitées de manière relativement semblable ou, au contraire, différentes entre les Régions qui composent notre État fédéral? Notre gouvernement fédéral a-t-il l’intention de faire du handicap un thème transversal? Je crois avoir retenu de votre précédente réponse que c’était bien le cas ou, en tout cas, vous affichiez une volonté affirmée. Des démarches seront-elles entreprises dans ce sens? Enfin, estimez-vous qu’une concertation avec le ministre de la Coopération est souhaitable, considérant notamment le fait que l'article 32 de la convention invite les États signataires à réorienter les programmes de coopération au développement pour qu’ils prennent en compte la situation spécifique des personnes handicapées?
04.02 Julie Fernandez-Fernandez, secrétaire d'État: Monsieur Brotcorne, je vous remercie à nouveau pour cette intervention qui traduit une préoccupation pour notre futur à tous et que je partage bien évidemment.
Comme vous le savez, la procédure de ratification de la signature de la convention par la Belgique est en cours. Je ne possède donc pas, de manière précise, toutes les réponses à votre interpellation qui est un peu prématurée.
Néanmoins, il va sans dire que la convention de l’ONU sur le droit des personnes en situation de handicap marque un tournant dans la façon dont le handicap est pensé. Il est pensé non plus comme un problème de bien-être social mais comme une question de droits humains, en reconnaissant que les barrières sociétales et les préjugés sont eux-mêmes des facteurs handicapants.
De plus, la convention contient de nombreuses dispositions en partie détaillées qui contraignent les pays à ne pas discriminer les personnes en situation de handicap et à favoriser l’égalité juridique et effective de ces personnes dans tous les domaines de la vie. Même si la Belgique, tant au niveau fédéral qu’au niveau des entités fédérées, dispose déjà d’un cadre légal bien étoffé en ce qui concerne les personnes en situation de handicap, cette convention la place elle aussi face à de nouveaux défis.
Ainsi, la convention prévoit clairement des principes généraux tels que le respect de la dignité intrinsèque, de l'autonomie individuelle, y compris la liberté de faire ses propres choix, et de l'indépendance des personnes. Cela comprend aussi la non-discrimination, comme vous l'avez rappelé, la participation et l'intégration pleine et effective à la société, le respect de la différence et l'acceptation du handicap comme faisant partie de la diversité humaine et de l'humanité, l'égalité des chances, l'accessibilité, l'égalité entre les femmes et les hommes, le respect des capacités évolutives des enfants en situation de handicap et le respect du droit de ceux-ci à préserver leur identité.
Vous le constatez, la convention induit intrinsèquement un travail transversal à tous les niveaux de pouvoir existant en Belgique. Le développement d'une politique réellement inclusive sera une de mes priorités en ce qui concerne le droit des personnes en situation de handicap au lendemain de la ratification de la convention par nos pouvoirs législatifs.
Quant à l'impact de la convention sur les politiques internes menées en faveur des personnes en situation de handicap, la compétence en matière d'intégration de celles-ci relève des Régions. À cet égard, il est à noter, par exemple, que l'Agence wallonne pour l'Intégration des Personnes handicapées et le "Vlaamse Fonds" ont été étroitement associés à toutes les étapes de l'élaboration de la convention et de nombreux apports ont été mis à contribution sur les plans national, régionaux et communautaires.
Le rôle des organisations représentatives et des instances de défense des droits des personnes en situation de handicap a aussi été non négligeable. Je pense notamment au "Belgian Disability Forum", membre du "European Disability Forum". La société civile et les administrations compétentes ont pris une part active aux débats et aux travaux de rédaction organisés au siège des Nations unies. Aussi, je continuerai à mobiliser ces forces vives afin d'alimenter une réflexion au niveau d'un des groupes de travail des conférences interministérielles en faveur des personnes handicapées qui prépare la mise en place, dès la ratification de la signature, des instruments déclinés dans le texte onusien.
Enfin, je serai bien évidemment attentive à la mise en place d'une concertation avec le ministre des Affaires étrangères dès la ratification de la convention par notre pays.
04.03 Christian Brotcorne (cdH): Madame la présidente, je remercie Mme la secrétaire d'État pour sa réponse. Je n'ai rien à y ajouter si ce n'est que je ne crois pas que la question était prématurée. Elle avait pour objectif de faire pression sur nos différents parlements et sur le ministre des Affaires étrangères. Vous me dites que vous allez relayer nos préoccupations auprès de lui pour faire en sorte que la Belgique ratifie assez rapidement un texte avec lequel nous n'avons aucune difficulté, alors que 24 pays l'ont déjà fait. Je pense que la Belgique devrait le faire le plus rapidement possible car rien ne vaut un texte ratifié pour le mettre effectivement en œuvre.
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Flor Van Noppen aan de staatssecretaris voor Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "de werking van het Directoraat-generaal Personen met een handicap" (nr. 5570)
05 Question de M. Flor Van Noppen à la secrétaire d'État aux Personnes handicapées, adjointe à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "le fonctionnement de la Direction générale Personnes handicapées" (n° 5570)
05.01 Flor Van Noppen (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, recent ben ik door verschillende mensen gecontacteerd die een klacht hebben over de logge en trage werking van het directoraat-generaal Personen met een Handicap. Zonder te verwijzen naar individuele dossiers wil ik toch één voorbeeld aanhalen.
Door een fout van de FOD Sociale Zekerheid verneemt iemand in februari van dit jaar dat hij plots, na jaren, geen aanspraak meer kan maken op een inkomensvervangende vergoeding of een integrale vergoeding. Er wordt verzet aangetekend tegen deze beslissing en al snel blijkt dat er een foute berekening gebeurd is bij de administratie. Het directoraat-generaal erkent deze fout onmiddellijk en belooft reeds eind februari om dit recht te zetten. Wij zijn nu echter reeds drie maanden verder en deze rechtzetting is nog steeds niet gebeurd. De betrokken dienst werd ondertussen verschillende keren gecontacteerd. Men vertelt daar steeds dat het dossier principieel is goedgekeurd maar nog moet overgezonden worden naar een andere dienst voor bevestiging. Telkens wordt er bij verteld dat dit nog maanden kan duren. De laatste keer sprak men zelfs van ergens in juli of augustus. Dit zou betekenen dat het rechtzetten van een administratieve fout gemaakt door het directoraat-generaal zelf een klein half jaar in beslag neemt. Dit kan volgens mij alleen het gevolg zijn van ernstige structurele problemen bij de betrokken diensten en is een aanfluiting voor een overheid die een efficiënte administratie als een van de kerntaken beschouwt.
Daarom heb ik volgende vragen.
Vindt u het normaal dat het tot een half jaar duurt alvorens de administratie de fouten die ze zelf heeft gemaakt rechtzet?
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat dergelijk onaanvaardbare termijnen in de toekomst worden vermeden?
05.02 Staatssecretaris Julie Fernandez-Fernandez: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Van Noppen, ik wil stellen dat ik het persoonlijk geval dat u aanhaalt ten zeerste betreur. Ik heb mijn diensten dan ook de opdracht gegeven om binnen de kortste termijn maatregelen te treffen zodat de betrokken persoon zo weinig mogelijk schade ondervindt.
Ik kan u meedelen dat de beslissing tot betalen in dit geval binnen de maand zal hervat worden.
Om gelijkaardige gevallen in de toekomst te vermijden zal mijn administratie het beste kwaliteitsniveau nastreven bij het nemen van beslissingen voor het toekennen van de tegemoetkomingen. Indien er fouten gemaakt worden, dienen deze zo snel mogelijk gecorrigeerd te worden.
De FOD Sociale Zekerheid heeft met de regering een protocolakkoord op basis van een handvest voor de klantvriendelijke overheid. Hierdoor wordt verder werk gemaakt van een nog beter bereikbare administratie waar de vragen van de gebruiker volwaardig en professioneel worden behandeld.
Deze grondige interne wijziging werd enkele maanden geleden opgestart en zal uitmonden in een efficiëntere behandeling van de aanvragen voor tegemoetkoming van personen met een handicap. Verder zijn het constant optimaliseren van methodes en werkprocessen, zoals een toenemende informatisering, digitalisering van documenten en een wijziging van het menselijk kapitaal, essentieel om aan de burgers prestaties met stijgende kwaliteit te kunnen garanderen.
Tot slot wens ik nog te benadrukken dat ik erover zal waken dat deze belangrijke inspanningen in concrete acties worden omgezet zodat de betrokken personen snel kunnen genieten van de vooruitgang van een steeds efficiënter werkende administratie.
05.03 Flor Van Noppen (CD&V - N-VA): Dank u, mevrouw de staatssecretaris, voor dit hoopgevende antwoord. Ik zal dit zeker blijven opvolgen. Meestal hebben de mensen die genieten van deze uitkering het financieel niet zo breed. Ik denk dat het noodzakelijk is dat uw diensten efficiënt werken.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La présidente: Mme Jadin n’étant pas présente, sa question n° 5134 est reportée.
- mevrouw Sarah Smeyers aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "een volwaardig sociaal statuut voor onthaalouders" (nr. 5104)
- de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de onthaalouders" (nr. 5473)
- de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de betoging van de onthaalouders voor een volwaardig statuut" (nr. 5497)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de toekenning van een volwaardig statuut aan de onthaalouders" (nr. 5503)
- Mme Sarah Smeyers à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "un statut social à part entière pour les accueillants d'enfants" (n° 5104)
- M. Jean-Luc Crucke à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "les accueillant(e)s d'enfants" (n° 5473)
- M. Stefaan Vercamer à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "la manifestation des accueillants d'enfants en faveur d'un statut à part entière" (n° 5497)
- M. Georges Gilkinet à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "l'octroi d'un statut complet pour les accueillant(e)s d'enfants à domicile" (n° 5503)
06.01 Sarah Smeyers (CD&V - N-VA): Mevrouw de minister, in uw beleidsnota Werk stelt u als minister van Werk voor werk te zullen maken van een volwaardig statuut voor onthaalouders die nu slechts van een beperkt sociaal statuut kunnen genieten.
Reeds in 2002 stelde de NAR expliciet dat het huidig statuut slechts een tijdelijke overgangsmaatregel kan en mag zijn. In maart 2008 ondervroeg ik minister Onkelinx hierover die net als u en ik voorstander is van een volwaardig statuut.
Het grootste obstakel dat een dergelijk volwaardig statuut in de weg staat, is de budgettaire impact ervan op de Gemeenschappen. Minister Onkelinx schatte de kostprijs op 22 miljoen euro waarvan ongeveer twee derde zal moeten worden betaald door de Vlaamse en een derde door de Franstalige Gemeenschap. Overleg over deze materie met de twee Gemeenschappen is dan ook meer dan noodzakelijk.
Bovendien moet, vooraleer de discussie ten gronde kan worden gevoerd, een aantal technische details afgebakend en gedefinieerd worden.
In haar antwoord tijdens de commissievergadering van 4 maart 2008 beloofde minister Onkelinx aan te dringen op snelle antwoorden van de Nationale Arbeidsraad.
Mijn vragen handelen dan ook over de huidige stand van zaken van al deze gesprekken en onderhandelingen die mevrouw Onkelinx heeft aangekondigd.
Heeft de Nationale Arbeidsraad u reeds een antwoord kunnen bezorgen over die technische zaken? Indien ja, kunt u mij dan hun bevindingen bezorgen? Indien neen, tegen wanneer verwacht u hun antwoorden?
Ten tweede, hoever staan de gesprekken met de Gemeenschappen? Ik heb van mijn collega in het Vlaams Parlement, mevrouw Helga Stevens, begrepen dat de Vlaamse Gemeenschap een studie liet uitvoeren door Kind en Gezin die voor haar als basis zal dienen om het gesprek met de federale overheid aan te gaan. Hoever staat men dan in de Franstalige Gemeenschap? Heeft men daar gelijkaardige initiatieven ontwikkeld?
Ten derde, de kosten voor een dergelijk sociaal statuut zijn omvangrijk. Hoe schat u de bereidheid van de beide Gemeenschappen in om die kosten, naar schatting 22 miljoen euro, te dragen? Hebt u een specifieke timing voor ogen waarbinnen de gesprekken met de Gemeenschappen zullen worden gevoerd en afgerond?
Hebt u een datum voor ogen tegen wanneer een volwaardig statuut zal worden gerealiseerd? Tegen wanneer wilt u het graag gerealiseerd zien?
Ten slotte, op Vlaams niveau lijken bepaalde mensen te suggereren dat de invoering van een volwaardig statuut misschien best geleidelijk kan verlopen omdat er binnen de groep van onthaalouders mensen zijn die blij zijn met het huidige statuut en die blijkbaar liever geen volwaardig statuut zien komen. Bent u voorstander van een geleidelijk traject met overgangsbepalingen of pleit u voor een moment waarop de totale omschakeling zal plaatsvinden?
06.02 Stefaan Vercamer (CD&V - N-VA): Mevrouw de minister, ook ik stel deze vraag naar aanleiding van de betoging van de onthaalouders in Brussel op 16 mei, waarbij u een delegatie van de onthaalouders ontvangen hebt, samen met uw collega Onkelinx.
Uit persberichten blijkt dat de delegatie zeer tevreden was over dat onderhoud, zeker ook omdat de engagementen die daar aangegaan zouden zijn verder gaan dan alleen maar een tijdschema zoals in uw beleidsbrief is vermeld. U wil blijkbaar zo snel mogelijk stappen zetten naar de realisatie van een volwaardig statuut. Er werd een eerste technisch overleg in het vooruitzicht gesteld voor juni, gevolgd door een overleg met de administraties.
In elk geval werd de verwachting gecreëerd dat er tegen 2011 een volwaardig statuut zal zijn. Daarom heb ik de volgende vragen.
Wat het overleg in juni betreft, met wie zal er worden overlegd? Welke timing en welk stappenplan zult u voorstellen om tot een volwaardig statuut te komen? Wanneer zal het volwaardig statuut voor onthaalouders gerealiseerd zijn? Samen met andere collega’s hebt u altijd gezegd dat de invoering gefaseerd zal moeten gebeuren. Waaraan zult u prioriteit geven in de fasegewijs realisering? Aan het volwaardige pensioen? Aan werkloosheid, betaalde vakantie, een vast loon of andere zaken? Welke prioriteiten zult u in die gefaseerde aanpak leggen?
06.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, nous avons tous été marqués par cette manifestation, et nous sommes tous soucieux que les accueillantes d’enfants à domicile acquièrent un statut complet.
L’accueil des enfants est une question importante pour les familles, mais aussi pour une politique de l’emploi et de l’égalité des chances performante. Ceci constitue plusieurs bonnes raisons de s’en soucier.
C’est un enjeu pour lequel toutes les entités de ce pays doivent se mobiliser, de la commune à l’État fédéral, en passant par les Régions et surtout les Communautés compétentes en matière d’accueil des enfants.
L’une des manières de faire avancer le dossier au niveau fédéral est d’améliorer le statut social des accueillantes d’enfants à domicile, dans la continuité de ce qui a pu être mis en place sous le gouvernement arc-en-ciel. Ce fut un premier pas. Elles bénéficient depuis lors de l’accès à l’assurance maladie, aux allocations familiales et, sous certaines conditions, à la pension. Néanmoins, elles restent toujours sans droit au chômage, ni pécule de vacances.
Leur accorder ce statut complet à l’égard de la sécurité sociale contribuerait à rendre la fonction plus attractive et à motiver plus de femmes ou même d’hommes à embrasser cette passionnante et utile carrière.
Vous les avez rencontrés lors des manifestations du vendredi 16 mai, avec Mme Onkelinx. Il semble qu’a cette occasion, vous ayez pris des engagements. Si tel est le cas et s'ils se concrétisent, ce serait évidemment une excellente nouvelle.
Madame la ministre, quels engagements ont-ils été pris à l’égard des accueillantes? Á quelle échéance un statut complet, c’est-à-dire avec droit au chômage et congés payés, pourra-t-il leur être octroyé? Quels moyens budgétaires sont-ils prévus?
Quels sont vos contacts avec les deux Communautés, afin de procéder à la finalisation du statut des accueillantes d’enfants? Quel est le calendrier de négociations sur le sujet? Quand la première réunion du comité de concertation qui pourra porter la question à l’ordre du jour aura-t-elle lieu?
06.04 Minister Joëlle Milquet: Mevrouw de voorzitter, ik heb inderdaad met mijn collega, minister Onkelinx, vorige vrijdag een delegatie van de onthaalmoeders ontmoet. Tijdens die vergadering hadden wij de mogelijkheid om hen aan ons engagement te herinneren. Ik herinner u eraan dat in mijn algemene beleidsnota een duidelijk engagement staat voor de onthaalmoeders, namelijk dat wij zeer snel een kalender wensen op te stellen voor een discussie, in het bijzonder met de Gemeenschappen en de Gewesten, om te komen tot een statuut van werknemer dat in een volledige sociale dekking voorziet en in een echt arbeidscontract met een vastgesteld loon.
Wij hebben afgelopen vrijdag een engagement genomen voor een specifieke methode. Ten eerste, wordt er een werkgroep opgericht, samengesteld uit vertegenwoordigers van de verschillende Gemeenschappen van ons land, vertegenwoordigers van de verschillende federale diensten die bevoegd zijn, en ook vertegenwoordigers van de sociale partners. Die werkgroep komt bijeen in de eerste week van juni.
La mission de ce groupe de travail, qui doit être également composé de représentants de l'ONE et de Kind & Gezin, sera triple. Son rôle sera, dans un premier temps, de procéder à l'analyse budgétaire avec les services concernés. Dans cette perspective, nous avons d'ores et déjà demandé à nos services de voir quel est le coût budgétaire estimé d'un assujettissement complet des gardiennes d'enfants en tenant compte de chacun des points évoqués. Nous voudrions donc avoir une prévision budgétaire claire, en tout cas, au niveau fédéral. Cela nous permettra de "phaser" – si je puis dire – le processus.
Son rôle sera aussi, sur base de cette analyse budgétaire, d'analyser, avec les Communautés, les différents scénarios possibles. L'objectif est de pouvoir, pour la rentrée de septembre-octobre, en tout cas pour l'automne, établir un rapport avec des propositions concrètes basées sur un "phasage" et une projection pluriannuelle. En effet, ce serait mentir que de prétendre que tout pourra être fait en une fois. L'engagement porte sur la législature. Le but est d'arriver à avoir un statut complet, au plus tard à la fin de la législature. Pour ce faire, nous devrons examiner, en collaboration avec l'ensemble des partenaires, la manière dont nous allons déterminer les différentes phases. Nous devrons également répondre à la délicate question relative aux prises en charge respectives en matière de financement.
Je rappelle qu'il s'agit ici d'un statut de sécurité sociale, que c'est une matière qui relève, notamment du département fédéral de l'Emploi et que, dès lors, il appartient au niveau fédéral de prendre en charge au maximum les frais qui y sont liés. Bien évidemment, je ne vois pas d'inconvénient à une prise en charge des Communautés dans la mesure où cela est réalisable pour ces dernières. Ce sera, en tout cas, un point dont il faudra discuter.
Mme Onkelinx et moi-même sommes – nous l'avons dit et répété – très désireuses d'arriver à atteindre cet objectif que le gouvernement estime également prioritaire. Le travail doit évidemment se faire en concertation et par étapes. Nous souhaitons aboutir à un premier résultat à l'automne.
Enfin, le groupe de travail se réunira, pour la première fois, la semaine prochaine.
06.05 Sarah Smeyers (CD&V - N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw zeer duidelijk en doelgericht antwoord. Ik ben echt blij te vernemen dat er in juni, dus al zeer snel, een eerste werkgroep zal worden opgericht.
Ik heb wel begrepen dat u in fases wilt werken om een geleidelijke overgang te bewerkstelligen. In september zal er wel klaarheid zijn over de verdere gang van zaken. Wij zullen dit opvolgen en in september kan er nog eens naar gepeild worden. Ik dank u voor uw duidelijk antwoord.
06.06 Stefaan Vercamer (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik ben zeer enthousiast over het antwoord van de minister. Ik hoop inderdaad dat we de volledige legislatuur kunnen volmaken om op het einde van ervan dat volwaardig statuut te kunnen bereiken. Ik wens u veel werkkracht en creativiteit om daarin te slagen.
06.07 Minister Joëlle Milquet: Ik hoop dat de legislatuur tamelijk lang zal duren. Anders is het niet mogelijk.
06.08 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Mon objectif était de faire confirmer, dans un rapport de commission, les engagements les plus précis possibles. Au début de votre réponse, j'étais un peu craintif quant au calendrier. Vous vous êtes engagée pour la fin de la législature. Attention, car celle-ci pourrait arriver vite! C'est une bonne raison pour avancer rapidement. De plus, cette problématique est liée aux politiques d'emploi et d'égalité des chances.
Vous l'avez dit, cela coûtera de l'argent. Vous vous êtes engagée à un cofinancement fédéral. Il faudra sans doute faire des arbitrages. Je ne reviendrai pas sur l'usage des titres-services pour la garde des grands enfants. Entre les deux, il me semble que la politique d'accueil des petits enfants, le renforcement du statut et donc du nombre des accueillantes d'enfants à domicile méritent toute votre attention et la priorité. Nous serons donc attentifs aux arbitrages budgétaires qui seront faits en la matière.
L'incident est clos.
07 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "het inzetten van kustredders buiten het hoogseizoen" (nr. 5210)
07 Question de Mme Sarah Smeyers à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "l'engagement de sauveteurs côtiers en dehors de la haute saison" (n° 5210)
07.01 Sarah Smeyers (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag dateert van toen het warm weer was, vandaar mijn inleidende zin.
De afgelopen periode waren de temperaturen zo goed dat tal van mensen naar de kust trokken om een frisse duik in de zee te kunnen nemen. Helaas zorgden, zoals telkens buiten het hoogseizoen, slechts twee gemeenten, Koksijde en Blankenberge, voor kustredders.
In de overige badsteden mocht er in principe niet in zee worden gezwommen. In de praktijk hanteerden de gemeenten een gedoogbeleid en dat werd ook zo gecommuniceerd in de media.
De burgemeesters van de kustgemeenten weerlegden de kritiek door te zeggen dat het voor hen te moeilijk was om in deze periode snel jobstudenten aan het werk te kunnen zetten als kustredders. Het systeem waarbij jobstudenten drieëntwintig dagen mogen werken binnen de vakantiemaanden juli, augustus en september en drieëntwintig dagen in de andere maanden, is inderdaad weinig flexibel wanneer men bijvoorbeeld maar een paar uren per dag kan of wil werken.
In uw beleidsnota Werk kondigt u al aan werk te willen maken van een hervorming van de regelgeving rond vakantiewerk en studentenwerk. Naar aanleiding van deze zaak wil ik u de volgende vragen stellen.
Vindt u het rechtvaardig dat de kuststeden een gedoogbeleid voeren, maar geen kustredders inzetten om de veiligheid van de baders te garanderen? Wat vindt u van het feit dat zij het moeilijk vinden van jobstudenten in de examenperiode die eraankomt inroepen als motivatie voor die beslissing? Bent u van plan in de hervorming van de regelgeving inzake studentenarbeid specifiek rekening te houden met deze groep van jobstudenten, wiens aanwezigheid niet zonder belang is en mensenlevens kan redden?
U moet waarschijnlijk nog overleggen over de hervorming van het vakantiewerk met de betrokken sectoren. Aan welke maatregelen denkt u echter zelf om de flexibiliteit en de inzetbaarheid van studenten te bevorderen?
07.02 Minister Joëlle Milquet: Mevrouw de voorzitter, collega Smeyers, de reglementering betreffende de studentenarbeid werd zodanig uitgewerkt dat ze zich richt tot alle studenten, zonder onderscheid te maken naar de natuur van de uitgeoefende activiteiten.
De wijzigingen die aan de reglementering worden aangebracht, vormen inderdaad het voorwerp van overleg met de sociale partners. Deze gesprekken worden momenteel gevoerd.
De sociale partners hebben zich al uitgesproken binnen de NAR maar hebben geen akkoord kunnen bereiken, zoals blijkt uit het advies van 27 februari 2008.
Ik zal dit dossier zonder taboes onderzoeken, maar zal in het achterhoofd een aantal veronderstellingen houden, waaronder het principe dat een student in de eerste plaats student is en pas nadien werknemer.
Het kan niet dat flexibiliteitsargumenten of het aanzetten tot werk het goed beëindigen van de studies in gevaar brengen.
De argumenten die door de sociale partners tijdens de debatten in de NAR naar voren werden gebracht, verdienen te worden onderzocht en beantwoord. Toch mag het systeem niet nutteloos complex worden gemaakt. Het moet aan alle betrokken partijen een maximum aan juridische zekerheid garanderen.
Mijn kabinet onderzoekt momenteel, in samenwerking met de bevoegde instanties, hervormings- en vereenvoudigingspistes van het huidige systeem. Voornoemde pistes zullen conform het regeerakkoord aan de sociale partners worden voorgelegd. Het is mijn doel om bedoelde hervorming op 1 januari 2009 te laten ingaan.
Tijdens de Ministerraad van vorige vrijdag beslisten wij dat wij zullen proberen om de resultaten van de hervorming van de studentenovereenkomsten vóór 15 juli 2008 klaar te hebben. Wij zijn nu bezig met de voorbereiding van de speciale, economische Ministerraad, die vóór 15 juli 2008 moet plaatsvinden. Ik hoop dat wij vóór voormelde datum met een echte hervorming klaar zullen zijn.
Wij werken nu dus hard om een oplossing te vinden. Tot nu toe werd echter geen akkoord tussen de sociale partners bereikt. Wij zullen echter proberen om nog een oplossing te vinden.
07.03 Sarah Smeyers (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, in afwachting van het akkoord over de hervorming wil ik nogmaals benadrukken dat de kwestie in de kustgemeenten, vooral tijdens het weekend, een echt probleem is.
Ik volg uw visie dat studentenarbeid niet ten koste van de studies van de student mag gaan. Het gaat evenwel enkel over zaterdagen en zondagen. Het gaat bij de kustredders bovendien dikwijls om reeds afgestudeerde studenten of sportleraren en leraren lichamelijke opvoeding die iets willen bijverdienen.
De opleiding tot kustredder is ook niet min en vraagt veel inspanningen van de student. Het moet dus een win-winsituatie zijn. Zij zouden moeten kunnen worden beloond, bijvoorbeeld doordat zij vanaf april ook in het weekend de mogelijkheid zouden krijgen om te werken, mits aanpassing natuurlijk van de regeling inzake studentenarbeid.
Het is natuurlijk uw sector niet, maar voor de veiligheid van de toeristen is de aanwezigheid van redders echter van groot belang, zodat ouders hun kinderen met een gerust hart in zee zouden kunnen laten spelen. Wij zien ieder jaar dat er in de periode vóór de grote vakantie en in de maand september toch nog verdrinkingen gebeuren. Ik besef ten volle dat België een koploper is inzake veiligheid in de zwemwateren, vooral in de Noordzee.
Wij zouden dit dus wel nog mogen uitbreiden, om mensenlevens te redden. Ik begrijp dat dit laatste niet binnen uw domein valt, maar de hertekening van de studentenarbeid kan er wel toe bijdragen. Ik hoop op een akkoord ter zake.
L'incident est clos.
- de heer Luk Van Biesen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de aanwervingsplicht van jongeren" (nr. 5266)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de terugvordering van niet-gerechtvaardigde socialebijdrageverminderingen bij werkgevers die de verplichting om jongeren aan te werven niet zijn nagekomen, en de eventuele financiële sancties" (nr. 5505)
- M. Luk Van Biesen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'obligation d'embaucher des jeunes" (n° 5266)
- M. Georges Gilkinet à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "la récupération des réductions de cotisations sociales indues auprès des employeurs qui n'ont pas respecté leur obligation d'engager des jeunes, et les éventuelles sanctions financières y afférentes" (n° 5505)
08.01 Luk Van Biesen (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de vice-eerste minister, mijn vraag gaat over de aanwervingsplicht van jongeren. De verplichtingen van werkgevers voor de aanwerving van jongeren via een startbaanovereenkomst zijn ten gevolge van verschillende wetswijzigingen geleidelijk afgezwakt. Volgens het Rekenhof wordt de aanwervingsplicht sedert 2004 niet meer echt gecontroleerd. Het gaat om de zogenaamde Rosettabanen.
De startbaanovereenkomst had oorspronkelijk de schoolverlaters op het oog, om te voorkomen dat zij in de werkloosheid verzeild zouden geraken. Voor bepaalde doelgroepen werd ook in een vermindering van de werkgeversbijdragen voorzien. Het Rekenhof stelde vast dat de FOD Werkgelegenheid een database heeft samengesteld en studies heeft gefinancierd over de werkgelegenheid bij jongeren, maar niet het verplichte jaarlijks statistisch verslag heeft opgesteld. De FOD heeft het beleid niet omgezet in doelstellingen of indicatoren waarmee de resultaten kunnen worden gemeten. De jaarlijkse evaluatie door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en door de Nationale Arbeidsraad kon niet conform de wet worden uitgevoerd. Doordat die evaluaties ontoereikend waren, had de wetgever geen zicht op de behaalde resultaten toen hij de wetswijzigingen doorvoerde. Uit onderzoek van de evolutie van de wet tot in 2006, blijkt dat de wijzigingen niet coherent zijn gebleven met de oorspronkelijke doelstellingen. De opgelegde verplichtingen aan werkgevers zijn immers geleidelijk afgezwakt. Het is gemakkelijker geworden om het quotum te behalen en de verlaging van de bijdragen is toegenomen.
Daarom heb ik de volgende vragen aan de minister.
Erkent de minister dat het dwingend karakter van de wet sterk is afgezwakt?
Kan de minister mij bevestigen dat de verplichtingen inzake de indienstneming van de jongeren werkelijk worden nageleefd?
Hoe gebeurt de controle? Kan de minister mij een stand van zaken geven?
Heeft de minister zicht op de impact van de verlaagde werkgeversbijdragen op de werkgelegenheid bij jongeren en de diverse doelgroepen?
08.02 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, j’interviens sur le même sujet, si ce n’est un pas plus loin, étant donné que nous avons déjà eu un débat en commission des Affaires sociales du mardi 13 mai 2008.
Madame la ministre, vous nous aviez alors confirmé la conclusion de la Cour des comptes relative à l’échec du Plan Rosetta lié au fait que des employeurs ne respectaient pas leurs obligations. Vous nous disiez également que l’État fédéral n’avait plus procédé à des contrôles du respect desdites obligations et que l’évaluation du système prévue par le cadre légal n’avait pas été réalisée.
Il en a résulté, depuis 2004, des réductions de cotisations sociales non justifiées ou, à tout le moins, non contrôlées. Il est dès lors pertinent de vous interroger, en tant que nouvelle ministre de l’Emploi, quant à leur récupération sous quelque forme que ce soit. De même, un régime de sanctions financières est prévu par la loi qu’on peut ou non envisager d’actionner.
Le 13 mai dernier, vos intentions m’ont semblé peu claires. Vous m’en excuserez et c’est la raison pour laquelle je vous interroge à nouveau aujourd’hui, quinze jours plus tard. Les services concernés auront sans doute pu vous communiquer des informations complémentaires.
Madame la ministre, une évaluation du montant des réductions de cotisations sociales non justifiées a-t-elle été réalisée? À combien s’élève ce montant année par année depuis 2004? Avez-vous l’intention de récupérer ces sommes auprès des employeurs qui n’auraient pas respecté leurs obligations? Le cas échéant, à quelle politique nouvelle seraient affectées les recettes consécutives à cette récupération? Enfin, pouvez-vous me confirmer vos intentions par rapport à la possibilité de sanctions à l’égard des employeurs en défaut avec la loi sur la convention de premier emploi?
08.03 Minister Joëlle Milquet: Ik dank u voor uw vragen. U heeft al kunnen vaststellen dat ik bij deze vragen heb stilgestaan tijdens het debat over de algemene beleidsverklaring en in de commissievergadering van 13 mei laatstleden.
Het huidige systeem lijkt verzwakt en wel om twee redenen. Enerzijds heeft de wetgever de toegangsvoorwaarden uitgebreid en verschillende vrijstellingen toegestaan, en anderzijds heeft het ontbreken van een gegevensoverdracht tussen de betrokken administraties, als het gaat over werkgevers die hun verplichtingen niet blijken na te komen, niet toegelaten de bij wet voorziene controle uit te voeren. Omdat er geen controles hebben plaatsgevonden, heb ik ook geen elementen die mij zouden kunnen aantonen dat de bij wet gestelde verplichtingen altijd werden nageleefd.
De algemene directie Toezicht op de Sociale Wetten van de FOD WASO voert momenteel een retroactieve controle uit voor de jaren 2004 tot 2007, op basis van gegevenslijsten van de RSZ. De doorgegeven gegevens voor de jaren 2004 tot 2007 betreffen 800 ondernemingen en 353 onder hen zouden niet in orde zijn.
Op 14 mei werd de lijst van de betrokken 353 ondernemingen overgemaakt aan de RSZ zodat deze laatste de maatregelen kan nemen zoals die bij wet voorzien zijn aangaande onrechtmatig toegekende verminderingen.
Vous voyez donc que l'intention est d'appliquer les sanctions à partir du moment où l'on dispose des éléments qui établissent l'infraction.
Pour l'année 2007, les données des deux premiers trimestres sont en cours d'analyse. Des 353 entreprises citées plus haut, 101 n'étaient pas en ordre pour ces trimestres. Les données pour les trimestres suivants seront bientôt disponibles et analysées.
En ce qui concerne les montants des réductions de cotisations qui n'auraient pas été justifiées, la question est prématurée. En effet, ce n'est que le 14 mai dernier qu'une liste d'employeurs ne respectant apparemment pas la législation a été transmise par le SPF Emploi à l'ONSS. Il faut maintenant un peu de temps avant que l'ONSS soit en mesure d'évaluer les montants.
En tout cas, je peux vous dire que s'il y a des infractions, la loi sera appliquée. Toutefois, ce n'est pas parce qu'il y a certaines infractions qu'on peut en déduire de manière globale que les employeurs ne respectent pas la législation.
Monsieur Gilkinet, vous m'interrogez sur l'affectation des recettes liées à cette récupération, elles seront affectées à la gestion globale, comme toutes recettes de cotisations sociales. Cette solution me semble correcte.
Par ailleurs, nous savons très bien qu'un grand débat est en cours au Conseil national du Travail sur une réforme liée à la simplification des plans d'embauche. Ce sujet a été considéré comme prioritaire pour le 14, 15, 16 ou 10 juillet 2008. Cette date semble en effet être devenue un moment stratégique et historique pour notre pays. On a donc demandé aux partenaires sociaux d'accélérer le travail.
Il s'agit d'un énorme chantier. C'est à cette occasion que nous verrons ce qu'on va faire des plans relatifs aux jeunes et notamment envisager de les étendre à d'autres publics-cibles.
Mon objectif n'est certainement pas d'affaiblir des mesures à l'égard des jeunes. Peut-être faut-il mieux les cibler et surtout les simplifier. Peut-être faut-il aussi envisager de mieux cibler le type des jeunes visés par le plan d'activation et pour lesquels on vient de déposer certaines propositions en vue d'une négociation avec les partenaires sociaux et les Régions. Des pistes existent donc pour adapter la réglementation actuelle.
On pourrait en discuter d'ici la fin du mois de juin car on va avancer en la matière. Je ne demande pas mieux que d'en discuter avec les parlementaires et de recevoir des avis pour avancer de la manière la plus consensuelle possible.
La présidente: Madame la ministre, je dois vous dire qu'en ce début d'après-midi, lorsque nous avons discuté de l'ordre des travaux, j'avais proposé ce thème mais je pensais que nous ne pourrions en débattre sérieusement avant septembre.
Étant donné que nous pensions remettre ce point à l'ordre du jour la semaine prochaine, nous allons l’indiquer et prévoir en juin un débat en la matière.
08.04 Joëlle Milquet, ministre: La deuxième quinzaine de juin me semble être un moment opportun.
La présidente: C'est très bien.
08.05 Luk Van Biesen (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, ik dank de minister voor haar antwoord en ik wens ook u te bedanken voor uw intentie om aan deze problematiek de nodige aandacht en een specifieke vergadering te wijden.
Het is tijd dat de federale wetgeving aangepast wordt, daar zij helemaal niet meer in lijn is met de arbeidsmarkt. Er zijn heel wat problemen voor bedrijven, vooral wat ICT en dergelijke betreft. Het percentage dat zij moesten bereiken door jongeren in dienst te nemen volgens het Rosettaplan, kunnen zij helemaal niet halen en nu worden zij beboet. De arbeidsmarkt is echter zodanig geëvolueerd dat zij het streefdoel niet kunnen bereiken.
Wij moeten de wetgeving ter zake dus herzien. Het heeft volgens mij weinig zin de huidige wetgeving aan te houden. Ik heb evenwel gehoord dat dit het voorwerp zal uitmaken van een bredere discussie in deze commissie. Ik verheug mij op die gedachtewisseling.
08.06 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, on avance dans le dossier puisque vous pouvez nous donner des chiffres qui montrent qu'un nombre important d'entreprises n'ont pas respecté leurs obligations. Plus de la moitié l'ont fait, donc voyons les choses de manière positive. Il me semble important d'appliquer la loi et sans acharnement. Si des réductions de cotisations sociales ont été injustement accordées, il faut les récupérer et elles bénéficieront au budget général de la sécurité sociale à qui cela ne fera pas de mal.
Pour le futur, nous sommes prêts à discuter avec vous de nouvelles politiques d'emploi par rapport à des groupes-cibles, dont les jeunes, cela me semble important. Il faut aussi tirer les leçons de la très mauvaise application de cette loi, comme je l'ai déjà dit le 13 mai. Il y a eu beaucoup d'effets d'annonce et de publicité autour de cette mesure originale et ciblée et il est un peu étonnant de constater que, très rapidement, on ne s'est plus préoccupé du fait qu'elle soit effectivement appliquée et évaluée. Je pense que ce n'est pas une bonne manière de gérer des politiques publiques. Ce rapport de la Cour des comptes est assez cinglant et ne doit pas nous rendre fiers de la manière dont cela a été géré. Tout au contraire, il faut reprendre les choses en main. S'il y a un nouveau dispositif, il faut absolument tirer les enseignements de la mauvaise gestion passée de cette convention de premier emploi.
L'incident est clos.
09 Vraag van mevrouw Meyrem Almaci aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de raad van beheer van het Centrum voor gelijke kansen en racismebestrijding" (nr. 5329)
09 Question de Mme Meyrem Almaci à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "le conseil d'administration du Centre pour l'égalité des chances et la lutte contre le racisme" (n° 5329)
09.01 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mevrouw de minister, ik heb een vraag in verband met de raad van beheer van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. Op 8 april 2008 is die voor het laatst bijeengeroepen. Er moet nu een nieuwe raad van beheer worden samengesteld.
De aanwezigheid van een raad van beheer is van groot belang voor de behandeling van klachten inzake racisme en gelijke kansen. Het feit dat er geen is, maakt het centrum in de feiten immobiel.
Dat is iets waarmee wij – en ik vermoed ook u – niet echt gelukkig zijn. Vandaar de volgende vragen, mevrouw de minister.
Op mijn eerste vraag heb ik eigenlijk al informeel een antwoord gekregen, namelijk of er al een nieuwe raad van beheer is aangeduid. Ik heb vernomen dat dit niet het geval is en dat de procedure loopt.
Is er al een datum gepland voor de definitieve aanduiding of verkiezing van die nieuwe raad van beheer? Indien dat niet het geval is, waarom is er nog geen datum? Indien wel, voor wanneer is die gepland? Is de procedure nog lopend? Hoe verloopt die?
Mijn laatste vraag gaat over de verenigbaarheid. In de wet wordt gesteld dat de functie onverenigbaar is met een functie als minister of volksvertegenwoordiger of voor mensen die werkzaam zijn op de FOD bevoegd voor vreemdelingenzaken. Maar de wet sluit bijvoorbeeld niet uit dat er kabinetsmedewerkers worden afgevaardigd.
Vanuit de geest van de wet vraag ik mij af of u de eventuele cumul door iemand die kabinetsmedewerker is, en die aanwezig zou zijn in de raad van bestuur, wenselijk acht of niet? Hoe staat u daartegenover? Hebt u er zicht op of er eventueel dergelijke kandidaturen zijn? Dat is een extra vraagje dat ik u wil stellen.
09.02 Minister Joëlle Milquet: Mevrouw Almaci, de wet van februari 1993 richt een Centrum voor de gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding op. Het koninklijk besluit van 28 februari 1993 bepaalt het organieke statuut van het Centrum.
De vernieuwing van de raad van bestuur van het Centrum is belangrijk. Die raad moet effectief vernieuwd worden omdat de leden voor 6 jaar benoemd zijn en de jongste benoeming dateert van april 2002. U hebt dus gelijk.
Het koninklijk besluit van 28 februari 1993 bepaalt dat de raad van bestuur uit 21 leden bestaat, waarvan er 14 aangeduid worden door de federale overheid – 7 van elke taalrol – en 7 door de deelstaten. Zodra ik in functie getreden ben, heb ik alle mogelijke contacten gelegd om de raad van bestuur zo spoedig mogelijk te vernieuwen. Ik wacht nog op de antwoorden van het Brussels Gewest en van het Vlaams Gewest.
Zodra ik een antwoord ontvang, zal dat punt op de agenda van de Ministerraad worden gezet. Ik wacht nog op een aantal namen van verschillende partijen.
Ik wil benadrukken dat het centrum nog steeds de doelstellingen van de laatste raad van bestuur van 8 april laatstleden vervult. De hernieuwing van de raad van bestuur is nog aan de orde. Als minister van Gelijke Kansen wil ik in een goede verstandhouding met het centrum samenwerken. Ik ben ervan overtuigd dat de vernieuwing van de raad van bestuur zal bijdragen tot de voortzetting en de opvoering van de strijd tegen alle vormen van discriminatie.
Voor het aanduiden van de leden van de raad van bestuur ben ik van mening dat wij zouden moeten opteren voor het criterium van de onafhankelijkheid. Daarom is het beter als wij voor het centrum geen lid van het kabinet aanduiden. Er zijn geen specifieke maatregelen om de verschillende leden aan te duiden. Het staat ons vrij om eender wie aan te duiden, maar ik verkies toch de onafhankelijkheid van de leden, alsook mensen uit het middenveld.
09.03 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik ben zeer blij met uw antwoord. De procedure is dus lopende. U wacht nog op een aantal antwoorden van partijen van het Brussels en Vlaams Gewest. Daarna komt het op de Ministerraad.
Ik ben ook zeer blij met uw principiële houding ten opzichte van de kandidaten van de raad van beheer. Hun onafhankelijkheid is belangrijk. Dat was ook de geest van de wet. Diezelfde wet sluit kabinetsmedewerkers inderdaad niet uit. Het wordt wel problematisch als er kabinetsmedewerkers aanwezig zouden zijn van die departementen die bevoegd zijn voor thema’s die het centrum behandelt. Dat ligt gevoelig. Ik vertrouw erop dat u in dergelijke gevallen dezelfde geest zult uitdrukken en meer onafhankelijke leden zult aanduiden. Ik hoop dat de raad van bestuur snel zal worden aangesteld en snel in werking zal treden en dat het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding volledig in orde zal zijn met de statuten.
L'incident est clos.
La présidente: Les questions nos 5392, 5615 et 5624 de M. Baeselen sont reportées.
10 Vraag van mevrouw Sofie Staelraeve aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de onmogelijkheid voor werkgevers om dienstencheques als bonus aan hun werknemers aan te bieden" (nr. 5421)
10 Question de Mme Sofie Staelraeve à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "l'impossibilité pour les employeurs de proposer des titres-services comme bonus à leurs travailleurs" (n° 5421)
10.01 Sofie Staelraeve (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, wij hebben het hierover vorige week ook al even gehad. Een aantal werknemers ontvangt maaltijdcheques van hun werkgever. In het raam van de combinatie van arbeid en gezin kunnen sommige werknemers misschien meer gebaat zijn bij het ontvangen van dienstencheques, die zij dan kunnen inruilen tegen bepaalde diensten bij hen thuis, bijvoorbeeld poetshulp of strijkhulp.
Het kan een nuttig extra legaal voordeel zijn voor de mensen in de plaats van de financiering van voedingsmiddelen als aanvulling op het loon. Bovendien worden maaltijdcheques meestal ingewisseld in warenhuizen. Zij schieten dus enigszins hun oorspronkelijke doel voorbij.
Er is ook sprake van een uitbreiding van het gebied van de dienstencheques. Het leek mij een goed idee om in die mogelijkheid te voorzien, zodat dienstencheques voor een stuk kunnen tegemoetkomen aan de combinatie arbeid en gezin, zeker voor tweeverdieners en zeker voor mensen met kinderen, om de thuistaken wat kunnen verlichten.
Overweegt u om werkgevers die dat wensen de mogelijkheid te geven om dienstencheques aan te bieden aan hun werknemers? Zult u op korte termijn onderzoeken of dat haalbaar is? Plant u daarvoor een aantal acties? Zo ja, in welke concrete timing voorziet u? In welke modaliteiten voorziet u ter implementatie?
10.02 Minister Joëlle Milquet: Mevrouw Staelraeve, ik dank u voor uw vraag. In uw voorstel zijn het de werkgevers en niet de werknemers die daarover beslissen. Momenteel wordt enkel een identificatienummer toegekend aan de particulier die de bestelling doet. Dat is al een eerste, technisch probleem.
Een bestelling door een werkgever veroorzaakt problemen. Een particulier kan een fiscaal voordeel genieten – 30% fiscale aftrekbaarheid, met een maximum van 354 dienstencheques per jaar – op het totaal van de gebruikte cheques. Bovendien kan de cheque enkel gelden voor de werknemer zelf als die als dusdanig geïdentificeerd wordt. Hij kan er geen naasten, ouderen of zieken van laten genieten. Tenzij door wijziging van het systeem van de cheque, wat altijd mogelijk is, zie ik niet in hoe een werkgever een cheque zou kunnen afleveren aan zijn werknemer, zoals bijvoorbeeld een cadeaucheque. Wij kunnen natuurlijk die reglementering wijzigen.
Er is bovendien nog een ander probleem.
Het dispositief van de dienstencheque berust voor een groot deel op openbare financiering. Werkgevers toelaten hun werknemers met dienstencheques te verlonen, komt neer op een subsidie van de werkgevers voor de betaling van hun werknemers, wat mij niet opportuun lijkt.
De idee is interessant. Daarover kunnen wij een debat voeren. Wij moeten echter ten minste aanvaarden dat in de huidige omstandigheden de werkgever de volledige prijs moet betalen. Het kan natuurlijk niet dat de Staat in de geschetste omstandigheden een subsidie moet betalen. Wij kunnen over het idee dus een debat hebben. De werkgever moet in dat geval echter de volledige prijs van de dienstencheque betalen en mag dus niet door een subsidie van de federale Staat worden bekostigd.
10.03 Sofie Staelraeve (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik noteer dat u wel iets in de idee ziet, maar dat in dat geval minstens de reglementering moet worden aangepast. Het kan ook niet zijn dat de werkgevers het verlonen via dienstencheques volledig gefinancierd krijgen.
Wij kunnen het debat daarover voeren. Ik ga graag op de uitnodiging in.
Momenteel plant u echter geen concrete acties op bedoeld terrein. U hebt geen plannen met uw kabinet om rond de kwestie actie te ondernemen.
10.04 Minister Joëlle Milquet: Op dit ogenblik denken wij na over een wijziging van sommige aspecten van het systeem van dienstencheques. Wij hebben al een aantal nieuwe maatregelen getroffen. Wij zijn van plan om nog andere wijzigingen door te voeren. Uw voorstel is dus een onderwerp van discussie.
10.05 Sofie Staelraeve (Open Vld): Het voorstel kan dus eventueel als denkpiste worden meegenomen voor de wijzigingen die u plant. Kan u op de wijzigingen een tijdspad plaatsen?
10.06 Minister Joëlle Milquet: Ik ben bereid om met mijn kabinet een overleg met de sociale partners te plegen, ook over het bedoelde onderwerp. Wij hebben immers ook nog andere onderwerpen van discussie voor de uitbreiding van het systeem van de dienstencheques, bijvoorbeeld het toezicht op de verschillende ondernemingen. Wij kunnen uw vraag of voorstel evenwel op tafel leggen en er een gesprek met de sociale partners over hebben.
La présidente: Je voudrais intervenir dans ce débat pour dire que ce problème devrait être discuté au sein de la commission. Il vous sera ensuite loisible de déposer une proposition de résolution. Permettez-moi, en tout cas, d'exprimer mes réserves. En effet, je ne crois pas que l'on puisse induire à partir d'une question orale le comportement d'un ministre sans en débattre ici.
Je vois que Mme Lejeune m'approuve.
10.07 Josée Lejeune (MR): Je rejoins la position de la présidente, à qui il revient de convoquer une réunion pour inscrire le point à l'ordre du jour.
La présidente: … Si l’on dépose une proposition de résolution.
10.08 Josée Lejeune (MR): Exactement.
10.09 Sonja Becq (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik heb in dit Parlement geleerd dat men volgens de regeling van de werkzaamheden niet mag onderbreken tijdens de behandeling van een mondelinge vraag. Als men een debat wil opstarten, moet de minister een initiatief nemen of moet iemand een voorstel of een resolutie indienen. Dan kunnen we daarover een debat hebben. Anders moeten we de regels veranderen en dan kunnen we allemaal vertellen wat wij denken van de idee dat dienstencheques een bijkomend sociaal voordeel zijn. Ofwel onderbreken we niet.
Ik wil hierover graag duidelijkheid krijgen. Wij gaan hier niet het debat aan of anders doen we het voor al de vragen. Ik zou af en toe ook graag inpikken op andere vragen. Het debat zou dan misschien veel levendiger zijn. Nu vraag ik mij vaak af of het wel nodig is dat ik naar hier kom, want ik mag toch niets zeggen.
10.10 Guy D'haeseleer (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, ik vraag mij af wat er verkeerd aan is als mevrouw Staelraeve in het raam van een mondelinge vraag een suggestie doet en mevrouw de vicepremier daarop antwoordt dat ze die suggestie ter bespreking aan haar kabinet zal meedelen. Ik zie niet in waarom dat verboden zou zijn. Het is volgens het Kamerreglement wel verboden dat iedereen zich begint te bemoeien met de vraag van mevrouw Staelraeve.
L'incident est clos.
11 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de loonkloof" (nr. 5533)
11 Question de Mme Sonja Becq à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "l'écart salarial" (n° 5533)
11.01 Sonja Becq (CD&V - N-VA): Equal Pay Day is voorbij, maar dat neemt niet weg dat de problematiek belangrijk blijft en dat ook belangrijk blijft op welke manier een en ander in verband met de loonkloof tussen mannen en vrouwen wordt opgevolgd. Het Instituut voor Gelijkheid van Mannen en Vrouwen heeft hieraan een onderzoek gewijd. In dat onderzoek is tot uiting gekomen dat er een aantal verklaarbare en niet-verklaarbare factoren zijn. 46% van de factoren die de onderzoekers hebben aangehaald, is effectief verklaarbaar. Iets anders is uiteraard of ze ook aanvaardbaar zijn. Het zou te maken hebben met professionele kenmerken, gezinssituaties, individuele kenmerken en dergelijke meer.
Een van de eerste aanbevelingen van het instituut is om gebruik te maken van een analytische functieclassificatie. Uiteraard komt dat naast maatregelen om gezin en werk beter te combineren.
Mijn vragen zijn heel concreet. Zijn er al sectoren, mevrouw de minister, waarin een dergelijke analytische functieclassificatie werd uitgewerkt? Welke zijn de sectoren waar zulks gebeurde?
Heeft dat ook effectief gevolgen gehad? Is dat onderzocht voor de loonbepaling in de classificatie? Hebt u zicht op het effect van een dergelijke analytische loonclassificatie op de verklaring van dat loonverschil?
Er wordt wel verwezen naar werk als een van de factoren van verklaarbaarheid maar ik weet niet of de functieclassificatie die volledige lading dekt. Wat zijn de kosten van zulk een onderzoek of het opmaken van zulk een analytische functieclassificatie en de implementatie ervan in bepaalde sectoren? Acht u het wenselijk dat verder te stimuleren en op welke manier? Ik heb mij laten vertellen dat het opstellen en invoeren van zo’n analytische functieclassificatie een serieus kostenplaatje heeft. Is dit een weg die wij verder moeten opgaan? Zijn die dingen determinerend genoeg om er effectief aan te werken en op die manier de loonverschillen te kunnen wegwerken?
11.02 Minister Joëlle Milquet: Uit de inventarisatie van
1 september 2005 blijkt dat een minderheid van de paritaire comités
over een echte functieclassificatie beschikt. Dit aantal wordt nog kleiner
wanneer wordt gekeken naar het bestaan van een analytische
functieclassificatie. Slechts 8 sectoren hadden een analytische
functieclassificatie. 20 andere paritaire comités beschikken over een
seksneutrale, niet-analytische functieclassificatie. Op 1 januari 2008 waren er 99
paritaire comités en 73 paritaire subcomités.
In het kader van het IPA voor 2007 en 2008 verbinden de interprofessionele partners zich ertoe om het voortouw te nemen om vanuit de Nationale Arbeidsraad de CAO nr. 25, betreffende de gelijke verloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers, te actualiseren. In het kader van de eerste vergadering binnen de NAR van 23 mei 2008 werd er beslist om een actualisatie te vragen van deze inventaris, in het licht van de engagementen die in het IPA 2007 en 2008 werden genomen.
Ik heb hier de lijst. Ik zal ze u geven.
De impact van de functieclassificatie is niet allesbepalend aangezien het slechts op een looncomponent betrekking heeft, met name het functieloon. Er bestaan daarnaast nog allerlei andere verloningselementen zoals premies, prestatieverloning, extra legale voordelen, enzovoort. Bovendien wordt een functieloon ook niet rechtstreeks afgeleid uit de functieclassificatie.
De totstandkoming van het functieloon en de daaruit voortvloeiende loonstructuur en het beloningsbeleid vormen het onderwerp van onderhandelingen.
Ik kom tot uw derde vraag inzake het effect van dergelijke loonclassificatie. Via een econometrische methode wordt de loonkloof opgesplitst in componenten. Er wordt onderzocht in welke mate de variatie in lonen tussen vrouwen en mannen kan worden toegeschreven aan een aantal bekende factoren. 46% van het loonverschil kan verklaard worden op basis van de 11 vastgelegde factoren. 54% kan bijgevolg niet verklaard worden. Verklaarbaar wil dus zeggen verklaarbaar op basis van de in het model aangenomen variabelen. Objectief verklaarbaar is nog geen synoniem voor aanvaardbaar.
Om een gericht beleid te kunnen voeren is het uiteraard belangrijk om de oorzaken van het probleem te kennen. De 46% verklaarbare factoren voor de loonkloof zijn de volgende. De volledige loonkloof in bruto-uurloon kan voor 27% worden toegeschreven aan professionele kenmerken, voor 12% aan individuele kenmerken en voor 7% aan de gezinssituatie. Het onverklaarde deel van het loonverschil bestaat uit wat nog niet verklaard is en wat onverklaarbaar is. Onder andere de discriminatie in functieclassificatie valt hieronder.
In 2005 en 2006 was er een onderzoek naar de neutraliteit van het analystische functieclassificatiesysteem binnen het studiedeel van het EVA-project. Die studie bestond erin om de seksuele neutraliteit van het analystische functieclassificatiesysteem na te gaan en dit via een onderzoek in drie sectoren. De resultaten zijn opmerkelijk. Bij ondernemingen zonder functieclassificatie bestaat er een loonkloof die gedeeltelijk te verklaren is vanuit het perspectief van het loopbaantraject. Die loonkloof bevat echter ook een onverklaarbaar gedeelte, wat kan wijzen op discriminatie.
Bij ondernemingen met een analystische functieclassificatie wordt er nog wel een algemene loonkloof vastgesteld, maar de onderzoekers vonden geen onverklaarbare loonkloof. Dat heeft als voordeel dat de bestaande loonkloof meetbaar is en volledig kan verklaard worden. Het impliceert dat die dus ook kan worden weggewerkt. Algemeen kunnen we stellen dat om tot gelijk loon voor gelijk werk en gelijk loon voor gelijkwaardig werk te komen, het belangrijk is een analystische waardering en functieclassificatie in te voeren.
In antwoord op de derde vraag wijs ik erop dat wij niet over de gegevens beschikken. Zij kunnen echter worden verkregen bij een van de systeemhouders die analytische functieclassificatie aanbieden en die bij de implementatie hulp bieden. Bij wijze van voorbeeld verwijs ik naar Berenschot Belgium, E-groep en Optimor.
Ik vind het erg wenselijk om het idee verder te stimuleren. Ik ben van plan om voor de IPA's 2008 en 2010 een echte aanmoediging te geven, opdat de sociale partners zich over het onderwerp zouden buigen. De loonkloof tussen mannen en vrouwen zou bij de bespreking van de verschillende onderwerpen voor het IPA 2008 in het najaar moeten worden opgenomen.
11.03 Sonja Becq (CD&V - N-VA): Mevrouw de minister, ten eerste, het is belangrijk dat u het thema wil aanhalen bij de besprekingen voor het volgende IPA, zoals dat ook in het vorige IPA het geval was. Het is ook belangrijk dat u de gesprekken inzake het thema aanmoedigt.
Ten tweede, ik begrijp uit uw antwoord dat de analytische functieclassificatie niet onbelangrijk is om er effectief voor te zorgen dat bedoelde ongelijkheden die niet te verklaren zijn, kunnen worden weggewerkt. Ik veronderstel ook dat u naar het IPA gaat om er niet alleen op de loonverschillen te wijzen, maar ook met de boodschap dat men met classificatie aan voornoemde verschillen iets kan doen.
Dat begrijp ik toch uit uw antwoord. Ik ben er dan ook heel blij mee dat u het thema mee op de agenda plaatst. Ik hoop dat zulks de nodige effecten zal hebben.
Het incident is gesloten.
12 Question de Mme Josée Lejeune à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "la discrimination des personnes atteintes du VIH/SIDA sur leur lieu de travail" (n° 5540)
12 Vraag van mevrouw Josée Lejeune aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de discriminatie van HIV/AIDS-patiënten op de werkvloer" (nr. 5540)
12.01 Josée Lejeune (MR): Madame la présidente, madame la ministre, dernièrement, le Bureau international du Travail émettait le souhait qu'une nouvelle norme de travail sur le HIV/sida soit adoptée par ses États membres. Ainsi, comme le souligne le Bureau international, en dépit d'avancées majeures dans les connaissances et les comportements relatifs au sida, de nombreux travailleurs sont encore confrontés à la discrimination, à la stigmatisation et à la peur de perdre leur emploi.
Le Bureau international du Travail a élaboré un rapport intitulé "Le HIV/sida et le monde du travail" aux fins de préparer le terrain pour une discussion lors des sessions de 2009 et de 2010 de la Conférence internationale du Travail. Ce rapport a été envoyé aux différents États membres pour examen et réaction. Selon cet organisme, une recommandation adoptée au niveau international sur ce thème renforcerait et étendrait l'impact du recueil des directives sur le HIV/sida dans le monde du travail adoptées par l'Organisation internationale du Travail en 2001.
Madame la ministre, quel est votre sentiment vis-à-vis du rapport émanant du Bureau international du Travail?
Quant aux outils de lutte contre la discrimination sur le lieu de travail mis en place en Belgique, tels que le dépôt de plainte devant le contrôle des lois sociales ou auprès du Centre pour l'Égalité des Chances et de la Lutte contre le racisme, estimez-vous qu'ils soient suffisants pour atteindre le but assigné? Ont-ils prouvé leur efficience dans les faits?
De quelle manière allez-vous procéder pour répondre au rapport du Bureau international du Travail? Projetez-vous une évaluation de l'actuel système belge? Si oui, comment?
12.02 Joëlle Milquet, ministre: Madame, le rapport du Bureau international du Travail est provisoire et doit encore être complété par le questionnaire adressé au ministre de l'Emploi, ce à quoi nous nous attelons. L'ensemble servira de base à l'élaboration de la recommandation lors de la conférence de l'OIT de 2009.
Pour répondre à votre deuxième question, je suis très préoccupée par toutes les discriminations et notamment celles à l'égard des personnes séropositives, et il faut quand même remarquer que notre pays jouit d'un arsenal législatif assez complet. Il y a la loi du 28 janvier 2003 relative aux examens médicaux dans le cadre des relations de travail qui interdit les tests de dépistage du VIH, ainsi que les examens génétiques prévisionnels, et c'est très bien ainsi. Il y a la loi du 10 mai 2007 sur la problématique de la lutte contre les discriminations, notamment celles liées à la santé ou à la maladie. La loi du 8 décembre 1992 relative à la protection de la vie privée à l'égard du traitement des données à caractère personnel interdit à l'employeur de collecter ou de traiter les données relatives à la santé des travailleurs, même avec leur consentement. Seul le médecin du travail peut le faire dans l'intérêt du travailleur et avec son accord. Il y a encore la convention collective de travail n° 38 qui concerne le recrutement et la sélection et qui interdit les distinctions sur base d'éléments personnels lorsque ceux-ci ne présentent aucun rapport avec la fonction et la nature de l'entreprise.
L'arsenal est donc vraiment rigoureux en la matière. C'est la raison pour laquelle nous avons eu peu de plaintes. Il n'y a pas plus d'une quinzaine de dossiers ouverts au service "discriminations non raciales" qui concernent des plaignants séropositifs ou malades du sida et qui portent toujours sur le même problématique: la question des refus d'assurances ou la question des licenciements. La situation typique rapportée est celle du licenciement suite à la divulgation de l'état de séropositivité.
Étant donné qu'il est souvent difficile d'établir les faits et de démontrer le lien de causalité, la loi du 10 mars 2007 a permis le glissement de la charge de la preuve en cas de soupçon de discrimination. C'est dans son application et sur cette base que les évaluations pourront être menées. Il faut dénombrer certains cas avant de pouvoir évaluer cette nouvelle loi.
Pour répondre à votre troisième question, la procédure de réponse au questionnaire envoyé par le BIT est en cours au sein de mon administration, qui a aussi pris contact avec d'autres administrations comme la Santé publique, la Sécurité sociale, les entités fédérées et le Centre pour l'égalité des chances. Par ailleurs, le Conseil national du Travail a chargé une commission d'émettre un avis sur ce questionnaire.
On est donc en train de préparer les compléments au premier rapport du Bureau international du Travail. Sur cette base, nous pourrons alors donner une évaluation plus précise du travail accompli.
12.03 Josée Lejeune (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse.
En dépit des avancées majeures de l'arsenal législatif auxquelles vous avez fait allusion, je pense que cette maladie reste toujours un tabou.
Il est difficile pour un séropositif de faire la démarche s'il y a discrimination au sein de l'entreprise. Il est très difficile pour lui de parler de sa séropositivité. Je crois que c'est pour cette raison que nous avons très peu de plaintes. Il est plus facile de dire qu'on souffre d'une autre maladie que du sida. Il y a évidemment la crainte de perdre son emploi et le regard des autres collègues.
Je sais que ce travail est très difficile pour vous mais je crois qu'on pourrait peut-être mener une réflexion en la matière.
L'incident est clos.
- mevrouw Sonja Becq aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de harmonisering van de statuten van arbeider en bediende" (nr. 5564)
- de heer Guy D'haeseleer aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "het eenheidsstatuut" (nr. 5573)
- Mme Sonja Becq à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "l'harmonisation des statuts d'ouvrier et d'employé" (n° 5564)
- M. Guy D'haeseleer à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "le statut unique" (n° 5573)
13.01 Sonja Becq (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, de harmonisering van het statuut van arbeiders en bedienden is iets dat reeds jaren meegaat. Toch word ik er regelmatig nog over aangesproken door arbeiders en arbeidsters die vragen hebben omtrent de verschillen; over het feit dat zij een ander statuut hebben.
Het is in het regeerakkoord mee ingeschreven als een dossier waaraan bijzondere aandacht zal besteed worden en waaraan in samenspraak met de sociale partners zal moeten gewerkt worden. Mijn vraag is heel concreet of u reeds een schema of een wijze van aanpak voorzien hebt voor de onderhandelingen rond deze thematiek arbeiders-bedienden.
Ik weet niet of u plant om stapsgewijs te werk te gaan. U kunt bijvoorbeeld de carenzdag of andere thema’s eruithalen. Voorzag u reeds in een schema? Op welke manier gaat u dat aanpakken?
Op welke manier zult u het Parlement in dat verhaal en in dat debat betrekken? Ik weet dat dit geen kosteloos verhaal is.
13.02 Guy D'haeseleer (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de vice-eerste minister, dit is inderdaad een dossier waarover met de regelmaat van de klok ronkende verklaringen worden afgelegd die nadien dan voor lange tijd terug in de ijskast verdwijnen. Er wordt dan steevast verwezen naar de gesprekken tussen de sociale partners, die met voorstellen zouden moeten komen.
Ook in uw regeerakkoord staat er een kleine passage hierover, maar erg indrukwekkend is het allemaal niet, integendeel. Het staat nu reeds vast dat er niets in huis komt van de opheffing, want het gaat niet alleen over een toenadering, wij moeten streven naar een opheffing, van dat achterlijke onderscheid, dat ongrondwettelijk werd verklaard door een arrest van het Arbitragehof, nu al bijna 15 jaar geleden.
Mevrouw de vice-eerste minister, al die passages in regeerakkoorden maken geen indruk meer. Ik heb daarvoor mijn redenen. Telkens wordt er immers gemeld dat er eindelijk werk van zal worden gemaakt. Ook bij de onderhandelingen in het kader van de IPA’s is deze problematiek een steeds terugkerend item waarbij het de sociale partners er vooral om te doen is aan de politiek wereld duidelijk te maken dat men daar zijn handen van dit probleem moeten afhouden en dat zij het dan wel zelf zullen oplossen.
Ik zou een bloemlezing kunnen geven van de beloftes die op dat vlak door de sociale partners reeds vele jaren lang werden gedaan, maar waarvan nooit iets in huis is gekomen.
Mevrouw de minister, de bal ligt ofwel in uw kamp ofwel in het kamp van de commissie voor de Sociale Zaken, die de zaak eindelijk eens moet aanpakken.
Mijn vragen zijn dan ook de volgende.
Ten eerste, welke concrete initiatieven zult u nemen om het onderscheid tussen arbeiders en bedienden op te heffen?
Ten tweede, binnen welke termijn zullen die genomen worden?
13.03 Minister Joëlle Milquet: Mevrouw de voorzitter, de algemene beleidsnota stelt dat de vragen omtrent de toenadering tussen de statuten van arbeiders en bedienden nog steeds rijzen en dat wij bijzondere aandacht zullen besteden aan dit dossier en de sociale partners zullen aanmoedigen om alles in het werk te stellen om de problemen die zich stellen op te lossen en een eind te maken aan dit nutteloze onderscheid. Dat is een heel oud probleem dat tot nu toe zonder oplossing bleef.
Het is inderdaad zo dat deze problematiek reeds heel lang geëvoceerd en bediscussieerd wordt en dat, ondanks alle inspanningen zowel door de sociale partners als door mijn voorganger, het uiteindelijke doel nog niet bereikt is.
De door deze problematiek betrokken domeinen zijn zeer breed en betreffen meer bepaald de arbeidscontracten in strikte zin, de organisatie van het sociaal overleg, de paritaire comités, de sociale verkiezingen, de vakbondsdelegaties, het gegarandeerde loon, het regime van de jaarlijkse vakantie en de financieringsmodaliteiten van de sociale zekerheid, het regime van de tijdelijke werkloosheid en diverse bepalingen met betrekking tot de bescherming van het loon.
Een harmonisering zal eveneens directe gevolgen hebben op het functioneren van de representatieve organisatiestructuren van de werknemers.
Het komt erop aan - en hier sluit ik mij volledig aan bij de regeringsverklaring - prioriteit te geven aan het sociaal overleg en aan de inbreng en verantwoordelijkheid van de sociale partners. Belangrijke studie- en reflectiewerk werd reeds verricht ingevolge het IPA 2001-2002 en het IPA 2007-2008. Bij de NAR wordt momenteel een werkgroep opgericht die aan deze problematiek zal werken in samenwerking met experts.
Wij hebben de verschillende sociale partners vrijdag ontmoet en wij hebben vernomen dat zij bereid zijn om over deze problematiek te vergaderen.
Mijnheer D’haeseleer, ik zal erop aandringen dat het engagement voor een harmoniseringsdemarche opnieuw in het volgende IPA zal worden bevestigd. Het is duidelijk dat deze demarche alleen progressief en in verschillende stappen kan gebeuren. Bepaalde problemen kunnen evenwel onder het voorbehoud van een akkoord van de sociale partners en in perfecte harmonie met de werken bij de NAR eventueel in een eerste fase behandeld worden. In dat verband denk ik bijvoorbeeld aan de carenzdag.
Mevrouw Beck, zoals hierboven reeds aangehaald, raakt de toenaderingsproblematiek tussen de statuten van arbeiders en bedienden aan het geheel van belangrijke diverse en gevarieerde sociale wetten. Het mag duidelijk zijn dat het Parlement zal worden uitgenodigd om zijn bevoegdheden ter zake ten volle uit te oefenen.
In deze problematiek, die reeds lang aansleept, moeten absoluut nieuwe stappen worden gezet.
13.04 Sonja Becq (CD&V - N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik denk dat dit thema inzake het statuut van arbeiders en bedienden heel belangrijk is omdat wij dat al heel lang meedragen. Het is belangrijk dat naar aanleiding van het engagement dat bij de NAR wordt opgenomen om een werkgroep op te richten, op grond van de inventaris van de verschillen ook een schema van de thema’s wordt opgemaakt dat het Parlement mee kan opvolgen. Op die manier is men ook aan een tijdschema gebonden.
13.05 Guy D'haeseleer (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, we moeten niet alleen al verschillende jaren – ikzelf al bijna tien jaar – dezelfde vragen stellen, we krijgen ook altijd dezelfde antwoorden.
U zegt dat het een nutteloos onderscheid is. Neen, het is een ongrondwettelijk onderscheid. Dat is een groot verschil. Ik kan bijvoorbeeld verwijzen naar Duitsland, waar er ook ooit een arrest moest komen om dit onderscheid op te heffen. Wel, in Duitsland was dat op een paar jaar geregeld.
U verwijst ook naar de inspanningen die de sociale partners en uw voorgangers in het verleden hebben gedaan. Ik heb het dossier van nabij gevolgd. Ofwel heb ik veel gemist wat die inspanningen betreft, ofwel heb ik bepaalde zaken niet kunnen lezen.
U zegt ook dat u nog studies zult maken en een lijst van de problemen zult opstellen. Iedereen weet waar het schoentje knelt. De verschillen zijn al tientallen jaren bekend. De wet op de arbeidsovereenkomsten dateert van 1900, dus men weet al meer dan 105 jaar wat de verschillen zijn.
U verwijst ook naar werkgroepen in de NAR. Zij zouden bereid zijn om er nog eens over te praten. Als ik dat hoor, breekt mijn klomp. Men is al jaren aan het praten. Steeds horen we het terugkerend refrein. U zegt ook dat men bereid is om daar naar aanleiding van de volgende interprofessionele besprekingen aandacht aan te besteden. Ook de vorige minister heeft gevraagd om daaraan aandacht te besteden. Toen hebben de sociale partners uitdrukkelijk gezegd dat zij de besprekingen over het IPA niet te veel wilden bezwaren door de bespreking van het eenheidsstatuut.
Ik spreek over een eenheidsstatuut. U spreekt over een toenadering tussen de statuten, wat eigenlijk nog altijd geen antwoord biedt op het arrest van het Arbitragehof.
Mevrouw de minister, ik denk dat de sociale partners reeds lang voldoende kansen hebben gehad om deze zaak uit te klaren, maar ze spelen daarin bewust spelletjes. U moet weten dat zij op dat vlak bondgenoten zijn. De werkgevers vrezen terecht voor een lastenverhoging, zeker als we sommige partijbonzen doodleuk horen vertellen dat we zomaar van alle arbeiders bedienden moeten maken. De vakbonden – dat weet u zelf of dat zal uw voorganger u ondertussen wel hebben gemeld – hebben ook alle baat bij het voortbestaan van dit onderscheid omdat hun macht en hun structuur daarop is afgestemd.
Mevrouw de voorzitter, ik zal u in ieder geval vrijdag een brief overzenden met de vraag om de wetsvoorstellen die hierop betrekking hebben en die reeds zijn ingediend – niet alleen van mijn partij, maar ook van een aantal andere partijen – op de agenda te zetten, zodat we het debat kunnen starten. Dat is de enige oplossing om uit de impasse te geraken, want ondertussen zou iedereen toch moeten beseffen dat de oplossing niet van de sociale partners zal komen. Ik hoop, mevrouw de minister, dat u bereid bent om aan die besprekingen deel te nemen en dat u niet, zoals uw voorgangers, op vraag van de sociale partners steevast op de rem zult staan, om zo te verhinderen dat er in dit Parlement beslissingen ter zake worden genomen.
L'incident est clos.
14 Vraag van de heer Guy D'haeseleer aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "de vereenvoudiging van de sociale verkiezingen" (nr. 5581)
14 Question de M. Guy D'haeseleer à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "la simplification des élections sociales" (n° 5581)
14.01 Guy D'haeseleer (Vlaams Belang): Mevrouw de vice-eerste minister, de sociale verkiezingen zijn achter de rug en de stemmen zijn bijna geteld. Ik meen dat echte vrije sociale verkiezingen, waar ook andere werknemersorganisaties dan de huidige drie monopolisten aan kunnen deelnemen een meerwaarde kunnen zijn voor het sociale overleg.
Toch moet men ook de vraag stellen of de procedure niet efficiënter zou kunnen verlopen. Ik lees bijvoorbeeld dat het VBO becijferd heeft dat de totale kostprijs van deze sociale verkiezingen zo’n 140 miljoen euro bedroeg. Bovendien is het VBO van mening dat de procedure nogal strak en formalistisch is en het haalt een aantal voorbeelden aan, zoals het bijhouden van een ingewikkeld register van uitzendkrachten. Het VBO zegt zelfs dat op voorhand bekend is wie de werknemersplaatsen zal innemen en dan moeten er nog verkiezingen worden gehouden. Daarom pleit het voor een aantal administratieve vereenvoudigingen en een verkorting van de procedure die 150 dagen duurt. Die procedure duurt langer dan gewone parlementsverkiezingen.
Het VBO pleit voor vereenvoudigingen inzake dat register voor uitzendkrachten, of het niet houden van verkiezingen als er evenveel kandidaten als te begeven mandaten zijn.
U zult die voorstellen van het VBO ongetwijfeld gelezen hebben. Ik vraag u dan ook, mevrouw de minister, wat uw standpunt is ten aanzien van de mijns inziens terechte kritiek, en of u bereid bent tot een dialoog tussen de sociale partners, de werkgevers en de administratie. Bent u bereid de procedures en de formaliteiten van de sociale verkiezingen te vereenvoudigen?
14.02 Minister Joëlle Milquet: Voor het eerst heeft de FOD WASO zoveel verschillende initiatieven genomen voor een betere organisatie van de sociale verkiezingen.
Ten eerste, om de organisatie van de sociale verkiezingen in de ondernemingen te vergemakkelijken stelde de directie Individuele Arbeidsbetrekkingen gratis verschillende informatie-instrumenten ter beschikking van de bedrijven. Er werd een speciale module gecreëerd op de website van de FOD WASO, gewijd aan de sociale verkiezingen, met een grote bron aan gratis te consulteren praktische en juridische informatie. Dat bleek niet nutteloos want sinds de creatie ervan bezochten 65.000 bezoekers de website.
Zes medewerkers van de administratie stonden via een bijzondere helpdesk continu klaar om bovenop hun dagelijkse regelgevende taken de ondernemingen gratis advies te verschaffen bij praktische of juridische problemen. Daarbij werden meer dan 11.000 vragen schriftelijk beantwoord en minstens een zelfde aantal telefonisch.
Ten tweede, de website van FOD WASO voorzag voor de eerste keer in een modelformulier dat door de ondernemingen gratis kon worden gedownload. Van deze mogelijkheid werd maar liefst 15.000 keer gebruikgemaakt door de ondernemingen.
Ten derde, de verplichte verzending van verschillende soorten informatie aan de representatieve werknemersorganisaties gebeurde voorheen via afzonderlijke verzending per post en dit veelal aangetekend, hetgeen grote kosten betekende voor de ondernemingen.
Voor de sociale verkiezingen van 2008 werd een systeem uitgewerkt waarbij de ondernemingen de verplichte informatie via een speciaal daartoe gecreëerd elektronisch adres konden verzenden aan de FOD, waarna de verzending automatisch verspreid werd naar de verschillende representatieve werknemersorganisaties.
Via dit systeem werden 20.000 documenten verzonden naar de FOD en 80.000 naar de representatieve werknemersorganisaties. Het is duidelijk dat deze werkwijze een vereenvoudiging en vooral een grote kostenbesparing van tenminste 500.000 euro en de uitgespaarde personeelskosten betekenen voor de ondernemingen.
Ten vierde, voor het verzenden van de resultaten van de sociale verkiezingen aan de FOD werd een webapplicatie gratis ter beschikking gesteld van de ondernemingen. Deze techniek van verzending vermindert ook de administratieve lasten van de ondernemingen die geen papieren steekkaarten meer hoefden te verzenden via de post en zorgt voor een verhoogde kwaliteit van de gegevens in de databanken en een versnelde behandeling van de resultaten.
Deze stille revolutie of evolutie vanuit de administratie zonder persaandacht om tot een eenvoudiger en goedkoper systeem te komen, bleef dus niet zonder resultaat tijdens deze procedure 2008.
Een grondige evaluatie van dit systeem en van de verkiezingsprocedure door de sociale partners kan deze positieve tendens in de toekomst alleen maar vergroten. Natuurlijk moeten wij voor de volgende keer het systeem nog verbeteren.
14.03 Guy D'haeseleer (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik ben verheugd dat uw administratie veel initiatieven heeft genomen om informatie ter beschikking te stellen en documenten via digitale weg te laten downloaden. Ik heb begrepen dat er heel veel gebruik van is gemaakt.
Als men het heeft over administratieve vereenvoudiging, zou het toch moeten kunnen dat de voorbereiding van sociale verkiezingen geen 150 dagen tijd en energie vergen. Ik heb net verwezen naar de procedure voor de gewone wetgevende verkiezingen. Als de Kamer wordt ontbonden, hebben wij 40 dagen tijd, waarna de verkiezingen volgen. Ik hoop voor u dat dit nog niet voor meteen is, maar alles is mogelijk.
Op het vlak van die termijn kunnen dus toch nog heel wat inspanningen gebeuren.
U hebt gezegd dat u het becijferd hebt en dat er een besparing is gerealiseerd van 500.000 euro ten voordele van de bedrijven, door de inspanningen van uw administratie. Ik dank u daarvoor, maar als men dat afweegt ten opzichte van de 140 miljoen euro geraamde kosten die de sociale verkiezingen met zich hebben meegebracht, dan is dat toch niet echt een groot verschil.
Binnen vier jaar zijn het opnieuw sociale verkiezingen. Die kunnen gelukkig niet vervroegd worden. Ik hoop dat wij door gesprekken met de sociale partners en op initiatief van uw administratie die procedures nog kunnen verkorten. Een aantal voorstellen die het VBO reeds gedaan heeft, is de moeite waard om te onderzoeken en om daaraan eventueel het nodige gevolg te geven.
Bovendien zou ik er ook nog voor willen pleiten om de opkomstplicht af te schaffen. Die dient tot niets. Dat zou al een eerste vorm van administratieve vereenvoudiging zijn. Vele werknemers kunnen immers niet eens lijsten voordragen als zij niet behoren tot de drie grote vakbonden, maar zij zijn wel verplicht te komen stemmen voor de drie monopolisten die actief zijn bij de sociale verkiezingen.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 5597 van mevrouw Vautmans wordt uitgesteld.
15 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen over "het tekort aan jobstudenten in de horecasector" (nr. 5613)
15 Question de M. Willem-Frederik Schiltz à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances sur "la pénurie d'étudiants jobistes dans l'horeca" (n° 5613)
15.01 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, bedankt voor uw geduld om op het einde ook nog mijn vraag te willen beantwoorden.
Mijn vraag gaat
over het tekort aan studentenarbeid in de horecasector. Met de zomer voor de
deur heeft de horecasector aan de alarmbel getrokken en gemeld, vorige week in
de pers, dat hij tegen een tekort aankijkt van 19.500 jobstudenten. De
reguliere markt van werknemers voor de horeca is volledig opgedroogd. Zoals u
weet gaat het in de zomer in de horeca vooral om flexibele arbeid die idealiter
door studenten wordt ingevuld.
Nu heeft de
overheid er ook een impuls toe gegeven om studenten aan te sporen een job in te
nemen, door een regeling te installeren van tweemaal drieëntwintig dagen waarin
de studenten aan een voordelige solidariteitsbijdrage kunnen werken in plaats
van tegen de normale RSZ-bijdragen. Die regeling is onder de vorige regering
tot stand gekomen. Reeds bij het einde van de legislatuur kwam men tot de
vaststelling dat die regeling van tweemaal drieëntwintig dagen niet deugde, of
ten minste voor aanpassing vatbaar is.
Open Vld is dan
ook vragende partij om de huidige regeling aan te passen, meer flexibel te
maken en ook uit te breiden door het contingent van tweemaal drieëntwintig
dagen te vervangen door vierhonderd uren. Daarmee wordt niet alleen de
discriminatie weggewerkt tussen studenten die maar enkele uren per dag werken
en zij die een volle dag werken, maar ook is dat voorstel veel flexibeler.
Daarbij komt nog
dat mijn partij aangaande die problematiek vastgesteld heeft dat het nuttig kan
zijn om die vierhonderd uren, dus het equivalent van de huidige tweemaal
drieëntwintig dagen, voor elke student te garanderen. Dat houdt in dat wanneer
de student een overschrijding begaat, dus meer zou werken, hij niet met
terugwerkende kracht het gunsttarief moet terugbetalen of tenminste moet
bijbetalen tot het normaal RSZ-tarief, evenmin als de werkgever
Wij stellen vast
dat het ingewikkelde systeem van dagen tellen, met de vrees om te
overschrijden, er uiteindelijk toe leidt dat de studenten niet van dat systeem
gebruikmaken en dus niet van het statuut van jobstudent gebruik willen of
kunnen maken.
Mevrouw de
minister, graag had ik dan ook een antwoord gekregen op de volgende vragen.
Zult u de
wetgeving inzake de studentenarbeid nog voor de zomer kunnen aanpassen?
Afhankelijk van uw
antwoord op die vraag, wil ik graag eens polsen naar uw standpunt ter zake.
Bent u gewonnen voor de invoering van zo’n periode van vierhonderd uren tegen
hetzelfde verlaagde RSZ-tarief, zijnde de solidariteitsbijdrage, en ter
vervanging van de huidige tweemaal drieëntwintig dagen-regeling?
Tot slot wilde ik
ook graag uw standpunt weten inzake het garanderen van een rugzakje of een
quotum van uren, zoals de vierhonderd uren in ons voorstel, die bij
overschrijding niet terugbetaald moeten worden, maar waarbij pas vanaf het
vierhonderd en eerste uur overgestapt wordt naar het normale RSZ-tarief.
15.02 Minister Joëlle Milquet: Mevrouw de voorzitter, ik heb reeds op een gelijkaardige vraag geantwoord. In het regeerakkoord heeft de regering zich ertoe verbonden het huidige systeem inzake studentenarbeid in samenspraak met de sociale partners te vereenvoudigen. In mijn eigen algemene beleidsnota geef ik duidelijk aan dat de aangebrachte wijzigingen in overleg met de sociale partners zullen gebeuren.
Er rijzen momenteel ontegensprekelijk technische moeilijkheden inzake sociale zekerheid en fiscaliteit die door de NAR zijn blootgelegd. Deze moeilijkheden vergen een oplossing. De argumenten die door de sociale partners naar voren werden gebracht tijdens het debat in de NAR, verdienen een onderzoek en een antwoord. Toch moet het systeem niet nodeloos complex worden en moet het aan alle partijen een maximum aan juridische zekerheid bieden.
Mijn kabinet onderzoekt momenteel een aantal hervormings- en vereenvoudigingvoorstellen in samenwerking met de betrokken administratie. Deze zullen vervolgens aan de sociale partners worden voorgelegd.
Het is mijn bedoeling deze hervorming te laten ingaan vanaf 1 januari 2009. Sinds de beslissing op de Ministerraad van vrijdag, zijn we van plan om nieuwe stappen in dat dossier te zetten voor 15 juli. Wij moeten de behandeling van dat dossier dus versnellen. Als wij een oplossing met een positief antwoord van de sociale partners voor 15 juli kunnen vinden, zullen wij dat doen. Dat is heel belangrijk voor mij. Wij willen deze nieuwe hervorming ten minste voor 1 januari 2009 invoeren.
15.03 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mevrouw de minister, ik heb u al eens geïnterpelleerd over de studentenarbeid. Of tenminste, ik heb de regering al meerdere malen geïnterpelleerd over studentenarbeid, afhankelijk van de bezetting ter zake. Steeds krijg ik hetzelfde antwoord, waarbij wordt doorverwezen naar de NAR.
Ik heb zelf samengezeten met een aantal partners uit het veld. Er blijkt effectief een beetje een patstelling te zijn ontstaan: men geraakt er in de schoot van de NAR niet goed uit op welke manier men die vereenvoudiging kan doorvoeren. Er is gepraat over een digitaal controlesysteem om het aantal uren te kunnen opvolgen. Dat blijkt technisch onmogelijk te zijn zonder verzeild te geraken in een hopeloos ingewikkeld systeem. Hoewel ik mij er zeer over verheug dat de regering integraal en ook bij monde van eerste minister Leterme heeft laten verstaan dat het menens is en er voor 15 juni maatregelen zouden komen, ben ik toch wel nieuwsgierig in welke richting u denkt. U hebt niet in uw kaarten laten kijken wat betreft het voorstel dat ik hier kort heb uiteengezet: het vierhonderd urensysteem en het garanderen van een minimum aantal uren zonder dat de student of werknemer wordt gestraft indien men dat overschrijdt. Ik kijk ernaar uit en ben vol verwachting voor wat op ons af zal komen.
15.04 Minister Joëlle Milquet: We hebben enkele pistes, maar het is te vroeg om daarover te praten. Binnen enkele weken zullen we enkele pistes indienen en hier samen het debat voeren. Het is nog te vroeg om publieke verklaringen hierover af te leggen.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.52 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.52 heures.