Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene Zaken
en het Openbaar Ambt |
Commission
de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique |
van woensdag 14 mei 2008 Namiddag ______ |
du mercredi 14 mai 2008 Après-midi ______ |
Le développement des questions et interpellations commence à 14.25 heures. La réunion est présidée par M. André Frédéric.
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 14.25 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer André Frédéric.
01 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "vertragingen bij aanbestedingsprocedures" (nr. 4765)
01 Question de M. Peter Logghe au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "les retards dans les procédures d'attribution de marchés publics" (n° 4765)
01.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de eerste minister, deze vraag was gesteld aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, maar zij komt bij u terecht. Dat mag gerust.
Ik werd gecontacteerd door verschillende mensen in verband met de toepassing van de rondzendbrief van 27 december 2007 inzake de overheidsopdrachten en de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen. In die rondzendbrief wordt onder meer melding gemaakt van de verschillende documenten die vereist zijn bij aanbestedingen door de overheid. Elke ondernemer die intekent op een aanbesteding zou krachtens de nieuwe regeling blijkbaar onmiddellijk ook een gedetailleerd veiligheidsplan moeten toevoegen.
Hebt u weet van die regeling, mijnheer de eerste minister? En vooral, hebt u er weet van dat die bijkomende verplichting in heel wat gemeenten en steden zorgt voor vertragingen? Heel wat aanbestedingsprocedures worden daarenboven op de lange baan geschoven door die bijkomende verplichting.
Zou het niet beter zijn, zoals vroeger, pas een gedetailleerd veiligheidsplan te vragen aan de ondernemer die het aanbestede werk krijgt toegewezen? Zijn er redenen om aan te nemen dat alle intekenende ondernemers op voorhand een gedetailleerd veiligheidsplan moeten bezorgen?
Er is meer. Men deelt mij mee, mijnheer de eerste minister, dat ook aanbestedingsprocedures die al vrij ver gevorderd zijn vertraging oplopen of zelfs herbegonnen moeten worden omdat het veiligheidsplan dat nu gevraagd wordt niet toegevoegd was. Beseft de overheid dat dit tot bijkomende kosten kan zorgen voor de steden en gemeenten, die het al niet gemakkelijk hebben? Denkt u aan maatregelen om dat in de toekomst te verhelpen?
01.02 Eerste minister Yves Leterme: Mijnheer Logghe, ik ben heel gevoelig voor de problematiek, al was het maar wegens mijn achtergrond als telg in een bedrijf dat ook in de bouwsector actief was en waar de veiligheidsproblematiek uitdrukkelijk aan bod kwam in de vorm van allerlei formulieren en papieren.
Het gaat over de rondzendbrief van 18 december 2007 – inderdaad onder de bevoegdheid van de toenmalige eerste minister, de heer Verhofstadt – inzake overheidsopdrachten en de reglementering van de tijdelijke en de mobiele werkplaatsen.
In tegenstelling tot wat u suggereert, gaat het in deze niet om nieuwe regelgeving. Het gaat om regelgeving die teruggaat tot het jaar 2001, meer bepaald in toepassing van het koninklijk besluit van 25 januari 2001. De bedoelde rondzendbrief bevat een aantal richtlijnen voor de federale aanbestedende overheden inzake de documenten die in toepassing van artikel 30, tweede lid van het bewuste koninklijk besluit bij de offerte moeten worden gevoegd.
Ten eerste, is er het document dat verwijst naar het veiligheids- en gezondheidsplan, waarin men uiteenzet op welke wijze bij de werken op de bouwwerf rekening zal worden gehouden met het veiligheids- en gezondheidsplan.
Ten tweede, is er een afzonderlijke prijsberekening in verband met de door het veiligheids- en gezondheidsplan voorgeschreven preventiemaatregelen, inbegrepen de buitengewone individuele beschermingsmaatregelen en middelen.
Naast een aantal aanbevelingen in verband met de vorm en de inhoud van de documenten bevat de rondzendbrief instructies over de manier waarop de federale aanbestedende overheden moeten omspringen met de tekortkomingen van die documenten, bijvoorbeeld ontbrekende gegevens, onvolledige gegevens, negatief advies van de coördinator, en zo meer.
Om heel duidelijk te zijn, de rondzendbrief omvat geen nieuwe regels, geen nieuwe verplichtingen. De verplichting tot het opstellen van een veiligheids- en gezondheidsplan en van de documenten waarvan sprake in het kader van procedure inzake overheidsopdrachten, vloeit voort uit het koninklijk besluit van 25 januari 2001. Voor de rest verwijs ik u naar de bevoegde minister, mevrouw Milquet, minister van Werk.
01.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de eerste minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Ik neem er nota van dat dit de voortzetting is van een regelgeving die al van vroeger dateert.
Ik zal mij natuurlijk tot de minister van Werk richten. In een aantal concrete gevallen blijkt toch dat het vragen van deze gedetailleerde veiligheidsplannen aan alle intekenende ondernemers, voor vertragingen kan zorgen. Het is vooral belangrijk te kijken of lopende aanbestedingsprocedures geen vertraging zouden kunnen oplopen op opnieuw zouden moeten worden opgestart omdat een bepaald veiligheidsplan bijvoorbeeld niet is toegevoegd. De vraag is of daarin niet regelend zou kunnen worden tussengekomen. Dat gesprek zal ik dan opnemen met de minister van Werk.
Het incident is gesloten.
02 Question de Mme Juliette Boulet au premier ministre sur "le concept de la 'Capitale européenne de la culture' et les candidatures en Belgique" (n° 4791)
02 Vraag van mevrouw Juliette Boulet aan de eerste minister over "het concept 'Culturele Hoofdstad van Europa' en de Belgische kandidaturen" (nr. 4791)
02.01 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le premier ministre, des commentaires ont paru dans une certaine presse faisant état de tractations potentielles, notamment entre la ville de Malines et la ville de Mons afin de s'accorder sur la désignation du titre de "capitale européenne de la culture". Pourtant, un projet d'une telle envergure, qui engendre une telle visibilité, d'une telle importance culturelle et sociale nécessite davantage de débats à son sujet plutôt que d'accords en sous-main.
J'aurais donc apprécié vous entendre à ce propos. Nous savons que chaque pays membre de l'Union européenne se voit offrir l'occasion d'accueillir alternativement ce projet de capitale européenne de la culture et que cette occasion échoit à la Belgique en 2015. Deux villes se seraient déjà portées candidates, à savoir Mons et Malines.
Les choses n'étant jamais simples en Belgique, le Comité de concertation, qui comprend des représentants de l'État fédéral et des Régions et Communautés, doit conclure un accord sur le lancement de l'appel à candidatures pour le pays. Ce Comité s'est-il déjà réuni à ce sujet? Un calendrier précis a-t-il été établi?
J'ai entendu parler d'une réunion du Comité de concertation prévue pour le 21 mai: y est-il prévu une discussion à propos des capitales européennes de la culture?
Êtes-vous favorable à un principe de rotation intra-belge, à savoir une ville wallonne succédant à une ville flamande pour accueillir ce projet?
Au-delà des critères européens en vigueur, établirez-vous d'autres critères pour l'évaluation des projets proposés?
02.02 Yves Leterme, premier ministre: Monsieur le président, madame Boulet, il est vrai que, le 23 avril, ce sujet était à l’ordre du jour du comité de concertation
En ce qui concerne un calendrier, le 21 mai, lors du prochain comité de concertation, les deux Communautés feront part de l’accord intervenu entre elles concernant le tour de rôle et la priorité à donner à une ville appartenant au territoire de la Communauté française.
Je suis bien entendu favorable à une rotation intra-belge
En ce qui concerne les critères d'évaluation des projets, il n’entre pas dans mes intentions de m’immiscer dans les compétences des Communautés. C’est donc l’accord entre les Communautés qui, pour moi, fera foi. J’espère que le 21 mai, MM. Demotte, Peeters et Lambertz vont nous communiquer leur décision ou leur projet de décision au sujet de la sélection de la "ville capitale européenne de la culture en 2015".
En outre, la décision 1622/2006/CE régit la procédure concernant la désignation de la "ville capitale européenne de la culture". Depuis cette décision, entre en lice un jury composé en grande partie de représentants de la Commission européenne. C’est donc ce jury-là qui jugera des candidatures et émettra un avis.
02.03 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je remercie évidemment le premier ministre de ne pas prendre position dans ce dossier.
Il me semblait toutefois que le premier ministre était partie prenante dans la désignation des capitales européennes de la culture. En tant que néo-montoise, je suis hyper-favorable à la candidature de la ville de Mons puisqu’elle dispose d’énormément d’infrastructures culturelles. Cela permettrait surtout de créer une identité collective et de fédérer un peu plus le monde artistique. Je reviendrai probablement avec des questions plus précises par la suite.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: Je constate l'absence des orateurs inscrits au point 4 de l'agenda, à savoir M. Dallemagne et Mme Gerkens. Les questions n°s5139 et 5192 sont donc reportées. Si la situation se représente, à savoir l'absence d'excuses des collègues inscrits, elles seront supprimées. C'est la règle!
Je remercie dès lors le premier ministre d'avoir répondu aux questions et je le libère car je suppose qu'il a d'autres chats à fouetter.
Le développement des questions et interpellations est suspendu de 14.36 heures à 14.47 heures.
De behandeling van de vragen en interpellaties wordt geschorst van 14.36 uur tot 14.47 uur.
Chers collègues, avant de passer aux questions adressées au ministre Dewael, je vous informe que la question n°4426 de Mme Van Cauter a été transformée en question écrite.
03 Vraag van de heer Gerald Kindermans aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de aanschaf door de politiezones van een livescan-fotosysteem" (nr. 4695)
03 Question de M. Gerald Kindermans au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'acquisition par les zones de police d'un livescan" (n° 4695)
03.01 Gerald Kindermans (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag betreft het livescan-fotosysteem, een nieuw systeem als alternatief voor vingerafdrukken.
Verschillende politiezones plannen de aanschaf van een livescan-fotosysteem of hebben er al een aangekocht. De zones Hasselt, Sint-Truiden en Genk hebben dat al gedaan. Het staat vast dat de technologische toepassing voor het nemen van vingerafdrukken en de informatisering van fotografische gegevens van weerhouden daders een kwalitatieve en kwantitatieve vooruitgang betekent voor het gebruik van die informatie in plaats van het verouderde inktsysteem.
De aanschaf van die apparatuur is voor kleinere zones echter een hele investering en gebruikmaken van de apparatuur van andere zones neemt onaanvaardbaar veel tijd in beslag en valt wat personeel betreft organisatorisch heel moeilijk te regelen.
Er werd daarover gediscussieerd bij ons in de zone Borgloon. Men deelde mij mee dat op een vergadering van de VCLP door de voorzitter van het COC, waaronder het nemen van vingerafdrukken ressorteert, een toelichting werd gegeven waarbij deze vaststellingen naar voren werden gebracht.
Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen. Bent u van oordeel dat het gebruik van een livescan-fotosysteem inderdaad een vooruitgang betekent en betere ophelderingsresultaten geeft? Kunt u mij meedelen hoeveel lokale politiezones bij uw weten reeds uitgerust zijn met dergelijke apparatuur?
De belangrijkste vraag is echter de volgende. Behoort een tussenkomst vanwege de federale overheid tot de mogelijkheden om dit unieke systeem globaal te introduceren bij de korpsen van de lokale politiezones, en dan meer bepaald bij de kleinere politiezones voor wie de investering een bijzonde zware dobber betekent.
03.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ten eerste, wat het kwalitatief aspect betreft, de kwaliteit van de vingerafdrukken zelf en de snelheid van de informatie-uitwisseling verbetert heel duidelijk door de live scan. Ik zal u daarover nog aanvullende en meer gedetailleerde informatie bezorgen.
Wat het kwantitatief aspect betreft, in zones waar een live scan werd geïnstalleerd, stelt men een stijging vast van het aantal genomen vingerafdrukken. Hoe meer vingerafdrukken van verdachten worden opgenomen in het systeem, hoe meer kans men maakt om sporen te kunnen identificeren.
Ten tweede, tot op heden zijn 26 politiezones en 2 federale politiediensten uitgerust met een live scan.
Ten derde, de lokale politiezones en de federale politie moeten zich deze specifieke uitrusting a priori aanschaffen met de hen toegekende budgetten. Voor de lokale politie zijn dat de federale dotaties en de eigen middelen van de gemeenten.
Ik heb de commissaris-generaal van de federale politie gevraagd via de directeurs initiatieven te nemen om op lokaal of bovenlokaal niveau een gezamenlijke financiering te proberen realiseren tussen verschillende zones en de federale politie, gebaseerd op gemeenschappelijk gebruik.
Ik denk dat het perfect mogelijk moet zijn dat men dat aankoopt en, mits bepaalde afspraken, gemeenschappelijk aanwendt. Een optimale aanwending van deze hoogtechnologische maar heel dure apparatuur is een gerechtvaardigde bezorgdheid.
De federale politie is bezig met het voorbereiden van een nieuwe overheidsopdracht voor de geïntegreerde politie. Die zal ook toegankelijk zijn voor de politiezones. De federale politie plant vanaf 2009 de aankoop van een dertigtal toestellen voor haar eenheden. De middelen zullen ook ter beschikking worden gesteld van de lokale korpsen.
Ik denk dat we hier de voordelen van het concept van de geïntegreerde politie moeten aanwenden en ervoor zorgen dat een aanschaf maximaal rendeert voor de federale politie en, mits overleg en afspraken, ook voor de lokale politie.
03.03 Gerald Kindermans (CD&V - N-VA): Ik begrijp, mijnheer de minister, dat niet in extra middelen wordt voorzien. Nochtans bent u van oordeel dat een synergie tussen de lokale en federale politiediensten nuttig is. Wij moeten erover waken dat wij niet op een spoor met twee snelheden terechtkomen met de grotere politiezones die zich dit allemaal kunnen veroorloven en de kleinere die het er moeilijk mee hebben. De vraag die bij ons – de vijf collega’s van mijn politiezone – vooral leefde, was dat dit alles vrij duur is en of dit in een naburige zone kon worden geleend. Dit lijkt niet zo evident te zijn. Als er evenwel een gezamenlijke aankoop zou plaatsvinden door de federale politiediensten, waarop wij eventueel zouden kunnen intekenen, dan kan dit toch een stuk goedkoper worden en dit zou dan ook een nuttig effect kunnen hebben.
Ik noteer dat u voor volgend jaar initiatieven plant door de federale politie. Als kleine lokale politiezone wachten we beter tot dat moment om over te gaan tot een supplementaire investering die volgens u toch haar nut bewijst.
03.04 Minister Patrick Dewael: … uw zone het daarover eens?
03.05 Gerald Kindermans (CD&V - N-VA): Er werd gesuggereerd dat er extra middelen zouden komen, anderen waren daarvan niet overtuigd. U bevestigt dat wij het moeten doen met de bestaande budgetten. Vanuit het korps zijn er bijna elke week vragen van de politiemensen om bepaalde aankopen te doen. Soms wordt het nut daarvan in twijfel getrokken en wordt de vraag gesteld of die aankoop voor onze zone wel is aangewezen. U hebt zeer duidelijk bevestigd dat het een zware verbetering betekent van die informatievergaring. Uit uw antwoord begrijp ik dat het een erg nuttige aankoop is.
03.06 Minister Patrick Dewael: (…)
03.07 Gerald Kindermans (CD&V - N-VA): Ik heb deze vraag gesteld op vraag van al mijn collega’s.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
04 Question de Mme Marie-Martine Schyns au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'opportunité d'imposer un service d'ordre et un service médical pour l'organisation de soirées" (n° 5000)
04 Vraag van mevrouw Marie-Martine Schyns aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de opportuniteit om een ordedienst en een medische dienst te verplichten bij feestjes" (nr. 5000)
04.01 Marie-Martine Schyns (cdH): Monsieur le ministre, la pétition intitulée "Sortir en sécurité" a été signée par 4.300 personnes. Celle-ci a circulé sur internet avant d'être remise à Rudy Demotte. Cette initiative a vu le jour suite à la mort d'un jeune Jalhaytois de 22 ans, décédé lors d'une bagarre déclenchée après un bal, dans la commune de Stoumont. Le jeune homme est décédé avant que l'ambulance n'arrive. La soirée réunissait neuf cents personnes, sans qu'aucun service d'ordre, ni service médical ne soit prévu.
Dans certaines communes, la présence de sorteurs ou de secouristes brevetés est exigée. Mais comme ce n'est pas une obligation clairement déterminée par une loi fédérale, il n'y a pas souvent de personne de référence en cas de problème. Les organisateurs se retrouvent régulièrement assez démunis.
Des bagarres éclatent régulièrement lors des bals du samedi soir. Cela pourrait faire partie du folklore, mais cela peut aussi prendre un tour assez tragique. L'utilisation d'armes est également en augmentation significative: dans cette région, il y a déjà eu des incidents avec des coups de couteau. La fréquentation des bals est en baisse. C'est regrettable pour l'ensemble des jeunes et aussi pour les organisateurs d'événements.
Tout le monde serait gagnant si un système était prévu pour garantir un bon encadrement des participants. La presse relaye souvent les drames de la route. De nombreuses mesures ont été prises au niveau du fédéral et de la Communauté française dans le cadre de la prévention et de la répression pour la sécurité routière. Mais, pour l'encadrement des bals et soirées, tout est laissé à l'appréciation des bourgmestres et des chefs de zone.
Ne pourrait-on pas envisager une législation qui impose un cadre légal de base qui permettrait aux bourgmestres et aux zones de police de faire respecter certaines normes dans les soirées? Il pourrait s'agir de la présence obligatoire d'un service d'ordre privé ou public, ou d'un membre d'un service médical.
Il faudrait aussi déterminer des indicateurs qui analysent l'ampleur de l'événement, puisque toutes les soirées ne comportent pas les mêmes risques. Un minimum garanti de service d'ordre et de soutien médical, qui rassurerait les organisateurs mais aussi les parents des participants, serait sans doute le meilleur moyen de continuer à avoir des soirées conviviales dans l'ensemble de notre pays.
04.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chère collègue, les faits tels que vous me les décrivez me paraissent sérieux et regrettables. Pourtant, je ne crois pas qu'un cadre légal s'impose, comme vous le suggérez. Il revient aux autorités locales et en premier lieu à l'organisateur d'assumer leurs responsabilités pour que de telles réunions puissent se dérouler dans de bonnes conditions. À ce sujet, il y a suffisamment d'instruments légaux.
Chaque manifestation sur la voie publique ou accessible au public fait l'objet d'une demande d'autorisation au bourgmestre qui prend alors les mesures nécessaires au niveau de l'ordre public. Ces mesures sont prises en fonction des dangers potentiels de la manifestation évalués par la police locale et les services de secours en concertation avec les organisateurs de l'événement. Cela n'implique pas nécessairement la présence sur les lieux d'un poste fixe de secours ni d'un service d'ordre de la police à l'occasion de l'organisation de soirées. Dans la plupart des cas, la police locale et les services de secours orientent les services d'intervention vers l'événement et la police organise un contact permanent avec l'organisateur.
Selon une des possibilités, l'organisateur est lui-même obligé de prendre les mesures de sécurité nécessaires comme par exemple l'engagement de stewards.
04.03 Marie-Martine Schyns (cdH): Si je comprends bien, c'est de la liberté des bourgmestres et des zones de police de décider ce qu'ils imposent. C'est là qu'est notre problème: dans certaines communes, rien n'est imposé et on en arrive à des cas comme celui dont je viens de parler. Il nous appartient peut-être également de sensibiliser l'ensemble des bourgmestres pour qu'il y ait une règle. Dans certaines communes, les bourgmestres ne donnent pas l'autorisation si des sorteurs ne sont pas prévus. Ce n'est pas le cas partout. Mon objectif était une harmonisation de ces pratiques.
04.04 Patrick Dewael, ministre: C'est le principe de l'autonomie locale et de la subsidiarité. On le réclame mais on en a peur: on veut aussi des mesures fédérales ou régionales pour empêcher que les autorités locales fassent ceci ou cela. Il faut respecter à tout prix l'autonomie locale et si la législation permet d'intervenir, c'est à elles de le faire. Elles sont contrôlées par les habitants de la commune.
04.05 Marie-Martine Schyns (cdH): Je vous remercie.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
05 Question de M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le produit de la vente de bâtiments administratifs et logistiques transférés aux communes dans le cadre de la réforme des polices" (n° 4881)
05 Vraag van de heer Josy Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de opbrengst van de verkoop van administratieve en logistieke gebouwen die aan de gemeenten werden overgedragen in het raam van de politiehervorming" (nr. 4881)
05.01 Josy Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, conformément à l'arrêté royal du 27 décembre 2004 organisant le transfert de propriété des bâtiments administratifs et logistiques de l'État aux communes ou aux zones de police pluricommunales, une série de bâtiments administratifs et logistiques ainsi que leurs terrains ont été transférés en totalité ou en partie aux communes ou aux zones de police pluricommunales.
À cet égard, monsieur le ministre, le produit de la vente d'un bien transféré à une commune en vertu de cet arrêté royal doit-il impérativement alimenter le budget extraordinaire de la zone de police monocommunale? En d'autres termes, estimez-vous que la commune bénéficie du produit de la vente et qu'elle dispose de la liberté de l'affecter à des investissements à son budget extraordinaire? Dans l'affirmative, comme dans le cas contraire, pourquoi?
05.02 Patrick Dewael, ministre: Cher collègue, vous faites très justement référence à l'arrêté royal du 27 décembre 2004. Sachez cependant que cet arrêté n'est que l'un des nombreux arrêtés qui organisent le transfert de propriété des bâtiments administratifs et logistiques de l'État aux communes ou aux zones de police pluricommunales. Il faut souligner également que le produit de ces ventes doit être utilisé pour financer les investissements du corps de police locale. Ces montants doivent donc figurer dans le budget de la zone de police pluricommunale ou monocommunale mais, en aucun cas, dans le budget de la commune: c'est exclu.
En outre, ces montants doivent être repris dans le budget extraordinaire de la zone, et cela conformément au règlement général de la comptabilité de la police locale.
05.03 Josy Arens (cdH): Je vous remercie pour votre réponse.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
06 Question de M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la fonction de secrétaire de zone dans les zones monocommunales" (n° 4882)
06 Vraag van de heer Josy Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de functie van zonesecretaris in de eengemeentezones" (nr. 4882)
06.01 Josy Arens (cdH): Monsieur le ministre, conformément à l'article 29 de la loi du 7 décembre 1998 organisant un service de police intégré structuré à deux niveaux, la fonction de secrétaire du conseil de police et du collège de police est exercée par un membre du cadre administratif et logistique du corps de police locale ou d'une des administrations communales de la zone.
Dans la zone de police monocommunale et par dérogation à l'article 26bis paragraphe 1er de la nouvelle loi communale, le chef de corps prépare les affaires relevant dans une zone pluricommunale de la compétence du conseil ou du collège de police suivant les cas, qui sont soumises au conseil communal ou au collège des bourgmestre et échevins. Le chef de corps de la police locale assiste également aux séances du conseil et du collège.
À cet égard, monsieur le ministre, existe-t-il l'obligation pour le conseil communal de désigner un secrétaire dans les zones monocommunales et sinon pourquoi? Dans l'affirmative, existe-t-il l'obligation de désigner le secrétaire communal à cette fonction? Le conseil communal pourrait-il proposer un autre agent communal que celui qui assume les fonctions de secrétaire au sein de cette commune? Celui-ci doit-il alors relever impérativement du niveau A?
Pourriez-vous préciser en outre si le conseil communal a l'obligation d'attribuer une indemnité lorsque le secrétaire de la zone assume les fonctions de secrétaire communal? En d'autres termes, le conseil communal pourrait-il considérer que le traitement de secrétaire communal couvre à la fois les missions qui lui sont confiées par le Code de la démocratie locale et de la décentralisation ainsi que par la loi du 7 décembre 1998 organisant un service de police intégré et structuré à deux niveaux? Dans un cas comme dans l'autre, pour quelle raison?
Enfin, le conseil communal dispose-t-il de la latitude de réduire l'indemnité allouée au secrétaire de la zone en cas de difficultés budgétaires manifestes? Une réduction du montant de l'indemnité pourrait-elle être assimilée à une sanction disciplinaire déguisée si celle-ci est motivée par la nécessité de présenter un budget en équilibre?
06.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur Arens, dans les zones monocommunales, c'est le secrétaire communal qui continue à exercer les compétences qui figurent dans le Code de la démocratie locale et de la décentralisation, ceci sous réserve de l'application de l'article 29bis de la loi sur la police intégrée qui donne au chef de corps d'une zone monocommunale les compétences de préparer et présenter les dossiers policiers au conseil communal et au collège des bourgmestre et échevins.
En ce qui concerne l'indemnité octroyée au secrétaire communal, la même loi stipule que le conseil communal peut fixer une indemnité pour le secrétaire dans la zone de police. Cette indemnité est donc facultative et doit tenir compte du fait que le secrétaire communal effectue ou non des prestations en dehors des heures ordinaires. Le fait pour le secrétaire communal de ne plus effectuer de prestations en matière policière ou de le faire dans une moindre mesure pourrait justifier une réduction de cette indemnité facultative.
06.03 Josy Arens (cdH): C'est donc le secrétaire qui doit assumer cette fonction; un autre agent communal ne pourrait le faire à sa place. Un autre agent que le secrétaire communal peut-il assumer cette fonction?
06.04 Patrick Dewael, ministre: Oui.
06.05 Josy Arens (cdH): Je vous remercie.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: Vu l'absence répétée de Mme Kitir, sa question no 4902 est définitivement supprimée.
07 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het stijgende gebruik van camerabewaking in handelszaken" (nr. 5096)
07 Question de Mme Leen Dierick au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le recours croissant à la surveillance par caméras dans les commerces" (n° 5096)
07.01 Leen Dierick (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, onlangs heeft Unizo een enquête gehouden onder haar leden. Die enquête heeft uitgewezen dat handelszaken meer en meer investeren in diefstalbeveiliging, meer in het bijzonder in het plaatsen van camerabewaking.
De zelfstandigenorganisatie vraagt dan ook inspanningen van de overheid om dergelijke investeringen ook fiscaal aantrekkelijk te maken en fiscaal te stimuleren. Daarom had ik een aantal vragen.
Vallen dergelijke investeringen voor camerabewaking ook onder de toepassing van de fiscale gunstmaatregel die door de regering werd uitgewerkt en waarbij de kosten voor 120% aftrekbaar zijn?
In welke mate wordt bij het plaatsen van bewakingscamera’s steeds de wetgeving inzake camerabewaking gerespecteerd?
Mijnheer de minister, hoe houdt u toezicht op de correcte naleving van de wet op de camerabewaking?
Graag had ik ook enkele cijfers gekregen omtrent de controles. Hoeveel controles werden er het afgelopen jaar uitgevoerd op de correcte naleving van de wetgeving?
07.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, het plaatsen van camerabewaking komt effectief in aanmerking voor extra fiscale aftrek. Er zijn twee voorwaarden die belangrijk zijn. Ten eerste, er moet een aangifte gebeuren bij de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. Ten tweede, het moet gaan om een camerasysteem dat de beelden registreert.
De camerawet van 21 maart van vorig jaar is op 11 juni van vorig jaar in werking getreden. De camera’s die na deze datum werden geplaatst moeten onmiddellijk aan alle bepalingen van de wet voldoen. De camerawet voorziet echter in een overgangsperiode voor camera’s die voor deze datum werden geplaatst. Die overgangsperiode loopt tot 10 juni 2010.
De camerawet kent mijn departement geen specifieke bevoegdheid toe voor het toezicht op de toepassing van haar bepalingen. De wet bevat uitsluitend strafrechterlijke bepalingen. Het is bijgevolg de taak van het parket om de inbreuken te vervolgen op basis van pv’s opgemaakt door de politiediensten naar aanleiding van bijvoorbeeld een controle of een klacht die werd ingediend.
Aangezien de bepalingen van de wet op de verwerking van persoonsgegevens inzake toezicht en controle blijven gelden is ook de privacycommissie bevoegd voor de controle en behandeling van de klachten. In geval van een klacht zal de commissie een onderzoek starten en proberen te bemiddelen om de zaak in der minne te regelen.
Als dat niet lukt, zal zij de overtreding melden bij het parket van de procureur des Konings, of eventueel een zaak aanspannen bij de rechtbank.
Mijn diensten beschikken bijgevolg niet over globale gegevens inzake het aantal controles, inzake de naleving van de camerawetgeving of inzake het aantal vastgestelde inbreuken.
Gelet op het tamelijk recente karakter van de wetgeving zijn de door de politiediensten vastgestelde inbreuken op de wet nog niet als zodanig opgenomen in de algemene nationale gegevensbank van de geïntegreerde politie. Dat is uiteraard iets voor de zeer nabije toekomst.
Wat de klachtenbehandeling en de controles door de privacycommissie aangaat, wil ik u verwijzen naar collega Vandeurzen die u bij ondervraging zeker zal willen antwoorden aangaande die aspecten van de zaak.
07.03 Leen Dierick (CD&V - N-VA): Dank u wel, mijnheer de minister, voor uw zeer uitgebreid antwoord. Het is verduidelijkend.
Ik verneem dat er in strafrechtelijke procedures is voorzien en dat er straffen zijn bepaald. Het is misschien een denkpiste om na te gaan of er geen administratieve sancties mogelijk zijn. Misschien moet u dat eens bekijken.
07.04 Minister Patrick Dewael: Ik zal uw suggestie zeker ter harte nemen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: La question n° 5098 de Mme Lalieux est reportée à sa demande. Je n’aperçois pas M. Crucke, donc sa question n° 5107 sera reportée.
08 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de bijlage 'Dossier spécial police: wanted' in een aantal Franstalige kranten" (nr. 5120)
08 Question de M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le supplément 'Dossier spécial police: wanted' qui accompagnait certains journaux francophones" (n° 5120)
08.01 Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in de week van 22 april 2008 werd in de kranten La Libre Belgique en La Dernière Heure een bijlage van acht bladzijden, dus markant, toegevoegd, getiteld "Dossier spécial: police wanted". Het was een dossier over de tewerkstelling bij de politie, een interessant gebaar, blijkbaar gerealiseerd door de Régie Générale de Publicité.
Mijnheer de minister, in welke mate wordt die bijlage rechtstreeks of onrechtstreeks door de overheid bekostigd? De wervingsprocedure wordt ook toegelicht. Ik vraag mij af waarom de tweetaligheidvereiste voor de Brusselse politiezone niet werd vermeld. In de bijlage wordt nochtans uitgebreid ingegaan op de specifieke Brusselse situatie. Ik vroeg mij af of een gelijkwaardig initiatief ook in Nederlandstalige kranten is gepland, want dat is wel nodig.
08.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, de politie is een belangrijke werkgever in ons land. Zij rekruteert jaarlijks een groot aantal mensen, niet alleen operationelen maar uiteraard ook burgerpersoneel.
Die rekruteringen gaan altijd gepaard met mediacampagnes waarbij men probeert mensen warm te maken voor een job bij de politie. Zeker in een arbeidsmarkt waarin er een krapte dreigt aan de aanbodzijde – maar niet altijd – winnen zulke campagnes aan belang, temeer daar door de strenge selectieproeven een groot aantal geïnteresseerden meteen ook afvalt. De politiediensten hebben dus niet alleen nood aan veel kandidaten, maar vooral aan goede kandidaten. De campagnes zijn budgettair dan ook voorzien in de begroting van de federale politie, die zoals u weet verantwoordelijk is voor de rekrutering voor de geïntegreerde politie.
De federale politie rekruteert personeelsleden binnen de verschillende taalgebieden. De in aanmerking komende personeelsleden behoren dus tot de Nederlandse of de Franse taalrol. Tijdens de selectieproeven in het raam van de aanwerving worden de kandidaten enkel getest op de kennis van de moedertaal en wordt er niet getest op de kennis van de tweede taal. Tijdens de basisopleiding wordt evenwel een cursus tweede taal voorzien die de aspiranten ook moet voorbereiden op het taalexamen van Selor.
Ook in de Nederlandstalige media worden acties gevoerd. Een gelijkaardig initiatief is voorzien aan Nederlandstalige kant. Er werd tot op heden nog geen geschikte en evenwaardige partner gevonden.
08.03 Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, als ik u ter zake een suggestie mag doen, het ware misschien nuttig om in de advertenties te verwijzen naar het feit dat tweetaligheid in Brussel belangrijk is, zeker in spilfuncties zoals bij de politie.
Het incident is gesloten.
09 Question de M. David Lavaux au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la composition du comité consultatif national des zones prévu dans le cadre de la réforme de la sécurité civile" (n° 5133)
09 Vraag van de heer David Lavaux aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de samenstelling van het nationaal raadgevend comité van de zones waarin wordt voorzien in het kader van de hervorming van de civiele veiligheid" (nr. 5133)
09.01 David Lavaux (cdH): Monsieur le ministre, l'une des premières étapes de la réforme de la sécurité civile est la constitution des zones de secours. Leurs délimitations territoriales sont dessinées par le gouvernement fédéral sur proposition des comités consultatifs provinciaux – le travail me semble avoir été accompli – et d'un comité consultatif national. Concernant ce dernier, les dispositions légales précisent qu'il est composé du gouverneur, d'un représentant de l'Union des villes et communes et de son homologue néerlandophone, d'une délégation du Parlement fédéral ainsi que de représentants avec voix consultative des différentes fédérations de pompiers.
Les textes légaux prévoient que la première réunion de ce comité devra se tenir au plus tard le 1er juillet 2008. Pouvez-vous m'indiquer, monsieur le ministre, si les délais prévus seront respectés?
Pouvez-vous me préciser quelle sera la composition de la délégation du Parlement fédéral ainsi que la proportion retenue entre la Chambre et le Sénat et la représentativité de chaque famille politique?
Enfin, quel sera le mode de désignation des parlementaires appelés à siéger au sein de ce comité?
09.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collègue, l'arrêté royal du 4 mars 2008 détermine les délais dans lesquels les comités provinciaux et le comité national doivent se prononcer. Les premiers rendent leur avis dans les septante-cinq jours qui suivent l'entrée en vigueur de l'arrêté précité, laquelle date du 31 mars 2008.
Quant au comité consultatif national, il doit tenir sa première réunion dans les quinze jours qui suivent la réception de l'ensemble des avis des comités consultatifs provinciaux. Il doit émettre sa proposition dans les quarante-cinq jours qui suivent cette réunion, à savoir au plus tard pour la mi-août 2008.
Tout est mis en œuvre pour respecter ces délais. Ce matin, j'ai signé les lettres relatives à la composition des comités consultatifs. S'agissant de la composition de la délégation du Parlement fédéral, visée à l'article 15 de la loi du 15 mai, il revient à la Chambre et au Sénat, de désigner en leur sein, selon la méthode qu'ils jugeront appropriée, les membres qui composeront cette délégation.
09.03 David Lavaux (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je suppose, par conséquent, que ce dernier point sera réglé en Conférence des présidents.
Le président: Si ce n'est déjà fait, monsieur Lavaux! Il faudra le vérifier, mais j'en ai le sentiment.
Het incident is gesloten.
10 Question de Mme Muriel Gerkens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le suivi du statut des organismes agréés en contrôle de sécurité nucléaire" (n° 5141)
10 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de opvolging van het statuut van de erkende instellingen voor nucleaire veiligheidscontrole" (nr. 5141)
10.01 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 13 février dernier, je vous ai interrogé sur l'évolution du statut des organismes agréés en contrôle de sécurité nucléaire vis-à-vis de l'Agence fédérale de contrôle nucléaire (AFCN) en application de la résolution adoptée au parlement en avril 2007. Dans votre réponse, vous me disiez que le gouvernement avait décidé de ne pas suivre la résolution du parlement, c'est-à-dire de filialiser les organismes agréés, mais avait opté pour la formule d'une fondation qui reprendrait le personnel des organismes agréés sous la tutelle de l'AFCN. Vous mentionniez également une période de transition courant jusqu'au 31 décembre 2008 accordée aux organismes agréés, le temps que les choses se règlent.
Je me permets de vous interroger à nouveau aujourd'hui. Je n'ai pas trouvé de trace de la prolongation de l'agrément jusqu'au 31 décembre 2008, mais bien jusqu'au 31 mars. Par ailleurs, il semblerait qu'AVN (Association Vinçotte Nuclear) ait scindé ses activités de contrôle et de consultance. Garder son personnel de contrôle ne l'intéressait plus, vu l'évolution du paysage je suppose. Elle souhaitait donc s'en défaire.
Qu'en est-il du fonctionnement de la fondation et du projet que vous aviez présenté en février? Quelle est la durée exacte de la période de transition pour les organismes agréés indépendants? Les travailleurs du secteur contrôle d'AVN ont-ils été engagés par l'AFCN, via la fondation par exemple, et sinon sous quel statut? Qu'en est-il des deux autres organismes agréés?
10.02 Patrick Dewael, ministre: Chère collègue, la problématique à laquelle vous faites référence a récemment été abordée lors de la discussion sur la note de politique générale et du budget 2008. Sur ce point, je vais donc me répéter.
Tout d'abord, vous vous méprenez sur l'échéance de la période transitoire légale. Dans ma réponse du 13 février, vous remarquerez que je ne mentionne pas la date du 31 décembre 2008. J'ai déclaré que le Conseil des ministres avait prolongé la période transitoire jusqu'au 31 décembre de cette année, donc de 2007. J'ai également déclaré qu'un nouvel arrêté royal avait entre-temps été approuvé par le gouvernement et transmis au Conseil d'État, qui devait rendre un avis. L'échéance de ce deuxième arrêté royal a été fixée au 31 mars 2008. Selon votre interprétation, ce deuxième arrêté royal aurait déjà prévu une prolongation de la période transitoire après le 31 décembre 2008.
La date du 31 mars 2008 est en effet dépassée, et les deux organismes agréés restants poursuivent actuellement leur tâche sous le régime de la continuité du service public. Par contre, BEL V a repris les activités de contrôle d'AVN à la date du 14 avril 2008, suite à la signature d'une convention le 11 avril avec BEL V en tant que filiale de l'AFCN. BEL V ne fonctionne donc pas sous le régime juridique de la période transitoire. Un avant-projet de loi en vue de clarifier la relation entre l'AFCN et BEL V est en préparation.
En ce qui concerne la proposition de la Chambre pour la filialisation des organismes agréés, je peux vous confirmer que Bel V est bien une filiale de l'AFCN à 100%. La confusion résulte du scénario de reprise suivi. En effet, AVN n'a pas été transférée à BEL V en tant que personne juridique. Mais l'activité d'entreprise d'AVN, et son personnel chargé des contrôles légaux, ont été transférés à BEL V.
Le personnel a conservé tous ses droits. En ce qui concerne les autres organismes, je fais référence à ma note de politique, dans laquelle j'ai mis l'accent sur la création d'une large base, d'une part, et sur une concertation avec les organismes agréés actuels, d'autre part.
10.03 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je lirai attentivement la réponse. Ma question ayant été posée en février 2008, je considère lorsqu'on me dit "jusqu'à la fin de l'année", qu'il s'agit de 2008 et non de 2007.
En ce qui concerne l'échéance 2008 ou 2007, à partir du moment où je posais ma question en février 2008 et qu'on me répond que la situation sera prolongée jusqu'à la fin de l'année, j'ai considéré effectivement qu'il s'agissait de la fin de l'année 2008 et non pas la fin de l'année précédente.
10.04 Patrick Dewael, ministre: L'arrêté a été pris fin de l'année 2007 et limité à trois mois. J'ai expliqué que le principe de la continuité intervenait. Entre-temps la filiale a été créée. En matière de sécurité juridique, la couverture est assurée en fonction du principe de la continuité.
10.05 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Cela signifie que le scénario "fondation" est tout à fait oublié, à moins que la fondation ne soit une filiale?
10.06 Patrick Dewael, ministre: Elle est là!
10.07 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Mais elle a le statut de filiale?
10.08 Patrick Dewael, ministre: Oui!
10.09 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Cette réponse est différente de celle donnée!
10.10 Patrick Dewael, ministre: À ce moment-là, il s'agit de l'exécution convenue par la résolution de la Chambre!
10.11 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Tout à fait! Mais cette réponse est différente de celle de février!
10.12 Patrick Dewael, ministre: Non! C'est le même esprit!
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het bestaan in België en in het bijzonder in Brussel en Verviers van netwerken van radicaal-islamitische organisaties" (nr. 5144)
11 Question de M. Francis Van den Eynde au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'existence de réseaux d'organisations islamistes radicales en Belgique et en particulier à Bruxelles et à Verviers" (n° 5144)
11.01 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, een artikel uit het Franstalige weekblad Le Vif heeft mijn aandacht gevestigd op een verslag van de Amerikaanse organisatie The NEFA Foundation, die zich bezighoudt met onderzoek naar islamistische activiteiten in het algemeen en in Europa in het bijzonder.
Uit het verslag van deze organisatie, die toch de nodige waarborgen heeft qua ernst en degelijkheid, blijkt dat er in Brussel een organisatie bestaat die zich the Federation of Islamic Organisations in Europe noemt. Die organisatie zou de overkoepeling vormen van 29 organisaties van moslimbroeders op het continent. De moslimbroeders zijn een organisatie die over heel Noord-Afrika en het Midden-Oosten bestaat en zich af en toe eens heeft laten opmerken door moordaanslagen, in het bijzonder in Egypte.
Op hetzelfde adres is ook het Forum of European Muslim Youth and Student Organisations opgericht. Die organisatie ken ik persoonlijk van iets naderbij, want wij hebben in Gent een afdeling van de organisatie, die in de universiteit functioneert en daar trouwens een moskee ter beschikking heeft. Dat is vrij merkwaardig in een universiteit die officieel op godsdienstig vlak totaal neutraal is. Waar er dus bijvoorbeeld geen christelijke kapel te vinden is, is er wel een moskee. Die wordt regelmatig bezocht door die mensen, die zich voor de rest laten opmerken wanneer zij een en ander organiseren in buurtcentra van Gent, door ervoor te zorgen dat er een degelijke scheiding wordt doorgevoerd tussen meisjes en jongens, ook al zijn het studenten. Kortom, dit is een vereniging die op zijn minst op religieus vlak meer dan orthodox is. Ze wordt ook vernoemd als een islamistische organisatie gelinkt aan de moslimbroeders.
Dan hebben we als het ware ook nog de kers op de taart, namelijk de vereniging Al-Aqsa Belgique, die in Verviers functioneert en daar haar contactadres heeft, niet alleen voor België, maar ook voor de Duitse en Nederlandse takken van de organisatie en die zich officieel onledig houdt met het inzamelen van fondsen voor het Palestijnse volk.
Volgens het verslag waar ik daarnet naar verwees is ze in feite een organisatie die Hamas steunt, de terroristische organisatie Hamas.
Dat zou mij eerlijk gezegd niet verwonderen, want wie geld stuurt naar de Palestijnen in de Gazastrook, kan niet anders dan werken via Hamas. Op dat vlak lijkt mij dit nogal een logische gevolgtrekking die wordt gemaakt door de betrokken organisatie die het rapport opstelde.
Mijnheer de minister, ik wil u vragen of u van het een en ander op de hoogte bent. Weet u van het bestaan van die organisaties? Weet u iets meer over die studentenorganisaties? Welke maatregelen werden er in dit verband getroffen?
11.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, ik benader die vraag vanuit mijn bevoegdheidssfeer van minister van Binnenlandse Zaken, dat is te weten of deze groeperingen zijn gekend in het kader van de handhaving van de openbare orde. Collega, voor alle vragen met een gerechtelijke context verwijs ik u door naar collega Vandeurzen, want dat is zijn bevoegdheid.
De vzw Al-Aqsa Belgique die haar naam initieel wijzigde in Al Aqsa Humanitaire en vervolgens in Aqsa Hum zamelt inderdaad fondsen in ten voordele van de Palestijnse bevolking. Deze vzw is op bestuurlijk vlak bij de politie gekend en wordt ook beschouwd als pro-Hamas, maar heeft tot nu toe geen problemen van openbare orde veroorzaakt.
Over de Federation of Islamic Organisations in Europe en het Forum of European Moslim Youth and Student Organisations kan ik u zeggen dat deze organisaties weliswaar aanleunen bij de religieusextremistische Moslimbroeders, maar dat zij tot op heden evenmin aanleiding hebben gegeven tot problemen van openbare orde.
11.03 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb dezelfde vraag gesteld aan uw collega en ik zal daar dus ook wel een aantal antwoorden krijgen.
Het incident is gesloten.
12 Question de M. André Perpète au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les faits d'une rare violence qui ont eu lieu à Arlon" (n° 5172)
12 Vraag van de heer André Perpète aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "extreem geweld in Aarlen" (nr. 5172)
12.01 André Perpète (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, comme vous le savez sans doute, des faits d'une rare violence ont eu lieu dans une des rues principales de la ville d'Arlon, il y a une dizaine de jours. Des coups de feu ont été échangés et deux personnes d'origine tchétchène ont été blessées à divers degrés, mais sans que leur vie n'ait été mise en danger.
Le chef-lieu de la province de Luxembourg, dont je suis moi-même échevin était connu, il n'y a pas si longtemps encore, pour sa relative tranquillité et le nombre relativement faible de faits de violence grave.
Pourtant, ces dernières semaines, le collège communal mais aussi les forces de police ont constaté qu'un nombre croissant de plaintes ont été déposées pour des faits de violence grave. Ainsi, par exemple, pas plus tard que le mois dernier, une personne se faisait agresser à coups de cutter.
Sans vouloir mettre en avant un climat d'insécurité élevé, il faut bien constater que des faits graves sont de plus en plus souvent commis, y compris dans des régions traditionnellement réputées pour être moins exposées que les grands centres urbains. Pour le procureur du Roi d'Arlon, qui se préoccupe beaucoup de cette question, il est temps d'agir pour éviter qu'Arlon ne se transforme en petit Chicago.
Des mesures ont été prises tant au niveau de la police avec la présence sur le terrain de policiers, en particulier le week-end, qu'au niveau de la ville qui accompagne les nouveaux arrivants et au niveau de la Justice qui veut prendre des mesures adéquates et fortes pour endiguer le phénomène. Malheureusement, cela semble insuffisant pour mettre un terme à ce type de faits.
Bien que la zone de police d'Arlon, qui regroupe quatre communes autour d'Arlon, tente de procéder à des recrutements, les candidatures sont peu nombreuses notamment parce que le prix de l'immobilier y est élevé. En tout cas, il est plus élevé qu'ailleurs en Wallonie alors que les salaires sont identiques. Cette situation s'explique aussi par la proximité du Grand-Duché de Luxembourg et ses salaires attrayants. C'est ainsi que des personnes qui pourraient être intéressées par la carrière de policier préfèrent aller travailler au Luxembourg. Monsieur le ministre, comptez-vous prendre des mesures pour augmenter le cadre afin que la zone de police dont dépend Arlon puisse couvrir de manière optimale le territoire qui lui est confié?
Pouvez-vous confirmer ou infirmer les informations selon lesquelles le nombre de faits violents est en augmentation en province de Luxembourg, et plus particulièrement dans la zone de police dont dépend la ville d'Arlon?
Des mesures particulières de contrôle sont-elles prévues aux frontières entre le Luxembourg et la France, mais aussi dans les rues à la recherche d'armes prohibées afin de réduire au maximum les risques d'un nouveau fait divers sanglant?
12.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collègue, je souhaite d'emblée établir une distinction entre, d'une part, l'augmentation du cadre de la zone, et, d'autre part, le remplissage du cadre actuel.
Pour ce qui concerne ce dernier, je vous renvoie à ma réponse du 16 janvier dernier à la question de M. Arens, réponse que je vous transmettrai.
Depuis, le Conseil de police a décidé, le 5 mars 2008, d'augmenter l'effectif opérationnel de 22 policiers pour passer ainsi de 105 à 127. Maintenant, il faut examiner si la zone entre en ligne de compte et si elle est demanderesse d'une application des mesures structurelles en matière de personnel de l'arrêté royal nommé "Van Holsbeeck" de 2007. Cette décision a été prise sous réserve de l'obtention de subventions fédérales nécessaires. Je rappelle que la norme KUL est en cours de révision de façon globale pour tout le pays. Je peux vous transmettre un tableau avec les chiffres demandés. Je me suis basé sur les chiffres de la banque de données nationale complets pour les années 2005 à 2007. J'ai pris en compte tous les délits, tentatives incluses, où une arme a été utilisée ou montrée.
Il est encore trop tôt pour déceler une tendance fiable pour 2008, car un certain nombre de faits récents ne sont pas encore enregistrés. À l'heure actuelle, 27 faits ont été enregistrés pour la province et deux pour la zone. Le type de fait le plus important est le vol qualifié. Au niveau de la zone d'Arlon, j'estime que les mesures qui ont été prises en étroite coordination avec les autorités administratives et judiciaires et les services de la police locale et de la police fédérale sont suffisantes.
Pour ce qui concerne les contrôles, je rappelle d'abord qu'il n'y a plus de contrôles systématiques aux frontières nationales mais, bien que le trafic d'armes ne soit pas considéré comme une priorité dans le plan national de sécurité, la police a déjà pris plusieurs initiatives visant à réduire les armes illégales sur le marché. Je pense, au niveau national, aux opérations FIPA anti-banditisme lors desquelles il arrive régulièrement que des armes prohibées soient saisies. Toujours en Belgique, des contrôles sont régulièrement organisés dans et aux alentours des bourses aux armes, par exemple celle de Ciney ou chez des armuriers. Au niveau international, il y a régulièrement des "High Impact Operations" visant la réduction du trafic international. En d'autres termes, les services de police continuent à investir dans cette matière, non pas sous forme d'approches par projet mais bien sous forme d'actions réactives adaptées.
12.03 André Perpète (PS): Monsieur le président, je remercie M. le ministre pour sa réponse. Je peux vous dire qu'à la suite des faits qui se sont produits voici une dizaine de jours, une certaine tension est encore palpable en ville.
À Arlon, vivent environ 400 Russes originaires de Tchétchénie. Dans ce cas-ci, ils ont été victimes de coups de feu. Un des auteurs a été arrêté. Les autres sont encore recherchés. On dit qu’ils seraient d’origine albanaise.
Hier soir à l’hôtel de ville d’Arlon était organisée une réunion avec le bourgmestre, le procureur du Roi, les commissaires de la zone de police, une trentaine de membres de la communauté tchétchène et moi pour essayer de les amener à comprendre que nous sommes dans un État de droit, qu’ils doivent faire confiance à la justice, à la police et de ne surtout pas chercher à se venger.
Nous leur avons dit aussi de ne pas porter d’armes prohibées comme on le fait dans d’autres pays suivant certaines habitudes ancestrales. On ne peut pas accepter cela chez nous.
Ils attendent beaucoup des résultats de l’enquête pour pouvoir faire vraiment confiance à la justice et à la police. On sent que chez certains la tentation est grande de dire que si l’État ne sait pas jouer son rôle, ils essaieront de faire justice eux-mêmes, chose que nous ne pouvons accepter dans un État de droit.
L'incident est clos.
- de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de brand van de kerk van Galmaarden" (nr. 5208)
- de heer Luk Van Biesen aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de kerkbrand in Galmaarden" (nr. 5238)
- M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'incendie de l'église de Gammerages" (n° 5208)
- M. Luk Van Biesen au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'incendie de l'église de Gammerages" (n° 5238)
13.01 Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in de nacht van zondag 11 op maandag 12 mei werd de kerk van Galmaarden door een hevige brand geteisterd. Hoewel de brandweer van Geraardsbergen territoriaal bevoegd is, was het korps van Edingen het snelst ter plaatse. Nadien werden beiden nog bijgestaan door de collega’s uit Ninove. Er zijn ook tankwagens uit Lennik en Aalst voorgereden om assistentie te verlenen, omdat er blijkbaar te weinig druk zat op de waterleiding. Helaas was het resultaat dat de kerk bijna volledig is uitgebrand. Zelfs wanneer men hier nog iets sneller zou hebben gereageerd, denk ik toch dat adequate hulp hier wellicht te laat was geweest.
Een beetje uit zorg voor andere monumenten, maar ook voor andere mensen, heb ik een vraag inzake de communicatie. Dat zal in deze wellicht het grootste probleem zijn geweest. Blijkbaar is er toch een fout geslopen in de manier waarop de oproepen tot stand zijn gekomen.
Wat is daar juist misgelopen? Welke procedure werd er gevolgd en welke had er voor een beter resultaat moeten worden gevolgd?
Ten tweede, wat zijn de mogelijkheden om in de toekomst dergelijke fouten te vermijden, gelet op het feit dat er wel een voorpost in wording is, maar dat de concrete inplanting waarschijnlijk nog niet voor morgen zal zijn?
13.02 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de vicepremier, collega’s, zoals door de heer Doomst geschetst werden inderdaad in de nacht van 11 op 12 mei jongstleden de korpsen van Geraardsbergen en Edingen uitgestuurd naar Galmaarden, waar het dak van de eeuwenoude Sint-Pieterskerk vuur had gevat. De brandweer stond voor een onmogelijke taak en kon niet voorkomen dat nagenoeg het hele historische kerkgebouw in de vlammen opging. De brandweer riep de hulp in van collega’s uit Aalst, Ninove en Lennik en van de civiele bescherming uit Liedekerke om met tankwagens de watertoevoer te verzekeren. Wellicht is de brand ontstaan door een vuurpijl. Blijkbaar werd dat onderwijl reeds bevestigd.
De oproep van de brandmelding kwam die nacht terecht in de noodcentrale in Leuven, die op haar beurt de brandweer van Edingen ter plaatse stuurde. De brandweer van Geraardsbergen werd als tweede verwittigd. De kazerne van Geraardsbergen lag nochtans dichtbij de plaats waar het gebeurde. In Galmaarden liggen twee gsm-zendmasten dicht bij elkaar. De eerste oproep voor de hulpdiensten werd doorgestraald door de mast die verbonden is met de noodcentrale in Leuven. Daar worden uitsluitend Brabantse hulpdiensten gecoördineerd. De brandweerkazerne van het Oost-Vlaamse Geraardsbergen is niet in het noodplan van Leuven opgenomen. Als de noodoproep door een andere zendmast zou zijn doorgestraald, was Geraardsbergen wel als eerste brandweerkorps naar de brand van de kerk in Galmaarden gestuurd.
Volgens de noodcentrale van Leuven, die sinds kort het principe van snelste adequate hulp hanteert en dus het snelste korps moest aansturen, kwam Edingen in aanmerking om het vlugste ter plaatse te zijn.
Graag kreeg ik van de minister een aantal antwoorden op de volgende vragen.
Kan de minister ons een uiteenzetting geven van de stappen die bij de bewuste brandmelding werden ondernomen?
Erkent de minister het probleem van de twee gsm-masten en van de twee noodcentrales, van de aanrijtijden en van het oproepsysteem in het Pajottenland?
De noodcentrale van Leuven hanteert sinds kort de SAH of snelste adequate hulp. Andere centrales doen dat blijkbaar nog niet. Hoe kunnen zij in de toekomst beter op elkaar worden afgestemd?
Tegen 2011 zou er een nieuwe voorpost in Tollembeek komen. Wat is de stand van zaken in voornoemd dossier?
13.03 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik zal misschien eerst de feiten overlopen, zoals zij op dit ogenblik gekend zijn. Er is immers en uiteraard een onderzoek over de gebeurtenissen van 12 mei 2008 aan de gang.
Om 01.41 uur komt er een correct gerouteerde gsm-oproep binnen in de 100-centrale van Vlaams-Brabant, afkomstig van de 101-centrale van Vlaams-Brabant, die meldt dat er in de kerk gelegen aan de Nieuwstraat in Galmaarden een rookontwikkeling is.
De 100-centrale van Vlaams-Brabant maakt aan de hand van het softwarepakket van CityGIS een berekening van de snelste adequate hulp en stelt vast dat Edingen, met een aanrijtijd van 15 minuten en 51 seconden sneller ter plaatse is dan Geraardsbergen, met een aanrijtijd van 16 minuten en 33 seconden. Overeenkomstig de omzendbrief inzake de snelste en adequate hulp wordt om 01.42 uur de brandweer van Edingen verwittigd en om 01.43 uur, dus binnen de 60 seconden, de brandweer van Geraardsbergen, die territoriaal bevoegd is.
Om 01.46 uur komt er op de 100-centrale van Oost-Vlaanderen een melding binnen van een uitslaande brand in de kerk van Galmaarden, met als adres Marktplein in Galmaarden. Om 01.47 uur verwittigt de 100-centrale van Oost-Vlaanderen de bevoegde 100-centrale van Vlaams-Brabant van voornoemde melding. De 100-centrale van Vlaams-Brabant meldt dat zij reeds de nodige middelen heeft uitgestuurd.
Uit het voorgaande feitenverloop blijkt dus dat in de huidige toestand van het onderzoek – wij moeten de zaak immers, op basis van alle mogelijke elementen, nog verder bekijken – alles correct lijkt te zijn verlopen. Ik herhaal dat een en ander het voorwerp van een meer diepgaande analyse zal uitmaken. Er zal, in samenwerking met de opgeroepen korpsen en de 100-centrales, een onderzoek worden gevoerd. Ook zullen de oproepen in de 100-centrales worden herbeluisterd en zal er een studie van de interventieverslagen worden gemaakt.
Wanneer via een mobiele telefoon een oproep op een provinciegrens wordt gedaan, is het natuurlijk onvoorspelbaar welke gsm-mast het signaal zal ontvangen en doorsturen.
Uit de huidige feitenanalyse blijkt dat de eerste oproep correct werd gerouteerd. Mocht de eerste oproep toch in Oost-Vlaanderen zijn terechtgekomen dan was deze onmiddellijk doorgegeven aan het 100-centrum van Vlaams-Brabant. Een routering naar het 100-centrum van Oost-Vlaanderen zou niet automatisch leiden tot een verwittiging van de brandweer van Geraardsbergen zoals in sommige persberichten wel werd geïnsinueerd. Uit het voorgaande is duidelijk gebleken dat in dergelijke gevallen de samenwerking van dien aard is dat de 100-centrales goede werkprocedures hanteren en de foutief gerouteerde oproep direct werd doorgegeven naar de bevoegde 100-centrale.
Alle gouverneurs hebben die omzendbrief ontvangen en werken aan de implementatie ervan. In de omzendbrief van 1 februari 2008 werd reeds in een procedure voorzien voor de gevallen waarin een 100-centrum voor de verzekering van de snelste adequate hulp een beroep moet doen op een brandweerkorps uit een naburige provincie. In dergelijke gevallen moet het 100-centrum dat de oproep heeft ontvangen, onmiddellijk het snelste adequaat uitgeruste korps uitsturen. Vervolgens moet men zowel het territoriaal bevoegde korps alsook het 100-centrum van de naburige provincie, op wiens grondgebied het snelst adequaat uitgeruste korps zich bevindt, op de hoogte brengen. Op die manier zal elk 100-centrum een correct beeld hebben van de middelen die op elk moment in een bepaald korps aanwezig zijn.
Op 20 augustus van vorig jaar heb ik mijn toelating gegeven voor de oprichting van een voorpost van de brandweer Lennik in Tollembeek. Op dit ogenblik is de firma Haviland belast met een studie. Men verwacht de aanvang van de werkzaamheden in 2009. Op dit ogenblik zijn er 18 aspirant-brandweermannen in opleiding en er zullen hoogstwaarschijnlijk drie à vier ervaren brandweermannen uit Lennik overkomen bij de opstart van die voorpost. Het geheel zal worden gecoördineerd door een nog aan te werven officier bij de brandweer van Lennik, tot zover de elementen van antwoord op dit ogenblik.
13.04 Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik denk dat uw verhaal bewijst dat de zaak nog eens grondiger moet worden bekeken om alle implicaties juist op een rijtje te zetten. Ik leer uit dit en vorige incidenten wel dat er een dubbele voorzichtigheid moet zijn inzake het capteren van de signalen vanuit de 100-centrales. Volgens u lijkt dit beter te verlopen dan men vanuit bepaalde persinstanties vermoedt. Volgens mij is het een opgave voor de regio’s aan de provinciegrenzen om ook aan de bewoners duidelijk te maken op welke manier zij moeten communiceren. Het is heel belangrijk om het juiste nummer te draaien om de verwarring op het terrein niet te verhogen. In die zin zullen wij ook vanuit het lokale bestuur de nodige maatregelen nemen.
13.05 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, ik heb een toch wel iets andere lezing van het accurate en duidelijke antwoord van de minister. De minister zegt dat er eigenlijk niet kan worden gesproken van fouten. In de eerste vraagstelling werd duidelijk geïnsinueerd dat dergelijke fouten in de toekomst niet meer mogen gebeuren. Het antwoord van de minister toont volgens mij echter duidelijk aan dat die problematiek wordt beheerst en dat er niet over fouten kan worden gesproken.
Ik zal uiteraard dat dossier voort opvolgen en de verdere evolutie nagaan. Als we er lessen kunnen uit trekken om alles operationeel nog beter te laten verlopen, moeten we dat kunnen doen.
Ik kijk hoopverwachtend uit naar de stappen die Haviland zal zetten om tegen 2009 aan te vangen met de opstart van de nieuwe voorpost van de brandweerkazerne in Tollembeek.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: Les questions n° 5209 et n° 5212 de Mme Smeyers sont reportées à sa demande.
14 Vraag van de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het bezoek van een onderzoekscommissie van de Raad van Europa inzake de niet-benoeming van de drie burgemeesters" (nr. 5227)
14 Question de M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la visite d'une commission d'enquête du Conseil de l'Europe concernant la non-nomination de trois bourgmestres" (n° 5227)
14.01 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, wij kennen het verhaal. Ook op andere niveaus, onder meer in het Vlaams Parlement aan minister Keulen, worden vandaag vragen gesteld over de komst van drie afgevaardigden van de Raad van Europa in verband met het dossier van de niet-benoeming van de drie burgemeesters van de faciliteitengemeenten rond Brussel.
Wat zich daar afspeelt, is bijzonder merkwaardig. Men zou denken dat de betrokkenen de normale procedureregels volgen en naar de Raad van State stappen wanneer een beslissing tot niet-benoeming zich voordoet. Zij stappen echter naar een internationaal orgaan, de Raad van Europa, met de hulp van Brusselse politici. Zij laten daar een heel ander geluid horen dan wat in werkelijkheid is gebeurd. Misleiding troef in dat dossier.
Wat erger is, men gebruikt een internationaal orgaan dat politiek is samengesteld en dat via lobbying in allerlei richtingen kan worden geduwd en getrokken. Het is niet de eerste keer dat zoiets gebeurt. De Vlamingen worden systematisch op internationaal niveau zwartgemaakt, onder meer bij de Raad van Europa, maar nu zelfs door de Franstaligen bij de VN. Het kan niet op.
Wij zijn dan ook zeer bevreesd, mijnheer de minister. Mensen die immers totaal niets met het verhaal te maken hebben, zoals de Brusselse regering, worden hierbij betrokken. Charles Picqué werd ook al gecontacteerd door de mensen van de Raad van Europa. Ook hij moest worden gehoord. Als eerste zelfs, hoor ik de heer Van Biesen zeggen. Ook u als minister van Binnenlandse Zaken bent daarbij betrokken. Ik had dan ook heel wat vragen. Ik vind het eigenaardig dat u bent betrokken. Misschien heeft dat te maken met het feit dat u ook te maken hebt met burgemeesters in uw hoedanigheid als verantwoordelijke voor politie en brandweer.
Misschien kunt u even toelichten op welke manier u in het verhaal bent betrokken? Is er al een gesprek met u geweest? Bent u de enige in de federale regering of werden ook andere ministers betrokken? Wat hebt u aan de mensen van de Raad van Europa meegedeeld? Minister Keulen heeft daarover vanmorgen op de radio uitvoerig bericht. Kunt u zelf ook berichten over wat daar is gezegd?
14.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, de onderzoekscommissie van de Raad van Europa die in België is op 13 en 14 mei 2008, informeert zich onder meer over de problematiek van de niet-benoeming van burgemeesters in de randgemeenten Linkebeek, Wezembeek-Oppem en Kraainem.
Ingevolge de Lambermontakkoorden zijn de Gewesten sinds 2002 bevoegd voor de gehele provincie- en gemeentewetgeving. Hieruit volgt onder meer dat de benoeming of niet-benoeming van burgemeesters een exclusieve bevoegdheid is van de betrokken minister in elk van de drie Gewesten.
De federale overheid heeft dan ook geen enkele wettelijke bevoegdheid in de aangelegenheid en dat standpunt heb ik gisteren aan de vertegenwoordigers van de Raad van Europa verduidelijkt.
14.03 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik betreur dat u het zo sec hebt gehouden.
U had toch minstens enige solidariteit kunnen betuigen aan uw collega Keulen, die op alle mogelijke manieren in de hoek wordt gedreven. U had hem minstens kunnen zeggen dat het Brussels Gewest in deze niets te zoeken heeft en dat zij onterecht bij het Brussels Gewest te rade zijn gegaan.
Uw antwoord is juridisch wel juist, maar ik had politiek toch wel anders verwacht. Er wordt hier immers een politiek spel gespeeld. Het gaat om drie personen die afgevaardigd zijn vanuit het Parlement, met een politiek mandaat, die langs alle wegen kunnen worden gemanipuleerd. Ik zou minstens verwachten dat u de feiten zo sec zou kunnen geven zoals die zich voordoen vanuit het standpunt van uw partij.
14.04 Minister Patrick Dewael: (…)
14.05 Bart Laeremans (Vlaams Belang): U hebt misschien zaken gezegd die …
14.06 Minister Patrick Dewael: Ik kan de feiten niet meer sec geven dan ik doe. Ik heb voorafgaand overleg gepleegd met collega Keulen en gezegd wat ik zou antwoorden.
Mijn antwoord is toch duidelijk. De federale overheid heeft in deze geen enkele bevoegdheid. Dat is het antwoord dat ik even sec heb meegedeeld aan de drie vertegenwoordigers.
14.07 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Dat is op zichzelf goed. U had echter ook kunnen zeggen dat het Brussels Gewest er niets mee te maken heeft.
Ik weet dat u regelmatig contact hebt met de heer Keulen als partij- en streekgenoot. U zou hem eens moeten zeggen dat de situatie niet kan blijven duren zoals ze nu blijft duren. Die burgemeesters zijn nog altijd in functie, doordat ze waarnemend burgemeester zijn. Als hij hen niet benoemt, moet hij consequent zijn en hen afzetten als waarnemend burgemeester en zorgen dat er andere mensen in de plaats komen.
14.08 Minister Patrick Dewael: U gebruikt het federaal Parlement om mij te zeggen wat ik aan Marino Keulen moet zeggen? Ik denk dat elke minister en elke regering moet worden ondervraagd in zijn parlement.
14.09 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Uiteraard. Ik zeg het u echter als Open Vld’er en als streekgenoot van de heer Keulen. U kunt hem gerust die wijze raad geven.
L'incident est clos.
15 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "het niet uitzetten van uitgeprocedeerden door burgemeesters" (nr. 4766)
15 Question de M. Peter Logghe à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "la non-expulsion de personnes déboutées par des bourgmestres" (n° 4766)
15.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mevrouw de minister, reeds op 26 april 2008 heb ik u over het niet-uitzetten van uitgeprocedeerde illegalen door burgemeesters, al eens ondervraagd. Ik heb u toen ook gezegd dat ik van u een zeer omstandig antwoord had gekregen, maar dat het vraagstuk daarmee niet volledig was afgehandeld en dat ik mij verplicht zag nog een paar bijkomende vragen te stellen. U zult mij dat toestaan.
Ten eerste, de burgemeesters die weigeren de politie op de hoogte te brengen van de gegevens van uitgeprocedeerde illegalen worden door de dienst Vreemdelingenzaken aangemaand, hebt u gezegd. Kunt u mij zeggen hoeveel aanmaningen de dienst al heeft gestuurd en naar hoeveel burgemeesters? Welke dossiers werden er geopend?
Ten tweede, stel dat een burgemeester niet reageert op de aanmaning van de dienst Vreemdelingenzaken. Moedigt hij door dat feit het illegaal verblijf van vreemdelingen dan niet aan?
Ten derde, hoeveel klachten van de dienst Vreemdelingenzaken werden ondertussen bezorgd aan de procureur des Konings inzake burgemeesters die weigeren gegevens door te geven? Over welke burgemeesters gaat het? Hebt u er zicht op welke gemeenten betrokken zijn?
Ten vierde en ten laatste, zijn er door de procureur des Konings al dossiers geopend? Zo ja, welke, hoeveel en tegen wie?
15.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer Logghe, ik heb de eer u de volgende inlichtingen te verstrekken.
Binnen de dienst Vreemdelingenzaken is er een dienst die instaat voor de controle van de gemeenten inzake het naleven van de vreemdelingenreglementering. Die controledienst bestaat uit een afdeling voor de Nederlandstalige gemeenten en een afdeling voor de Franstalige gemeenten. In de praktijk worden alle gemeenten met een zekere regelmaat gecontroleerd. Indien de dienst Vreemdelingenzaken op de hoogte wordt gebracht van bepaalde problemen, kan zij echter overgaan tot een vervroegde controle, bijvoorbeeld gericht op een specifieke procedure.
Na elke controle wordt er een gedetailleerd rapport bezorgd aan de betrokken burgemeester. Bij vaststelling van werkpunten worden opmerkingen gerapporteerd. Een van de opdrachten van de controleur is na te gaan of de instructies van de dienst Vreemdelingenzaken, waaronder de betekening aan de vreemdeling, wel degelijk worden nageleefd.
In het jaar 2007 werd geen enkel geval vastgesteld waarbij de burgemeester manifest weigerde de betekening van bevelen uit te voeren. Dit jaar hebben zich wel enkele incidenten voorgedaan met Waalse gemeenten. Zo heeft in januari van dit jaar de burgemeester van Amay aan de pers verklaard dat hij al gedurende één jaar geen bevel het grondgebied te verlaten meer had betekend. Het staat uiteraard vast dat de burgemeester het illegaal verblijf aanmoedigt door het bevel het grondgebied te verlaten niet te betekenen.
Na die verklaringen heeft de dienst Vreemdelingenzaken opmerkingen gericht tot de betrokken burgemeester en eveneens het bevoegde parket, de bevoegde gouverneur en de minister van Binnenlands Bestuur van het Waalse Gewest verwittigd. Een controle werd uitgevoerd bij de gemeente Amay en twee gevallen van niet-betekende bevelen het grondgebied te verlaten werden ontdekt. Voorts werd de dienst Vreemdelingenzaken op de hoogte gebracht van het feit dat de burgemeesters van nog twee andere Waalse gemeenten niet wilden betekenen.
De dienst Vreemdelingenzaken nam met beide burgemeesters contact op en is erin geslaagd hun te overtuigen de bevelen het grondgebied te verlaten effectief te betekenen.
Ten slotte, hebben enkele Franstalige gemeenten contact opgenomen met de dienst Vreemdelingenzaken om te vragen wat de gevolgen zouden zijn indien zij de bevelen het grondgebied te verlaten niet betekenden. Ook daar is de dienst Vreemdelingenzaken erin geslaagd de gemeenten te overtuigen de instructies na te leven.
De controlediensten proberen samen met de informaticadienst van de DVZ een methode te ontwikkelen waarmee de niet-navolging van de bevelen het grondgebied te verlaten door een gemeente kan worden geverifieerd. Die methode bevindt zich momenteel nog in de ontwikkelingsfase.
Ik heb reeds eerder gesteld dat als een burgemeester niet reageert op de aanmaning van de DVZ, hij of zij het illegaal verblijf van vreemdelingen op het grondgebied aanmoedigt. Dit zorgt ervoor dat hij of zij zich schuldig maakt aan overtredingen die het voorwerp kunnen uitmaken van vervolgingen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 77 en 81 van de wet van 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Het is aan de procureur des Konings en de provinciegouverneur om te bepalen of er verdere stappen worden ondernomen op respectievelijk strafrechtelijk en tuchtrechtelijk vlak. Nogmaals, ik heb geen weet van burgemeester die ter zake werden vervolgd.
15.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mevrouw de minister, een korte reactie op dit belangrijke antwoord. Ik noteer dat er in 2007 geen enkel geval is gesignaleerd door de dienst Vreemdelingenzaken. In 2008 ging het om een paar Waalse gemeenten.
Ik heb het dus goed gehoord als ik noteer dat blijkbaar geen enkele Vlaamse burgemeester heeft geweigerd om gegevens van uitgeprocedeerde illegalen door te sturen naar de betrokken politiediensten? Zou het soms kunnen, mevrouw de minister, dat bepaalde Vlaamse burgemeesters doen alsof hun neus bloedt en gewoon niets doorsturen zonder de dienst Vreemdelingenzaken hierover in te lichten? Ik stel de vraag alleen, u hoeft niet te antwoorden. Ik stel vast dat bepaalde Vlaamse burgemeesters zich op de borst slaan en zeggen dat ze geen gegevens meer doorsturen. Als ik u dan vraag of ze geen gegevens doorsturen, zegt u dat u er geen weet van hebt dat zij geen gegevens doorsturen. Wat is het nu eigenlijk? Sturen ze die nu door of niet? Deze zaak wordt in elk geval vervolgd en als u het niet doet, zal ik ze in elk geval blijven opvolgen.
L'incident est clos.
16 Vraag van de heer Bruno Tuybens aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "de plannen voor een aangepast asielcentrum voor gezinnen met kinderen" (nr. 4865)
16 Question de M. Bruno Tuybens à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "le projet de création de centres d'asile adaptés aux familles avec enfants" (n° 4865)
16.01 Bruno Tuybens (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, in de maand januari van dit jaar stelde ik in de plenaire vergadering aan uw voorganger de vraag welke alternatieven er zouden worden gezocht voor de opsluiting van minderjarigen in gesloten asielcentra.
Uit de studie van SumResearch die minister Dewael vorig jaar bestelde, bleek duidelijk dat opsluiting nefast is voor de ontwikkeling van het kind en tot zware trauma’s kan leiden. Uw voorganger wilde investeren in een nieuw soort aangepast centrum voor gezinnen. Zo zouden kinderen bijvoorbeeld tijdens de schooluren het centrum kunnen verlaten.
De heer Dewael antwoordde toen op de vraag van 10 januari: “Morgen op de Ministerraad, heb ik een punt geagendeerd waarin ik een principiële doorbraak vraag zodat ik de onderhandelingen kan opstarten met de Regie der Gebouwen en er een locatie kan worden gezocht, want ik wil dat van die zaak snel werk wordt gemaakt. Ik heb die nota hier bij mij. Of dit een persoonlijk standpunt is dan wel een standpunt van de hele regering zal ik morgen rond deze tijd weten”.
Ik heb toen begrepen dat de toenmalige minister van Begroting, de heer Leterme toen zei dat er eerst een begroting moest komen en dat er dan pas nieuwe ideeën konden komen. Achteraf hebben wij uiteraard niets meer vernomen van die plannen of die nota.
Uit uw beleidsnota leid ik niet meteen af dat de plannen voor zo’n centrum zeer concrete vormen aannemen. U spreekt van een haalbaarheidsstudie. Wij hebben het daarover onlangs nog in de plenaire vergadering gehad.
In uw beleidsnota schrijft u ook: “Verder zal het centrum idealiter een familiaal terugkeercentrum zijn met vrijheidsbeperkende maatregelen. Binnen dergelijke structuur zouden kinderen in principe les kunnen volgen in een school buiten het centrum”.
Sinds die plenaire vergadering heb ik ook een brief ontvangen van Unicef – toch geen verdachte bron – waarin met aandrang wordt gevraagd om dringende maatregelen te treffen tegen de opsluiting van kinderen in gesloten centra.
Zij schrijven onder meer: “De detentie, maar ook alles wat daarmee gepaard gaat, namelijk de aanhouding, de achtervolging, de uitwijzingprocedures, vormen onmiskenbaar onmenselijke en vernederende behandelingen. Geen enkel beleid dat een democratische Staat waardig is, kan zulke bijzonder ernstige schendingen van de fundamentele rechten van de kinderen verantwoorden. Wij willen niet wachten op een nieuwe veroordeling van ons land door een internationale instantie of een nieuw menselijk drama om de zaken te zien veranderen. Wij vragen dus met aandrang om dringende maatregelen te treffen tegen de opsluiting van kinderen in gesloten detentiecentra”.
Mevrouw de minister, daarom zou ik graag van u vernemen hoever de plannen met betrekking tot dat nieuwe soort centrum staan. Hoe vorderen de gesprekken met de Regie der Gebouwen?
Hebt u zichzelf een bepaalde termijn vooropgesteld om een aangepaste infrastructuur te vinden? Op welke wijze zal die zijn aangepast?
In welke mate zal dit familiaal terugkeercentrum verschillen van de reeds bestaande centra?
Kunt u mij garanderen dat de kinderen buiten het centrum les zullen kunnen volgen?
Welk budget wordt er vrijgemaakt voor dit nieuwe gezincentrum?
Ik heb nog een bijkomende vraag. Wat zijn de alternatieven voor dit centrum? Daarover is reeds een studie besteld. SumResearch heeft daarover reeds diverse voorstellen gedaan. Gaat het bijvoorbeeld over coaching? Zo ja, welke ambtenaren zullen coach zijn?. Over al die dingen zijn wij nog aan het twijfelen. Wij krijgen daarover weinig of geen informatie, vandaar deze vraag.
16.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Tuybens, in antwoord op uw vraag over het nieuw aangepast centrum voor gezinnen met kinderen kan ik u meedelen dat mijn voorganger inderdaad een conceptstudie heeft besteld bij de Regie der Gebouwen. Men verzekert mij daar dat die in de eerstkomende weken voltooid zal zijn. Uw vraag is wel al wat gedateerd, dus misschien is ze ondertussen al voltooid en ligt ze bijna op mijn bureau.
Het dossier zal dan de gebruikelijke administratieve weg volgen en in eerste instantie terechtkomen bij de dienst Vreemdelingenzaken. Ik heb aan de administratie gevraagd om daarover zo spoedig mogelijk te rapporteren, zodra kennis van de studie werd genomen en mij daarover een rapport te bezorgen.
Ik wil er wel aan toevoegen dat de bouw van een dergelijk centrum een kwestie is van jaren en dat ik uiteraard niet zal wachten om daarvoor al maatregelen te nemen om de situatie van gezinnen met kinderen in gesloten centra te verbeteren, zoals het regeerakkoord trouwens voorschrijft en zoals ik ook al meermaals in het Parlement heb gezegd. Ik ben ervan overtuigd dat ik deze maatregelen voor de zomer bekend zal kunnen maken.
16.03 Bruno Tuybens (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, dat is weinig nieuws en dat is jammer omdat wij verder nieuws van de minister verwachten.
Mevrouw de minister, het is zo dat de conceptstudie waarnaar u verwijst in de loop van de volgende weken zal zijn afgerond. Dat is althans wat u zegt. U zegt dat ze bijna op uw bureau ligt. Nochtans lees ik in het antwoord van uw voorganger dat die studie op 10 januari bestond, want dan ging de heer Dewael daarmee naar de Ministerraad. Ik begrijp uw antwoord eigenlijk niet. Het is inderdaad zo dat dit verschillende jaren in beslag neemt, zeker als het om een nieuw gebouw gaat. Dan spreekt men over vier, vijf of zes jaar.
Over de maatregelen waarnaar u verwijst, hoeven weinig of geen bijkomende studies te gebeuren. De bronnen die ik raadpleeg, spreken over coaches vanaf het begin van de procedure, waarbij er toch wel vragen rijzen over de modaliteiten en de gevallen waarin tot detentie zou worden overgegaan. Bovendien wordt gefluisterd dat de coaches eigenlijk ambtenaren van de DVZ zouden zijn. Ik heb daarover bijzonder veel vragen. Ik denk dat immers niet onmiddellijk een antwoord zal worden geboden op pertinente vragen die door Unicef ter zake worden gesteld.
Ik begrijp dat wij nog verder op onze honger zullen moeten zitten. Het spreekt voor zich dat wij dat met het nodige geduld zullen doen. Wees er in elk geval van overtuigd dat wij dit dossier op de voet zullen volgen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: De heer Bonte is afwezig. Zijn vraag nr. 4901 wordt ingetrokken, vermits ze al voor de tweede keer op de agenda staat.
17 Vraag van de heer Filip De Man aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "het recht op arbeid voor asielzoekers" (nr. 4908)
17 Question de M. Filip De Man à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "le droit au travail des demandeurs d'asile" (n° 4908)
17.01 Filip De Man (Vlaams Belang): Mevrouw de minister, mijn eerste vraag gaat over het recht op arbeid voor asielzoekers. Zoals ik die vraag heb geformuleerd, al een poos geleden eigenlijk, maak ik het u moeilijk, want het zit veel ingewikkelder in elkaar dan ik in het begin dacht. Vroeger konden asielzoekers een arbeidskaart krijgen, bij wet van 30 april 1999, wanneer hun aanvraag ontvankelijk was verklaard.
De wet is ondertussen aangepast. De hervormde asielprocedure voorziet niet meer in de ontvankelijkheid van de aanvraag van een asielzoeker. Ik dacht dat daarmee het recht op die arbeidskaart vervalt. Ik mag u daarmee niet overvallen, mevrouw de minister, dat zou unfair zijn, maar ik zal het naderhand misschien helemaal uitwerken in een schriftelijke vraag, die ik touwens al klaar heb. Ik wou u dit echter meegeven als inleiding.
Ik kom nu tot de vragen die u wel al hebt gekregen.
Het regeerakkoord voorziet erin dat asielaanvragers na zes maanden toegang krijgen tot de arbeidsmarkt. Ik wou van u weten of een contract op de arbeidsmarkt, als zij dat kunnen bemachtigen, recht geeft op een verblijfsvergunning en of die verblijfsvergunning dan onbeperkt is of beperkt en al dan niet vasthangt aan de duur van het arbeidscontract. Vervalt het verblijfsrecht, dat zij zouden krijgen, wanneer naderhand blijkt dat zij ten onrechte een asielaanvraag hebben ingediend en niet vallen onder de toepassing van de Conventie van Genève of zelfs vlakaf hebben gelogen over hun politiek asiel?
Nogmaals, ik wil u daarmee niet onvoorbereid overvallen, maar nog een vraagje zou het volgende kunnen zijn. Mogen zij, wanneer blijkt dat hun asielaanvraag niet kan worden gehonoreerd en zij ondertussen, dankzij de maatregelen van de regering, zes maanden na hun aanvraag een arbeidscontract mogen ondertekenen en na de gepresteerde arbeid, geen politiek vluchteling zijnde, voor hun regularisatie bijvoorbeeld toch het feit inroepen dat zij hier hebben gewerkt in onze maatschappij, of het feit dat zij hier bijvoorbeeld een jaar actief zijn geweest? Dat zou namelijk weer een nieuwe poort zijn voor illegale vreemdelingen om hier uiteindelijk toch te kunnen blijven.
17.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, de regering wenst asielzoekers zes maanden nadat ze hun asielaanvraag hebben ingediend en nog steeds in de procedure zitten, toegang te verlenen tot de arbeidsmarkt. Dat is trouwens een omzetting van een Europese richtlijn. Zodra ze echter een negatieve beslissing hebben ontvangen van het Commissariaat-Generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen of, in geval van hoger beroep, van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, gaat de toelating om te werken automatisch teniet en dienen ze het grondgebied te verlaten. Dat is altijd het uitgangspunt geweest voor asielzoekers, ook in de oude reglementering toen er nog sprake was van een mogelijkheid om te werken voor asielzoekers waarvan de asielaanvraag ontvankelijk werd verklaard door de DVZ of in beroep door het commissariaat-generaal.
Het is dus geenszins zo dat een asielzoeker zijn verblijf zou kunnen verlengen op grond van zijn arbeidscontract. De asielzoeker en de werkgever worden voldoende geïnformeerd dat een arbeidskaart C zijn geldigheid verliest indien de houder ervan geen recht meer heeft op het verblijf in het kader van de asielprocedure. Ook de werkgevers moeten met die voorwaarde rekening houden. Het is dus niet zo dat er misbruik kan worden gemaakt van de asielprocedure om een arbeidskaart en vervolgens een verblijfskaart te verkrijgen. Bij een definitieve negatieve beslissing inzake de asielaanvraag, verliest de arbeidskaart alle geldigheid.
17.03 Filip De Man (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, eerlijkheidshalve moet ik de hele uitleg over de wijziging tussen 1999 en 2007 eens op papier zetten en aan mevrouw de minister bezorgen. Dat zal ik zeer binnenkort doen.
L'incident est clos.
18 Vraag van de heer Filip De Man aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "de nieuwe regularisatieregels voor illegale vreemdelingen" (nr. 4909)
18 Question de M. Filip De Man à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "les nouvelles règles de régularisation des étrangers illégaux" (n° 4909)
18.01 Filip De Man (Vlaams Belang): Mevrouw de minister, ik heb nog een vraag over de regularisatieregels voor illegale vreemdelingen. In onze optiek zou een regering vreemdelingen die illegaal ons grondgebied binnendringen zonder aarzelen het land moet uitzetten. Ik weet dat er natuurlijk problemen bestaan met de herkomstlanden of toch met een aantal herkomstlanden maar wij vinden dat het gezond verstand dicteert dat men die landen dan zwaar onder druk zet, vanuit België of vanuit de Europese Unie. Men moet hun onder druk zetten wanneer die landen weigeren hun onderdanen terug te nemen.
De regering-Leterme doet in feite het omgekeerde. Zij organiseert nu, hoewel dat natuurlijk heftig ontkend wordt, een tweede massale regularisatiecampagne. Hoezo? Er is er een geweest in 1999-2000 onder minister Duquesne. Toen werden er 50.000 dossiers ingediend. Ondertussen, tussen 2000 en pakweg vandaag zijn er nog eens 50.000 à 60.000 regularisaties doorgevoerd. Nu komt er een derde fase waarbij illegalen die voor 31 maart 2007 in het land verbleven, duurzaam in het land verbleven – een soort new speak voor minstens een jaar de wet overtreden – moeten bewijzen dat ze hier zo lang zijn en uitzicht hebben op werk of een zelfstandige activiteit. Dan krijgen ze van deze regering een arbeidsvergunning en verblijfsrecht.
Ik ben misschien iets te kritisch, mevrouw de minister, maar kunt u mij eens uitleggen wat een toevoeging als “uitzonderlijk” nog betekent? De voorgeschiedenis heb ik net geschetst. Hoe geloofwaardig is dat woord “uitzonderlijk” nog als we weten dat onder de vorige regeringen meer dan 100.000 illegalen geregulariseerd werden?
Ik wil dus van u weten hoeveel regularisatieaanvragen er momenteel op een beslissing liggen te wachten. Zal men ook dit jaar, net zoals in de voorgaande jaren, 10.000 tot 12.000 illegale vreemdelingen regularisatie en dus verblijfsrecht gunnen? Is het niet zo dat er door uw maatregel bovendien nog een cascade-effect zal ontstaan, namelijk dat die geregulariseerde vreemdelingen natuurlijk ook allemaal het recht gaan krijgen om hun familie te laten overkomen?
18.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mijnheer De Man, het regeerakkoord bepaalt inderdaad uitzonderlijk dat illegale vreemdelingen die minstens sedert 31 maart 2007 op het grondgebied aanwezig waren, kunnen meedingen in de economische immigratie, die zal worden georganiseerd om bepaalde vacatures op de markt in te vullen. Het regeerakkoord moet op voornoemd punt, in samenwerking met de minister van Werk, nog verder worden uitgewerkt.
Door voormelde bepaling in het regeerakkoord in te schrijven, wordt aan vreemdelingen die reeds lang op het grondgebied aanwezig zijn en effectief aan de slag kunnen gaan, de kans geboden om op basis van een arbeidskaart een verblijfsvergunning te bekomen.
De personen die gedurende de voorbije jaren werden geregulariseerd, zijn voor het merendeel asielzoekers van wie de asielprocedure onredelijk lang heeft geduurd. Het komt de Belgische Staat toe zijn verantwoordelijkheid op te nemen, indien de overheid heeft gefaald in haar opdracht om asielzoekers binnen een redelijke termijn een antwoord op hun asielaanvraag te geven.
Ondertussen heeft mijn voorganger de asielprocedure grondig hervormd waardoor in de toekomst dergelijke regularisaties minder nodig zullen zijn. Het is een structurele oplossing, die wordt geboden om regularisaties omwille van een langdurige procedure in de toekomst uit te sluiten. Het betreft geen maatregel die met de krapte op de arbeidsmarkt verband houdt.
Op dit ogenblik moeten nog ruim 13.000 regularisatieaanvragen een antwoord krijgen. De kans is groot dat een aantal vreemdelingen effectief een verblijfsmachtiging zal kunnen bekomen omdat zij nog een hangende asielprocedure bij een asielinstantie of bij de Raad van State hebben. Het betreft asielaanvragen die vóór 1 juni 2007 werden ingediend. Het betreft dus een afrekening van een toestand uit het verleden.
18.03 Filip De Man (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, zei u daarnet 13.000 of 30.000 regularisatieaanvragen?
18.04 Minister Annemie Turtelboom: Ik zei 13.000 asielaanvragen.
18.05 Filip De Man (Vlaams Belang): Ten tweede, u zegt bovendien dat ook alle asielzoekers van vóór maart 2007 voor de bewuste maatregel in aanmerking komen. Hebt u enig idee hoeveel asielzoekers dat betreft?
18.06 Minister Annemie Turtelboom: Collega, daarop kan ik het volgende antwoorden.
Wij moeten de regeling nog uitwerken. Alles zal dus afhangen van de definitie die aan werk wordt gegeven. Dat moet ik nog doen. De regeling zal samen met mijn collega van Werk worden uitgewerkt. Ze is dus hangende. Zolang we de procedures niet kennen, kan niemand enig zinnig getal of enig zinnig antwoord geven.
18.07 Filip De Man (Vlaams Belang): Daarmee ben ik het niet eens. U moet immers wel weten hoeveel asielzoekers hun aanvraag vóór maart 2007 hebben ingediend. Dat lijkt mij een niet zo moeilijke vraag om te beantwoorden.
Ik weet niet of u nu het antwoord kan geven. Wellicht kan u dat niet, maar u zal het toch ooit moeten geven. Ik vrees dat het cijfer een heel pak hoger zal liggen.
Het incident is gesloten.
19 Question de Mme Clotilde Nyssens à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "les résidents étrangers absents depuis plus d'un an" (n° 5083)
19 Vraag van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "buitenlandse ingezetenen die meer dan een jaar buiten België verblijven" (nr. 5083)
19.01 Clotilde Nyssens (cdH): Madame la ministre, dernièrement, j'ai eu vent de plusieurs cas de résidents étrangers ayant perdu le droit au séjour en Belgique. Ces personnes seraient restées plus d'un an hors du territoire belge, sans que l'administration communale de leur lieu de résidence n'ait été informée de leur absence temporaire. Il s'agit le plus souvent de résidents étrangers pensionnés qui retournent régulièrement dans leur pays d'origine. Ces personnes, installées en Belgique depuis plusieurs dizaines d'années, se voient du jour au lendemain refoulées dans leur pays d'origine en raison de leur absence non justifiée depuis plus d'un an.
Les
dispositions légales en cette matière sont claires. L'article 19 de la loi du
15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour,
l'établissement et l'éloignement des étrangers dit que "l'étranger qui est
porteur d'un titre de séjour ou d'établissement belge valable et qui quitte le
pays dispose d'un droit de retour dans le Royaume pendant un an".
L'article 35 de l'arrêté royal du 8 octobre 1981 sur l'accès au
territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers stipule
que "tout titre de séjour ou d'établissement perd sa validité dès que le
titulaire réside plus de douze mois hors du Royaume, à moins qu'il n'ait
satisfait aux obligations prévues à l'article 39".
Cependant,
il semblerait que, depuis quelques mois, les contrôles aux aéroports belges
soient plus stricts pour les résidents étrangers. Par ailleurs, les contrôles
aux frontières concernant la durée pendant laquelle ces personnes étaient
absentes du territoire n'auraient pas été de tout temps systématiques. Cela
pose de toute évidence question. Madame la ministre, confirmez-vous un
changement de politique en matière de contrôle des résidents étrangers aux
aéroports belges? N'est-il pas raisonnable de penser que ces résidents
étrangers ignorent tout des dispositions légales précitées? De plus, il
apparaît que jusqu'il y a peu le laxisme prévalait dans ce domaine.
J'ajouterai
ici que je connais effectivement de nombreuses personnes d'un certain âge qui
ont toujours vécu ici et qui retournent dans leur pays d'origine sans savoir en
partant combien de temps elles vont y passer. Dans la pratique, elles sont tout
à fait surprises d'être empêchées de revenir sur la terre qu'elles habitent
depuis longtemps.
Quant à
l'obligation légale d'informer l'administration communale de son intention de
quitter le territoire belge plus d'un an avec le projet de revenir, n'y a-t-il
pas lieu de s'interroger sur l'information réelle des résidents étrangers qui
quittent régulièrement le territoire belge? Ne peut-on envisager une campagne
de sensibilisation ciblée auprès des agences de voyage, des consulats et des
ambassades? Nombre de drames familiaux pourraient ainsi être évités.
19.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, chère collègue, conformément à l’article 19, 1er alinéa de la loi de 1980, l’étranger en possession d’un titre de séjour ou d’établissement belge valable bénéficie effectivement d’un droit de retour pendant un an, pour autant qu’il ait satisfait à certaines obligations déterminées à l’article 39 de l’AR de 1981.
Dans tous les cas, l’étranger doit disposer d’un titre de séjour ou d’établissement en cours de validité. S’il compte s’absenter au délai du terme de validité, il doit demander la prorogation ou le renouvellement anticipé du titre auprès de l’administration communale du lieu de sa résidence. L’étranger qui compte s’absenter plus de trois mois mais moins d’un an doit informer l’administration communale du lieu de sa résidence de son intention de quitter le territoire et d’y revenir. Il doit également s’y présenter dans les 15 jours qui suivent son retour.
S’agissant de celui qui s’absente plus d’un an du territoire, il peut exercer un droit de retour aux mêmes conditions, pour autant qu’il prouve en plus préalablement à son départ qu’il conserve le centre de ses intérêts en Belgique, conformément à l’article 39.
L’étranger qui entend s’absenter plus de trois mois et qui a signalé son départ auprès de la commune du lieu de sa résidence reçoit une annexe 18. La durée de l’absence effective du territoire est établie au moyen de cachets d’entrée et de sortie apposés par les autorités chargées du contrôle aux frontières sur le passeport de l’intéressé.
À cet égard, j’attire votre attention sur le fait que la façon dont les contrôles aux frontières sont effectués découle non pas d’un changement de politique mais de l’entrée en vigueur du règlement CE n° 2133 du conseil de décembre 2004. Ce règlement oblige les autorités compétentes des différents États membres à composter de manière systématique les documents de voyage des ressortissants des pays tiers lors du franchissement des frontières extérieures.
Le fait qu’il soit procédé depuis lors au cachetage systématique tant à l’entrée qu’à la sortie du territoire conformément aux règlements européens, permet aux autorités de vérifier plus facilement et de manière certaine la durée d’absence du territoire notamment des ressortissants des pays tiers qui entendent exercer un droit de retour.
Les autorités chargées du contrôle aux frontières disposent donc davantage de moyens de veiller au respect de la réglementation applicable aux séjours des ressortissants des pays tiers.
Lorsque l'étranger n'est pas en possession d'une annexe 18 parce qu'il n'a pas signalé son départ et qu'il a séjourné plus d'un an en dehors du territoire, il perd son droit de séjourner plus de trois mois sur le territoire. En cas de contrôle à la frontière, son titre de séjour ou d'établissement lui sera retiré.
Le service de l'inspection aux frontières peut prendre deux décisions: soit renvoyer l'intéressé dans le pays d'embarquement, soit délivrer un visa de type C d'une durée de validité de quinze jours pour autant que l'intéressé réunisse les conditions applicables en matière de court séjour. Le cas échéant, le visa de type C donne lieu à la délivrance d'une déclaration d'arrivée. En pratique, la seconde solution est systématiquement appliquée dès lors qu'aucun abus flagrant ne peut être reproché à l'intéressé.
Si l'étranger auquel est délivré un visa C souhaite séjourner à nouveau plus de trois mois sur le territoire, il doit introduire une nouvelle demande, conformément aux procédures et aux conditions prévues par la loi et son arrêté d'exécution. L'article 9, alinéa 2 de la loi et l'article 25 de l'arrêté royal autorisent, en effet, l'étranger en séjour légal y compris celui en court séjour d'introduire sur le territoire une demande pour un séjour de plus de trois mois pour autant qu'il réunisse les conditions mises au séjour.
Quant à l'étranger refoulé, rien ne l'empêche d'introduire une nouvelle demande de séjour de plus de trois mois, conformément à la réglementation en matière de séjour.
Il peut arriver aussi que l'étranger ait signalé son départ, mais ne soit pas revenu dans les délais prévus. Conformément à l'article 40 de l'arrêté royal, cet étranger peut être replacé dans sa situation antérieure sur décision du ministre ou de son délégué s'il prouve qu'il n'a pu revenir avant en raison de circonstances indépendantes de sa volonté.
19.03 Clotilde Nyssens (cdH): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse détaillée et complète.
J'ai pris acte de l'entrée en vigueur du règlement relatif aux possibilités de résoudre le problème des personnes qui sont parties et ne peuvent plus revenir. Évidemment, il s'agit avant tout d'un problème d'information. Il faut donc que les intéressés soient correctement informés quant aux démarches qu'ils doivent faire avant de quitter le territoire.
Het incident is gesloten.
20 Question de Mme Clotilde Nyssens à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "les conséquences du décès d'un détenu au centre fermé de Merksplas" (n° 5085)
20 Vraag van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "de gevolgen van het overlijden van een persoon die in het gesloten centrum van Merksplas opgesloten zat" (nr. 5085)
20.01 Clotilde Nyssens (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, ma question concerne le malheureux décès d'une personne au centre fermé de Merksplas. Cette question est à moitié sans objet, étant donné qu'elle a été introduite voici huit jours, mais trop tard, et je n'avais pas eu la possibilité de la poser pour une question d'heure ou de demi-heure. Quoi qu'il en soit, la ministre avait de toute façon répondu que ma question était différente de celle posée par une de mes collègues. Je vais la lire et vous me direz si elle est complètement sans objet.
Ma question concerne donc un jeune Camerounais trouvé mort, jeudi dernier, au centre fermé de Merksplas. Son expulsion était prévue pour le 5 mai. Une première tentative d'expulsion avait déjà eu lieu le 26 avril mais elle fut avortée. À cette occasion, je note que plusieurs passagers du vol à bord duquel l'intéressé avait été embarqué de force, ont protesté contre le sort qui lui aurait été réservé.
L'Office des étrangers a déclaré que la mort serait survenue à la suite d'une pendaison au moyen de draps à l'intérieur des sanitaires, alors que la famille plutôt dubitative demandait l'ouverture d'une enquête et la réalisation d'une autopsie. Depuis lors, les informations ont suivi.
Par ailleurs, l'avocat de la victime estime que le jeune homme décédé aurait pu être régularisé sur la base du critère de l'ancrage durable ou d'un contrat de travail.
Madame la ministre, au vu des informations révélées dans les journaux depuis lors, avez-vous des éléments nouveaux, plus précis sur la mort du jeune Camerounais? La procédure de rapatriement avait-elle été respectée? À ce propos, disposez-vous peut-être d'éléments supplémentaires? Enfin, c'est une question que l'on vous pose certainement tous les jours: l'intéressé aurait-il pu être régularisé sur la base du critère de longue procédure, dans la fameuse circulaire que vous élaborez actuellement et que nous attendons tous? Je m'excuse encore du caractère obsolète de ma question.
20.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, ik zal inderdaad grotendeels hetzelfde antwoord geven als vorige week op vragen van collega's Genot en Lalieux.
J'ai déjà expliqué les circonstances du décès aux membres de cette commission la semaine dernière. Vous pouvez lire ma réponse exhaustive dans le compte rendu intégral.
Afin de fournir des informations correctes et complètes sur cet événement tragique, je vous communique le déroulement des faits tels qu'ils se sont passés le 1er mai.
Après avoir pris son repas, l'intéressé a demandé à se retirer pour aller se reposer dans le dortoir où un résident chinois était en train de dormir. Une heure plus tard, en se rendant aux toilettes du dortoir, ce Chinois a découvert que l'intéressé s'était pendu avec ses draps. Le service médical ainsi que le SMUR ont été avertis immédiatement. Entre-temps, on a tenté de réanimer l'intéressé mais son cœur ne battait plus. À son arrivée, le SMUR n'a pu que constater le décès.
Le directeur du centre a fait appeler la police pour qu'elle vienne constater le décès. Après les constatations nécessaires, la police fédérale a entendu tous les résidents. Il ressort de l'enquête qu'il ne s'agit certainement pas d'une mort suspecte. Le parquet de Turnhout a également confirmé depuis lors dans un communiqué de presse qu'il s'agit bien d'un suicide.
Au sujet de la procédure d'éloignement, je peux communiquer les informations suivantes. Le ressortissant camerounais qui s'est suicidé le 1er mai 2008 dans le centre fermé pour illégaux de Merksplas séjournait en Belgique depuis le 6 juillet 2005. En juin 2006, il a été arrêté pour vol à l'étalage et a été transféré au centre fermé pour illégaux de Vottem. L'ambassade du Cameroun l'a identifié comme ressortissant camerounais en juillet 2006 et un laissez-passer a été établi sur la base d'une fausse identité.
Le 23 juillet 2006, l'intéressé s'est évadé de l'hôpital où il avait été transféré plus tôt le même jour en provenance du centre fermé après avoir simulé une appendicite aiguë. Son expulsion prévue le lendemain a dû évidemment être annulée. En outre, l'intéressé avait introduit plusieurs recours contre la décision de maintien et la mesure d'éloignement mais ses demandes ont toutes été déboutées par le tribunal ou le Conseil du contentieux des étrangers. Il a introduit une nouvelle demande d'asile le 26 mars 2008, soit la veille de la nouvelle date prévue pour son rapatriement. Le 3 avril, cette demande n'a pas été prise en considération, étant donné que l'intéressé n'a pas pu invoquer de nouveaux éléments par rapport à sa première demande d'asile.
Pour terminer, l'intéressé a déclaré plusieurs fois de façon explicite qu'il ne voulait pas partir. Sur la base de tous les antécédents survenus, les services concernés ont décidé qu'il était indiqué, dans ce cas, de renoncer au plan par étapes prévu pour les éloignements. Ce plan constitue une recommandation à laquelle on peut déroger. Au vu des données du dossier que je viens de mentionner, l'intéressé n'entrait pas en ligne de compte pour une régularisation sur la base des critères existants, vu la courte procédure d'asile et la durée de séjour illégal en Belgique relativement courte.
En outre, dans sa demande de régularisation, l'intéressé n'avait pas de proposition d'emploi. Cette demande a été introduite le même jour que le maintien. Nous ne savons pas si c'est là le fruit du hasard.
20.03 Clotilde Nyssens (cdH): Je remercie Mme la ministre de m’avoir ré-expliqué l’histoire.
Het incident is gesloten.
21 Question de Mme Zoé Genot à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "la position belge sur la directive 'retour'" (n° 5226)
21 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "het Belgische standpunt over de terugkeerrichtlijn" (nr. 5226)
21.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, la réunion du COREPER du 7 mai dernier s'est notamment soldée par le fait que les représentants permanents des États membres n'ont pas accepté le compromis présenté par la présidence slovène sur la directive "retour", à l'issue du dernier trialogue informel entre les trois institutions européennes. D'après les informations dont nous disposons, la Belgique n'a pas présenté d'objection au texte du compromis, contrairement à une dizaine d'autres États membres.
Permettez-moi de vous faire part de ma surprise. Lors d'une question posée au ministre Dewael en décembre dernier, celui-ci m'a répondu que la Belgique s'oppose à une durée de détention des ressortissants des États tiers en séjour irrégulier supérieure à six mois, et estime que l'enfermement et l'interdiction d'entrée des personnes ayant fait l'objet d'une mesure de retour ne peuvent revêtir un caractère obligatoire. Le ministre affirmait par ailleurs que "le concept de risque de fuite lié à la détention des personnes doit être défini de façon à atteindre une approche harmonisée entre les États membres. Il ne doit en aucun cas s'appliquer à toutes les personnes qui entrent illégalement sur le territoire".
À la lumière de la dernière version du texte en négociation entre les trois institutions, force est de constater que ces trois éléments n'ont pas été retenus. La durée de détention peut aller jusque dix-huit mois dans certains cas. L'enfermement et l'interdiction d'admission revêtent un caractère obligatoire, et le concept de risque de fuite tel qu'il a été défini n'intègre pas une proposition du Parlement européen visant à ce que les États membres ne puissent pas déduire automatiquement qu'une personne présente un risque objectif de fuite du seul fait qu'elle se trouve en séjour irrégulier.
Doit-on en déduire que la Belgique a changé de position dans l'intervalle? Cela serait d'autant plus surprenant que deux composantes de la majorité, le PS et le cdH, ont diffusé par communiqué une position en contradiction avec le compromis, notamment sur les éléments énumérés ci-dessus. Si le gouvernement n'a pas changé de position, qu'est-ce qui explique que le représentant permanent n'ait pas exprimé des objections sur ces dispositions spécifiques? Si vous confirmez la continuité de la position belge, nous vous prions de bien veiller à ce que cette position soit défendue en bonne et due forme par la suite. Nous serons particulièrement vigilants sur les faits et gestes de la Belgique en la matière. Pourriez-vous également me signaler quelles implications le texte en l'état pourrait avoir sur la législation nationale?
21.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, avant tout, je souhaiterais éclairer Mme Genot sur les circonstances exactes du COREPER de la semaine passée. La plupart des États membres qui se sont opposés au nouveau compromis de la présidence l'ont fait car ils éprouvent des difficultés avec les nouvelles demandes du Parlement européen. La position qui a consisté à émettre une réserve m'a parue sage pour plusieurs raisons. Il s'agit de se prononcer sur le dernier compromis qui contient des éléments nouveaux sur lesquels la position belge n'avait pu être arrêtée. Il s'agissait pour les États membres de se prononcer sur un paquet global, ce qui suppose une évaluation générale du texte et éventuellement des changements de position tenant compte des nouveaux éléments et de l'entrée dans la phase finale des négociations. Il est très vite apparu que le COREPER ne pourrait approuver le paquet compte tenu des réserves émises par plusieurs délégations et qu'il devrait réexaminer ce dossier. Ce scénario offrait la possibilité à la Belgique de faire valoir sa position ultérieurement.
Enfin, sachez que le COREPER s'impose une méthode de travail moins formaliste que dans d'autres enceintes. On évite ainsi de prolonger une discussion qui ne sera pas conclusive en répétant des arguments déjà développés précédemment.
J'en viens maintenant à la position belge. Je voudrais d'abord apporter une petite précision, cette directive sera adoptée à la majorité qualifiée, ce qui signifie que même si la Belgique le souhaitait, elle ne pourrait, seule, constituer une minorité de blocage et ainsi s'opposer à l'adoption du texte. À ce stade, aucun État membre ne s'est d'ailleurs déclaré contre l'adoption de ce texte.
Nous avons considéré, pour obtenir un maximum de satisfactions par rapport à nos préoccupations, qu'il était nécessaire de se concentrer sur deux priorités. Ces priorités sont celles que vous citez, à savoir l'interdiction d'entrée ("the entry ban") et la détention. Sur ces points, la position belge n'a pas changé depuis décembre.
En ce qui concerne l'"entry ban", le compromis précédent retenait déjà une obligation dans le texte mais la possibilité de s'abstenir de délivrer un "entry ban" pour des raisons humanitaires n'y figurait pas. C'est sur notre insistance que cette possibilité a été ajoutée.
Nous avons également obtenu que cette obligation d'"entry ban" ne soit plus, comme le souhaitait la majorité des États membres, systématique mais encadrée en tenant compte des circonstances du séjour illégal.
En ce qui concerne la détention, la dernière version du texte ne prévoit plus, contrairement à ce que vous dites, de caractère obligatoire et systématique. Ce changement résulte également de notre demande. Sur la durée de détention, nous avons, au cours de l'examen du texte, qui a débuté en 2005, indiqué notre souci de ne pas l'étendre inutilement, mais les présidences successives ont dû aussi tenir compte de la législation de l'ensemble des États membres.
Le texte actuel est le fruit du compromis entre ceux qui souhaitaient une durée maximale de six mois et ceux qui souhaitaient une durée de détention illimitée.
En ce qui concerne la définition du "risque de fuite", le dernier état du texte fait référence à des critères objectifs qui doivent être définis dans la législation nationale et qui doivent permettre de penser que l'intéressé va se soustraire à son obligation de quitter le territoire. Rien ne laisse penser que tous les illégaux présents sur le territoire devraient être considérés comme présentant un risque de fuite.
Quant aux implications de la directive sur la législation belge, comme vous l'aurez constaté, la plupart des dispositions, soit correspondent déjà à la législation nationale, soit sont facultatives. En ce qui concerne le délai de maintien, il me semble m'être déjà prononcée sur cette question. Il ne sera pas augmenté par rapport à la législation actuelle.
Enfin, en ce qui concerne l'"entry ban", le texte est encore susceptible de changements et il m'est donc difficile de, d'ores et déjà, conclure à d'éventuels changements au niveau de notre législation.
21.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Je remercie la ministre pour cette réponse assez détaillée. Dois-je comprendre qu'à l'heure actuelle, le compromis vous convient ou bien tenterez-vous encore, lors de réunions ultérieures, de faire changer certains points?
Le texte vous paraît donc acceptable dans l’état actuel?
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 16.42 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.42 uur.