Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene Zaken en het Openbaar Ambt

Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique

 

van

 

woensdag 7 mei 2008

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 7 mai 2008

 

Après-midi

 

______

 

 


La séance est ouverte à 14.23 heures et présidée par M. André Frédéric.

De vergadering wordt geopend om 14.23 uur en voorgezeten door de heer André Frédéric.

 

Le président: Monsieur le vice-premier ministre, je suppose que vous répondrez seul. On nous avait aussi annoncé la présence de votre collègue en charge de la Justice. Notre commission en aurait été d'ailleurs fort honorée!

 

Mme De Schamphelaere devrait arriver, mais comme elle n'est pas encore là, je vais donner la parole à M. Laeremans.

 

01 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Mia De Schamphelaere aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de federatie Wallonië-Brussel" (nr. 4770)

- de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen en aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de federatie Wallonië-Brussel" (nr. 4781)

01 Questions jointes de

- Mme Mia De Schamphelaere au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la fédération Wallonie-Bruxelles" (n° 4770)

- M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles et au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "la fédération Wallonie-Bruxelles" (n° 4781)

 

01.01  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik heb mij inderdaad aangesloten bij de vraag van mevrouw De Schamphelaere – hopelijk komt ze dadelijk nog binnen – over de toch wel zeer merkwaardige pleidooien van twee niet-onbelangrijke politici, namelijk de Waalse minister-president, de heer Demotte, en de Brusselse minister-president, de heer Picqué, over een soort biregionaal statuut voor Wallonië en Brussel, die een gezamenlijke federatie zouden willen vormen. Het gaat hier niet om individuele politici, maar om ministers-presidenten, die samen een vrije tribune schrijven met een toekomstperspectief voor hun Gewest. Dat is toch van grote betekenis.

 

Mijnheer de minister, wij hebben al in 1988, en zelfs al voordien, bij de totstandkoming van de drieledige gewestvorming en van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest – vandaag het Brussels Gewest – heel zwaar gewaarschuwd dat dit uiteindelijk een onevenwicht zou teweegbrengen, waardoor de Vlaamse meerderheid in dit land niet alleen aan banden zou worden gelegd, maar waardoor de Vlamingen zelfs in een minderheidspositie zouden terechtkomen, doordat Brussel en Wallonië aan één zeel trekken en we in een positie van twee tegen één terechtkomen. In feite is dat al lang zo, als wij merken hoe dominant de Franstaligen in Brussel alles bepalen. Zelfs wanneer de Raad van State de Vlamingen gelijk geeft, bijvoorbeeld inzake taalkennis van de ambtenaren, is daar blijkbaar niets aan te doen. De Vlamingen laten zich voortdurend doen.

 

Het verschil met vroeger is dat men nu openlijk pleit voor zelfs veel meer dan een as Wallonië-Brussel. Men pleit voor een federatie Wallonië-Brussel, een soort apart land met een eigen regering. In feite, mijnheer de minister, komt hun pleidooi neer op een annexatie of inlijving van Brussel bij Wallonië. Dat is toch heel verregaand.

 

Ik wou u en tegelijkertijd minister Vandeurzen, als minister van Institutionele Hervormingen, daarover ondervragen. Ik stel ook vast dat dit idee zomaar naar buiten is gekomen, zonder dat overleg is gepleegd met de Brusselse Vlamingen. Men houdt in die tekst ook helemaal geen rekening met de Brusselse Vlamingen. Ze bestaan niet. Men houdt ook geen rekening met het Brusselse hoofdstedelijke karakter. Ook dat wordt genegeerd. Blijkbaar wil men daarvan afstappen. Het verwondert mij ook niet helemaal, als we zien wie er nu in die Brusselse regering zit aan Vlaamse kant. Guy Vanhengel en Pascal Smet zijn extreme voorbeelden van Flamands de service, van slippendragers. Eric Van Rompuy heeft zelfs op zijn website geschreven dat het in de laatste twintig jaar nog nooit zo erg was gesteld met de Vlaamse vertegenwoordiging en Vlaamse ministers in Brussel. Hij ontziet zijn partijgenoot Brigitte Grouwels, maar eigenlijk maakt ook zij weinig verschil uit. De Vlamingen laten zich doen en laten zich gebruiken in Brussel tegen de belangen van Vlaanderen in.

 

Ik stel wel vast dat, meer dan Vlaamse politici, de Franstalige politici – en niet de minste – zich voorbereiden op autonomie en op het eventuele uiteenvallen van dit land. Ik denk dat de vrije tribune vooral in dat kader moet worden gezien. Zij creëren een nieuw kunstmatig land Brussel-Wallonië. Het is niet de eerste keer dat de heer Picqué duidelijk het uiteenvallen van België als een realistisch scenario vooropstelt. Ik zie dat deze vrije tribune dezelfde geest uitademt. Men gaat uit van het uiteenvallen van België en men wil zich daarop voorbereiden door Wallonië en Brussel aan elkaar te verbinden, als één politiek en internationaal geheel.

 

Het gaat zelfs heel ver. Dan verwijs ik naar een kartelgenoot van u, mijnheer de minister, die in dezelfde context zegt dat Vlaanderen erop vooruitgaat omdat er geen afzonderlijk Gewest en Gemeenschap is.

 

Het enige valabele antwoord is dat van de staat Wallonië-Brussel. Dat zegt de heer Maingain, u welbekend. “Vlaanderen kan geen bevoegdheden in Brussel uitoefenen en moet zijn hoofdstad verhuizen”. Dat zegt een parlementslid, een voorzitter van een kartelgenoot van u, mijnheer de minister. Eigenlijk is dat puur racistisch taalgebruik wanneer men zegt dat Vlamingen weg moeten, moeten verdwijnen, hun hoofdstad moeten verhuizen. Dat is van een kaliber om u tegen te zeggen. Dat is van het meest denigrerende wat we over de Vlamingen al van Franstalige politici hebben gehoord, daarom ook mijn vragen.

 

Hoe staat u daartegenover? Hoe reageert u op de uitspraken van de ministers-presidenten? Deelt u het standpunt ten gunste van een Waals-Brusselse federatie?

 

Hoe ziet u het hoofdstedelijk tweetalig karakter van Brussel in die context gehandhaafd? Wat is het lot van de Brusselse Vlamingen?

 

Hoe zullen Wallonië en Brussel zich internationaal profileren: ook als een geheel, of net niet? Dat is allemaal vrij wazig, maar wanneer ik de heer Maingain lees, is het de staat Wallonië-Brussel en een staat is per definitie iets wat zich internationaal profileert. Ik wilde dus uw mening daarover horen.

 

Welke grondwetsartikelen moeten in dat geval worden aangepast? Zijn die voor herziening vatbaar? Wordt dat scenario door u in rekening genomen bij de voorbereiding van de komende gesprekken over de staatshervorming, voor zover u daarmee bezig bent? Hoe ziet u dat in dit kader?

 

01.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Laeremans, ik dank u eerst en vooral voor uw interesse voor de Franstalige instellingen en de verklaringen van verschillende Franstalige politici. Ik denk dat dat voor u een vooruitgang is.

 

Ten tweede, ik zal proberen een antwoord te geven betreffende de inhoud van de verklaringen van de twee ministers-presidenten. Om de vraag te kunnen beantwoorden, zou men moeten kunnen bepalen wat de verklaring echt inhoudt. Op grond van de integrale tekst kan de vraag over de juridische implicaties niet worden beantwoord. Er moet nog tal van vragen worden opgehelderd.

 

Op juridisch vlak vermeldt de carte blanche van de ministers-presidenten – ik denk dat de verklaringen in persoonlijke naam werden afgelegd, want ik heb niet gezien dat dat gebeurde in naam van de regeringen – niet precies of ze al dan niet kadert in de vigerende bijzondere wet. Ik zou de aandacht willen vestigen op het feit dat de Grondwet – huidig artikel 137 – het Parlement van de Franse Gemeenschap en haar regering in 1980 in de gelegenheid stelde de bevoegdheden van het Waalse Gewest uit te oefenen onder de voorwaarden en op de wijze die de bijzondere wet bepaalt. Dezelfde bepalingen gelden ook voor het Vlaams Parlement en de Vlaamse regering. Van die mogelijkheid wordt in Vlaanderen overigens sinds 1980 gebruikgemaakt.

 

In 1993 werd de bijzondere wet echter gewijzigd, zodat aan Franstalige zijde, voor de uitoefening van de bevoegdheden van het Waalse Gewest door de Franse Gemeenschap, een bijzondere wet vereist is. Voor de deelentiteiten bestaat er evenwel een andere mogelijkheid om gemeenschappelijke beleidslijnen te voeren. Bijvoorbeeld artikel 52 voorziet voor de parlementen in de mogelijkheid hun onderlinge samenwerking en die van hun dienst te regelen, gemeenschappelijke vergaderingen te houden en gemeenschappelijke diensten te organiseren. Artikel 77 voorziet in dezelfde bepalingen voor de Waalse regering en de Franse gemeenschapsregering.

 

Overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet heeft de Franse Gemeenschap de uitoefening van bepaalde bevoegdheden aan de Franse Gemeenschapscommissie en het Waalse Gewest toevertrouwd. In dat geval breidt de Franse Gemeenschapscommissie de toepassing van bepaalde artikelen van de bijzondere wet uit, waaronder volgens mij de artikelen 52 en 77.

 

Indien uw vraag vertrekt van het idee dat de ministers-presidenten, Picqué en Demotte, het geheel van de leden van de Brusselse gewestregering en de Waalse gewestministers in een enkele regering hebben willen verenigen, denk ik dat er ergens een vergissing is. Ik verwijs naar de uitleg die hieromtrent gegeven werd door de ministers-presidenten, hoofdzakelijk door Charles Picqué in het Brusselse Parlement. Ik kan niet in hun naam spreken.

 

Ik heb de indruk dat Charles Picqué een onderscheid maakt tussen de Franstalige leden van de Brusselse regering, leden van het College van de Franse Gemeenschapscommissie en de Nederlandstalige leden. Hoe dan de benaming biregionaal valt te verklaren, weet ik niet.

 

De Franstaligen zijn momenteel niet georganiseerd zoals de Nederlandstaligen. Persoonlijk ben ik blij dat sommigen aan Franstalige zijde beginnen te beseffen dat het noodzakelijk is iets te ondernemen en een staatshervorming voor de Franstalige instellingen op te starten.

 

Ik pleit er al enkele jaren voor dat alle Waalse gewestministers en alle Franstalige Brusselse gewestministers, dan wel een deel ervan de Franse gemeenschapsregering vormen. Het is voor mij normaal om samen te werken aan de verschillende gezamenlijke bevoegdheden.

 

Ik volg dezelfde redenering voor de samenstelling van het Parlement van de Franse Gemeenschap en voor de bespreking van de begroting. In Vlaanderen wordt er ook al maar een bespreking aan de begroting gewijd.

 

De overheveling van gemeenschapsmateries naar de Gewesten – onderwijs, persoonsgebonden materies en taalgebruik – vereist een wijziging van grondwetsartikelen die niet vatbaar zijn voor herziening.

 

Wat mij op juridisch vlak eenvoudig en mogelijk lijkt, is dat de Franstalige ministers van de Brusselse regering en de ministers van het Waals Gewest samen in de gemeenschapsregering zitting hebben. In het verleden hebben al ministers van de Brusselse regering deel uitgemaakt van de regering van hun Gemeenschap. Dat was het geval met Charles Picqué vóór 1999 en met Guy Vanhengel tussen 2002 en 2003. Ik geef, in tegenstelling tot u, alvast geen commentaar op de capaciteiten van de verschillende leden. De bijzondere wet voorziet niet in enige onverenigbaarheid en de ministers blijven verantwoordelijk wat elke assemblee betreft.

 

Het was in het verleden mogelijk voor een lid van de Brusselse regering om deel uit te maken van de regering van de Franse Gemeenschap, net zoals een lid van de Brusselse gewestregering ook deel kan uitmaken van de Vlaamse regering. Er is in dat verband geen probleem.

 

01.03 Minister Jo Vandeurzen: Mijnheer de voorzitter, ik verontschuldig mij voor mijn laattijdigheid.

 

In aansluiting met het antwoord van mijn collega kan ik het volgende meedelen. De tekst van de beide ministers-presidenten levert een interessante bijdrage tot het debat dat wordt gevoerd over de rol van de Franse Gemeenschap en over de samenwerking tussen de Franstaligen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Wallonië.

 

Het debat betreft in eerste instantie de burgers van voornoemde Gemeenschap en hun beleidsvoerders. De zoektocht naar een aangepaste rol voor en organisatie van de Franse Gemeenschap toont echter ook aan dat een grondig debat over de institutionele structuur van ons land noodzakelijk is.

 

In de verklaring van de minister-president staat te lezen, ik citeer:

 

“Les institutions sont, par principe, au service de la population par les politiques publiques qu’elles mettent en œuvre. Aucun dogmatisme, aucun préjugé institutionnel ne doit nous écarter de l’objectif premier: comment les institutions peuvent-elles servir au mieux les attentes légitimes des citoyens.”

 

Dit uitgangspunt deel ik uiteraard volledig. Ook de wens die wordt uitgedrukt dat “le débat communautaire à venir aboutisse à une nouvelle architecture institutionnelle pour notre pays,” wordt door mij uiteraard onderschreven.

 

Het is daarbij vanzelfsprekend dat de legitieme belangen en verwachtingen van de Walen en de Franstalige Brusselaars alsook van de Vlamingen en de Duitstaligen ten volle in aanmerking moeten worden genomen. Het debat tussen de Franstaligen over de toekomst van hun instellingen komt in de eerste plaats hen toe. Het bewijst ook dat de verschillende deelgebieden van het Belgisch federalisme behoefte hebben aan een reële constitutieve en institutionele autonomie die hen toelaat hun eigen institutionele toekomst uit te werken. Daarbij kan evenwel geen afbreuk worden gedaan aan de eigenheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest als tweetalig en hoofdstedelijk Gewest, noch aan de legitieme belangen van de andere deelgebieden en van de Vlamingen in Brussel. Een debat onder de Franstaligen over hun institutionele toekomst kan geen afbreuk doen aan de essentiële kenmerken en evenwichten inzake samenstelling en werking van de Brusselse gewestelijke instellingen noch aan de aanwezigheden en bevoegdheden van de Vlaamse Gemeenschap in het tweetalige gebied Brussel Hoofdstad.

 

Een bijdrage tot de discussie over de toekomst van de Franstalige Gemeenschap kan bijgevolg niet zinvol zijn als ze de fundamentele kenmerken van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet in aanmerking zou nemen. Het institutioneel debat onder de Franstaligen zal dus onderdeel moeten zijn van een ruimer institutioneel debat. Dat geldt in het bijzonder voor de structurele wijzigingen die worden gevraagd in de financiering van het Brussels Gewest. Deze bijzondere positie van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad zal in aanmerking moeten worden genomen als een deel van het debat over de correcte en aangepaste financiering van de federale overheid en van de deelgebieden. Deze elementen zullen aan bod moeten komen naar aanleiding van de onderhandelingen die over dat zogenaamde tweede pakket in de staatshervorming moeten worden gevoerd.

 

Er was een vraag over het internationaal optreden. Het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, alsook de Franse Gemeenschap beschikken over grondwettelijk vastgelegde internationale bevoegdheden. Binnen de grondwettelijk bepaalde grenzen kunnen zij deze bevoegdheden aanwenden om internationaal op te treden en zich te profileren. Het zal aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en zijn beleidsvoerders toekomen uit te maken of het Gewest zich als een geheel met Wallonië wenst voor te stellen, of daarentegen zijn feitelijke en juridische rol als tweetalige en internationale hoofdstad van Europa, België en zijn twee Gemeenschappen wenst te benadrukken.

 

Over de vraag welke grondwetsartikelen of artikelen van de bijzondere wetten zouden moeten worden aangepast, moet worden vastgesteld dat het pleidooi van de ministers-presidenten te vaag is om te kunnen vaststellen welke precieze juridische stappen zouden moeten worden genomen.

 

01.04  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik dank beide ministers. Ik betreur dat andere collega’s niet aanwezig konden zijn of zich niet hebben aangesloten bij mijn vraag, omdat dit toch wel een belangrijk debat is, ook voor de komende maanden, als we zien dat alleen al over BHV zodanig veel wordt gediscussieerd de jongste dagen. Dit is eigenlijke een fundamenteler debat.

 

Vooral de verbazing van minister Reynders verbaasde mij. Hij vroeg of ik ineens belangstelling had voor de Franstalige instellingen. Daarover gaat het hem echter niet. Het gaat om de belangstelling voor Brussel, en Brussel is geen Franstalige instelling, zoals u allicht wel weet, mijnheer de minister. Het Waals Gewest is wel grotendeels een Franstalige instelling, afgezien van de Duitstalige Gemeenschap die daar zit. Maar Brussel is een tweetalig Gewest dat helemaal niet in Wallonië vervat zit. Het zou een autonoom Gewest moeten zijn. Van in het begin hebben we er echter voor gewaarschuwd dat Brussel de ambitie zou hebben om met Wallonië tegen Vlaanderen te gaan werken.

 

Ikzelf, mijnheer de minister, ben verkozen in Brussel-Halle-Vilvoorde. Dat is mijn kieskring, voorlopig nog. Wij willen die kieskring splitsen, zoals u misschien wel weet. Het is dus nogal logisch dat wij daarmee bezig zijn en dat we ten zeerste geïnteresseerd zijn in die problematiek. Daarom verbaasde mij uw verbazing.

 

Ten tweede, u zegt dat Wallonië-Brussel een samenwerking is inzake Gemeenschappen, waar misschien aanpassingen mogelijk zijn en ministers al dan niet in de regering kunnen zitten, enzovoort. Daarover gaat het debat eigenlijk niet. Het gaat om – op basis van wat die twee ministers-presidenten hebben geschreven – iets veel verregaander, namelijk om een reële federatie tussen Wallonië en Brussel. België is een federaal land. Nu willen de twee ministers-presidenten Vlaanderen van België afhalen, afsplitsen, en een nieuwe federatie aangaan tussen Wallonië en Brussel. Dat is een soort van exclusieve verhouding tussen beiden, waarbij het de bedoeling is om tot één regering te komen, niet alleen voor gemeenschapsaangelegenheden – dat zouden we nog kunnen begrijpen; de Franse gemeenschapsregering is er trouwens op dit moment –, maar men wil veel verder gaan. Men wil het samengaan van die twee Gewesten ook gewestbevoegdheden geven, ook op economisch vlak, en zo voort. Dan komen we natuurlijk tot een situatie van twee tegen een.

 

Iemand die dat goed doorziet, mijnheer de minister van Justitie, is niemand minder dan Kris Peeters. In Knack van 7 mei, dus van vandaag, geeft hij een veel kritischere benadering dan u over wat er gebeurt. Hij zegt: "Mijn collega's willen blijkbaar het beste van twee werelden, en dat is volgens mij onmogelijk. Aan de ene kant zou Brussel in hun optiek een autonoom Gewest moeten blijven, dat we dan ook nog eens extra moeten gaan financieren" – dat komt er dan nog eens bij –, "maar aan de andere kant moet Brussel met Wallonië samengaan." Dat is de draagkracht van wat er door die ministers-presidenten wordt voorgesteld. Daar staat Kris Peeters heel negatief tegenover.

 

Ik stel vast dat CD&V op federaal niveau daar veel voorzichtiger en veel braver tegenover staat dan op Vlaams niveau.

 

01.05 Minister Jo Vandeurzen: Dat is mijn natuur.

 

01.06  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Dat is misschien uw natuur. Zo kennen we u.

 

Le président: M. Laeremans, vous devez atterrir.

 

01.07  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Ik ga afronden, mijnheer de voorzitter.

 

Ik zou eens willen weten wie nu de echte CD&V is. Ik zou willen dat de echte CD&V eens opstaat en dat wij eens duidelijk weten wat uw partij wil met Brussel. Wij blijven met levensgrote vragen zitten. U bent in uw antwoord heel braaf gebleven, bij wat wettelijk kan. Maar u weet dat wij binnenkort naar heel fundamentele debatten over de staatshervorming gaan. Ik hou mijn hart vast voor wat er dan allemaal op tafel zal liggen en wat voor uitverkoop van de Brusselse Vlamingen erin staat. Wij zijn zeer bekommerd en wij hopen dat u die bekommernis tijdig zult delen, mijnheer de minister.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Bien! Nous restons tous préoccupés. Messieurs les vice-premiers, bon travail!

 

01.08  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, ce fut un plaisir de vous retrouver!

 

Le président: Pour moi de même! Cela faisait longtemps, monsieur le ministre. J'espère vous retrouver encore rapidement, moins rapidement ou pas du tout. Nous allons essayer de respecter le timing. Autrement, nous serons là fort tard. Cela peut être agréable mais nous avons d'autres occupations en soirée; moi, en tout cas!

 

02 Vraag van de heer Roel Deseyn aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het lot van de voorposten van de civiele bescherming in West-Vlaanderen" (nr. 4194)

02 Question de M. Roel Deseyn au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le sort des avant-postes de la protection civile en Flandre occidentale" (n° 4194)

 

02.01  Roel Deseyn (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik wil vanmiddag mijn bezorgdheid uiten over de civiele bescherming en vooral over het aspect vrijwilligers en vrijwilligerswerk. De structuur van de civiele bescherming bestaat al een hele tijd en af en toe moeten structuren worden geüpdatet, wat actueel ook het geval is bij de brandweer. Belangrijk is echter dat bij het herdenken en herijken van de structuren ook de ervaring en de onschatbare waarde van het vrijwilligerswerk mee wordt verdisconteerd.

 

Ik heb de indruk dat het nu een systeem van alles of niets is voor de mensen die een plaats willen in de structuur van de civiele bescherming. Enerzijds zijn er de kernvrijwilligers die een reeks brevetten moeten kunnen voorleggen en die zeer bereikbaar moeten zijn. Zij dienen twee keer per maand twaalf uur beschikbaar te zijn, thuis of op het werk. Ze moeten onder andere een pager hebben en moeten ook tachtig uur les hebben gevolgd. Anderzijds is er de groep vrijwilligers die dat zwaardere parcours niet ziet zitten in een pool van de federale reserve.

 

Natuurlijk betekent dat voor mensen die in verschillende voorposten werken – ik ken die van Menen, Harelbeke en Koekelare het best, om mij tot één provincie te beperken – dat als er weinig kernvrijwilligers zijn, de voorposten dreigen te worden gesupprimeerd en dat er slechts één post in de provincie, bijvoorbeeld in Jabbeke, zou overblijven. Ik denk dat dit nefast zou zijn voor het functioneren van de civiele veiligheid in een provincie. Men kan dit voorbeeld echter extrapoleren naar andere provincies.

 

Volgens de cijfers die ik heb gekregen, zouden slechts 8 van de circa 120 vrijwilligers in de provincie West-Vlaanderen hebben ingetekend voor het statuut van kernvrijwilliger. Dat toont eigenlijk aan dat dit voor de mensen een te ontzien parcours is. De anderen doen dit niet omdat ze niet kunnen garanderen dat ze aan de beschikbaarheids- en bijscholingsvereisten kunnen voldoen.

 

Mijnheer de minister, 8 op 120 betekent natuurlijk heel wat minder vrijwilligerswerk, heel wat minder betrokkenheid. Dat valt wat te betreuren. Als er een evenement of een ramp plaatsvindt, zijn de posten onderbemand door een gebrek aan kernvrijwilligers, zeker de voorposten. Ze dreigen op termijn te verdwijnen en dan moet men een beroep doen op mensen die van veel verder moeten komen, met alle praktische gevolgen en kosten van dien, vandaar mijn vragen.

 

Wat is uw visie op deze evolutie en op het maximaal kunnen inschakelen van vrijwilligers, enerzijds het zware parcours van de kernvrijwilligers en anderzijds het zijspoor van de reserve?

Wat zijn de plannen met de grote groep die nu vrijwilligers zijn maar die eigenlijk niet echt in een van de twee systemen passen?

 

Ten tweede, bent u bereid om voor deze mensen toch nog in de nodige opleiding te voorzien met een soort middenprogramma? Ik heb er alle begrip voor dat er voor de kernvrijwilligers strenge parameters worden vastgelegd. Misschien kan men echter wat gaan moduleren om de grotere groep erbij te blijven betrekken.

 

Ten slotte, wat zijn uw plannen met de voorposten gezien de precaire situatie waarin ze zich bevinden wanneer er zich geen mensen aanbieden met de competenties die zijn gestipuleerd bij het uitwerken van het statuut van kernvrijwilliger?

 

02.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, oorspronkelijk was de civiele bescherming voornamelijk gericht op interventies in oorlogstijd. Langzamerhand nam ook het belang van de interventies in vredestijd toe. Mettertijd werd de organisatie van de hulpverlening door de civiele bescherming aangepast. Onlangs werd overgegaan tot de oprichting van een gemengd korps van statutaire personeelsleden en intensief opgeleide vrijwilligers, de zogenaamde kernvrijwilligers, die dezelfde taken hebben en een gelijkwaardige opleiding krijgen. Ook bij de civiele bescherming wordt er materieel ingezet dat niet zomaar zonder opleiding kan worden gehanteerd. De post in Jabbeke, bijvoorbeeld, heeft materieel voor de verwijdering van olievervuiling op het strand. Opleiding en oefening zijn dus noodzakelijk.

 

De andere vrijwilligers, de reservisten, worden ingeschakeld voor opdrachten die minder technisch van aard zijn. Zij kunnen onder meer ter versterking worden ingezet bij grote overstromingen en humanitaire opdrachten. De personeelsleden die niet aan de vereisten voldoen om kernvrijwilliger te worden, kunnen nog altijd als reservist worden ingeschakeld. Als minister van Binnenlandse Zaken blijf ik dus opteren – dat was een duidelijke vraag van u – voor een systeem van vrijwilligers.

 

De reservisten moeten jaarlijks 15 uur les volgen. Tijdens deze opleiding wordt het gebruik aangeleerd van het basismaterieel dat zij moeten gebruiken tijdens de uitvoering van hun taken. De opleidingsvoorwaarden om kernvrijwilliger te worden, zijn niet zo streng. De kandidaten moeten medisch geschikt zijn en slagen voor een test voor het dragen van een persluchttoestel. Zij moeten geen andere brevetten behalen. Deze voorwaarden zijn absoluut noodzakelijk om hun taken, die dezelfde zijn als die van statutaire personeelsleden, veilig en efficiënt te kunnen uitvoeren. Een versoepeling is dan ook niet aangewezen. Om de vrijwilligers te stimuleren om deze opleiding te volgen, wordt ze aldus ook financieel vergoed.

 

Ten slotte, zolang er vrijwilligers zijn toegewezen aan bepaalde voorposten blijven deze behouden, want zij zorgen voor de lokale verankering van de civiele bescherming.

 

02.03  Roel Deseyn (CD&V - N-VA): (…) kernvrijwilligers toch niet aan zo’n streng curriculum onderworpen zijn, zoals zij het te kennen geven. U hebt onder andere gesproken over een medische keuring. Er is natuurlijk wel nog het aspect van het lichaamsgewicht en de BMI, waardoor de grote meerderheid uit de boot dreigt te vallen. Er is geen goede “matching” met het terrein. Misschien moet dat even worden bekeken.

 

De reservisten zijn heel belangrijk. Het is goed dat zij worden ingezet in bepaalde rampscenario’s. Men vertelt mij echter dat men, wanneer er voor de reservisten een opdracht is waarvoor minder technische competenties vereist zijn, of grote sportmanifestaties of culturele evenementen, ploegen ziet komen van overal te lande en dat de voorposten uit de eigen streek, waar het evenement plaatsvindt, niet worden ingeschakeld. Het gaat hier wellicht om een coördinatieprobleem. Ik vraag hiervoor uw bijzondere aandacht. De mensen die het moeten ondergaan, begrijpen dat niet zo goed. Zij zijn in de buurt en vrijwillig actief, maar ze worden niet gevraagd of betrokken, terwijl men soms mensen vanuit andere landsgedeelten of verafgelegen provincies ziet komen.

 

Ik wil die bezorgdheid meegeven. Men mag deze mensen niet vergeten. Men moet hen ook goed voorlichten over de criteria, want daarover bestaan er blijkbaar heel wat misverstanden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Roel Deseyn aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de Belgische standaard van en het parlementaire toezicht op het systeem van de elektronische identiteitskaart" (nr. 4196)

03 Question de M. Roel Deseyn au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la norme belge pour la carte d'identité électronique et le contrôle parlementaire à ce sujet" (n° 4196)

 

03.01  Roel Deseyn (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik stel deze vraag over de eID en het uitwerken van een Belgische standaard voor de eID na wat technische research en gesprekken, maar ook naar aanleiding van de hoorzittingen die wij met de fractie hadden gevraagd in de commissie voor de Infrastructuur.

 

Duidelijk is dat standaarden en normen in IT-projecten en in het ontwikkelen van een e-governmentverhaal noodzakelijke voorwaarden zijn. Uw voorganger of beter de persoon die er vroeger voor bevoegd was, de heer Vanvelthoven, had ook de standaard aangekondigd. Het is daarover echter lang stil gebleven. Er waren ook problemen met de bevoegdheidsverdeling. Uiteindelijk bleek het de minister van Binnenlandse Zaken te zijn die verantwoordelijk is voor het aspect van de security.

 

In bronnen van de IT-wereld konden wij lezen dat die standaard nog niet bestaat en dat men dus ook niet kan certifiëren wanneer bepaalde softwareleveranciers of mensen die hardware produceren die compatibel kan zijn met die eID. U weet dat die eID twee lagen heeft. Enerzijds is er de identificatie. Anderzijds is er het protocol over de digitale handtekening.

 

Als men dat goed wil implementeren zonder dat er lekken mogelijk zijn of veiligheidsrisico’s, en die bezorgdheid is vrij reëel, herinner u de recente artikels over het kraken van chips enzovoort, dan moet er een zekere standaardisatie zijn en dan moet men kunnen zeggen dat het Belgian- of BE-certified is, dat het onderworpen is aan een geijkte procedure van een overheidsinstantie die kijkt of dat conform de veiligheidsprotocollen is verlopen, die zijn verbonden met de architectuur van de kaart.

 

Ik zal resumeren met de volgende vragen.

 

Ten eerste, mijnheer de minister, kunt u ons toelichten of er wordt gewerkt aan een Belgische kwaliteitsstandaard voor de eID? Of is deze reeds in zekere mate gerealiseerd?

 

Ten tweede, hoe staat u tegenover de suggestie om het Parlement een jaarlijks rapport te geven over de stand van zaken binnen het eID-project? Dat zou noodzakelijk zijn. Als ik de follow-up even mag inleiden, tijdens de recente hoorzittingen zijn er daar toch een aantal verwachte en onverwachte problemen van een zekere omvang naar voren gekomen.

 

03.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, het hele opzet van de elektronische identiteitskaart berust op de toepassing van Europese en internationale normen. De gehanteerde normen hebben in hoofdzaak betrekking op de productie, op de infrastructuur, op de veiligheid en op de beveiliging. Het internationale gebruik van de functionaliteiten van die eID, bijvoorbeeld op websites, laat immers niet toe hieromtrent eigen standaarden te ontwikkelen.

 

Ten tweede, een jaarlijks rapport en een discussie in het Parlement zouden een uitstekend middel kunnen zijn om de voortrekkersrol die België op het vlak van de elektronische identiteitskaart heeft gespeeld, en trouwens nog steeds speelt, een grotere zichtbaarheid en bekendheid te geven. Dat zou ook bedrijven en de bijhorende werkgelegenheid ten goede kunnen komen nu heel wat landen overwegen om het Belgische voorbeeld van de eID te gaan volgen.

 

03.03  Roel Deseyn (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, het antwoord is in zekere zin generiek. U brengt iets op de markt maar u maakt zich blijkbaar niet zoveel zorgen over de securityaspecten. Ik weet dat de architectuur van de card zo geconcipieerd is dat zij kan worden gelezen door geautoriseerde programma’s, zoals de software die bij de card is geleverd. Het volstaat echter zelf een applicatie te schrijven en die de naam van een browser te geven opdat dat programma bij hacking toegang zou hebben tot de gegevens van de kaart.

 

Men moet de kaart niet steeds valideren als gebruiker. Men moet niet telkens op OK drukken om de gegevens te laten lezen. Dit is misschien wat technisch, maar u moet zich inbeelden, mijnheer de minister, wat er gebeurt als de gebruiker die zijn eID in de lezer stopt niet op OK moet drukken. Zo kunnen verschillende applicaties gebruikmaken van de gegevens van de kaart. Fedict was gevoelig voor die bezorgdheid. Ik heb contact gehad met de mensen en met de voorzitter van Fedict en men blijkt bereid een nieuwe versie van de protocolsoftware op de markt te brengen.

 

Dat toont precies aan dat standaarden en kwaliteitsprocedures noodzakelijk zijn. Trouwens, ook Deloitte en Ernst & Young hebben zich daar vroeger over gebogen met het departement. Ik zou graag weten of daar een vervolg op is gekomen. Ik meen dat het antwoord dat wij de internationale minimumprocedures onderschrijven om compatibiliteit te garanderen een goede zaak is, maar daarmee zijn allerminst het securtityaspect of het privacyaspect uitgeput. Dat zullen wij bij de jaarlijkse follow-up verder uitbenen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Monsieur le ministre, chers collègues, je voudrais vous informer du fait que, pour répondre au souhait des membres de cette commission, j’ai pris contact avec le Sénat afin d’organiser un large débat sur le vote automatisé, le mercredi 21 mai. Je n’ai pas encore reçu de réponse.

 

Bien entendu, les questions qui sont à l’ordre du jour au point 3 peuvent évidemment être posées. Toutefois, chers collègues, compte tenu de la portée de vos questions, compte tenu du fait que la réponse écrite du ministre peut vous être remise et enfin, compte tenu du fait qu’un débat avec des auditions est prévu dans 15 jours, je vous propose de gagner du temps en ne posant pas vos questions.

 

Je répète que si vous le souhaitez, vous avez la possibilité d’interroger le ministre aujourd’hui. Mais je voudrais attirer votre attention sur le fait – je ferai d’ailleurs la proposition au président de la Chambre – qu’il serait parfois plus judicieux de programmer des débats d’intérêt général en fixant des points à aborder. Ce qui intéresse le député qui pose une question, c’est d'obtenir une réponse.

 

Par ailleurs, j’ai l’intention de demander que soit prévue une règle visant à imposer que les réponses écrites soient transmises sous quinzaine. En effet, si tel était le cas, les députés ne passeraient sans doute pas leur temps à poser des questions orales en commission, sachant que certains ont parfois un déplacement de trois heures pour poser leur question, pour finalement parfois entendre que, le ministre devant partir plus tôt, leur question est reportée.

 

Cela dit, je répète encore une fois que vous avez tout à fait le loisir de poser vos questions, mais je souhaite que l’on ne débatte pas de ma proposition durant une heure.

 

03.04  Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je voudrais simplement savoir à quelle date vous prévoyez les auditions.

 

Le président: Le 21 mai, si mes souvenirs sont bons.

 

03.05  Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Pour quand devons nous vous remettre les noms des personnes que nous souhaitons entendre?

 

Le président: En réalité, nous avons prévu d’entendre des représentants de l’administration du ministre pour qu’ils fassent le point. Ensuite, nous devrions déterminer ensemble si des auditions sont nécessaires et fixer l’agenda.

 

Je répète que la volonté n’est pas d’éluder le débat. Évidemment, j’espère que la journée de demain n’interfèrera pas sur notre avenir. Mais considérant que nous serons toujours en fonction le 21 mai, le débat pourra avoir lieu.

 

03.06  Zoé Genot (Ecolo-Groen!): L’important c’est que nous puissions avoir toutes les explications nécessaires.

 

D’ailleurs, ne serait-il pas possible de recevoir le compte rendu intégral de ce débat, comme c’est le cas des questions parlementaires. En effet, l’intérêt des questions parlementaire se trouve dans la possibilité qui nous est offerte de pouvoir relire calmement la réponse du ministre.

 

Sinon, je ne vois aucun inconvénient à ce que les questions ne soient pas posées aujourd’hui.

 

Le président: Il est tout à fait possible de prévoir la rédaction d’un compte rendu analytique du débat qui aura lieu en commission.

 

03.07  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je souscris à votre proposition. Je propose que le ministre nous donne sa réponse.

 

Le président: Le ministre va vous donner sa réponse. Nous savons que le débat va arriver.

 

03.08  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cela me convient tout à fait. Comme je l'avais indiqué dans le débat sur ma note de politique générale, non seulement moi mais aussi l'administration pouvons nous prononcer et le consortium d'universités peut alors présenter son travail.

 

Le président: Ce serait le point de départ. Tout le monde est d'accord? (Oui). Nous allons donc transmettre les réponses du ministre.

 

04 Samengevoegde vragen van

- de heer Renaat Landuyt aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de gerechtelijke achterstand bij de Raad van State" (nr. 4286)

- de heer Josy Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de behandelingstermijn van de dossiers bij de Raad van State" (nr. 5020)

04 Questions jointes de

- M. Renaat Landuyt au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'arriéré juridictionnel au Conseil d'État" (n° 4286)

- M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les délais de traitement des dossiers au Conseil d'État" (n° 5020)

 

Le président: La question jointe de M. Landuyt est transformée en question écrite.

 

04.01  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, le Conseil d'État est une instance juridictionnelle respectable ou, en tout cas, qui est censée l'être. Cette juridiction est assistée par un auditorat composé de l'auditeur général, de l'auditeur général adjoint, de premiers auditeurs, d'auditeurs et d'auditeurs adjoints. Il est chargé de l'instruction des affaires et doit communiquer un rapport écrit aux parties. Et il rend son avis – dont l'importance est considérable – au cours de l'audience.

 

S'agissant du contentieux de l'annulation, toute personne intéressée peut solliciter de la section administrative l'annulation d'un acte réglementaire ou individuel, et je pense surtout aux permis de bâtir.

 

Souvent, les requérants introduisent une requête en suspension et une autre en annulation. Lorsque les moyens invoqués sont sérieux et qu'il existe un risque que l'acte attaqué cause aux requérants un préjudice grave et difficilement réparable, le Conseil d'État peut suspendre cet acte en attendant de statuer sur son annulation.

 

Si l'arrêt de suspension intervient encore assez rapidement – dans les trois ou quatre mois après l'introduction de la requête –, il n'en va pas de même pour l'annulation. En effet, nombreux sont les dossiers qui sont en attente d'un avis de l'auditeur et donc de l'arrêt. Cela peut durer des mois, voire parfois des années.

 

Je trouve cette situation inacceptable. Je vais citer l'exemple d'une requête en suspension et en annulation à l'encontre d'un permis de bâtir. Attendre trois ou quatre mois pour une suspension, c'est déjà long. Quand il s'agit d'un rejet de la suspension, la requête d'annulation reste toujours introduite. Il faut alors parfois attendre six années avant que l'avis de l'auditeur soit rendu. En qualité de bourgmestre, je vis cette situation avec des entreprises qui veulent s'implanter dans ma commune.

 

Monsieur le ministre, mes questions sont très claires.

 

Pouvez-vous m'informer du nombre de dossiers en attente de traitement depuis plus d'un an? Vous est-il possible de me préciser le nombre de mois ou d'années de retard pour les dossiers en souffrance depuis plus d'un an ainsi que le nombre de ces dossiers?

 

Enfin, comment comptez-vous remédier à cette situation qui est catastrophique d'un point de vue économique?

 

04.02  Patrick Dewael, ministre: M. Landuyt avait aussi posé une question, par laquelle je vais commencer. La loi du 15 septembre 2006 a réformé le Conseil d'État. Elle a également augmenté de six unités le nombre de conseillers. La procédure requise a bien été suivie. À l'issue de celle-ci, les conseillers ont été nommés par l'arrêté royal du 12 mars dernier. Naturellement, les crédits sont prévus dans le budget.

 

Pour répondre la question de M. Arens, le Conseil d'État m'a transmis les éléments suivants. Au 1er mai 2008, le nombre d'affaires pendantes au Conseil d'État – à savoir, le nombre de dossiers pour lesquels un arrêt mettant fin au litige doit encore être rendu – s'élève à 25.711. Je peux vous transmettre un tableau représentant l'ancienneté des dossiers calculée à compter de l'année de l'introduction.

 

Entre-temps, j'ai approuvé le plan de résorption de l'arriéré établi par le Conseil d'État le 6 mars 2007 en application de l'article 122 des lois coordonnées sur le Conseil d'État. Je veille à ce que les mesures concrètes détaillées dans le plan en vue de parvenir à cet objectif soient bien mises en œuvre.

 

Je peux encore mentionner que, le 1er juin 2007, il restait encore 35.951 affaires pendantes.

 

Il me semble donc que les mesures commencent à avoir un effet. Cependant, il faut rester très vigilant.

 

04.03  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, je remercie le ministre pour cette réponse. Je me rends compte qu’il est bien conscient de la situation. Je vise surtout les permis de bâtir qui posent réellement des problèmes. J’ai moi-même des requêtes en annulation pour des permis que la commune a délivrés; certaines ont 6 ans de retard! Étant donné qu’il n’y a pas eu d’arrêt suspendant les permis de bâtir et qu’il n’y a eu aucun effet suspensif au niveau de la requête en annulation, les intéressés ont effectivement construit. Mettez-vous à la place, tant des investisseurs que de ceux qui ont délivré les permis de bâtir. La situation devient réellement dramatique!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Questions jointes de

- Mme Linda Musin au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les sections judiciaires de la police des autoroutes" (n° 4410)

- Mme Corinne De Permentier au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les restrictions budgétaires au sein de la police fédérale et les conséquences pour la sécurité routière" (n° 4417)

- M. David Geerts au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le fonctionnement de la police fédérale" (n° 4922)

05 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Linda Musin aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de gerechtelijke secties van de wegpolitie" (nr. 4410)

- mevrouw Corinne De Permentier aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de begrotingsbeperkingen bij de federale politie en de gevolgen voor de verkeersveiligheid" (nr. 4417)

- de heer David Geerts aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de werking van de federale politie" (nr. 4922)

 

Le président: La question n° 4410 de Mme Musin est transformée en question écrite. Quant à M. Geerts, il est absent.

 

05.01  Corinne De Permentier (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, la police de la route commune aux deux Brabant et à Bruxelles annonçait récemment ne plus mener désormais aucune action judiciaire durant les week-ends, et ce depuis la mi-février.

 

Qu'il s'agisse de Liège, de Gand ou encore du Limbourg, la situation est pour le moins inquiétante puisque c'est l'ensemble de la section judiciaire de la police de la route qui est visé, c'est-à-dire non seulement les contrôles de vitesse et d'alcoolémie, mais aussi la section drogue, immigration, vols de cargaison et autres.

 

Des policiers déclaraient récemment dans la presse qu'ils ne sortent plus qu'en cas d'intervention, qu'ils ne patrouillent plus et qu'ils se contentent d'attendre les appels.

 

Le budget, selon les policiers, serait raboté. Les policiers ne pourraient plus accumuler d'heures supplémentaires. Le compte est effectué bimensuellement et dès qu'un policier atteint 7,36 heures de prestations par jour, on le met au repos pour qu'il n'ait pas à récupérer ses heures et qu'on ne doive pas lui payer de primes de nuit ou de week-end.

 

Le manque de moyens pousse donc à l'immobilisme. On peut d'ailleurs craindre que cela ne s'étende prochainement à tout le pays.

 

Ces constats tranchent avec la récente déclaration du commissaire général de la police fédérale selon lequel "il serait exagéré de dire que le manque de 1.300 à 1.500 policiers met en danger la sécurité de la population".

 

Monsieur le ministre, confirmez-vous ces affirmations?

 

Ne craignez-vous pas que les conséquences des restrictions budgétaires au sein de la police fédérale qui semblent s'accumuler sur le terrain autoroutier n'aient des répercussions sur la sécurité des usagers?

 

Le président: Nous allons considérer que M. Geerts demande que sa question soit transformée en question écrite.

 

05.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, d'abord, je me réfère à ma réponse circonstanciée, lors de la commission de l'Intérieur du 27 février dernier, aux questions orales conjointes de divers collègues.

 

Lors du conclave 2008, le budget de la police fédérale et du fonctionnement intégré a été fixé à un montant global de plus de 1,63 milliard d'euros; en 2007, il s'élevait à 1,56 milliard d'euros. L'accroissement se chiffre donc à environ 4,56%.

 

J'apprends que la police de la route avait pris des mesures en début de 2008 et mes services se sont renseignés: il s'avère que les sections judiciaires de la police de la route avaient reçu un budget provisoire pour couvrir leurs prestations de nuit et de week-end durant les deux premiers mois de l'année. Ce budget provisoire était déjà consommé au 15 février et, depuis lors, les sections judiciaires ont reçu un budget provisoire pour les quatre premiers mois.

 

À l'heure actuelle, les budgets ont été répartis entre les divers services de la police de la route afin de mener à bien des actions tant dans le domaine de la sécurité routière que dans le domaine de la sécurité en général.

 

Je veux bien transmettre à notre collègue Musin, qui n'est pas présente, les conclusions de la réflexion réalisée sur les missions de la police de la route. Il convient à présent d'intégrer un nouveau paramètre, à savoir la régionalisation prévue d'une partie de la sécurité routière. Elle devrait être terminée dès que la clarté aura été faite sur les détails de cette régionalisation de la sécurité routière, soit après le vote devant intervenir au Sénat, puis à la Chambre.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 4426 de Mme Van Cauter est reportée.

 

06 Question de M. Xavier Baeselen au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'efficacité du numéro d'appel d'urgence 101" (n° 4437)

06 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de efficiëntie van het noodnummer 101" (nr. 4437)

 

06.01  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je voudrais revenir sur la problématique du numéro 101 à l'occasion d'un fait qu'on pourrait qualifier de "divers" mais qui est tout de même difficile à vivre pour les personnes victimes d'attaque et qui attendent les forces de police pendant plus de 20 minutes.

 

En l'espèce, il s'agissait d'un cambriolage à Schaerbeek où, à 06.20 heures, les personnes en question forment le numéro 101. Ils ont un commissariat de police à deux minutes de chez eux; pourtant, la police mettra près de 20 minutes à venir.

 

Par conséquent, on se pose à nouveau la question de l'efficacité du numéro 101. Il semblerait qu'à Bruxelles, les commerces en particulier affirment qu'ils ne composent plus le 101 car cela ne sert plus à rien. Les commissariats locaux déconseillent d'ailleurs de former le 101 et recommandent d'appeler directement le commissariat.

 

Je voulais savoir si, dans le cas particulier mentionné ci-avant, une enquête avait été ouverte.

 

Combien de plaintes ont-elles été traitées au cours de l'année 2007, pour prendre une année de référence? Est-ce un épiphénomène ou s'agit-il de faits réguliers?

 

Quelles mesures sont-elles prises pour éviter à l'avenir ce genre de situations qui sont très préjudiciables en termes de sécurité et de sentiment de sécurité pour les personnes et les biens?

 

06.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chers collègues, au niveau de la police, il n'y a pas d'enquête ouverte sur le dossier.

 

Il s'avère que le centre d'information et de communication (CIC) de Bruxelles a effectivement reçu l'appel en question relatif à un cambriolage dans un domicile à Schaerbeek. L'appelant a fait mention d'un vol dans son domicile et souhaitait l'intervention d'une équipe de police pour faire les constatations. Il n'a jamais été question de panique et l'appelant a également confirmé que les auteurs n'étaient plus sur place.

 

Le traitement de cet appel par le CIC a pris 2,5 minutes et à 06.09 heures, les informations ont été envoyées par voie informatique au dispatching de la zone de police de Schaerbeek où l'appel a reçu une priorité niveau 3, étant donné que les auteurs du cambriolage n'étaient plus sur place. Dans ce cas, le standard d'intervention prévoit que le dispatching a la possibilité de différer l'intervention pendant une période de 30 minutes pour donner la priorité à d'autres missions en cours ou plus urgentes.

 

Ainsi, à 06.18 heures, la mission a été attribuée à une patrouille d'intervention qui est arrivée sur place à 06.23 heures.

 

L'intervention a donc été traitée par la CIC de Bruxelles et par la police locale de Schaerbeek dans le respect, je crois, des normes de sécurité pour les personnes et les biens.

 

Je peux encore vous signaler que depuis que la centrale a été reprise par le CIC de Bruxelles, le 4 décembre 2007, le CIC n'a reçu aucune plainte.

 

Si vous avez d'autres éléments qui pourraient me convaincre, transmettez-les moi afin que je les fasse examiner. Toutefois, en fonction des éléments en notre possession, telle était la réponse de mes services.

 

06.03  Xavier Baeselen (MR): Je prends bonne note de la réponse du ministre et je l’en remercie. Selon la presse, il semblerait cependant qu’il y ait des plaintes à Bruxelles quant au 101 et à la rapidité des interventions suite à l’appel de ce numéro. Il est curieux que les commerçants bruxellois estiment qu’il ne faut plus former ce numéro parce que la police n’intervient pas assez rapidement.

 

06.04  Patrick Dewael, ministre: Pourriez-vous me soumettre des éléments que je puisse faire examiner? Le plus dangereux, c’est que cette idée commence à régner. Il faut toujours essayer d’objectiver les faits.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Au point 8 de l'agenda, la question n° 4609 de M. Prévot est transformée en question écrite. Nous arrivons au point 9. M. Jeholet ne nous faisant pas l'honneur de sa présence et ne s'étant pas excusé, sa question n° 4621 est reportée.

 

07 Questions jointes de

- M. Olivier Maingain au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la prise en charge par les zones de police bruxelloises des coûts liés à la présence policière dans le cadre de manifestations d'ordre privé" (n° 4636)

- M. Xavier Baeselen au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la situation du Fonds des sommets européens" (n° 4661)

- Mme Karine Lalieux au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la gestion du fonds sommets européens par le SPF Intérieur" (n° 4800)

07 Samengevoegde vragen van

- de heer Olivier Maingain aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de financiële tenlasteneming door de Brusselse politiezones van de kosten voor politieaanwezigheid bij manifestaties met een privékarakter" (nr. 4636)

- de heer Xavier Baeselen aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de toestand van het Fonds van de Europese Topontmoetingen" (nr. 4661)

- mevrouw Karine Lalieux aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het beheer van het fonds Europese toponmoetingen door de FOD Binnenlandse zaken" (nr. 4800)

 

La question n° 4800 de Mme Lalieux est transformée en question écrite. M. Maingain étant absent, sa question n° 4636 est reportée.

 

07.01  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, la question de M. Maingain n'était pas vraiment spécifique au même objet. Elles ont été jointes. On peut se demander pourquoi d'ailleurs.

 

Le président: A la demande du cabinet, monsieur Baeselen.

 

07.02  Xavier Baeselen (MR): J'en prends note. Par contre, Mme Lalieux avait ultérieurement déposé une question sur le même sujet concernant la problématique des sommets européens et des fonds y réservés.

 

Monsieur le ministre, ce sujet est sensible pour les municipalités et les finances communales. Je suis par ailleurs échevin des Finances dans une commune bruxelloise. Nous avons été surpris de recevoir un courrier de l'administration de l'Intérieur nous annonçant que les fonds dégagés pour les sommets européens, pour lesquels nous avions rentré des justificatifs pour les années 2003, 2004 et 2005, étaient refusés tantôt à 50, 60 ou 70% au motif que ces dépenses étaient étrangères à l'organisation des sommets européens.

 

Il convient de se replacer dans l'origine de ce système et de ce fonds. De quoi s'agit-il? Nous savons tous que le fonds des sommets européens a été créé pour refinancer, de l'une ou l'autre manière, les communes bruxelloises par rapport à un certain nombre de politiques de prévention. Au départ, les dépenses que l'on a encouragé les communes à faire dans le cadre de ce fonds n'ont rien à voir avec les sommets européens. D'ailleurs, s'il s'agissait de dépenses uniquement consacrées à l'organisation des sommets européens, je dirais qu'une commune comme la mienne, voire celle de M. Maingain et en tout cas les communes du sud de Bruxelles ne devraient pas en recevoir.

 

Or, nous recevons une partie de ces fonds, qui sont destinés au financement des politiques de prévention. La commune de Watermael-Boitsfort n'est pas la seule concernée. C'est l'ensemble des 19 communes de la Région bruxelloise qui le sont. Le point a notamment été évoqué en conférence des bourgmestres de la Région bruxelloise.

 

Monsieur le ministre, je vous demande d'intervenir en la matière. Des recours sont possibles auprès des autorités, de votre cabinet. Je pense que l'ensemble des communes en introduira. Quelle attitude comptez-vous adopter envers ces recours et l'acceptation d'un certain nombre de dépenses qui ont – je l'affirme – été encouragées lors des contacts pris à l'époque avec le Secrétariat permanent à la Politique de prévention, qui a changé de nom entre-temps.

 

Systématiquement, je reçois des mails et des courriers. Les communes prenaient des contacts avec le service concernant les dépenses et les justificatifs à rentrer. On leur répondait: "Oui, allez-y, faites vite, vous devez dépenser!".

 

Deux ou trois ans plus tard, on reçoit un courrier indiquant le refus, avec des justificatifs succincts: "Rien à voir avec des sommets européens". Cela, on le sait. Certaines communes ne devaient pas recevoir ces fonds uniquement pour appuyer des actions ayant trait aux sommets européens.

 

Le président: Monsieur Maingain, nous venons de reporter votre question mais puisque vous arrivez à point nommé, je vous donne la parole avec plaisir.

 

07.03  Olivier Maingain (MR): Monsieur le président, je vous remercie pour cet accueil chaleureux.

 

Monsieur le ministre, ma question porte sur la prise en charge par les zones de police – bruxelloises essentiellement, mais le problème peut se présenter ailleurs – des frais liés à la surveillance de manifestations à caractère "privé". Entendons-nous bien: il s'agit essentiellement de manifestations organisées par une personne morale de droit privé, société commerciale ou ASBL, par exemple pour des événements sportifs tels que le marathon de Bruxelles ou les 20 kilomètres. Il ne s'agit donc pas de manifestations publiques au sens traditionnel du terme, pour la mise en œuvre du principe de la liberté d'expression.

 

La multiplicité de ces événements à caractère festif et à grande échelle engendre des coûts assez élevés pour les zones de police, d'autant plus qu'ils nécessitent des prestations en horaire de week-end ou en soirée, et des mobilisations d'effectifs non négligeables. Il est vrai que l'accord de gouvernement prévoit d'accorder une attention toute particulière aux zones de police de la Région bruxelloise. Cependant, les normes d'effectifs Selor de la réforme des polices ne prennent pas en compte les tâches de cet ordre attribuées aux polices zonales bruxelloises et leur coût important pour les zones.

 

Je ne demande pas que le fédéral finance les zones de police à cette fin; je demande qu'à tout le moins, les zones de police puissent adopter des règlements qui imposeraient une contribution financière aux organisateurs de ces manifestations.

 

C’est ce qu’avait fait la zone de police d’Uccle – Watermael-Boitsfort – Auderghem par un règlement adopté le 7 mai 2007, qui a été annulé par votre autorité le 8 août 2007. Ce règlement établissait, sur la base de l’article 90 de la loi du 7 décembre 1998, la perception d’une rétribution pour des missions de police administrative prestées par la zone précitée au bénéfice de particuliers ou d’organismes publics ou privés, au motif – et vous l’avez annulé – qu’un arrêté royal réglant les conditions de cette perception et ses modalités était nécessaire et n’avait, à ce moment, pas encore été publié.

 

Or, une autre zone de police de la Région de Bruxelles, la zone 5341 "Midi" (Anderlecht – Forest – Saint-Gilles) a pu adopter le 30 septembre 2002, sans annulation par la tutelle, un règlement similaire à celui dont question ci-avant, établissant là aussi une redevance ou une rétribution pour les missions des services de police. Ce règlement de la zone "Midi" est appliqué à l’heure actuelle. Nous sommes donc confrontés à un traitement inégal entre deux zones de police, l’une pouvant percevoir une rétribution, l’autre se voyant interdire de le faire.

 

L’article 115, §1er de la loi du 7 décembre 1998, pendant de l’article 90 pour la police fédérale, a lui fait l’objet d’un arrêté royal d’exécution le 3 novembre 2001, fixant les modalités relatives aux demandes et au paiement des missions de police administrative présentant un caractère exceptionnel, effectuées par la police fédérale. Au niveau de la police fédérale, cette question est réglée par un arrêté d’application.

 

Aussi, monsieur le ministre, je vous remercie de me dire s’il entre bien dans vos intentions de permettre la mise en œuvre de l’article 90 de la loi de 1998. Que peut justifier cette différence de traitement entre les deux zones de police bruxelloises précitées? À défaut de voir l’arrêté royal pris, considéreriez-vous à tout le moins, par égalité de traitement, devoir autoriser à l’avenir les zones de police bruxelloises, voire d’autres dans le pays, à prendre des règlements similaires à celui que j’ai rappelé pour la zone de police "Midi".

 

07.04  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, en ce qui concerne les questions du collègue Maingain, je peux confirmer que le gouvernement fédéral a fait et fait toujours des efforts considérables sur le plan financier pour Bruxelles. Monsieur Maingain, vous dites que les frais supplémentaires pour les zones bruxelloises sont insuffisamment couverts par le fonds Eurotops à cause de manifestations sur le territoire bruxellois. Chaque année, le comité de coopération au sein duquel sont représentées six zones bruxelloises formule une proposition de répartition des moyens du fonds. Le comité pourrait faire des propositions pour mieux couvrir le surcoût de ces manifestations, par exemple en dépensant moins d'argent à d'autres projets.

 

Vous conviendrez aussi que les situations ont considérablement évolué entre 2002 et 2007. En ce qui concerne les règlements de rétributions lors du début de la réforme des services de police, le ministre de l'Intérieur de l'époque a fait en sorte qu'on puisse encore temporairement se baser sur les règles en vigueur pour la police communale.

 

Pour votre complète information, sachez que j'ai annulé un règlement similaire adopté par la zone de police de Haute Meuse en 2004. La zone de police d'Uccle n'a donc pas fait l'objet d'un traitement particulier et je ne peux suivre votre raisonnement à propos de la différence de traitement que vous faites entre la police fédérale et la police locale car la situation de la police fédérale ne peut être comparée à celle de la police locale. Leurs missions sont différentes: la police locale est responsable de la fonction de police de base tandis que la police fédérale a des missions spécialisées et assiste les zones de police locales. À cet égard, les zones de police bruxelloises reçoivent également un appui structurel du corps d'intervention fédéral. De plus, la police fédérale ne bénéficie pas du fonds Eurotops malgré le fait qu'elle assume quand même des responsabilités considérables à l'occasion de l'organisation des Eurotops.

 

L'arrêté royal portant exécution de l'article 115 de la loi sur la police intégrée avait d'ailleurs comme but primaire de refacturer les frais de la protection des transports de valeurs par la police fédérale. Dans le cadre de la transition à l'euro, cet arrêté était absolument nécessaire.

 

En ce qui concerne l'exécution de l'article 90 de la même loi, je fais référence à la réponse que j'ai formulée au collègue Doomst lors de la commission précédente.

 

En ce qui concerne les questions du collègue Baeselen, les subventions publiques exigent un contrôle sévère de mon administration sur leur utilisation. Il faut souligner qu'il n'a pas toujours été facile d'interpréter et d'apprécier les justificatifs introduits parce que la relation entre la dépense et l'objectif du subside n'était pas démontrée ou était vague ou même totalement absente. L'arrêté royal du 6 décembre 2007 relatif aux conventions Eurotops règle l'intégralité de la procédure, y compris les diverses possibilités professionnelles, également pour les années qui n'ont pas encore été définitivement clôturées. Quant à l'année budgétaire 2008, dans le budget du SPF Intérieur, un montant de 25 millions d'euros est prévu pour les crédits d'engagement et un montant de 16,6 millions est prévu pour les crédits d'ordonnancement.

 

De plus, il a été notifié qu'une évaluation de la situation du fonds sera faite pour le contrôle budgétaire de 2008. À cette occasion, l'utilisation des moyens prévus sera vérifiée. Dans ce cadre, les mesures nécessaires pour parvenir à une liquidation correcte des créances seront examinées. Le cas échéant, une proposition pour optimaliser l'utilisation des moyens sera soumise au Conseil des ministres qui pourra éventuellement donner lieu à une augmentation du plafond des crédits d'ordonnancement dans le cadre de ce contrôle budgétaire.

 

07.05  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, l’arrêté royal en question date, comme vous venez de le dire, de 2007. Le problème se pose pour les années 2004 et 2005 pour lesquelles, je puis vous l’assurer, on a pris des contacts avec les services concernés pour les dépenses. La réponse était positive, je peux vous montrer des mails. Mais le refus venait après coup.

 

Ce sont les 19 communes qui sont concernées par ce dossier. Même pour Bruxelles-Ville – le sujet a d’ailleurs été abordé en Conférence des bourgmestres -, ce sont entre 80 et 100% des dépenses qui sont refusées. Des emplois sont également en jeu.

 

Je suis d’accord avec vous quand vous dites que l’objectif du subside n’était pas clair. Mais l’objectif de ce fonds ne l’est pas non plus. C’est un fonds qui a été créé pour compenser les frais des sommets européens. Pourquoi donc a-t-on donné des enveloppes financières à des communes qui ne sont pas directement concernées par cet objectif-là? C’est bien la preuve que cet argent a été donné aux communes pour refinancer les politiques de prévention et pas seulement la problématique des sommets européens.

 

Les communes vont introduire des recours. En ce qui concerne la mienne, cela a déjà été fait. Pourriez-vous vous montrer plus large quant à l’interprétation des critères compte tenu du passé, c’est-à-dire des contacts qui avaient été pris à l’époque où on a encouragé les communes à dépenser cet argent et à monter des projets? Je ne doute pas que vous essayerez de trouver des solutions pour ces années-là, en clarifiant sans doute pour l’avenir encore davantage l’utilisation de ce fonds. Sachez que les communes bruxelloises fondent des espoirs dans les recours qu’elles ont introduits.

 

07.06  Olivier Maingain (MR): Monsieur le ministre, le problème est soit juridique, soit politique. Si c’est uniquement parce qu’il n’y a pas encore d’arrêté royal d’exécution de l’article 90, je vous demande dans quel délai vous envisagez de prendre cet arrêté. Vous permettriez ainsi aux communes qui le souhaitent d’établir leur règlement pour la rétribution financière dont je viens de parler. Il s’agit alors d’un problème de technique juridique.

 

Si, par contre, vous dites que parce qu’il y a un financement des zones de police bruxelloises en raison des sommets européens, celles-ci ne pourront jamais édicter un règlement pour la rétribution financière, cela pose un problème politique. Fondamentalement, les communes ne visent pas à couvrir par ces rétributions des prestations pour des missions qui relèvent de la loi de 1992 sur les missions de police. Elles visent à faire payer des prestations de police administrative, pour des missions qui ne relèvent justement pas de cette loi.

 

Il faut permettre à toutes les zones de police de faire ce que la zone de police "Midi" a pu faire. Un précédent existe, et ce règlement n’a pas été annulé par le ministre de l’Intérieur de l’époque. Je ne vois pas ce qui pourrait être gênant dans le fait que les zones de police puissent prendre un règlement de ce genre.

 

Je ne rappellerai pas le tarif horaire. Un règlement fixant les prestations en semaine et le week-end, à un tarif horaire raisonnable a été voté à l’unanimité, à l’époque. Ce genre de règlement est effectivement intéressant en cas de manifestation importante. Je pense ici à un marathon: les 20 km de Bruxelles.

 

Cela dit, on peut quand même espérer que les organisateurs qui récoltent parfois des sommes importantes par le biais d’opérations de parrainage puissent aussi consacrer une partie de leur budget aux prestations des services pour le maintien de l’ordre. Donc, une base réglementaire est nécessaire. Si nous ne l'avons pas, vous nous empêchez de recevoir une contribution financière assez logique. Nous ne demandons pas d’argent au fédéral. Nous demandons simplement que les zones de police puissent prendre ce type de règlement.

 

07.07  Patrick Dewael, ministre: Monsieur Maingain, mon administration a pris position sur base de la justification des dépenses des années précédentes et après contrôle par la Cour des comptes. Ce point de vue a été adressé aux communes concernées. Mais il existe une possibilité de recours qui permet au ministre de l’Intérieur de revoir les choses. Je ne souhaite nullement anticiper la décision que je pourrais prendre, mais vous devez savoir que vous disposez qu’une possibilité de recours.

 

Par ailleurs, le Fonds pour les sommets européens a été créé avant mon arrivée au département, et ce à la demande des communes bruxelloises qui souhaitaient pouvoir disposer de subsides complémentaires.

 

Vous me dites aujourd’hui que l’argent n’est pas dépensé à bon escient et qu’il sert à une politique de prévention qui n’a rien à voir avec les besoins liés à la tenue des sommets européens.

 

Permettez-moi de vous dire que, selon moi, le système doit être revu totalement. Je compte d’ailleurs mettre la question sur la table à l’occasion du contrôle budgétaire. Mais méfiez-vous! Vous risquez, par la suite, de disposer de moyens plus réduits que ce n’est le cas aujourd’hui. En tout cas, il n’est pas envisageable de les voir augmenter.

 

Cela fait des années que je suis responsable du fonds pour les sommets européens. Je fais d’ailleurs parfois l’objet de critiques à ce sujet. Il est arrivé que les négociations concernant les zones de police de Bruxelles et en particulier les discussions concernant ce fonds se terminent à 06.00 ou 07.00 heures du matin. Si vous voulez que l’on mette les points sur les i, il en sera ainsi. Mais dans ce cas, le débat est ouvert.

 

Le président: Avant de donner la parole aux membres qui le souhaitent, je rappelle que le Règlement prévoit un temps total de parole de cinq minutes pour les questions orales.

 

07.08  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, je suis bien d'accord, mais les communes ont dépensé des montants importants en 2004 et 2005. L'administration nous notifie ensuite que nous ne recevrons pas environ 80% de cet argent. La conséquence est que ce ne sera pas payé par le fonds des sommets européens. Dans certaines communes, la proportion s'élève quasiment à 100%. Ainsi, à la ville de Bruxelles, ce sont des sommes considérables et des emplois qui sont en jeu.

 

Nous savons très bien comment est né le fonds des sommets européens. Parmi les justifications qui furent invoquées, il était question, sans rire, de lutter contre l'insécurité dont sont victimes les fonctionnaires européens. Nous développons des politiques communales, qui sont bien utiles pour la sécurité dans nos quartiers, en engageant des éducateurs de rue et en travaillant sur la prévention. Certes, le but n'est pas d'améliorer spécialement la sécurité du fonctionnaire européen. Ce n'est donc pas à cette fin que les sommes sont dépensées.

 

Vous avez raison de rappeler le besoin de clarification. Peut-être cela entraînera-t-il une diminution des moyens. En tout cas, environ 80% – parfois moins dans certaines communes – des moyens promis ne tomberont pas dans les mannes financières. Dans ma commune, l'ordre de grandeur s'élève à 50% pour les années 2004 et 2005. Comme notre commune doit suivre un plan de redressement, vous imaginez bien combien cela peut faire mal!

 

Le président: "L'imagination au pouvoir", c'était il y a quarante ans.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Les questions n° 4647 de Mme Jacqueline Galant et n° 4801 de Mme Linda Musin sont transformées en questions écrites.

 

La question n° 4671 de M. Willem-Frederik Schiltz est reportée, ce dernier étant absent.

 

08 Vraag van mevrouw Maya Detiège aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het optreden van Benny Hinn in het Sportpaleis in Antwerpen" (nr. 4674)

08 Question de Mme Maya Detiège au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le show de Benny Hinn au Sportpaleis d'Anvers" (n° 4674)

 

08.01  Maya Detiège (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, vooraleer ik door een of andere sekteleider word beïnvloed in het Sportpaleis, kan ik nog als gelukkig mens leven vandaag.

 

Deze vraag dateert uit de periode van de paasvakantie. Ik had vernomen dat een of andere Amerikaanse televisiedominee, Benny Hinn, naar het Antwerpse Sportpaleis zou afzakken, waar hij op vrijdag 9 en zaterdag 10 mei zal optreden.

 

Het is een Amerikaanse televisiedominee die, naar eigen zeggen, miraculeuze genezingen doet. Hij is niet zomaar een predikant, maar een van de grote boegbeelden van de Amerikaanse televisiepriesters. Miljoenen mensen kijken naar zijn uitzendingen en Hinn is ervan overtuigd dat hij door Jezus Christus werd uitverkoren om in Zijn naam mirakels te verrichten. Pas op, hij meent dat! Hinn laat mirakels gebeuren op het podium, zeggen zijn fans: hij doet lammen weer lopen en laat blinden weer zien.

 

De waarheid is natuurlijk iets genuanceerder: zijn staf selecteert de mensen die het podium op mogen en die dan zogezegd op miraculeuze wijze genezen van de een of andere erge ziekte. Tijdens de religieuze show wekt hij een of andere hysterische sfeer op, terwijl zijn medewerkers op dat ogenblik vlotjes met de collectebus rondgaan. Elk mirakel heeft blijkbaar zijn prijs, ook bij Benny Hinn. Het is daarom voor hem een lucratieve bezigheid geworden: de man heeft een huis van 3,5 miljoen dollar, vijf luxewagens en een privéjet. Dat iemand rijk is of wordt, is iets waar ik absoluut geen probleem mee heb. Dat iemand rijk wordt door zieke of zwakke mensen op te lichten, vind ik niet aanvaardbaar. Dat is toch wel een belangrijke nuance.

 

Het antwoord van uw diensten dat onlangs in de pers verscheen, tijdens de paasvakantie, vond ik toch wel een beetje teleurstellend. Men liet toen weten dat Benny Hinn gewoon als alle andere Amerikaanse staatsburgers zou worden onderzocht. Geen onderscheid met andere burgers dus. Ik vind dit nochtans een gevaarlijke tendens die uit Amerika komt overgewaaid en waar uiteindelijk de goedgelovige mensen het slachtoffer van zijn. Ik vind ook dat we dit soort van uitbuiters moeten mijden en, indien mogelijk, hen de toegang ontzeggen.

 

Daarover was er discussie. Ik heb vernomen dat Etienne Vermeersch zei dat men er niks aan kan doen. Ik ben tamelijk koppig en ik poneer dat men er wel iets aan kan doen. Ik heb dat wat uitgediept; de paasvakantie is al een tijdje geleden. Ik situeer even de situatie. In de periode 1996-1997 werd een parlementaire onderzoekscommissie speciaal opgericht om te onderzoeken hoe we de onwettige praktijken van sekten kunnen aanpakken. Daar werden aanbevelingen gedaan en er is een heel rapport over geweest.

 

Ik ben een leek als het gaat over sekten, maar mijn grote teen zegt mij dat er iets niet juist is aan Benny Hinn. Ik kan fout zijn. Ik heb echter een aantal criteria om het tegendeel te veronderstellen. De onderzoekscommissie naar de sekten heeft het begrip sekten als volgt omschreven. Er is de gewone sekte, sensu stricto. Er zijn de schadelijke sektarische organisaties. Er zijn de verenigingen met het oogmerk om misdrijven te plegen die zich opstellen achter een bedrieglijk sektarisch voorkomen of zich daarbij voor een godsdienstige beweging uitgeven. Dit zijn als sekte vermomde misdaadorganisaties.

 

De onderzoekscommissie heeft een aantal criteria opgesomd om na te gaan wat als schadelijk wordt beschouwd. Ze gebruiken misleidende wervingsmethodes. Men mag bijvoorbeeld gratis naar het Sportpaleis maar moet hen wel informatie verstrekken zoals naam, werkgever, enzovoort.

 

Er zijn groepen die financiële uitbuiting op het oog hebben. De activiteiten gaan meestal door op gereputeerde of prestigieuze plaatsen. In Antwerpen is het Sportpaleis een gereputeerde plaats en zo verkrijgen de activiteiten voor het publiek een eerbaar karakter en verkrijgen ze zelfs enige legitimiteit.

 

Er is het ontzeggen van passende medische zorg. Als men de mensen zegt dat zij zullen genezen wanneer ze naar hen toe komen, zweert men uiteindelijk de klassieke geneeskunde af en opteert men voor alternatieven.

 

Ik somde een aantal zaken uit die lijst op. Omwille van de argumenten die ik net aanhaalde, vind ik dat er een screening zou moeten gebeuren. Ik vraag het aan u omdat u minister van Binnenlandse Zaken bent en instaat voor de veiligheid van onze burgers.

 

Er was in mijn vraag oorspronkelijk sprake van het observatorium. Dat blijkt echter enkel een informatieorgaan te zijn. Er zou een administratieve coördinatiecel bestaan die instaat voor de screening en het preventiebeleid. Ze is samengesteld uit een aantal mensen van verschillende ministeries, van de Veiligheid van de Staat en van het federaal parket die de screening doen.

 

Hebt u die administratieve coördinatiecel gevraagd om die man en zijn entourage te screenen? Als dat nog niet is gebeurd, zult u dat alsnog doen? Ik weet dat het kort dag is, maar ik zou graag hebben dat die man iets beter wordt gescreend dan een gewone Amerikaanse staatsburger.

 

Ik weet niet of u mijn laatste vraag kunt beantwoorden. Ik ben nagegaan wat precies de werking van het observatorium is. Als mensen vermoeden dat bijvoorbeeld hun zus bij een of andere sekte hoort omdat ze plots kaalgeschoren is of een oranje kleed draagt, kunnen zij het observatorium om informatie verzoeken. Kennen de mensen het observatorium en zijn er mensen die daarvan gebruik maken?

 

Le président: Madame Detiège, avant de donner la parole au ministre pour sa réponse, je voudrais vous communiquer une information.

 

Vous avez fait allusion au rapport de 1996. Après ce rapport, j'ai présidé un groupe de travail sur les sectes qui a remis son rapport à la fin de la dernière législature. Ce rapport existe et je vous invite à le consulter car il fait allusion à un certain nombre de préoccupations en matière de sectes guérisseuses puisque cette catégorie pose un réel problème sur l'ensemble du territoire.

 

Par ailleurs, l'observatoire auquel vous faites allusion est le Centre d'avis et d'information sur les organisations sectaires nuisibles qui, en dix ans, a étudié 800 nouveaux groupements.

 

Le ministre va répondre bien que cela concerne également le ministre de la Justice.

 

08.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, het is maar een grapje, maar als die man over buitengewone vermogens beschikt, kunnen wij hem vragen om morgen om 14 uur naar het Parlement te komen. Wie weet laat hij het licht schijnen.

 

Mevrouw Detiège, ik heb natuurlijk ook, net zoals u, mijn twijfels over dit soort van mensen. Ik stel vast dat deze man populair is en heel wat sessies geeft, niet alleen in de VSA maar ook in Europa. Wij moeten echter een aantal wetten en regels respecteren. Het volstaat niet dat wij tegen elkaar zeggen dat wij dat gevaarlijk vinden en daarom moet ik, omdat ik bevoegd ben voor de veiligheid, die man gaan screenen en verbieden. Gelukkig zijn er regels waarbinnen de acties van ons, van justitie en politie moeten worden afgewogen in het kader van een aantal rechten en vrijheden.

 

Wat zijn de theoretische mogelijkheden om hem de toegang tot het grondgebied te ontzeggen? Hij is een Amerikaanse staatsburger. Als hij de juiste documenten heeft en hij komt naar ons land, kan hij dat doen. Wij kunnen daaraan wel een aantal binnenkomstvoorwaarden verbinden, omdat het gaat om een niet-EU-burger. Er moeten echter voldoende elementen zijn om aan te nemen dat hij de openbare rust, de openbare orde in ons land zou kunnen schaden.

 

Hetzelfde geldt ook voor de tweede theoretische mogelijkheid, namelijk het uitvaardigen van een verbod door een lokale burgemeester. Ik heb dat antwoord al gegeven op andere vragen over andere manifestaties. Een burgemeester kan altijd een bijeenkomst verbieden, maar hij kan dat alleen preventief doen als hij de overtuiging heeft dat er voldoende elementen zijn die aanleiding zouden kunnen geven tot een verstoring van de openbare orde.

 

Op dit ogenblik beschikken wij over geen enkel element om aan te nemen dat deze gebeurtenis het voorwerp zou uitmaken van een bijzondere dreiging of de openbare veiligheid in het gedrang zou brengen.

 

U beschrijft een aantal fenomenen. U vindt dat laakbaar. Ik spreek hier echter over het begrip "handhaving van de openbare orde". Het moet duidelijk zijn dat mensen zich mogelijk op die bijeenkomst laten misleiden. Op zich betekent dat echter geen verstoring van de openbare orde op basis waarvan men de toegang tot het land kan verbieden of een burgemeester de manifestatie kan verbieden. De betrokkene staat ook niet internationaal geseind. Ik geef u dat maar mee voor wat het waard is.

 

De lokale politie van Antwerpen heeft aan mijn diensten bevestigd dat de lokale overheid deze gebeurtenis gewoon zal omkaderen, net zoals heel wat andere evenementen die plaatsvinden in het Sportpaleis.

 

Een derde mogelijkheid is een gerechtelijk optreden. Daarvoor moet men aanwijzingen hebben dat er een misdrijf zou worden gepleegd. Daarvoor moet u de minister van Justitie ondervragen. Ik kan u wel zeggen dat er geen internationale gerechtelijke sein is.

 

Er bestaat natuurlijk wel sinds 2 juni 1998 een definitie van schadelijke sektarische organisaties. Het schadelijk karakter wordt beoordeeld op basis van wettelijke inbreuken.

 

Het informatie- en adviescentrum inzake schadelijke sektarische organisaties is om advies gevraagd maar uit dit advies blijkt dat de beweging die de betrokkene vertegenwoordigt niet als een schadelijke sektarische organisatie kan worden bestempeld. Op de vraag of hij daadwerkelijk inbreuken begaat en misdrijven pleegt, zoals bijvoorbeeld oplichting en onwettige uitoefening van de geneeskunde, moet het antwoord uiteindelijk worden gegeven door gerechtelijke autoriteiten. Men kan dat niet doen vanuit een politioneel of preventief optreden.

 

Ik concludeer dat mensen in principe vrij zijn om te gaan en te staan waar ze willen. Mensen kiezen er ook zelf voor om naar dat soort van bijeenkomsten te gaan. Tenzij er gevaar is voor de openbare orde speelt hier een grondwettelijk recht inzake bijeenkomst en vergadering. Dat vindt zijn beperkingen in onze wetten en onze strafwetten. Het is dan ook aan het gerecht om desgevallend op te treden. Tot daar de elementen van antwoord. Ik denk dat we daarin behoedzaam moeten zijn zodat we geen optreden gaan lanceren dat nadien de wettelijke toetsing niet zou kunnen doorstaan.

 

08.03  Maya Detiège (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de minister, bedankt voor de goede toelichting. Ik heb wel nog een vraagje. Dit betreft inderdaad het luik openbare orde maar ik heb u bewust de vraag gesteld omdat het algemeen om de veiligheid van de burger gaat. Het gaat om mentaal zwakkere mensen die zich laten beïnvloeden. Dat is toch een nuanceverschil. Ik heb begrepen dat u advies hebt gevraagd aan die coördinatiecel?

 

08.04 Minister Patrick Dewael: Ik heb daar alleszins navraag naar gedaan.

 

08.05  Maya Detiège (sp.a+Vl.Pro): Hebben zij ook de reden opgegeven? Is het een juridisch probleem waardoor zij dit niet als een schadelijke organisatie kunnen beschouwen? Hebben zij voldoende bewijsmateriaal? Weet u dat?

 

08.06 Minister Patrick Dewael: Neen, ik zeg gewoon dat de toegang tot het grondgebied verlenen en/of politioneel optreden vanuit de bevoegdheid van de burgemeester volgens mij niet beantwoordt aan de wettelijke voorwaarden.

 

08.07  Maya Detiège (sp.a+Vl.Pro): Ja, dat begrijp ik.

 

08.08 Minister Patrick Dewael: Mocht die persoon nu – u noemt het een kwakzalver – op een onwettige manier een soort geneeskunde beoefenen, dan zijn er natuurlijk indicaties nodig die aantonen dat het een misdrijf is. Om dat uit te maken is er een gerechtelijk optreden en een strafonderzoek nodig zodat er eventueel een vervolging voor de rechtbank kan komen.

 

Tot nader order is het parket nog geen instantie die onder mijn bevoegdheid ressorteert. U kunt uw vraag en mijn antwoord ook meedelen aan de minister van Justitie. Dan moeten de gerechtelijke autoriteiten optreden.

 

08.09  Maya Detiège (sp.a+Vl.Pro): Bedankt voor het antwoord.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Questions jointes de

- M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'absence de médecins urgentistes accompagnant les membres du service intervention des unités spéciales de la Police fédérale" (n° 4685)

- M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'absence de logistique opérationnelle de terrain lors des missions de l'Escadron spécial d'intervention (ESI) des Unités spéciales de la police fédérale (CGSU)" (n° 4969)

- M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la nécessaire protection de l'identité des membres de l'Escadron spécial d'intervention (ESI) des Unités spéciales de la police fédérale (CGSU) et la problématique de la protection des plaques d'immatriculation de leurs véhicules personnels" (n° 4970)

- M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'absence de stand de tir propre au personnel de l'Escadron spécial d'intervention (ESI) des Unités spéciales de la police fédérale (CGSU)" (n° 4971)

09 Samengevoegde vragen van

- de heer Josy Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de afwezigheid van spoedartsen voor de begeleiding van de leden van de dienst interventie van de bijzondere eenheden van de Federale Politie" (nr. 4685)

- de heer Josy Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het niet voorhanden zijn van operationele logistieke steun voor de opdrachten van het Speciaal Interventie Eskadron (SIE) van de Speciale eenheden van de federale politie (CGSU)" (nr. 4969)

- de heer Josy Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de noodzakelijke bescherming van de identiteit van de leden van het Speciaal Interventie Eskadron (SIE) van de Speciale eenheden van de federale politie (CGSU) en de problematiek van de bescherming van de nummerplaten van hun persoonlijke voertuigen" (nr. 4970)

- de heer Josy Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het niet voorhanden zijn van een eigen schietstand voor het personeel van het Speciaal Interventie Eskadron (SIE) van de Speciale eenheden van de federale politie (CGSU)" (nr. 4971)

 

09.01  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, ma première question porte sur la spécificité des missions confiées aux membres du service intervention des unités spéciales de la police fédérale. Ces derniers sont, en effet, amenés à devoir faire face à des situations où la présence d'un médecin urgentiste à leurs côtés s'avère indispensable dès le début de leur action, tant pour eux que pour les tiers concernés.

 

Selon mes informations, aucun médecin urgentiste n'accompagne à l'heure actuelle les membres dudit service dans leurs missions régulières. Ce sont des médecins curatifs relevant du service médical à la police fédérale qui assurent cette fonction, médecins qui n'ont pas reçu de formation particulière pour assister le personnel concerné dans les situations auxquelles ils se trouvent confrontés.

 

Monsieur le ministre, comptez-vous prendre des mesures pour pallier cette carence, notamment en permettant à certains membres du service intervention des unités spéciales de la police fédérale de suivre une formation médicale et paramédicale? À défaut, estimez-vous qu'un détachement, en concertation avec votre collègue de la Défense nationale, de médecins militaires urgentistes auprès de ce service, dans le contexte et pour les motifs énoncés, est envisageable?

 

Ma deuxième question a trait aux missions confiées à l'escadron spécial d'intervention des unités spéciales à la police fédérale. Dans de très nombreux cas, l'unité et son personnel sont déployés sur le terrain pendant plusieurs heures d'affilée. Il semblerait qu'aucune logistique opérationnelle de terrain ne soit prévue pour le personnel dans pareille situation. Je m'en étonne d'autant plus que semblable logistique opérationnelle de terrain est prévue pour d'autres unités de nos services de police, notamment celles qui interviennent lors des services d'ordre.

 

Monsieur le ministre, est-il exact qu'aucune logistique opérationnelle n'est prévue pour le personnel de l'escadron spécial d'intervention des unités spéciales de la police fédérale lorsque son personnel est engagé dans des missions de plusieurs heures d'affilée? Dans l'affirmative, comptez-vous donner des instructions afin que, dans le contexte décrit, un tel dispositif soit mis en exécution à l'avenir?

 

J'en viens à ma troisième question. Le 21 avril dernier, j'interpellais en commission votre collègue, le vice-premier ministre et ministre de la Justice sur la nécessaire protection de l'identité des membres de l'escadron spécial d'intervention des unités spéciales de la police fédérale lors de procédures en justice. Dans sa réponse, M. le vice-premier ministre et ministre de la Justice me faisait savoir que "Tant le parquet fédéral que les parquets généraux ont déjà, à plusieurs reprises, émis le souhait que des dispositions légales soient adoptées afin de protéger les données d'identité de certains fonctionnaires de police", et de poursuivre "Je ne suis pas opposé, que du contraire, à participer à la réflexion à cet égard et à prendre des initiatives législatives utiles".

 

Dans ce même contexte de protection de l'identité des membres de l'escadron spécial d'intervention, il n'y a pas, à ma connaissance, de protection prévue pour les plaques d'immatriculation du véhicule personnel des membres de l'escadron spécial d'intervention et ce, contrairement aux dispositions prises à cet égard dans d'autres unités de police antiterroriste européennes. Si les plaques d'immatriculation des véhicules de service des membres de cette unité sont bien protégées, les intéressés peuvent, par contre, être aisément identifiés via la plaque d'immatriculation de leur véhicule personnel.

 

Monsieur le ministre, pour quelles raisons aucune disposition n'a-t-elle jamais été prise afin de protéger les plaques d'immatriculation dont question? Comptez-vous, à l'instar de votre collègue, le vice-premier ministre et ministre de la Justice, prendre des mesures pour renforcer la nécessaire protection de l'identité des membres de l'escadron spécial d'intervention des unités spéciales de la police fédérale, notamment en ce qui concerne la protection des plaques d'immatriculation de leur véhicule personnel?

 

Ma dernière question porte sur les stands de tir.

 

En Belgique, en 1972, suite à la prise d'otages aux Jeux Olympiques de Munich, fut créé l'escadron spécial d'intervention (GSI) qui fait partie aujourd'hui des unités spéciales de la police fédérale (CGSU) et est membre du Groupe d'intervention antiterroriste européen "Atlas".

 

À ma connaissance, toutes les unités antiterroristes européennes disposent de matériels et d'infrastructures performants, en totale adéquation avec les missions antiterroristes qui leur sont confiées. À ce titre, elles disposent de leur propre stand de tir pour l'entraînement et la formation de leur personnel. Ce n'est actuellement pas le cas pour l'escadron spécial d'intervention des unités spéciales de la police fédérale belge. Je m'en étonne d'autant plus que des travaux d'aménagement des bâtiments de cette unité sont prévus à court terme et que les plans de la Régie des Bâtiments ne prévoient absolument pas de stand de tir propre au personnel dont question.

 

Monsieur le ministre, pourriez-vous me faire savoir pour quelle raison l'escadron spécial ne dispose toujours pas à l'heure actuelle d'un stand de tir propre pour l'entraînement et la formation de son personnel?

 

Pour quelle raison, alors que l'opportunité s'en présentait et s'en présente encore, un tel stand de tir n'a pas été prévu dans les travaux d'aménagement des infrastructures de cette unité, travaux programmés pour la période 2009-2013?

 

09.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, monsieur Arens, vos questions concernent les unités spéciales de la police fédérale.

 

Premièrement, la police fédérale, soucieuse de la sécurité de son personnel, a consacré des moyens afin de garantir le traitement adéquat en cas de blessure. Ainsi le service médical de la police fédérale a constitué un pool médical composé de médecins et infirmiers, disponibles à tout moment et rappelables dans l’heure en dehors des heures de service. Outre une formation spécifique, ces équipes médicales ont acquis les mêmes diplômes et brevets que la majorité de celles qui officient dans les services d’urgence des hôpitaux belges. Ces équipes travaillent d’ailleurs pour la plupart, en sus de leurs prestations, dans le secteur des urgences civiles pour maintenir leur niveau de connaissances. Même si une équipe médicalisée du 100 se trouve déjà sur place, ce personnel médical accompagne systématiquement le personnel d’intervention lors de ses missions et exercices à haut risque.

 

Un team de policiers CGSU est chargé en intervention de piloter ce team médical pour faciliter son action ainsi que son intégration dans le dispositif policier en place. En outre, un équipement spécifique individuel est mis à disposition et la formation allant de pair est dispensée au personnel CGSU, de manière à lui permettre de prendre les premières mesures en attendant le team médical sur place.

 

Des formations spécifiques en milieu militaire ainsi que dans le secteur civil médical ont déjà été dispensées à certains policiers. La problématique des besoins CGSU en matière d’appui médical en général fait par ailleurs l’objet d’une réflexion approfondie au niveau des directions concernées de la police fédérale. Toutes les pistes font l’objet d’une étude prenant en compte tous les paramètres susceptibles de garantir avec efficience l’intégrité physique des membres CGSU.

 

Deuxièmement, l’ex-gendarmerie disposait en effet d’une cuisine roulante qui permettait de fournir sur le terrain des repas chauds au personnel. Or, l’expérience avait montré que l’acquisition, l’entretien et la mise en œuvre de pareils équipements représentent un coût important et disproportionné par rapport à la fréquence réelle d’engagement en opération. Dès lors, des solutions alternatives, reposant sur les possibilités locales offertes, sont retenues les rares fois que le problème se pose sur le terrain.

 

Troisièmement, l’usage des plaques d’immatriculation protégées est destiné à protéger certains véhicules de service lorsque des opérations d’un caractère de discrétion maximale sont menées, notamment en matière de méthodes particulières de recherche. L’octroi temporaire de plaques protégées à apposer sur des véhicules privés de policiers ou de magistrats n’a cours que dans le cadre de menaces graves clairement identifiées. Ces cas de menaces réelles à l’égard de policiers sont relativement rares et font l’objet d’un traitement adopté au cas par cas.

 

Diverses mesures, telles que le port de la cagoule ou l’absence de mention des noms sur les PV, participent déjà à la sauvegarde de l’anonymat des membres des unités spéciales. Certaines mesures complémentaires sont – comme vous l’avez fait remarquer – à l’étude par mon collègue de la Justice, mais cette question dépasse largement la problématique des unités spéciales de la police fédérale.

 

Par la nature de leurs missions, ces unités jouissent déjà d'une discrétion totalement absente de nombreux services de première ligne.

 

Enfin, quatrièmement, à l'instar des autres services de police basés à Bruxelles, les unités spéciales de la police fédérale souffrent d'un manque chronique de disponibilités de stands de tir à proximité immédiate de leur lieu d'activité. Les unités spéciales compensent ce manque d'infrastructures à Bruxelles par la fréquentation systématique d'autres installations, militaires, policières ou privées et situées en dehors de la capitale. Ceci génère une perte de temps en déplacements et ne constitue pas une solution satisfaisante à terme.

 

Vous n'êtes pas sans savoir que la construction d'un stand de tir en environnement urbain va de pair avec la résolution des problèmes d'ordre urbanistique, technique et financier. Votre information selon laquelle une opportunité de construire un stand de tir propre aux unités spéciales aurait été récemment négligée est inexacte ou pour le moins incomplète. Il est exact que les premiers travaux de restauration planifiés ne prévoient pas l'aménagement de stands de tir, pour des raisons techniques. Par contre, la phase ultérieure d'aménagement du complexe destiné à ces services comprend un projet de construction d'un stand de tir spécifique dans le sous-sol d'un nouveau bâtiment à construire dans les années à venir.

 

09.03  Josy Arens (cdH): Je remercie le ministre pour cette réponse très complète et très détaillée et je prendrai connaissance du rapport qui nous parviendra dans les prochains jours, afin de vérifier si tout cela est bien en voie de réalisation.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het preventieplan naar aanleiding van de zelfdodingen in het politiekorps" (nr. 4690)

10 Question de M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le plan de prévention établi à la suite des suicides au sein du corps de police" (n° 4690)

 

10.01  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, jaarlijks berooft een twintigtal agenten zich van het leven door middel van hun dienstwapen. U hebt al in 2006 een initiatief ter zake genomen door de wapendracht buiten dienst te verbieden. Tegelijkertijd was afgesproken een werkgroep te installeren die een preventieplan zou uitwerken. De rondzendbrief die daarvoor het startsein moet geven blijkt er nog niet te zijn waardoor het preventieplan nog niet van de grond is gekomen.

 

Ik wil u vragen, mijnheer de minister, wanneer u plant die rondzendbrief te versturen zodat daarvan werk kan worden gemaakt en of er een bepaalde reden is waarom wij zover nog niet zijn?

 

10.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega, op dit ogenblik wordt in overleg met de Vaste Commissie van de Lokale Politie een nota voorbereid op basis van de aanbevelingen van de werkgroep Zelfdoding. Die nota zal worden ondertekend door de commissaris-generaal van de federale politie en door de voorzitter van de Vaste Commissie van de Lokale Politie. Zij zal vervolgens ter uitvoering worden verspreid bij de verschillende diensten van de lokale en de federale politie. Dat zal allemaal op korte termijn gebeuren.

 

Er is op dit ogenblik ook een ruimere denkoefening aan de gang over de stressproblematiek naar aanleiding van de stressenquête bij de geïntegreerde politie. U hebt mij daarover een aantal weken geleden nog een vraag gesteld.

 

Als wij na die analyses zouden concluderen dat er bijkomende acties noodzakelijk zijn, zal ik werken aan een meer algemene ministeriële richtlijn. Belangrijk is dat er een sensibilisering is door en van de verantwoordelijken binnen de politie en dat aanbevelingen worden opgevolgd, rekeninghoudend, natuurlijk, met de specificiteit van elke politiezone.

 

10.03  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Ik begrijp, mijnheer de minister, dat u eerlang, in de komende weken, een schrijven ter zake zult verspreiden?

 

10.04 Minister Patrick Dewael: Ik heb iets op korte termijn en iets op iets langere termijn. Beide zijn “eerlang.”

 

10.05  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Dat is goed. “Onverwijld.”

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

11 Question de M. Xavier Baeselen au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le paiement des heures supplémentaires aux policiers pour assurer la sécurité dans les transports à Bruxelles" (n° 4692)

11 Vraag van de heer Xavier Baeselen aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de betaling van de overuren aan de politieagenten die instaan voor de veiligheid op het openbaar vervoer in Brussel" (nr. 4692)

 

11.01  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, cette question porte à nouveau sur la problématique de la sécurité à Bruxelles et plus particulièrement dans les transports en commun (bus, trams et métros).

 

Il y a dix ans, la police des gares et des métros comptait sept équipes qui pouvaient patrouiller en même temps; ce chiffre était considéré à l'époque comme un minimum. Aujourd'hui, c'est le nombre maximum de patrouilles disponibles.

 

Jusqu'en janvier 2008, la police fédérale s'en sortait en permettant aux policiers des gares et du métro de dépasser le quota d'heures supplémentaires mais il semblerait que certaines difficultés, notamment budgétaires, contraignent la police fédérale à ne plus autoriser la prestation d'heures supplémentaires.

 

Dès lors, je voulais simplement avoir la confirmation de certaines informations – assez précises, semble-t-il – parues dans la presse à ce sujet.

 

Une note du directeur général administratif, datée du 7 avril dernier, stipule: "Je ne reviendrai pas sur les difficultés budgétaires de l'année en cours et les nécessaires efforts à mener s'agissant notamment des heures supplémentaires. Or malgré une demande de vigilance accrue, la première période de référence – c'est-à-dire la période qui couvre le premier trimestre 2008 – a généré 4.086 heures supplémentaires dont 3.700 ont dû être payées".

 

Il ajoute: "Je demande donc un effort supplémentaire à chacun afin d'éviter qu'une telle situation se reproduise". Il conclut en indiquant – et c'est ici qu'on doit s'accrocher: "Dans ce cadre, l'option zéro s'impose aux membres du personnel.".

 

Le commissaire De Paepe a transmis, semble-t-il, à son personnel sur le terrain une note et une information stipulant qu'il était conscient des raisons valables de chacun pour prester ces heures mais qu'il leur demandait pour le futur un effort important pour atteindre zéro heures supplémentaires dans les métros, les gares et les transports bruxellois. Il demandait par ailleurs aux chefs de section d'y veiller.

 

Concrètement, cela signifie – et c'est cela que je voudrais avoir comme confirmation – qu'il ne peut plus y avoir d'heures supplémentaires. Ce sont donc la sécurité et la prévention en général qui en pâtissent dans les transports en commun.

 

Je pense qu'on ne doit pas rappeler l'importance de la sécurité dans les transports en commun et les événements tragiques qu'on a déjà connus à Bruxelles, à la gare centrale notamment. Beaucoup de personnes, de navetteurs, de Bruxellois y transitent. La sécurité y est donc un enjeu important.

 

11.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collègue, le chiffre de 4.086 heures que le journal attribue erronément aux prestations supplémentaires du 1er janvier au 31 mars dans les gares et les métros bruxellois concernent en réalité des heures supplémentaires prestées en janvier et février par l'ensemble du cadre officier des services de la direction générale de la police administrative. Durant cette période, le cadre officier de la police fédérale des chemins de fer a presté 556 heures supplémentaires, à mettre principalement sur le compte de l'effort particulier qui fut fourni contre la menace terroriste.

 

La police fédérale confirme qu'en raison de ce nombre particulièrement élevé d'heures supplémentaires, le directeur général de la police administrative a demandé, dans le cadre d'une gestion rigoureuse des moyens budgétaires, un effort aux cadres officiers afin de tendre vers un niveau zéro en ce domaine. Cette limitation ne concerne nullement les policiers journellement présents dans les gares et les métros.

 

Je puis donc vous assurer qu'il n'est aucunement question de diminuer les efforts fournis pour garantir la sécurité dans les gares et les stations de métro. La police fédérale souligne qu'en plus des nombreux effectifs qui poursuivront leur travail quotidiennement sur le terrain, des interventions supplémentaires nécessitées par d'éventuelles urgences seront toujours assurées et que le corps d'intervention bruxellois, ainsi que la réserve générale de la police fédérale fourniront un appui régulier. J'y veillerai.

 

11.03  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le président, je ne doutais pas de la réponse du ministre sur ce chapitre. Nous allons ainsi pouvoir rectifier le tir et corriger les informations auprès des journalistes qui en publient de mauvaises.

 

Je remercie le ministre de veiller à la sécurité dans les transports à Bruxelles, grâce notamment aux hommes de la police fédérale.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Monsieur le ministre, comme M. Jeholet nous fait l'honneur de sa visite, je vous propose de l'autoriser à poser sa question n° 4621, bien que je l'aie reportée tout à l'heure. Un élan de bonté en ce jour ensoleillé m'encourage à lui donner la parole.

 

12 Question de M. Pierre-Yves Jeholet au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la problématique des 'drugs runners'" (n° 4621)

12 Vraag van de heer Pierre-Yves Jeholet aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het probleem van de 'drugs runners'" (nr. 4621)

 

12.01  Pierre-Yves Jeholet (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, un nouveau phénomène a fait son apparition sur le réseau autoroutier belge. Il s'agit des "drugs runners", des trafiquants de drogue qui sévissent sur les autoroutes, notamment transfrontalières. Aux Pays-Bas, la police de Maastricht a fait de cette problématique une de ses priorités. Ces trafiquants conduisent des véhicules emblématiques et alimentent des acheteurs de drogue potentiels.

 

Avez-vous connaissance de l'existence de ce phénomène en Belgique? Existe-t-il ailleurs qu'aux Pays-Bas ou dans les régions transfrontalières? Quels sont les moyens supplémentaires mis à disposition de la police pour pouvoir appréhender ces individus?

 

Le phénomène de la toxicomanie et de la drogue n'épargne personne. Il ne faut pas donner des leçons, mais lutter contre ces trafiquants qui alimentent les personnes plus fragiles face à la drogue. Il faut être intransigeant. Des sanctions particulières sont-elles envisagées en cas d'appréhension de ces trafiquants? Une coopération avec la police hollandaise est-elle prévue pour lutter contre cette nouvelle problématique?

 

12.02  Patrick Dewael, ministre: Cher collègue, pour éviter tout malentendu, je vais préciser ce qu'il faut entendre par "drugs runners" ou rabatteurs. Ceux-ci font partie de la chaîne criminelle active en matière de tourisme de la drogue, aux côtés des organisateurs, des fournisseurs et des vendeurs de drogue. Les rabatteurs ont pour mission de repérer les clients potentiels et de les rabattre vers des points de vente illégaux où les transactions auront lieu.

 

Ce phénomène n'est pas nouveau. Ces dernières années, il s'est déplacé des Pays-Bas vers notre pays, d'abord dans la région frontalière. Ces personnes sont très rarement en possession de stupéfiants, mais se comportent de manière de plus en plus agressive dans leur recherche de clients.

 

Ces dernières années, divers arrondissements se sont penchés sur cette problématique. La recherche locale et fédérale en collaboration avec les parquets a comme conséquence un démantèlement des réseaux et le prononcé de peines sévères. La police fédérale a également renforcé sa présence sur les réseaux autoroutiers. Les services de la police de la route d'Anvers, du Hainaut et de Liège sont particulièrement actifs en matière de narcotourisme, avec une attention particulière pour les rabatteurs en province de Liège.

 

Divers parquets ont même convenu que l'action criminelle à l'égard de touristes de la drogue français attrapés en Belgique soit assumée par la France. Cependant, nous constatons qu'une approche d'une telle sévérité donne lieu à des effets de déplacements. Il faut donc une approche sévère de la police et de la justice dans le pays entier. Ceci doit se passer en collaboration avec les services de police et de justice des Pays-Bas. Cette coopération policière a été facilitée par l'accord de coopération policière Benelux de 2004. Cette coopération se traduit dans divers domaines: des actions policières communes, une collaboration structurelle et ponctuelle dans le cadre d'enquêtes judiciaires. Je peux par exemple vous rappeler la présence de la police fédérale au sein du Joint Hit Team (patrouilles mixtes composées de policiers belges et hollandais). En outre, un projet spécifique visant les rabatteurs est, comme vous le souligniez, développé au sein de la police de Maastricht. La police belge y est déjà associée, de même que les parquets de Liège et de Tongres. Cette coopération se matérialise aujourd'hui par un échange renforcé d'informations et par des actions spécifiques. Des patrouilles transfrontalières sont également organisées au sein de certaines zones de police du Limbourg.

 

Je ne pense donc pas qu'il faille actuellement créer des instruments additionnels. Il est important que les polices fédérale et locales ainsi que la justice, dans l'exécution du plan national de sécurité 2008-2011, engagent de manière intégrée les moyens nécessaires pour déceler, poursuivre et punir les malfaiteurs. Dans le même sens, je suis d'avis que l'arsenal pénal actuel est suffisant et que nous n'avons pas besoin de sanctions particulières mais cette question relève de la compétence de mon collègue de la Justice.

 

12.03  Pierre-Yves Jeholet (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse tout à fait complète et circonstanciée.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Par souci d'équité, je reviens au point 12 mais je voudrais attirer l'attention des collègues sur le fait que chacun doit veiller à respecter l'ordre du jour et à être présent au moment où arrive son tour. Par respect pour les collègues qui sont présents depuis des heures et qui attendent pour poser leurs questions, il est extrêmement déplaisant de modifier systématiquement l'ordre du jour car certains se sont rappelés qu'ils devaient venir en commission.

 

J'ai autorisé M. Jeholet à poser sa question, j'autoriserai donc M. Schiltz à le faire également. Mais pour la suite, une fois qu'une question est reportée, elle le sera définitivement.

 

13 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de informatie over het Europees alarmnummer 112" (nr. 4671)

13 Question de M. Willem-Frederik Schiltz au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'information relative au numéro d'appel d'urgence européen 112" (n° 4671)

 

13.01  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag betreft de kennis van en de informatie over het Europese alarmnummer 112. Gezien de toegenomen mobiliteit in Europa heeft de Raad van de Europese Gemeenschap in 1991 reeds een beslissing genomen tot invoering van een Europees alarmnummer. De richtlijn inzake de universele dienst bepaalt daarover dat elke lidstaat ervoor moet zorgen dat men met elke telefoon, zowel de vaste als de mobiele, naar dit alarmnummer kan bellen en dat de diensten de beller kunnen lokaliseren en de burgers voldoende zijn geïnformeerd over het bestaan en de werking van dit alarmnummer.

 

Uit recent onderzoek, ondertussen is het reeds iets minder recent, maar het is niettemin relevant, is gebleken dat de EU-burgers onvoldoende op de hoogte zijn van dit nummer en van het gebruik ervan. In België bijvoorbeeld kon slechts 35% van de ondervraagden het nummer als dusdanig identificeren. Ons land scoort daar weliswaar iets beter dan het gemiddelde van 22%, maar toch lijkt het mij nog enigszins ondermaats.

 

Voorts stelde 76% van de Belgische ondervraagden dat zij tijdens het afgelopen jaar, dat is dan het jaar 2007, geen informatie hadden gezien of gehoord omtrent het alarmnummer. Hier scoort ons land zelfs onder het gemiddelde.

 

Op grond van de Europese regelgeving is België, zoals u uiteraard weet, verplicht om de burgers voldoende te informeren over het bestaan van dit alarmnummer. Onvoldoende informatie ontneemt de burgers de extra veiligheid die zou worden geboden door het bestaan en het installeren van dit nummer. Actie lijkt mij dus geboden als België een inbreukprocedure door de Europese Commissie wil vermijden. Daarom heb ik volgende vragen.

 

Werden er naar uw weten ondertussen initiatieven voorbereid om de burgers daarover te informeren? Zo ja, kunt u mij een kleine toelichting geven over welke maatregelen de regering ter zake heeft getroffen.

 

13.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega, uiteraard heeft ons land zich ingeschreven, maar dat wist u, in het project 112. Het project heeft als doel de samensmelting tussen de nummers 100 en 101 te realiseren en zo te komen tot het geïntegreerde nummer 112. De aanpak waarvoor is gekozen, is een stapsgewijze aanpak, een stapsgewijze opbouw. Dat is ook het enige dat realistisch is. Als men op dit ogenblik 112 intikt, komt men in België toe bij de 100-centrale. Als men politiehulp nodig heeft, wordt die oproep doorgegeven aan de 101-centrale.

 

Er moet worden vastgesteld dat het nummer 100 goed is ingeburgerd bij de bevolking. Het zou dus contraproductief zijn om een nationale campagne te gaan opzetten ter bevordering van de bekendheid van het nummer 112 alvorens er een volledige integratie is van de nummers 100 en 101.

 

Om het project, dat toch wel fundamenteel ingrijpt in operationeel werkende diensten, op een ordentelijke wijze te kunnen implementeren, is afgesproken om dat in twee fases te doen.

 

In een eerste fase brengen wij beide noodnummers samen op één en dezelfde locatie en op dezelfde technologie, met name Astrid.

 

Intussen bereiden we ook al de verdere integratie voor. Ik denk dus niet dat het waarschijnlijk is dat de Europese Commissie een inbreukprocedure zou opstarten tegen ons land. We zijn zeker niet het enige land in de Unie met meerdere oproepnummers.

 

In 2002 en 2006 werd er een informatiecampagne gevoerd om het nummer te promoten bij Belgen die naar een andere lidstaat gingen en bij reizigers afkomstig uit een andere lidstaat. Ik overweeg om dit jaar hetzelfde te doen.

 

Inzake de te gebruiken communicatiemiddelen is er nog niets definitief beslist. Dat zal duidelijk worden gemaakt bij de verdere uitwerking van een eventuele campagne.

 

Dat is de stand van zaken. Ik herhaal dat het heel belangrijk is dat beide noodnummers op één en dezelfde locatie kunnen worden samengebracht, van waaruit dan de dispatching kan gebeuren.

 

13.03  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, het is uiteraard vooral belangrijk voor Belgen die naar het buitenland reizen, dat zij het nummer zouden kennen. Ik ben dus grotendeels gerustgesteld.

 

Aangaande uw opmerking over de stapsgewijze integratie, heb ik er begrip voor dat dat de meest efficiënte weg is en, vooral, de veiligheid van het gebruik van noodnummers niet in het gedrang brengt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van mevrouw Katia della Faille de Leverghem aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "een chip in de identiteitskaart waaruit blijkt dat men organen doneert" (nr. 4748)

14 Question de Mme Katia della Faille de Leverghem au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "une puce incorporée dans la carte d'identité qui indiquerait que l'on est donneur d'organes" (n° 4748)

 

14.01  Katia della Faille de Leverghem (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag handelt over orgaandonatie.

 

Elke landgenoot die tijdens zijn leven geen uitdrukkelijk verzet tegen orgaandonatie heeft aangetekend, komt na overlijden in aanmerking voor een orgaandonatie. De Belgische wetgever heeft hiermee geopteerd voor de zogenaamde opting-out, waarbij men ervan uitgaat dat iedereen kandidaat is om na het overlijden zijn of haar organen af te staan. Enkel wie hiertegen expliciet bezwaar heeft aangetekend, komt niet in aanmerking.

 

Toch bestaat er een belemmering voor orgaandonatie, namelijk de deontologische code waaraan artsen gebonden zijn en die hen moreel verplicht om toestemming te vragen aan de nabestaanden. Men merkt dat in dat geval 20 à 30% van de nabestaanden weigert om organen af te staan. Om dergelijke pijnlijke situaties te verhinderen, kan men zich uitdrukkelijk laten registreren bij de gemeentes.

 

Het volstaat een formulier te downloaden en aan de dienst Bevolking van de gemeente te bezorgen. De gemeente stuurt daarna het formulier naar het nationaal register door. De positieve wilsuitdrukking wordt geregistreerd op een orgaandonorkaart, die de betrokkene bij zich kan dragen. Toch blijken heel wat burgers niet van voornoemde mogelijkheid op de hoogte te zijn.

 

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen. Overweegt u een informatiecampagne, waarbij de burgers op het belang van orgaandonatie worden gewezen en de bestaande procedure wordt toegelicht?

 

Ten tweede, is het mogelijk om door middel van een chip op de identiteitskaart expliciet te laten registreren dat hij of zij donor is? Dat zou pijnlijke situaties voor de nabestaanden kunnen verhinderen. Het zou ook kunnen verhinderen dat veel kostbare tijd en dus potentiële organen verloren zouden gaan.

 

Ten derde en ten slotte, overweegt u het voorgaande bij de verdere implementatie van de elektronische identiteitskaart in te voeren?

 

14.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, ten eerste, de organisatie van een informatiecampagne valt niet onder mijn bevoegdheid. Ik ben evenwel bereid om over een dergelijke campagne met mijn collega van Volksgezondheid contact te nemen.

 

Ten tweede, de met het blote oog zichtbare en elektronische gegevens op de identiteitskaart werden bij wet van 25 maart 2003 vastgelegd. Het al dan niet orgaandonor zijn behoort niet tot voornoemde gegevens.

 

Naar aanleiding van een aantal wetsvoorstellen die in 2005 werden ingediend, gaf de commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer een negatief advies over de uitbreiding van voormelde gegevens tot orgaandonoren en bloedgroepen. Volgens genoemd advies is de elektronische identiteitskaart uitsluitend een instrument voor identificatie en authenticatie.

 

Dat betekent dat de informatie die de elektronische identiteitskaart bevat, beperkt moet blijven tot de informatiegegevens die noodzakelijk zijn om een fysieke persoon te kunnen identificeren, en tot de certificaten, met andere woorden de sleutels, die een fysiek persoon toelaten zich te authenticeren, dat wil zeggen te bewijzen dat hij daadwerkelijk degene is die hij beweert te zijn.

 

Gegevens die niets met de identificatie en de authenticatie van een fysieke persoon te maken hebben, horen volgens voornoemd advies van de commissie – ik spreek nog altijd over een advies – niet op een elektronische identiteitskaart thuis.

 

Het opnemen van gegevens die niets met identificatie en authenticatie te maken hebben, kan een risicovol precedent zijn. De verleiding zal immers groot zijn om de lijst van de gegevens die op de eID kunnen of moeten worden vermeld, voortdurend uit te breiden. Zelfs indien de betrokken gegevens alleen elektronisch worden opgenomen, zijn zij ook voor derden gemakkelijk toegankelijk. In geval van verlies of diefstal van een kaart zal de vinder of dief die over een lezer beschikt, de gegevens kunnen lezen. Wanneer een derde om een gerechtvaardigde reden vraagt om de eID met het oog op identificatie of authenticatie te kunnen lezen, zal hij of zij momenteel ook alle, andere gegevens, waartoe hij of zij niet bevoegd is, kunnen lezen.

 

Ik kan u ook nog meedelen dat er, met toepassing van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en het transplanteren van organen, bij de FOD Volksgezondheid een centrale databank werd gecreëerd, waarin het kandidaat-donorschap dan wel het verzet wordt opgenomen. Voornoemde databank heeft haar deugdelijkheid bewezen. Zij is niet alleen voldoende beveiligd, maar biedt daarenboven de nodige waarborgen, opdat bedoelde, gevoelige gegevens, die de gezondheid betreffen, niet door onbevoegden zouden worden geraadpleegd.

 

Ten slotte, gezien de wettelijke bepalingen en ook het negatief advies van de privacycommissie, kunnen de gegevens over orgaandonatie in de toekomst niet worden opgenomen op de chip van de elektronische identiteitskaart.

 

14.03  Katia della Faille de Leverghem (Open Vld): Mijnheer de minister, ik vind het een heel boeiende uitleg, maar het is ook een spijtige zaak dat de privacycommissie een negatief advies heeft gegeven. Ik begrijp de redenering. De databank bestaat, maar ik denk dat het nog altijd een goed idee is. Men kan immers tijd winnen als men die chip meteen kan lezen. Dan hoeft men niet eerst na te kijken wie de persoon is of nabestaanden te contacteren om te weten of men de organen al dan niet mag verwijderen.

 

Ik denk dat we in België koploper zijn op het vlak van orgaantransplantatie, maar het kan nog altijd beter. We leven steeds langer, waardoor er later ook steeds meer patiënten gebruik zullen maken van afgestane organen. We moeten alles in het werk stellen om orgaandonatie te faciliteren.

 

Ik respecteer en begrijp het advies van de privacycommissie, maar ik betreur het wel.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de klachten van ambassadepersoneel inzake de veiligheid in Brussel" (nr. 4753)

15 Question de M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les plaintes formulées par le personnel de certaines ambassades à propos de la sécurité à Bruxelles" (n° 4753)

 

15.01  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een aantal samengevoegde vragen waarvan er een niet echt samenhangt met de rest, namelijk de vraag over de situatie van het ambassadepersoneel. Mag ik die vraag apart stellen of heeft u een antwoord voor alle vier samen?

 

15.02 Minister Patrick Dewael: Ik heb een antwoord op al uw vragen.

 

15.03  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mag ik voor het gemak de vraag over het ambassadepersoneel apart stellen?

 

15.04 Minister Patrick Dewael: Ja.

 

15.05  Bart Laeremans (Vlaams Belang): U kunt dan nog zien hoe u seffens antwoordt op de andere vragen.

 

Vertegenwoordigers van de Russische ambassade hebben op 18 april hun beklag gemaakt over de toenemende onveiligheid in Brussel. Sinds januari werden reeds zes wagens van het diplomatieke korps overvallen ter hoogte van verkeerslichten in Brussel-Centrum. De diplomatieke missie laat verstaan dat de Brusselse politie zich weinig of niets van deze zogenaamde sackjackings aantrekt. Een dame die op 15 april werd overvallen, moest twee uur wachten vooraleer de politie opdaagde. Er zou bovendien weinig of geen opvolging worden gegeven aan deze dossiers. Er wordt openlijk gesproken over Afrikaanse toestanden. Ik heb dat zelf ooit in een andere context gebruikt en u was toen heel verontwaardigd. Nu zijn het de Russische diplomaten die deze term gebruiken. Indien onze overheid niet in actie schiet, zal men zich genoodzaakt zien de diplomaten en hun echtgenotes rond te voeren in gepantserde wagens en vergezeld van gewapende agenten.

 

Ik kom tot mijn vragen. Een, hoe komt het dat dit soort van belangwekkende informatie niet tot bij de minister geraakt en dat die het via de media moet vernemen? Wij lazen dat immers zelf in de media. Twee, is er inderdaad een toename vast te stellen van het aantal sackjackings ter hoogte van verkeerslichten in Brussel? Is dat een nieuw of een versterkt fenomeen? Bestaan daarover cijfers? Nieuw is het uiteraard niet maar misschien is het de laatste tijd toch wel toegenomen. Drie, heeft de minister een aanwijzing dat diplomatieke wagens daarbij een belangrijk doelwit vormen? Beschikt men over cijfers per diplomatieke post? Zijn er de afgelopen jaren gelijkaardige klachten geweest van andere diplomatieke missies? Klopt het dat de politie die bewuste dinsdag pas na twee uur opdaagde? Klopt het dat aan dit soort van dossiers nauwelijks opvolging wordt gegeven? Maken zij soms het voorwerp uit van een verkort proces-verbaal? Welke initiatieven werden er inmiddels genomen om de veiligheid nabij verkeerslichten te verhogen? Ten zesde, werd inmiddels overleg gepleegd met de Russische ambassade? Zo neen, waarom niet? Wanneer is het overleg dan wel gepland? Ten slotte, is het toegelaten dat buitenlandse agenten gewapend op ons grondgebied opereren ter bewaking van hun ambassadepersoneel? Zijn er andere landen die dit momenteel doen?

 

15.06 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, ik heb de verschillende ambassadeurs van Rusland ontmoet en ik heb de situatie uitgebreid met hen besproken. De toon was veel gematigder dan de weerslag daarvan die ik in de pers heb gezien.

 

Collega Laeremans, u was er niet bij. Ik zeg u dat de toon veel genuanceerder en gematigder was dan de indruk die werd gegeven. Als u zelfs dat niet gelooft, weet ik het niet.

 

15.07  Bart Laeremans (Vlaams Belang): (…)

 

15.08 Minister Patrick Dewael: Het verwondert u niet?

 

15.09  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Nee, als zij tegenover een minister staan, zijn diplomaten diplomatisch. Dat is duidelijk. Dat is logisch.

 

15.10 Minister Patrick Dewael: Ja, goed, ik heb hun toon niet te appreciëren. Maar ik heb wel naar hun boodschap geluisterd. Er werden afspraken gemaakt om de communicatie verder te optimaliseren. Er wordt door de federale politie ook in een briefing voorzien op de Russische ambassade.

 

De problematiek van sackjacking is niet gebonden aan ambassadepersoneel maar kwam de voorbije maanden frequent voor in onze hoofdstad, zeker op plaatsen waar auto’s traag rijden of stilstaan, bijvoorbeeld aan verkeerslichten. De politiediensten zijn zich bewust van de problematiek. Zij volgen de situatie van nabij en zij voeren uiteraard actie tegen dat fenomeen. Ik kan u een aantal recente cijfers bezorgen.

 

Als minister van Binnenlandse Zaken word ik niet op de hoogte gebracht van elke handtasdiefstal waarvan ambassadepersoneel het slachtoffer is. Indien de Russische ambassade via een verbale nota de minister van Buitenlandse Zaken inlicht, word ik via het crisiscentrum geïnformeerd wanneer de problemen zorgen voor een verhoogde dreiging ten aanzien van de Russische ambassade en het personeel.

 

Het gaat om een fenomeen dat alle automobilisten kan treffen wanneer de buit snel kan worden binnengehaald. Diplomatiek personeel van andere landen is zich dikwijls niet bewust van preventieve maatregelen die de kans op sackjacking kunnen verkleinen. Er zijn bij mijn weten geen klachten geweest van andere ambassades.

 

Het incident waarvan sprake heeft plaats gehad op 15 april. Volgens de gegevens van de politiediensten werden zij gecontacteerd om 18.24 uur. Het eerste patrouillevoertuig was ter plaatse om 18.26 uur en het tweede om 18.34 uur. Er werd zoals gebruikelijk een proces-verbaal opgemaakt.

 

De aanpak van dit fenomeen is in de eerste plaats uiteraard een verantwoordelijkheid van de lokale autoriteiten. Ik heb begrepen dat het fenomeen opgenomen zal worden in een aantal zonale veiligheidsplannen. Ook werden projecten opgestart die zich vooral op het preventieve aspect richten.

 

Ambassades – en daarmee zal ik afsluiten – kunnen ook een beroep doen op privébewakingsdiensten om hun veiligheid te bevorderen. Het is uitzonderlijk toegelaten dat buitenlandse agenten zich gewapend op ons grondgebied begeven. Wapendracht is onderworpen aan de wapenwet, zoals u weet. Een vergunning zal enkel worden afgeleverd voor personeelsbeveiliging wanneer een evaluatie van het OCAD aangeeft dat er gegronde redenen voor zijn. Het gaat dan vooral om redenen als extremisme en terrorisme.

 

15.11  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u had het over cijfers die u zou meedelen. Hebt u die bij de hand? Is er enige evolutie? Die cijfers wil ik natuurlijk wel kennen.

 

15.12 Minister Patrick Dewael: Ik heb ze bij. Ik zal ze laten kopiëren.

 

15.13  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Voor de volledigheid van het verslag wil ik even melden dat het in Brussel om meer dan een verdubbeling gaat, namelijk van 128 in 2006 naar 359 in 2007. Het is dus wel degelijk een sterk stijgend fenomeen en ik hoop, niet alleen ten bate van het ambassadepersoneel maar van de hele bevolking, dat dit fenomeen beter wordt opgevolgd.

 

Het zou misschien wenselijk zijn dat u bij uw collega van Justitie erop zou aandringen dat criminelen die worden aangehouden nadien daadwerkelijk worden vervolgd en hun straf zouden uitzitten. Daar loopt het immers ook fout. Als men die mensen niet effectief in een gevangenis of in een gesloten instelling plaatst, moedigt men hen aan om hun bedrijvigheid voort te zetten.

 

We zullen dit verder opvolgen en ik dank u voor uw antwoord.

 

15.14 Minister Patrick Dewael: De stijging had ik zelf al aangegeven in mijn antwoord. U dacht toch niet dat ik u cijfers zou bezorgen die een tegenovergestelde tendens zouden aantonen? Ik heb u gezegd dat het in onze hoofdstad frequent voorkomt.

 

Wat de vervolging en de bestraffing betreft, ben ik er zeker van dat u mijn collega van Justitie regelmatig op de hoogte houdt van uw bekommernis.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

16 Samengevoegde vragen van

- de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de gevaarlijke situatie op en rond de Bergensesteenweg in Anderlecht" (nr. 4754)

- de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het algemene gedoogbeleid in Kuregem" (nr. 4941)

- de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het akkoord dat gesloten werd met de minister van Justitie over Kuregem" (nr. 5066)

16 Questions jointes de

- M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la situation dangereuse sur la chaussée de Mons et alentour à Anderlecht" (n° 4754)

- M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la politique de tolérance généralisée à Cureghem" (n° 4941)

- M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'accord conclu avec le ministre de la Justice concernant Cureghem" (n° 5066)

 

16.01  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik heb drie samenhangende vragen over Kuregem.

 

In de eerste plaats wijs ik erop dat ik precies over Kuregem de minister van Justitie al heb ondervraagd, samen met collega Doomst, die hier daarnet aanwezig was. Een van de grote problemen met de onveiligheid is precies de opvolging door Justitie. Daarom zou het nuttig zijn dat u voldoende druk blijft uitoefenen op Justitie, zodat er daar daadwerkelijk iets verandert.

 

Wat Kuregem betreft, heb ik al vragen ingediend op 19 april. Ik had u trouwens in deze commissie al op 16 januari ondervraagd over Kuregem en het fameuze kruispunt van de Bergensesteenweg met de kleine ring. Toen hebt u gezegd dat u niet onmiddellijk berichten had ontvangen vanuit de lokale politiezone dat er een ernstig probleem was. Nadien bleek dit echter des te meer.

 

In de paasvakantie waren er eerst zware incidenten waarbij molotovcocktails gegooid werden naar bussen van De Lijn. Daarna was er het fameuze, grote, ophefmakende incident op 17 april waarop de politie terecht sterk gereageerd heeft. Een politiepatrouille werd beschoten en toen de inspecteurs uitstapten, werden zij omsingeld en belaagd door een groeiende groep amokmakers. Na heel wat moeite slaagde men erin twee negentienjarige herrieschoppers te arresteren. Een van hen had een bus pepperspray op zak. Beiden stonden bekend voor diefstallen en geweldpleging. Later op de avond werd er opnieuw een inspecteur aangevallen, op het politiecommissariaat, toen een vijftal heethoofden de vrijlating kwam eisen van hun aangehouden kompanen. De eenentwintigjarige dader werd aangehouden. Tot verbijstering van de politie en de politievakbonden werden de daders de dag nadien alweer in vrijheid gesteld door het parket.

 

Ik heb reeds een aantal vragen gesteld in de commissie voor de Justitie, maar ik zou toch graag eens de versie van Binnenlandse Zaken over de feiten horen. Wij weten dat er ondertussen een gesprek heeft plaatsgevonden met Justitie. U kunt die zaken ongetwijfeld toelichten. Ik kom daarop terug in mijn volgende vragen. Ik stel eerst specifiek mijn vragen over dit incident.

 

Ten eerste, kunt u een relaas geven van de feiten, zowel wat de incidenten op de Bergensesteenweg betreft, als die in het politiekantoor? Weet men al meer over de locatie van waaruit werd geschoten? Werd het wapen teruggevonden? Is er een vermoedelijke dader?

 

Ten tweede, hoe reageert u op het lakse vrijlatingsbeleid van het Brusselse parket? Vindt u het normaal dat personen die politieagenten aanvallen, tot op hun eigen commissariaat, daags nadien worden vrijgelaten? Op die manier worden politieagenten de facto vogelvrij verklaard.

 

Ten derde, deelt u de analyse van de politievakbond dat misdrijven die in bende worden gepleegd efficiënter moeten kunnen worden bestraft?

 

Ten vierde, bent u bereid om aan de lokale politie van zone Zuid extra ondersteuning te bieden vanuit de federale politie? Waarin zal die bestaan? Kunt u ervoor zorgen dat de patrouilles in de Bergensesteenweg in Kuregem worden opgedreven? Beschikt de federale politie over mobiele onzichtbare of zichtbare camera’s, zodat men daders van dit soort misdrijven gemakkelijker kan opsporen en identificeren?

 

Mijn tweede vraag over Kuregem hangt gedeeltelijk samen met de eerste en betreft het fameuze gedoogbeleid, dat wordt aangeklaagd. Uw ministerie en de politiezones werden voor de rechtbank gedaagd. In een gedeelte van de fameuze Anderlechtse wijk Kuregem, vlakbij het kanaal, is een Europese draaischijf ontstaan van voertuigen die bestemd zijn voor Afrika. In “le quartier des garages” is dat trouwens duidelijk aan het straatbeeld te zien. Men waant er zich in alle opzichten in Centraal-Afrika. Vlak na de fameuze incidenten heb ik met een collega, een Brussels parlementslid, eens incognito rondgereden in die fameuze wijk. Het is werkelijk hallucinant. Men waant zich daar echt in Afrika.

 

De laatste normale bedrijven die er nog zijn, worden in hun activiteiten ten zeerste gehinderd door de haast permanente files ten gevolge van het laden en lossen van auto's en van fout- en dubbelparkeerders. De politiezone van Anderlecht noch die van Molenbeek – bepaalde bewuste straten liggen eigenlijk op de grens van beide politiezones – treden afdoende op tegen die toestanden, zodat steeds meer gesproken kan worden van een wetteloze zone.

 

Het gaat nu zo ver dat een van de laatste autochtone bedrijven zowel Binnenlandse Zaken als de twee politiezones heeft gedagvaard om af te geraken van de moordende verkeershinder die het de bedrijven daar werkelijk onmogelijk maakt om normaal te functioneren, cliënteel te ontvangen en dergelijke. Het bedrijf in kwestie heeft bijvoorbeeld in 2005 en 2006, dixit De Morgen, zevenhonderdtwintig keer naar de politie gebeld om op te treden, om daar iets te doen aan het geblokkeerde verkeer in die straten.

 

Bovendien is een werknemer van dat bedrijf nu naar het Centrum voor Gelijkheid van Kansen gestapt omdat hij het slachtoffer zou zijn van omgekeerd racisme: er werd enkel tegen hem opgetreden op een bepaald moment, terwijl degenen die een zware verkeersovertreding begaan, systematisch ongemoeid worden gelaten.

 

Mijnheer de minister, ten eerste, hoe verklaart u dat de politie niet of nauwelijks optreedt tegen de wantoestanden op vlak van verkeer en milieu, zoals het illegaal lozen van motorolie, in die wijk?

 

Ten tweede, werd er reeds een ernstig onderzoek verricht naar de trafiek van voertuigen richting Afrika? Zijn die bedrijfjes bonafide? Stellen zij illegalen te werk? Worden er gestolen voertuigen verhandeld? Hoe vaak deed de politie de afgelopen twee jaar een beroep op de economische en sociale inspectie in die wijk?

 

Hoe reageert Binnenlandse Zaken op de dagvaarding door het betrokken bedrijf? In welke stand bevindt zich die procedure?

 

Tot slot, op welke wijze denkt u dat de wettelijkheid in die wijk kan worden hersteld?

 

Mijn laatste vraag gaat ook weer over Kuregem en is mede ingegeven door een artikel in Knack van vorige week, dat toch wel opnieuw zeer straffe taal laat horen van politiemensen die daar tewerkgesteld zijn.

 

In het weekblad Knack werd uitgebreid aandacht besteed aan een merkwaardige vorm van politiesepot in Anderlecht en Vorst. Volgens dat artikel zou een vijftigtal mensen met stenen bekogeld zijn op het Sint-Antoniusplein in Vorst, maar zouden er daarvan amper pv's terug te vinden zijn. Ook de politie zelf zou er bijna niet meer durven komen.

 

De inperking van het aantal pv's zou het gevolg zijn van een nieuwe verordening van de burgemeesters die samen die politiezone uitmaken. Die verordening zou bepalen dat gewone diefstallen van gsm's of gelijkaardige bezittingen, agressief gedrag en het gooien van stenen niet meer geacteerd zouden moeten worden – dat is wel heel verregaand – zolang er geen materiële of fysieke schade is. Om toch nog een pv te kunnen opmaken, dient men bijna, bij wijze van spreken, het kabinet van de burgemeester in te schakelen. Dan komt er blijkbaar beweging in de zaak; anders is dat blijkbaar heel moeilijk. Bij diefstal van wieldoppen bijvoorbeeld is er enkel een pv mogelijk indien dat geëist wordt door de verzekeringen, aldus Knack. Wie zo'n pv wil bekomen, moet dan wel vier à vijf uur wachten in het politiecommissariaat. De opstelling van zulke pv's wordt dus echt ontmoedigd. Een en ander zou ook te maken hebben met de enorm gestegen werklast en met het gebrek aan manschappen.

 

Mijnheer de minister, ten eerste, klopt het dat er in de politiezone Zuid voor tal van feiten geen of veel minder pv's worden opgemaakt dan vroeger? Is ook het aantal verkorte pv's afgenomen? Beschikt u over cijfers van de voorbije jaren en het eerste kwartaal van dit jaar?

 

Ten tweede, is het juist dat er een instructie bestaat om het aantal pv's te beperken? Zo ja, om wat voor feiten gaat het, die niet meer in een pv zouden mogen worden gezet? Kunt u de inhoud van die verordening meedelen? Hoe reageert u op dat artikel en op dat beleid?

 

Ten derde, wat werd er met de minister van Justitie en het parket overeengekomen in uw fameuze onderhandelingen na de laatste incidenten in Kuregem? Werd er van dit akkoord dat tot stand kwam een verslag of pv opgemaakt? Kan dit worden meegedeeld? Kunnen wij daar kennis van nemen? Wat zijn de gevolgen voor de politie en voor de extra ondersteuning voor de politiezone, met als gevolg dat men hopelijk beter zou kunnen optreden in die garagezone? Krijgt men ook bijstand voor het opmaken van pv’s?

 

Tot daar mijn drie vragen. Dank u bij voorbaat voor uw antwoord.

 

16.02 Minister Patrick Dewael: Eerst en vooral de vragen over het veiligheidsbeleid in Kuregem en Anderlecht. Ik ben op vraag van de burgemeester van Anderlecht naar een vergadering geweest die plaatsvond op woensdag 23 april. Daaraan hebben collega Vandeurzen en ikzelf deelgenomen. Ook de politionele en gerechtelijke autoriteiten waren daarbij aanwezig. Aanleiding was, zoals iedereen weet, het incident van 17 april waarbij de politie werd belaagd, maar ook de incidenten in een breder kader van de voorbije weken. Ik geef een aantal elementen van antwoord die ook tijdens deze vergadering en andere contacten werden besproken.

 

Ten eerste, iedereen moet zijn verantwoordelijkheid ter zake opnemen, dus de lokale politieke overheden van de driegemeentezone, de korpschef van de politiezone, het lokale parket, de federale politie en uiteraard ook de twee politiek bevoegde ministers. Voor alle duidelijkheid: de veiligheid in en om Kuregem is op de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de lokale autoriteiten. De minister van Binnenlandse Zaken creëert een kader en biedt ondersteuning. Ik verwijs onder meer naar specifieke inspanningen die in de voorbije jaren voor de zes Brusselse zones werden geleverd in het kader van het fonds in verband met de eurotops, waarover net nog werd gepraat, en ook in het kader van het ter beschikking stellen van voldoende politiepersoneel, waardoor de historische personeelstekorten konden worden weggewerkt. Ook met bijkomende ondersteuning van de federale politie moeten we vaststellen dat de betrokken politiezone weinig steun heeft gevraagd aan de federale politie. Dat heb ik ook ter plekke opgemerkt. Er was tot mijn komst daar geen enkele directe vraag gesteld, noch door de burgemeester noch door de zonechef, om versterking te bekomen rond bepaalde punten of tijdens bepaalde uren van de dag.

 

Mijn boodschap was de volgende. De federale politie kan ondersteuning bieden, maar ik verwacht dus wel dat de lokale autoriteiten werk maken van een eendrachtig veiligheidsbeleid en ook een optimale werking van het lokale korps. Het is ook in dat kader dat collega Vandeurzen en ikzelf de nodige ondersteuning hebben aangeboden bij de opmaak van een zonaal veiligheidsplan. Ik denk dat dit er nu wel moet komen. In het nationaal veiligheidsplan zijn duidelijk een aantal prioriteiten gesteld, waaronder de straat- en geweldcriminaliteit. Die prioriteiten moeten nu ook vertaald worden in het lokale veiligheidsbeleid. De politie moet met andere woorden law and order afdwingen in die probleemwijken.

 

Ten tweede, ook justitie of het parket moet zich hier engageren. Het Brussels parket heeft tijdens de vergadering, maar ook in de pers, haar handelwijze toegelicht. Ik kom niet terug op dit punctuele geval, maar in het algemeen is het duidelijk dat het parket kort op de bal moet spelen in het vervolgingsbeleid.

 

Ook dat is een concrete vertaling van het nationaal veiligheidsplan.

 

Ten derde, het is evenzeer duidelijk dat dit probleem niet alleen door Justitie en politie kan worden opgelost. Er is een integrale aanpak en een ruime aandacht voor preventie in de ruimste zin van het woord nodig.

 

Deze vergadering krijgt nu het nodige vervolg via vervolgvergaderingen, waarbij de afspraken ten aanzien van de diverse autoriteiten ook op papier kunnen worden vastgelegd.

 

Op uw vragen over het precieze relaas van de feiten kom ik niet helemaal terug. Ik kan u dat wel schriftelijk bezorgen.

 

Op uw vraag over het pleidooi van een politievakbond om misdrijven in bendes strenger te bestraffen, kan ik u antwoorden dat het strafrechtelijk arsenaal ter zake volgens mij voldoende is, maar dat het specifieke misdrijf bendevorming in het Strafwetboek staat. Het optreden in een bende wordt als een verzwarende omstandigheid beschouwd bij veel geweld- of vermogensdelicten. Het nemen van initiatieven ter zake valt echter onder de bevoegdheid van de minister van Justitie.

 

De problematiek van de handel in tweedehandswagens in Kuregem is nog wat anders. Ook voor dat probleem geldt wat ik eerder zei. Ik heb begrepen dat u de minister van Justitie hierover ook al hebt bevraagd. Ik kan daaraan nog toevoegen dat er in mijn ogen van een gedoogbeleid geen sprake kan zijn. Zo werden volgens de mij bezorgde informatie in twee straten in Anderlecht in 2006 en 2007 in totaal 585 processen-verbaal voor verkeersovertredingen opgesteld. De politie handelt dus zowel proactief als reactief. Naar aanleiding van verschillende acties heeft de politie inderdaad vastgesteld dat er in bepaalde bedrijven illegalen waren tewerkgesteld. Buiten de regelmatige politiecontroles in de betrokken wijk heeft de politiezone Zuid de voorbije twee jaren 7 gecoördineerde acties uitgevoerd met de sociale inspectie.

 

Over de hangende gerechtelijke procedures in deze zaak doe ik uiteraard geen uitspraken. De zaak werd op 9 november 2007 ingeleid en naar de rol verzonden.

 

In de politiezone Zuid geldt geen enkele instructie van wie dan ook om het aantal processen-verbaal voor bepaalde feiten te beperken. In vergelijking met dezelfde periode vorig jaar is het aantal pv's die de politiezone tijdens de eerste vier maanden van 2008 opstelde zelfs gestegen.

 

Tot daar mijn antwoord. Ik zal u nog een aantal elementen schriftelijk bezorgen, mijnheer Laeremans.

 

16.03  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, maar ik vind het vrij onvolledig. De minister zegt dat hij het probleem voor een groot deel heeft kunnen oplossen met extra politiemensen. Ik heb echter begrepen dat er precies in de zone Zuid nog altijd een tekort is van ongeveer 70 mensen. Ik weet niet waaraan dat ligt, maar er is blijkbaar toch een probleem met de rekrutering voor die specifieke zone, misschien omdat men daar niet meer wil werken. In elk geval moet dit probleem verholpen worden.

 

Dat kan voor een stuk worden verholpen door het inzetten van de federale politie. U zegt dat er tot voor kort geen vraag is geweest van het lokale bestuur. Ik vind dat zeer merkwaardig. Ik geloof u wel, maar dan denk ik dat men op het lokale niveau met een dubbele tong spreekt. Enerzijds zegt men dat men de vraag aan u zal richten, maar anderzijds stuurt men u deze vraag nooit toe. In elk geval had ik gehoopt dat u in het overleg met Justitie en het parket zou hebben toegezegd dat u de lokale politie vanuit de federale politie intensief zou gaan steunen en dat men in plaats van een kwakkelbeleid te voeren in de Bergensesteenweg en omgeving, de politieaanwezigheid fel zou verhogen en intensief en systematisch zou optreden tegen bendes en criminelen die daar nog heel recent – dat kwam ook in het nieuws – de plak zwaaiden. Ik zie nog niet zoveel kenteringen. Ik heb er zelf rondgereden en in Kuregem heb ik toch moeten vaststellen dat men zich op een heel andere plaats op de planeet waant dan in Brussel.

 

Specifiek over Kuregem zou ik ook het volgende willen zeggen.

 

Mijnheer de voorzitter, ik zal niet te lang meer spreken, maar ik heb wel drie vragen gesteld.

 

De voorzitter: (…)

 

16.04  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Dat klopt.

 

Ik hoor dat men over wagens met buitenlandse nummerplaten helemaal geen onderzoeken voert. Men gedoogt dat allemaal. Het cijfer van 500 pv’s op twee jaar tijd lijkt veel, maar dat is bitter weinig. Dat is minder dan één pv per dag op twee jaar tijd. Dat is heel beperkt, terwijl die wijk kreunt onder de overlast van foutparkeerders, dubbelparkeerders en alle mogelijke moeilijkheden. Het cijfer van één pv per dag toont aan dat men die wijk eigenlijk verwaarloost.

 

Er is vooral veel te weinig controle op de personen die daar rondlopen. Heel veel steuntrekkers – mensen die worden betaald als werklozen – blijken daar in de praktijk autohandelaars te zijn. Zij komen daar met wagens en zij strijken geld op, zonder dat daar een ernstige controle op gebeurt.

 

Ik wil er zelf eens incognito gaan rondrijden. Dat is voor mij geen groot probleem. Voor u zou dat misschien een groter probleem zijn, maar u zou daarvoor wel een wagen met minder doorkijkbare ruiten kunnen gebruiken. Als u daarmee door Kuregem rijdt, zou u kunnen zien wat voor toestanden daar voorkomen. Ik vraag u dat met aandrang.

 

Ik zou u ook willen vragen om daar veel intensiever op te treden. Daarvoor is het natuurlijk nodig dat die politiezone ondersteuning krijgt van de federale politie, dat men daar intensief controles doet, dat men daar ’s nachts controles doet, dat men daar in burger controles doet en dat men mensen oppakt die daar illegale praktijken bedrijven. Het wemelt daarvan, mijnheer de minister.

 

U geeft een antwoord dat al tien jaar gegeven wordt, ook op lokaal niveau, zodat men moet concluderen dat er niets aan de hand is. In de praktijk kan een normaal bedrijf daar echter niet meer functioneren.

 

Daarom dring ik aan dat u daar eindelijk orde op zaken stelt. U sprak daarjuist over law and order. Met het vage en brave antwoord dat u gegeven hebt, zal er echter helemaal geen law and order komen in die wijk.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

17 Samengevoegde vragen van

- de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de merkwaardige tegenstellingen in de cijfers over de taalkennis bij de Brusselse politie" (nr. 4756)

- de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de tweetaligheid van het administratief en logistiek personeel van de politie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest" (nr. 4951)

17 Questions jointes de

- M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les contradictions étonnantes que présentent les chiffres relatifs aux connaissances linguistiques au sein de la police de Bruxelles" (n° 4756)

- M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le bilinguisme du personnel administratif et logistique de la police de la Région de Bruxelles-Capitale" (n° 4951)

 

17.01  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, deze vraag houdt verband met de cijfers over de taalkennis van de Brusselse politie, die u ons ter beschikking hebt gesteld. Ik heb die even vergeleken met de oudere cijfers die u ons een jaar geleden hebt bezorgd. Er is een merkwaardige tegenstelling. Nu zou ongeveer 70% een tweetaligheidspremie krijgen, terwijl in 2006 maar net de helft van de Brusselse politiemensen aan de tweetaligheidsvereisten voldeed. Mijns inziens is het zeer onwaarschijnlijk dat het aantal mensen dat de tweetaligheidsproef aflegde in twee jaar tijd, met 17,5% zou gestegen zijn, van 52% naar 69%, te meer daar het gebrek aan tweetaligheid zich vooral voordoet bij de nieuw aangeworven politiemensen en zeker niet bij degenen die met pensioen gaan. Die zijn over het algemeen veel meer tweetalig. Ik heb tot nu toe geen enkele aanwijzing dat er ineens een rush is van jonge inspecteurs die de examens afleggen. Er is dus iets merkwaardigs aan de hand met die cijfers.

 

De evolutie van de cijfers is ook zeer onregelmatig wanneer we ze per zone bekijken. In de zones Zuid en Ukkel is er een daling met 11% en 12% van het aantal tweetalige Franstaligen, terwijl het aantal tweetaligen in zone West in 22 maanden met 31% zou gestegen zijn. Dat zijn zodanig grote sprongen dat ze niet echt geloofwaardig zijn, tenzij u mij het tegendeel kan aantonen. Bijgevolg moet er meer duidelijkheid komen over de nieuwe cijfers en die van 2006, alsook over de corelatie tussen enerzijds degenen die de tweetaligheidspremie ontvangen, en anderzijds, degenen die het taalexamen hebben afgelegd. Is het wel zo dat iedereen die de premie ontvangt wel degelijk het bewijs heeft geleverd van kennis van de tweede taal?

 

Ik kom dan bij mijn concrete vragen. Ten eerste, hoe verklaart de minister de opmerkelijke verschillen tussen de cijfers van februari 2008 die u ons vorige maand hebt bezorgd en die van mei 2006? Kan men inderdaad stellen dat het aantal tweetaligen – ik plaats dat tussen aanhalingstekens, want het gaat niet echt om tweetaligen maar om mensen die het examen hebben afgelegd – sinds mei 2006 met meer dan 800 is gestegen? Kan de minister meedelen hoeveel Brusselse politiemensen er in 2006 en 2007 slaagden voor het examen?

 

Ten tweede, kan de minister in dit kader de opmerkelijke tegengestelde evoluties verklaren in de zones Zuid en Ukkel waar er bij de tweetalige Franstaligen een daling van 11% en 12% was, en anderzijds de zone West waar het aantal steeg van 27% naar 59%, meer dan een verdubbeling? Kan de minister met name voor zone West meedelen hoeveel mensen de voorbije twee jaar slaagden voor de taalproef?

 

Ten derde, is er soms geen rechtstreeks verband tussen degenen die het examen aflegden en degenen die de premie krijgen? Zo ja, op basis van welke argumenten worden de premies dan wel betaald? Gebeurt dat volgens de minister terecht?

 

17.02  Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, de wetgever heeft toegelaten dat de lokale politiekorpsen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die als ondergeschikte besturen vallen onder de toepassing van de taalwetgeving, personeelsleden aanwerven die niet in regel zijn met de tweetaligheidsvoorwaarden, ook wat betreft personeelsleden van het logistiek en administratief kader.

 

Daarom heeft de wetgever een budgettaire inspanning geleverd in de vorm van de toekenning van subsidies voor de verwerving van de tweede taal. We dienen evenwel vast te stellen dat tot op heden heel wat personeelsleden niet voldoen aan de taalwetvoorwaarde.

 

Er worden in tal van entiteiten regelmatig personeelsleden met leidinggevende functies op rust gesteld die wel voldeden aan de taalwetgeving. Ze worden dan vervangen, in principe via interne promotie, maar in veel gevallen is de kandidaat-opvolger niet in orde met de taalwetgeving.

 

Mijnheer de minister, graag krijg ik van u een antwoord op de volgende vragen. Ten eerste, wat is uw houding ten opzichte van de aanstelling van eentalig personeel in leidinggevende functies bij het administratief en logistiek kader die normalerwijs moeten worden ingevuld door tweetaligen?

 

Ten tweede, welke richtlijnen werden sinds het arrest van het Grondwettelijk Hof in verband met de overgangsbepalingen voor het tweetaligheidsattest van de Brusselse politie verstrekt aan de korpsoversten van de lokale politiezones in Brussel?

 

17.03 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik kan een overzicht bezorgen van de door het sociaal secretariaat van de geïntegreerde politie geverifieerde gegevens van het aantal operationele personeelsleden in de Brusselse zones dat in mei 2006 een tweetaligheidstoelage ontving. Die gegevens zijn, net als de cijfers voor februari 2008, die ik op 16 april bezorgde, opgesplitst per taalgroep en met vermelding van het aantal personeelsleden dat in mei een tweetaligheidstoelage ontving.

 

U merkt trouwens dat de cijfers een veel genuanceerder beeld geven en dat er veeleer sprake is van een status-quo, een stijging met 0,4%. Die cijfers komen van het sociaal secretariaat en lijken mij meer betrouwbaar dan de cijfers die in mei 2006 werden meegedeeld, die afkomstig waren van de Brusselse politiezones zelf.

 

Er moeten natuurlijk blijvend permanente inspanningen worden geleverd om het aantal tweetalige personeelsleden in de Brusselse zones te verhogen. Dat neemt niet weg - dit is het andere element in de afweging - dat wij hoe dan ook de veiligheid in Brussel moeten kunnen waarborgen. Dat veronderstelt natuurlijk een voldoende aantal politiemensen in de Brusselse zones.

 

Ik kom nu aan de specifieke vraag over de zone Brussel-West. Ik kan u melden dat de voorbije twee jaren acht Franstalige personeelsleden het schriftelijke taalexamen en vier personeelsleden het mondelinge taalexamen bij Selor met succes hebben afgelegd. Voor de Nederlandstalige personeelsleden liggen die cijfers respectievelijk op 34 en 52.

 

De tweetaligheidstoelage wordt uitbetaald aan de personeelsleden die een ambt bekleden waarvoor de tweetaligheid wettelijk is vereist dan wel als gewenst of nuttig wordt beschouwd en die houder zijn van het vereiste taalbrevet.

 

Collega Jambon, in antwoord op uw vragen verwijs ik in eerste instantie naar mijn gezamenlijk antwoord van 16 april jongstleden op uw vraag en de vraag van collega Laeremans over de evolutie van de tweetaligheid met betrekking tot de Brusselse politie.

 

Zoals gezegd kadert de problematiek ook in een breder geheel, dat door uw beiden goed bekend is. Dat maakt ook deel uit van een volgende stap die moet worden gezet in het kader van de hervorming van de instellingen en van onze Staat, waarover de onderhandelingen eerlang zullen moeten opgestart worden.

 

Het is in elk geval duidelijk dat de noodzaak van de verdere indeplaatsstelling van politiepersoneel ook het administratieve en logistieke kader betreft.

 

Collega’s, de cijfers waarvan sprake kan ik aan u bezorgen.

 

17.04  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, wij zullen die cijfers natuurlijk analyseren. Het is echter toch wel hemeltergend dat de politiediensten die u in 2006 cijfers hebben gegeven, blijkbaar niet over correcte informatie kunnen beschikken en dat hun cijfers zelfs nadien niet zijn rechtgezet.

 

Dat lijkt opnieuw te neigen naar Afrikaanse toestanden. Dit is toch een vrij objectief gegeven: heeft een agent al dan niet een examen afgelegd? Men moet dat binnen een politiezone toch weten? Men moet een minister toch behoorlijk kunnen informeren? Wanneer men tot op vandaag daarover tegenstrijdige cijfers heeft, dan is dat een teken dat u uw eigen politiezones niet dwingt om juiste informatie te bezorgen. Ik blijf met mijn vraag zitten: ontvangen sommigen een tweetaligheidspremie, terwijl zij niet het bewijs hebben geleverd via een examen bij Selor van de kennis van de tweede taal? Ik vrees van wel. Er is een zodanig verschil tussen beide cijfers dat ik denk dat mensen onterecht een taalpremie ontvangen.

 

De cijfers over zone West waren ook heel verhelderend. Er zijn amper 12 Franstaligen die een examen hebben afgelegd, tegenover 80 Nederlandstaligen. Dat wil zeggen dat de bereidheid om de andere taal te leren, veel groter is aan Vlaamse zijde en ook dat er geen enkele druk is op die Franstaligen om die examens af te leggen. U als minister van Binnenlandse Zaken faalt om politiemensen aan te zetten om de andere taal aan te leren. Ik vind dat zeer betreurenswaardig.

 

Wanneer u dan ook nog eens zegt – daarmee rond ik af, voorzitter – dat heel de problematiek kadert in de komende staatshervorming, dan kan dat alleen maar betekenen dat u de wet wil versoepelen en de tweetaligheid verder onderuit wil helpen. Ik heb u in het verleden al gezegd – en ik zal u dit blijven zeggen – dat wij ons daartegen met hand en tand zullen verzetten.

 

17.05  Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik heb niet echt een antwoord gehoord op de vraag naar uw houding ten opzichte van de aanstelling van eentalig personeel. Ik kan mij voorstellen dat in de Brusselse situatie, aangezien de veiligheid voorgaat, mensen worden aangesteld die in het begin eentalig zijn. De vraag is eigenlijk welke opleidingsinspanningen aan die mensen worden opgelegd om na redelijk verloop van tijd het tweetaligheidsexamen te kunnen afleggen. Wij prediken overal vorming en opleiding. Dat zijn de sleutelelementen voor de toekomst. Uw politiepersoneel is daar volgens mij toch ook onderhevig aan. Ik had graag van u eens een visie ter zake gehoord.

 

Ik neem aan dat men eentalige mensen moet aanwerven in de veiligheidsdiensten, maar ik neem niet aan dat die mensen zich kunnen permitteren om eentalig te blijven.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

18 Samengevoegde vragen van

- de heer Robert Van de Velde aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de private bewakingsfirma's" (nr. 4763)

- mevrouw Josée Lejeune aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de sector van de bewakingsfirma's" (nr. 4792)

18 Questions jointes de

- M. Robert Van de Velde au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les entreprises de gardiennage privées" (n° 4763)

- Mme Josée Lejeune au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le secteur des entreprises de gardiennage" (n° 4792)

 

18.01  Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de minister, met deze vraag kom ik terug op een vraag die u al in de plenaire vergadering hebt beantwoord in verband met de privébewakingsfirma’s. Volgens de cijfers zijn bij de controles in 2007 121 illegale bewakingsfirma’s gevonden. Mijn vraag is er eigenlijk op gericht die cijfers wat te nuanceren, want ik vond dat die cijfers weinig genuanceerd in de media zijn gebracht.

 

Daarnaast wil ik peilen naar het voortbestaan van het fenomeen. Uiteindelijk blijkt een aantal van die firma’s gekend te zijn. Uit het type collectieve maatregelen dat wordt voorgesteld, blijkt het in 50% van de gevallen om een minnelijke schikking te gaan, in 18% om een geldboete, en in 30% om een waarschuwing. Dat betekent in mijn ogen dat zij niet superillegaal zijn, als men het houdt bij een waarschuwing.

 

Concreet, u hebt 121 illegale bewakingsfirma’s gevonden bij de verscherpte controles. Zaten er tussen die 121 ook door Binnenlandse Zaken erkende ondernemingen? Zo ja, hoeveel?

Hebt u inzake de vastgestelde inbreuken een indeling kunnen maken volgens de zeven werkzaamheden van privébewakingsfirma’s? Die vraag stel ik zowel inzake de erkende als de niet-erkende firma’s.

 

Zitten er tussen die 121 overtreders ook ondernemingen die eerder op een gelijkaardige inbreuk werden betrapt? Zo ja, hoeveel? Welke collectieve maatregelen werden toen opgelegd? Welke collectieve maatregelen worden nu opgelegd? En hoe wordt dat opgevolgd? Ik heb nog een extra vraag. Wordt er ook opgetreden tegen de zaakvoerders van dergelijke ondernemingen bij herhaalde overtredingen?

 

Naast de 180 erkende firma’s zijn er dus veel illegale. Mijn vraag is: wat is de oorzaak dat zij bestaan, en vooral dat zij kunnen verder bestaan en dat zij in herhaling kunnen vallen?

 

Ik kom zo meteen terug op uw beleidsnota in vraag nr. 4762.

 

De voorzitter: Dit is vraag nr. 4763.

 

18.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, ik geloof dat die samengevoegd is met vraag nr. 4792 van mevrouw Lejeune.

 

Collega Van de Velde, ik zou eerst en vooral willen verwijzen naar het antwoord dat ik heb gegeven op de mondelinge vraag van de heer Dooms in de plenaire vergadering van 17 april jongstleden. Om correct te kunnen oordelen over de jaarlijkse statistieken in verband met de controles denk ik dat men ze in de juiste context moet plaatsen. Ik heb een tabel bij waarmee ik u het aantal veiligheidsondernemingen, het aantal agenten en het aantal geconstateerde inbreuken meer in detail kan bezorgen.

 

Wat de oorzaak van het bestaan van illegale firma’s aangaat, zoals in andere gereglementeerde sectoren kan het ook in deze sector heel lucratief zijn om gewoon de wettelijke regels naast zich neer te leggen. Illegale firma’s hebben altijd bestaan maar de verscherpte controles hebben gewoon tot meer vaststellingen van inbreuken geleid. Als men een controlecel aan het werk zet en het aantal controles gaat opvoeren, dan zal het resultaat zijn dat men het aantal vaststellingen en dus het aantal processen-verbaal ziet toenemen. Ik wil er nog eens de nadruk op leggen dat het voor het eerst is sinds 2007 dat er systematische terreincontroles worden uitgevoerd op plaatsen die voorheen minder aan bod kwamen, industriële sites en plaatsen waar bewakingsopdrachten van korte duur plaatsvinden zoals bijvoorbeeld in het raam van evenementen en concerten. Verder worden er ook nog altijd veel inbreuken vastgesteld in het portiersmilieu. Soms functioneren ondernemingen en personen van wie de vergunning geweigerd of ingetrokken werd toch in een illegale vorm verder als portier.

 

Elke vastgestelde inbreuk krijgt altijd een effectief gevolg. Naargelang de concrete omstandigheden van het dossier en de ernst van de inbreuk wordt er een waarschuwing gegeven, een minnelijke schikking voorgesteld of een boete opgelegd. Er gebeurt dus altijd iets, gaande van waarschuwing over minnelijke schikking tot boete. Als er herhaling in het spel is binnen de drie jaar, dan wordt het boetebedrag altijd verdubbeld. Indien het een vergunde onderneming betreft, kan ik de vergunning uiteraard ook schorsen of intrekken. Ik kan u geen concrete cijfers geven omtrent de gevallen van herhaling omdat hierover geen statistieken worden bijgehouden. Volgens mijn diensten gaat het echter om enkele gevallen. Hiermee wordt rekening gehouden bij de bepaling van de sanctie.

 

Le président: La question n° 4792 de Mme Josée Lejeune est transformée en question écrite.

 

18.03  Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de minister, ik wil toch nog even terugkomen op de verscherpte controles. Als ik het goed voorheb, hebt u in totaal een veertigtal controleurs dat zich daarmee belast en waarvan zeven effectief controles op het terrein doen. Ik denk dus dat we toch eens de activering van het hele team moeten nagaan en echt nog wel opdrijven. Het is noch in het belang van de sector, noch in het belang van de overheid in het algemeen, dat de verkeerde praktijken kunnen blijven bestaan. Daarom denk ik dat het van belang is dat die mensen worden geactiveerd en dat de terreincontroles effectief opgevoerd worden.

 

18.04 Minister Patrick Dewael: Daar ben ik het mee eens, en dat doen we ook.

 

18.05  Robert Van de Velde (LDD): In een tweede fase moeten dergelijke ondernemingen er ook uit gehaald worden. Enkel het geven van geldboetes is, zo zegt u zelf, lucratief, omdat die ondernemingen zonder vergunning of zonder bijdragen hun activiteiten ontplooien. Ik heb geen zicht op de hoogte van de geldboetes op dit moment, maar als u spreekt over geldboetes, terwijl het al om een lucratieve activiteit gaat, dan zullen die geldboetes het gewenste effect missen.

 

Vandaar ook mijn vraag of er tegen de zaakvoerders niet wordt opgetreden. Op dat moment wordt iemand, in plaats van een geldboete te geven, eerder persoonlijk aangepakt, ook als ondernemer, omdat hij in overtreding is. Dat moet volgens mij perfect kunnen.

 

18.06 Minister Patrick Dewael: Mijnheer Van de Velde, ik zal u die cijfers nog bezorgen. Ik denk dat die u ook nog wat meer inzicht kunnen verschaffen.

 

Ik ben het met u eens dat we het aantal controles moeten opvoeren. Wat de vergunning aangaat, heb ik gesproken over boetes, maar de mogelijkheid kan er ook in bestaan dat de vergunning wordt ingetrokken.

 

18.07  Robert Van de Velde (LDD): Dat is mogelijk voor de vergunde ondernemers, maar er is ook een aantal dat niet vergund is.

 

18.08 Minister Patrick Dewael: Als ze niet vergund zijn, dan zijn ze illegaal.

 

18.09  Robert Van de Velde (LDD): Ja, maar dat is juist ook de essentie van de vraag. U zegt dat er honderdeenentwintig illegale bewakingsfirma's zijn. Mijnheer de minister, dat cijfer van honderdeenentwintig illegale bewakingsfirma's staat in uw rapport.

 

18.10 Minister Patrick Dewael: Mijnheer Van de Velde, dan zitten we wel op een ander terrein. Het gaat dan over personen die zich kenbaar maken met een valse identiteit, of wat dan ook, en dan zitten we in de strafrechterlijke sfeer.

 

Ik spreek u alleen maar over datgene wat ik kan doen tegenover mensen die niet voldoende zijn opgeleid of die helemaal geen opleiding hebben gekregen.

 

18.11  Robert Van de Velde (LDD): Binnen de vergunde sector?

 

18.12 Minister Patrick Dewael: Ja, binnen de vergunde sector.

 

18.13  Robert Van de Velde (LDD): Die honderdeenentwintig firma's komen dus uit de vergunde sector. Moet ik dat zo begrijpen?

 

18.14 Minister Patrick Dewael: Ja.

 

18.15  Robert Van de Velde (LDD): Goed, dan weet ik voldoende.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

19 Vraag van de heer Robert Van de Velde aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de beleidsnota rond private veiligheidsfirma's en veiligheidsdiensten" (nr. 4762)

19 Question de M. Robert Van de Velde au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la note politique au sujet des entreprises de sécurité et des services de sécurité privés" (n° 4762)

 

19.01  Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de minister, (…) rond private veiligheidsfirma’s en veiligheidsdiensten. U zegt dat u verder wenst te opereren in de richting die nu aangehouden wordt, met de psychotechnische proeven, die onder andere door Selor worden afgenomen, om op die manier de kwaliteit van de opleiding te verhogen. Ik zie eerlijk gezegd het verband niet helemaal.

 

Wat de opleiding op dit moment betreft, uzelf erkent en vergunt de opleidingsscholen, de lesgevers en de cursussen. Waarom worden precies de juridische vakken apart in de handen van Selor gelegd? Kunt u mij zeggen hoeveel examens Selor in dat verband tot nog toe heeft afgenomen? Wat was het slaagpercentage?

U spreekt ook over harmonisering. Als ik de beleidsnota tussen de lijnen lees, dan hebt u ofwel geen vertrouwen in de opleidingsscholen, ofwel vindt u dat ze slecht werk leveren. Als u vindt dat ze slecht werk leveren, dan moeten wij eens kijken naar het aantal syllabi van rechtsvakken dat u afgekeurd hebt. Hebt u inbreuken tegen examens vastgesteld? Zijn er ter correctie officiële stappen naar die opleidingsscholen genomen? Wordt dat opgevolgd? Zo ja, kunt u daarvan de bewijzen tonen? Het lijkt mij een zeer emotionele beslissing. Het gaat eigenlijk, u weet dat ook, essentieel om de wet op de veiligheidsfirma’s, die in dat vak wordt uitgelegd.

 

Mijnheer de minister, hoeveel zijn er geslaagd? Wat hebt u op dit moment tegen de opleiding in de scholen?

 

19.02 Minister Patrick Dewael: Dit gaat natuurlijk voor een stuk over de discussie van de beleidsnota, die wij in de commissie al gevoerd hebben, maar ik zal toch ingaan op een aantal van uw concrete vragen.

 

Ten eerste, om de ernst en de kwaliteit van de opleidingen beter te kunnen garanderen, werd beslist om de organisatie van de opleiding in handen te laten van private opleidingsinstellingen, maar de examinering van de rechtsvakken effectief aan Selor toe te vertrouwen. Uit controles op het terrein en contacten met klanten was gebleken dat de concurrentie tussen verschillende commercieel ingestelde scholen tot een neerwaartse kwaliteitsspiraal leidde. Sommige profileerden zich als een gemakkelijke school, om meer cursisten aan te trekken. Tevens circuleerden tal van geruchten over onregelmatigheden, zoals het arrangeren van diploma’s, het op voorhand verstrekken van vragen en het achteraf wijzigen van examencijfers. Dat zijn toestanden die niet te controleren waren, omdat zowel docenten, scholen als cursisten er belang bij hadden daarover veeleer geen commentaar te geven.

 

Dat kon niet langer worden getolereerd. Om te voorkomen dat veiligheids- en bewakingsagenten hun bevoegdheden te buiten gaan, is het essentieel dat ze een goede kennis hebben van de juridische context waarbinnen ze werken, namelijk welke de rechten, de plichten en de bevoegdheden zijn. Daarom heb ik de examinering van de rechtsvakken aan Selor toevertrouwd.

 

Terwijl de examenresultaten voor de veiligheidsagenten van de openbare vervoersmaatschappij zeer goed zijn, zijn de eerste resultaten voor de bewakingsagenten voorlopig ondermaats. Tot nu toe heeft Selor een tiental examens afgenomen. De slaagpercentages in de eerste zittijd variëren van 7% tot 80%. Momenteel wordt in overleg met de sector nagegaan hoe hieraan kan worden geremedieerd.

 

Toezicht en controle op de kwaliteit van de cursussen en de docenten verloopt proactief in het kader van de procedure tot erkenning van de scholen en de opleiding. De administratie controleert de inhoud van de cursussen en de kwalificatie van de lesgevers en brengt daarover verslag uit aan de commissie Opleiding. Op basis van de opmerkingen, geformuleerd door de commissie, krijgt de betrokken instelling een verbetermogelijkheid. Na kennisname van de correcties verstrekt de commissie mij advies aangaande de erkenningsaanvragen.

 

In 2007 werden er 221 cursussen eenmaal en 64 tweemaal gecontroleerd. 44 cursussen hadden betrekking op juridische vakken. Er werden 7 opleidingsinstellingen erkend voor de basisopleiding, terwijl er 2 werden geweigerd. 7 opleidingsinstellingen werden erkend voor gespecialiseerde opleidingen. Er zijn nu nog 18 dossiers in behandeling.

 

Er bestaan geen statistieken over het aantal dossiers dat werd behandeld in de jaren 2004, 2005 en 2006.

 

De desbetreffende correspondentie tussen mijn diensten en de scholen is omvangrijk en illustreert de toepassing van wat ik net heb uiteengezet. Ik vind het dan ook niet nuttig om ze u te bezorgen.

 

19.03  Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de minister, ik denk dat het inderdaad niet noodzakelijk is om mij de correspondentie volledig te bezorgen. Ik denk wel dat dit deels een emotionele discussie is. Als wij kijken naar het beperkt aantal correcties dat u doorvoert, rijst de vraag of de controle op het terrein, ook van de opleidingsinstellingen, niet concreter moet gebeuren. Naar aanleiding van geruchten en arrangementen die zogezegd zouden bestaan een systeem gaan aanpassen, lijkt mij nogal drastisch. Ik denk dat het verstandig is om de scholen en de lesgevers op hun rechten en plichten te wijzen. Nu evolueren wij naar een overwicht aan juridische vakken. Ik denk dat de andere opleidingselementen voor de private veiligheidsagenten ook belangrijk zijn.

 

Blijkbaar is dat voor Binnenlandse Zaken niet zo belangrijk.

 

19.04 Minister Patrick Dewael: Integendeel. Dat is niet emotioneel. Als men indicaties heeft dat een aantal ondernemingen vanuit een commerciële reflex en in het kader van een zekere competitie ervoor zorgen dat men een neerwaartse kwaliteitsspiraal constateert, moet men een beslissing nemen. Het gaat toch om een belangrijke sector waaraan men toch wel hoge eisen mag stellen.

 

19.05  Robert Van de Velde (LDD): Terecht dat u dat aanpakt. Alleen denk ik dat uw methode niet meteen de juiste is.

 

Er is een volledig opleidingspakket. U haalt er een vak uit waarop een beoordeling wordt gemaakt alsof de rest van de opleiding niet telt. Met de lage slaagpercentages die er momenteel zijn, lijkt het alsof daaraan vroeger op de scholen niet voldoende aandacht werd besteed en alsof degenen die vroeger afstudeerden, niet goed waren opgeleid. Daar komt het eigenlijk op neer.

 

19.06 Minister Patrick Dewael: Dat is uw interpretatie. Ik zie alleen maar het grote contrast tussen bijvoorbeeld deze personen en degenen die examens afleggen in het kader van de veiligheidsdienst voor de openbaarvervoermaatschappijen. Waar is het probleem? Daar worden toch ook strenge garanties gevraagd?

 

Ik trek gewoon de lijn door. Bekijkt u even de cijfers van nabij. Er zijn zaken die niet langer door de beugel konden. Ik vind de geloofwaardigheid van die sector enorm belangrijk. Die sector kan alleen maar geloofwaardig zijn als men de zekerheid heeft dat de mensen die opereren, beantwoorden aan een aantal uitgangspunten inzake opleiding, vergunningen, enzovoort. Daarom verhogen wij het aantal controles om de rotte appels eruit te krijgen door, zoals u daarnet zei, vergunningen in te trekken en zware administratieve boetes op te leggen.

 

Men moet de lat ook hoog leggen wat de kwaliteit van de opleiding betreft. Ze moet niet te hoog liggen, maar men moet een aantal garanties krijgen en daar trek ik de lijn door die ik toepas bij veiligheidsondernemingen, bijvoorbeeld bij openbaarvervoermaatschappijen.

 

Laten wij de effecten van die maatregel nagaan in de toekomst. Ik denk dat de geloofwaardigheid van de sector voor alles staat.

 

Als u andere suggesties hebt, mag u ze mij overmaken en ik zal ze altijd graag in overweging nemen, want ik denk dat uw uitgangspunt hetzelfde is als het mijne, met name hoe men, complementair aan wat de politie doet, een private veiligheidssector kan krijgen die kwalitatief boven alle discussie verheven is.

 

19.07  Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de voorzitter, ik zal de vergadering niet langer rekken dan noodzakelijk. Ik dank de minister voor zijn antwoord.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

20 Question de M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la domiciliation de personnes dans des logements inadaptés" (n° 4830)

20 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "onaangepaste woningen die sommige personen als officiële woonplaats krijgen toegewezen" (nr. 4830)

 

20.01  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, une situation me semble assez contradictoire: il s'agit du fait que l'administration, en fonction de critères définis par les Régions, est obligée de domicilier des personnes "habitant" des lieux devenus insalubres ou insécurisés, en bref inhabitables.

 

Bien sûr, l'inscription au registre de l'état civil est une mesure administrative, mais je perçois une discordance entre l'obligation d'inscrire des citoyens et l'interdiction réglementaire d'y habiter, décidée par ordonnance du bourgmestre. Cette obligation d'inscription pousse ces gens à la domiciliation, puis ils restent et prolongent leur séjour illégal. Et parfois, ce ne sont pas des personnes qui endurent le plus de difficultés qui y habitent: certains souhaitent simplement vivre dans la marginalité.

 

Quelle réaction l'administration doit-elle adopter dans de tels cas?

Ne pensez-vous pas qu'une modification législative devrait intervenir en cette matière?

 

20.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collègue, deux propositions de loi sont actuellement pendantes au parlement et vont dans le sens que vous suggérez.

 

Elles visent notamment à interdire aux communes d'inscrire dans leurs registres de la population les personnes qui fixent leur résidence principale dans des logements dont l'occupation permanente n'est pas autorisée, et ce, pour des motifs de sécurité ou de salubrité, ou encore en raison d'un manque de confort.

 

Les registres de la population doivent refléter de la manière la plus exacte possible la situation des résidences effectives des personnes établies sur le territoire communal. L'inscription aux registres de la population est une simple mesure d'ordre administratif destinée à constater qu'une personne ou un ménage réside réellement à une adresse déterminée.

 

Une telle mesure n'emporte aucunement l'autorisation de fixer sa résidence principale dans un logement dont l'occupation à titre permanent n'est pas autorisée pour cause d'insécurité ou d'insalubrité. La réglementation prévoit un régime d'inscription provisoire pour les personnes qui s'installent dans de tels logements. L'inscription est effectuée à titre provisoire pour une période maximale de trois ans.

 

Si dans les trois mois à compter de l'inscription, la commune n'a pas entamé la procédure administrative prévue par la loi en vue de mettre fin à la situation irrégulière, par exemple par un arrêté communal déclarant le logement inhabitable pour cause d'insécurité ou d'insalubrité, l'inscription dans le registre devient définitive. Dans le cas où la commune a entamé cette procédure, l'inscription devient également définitive à la condition que, dans les trois ans à compter d'une inscription effectuée à titre provisoire, l'autorité judiciaire ou administrative n'ait pas pris les mesures destinées à mettre fin à la situation irrégulière.

 

La réglementation que je viens de commenter a été précisée dans ma circulaire du 15 mars 2006. Je signale que les personnes qui s'installent dans ces logements se trouvent souvent dans une situation sociale précaire. Refuser leur inscription dans les registres de la population ne ferait, selon moi, que les précariser davantage et aurait en outre pour effet d'entraîner leur "mort administrative". Autrement dit, je suis d'avis que ce n'est pas en interdisant aux communes de procéder à l'inscription de ces personnes dans leurs registres qu'on pourra lutter efficacement contre l'occupation de ces logements insalubres ou dangereux sur le plan de la sécurité.

 

20.03  Jean-Luc Crucke (MR): Dans un premier temps, je pensais dire au ministre qu'il ne me restait plus qu'à souhaiter que les propositions de loi deviennent des lois. Mais, après avoir entendu l'avis final du ministre, je crois que ce sera assez difficile.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

21 Questions jointes de

- Mme Valérie De Bue au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'exécution de la loi du 15 mai 2007 relative à la création de la fonction de gardien de la paix" (n° 4840)

- M. Xavier Baeselen au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'application de la loi du 15 mai 2007 relative à la création de la fonction de gardien de la paix" (n° 5011)

21 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Valérie De Bue aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de uitvoering van de wet van 15 mei 2007 tot instelling van de functie van gemeenschapswacht" (nr. 4840)

- de heer Xavier Baeselen aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de toepassing van de wet van 15 mei 2007 tot instelling van de functie van gemeenschapswacht" (nr. 5011)

 

21.01  Valérie De Bue (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, la loi du 15 mai 2007 relative à la création de la fonction de gardien de la paix prévoit la fixation, par voie d'arrêté royal, d’une série de modalités qui ont trait à la désignation des organismes de formation ainsi que des conditions relatives à la formation des gardiens de la paix.

 

Deux formations sont prévues pour les gardiens constatateurs: l’une est régie par l’arrêté royal du 5 décembre 2004 qui prévoit une formation de 40 heures; pour l’autre, à ma connaissance, aucun arrêté royal n’a encore été pris.

 

D'autres modalités comme les équipements, les méthodes et les procédures que les gardiens de la paix peuvent ou doivent utiliser dans l’exercice de leurs missions n’ont pas encore été fixées. Il en va de même pour le modèle de la tenue de travail et l’emblème des gardiens de la paix.

 

Enfin, la loi prévoit la possibilité pour les bourgmestres de retirer, à titre temporaire ou définitif, la carte d’identification des gardiens de la paix, les modalités de ce retrait devant être encadrées par une procédure à fixer par arrêté.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous me dire quand les arrêtés d’exécution prévus par la loi du 15 mai 2007 seront rédigés et promulgués? Quels seront les modèle et emblème permettant à la population d’identifier les gardiens de la paix?

 

21.02  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, je ne répèterai pas les propos très justes tenus par ma collègue.

 

Cependant, un point particulier – je ne me rappelle pas si je l’ai évoqué dans le texte de la question qui vous a été remis, monsieur le ministre – concerne les plus petites communes. Il s’agit de la question du relevé des taxes et redevances communales. Il semblerait en effet que les gardiens de la paix (qui regrouperont tous les agents communaux qui effectuent un certain nombre de relevés) ne pourront pas relever les taxes communales mais uniquement les redevances.

 

Cette situation pose problème en cas de règlement d’une taxe de stationnement pour zone bleue. Aujourd’hui, un certain nombre d’agents communaux font des relevés de ces taxes. Il est donc très facile pour la commune de procéder à l’enrôlement et de poursuivre, le cas échéant, via le receveur communal. Par contre, si la commune se voit obligée de transformer le règlement "taxes" en un règlement "redevances" les choses se compliqueront fortement. En effet, ce genre modification n’est pas évident. De plus, si la commune veut intenter des poursuites, elle sera obligée d’avoir recours à un avocat. Vous imaginez donc bien qu’elle n’entamera pas de telles poursuites pour une taxe de stationnement devenue redevance de stationnement de 25 euros. Il faut craindre que les honoraires de l’avocat dépassent de loin ce montant.

 

Monsieur le ministre, pourriez-vous nous dire si les futurs gardiens de la paix pourront relever les taxes? Si non, ne pensez-vous pas qu’il serait opportun de modifier la législation en la matière?

 

21.03  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, la loi du 15 mai 2007 pointe expressément les infractions aux règlements communaux en matière de redevances, et non de taxes. Pour le reste, il ne m'appartient pas de dire si les communes doivent adapter leur règlement; cela relève de la compétence de l'autorité communale et de la spécificité de la situation locale.

 

Dans le cadre de la loi précitée, un des objectifs majeurs était une démarcation de compétences très nette entre les fonctions de sécurité du secteur public policier, du secteur public non policier et du secteur privé. Cette loi limite donc logiquement l'exercice des compétences des gardiens de la paix à la voie publique et aux lieux publics, et ce par opposition au secteur de la sécurité privée.

 

Par ailleurs, les gardiens de la paix ont un rôle préventif par le biais d'une présence dissuasive. Cependant, n'ayant aucune compétence policière, ils ne peuvent constituer un service d'ordre. Les tâches des anciens APS Activa devaient, en principe, s'effectuer également sur la voie publique et dans les lieux publics.

 

Étant donné que la loi du 15 mai 2007 s'articule autour de la commune organisatrice, il est logique d'englober dans cette appellation le personnel mis à la disposition de la commune par une agence locale pour l'emploi ou une ASBL créée par ladite commune. Cela n'est pas le cas pour le personnel appartenant à une ASBL régionale.

 

On ne peut établir un lien entre le personnel d'une ASBL régionale et la commune. Le Conseil d'État a d'ailleurs formulé une remarque en ce sens. Par contre, si du personnel subsidié par un dispositif régional ou autre est mis à la disposition de la commune, il est considéré comme du personnel communal. Celui-ci peut dès lors être intégré au service des gardiens de la paix et tombe sous la loi sur les gardiens de la paix.

 

Par rapport à la tenue de travail et à la formation, je désire ajouter les éléments suivants. L'arrêté ministériel relatif à l'ensemble et à la tenue de travail sera prochainement transmis pour avis au Conseil d'État. Le Conseil consultatif des bourgmestres a formulé un avis positif sur cet arrêté. Les arrêtés royaux concernant la formation et la carte d'identification sont en voie de finalisation. Ceux-ci dépendront des modifications apportées à la loi du 15 mai 2007 dans le cadre du projet de loi portant des dispositions diverses. L'emblème est composé d'un symbole et de l'appellation "gardien de la paix".

 

Cet emblème est mauve sur les chemises, polos et t-shirts et est blanc sur les vestes, polars et casquettes mauves. Il sera visible et clairement identifiable par la population. En outre, les gardiens de la paix habilités à dresser des procès-verbaux auront la mention "constatateur" sur la manche pour que la population puisse les distinguer des gardiens de la paix qui n’ont pas cette compétence. Cela sera également mentionné sur leur carte d’identification qu’ils ont l’obligation de porter de manière visible.

 

Le mauve, comme vous le savez, est une couleur réservée à la prévention …

 

21.04  Xavier Baeselen (MR): (…)

 

21.05  Patrick Dewael, ministre: C’est effectivement aussi la couleur d’Anderlecht! J’espère que votre chef de file ne vous écoute pas!

 

21.06  Xavier Baeselen (MR): Je supporte le Standard!

 

21.07  Patrick Dewael, ministre: Tout de même! Vous y êtes obligé? Dans le cas contraire, vous n’êtes pas membre du parti!

 

Étant donné que les APS représentent en nombre un dispositif majeur tombant sous la loi "gardiens de la paix", il est tout à fait logique de reprendre cette couleur.

 

Pour être plus concret, j’ai ici quelques exemples de vêtements. Je peux demander à M. Houbrechts de les porter et de nous faire un petit défilé.

 

21.08  Valérie De Bue (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

En réalité, je relaie simplement les préoccupations sur le terrain. Dans ma commune, on est prêt; on a voté cette convention au conseil communal et on attend les modalités pour fonctionner.

 

J'ai bien pris note des projets en cours mais quand pensez-vous que nous pourrons disposer de ces informations? Dans 3 mois? Dans 6 mois?

 

21.09  Patrick Dewael, ministre: Comme je l'ai dit, on a remis un avis positif. Je ferai mon possible pour l'implémenter le plus rapidement possible. J'attendais cet avis. Nous en avons discuté longuement avec les bourgmestres. Cela peut donc aller vite.

 

21.10  Xavier Baeselen (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

Je reste inquiet sur cette problématique redevance/taxe. Par exemple, la Région bruxelloise va allouer des subsides pour engager du personnel. Si ce personnel ne peut pas effectuer le relevé de taxes, cela posera problème.

 

On peut se demander si relever des redevances relève d'une fonction de prévention. Je ne comprends pas très bien la distinction que l'on a voulu faire dans la loi entre redevance et taxe – et je ne sais pas si elle est pertinente. A priori, relever des redevances n'est pas nécessairement une mission de prévention.

 

21.11  Patrick Dewael, ministre: On en a discuté longuement lors de l'élaboration de la loi au sein de la commission et ce texte est le résultat de la volonté de tous les commissaires. Il est vrai que vous n'étiez pas encore là!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

22 Questions jointes de

- M. Jean-Jacques Flahaux au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'intervention des forces de police dans les gares" (n° 4846)

- M. André Perpète au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la sécurité sur le rail belge et la collaboration entre les services de police et Sécurail" (n° 4924)

22 Samengevoegde vragen van

- de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het optreden van de politie in de stations" (nr. 4846)

- de heer André Perpète aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de veiligheid op het Belgische spoorwegnet en de samenwerking tussen de politiediensten en Securail" (nr. 4924)

 

Le président: La question n° 4924 de M. Perpète est transformée en question écrite.

 

22.01  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je voudrais évoquer l'intervention des forces de police dans les gares. En conversant avec des agents de Securail, j'ai appris que le vendredi 18 avril, un accompagnateur de train avait été agressé au couteau par un jeune de Braine-le-Comte. J'ai appris par la même occasion que, quelques jours plus tard, le 21 avril, en gare de Tubize en Brabant wallon voisin, un accompagnateur avait été agressé par une trentaine de jeunes.

 

Face à cette situation croissante de dangerosité des usagers personnels de la SNCB, malgré la présence renforcée des agents de Securail, la police se retranche derrière le fait que la gare est un espace privé appartenant à la SNCB pour se déclarer non compétente pour y intervenir.

 

Monsieur le ministre, quelle est votre position face aux arguments présentés par les policiers? Quelles mesures vous est-il possible de prendre pour que les forces de police interviennent de manière préventive autant que coercitive dans les gares en appui aux agents de Securail déjà missionnés par la SNCB et aux caméras de surveillance à venir dans les gares pour celles qui ne sont pas encore installées?

 

22.02  Patrick Dewael, ministre: Cher collègue, ne connaissant pas vos sources, je ne peux entrer dans les détails. Peut-être pourriez-vous m'en dire davantage?

 

Bien entendu, la police est compétente pour intervenir de façon préventive et répressive à bord des trains et des gares de la SNCB. La répartition des tâches entre la police fédérale et la police locale a été établie dans une circulaire du 15 avril 2002. En outre, à la suite de l'inscription de Securail dans le nouveau cadre légal pour les services de sécurité, un protocole d'accord entre la police fédérale, les Chemins de fer et Securail a été signé le 30 novembre 2005. Ce protocole précise notamment qu'en cas d'incidents, le CIC provincial est contacté par le centre d'appel de la SNCB Holding. Donc, la SPC a convenu d'une procédure opérationnelle avec ces CIC, de sorte que l'intervention soit gérée de la meilleure manière, soit par elle-même, soit par la police locale concernée.

 

Le protocole entre la SPC et Securail contient en outre une série de procédures communes pour des incidents tels que les suicides sur le rail ou les alertes à la bombe. Dans la pratique, ces procédures sont généralement bien respectées, ce qui n'exclut pas que des problèmes ponctuels aient lieu. Dans ce cas, les directions de Securail et de la SPC analysent ces incidents et conviennent des mesures à prendre.

 

Je peux vous remettre un tableau avec les constats effectués ou plaintes actées par la SPC en 2007. Ce tableau, dont les chiffres bruts sont issus de la banque générale des données de la police intégrée, vous est présenté sur la base d'une analyse très détaillée par le commandement de la SPC. En effet, le tableau reprend, par circonscription de la SPC, les différentes catégories de faits et délits constatés. Il n'est pas possible de vous présenter les chiffres des 196 zones de police locale sous cette même forme, mais si vous le souhaitez, je peux vous fournir des chiffres globaux des constats de la police locale dans les gares et dans les trains belges.

 

Sur le terrain, la collaboration entre la SPC et Securail est généralement satisfaisante. Des réunions entre les responsables centraux et locaux des deux services se déroulent de façon régulière et des contacts quotidiens ont lieu dans le cadre de la préparation d'événements. En ce qui concerne la sécurité publique ou les transports spéciaux, depuis 2007, les transactions nationales visant la sécurisation des transports de personnes par rail ont été menées impliquant un grand nombre de services de police ainsi que Securail.

 

Les agressions contre les accompagnateurs de train font l'objet d'approches spécifiques avec les différents partenaires. L'augmentation à concurrence de 35 unités de l'effectif global de la police des chemins de fer, décidée par le gouvernement en octobre 2006, a permis d'accroître sensiblement le nombre de patrouilles à bord des trains, particulièrement sur certaines lignes à problème, depuis juillet 2007.

 

22.03  Jean-Jacques Flahaux (MR): Je confirme que les agents de Securail sont plus présents dans les gares et les trains. Cependant, il ne serait pas inutile qu'une nouvelle circulaire ou directive soit donnée aux zones de police pour qu'elles collaborent. Je suis moi-même président d'une zone de police qui couvre quatre communes, et systématiquement, nos policiers traînent les pieds quand on leur demande d'intervenir dans les gares.

 

Le type de délinquance qui s'y produit est souvent momentané: trois-quarts d'heure après, la situation est redevenue normale. Cela nécessite donc une intervention policière rapide. Or, que ce soit à Soignies qui fait partie de la zone, à Braine-le-Comte ou à Écaussinnes, l'antenne de la zone de police se trouve à moins de deux kilomètres de la gare. La police pourrait donc arriver rapidement, mais ils mettent toujours au moins une heure et demie.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 4852 de Mme Musin est transformée en question écrite.

 

23 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het voorstel van de minister van Volksgezondheid betreffende de bemanning van de 100-centrales" (nr. 4873)

23 Question de Mme Leen Dierick à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "la proposition de la ministre de la Santé publique concernant le personnel des centraux 100" (n° 4873)

 

23.01  Leen Dierick (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, wij waren verwonderd over de berichten in de media, waarbij de minister van Volksgezondheid aankondigde dat zij voor een betere stroomlijning van de noodoproepen verpleegkundigen en urgentieartsen wil inschakelen bij de centralisering en beantwoording van voornoemde noodoproepen.

 

De hele organisatie van het noodoproepsysteem, dat later het 112-nummer moet worden, heeft altijd al discussie opgeworpen. Het is in de hele zaak immers niet duidelijk wie waarvoor bevoegd is.

 

Het staat mij voor dat de minister van Binnenlandse Zaken voor voornoemde materie bevoegd is. Indien ik dat fout voorheb, zult u mij dat straks zeker melden.

 

Het concept van de neutrale call taker was er precies op gericht om in eerste instantie de call taking van de noodoproepen door operatoren te laten doen, die aansluitend de oproep naar de gewenste discipline zouden doorschakelen, hetzij naar de politiediensten hetzij naar de brandweerdiensten hetzij naar de medisch dringende hulpdiensten. Dat is de zogenaamde dispatching.

 

Op die manier kwam de call taker niet met gevoelige informatie in contact, wat trouwens een eis van het departement Volksgezondheid was.

 

Het agentschap behoort weliswaar tot de bevoegdheid van beide ministers. Het is ons echter niet precies duidelijk wie nu precies voor het uitvaardigen van de modaliteiten bevoegd is. In elk geval lijkt het ons aangewezen dat over de modaliteiten overleg tussen beide ministers is.

 

Daarom heb ik de volgende vragen.

 

Mijnheer de minister, werd over voornoemd initiatief van de minister van Volksgezondheid met u overlegd?

 

Wie is bevoegd voor de bemanning van de call takers?

 

Welke financiële gevolgen zal voormelde beslissing hebben? Werd bij de opmaak van de begroting met bedoelde beslissing rekening gehouden?

 

23.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid werken samen aan de realisatie – het kwam reeds even aan bod – van het Europees noodnummer 112. Ze doen dat in een federale beleidsgroep onder leiding van een voorzitter die hiervoor een mandaat van de regering heeft gekregen. Daarvoor werd een stappenplan uitgewerkt dat zich via fasen toespitst op het einddoel: de samenvoeging van alle oproepen 100 en 101 in het unieke noodnummer 112. De call taker zal de informatie die hij bekomt na bevraging van de oproeper aan de juiste dispatching doorgeven.

 

Bij de uitwerking van het project wordt tevens gewerkt aan de optimalisering van de werking van de noodcentrales. De plannen die door collega Onkelinx werden gecommuniceerd, houden daarmee verband. Specifiek met betrekking tot het onnodig uitsturen van ziekenwagens door de 100-centrales is het normaal dat de minister van Volksgezondheid de nodige initiatieven ontwikkelt, steeds natuurlijk in het kader van het gemeenschappelijk project 112. De bemanning en de call takers vallen eveneens onder dit gemeenschappelijk project.

 

Ik kan u daar nog meer informatie schriftelijk over bezorgen, maar voor de vragen over de financiële gevolgen moet ik u verwijzen naar collega Onkelinx, want die informatie kan ik u niet geven.

 

23.03  Leen Dierick (CD&V - N-VA): Bedankt voor de informatie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

24 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het onderscheppen van kinderpornokoeriers" (nr. 4874)

24 Question de Mme Leen Dierick au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'interception de passeurs de matériel pédopornographique" (n° 4874)

 

24.01  Leen Dierick (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, wij hebben vernomen dat de Nederlandse politiediensten hebben opgemerkt dat handelaren in kinderporno het internet steeds minder vertrouwen, omdat daarop veelvuldig politiecontroles worden uitgevoerd. Ze smokkelen tegenwoordig zelf hun foto’s over de landsgrenzen. De Nederlandse politie wil daar de strijd tegen aangaan. Vandaar dat zij risicotoeristen onderwerpen aan strengere controles. Zo moeten zij voortaan niet alleen hun paspoort tonen, maar ook alle geheugendragers die zij bij zich hebben, aan een controle onderwerpen. Dat kan gaan over USB-sticks, laptops, digitale camera’s, PDA’s en andere gegevensdragers.

 

Graag vernam ik of er ook in België door onze politiediensten dergelijke controles worden uitgevoerd. Indien niet, overweegt u dergelijke controleacties door de politiediensten? Bestaat hiervoor een wettelijk kader in ons land of is hiervoor specifiek wetgevend werk nodig?

 

24.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, dergelijke controles worden door de Belgische politiediensten al uitgevoerd. Dit gebeurt reeds op dit ogenblik.

 

De vraag of daarvoor specifiek wetgevend werk nodig is, kan ik niet beantwoorden, want daarvoor moet collega Vandeurzen van Justitie een initiatief nemen. Ik wil het wel eens met hem bekijken en overleggen. Naar mijn mening en ook volgens de politiediensten, volstaat het huidige wettelijke arsenaal. Artikel 383bis van het Strafwetboek inzake pornografie is, denk ik, voldoende breed gesteld om ook moderne instrumenten, zoals USB-sleutels of digitale camera’s te kunnen omvatten.

 

Volgens de inschatting van de politie volstaat het huidige wetgevend arsenaal, maar ik doe daar voor de rest geen eed op. Ik denk dat eens met collega Vandeurzen moet worden bekeken of eventueel aanvullende wetgevende initiatieven nodig zijn om een en ander te kunnen verfijnen.

 

24.03  Leen Dierick (CD&V - N-VA): Dank u voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: Les questions nos 4881 et 4882 de M. Arens sont reportées à sa demande. La question n° 4884 de M. Terwingen et la question n° 4897 de Mme Galant sont transformées en questions écrites. Mme Kitir n’étant pas présente et n'étant pas excusée, sa question n° 4902 est reportée. La question n° 4925 de M. Van Grootenbrulle est transformée en question écrite.

 

25 Question de M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'information de la population en situation d'urgence" (n° 4966)

25 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het informeren van de bevolking bij een noodsituatie" (nr. 4966)

 

25.01  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, j'ai lu dans un communiqué de presse du SPF Intérieur que, le 24 avril dernier, la Direction générale "Centre de crise" et les médias audiovisuels avaient signé un accord relatif à la transmission de messages urgents par ces derniers lors de situations d'urgence.

 

Depuis que j'ai moi-même vécu un incident Seveso dans ma commune, je suis devenu plus attentif à cette question. Il s'agit de la discipline 5, à savoir l'information à destination de la population qui doit, dans les meilleurs délais, délivrer des renseignements exacts.

 

Monsieur le ministre, quelle est la teneur de cet accord et quelles en sont les modalités? Quelle est la place réservée à l'agence Belga?

 

25.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, afin d'informer au mieux la population en situation d'urgence, différents médias audiovisuels belges ont signé un accord le jeudi 24 avril 2008 au centre de crise. Le texte porte sur la transmission par les médias de messages urgents en situation d'urgence. Il souligne un objectif commun: transmettre à la population des informations qui pourraient lui être vitales. Le centre de crise est responsable de la planification d'urgence et de la gestion de crise au niveau national.

 

La communication de crise fait partie d'une gestion optimale de toute situation d'urgence. Outre les services de l'Intérieur, responsables de la planification d'urgence et de la gestion de crise en Belgique, les onze gouverneurs de provinces et de l'arrondissement administratif de Bruxelles-Capitale pourront également, dans le cadre de leur mission de gestion de crise, bénéficier du partenariat. L'ensemble des médias belges signataires s'engagent, à travers ce partenariat, à aider les autorités par la diffusion, dans les plus brefs délais, des messages urgents et recommandations officielles et ce, à titre gratuit.

 

En retour, les médias obtiennent la garantie quant à la véracité et à la fiabilité de l'information et de sa source. Concrètement, les autorités compétentes transmettent les messages urgents au moyen d'un système informatisé dénommé "Crisis Alert", comparable au dispositif "Belga Direct". Ce service en ligne a été mis sur pied par l'agence de presse Belga. Les médias reçoivent directement au sein de leur rédaction ou permanence accessible 24 heures sur 24 un mail clairement identifié, qui reprend le message urgent sous la forme d'un texte continu.

 

L'accord prévoit également une application supplémentaire qui reste toutefois encore à développer par l'agence de presse Belga. L'envoi simultané du SMS aux rédacteurs en chef les informe d'un message urgent à diffuser à la population.

 

En juillet 2007, la DG "Centre de crise" a rédigé et diffusé un guide sur la communication de crise à l'intention de toutes les communes et provinces du pays. Une troisième formation en communication de crise sera de nouveau organisée dans le courant du second semestre 2008, à destination des responsables communaux et provinciaux. Par ailleurs, la mise sur pied d'un call center fédéral de crise est également en voie de concrétisation.

 

25.03  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse. Je pense qu'il s'agit d'un accord heureux. Je ne l'avais pas demandé dans ma question mais il serait peut-être utile de communiquer la liste des médias qui sont visés et de dire si les télévisions régionales sont concernées.

 

Je ne peux que me réjouir de cette formation en communication qui va voir le jour; il serait intéressant d'y inclure non seulement les communes et les provinces mais également les journalistes. Pour l'avoir vécu sur le terrain, je pense que certains journalistes, lorsqu'ils sont trop impliqués dans un événement, par exemple parce qu'ils habitent aux alentours, finissent par ne plus mesurer les risques.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

26 Samengevoegde vragen van

- de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het buitensporige politieoptreden tegen TAK-militanten op de gemeenteraad te Wezembeek-Oppem" (nr. 4980)

- de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het erg gewelddadige optreden van de politie tegen het Taalaktiecomitee in Wezembeek-Oppem" (nr. 5068)

26 Questions jointes de

- M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le caractère excessif de l'intervention de la police contre des militants du TAK lors du conseil communal de Wezembeek-Oppem" (n° 4980)

- M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'intervention particulièrement musclée de la police contre le Taalaktiecomitee à Wezembeek-Oppem." (n° 5068)

 

26.01  Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op maandag 14 april laatstleden voerden militanten van het Taal Aktie Komitee actie aan de gemeenteraad van Wezembeek-Oppem. Slechts enkele van hen werden toegelaten tot de raadszaal. De anderen moesten buiten wachten. Nochtans is de gemeenteraadszitting in principe openbaar voor iedereen. Eens binnen maakte deze groep haar protest duidelijk waarna de actievoerders administratief aangehouden werden.

 

Wat meer significant is, is het feit dat de groep die buiten stond blijkbaar zonder concrete aanleiding werd aangehouden. Hoewel ze gewoon enkele affiches vasthielden en op geen enkel moment een gevaar betekenden voor de openbare orde gingen de ordediensten bij deze arrestaties bijzonder driest te werk. Verschillende actievoerders liepen daarbij lichte verwondingen op maar een van hen werd vier dagen arbeidsongeschikt verklaard.

 

Mijn vragen aan u, mijnheer de minister, zijn de volgende. Waarom werd dergelijk buitensporig geweld gebruikt bij de aanhouding van deze actievoerders? Is het aanhouden van vreedzame betogers niet in strijd met het recht op vrije meningsuiting?

 

26.02  Bart Laeremans (Vlaams Belang): De feiten zijn zonet vermeld. Ook wij waren bijzonder verbaasd over de wijze waarop men hier is te werk gegaan. Als mensen de rust en orde tijdens een gemeenteraad verstoren, is het begrijpelijk dat men wordt aangehouden. Ik heb dit zelf ook al meegemaakt. Wie het uitlokt, wordt aangehouden. Dat is begrijpelijk en daar hebben wij ook weinig vragen bij.

 

Wanneer mensen daarentegen niet in de raadszaal binnen mogen en gewoon buiten gebruik maken van hun recht om te manifesteren maar voor het overige niets verstoren of verhinderen dan is het al jarenlang de gewoonte dat de politie niet hardhandig optreedt en die mensen ongemoeid laat. Er is op dat vlak een hele evolutie afgelegd in vergelijking met 20 of 30 jaar geleden. Vroeger werd iedereen stevig aangepakt met de handboeien maar dat is al lang vervlogen tijd. Men pakt dit veel verstandiger en met veel meer respect voor de rechten van de burgers aan. In dit geval deed men dit niet en is men er op een zeer agressieve manier ingevlogen. Men heeft mensen verwond en bepaalde mensen werden zelfs voor een week werkonbekwaam geslagen. Een en ander is wellicht te wijten aan het feit dat zij die verantwoordelijk waren voor de operatie anderen waren dan zij die zich normaal bezighouden met de toch erg vreedzame acties van het Taal Aktie Komitee.

 

Mijn vragen, mijnheer de minister. Kan u meedelen wat de reden was voor dit ongewone en volstrekt overbodige geweld? Wie had de leiding over de actie, de lokale of de federale politie? Klopt het dat de gebruikelijke mensen van de federale gerechtelijke politie, die vertrouwd zijn met communautaire acties en de actievoerders, niet aanwezig waren? Hoe verklaart u dat?

 

26.03 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, 25 TAK-manifestanten hebben op 14 april de zitting van de gemeenteraad van Wezembeek-Oppem willen bijwonen. Door de politie werd een delegatie van zes betogers toegelaten tot de raadzaal.

 

Een administratieve aanhouding is mogelijk ingeval van verstoring van de openbare orde. Het is aan de lokale politie, die de leiding had van de ordediensten, om dat te beoordelen volgens de richtlijnen van de burgemeester. Ik kan dus niet beoordelen of deze aanhoudingen al dan niet volgens de regels van de kunst gebeurden en of uw beweringen van “buitensporig geweld ten aanzien van vreedzame betogers” correct is. Dat kan ik niet beoordelen.

 

Volgens mijn informatie werd rond 20.00 uur na herhaalde moeilijkheden in en buiten de raadzaal overgegaan tot de administratieve aanhouding van de betogers. Bij één betoger werd door zijn hevig verzet gebruikgemaakt van het zetten van een been- en armklem. Alle betogers werden verzameld in een arrestantenbus op het Europaplein. Het aanbod van medische verzorging werd door iedereen geweigerd. Eén politie-inspecteur liep kwetsuren op en was zes dagen werkonbekwaam.

 

De ordedienst stond onder leiding van, ik zei het reeds, de lokale politie. De weerspannige arrestant werd voorgeleid door een arrestatieteam van de federale politie.

 

26.04  Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, met onze vraag hadden wij ook geen probleem met de mensen die in de gemeenteraadzaal binnengelaten zijn en daar waarschijnlijk wat luidruchtig geweest zijn en daardoor administratief voorgeleid werden. Dat behoort tot het spel van kat en muis dat meestal met die acties gepaard gaat.

 

Het gaat ons veeleer over het aanhouden van de mensen die buiten op de normale manier stonden te manifesteren en die bijzonder hardhandig werden aangepakt. Een iemand daarvan is arbeidsongeschikt.

 

Toevallig of niet, maar de zaterdag voor acht dagen was er nog een actie van het Taalactiecomitee in het Brusselse. Die mensen werden ook opgepakt. Ik ben daarheen gegaan om te gaan bemiddelen. Wij hebben toen een gesprek kunnen voeren met de dienstdoende politiecommandant – ik denk dat het de commandant was. Die zei dat zij met de mensen van het Taalactiecomitee nooit last hebben, dat zij eigenlijk een goede relatie met hen hebben, dat die mannen hun actie doen en weten dat ze in overtreding zijn; dat zij die personen de bus laten instappen, dat zij hen administratief voorleiden, waarna zij hen vrijlaten en dat dit een zeer rustige en bijna standaardmanier van werken is.

 

Ik vraag mij af of het verstandig is van de politie om in dergelijke omstandigheden geweld te gebruiken. Volgens mij is dat zeer onverstandig.

 

26.05  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Ik kan mij aansluiten bij wat zonet werd gezegd. Mij werd diezelfde zaterdag hetzelfde gezegd. Normaal zijn er inderdaad perfecte afspraken te maken met de mensen van het Taalactiecomitee, die ook worden nageleefd. Ik heb ook begrepen dat de manifestatie, voor zover er een was, buiten gebeurde. Men heeft even een toertje gemaakt, maar men stond allang terug op het plein. De manifestatie was volledig afgelopen. Zonder enige ernstige reden is men er ingevlogen. Volgens mijn informatie is dat eigenlijk omdat degenen die gebruikelijk onderhandelen en spreken met de leden van het Taalactiecomitee, namelijk de mensen van de federale gerechtelijke politie, er niet bij waren.

 

Ik zou willen vragen, mijnheer de minister, dat men daar de nodige alertheid voor heeft en dat men mensen met enige deskundigheid daarbij betrokken houdt en dat men de juiste man op de juiste plaats zet bij zulke acties, zodat zulke onnozele overbodige incidenten waarbij gewonden vallen en waarbij er heel wat schade is voorkomen worden in de toekomst. Ik hoop dat u ter zake de nodige instructies geeft aan de politiediensten.

 

26.06 Minister Patrick Dewael: Het gaat niet meer om de rijkswacht van vroeger. Er is iets veranderd sinds de politiehervorming. Er zijn zonale politieverantwoordelijken die optreden. De federale politie komt alleen, bijkomend, op vraag van de betrokken autoriteiten, voor gespecialiseerde acties.

 

U stelt mij constant vragen alsof ik overal in het land moet beslissen wie waar naartoe moet en er wat moet doen, op welke manier, enzovoort. Zo werkt het niet meer. Hebt u heimwee naar de rijkswacht van vroeger?

 

26.07  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Absoluut niet, mijnheer de minister.

 

26.08 Minister Patrick Dewael: En de minister zou het best de baas zijn van de rijkswacht?

 

26.09  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Nee, zeker niet

 

26.10 Minister Patrick Dewael: (…)

 

26.11  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Absoluut niet. Dat is de zaak niet.

 

Degenen met wie wij gesproken hebben in Anderlecht, bij die tweede actie, zijn van de federale gerechtelijke politie. Die werken normaal op een diligente en verstandige manier samen met de lokale politie. Zij weten tot waar zij kunnen gaan en wat de afspraken zijn. De lokale politie voert uit wat er gezegd wordt en leeft dat allemaal goed na. Hier is dat niet gebeurd omdat die specifieke mensen van de federale gerechtelijke politie daar afwezig waren.

 

Mijn enige vraag is om aan de politie het signaal te geven dat bij dat soort acties dezelfde mensen, die op het terrein de knowhow hebben om te weten met wie zij omgaan, erbij betrokken blijven.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 5000 de Mme Schyns est reportée, à sa demande.

 

27 Question de M. Olivier Maingain au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'emploi des langues dans le cadre des règlements de perception immédiate des amendes suite aux infractions de roulage" (n° 5008)

27 Vraag van de heer Olivier Maingain aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het gebruik van de talen bij de onmiddellijke inning van boetes na verkeersovertredingen" (nr. 5008)

 

27.01  Olivier Maingain (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je me permettrai de poser mes deux questions l'une après l'autre, avec l'accord de mon collègue Flahaux, que je remercie.

 

Le premier problème consiste en l'emploi des langues dans le cadre des règlements de perception immédiate en matière d'infractions de roulage. Il n'est pas nouveau puisque déjà évoqué en d'autres commissions.

 

En vertu d'un arrêté royal du 14 mars 2006, La Poste est habilitée à adresser des invitations à payer relatives aux perceptions immédiates pour des infractions au Code de la route sur la base des données fournies par la police. J'ai reçu plusieurs témoignages – je dispose donc de preuves matérielles – selon lesquels des personnes connues comme étant de langue française par les services concernés, ayant d'ailleurs reçu un pro justitia en français, notamment sur l'initiative d'agents ou d'inspecteurs de zones de police bruxelloises, ont néanmoins reçu l'invitation à payer de La Poste en langue néerlandaise.

 

Peut-être la situation inverse existe-elle également, mais elle serait tout aussi inacceptable. Pour moi, chacun doit être traité dans sa langue: il ne s'agit pas exclusivement d'un problème du français vers le néerlandais ou du néerlandais vers le français, mais du problème de l'emploi correct des langues vis-à-vis des destinataires de ces invitations à payer.

 

Dans une réponse, M. Vandeurzen avait laissé entendre que l'affaire n'était pas de sa compétence mais de la vôtre, qu'il appartiendrait plus particulièrement au service télématique de la police fédérale de veiller à transmettre les informations correctes aux services de La Poste: ce serait bien un programme informatique géré par ce service qui communique les informations utiles.

 

Est-il confirmé que c'est un service de la police fédérale qui est chargé de la transmission des données aux services de La Poste?

Ce service tient-il compte du respect de l'emploi des langues en matière administrative?

Une évaluation a-t-elle été réalisée au sein de ce service?

Quelles directives seront-elles, le cas échéant, données à ce service afin de veiller au respect de l'appartenance linguistique des justiciables concernés?

 

27.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chers collègues, d'abord, je fais référence aux réponses que j'ai déjà formulées concernant cette problématique.

 

La Poste opère effectivement sur base de données fournies par la police fédérale. Les règles pour la rédaction des perceptions immédiates ont été fixées sur base d'un avis de la Commission permanente de contrôle linguistique. Pour toute infraction constatée sur le territoire de la Région flamande, les documents sont rédigés en néerlandais; pour toute infraction constatée sur le territoire de la Région wallonne, ils le sont en français; pour toute infraction constatée sur le territoire de la Région bruxelloise, quand le contrevenant est intercepté, les documents sont rédigés dans la langue du contrevenant, mais si la perception immédiate est rédigée au rôle, les documents sont rédigés dans la langue de l'inscription du véhicule auprès de la DIV.

 

De cette façon, la loi sur l'emploi des langues en matière judiciaire est pleinement respectée. Ainsi, il est possible qu'un document soit rédigé dans une autre langue que la langue maternelle du contrevenant. Le contrevenant peut alors réagir, comme l'a en effet proposé le ministre de la Justice.

 

Dès lors, à l'heure actuelle, on n'a pas l'intention de revoir le mode de travail ni d'édicter de nouvelles directives.

 

Nous ne pouvons pas oublier que ce système par virement via La Poste remplaçait le système archaïque des timbres de contravention. Je crois que je ne dois pas vous convaincre des avantages de la suppression de ce système.

 

27.03  Olivier Maingain (MR): Monsieur le ministre, premièrement, ce qui est en discussion, ce n'est pas le mode de perception mais le document administratif et l'emploi des langues pour ce document administratif car l'invitation à payer n'est plus un acte judiciaire mais un acte soumis à la loi sur l'emploi des langues en matière administrative. Le pro justitia est soumis à la loi sur l'emploi des langues en matière judiciaire mais pas l'invitation à payer.

 

C'est d'ailleurs la raison pour laquelle la Commission permanente de contrôle sur l'emploi des langues en matière administrative a émis un avis car elle n'est pas compétente pour l'application de la loi sur l'emploi des langues en matière judiciaire.

 

Deuxièmement, vous faites référence aux Régions wallonne, flamande et bruxelloise. C'est plutôt les régions linguistiques qui sont concernées par l'application des lois et des arrêtés en tenant compte bien entendu du régime spécifique des communes à statut linguistique spécial.

 

Je retiens que vous avez la volonté de faire respecter la loi sur l'emploi des langues en matière administrative.

 

Dès lors, vos services étant amenés à connaître la langue du destinataire – c'est d'ailleurs une obligation pour eux –, il y a tout simplement lieu de respecter la langue du destinataire quelle qu'elle soit, que ce soit le français ou le néerlandais. Je compte sur votre vigilance. Je ne manquerai pas de vous transmettre les cas que je recevrai.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Je précise que la question n° 5011 de M. Baeselen a été traitée au point 24 de l'agenda.

 

28 Question de M. Olivier Maingain au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'emploi des langues dans les convocations pour le renouvellement des cartes d'identité et l'obtention de nouvelles cartes dans les communes à régime linguistique spécial" (n° 5036)

28 Vraag van de heer Olivier Maingain aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het taalgebruik in de oproepingsbrieven voor de hernieuwing van de identiteitskaarten en het verkrijgen van nieuwe identiteitskaarten in de gemeenten met een bijzondere taalregeling" (nr. 5036)

 

28.01  Olivier Maingain (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je reviens sur l'éternel problème de l'emploi des langues dans les convocations pour le renouvellement des cartes d'identité et l'obtention de nouvelles cartes dans les communes à régime linguistique spécial. Cette question avait été évoquée antérieurement en commission, notamment le 14 novembre dernier, mais un fait nouveau est intervenu et nécessite que l'on se penche à nouveau sur cette question.

 

Vous avez clairement indiqué dans votre réponse à la Chambre, le 14 novembre dernier, que la convocation pour le renouvellement des cartes d'identité était, conformément à la loi sur l'emploi des langues en matière administrative (art. 41 §1er), un rapport entre un service central et un particulier et que donc, il y avait lieu de tenir compte de la langue de la personne concernée pour déterminer la langue en usage pour la convocation relative au renouvellement des cartes d'identité.

 

Or, le ministre flamand des Affaires intérieures, M. Keulen, vient d'adresser une lettre circulaire aux collèges des six communes périphériques, par laquelle il enjoint que les convocations adressées aux habitants de ces communes pour le renouvellement et l'obtention de nouvelles cartes d'identité soient, à l'instar des convocations électorales, adressées conformément à sa circulaire du 18 juillet 2005, que nous ne connaissons que trop bien.

 

À l'évidence, le ministre Keulen s'occupe de ce qui ne le regarde pas et de ce pour quoi il n'est pas compétent. Que je sache, il entre dans les attributions du ministre fédéral de l'Intérieur de vérifier la correcte application des lois concernant la délivrance des cartes d'identité, en ce compris le régime linguistique à appliquer à ces documents et aux convocations invitant les habitants à se présenter au service population des communes concernées.

 

L'article 6bis de la loi du 19 juillet 1991 sur les registres de la population et des cartes d'identité dispose que le fichier central des cartes d'identité contient, outre le numéro d'identification du registre national des personnes physiques, également la langue demandée pour l'émission de la carte d'identité. Il est donc conforme aux lois linguistiques que vos services adressent ses convocations dans la langue dont le particulier requiert l'emploi, à savoir soit le français, soit le néerlandais. Il n'est pas du ressort unique d'une Région, quelle qu'elle soit, d'intervenir dans le processus administratif concernant la délivrance de ces cartes d'identité.

 

Je suppose dès lors que vous voudrez bien confirmer que le ministre Keulen n'est pas compétent dans le cadre de cette procédure, qu'en conséquence, son invitation aux collèges des communes concernées n'a pas de fondement juridique et qu'il y a lieu de se conformer aux dispositions légales en vigueur, telles qu'elles ont toujours été correctement interprétées par vos services.

 

28.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collègue, j'ai effectivement déjà donné une réponse à ce sujet. Je confirme donc le point de vue que j'ai adopté devant votre commission le 14 novembre 2007.

 

L'article 41, §1 des lois sur l'emploi des langues en matière administrative coordonnées le 18 juillet 1966 a été correctement appliqué par mes services. L'article 25 des lois coordonnées précitées a également été respecté.

 

Si un citoyen reçoit une convocation pour le renouvellement de sa carte d'identité en français ou en néerlandais, et qu'il souhaite recevoir cette convocation dans l'autre langue, la commune imprimera une autre convocation établie dans la langue souhaitée. La nouvelle carte d'identité sera également établie dans la langue choisie par le citoyen.

 

Ce qui précède est donc conforme au prescrit de l'article 25 mentionné ci-dessus, qui stipule que les services locaux des communes périphériques utilisent la langue choisie par le citoyen, dans la mesure où il s'agit du français ou du néerlandais.

 

28.03  Olivier Maingain (MR): Ne croyez-vous pas qu'une circulaire à l'intention des communes concernées pour rappeler les dispositions concernées serait utile afin d'éviter toute controverse?

 

28.04  Patrick Dewael, ministre: Je crois que c'est assez clair.

 

28.05  Olivier Maingain (MR): Je peux donc envoyer votre réponse comme valant une circulaire personnelle?

 

28.06  Patrick Dewael, ministre: Vous allez envoyer des circulaires?

 

28.07  Olivier Maingain (MR): J'ai dit "personnelle".

 

28.08  Patrick Dewael, ministre: Comme un tract électoral…

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

29 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'agression de deux policiers à Morlanwelz" (n° 5012)

29 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de geweldpleging tegen twee politieagenten in Morlanwelz" (nr. 5012)

 

29.01  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, lors des "soumonces", la préparation du Carnaval de Morlanwelz, alors qu'ils portaient secours à une jeune dame, deux policiers en tenue ont été victimes d'une agression gratuite. Les agresseurs des fonctionnaires de police en question ont été, après comparution devant les magistrats le lendemain matin, relaxés dans l'attente d'une audience en correctionnelle le 18 février 2008. La violence des coups reçus par les deux agents (l'une a été violemment jetée au sol et frappée au visage, ce qui a entraîné des contusions à l'orbite gauche et plaie ouverte sur la partie interne de la lèvre inférieure, puis a reçu des coups sur la cage thoracique, heureusement amortis par le gilet pare-balles et l'autre a subi un écrasement du cartilage de la rotule) a nécessité leur mise en incapacité professionnelle.

 

Lors de la comparution devant le parquet de Charleroi, alors que l'avocat des deux policiers agressés demandait un report d'audience en attendant la vérification d'une possible incapacité permanente d'une des victimes, le représentant du parquet a ouvertement minimisé l'événement et ses conséquences physiques – je ne parle même pas des conséquences psychologiques – et ne s'est que fort disgrâcieusement rendu à la demande de l'avocat des plaignants suite à l'insistance de ce dernier. L'auteur des faits est ressorti libre et fier de cette décision.

 

Les deux policiers ont été choqués de voir le parquet et la justice ne pas sanctionner les jeunes coupables. Entre-temps, j'ai appris qu'il y avait eu une peine de cent heures et de quatre-vingts heures de travaux d'intérêt général. Le ministre de la Justice m'a répondu que ce n'était "pas mal". Du côté psychologique, je trouve qu'il est important que la peine soit intervenue rapidement.

 

Cela étant dit, après la récente multiplication d'agressions verbales et physiques à l'encontre d'agents de la STIB et de la SNCB, voici que nous en arrivons à voir les forces de l'ordre être la cible d'attaques de la part de jeunes sans que ces derniers soient jugés de manière exemplaire et dissuasive. Je ne parle même pas du problème d'enfermement en centres fermés.

 

Monsieur le ministre, quelles mesures comptez-vous prendre pour mettre vos agents de police à l'abri de telles agressions?

 

29.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collègue, vous comprendrez que je ne me prononcerai pas sur ce cas concret, ni sur la décision prise par le parquet. Je ne connais d'ailleurs pas assez les faits. En général, il est bien évident que nous pouvons attendre de la part de la justice une réaction rapide et une punition adaptée envers cette criminalité violente, surtout envers les actes de violence contre des fonctionnaires de police. Ce n'est pas seulement démotivant pour les services de police mais cela nuit également à leur autorité.

 

La criminalité violente a été explicitement reprise, comme vous le savez, comme priorité dans le plan national de sécurité 2008-2011 du gouvernement. Le ministère public s'y est aussi explicitement engagé et doit donc en faire une priorité dans sa politique de poursuites.

 

Cependant, il est clair que toutes les mesures de protection envisageables, aussi performantes qu'elles soient, ne pourront jamais empêcher des actes de violences isolés comme ceux commis à l’égard des représentants de la force publique. En fin de compte, la problématique dépasse la compétence de la police et de la justice. Comme je l'ai dit précédemment, la violence ne peut être tolérée. Mais il s’agit ici aussi d’une question de prévention, d’éducation, d’enseignement, de civisme, etc.

 

En ce qui me concerne, je souhaite, en collaboration avec les autorités locales, veiller à améliorer le fonctionnement du quartier, ce qui est primordial si l’on veut prévenir les actes de violence.

 

Enfin, les fonctionnaires de police qui, malgré tout, sont victimes de violence ou d’actes criminels peuvent compter sur l’aide judiciaire gratuite.

 

29.03  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, je partage largement votre position. Il est vrai qu’aujourd’hui le port de l’uniforme n’est plus dissuasif. Ce matin, une étude sur la situation en Grande-Bretagne a été publiée. Selon cette dernière, après l’installation de 4 millions de caméras, certains jeunes n’ont même plus le réflexe de prendre certaines précautions et ils ne voient aucun inconvénient à être filmés. Mais il s’agit là d’un problème sociétal plus général.

 

Il serait cependant intéressant que, dans un pays encore globalement préservé comme la Belgique, soit organisée une campagne concernant le respect dont on doit faire preuve à l’égard des pompiers, des policiers, etc.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Par souci d'efficacité, je transforme ma question n° 5050 en question écrite.

 

30 Question de M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le projet pilote 'La police de demain'" (n° 5061)

30 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het proefproject 'De politie van morgen'" (nr. 5061)

 

30.01  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, deux nouveaux bateaux ont été baptisés le 25 avril dernier à Anvers. Ce n'est pas l'objet de ma question, mais l'un d'eux fut baptisé par un élève de l'athénée de Lessines dans le cadre d'un projet qui avait vu le jour en octobre 2007, intitulé "La police de demain". Son but était de sensibiliser les jeunes aux métiers de la police et, dans une optique de recrutement, de les attirer vers cette profession.

 

Monsieur le ministre, un bilan de cette expérience pilote a-t-il été dressé? Sera-t-elle poursuivie, auquel cas d'autres athénées y seront-ils associés? Comment s'effectuera l'éventuelle sélection à cet effet?

 

30.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, au début du mois de septembre 2007, la police fédérale – et plus particulièrement la cellule "Prévention et éducation" – a dispensé une semaine de cours de sécurité routière à l'athénée royal de Lessines. Des échanges avec cet établissement ont fait apparaître le manque de connaissance de la police dans le chef de la jeunesse.

 

La police fédérale a dès lors conclu un partenariat avec cet athénée. L'objectif principal consiste à rendre mieux perceptible le rôle de la police dans la société et la diversité de ses métiers. Un second objectif est de susciter de nouvelles vocations.

 

Le projet-pilote "La police de demain" a donc officiellement vu le jour le 9 octobre 2007. Tous les rhétoriciens de l'athénée royal de Lessines, 49 élèves au total, ont été les invités privilégiés du comité de direction de la police fédérale et ont pu, à ses côtés, découvrir les différents services. Par la suite, différentes activités ont été planifiées: visite au centre canin, semaine de stage, etc. Le 25 avril, onze stagiaires ont représenté l'école lors de la cérémonie de baptême des deux bateaux de la police de navigation à Anvers. Une des élèves a d'ailleurs participé à l'un des deux baptêmes. D'autres activités sont encore prévues.

 

30.03  Jean-Luc Crucke (MR): Cela ne me dit pas si l'expérience pilote va se poursuivre.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Considérons par un même souci d'efficacité que M. Thiébaut a transformé sa question no 5092 en question écrite.

 

31 Vraag van de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "een eentalig Franstalig buurtonderzoek van de politie in de zone AMOW" (nr. 5067)

31 Question de M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "une enquête de quartier unilingue francophone réalisée par la police dans la zone AMOW" (n° 5067)

 

31.01  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in Wemmel werd vorige week een buurtonderzoek gevoerd waarbij enkele inspecteurs bus aan bus een eentalig Franstalige brief verspreidden. Na protest van een inwoner reageerde een politiecommissaris dat de inspecteurs de taalfaciliteiten over het hoofd hadden gezien. Dat is een heel merkwaardige uitleg, aangezien Wemmel een Nederlandstalige gemeente is met faciliteiten voor Franstaligen. Dat betekent dat alle documenten steeds in het Nederlands worden opgemaakt en dat er hoogstens een Franstalige vertaling kan worden verstrekt.

 

Kan de minister meedelen wat er hier is misgelopen? Hoe kan het dat hier initieel een Franstalig document werd opgemaakt? Welk initiatief werd genomen om een herhaling te voorkomen?

 

31.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, waarde collega, het betrof een buurtonderzoek op het grondgebied van Wemmel. Daarbij heeft de recherche van de lokale politie een formulier gebruikt recto in het Nederlands met verso de vertaling in het Frans. Er is iets misgelopen, waardoor de politiebeambten op stap waren met formulieren aan een zijde bedrukt. Zo zijn er mensen die een eentalig Frans formulier hebben gekregen. Het voorval, zo zegt men mij, berust op een menselijke fout. Men heeft mijn diensten verzekerd dat de dienstchef nauwlettender zal toezien, zodat zoiets zich niet meer kan herhalen.

 

31.03  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Ik hoop op een grotere alertheid.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.22 uur.

La réunion publique de commission est levée à 18.22 heures.