Gemeenschappelijke vergadering van de commissies voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging en van de homologe commissie van de Senaat	Réunion commune des commissions des Relations extérieures et de la Défense nationale et de la commission homologue du Sénat
van woensdag 30 april 2008 Voormiddag ______	du mercredi 30 avril 2008 Matin ______

De vergadering wordt geopend om 9.38 uur en voorgezeten door mevrouw Hilde Vautmans.

La séance est ouverte à 9.38 heures et présidée par Mme Hilde Vautmans.

François Roelants du Vivier, président: Madame la présidente, j'ai une question à vous poser sur l'organisation de nos travaux. J'ai été invité à remplacer la présidente de la commission des Relations extérieures pour coprésider, semble-t-il, une réunion commune de la Chambre et du Sénat à 9.30 heures avec un exposé de chacun des ministres, suivi d'une discussion. Je m'aperçois en arrivant ici qu'il s'agit plutôt d'une réunion de la Chambre avec des questions posées par les députés, ce qui est fort bien. Cependant, je souhaiterais savoir à quel moment le Sénat est invité à participer à la discussion.

Hilde Vautmans, voorzitter: Mijnheer Roelants du Vivier, ik nodig u graag uit om, als eerste ondervoorzitter, hier vooraan mee de vergadering voor te zitten.

De vragen van de parlementsleden werden geagendeerd omdat het natuurlijk zinloos zou zijn om hier vandaag het debat over Congo te voeren en tijdens een andere commissievergadering nog eens die vragen te agenderen.

Iedereen die het woord vraagt, krijgt gedurende een bepaalde tijd het woord. Ik zal proberen een mix te maken tussen interventies van Kamer en Senaat. Wij zullen de vragen niet overlopen in de volgorde dat zij werden geagendeerd. Wij gaan gewoon een parlementair debat voeren over het bezoek van onze drie ministers in Congo. Ik nodig u hierbij uit als medevoorzitter, mijnheer Roelants du Vivier. Ik was al aan het kijken waarom u hier niet vooraan was komen zitten.

Voorzitter: Hilde Vautmans.

Président: François Roelants du Vivier.

Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, inzake de werkzaamheden volg ik perfect wanneer u zegt dat wij de vragen niet gaan stellen maar één debat houden. Ik neem aan dat wij eerst gaan luisteren naar de drie ministers. Ze bezoeken hier Kabila niet. Wij kunnen de ministers samen ontvangen, als dat nog mag.

Maar ik wil vragen, conform de tradities van deze Kamer – die de jongste tijd al genoeg in het gedrang worden gebracht– toch rekening te houden met de volgorde van de ingediende vragen.

Hilde Vautmans, voorzitter: Ik zal naar best vermogen de sprekerslijst vastleggen, mijnheer Van den Eynde. Ondertussen is ook de minister van Landsverdediging aangekomen. Ik stel voor, collega’s, te beginnen met de uiteenzettingen van de ministers.

01 Uiteenzetting door de regering over de ministeriële zending naar de Democratische Republiek Congo en samengevoegde vragen van

- mevrouw Hilde Vautmans aan de minister van Landsverdediging over "de militaire samenwerking met de Democratische Republiek Congo" (nr. 4028)

- de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de arrestatie van de Congolese mensenrechtenactivist Pshiwaka" (nr. 4059)

- de heer David Geerts aan de minister van Landsverdediging over "de samenwerking met de Democratische Republiek Congo" (nr. 4065)

- de heer Luc Sevenhans aan de minister van Landsverdediging over "de militaire samenwerking met Congo" (nr. 4160)

- de heer André Flahaut aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de gevolgen van de engagementsverklaring van Goma" (nr. 4230)

- de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Buitenlandse Zaken over "het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo" (nr. 4253)

- de heer Christian Brotcorne aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "het seksueel geweld tegen vrouwen in Kivu" (nr. 4300)

- de heer Christian Brotcorne aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de in Nairobi gevoerde gesprekken tussen de Congolese regering en de Rwandese regering" (nr. 4306)

- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de verlenging van het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo" (nr. 4357)

- de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de herziening van de mijncontracten in de Democratische Republiek Congo" (nr. 4428)

- de heer Christian Brotcorne aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de situatie in Kivu en bij de MONUC" (nr. 4463)

- mevrouw Juliette Boulet aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de nakoming van de in Goma aangegane verbintenissen na 15 maart in de DRC" (nr. 4513)

- de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de missie naar de DRC" (nr. 4539)

- de heer André Flahaut aan de minister van Buitenlandse Zaken, de minister van Landsverdediging en de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "de ministeriële missies naar de Democratische Republiek Congo" (nr. 4554)

- mevrouw Brigitte Wiaux aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de nakoming van de in Goma aangegane verbintenissen" (nr. 4810)

- de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Buitenlandse Zaken, aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking en aan de minister van Landsverdediging over "de ontvangst van een aantal ministers door leden van het Kabila-regime" (nr. 4818)

- de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de Chinese invloed in Afrika" (nr. 4885)

- de heer Patrick Moriau aan de minister van Buitenlandse Zaken en aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "de zaak-Serge Maheshe en de Congolese justitie in het algemeen" (nr. 4964)

- de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de BBC-reportage over VN-blauwhelmen in Congo" (nr. 4983)

- mevrouw Brigitte Wiaux aan de minister van Landsverdediging over "militaire samenwerkingsverbanden met de Democratische Republiek Congo" (nr. 4997)

01 Exposé du gouvernement sur la mission ministérielle en République démocratique du Congo et questions jointes de

- Mme Hilde Vautmans au ministre de la Défense sur "la coopération militaire avec la République démocratique du Congo" (n° 4028)

- M. Francis Van den Eynde au ministre des Affaires étrangères sur "l'arrestation du militant congolais des droits de l'homme M. Pshiwaka" (n° 4059)

- M. David Geerts au ministre de la Défense sur "la coopération avec la République démocratique du Congo" (n° 4065)

- M. Luc Sevenhans au ministre de la Défense sur "la coopération militaire avec le Congo" (n° 4160)

- M. André Flahaut au ministre des Affaires étrangères sur "les suites de l'acte d'engagement de Goma" (n° 4230)

- M. Dirk Van der Maelen au ministre des Affaires étrangères sur "l'embargo sur les armes décrété à l'encontre de la République démocratique du Congo" (n° 4253)

- M. Christian Brotcorne au ministre de la Coopération au développement sur "les violences sexuelles faites aux femmes au Kivu" (n° 4300)

- M. Christian Brotcorne au ministre des Affaires étrangères sur "les discussions menées à Nairobi entre les gouvernements congolais et rwandais" (n° 4306)

- M. Wouter De Vriendt au ministre des Affaires étrangères sur "la prolongation de l'embargo sur les armes décrété à l'encontre de la République démocratique du Congo" (n° 4357)

- M. Dirk Van der Maelen au ministre des Affaires étrangères sur "la révision des contrats miniers en République démocratique du Congo" (n° 4428)

- M. Christian Brotcorne au ministre des Affaires étrangères sur "la situation au Kivu et à la MONUC" (n° 4463)

- Mme Juliette Boulet au ministre des Affaires étrangères sur "la mise à exécution des engagements de Goma après le 15 mars en RDC" (n°4513)

- M. Dirk Van der Maelen au ministre des Affaires étrangères sur "la mission en RDC" (n° 4539)

- M. André Flahaut au ministre des Affaires étrangères, au ministre de la Défense et au ministre de la Coopération au développement sur "les missions ministérielles en République démocratique du Congo" (n° 4554)

- Mme Brigitte Wiaux au ministre des Affaires étrangères sur "la mise en application des engagements de Goma" (n° 4810)

- M. Francis Van den Eynde au ministre des Affaires étrangères, au ministre de la Coopération au développement et au ministre de la Défense sur "l'accueil de certains ministres par des membres du régime Kabila" (n° 4818)

- M. Jean-Luc Crucke au ministre des Affaires étrangères sur "l'influence chinoise en Afrique" (n° 4885)

- M. Patrick Moriau au ministre des Affaires étrangères et au ministre de la Coopération au développement sur "l'affaire Serge Maheshe et la justice au Congo de manière générale" (n° 4964)

- M. Francis Van den Eynde au ministre des Affaires étrangères sur "le reportage de la BBC sur les casques bleus de l'ONU au Congo" (n° 4983)

- Mme Brigitte Wiaux au ministre de la Défense sur "les collaborations militaires avec la République Démocratique du Congo" (n° 4997)

01.01 Minister Karel De Gucht: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de voorzitter, als dat op uw goedkeuring kan rekenen, dan zal ik in de loop van mijn uiteenzetting, wanneer ik aan een punt kom waarop een vraag betrekking heeft, specifiek antwoorden op die vragen.

Ik meen dat het weinig zin zou hebben om een debat te houden en de vragen daarin niet te betrekken.

Ik dank u, ook namens mijn collega’s van Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, voor de gelegenheid die ons vandaag wordt geboden om de leden van de commissies voor de Buitenlandse Betrekkingen van de Kamer en de Senaat te briefen over het bezoek dat wij hebben afgelegd in de Democratische Republiek Congo en Burundi. Wij waren op deze missie vergezeld door mevrouw Vautmans, mevrouw Schelfhout, de heer Dallemagne en de heer Dubié.

Zoals u weet, verliepen deze bezoeken simultaan, wat de minister van Ontwikkelingssamenwerking en ikzelf betreft. Er was ook een overlappend bedrijf in Kinshasa, met collega De Crem, die enkele dagen eerder was afgereisd voor zijn eerste bezoek aan Congo, op uitnodiging van zijn Congolese ambtsgenoot.

Ik zal zo meteen het woord geven aan de beide collega’s, die u meer kunnen vertellen over het verloop van hun respectieve zendingen, maar als u het mij toestaat, zal ik nu even, bij wijze van introductie, de context toelichten waarin dit bezoek plaatsvond en de krachtlijnen van het verloop ervan schetsen.

Ik heb begrepen dat op deze bijeenkomst werd gewacht om ook een antwoord te krijgen op enkele parlementaire vragen die de voorbije dagen en weken werden gesteld. In de loop van mijn betoog zal ik trachten die te beantwoorden.

Après la formation du nouveau gouvernement en Belgique, nous avons estimé, mes collègues et moi, qu'il était utile et nécessaire de nous rendre en République démocratique du Congo, le premier pays partenaire de la Belgique, afin de délivrer un message clair au gouvernement de Kinshasa. Ce message peut se résumer en deux lignes: la Belgique veut poursuivre son engagement en faveur du développement du bien-être de la population congolaise à travers un partenariat solide, basé sur les principes clairs de bonne gouvernance et de transparence, et qui implique des responsabilités mutuelles.

Ensuite, la Belgique est préoccupée par le développement inachevé ou le manque de développement dans différents domaines qui touchent aux principes évoqués et qui mettent en péril les objectifs de reconstruction du pays.

Le principe même d'une visite conjointe des trois ministres avait été agréé voici quelques semaines, bien avant l'invitation officielle du ministre Chikez adressée à son homologue belge. Les dates coïncidant avec ma visite annoncée par voie diplomatique, il avait rapidement été convenu d'harmoniser nos programmes respectifs le 21 avril à Kinshasa afin de pouvoir faire passer le message tant aux autorités qu'à un plus vaste public, moyennant le discours prononcé par moi-même dans le jardin de la Résidence.

Il n'a jamais été question d'imposer notre visite au président de la République, l'accord de principe nous ayant été donné quelques semaines auparavant.

Notre ambassadeur à Kinshasa avait suggéré que le ministre De Crem soit reçu en audience séparée dans les jours précédant l'arrivée du ministre Michel et moi-même. Le président, qui avait été absent durant cette période, a tout de même voulu honorer la première visite de mon collègue de la Défense au Congo en lui accordant une courte audience préalable à l'entretien que nous avons eu à trois le lundi soir. Ce premier entretien fut suivi par un autre, qui eut lieu le lendemain soir. J'y reviendrai par la suite.

Wij hebben onze boodschap niet alleen in Kinshasa maar ook in de provincies bevestigd. België wil met Congo een partenariaat uitbouwen waarbij wederzijdse verantwoordelijkheden worden opgenomen. Goed en transparant beheer van het staatsbestel zijn zowel prealabel als garant voor succes bij de reconstructie-inspanningen die een van de potentieel rijkste landen ter wereld een model kunnen maken voor het continent.

Het is vanuit dit perspectief dat aan onze kant de nadruk werd gelegd op het organiseren van programma’s, bezoeken en ontmoetingen die zowel in Kinshasa als de provincies de gelegenheid boden om deze boodschap te vertolken bij onze diverse gesprekspartners. Met name het economisch en financieel beleid, en de Congolese politiek inzake het verwerven van inkomsten uit haar natuurlijke rijkdommen stonden daarbij centraal, naast de problematiek van de stabilisatie van het oosten en in die context de schrijnende plaag van seksueel geweld in de Kivu’s. Ook de decentralisatiepolitiek werd herhaaldelijk aangekaart. Wij hebben er tijdens ons verblijf nooit enige twijfel over laten bestaan dat onze boodschap er een is van de Belgische regering.

Het verloop van het bezoek. Het bezoek kende, zoals gebruikelijk, een meer traditioneel gedeelte met officiële ontmoetingen in Kinshasa, waar we de president ontmoetten alsook de minister van Buitenlandse Zaken, Mbusa Nyamwisi, en de minister van Defensie, Chikez. Wij hebben deze gesprekken laten voorafgaan door een ontbijtgesprek met de Europese posthoofden in Kinshasa, de Amerikaanse ambassadeur en vertegenwoordigers van MONUC. Hieruit kon alvast worden opgemaakt dat België niet alleen staat met zijn bezorgdheid over de ontwikkelingen in het land, zowel securitair – de blijvende onveiligheid in het oosten en de gebeurtenissen in Bas-Congo – als wat betreft de problematiek van het goed bestuur van het land en de economische perspectieven.

In Kinshasa stonden verder werkvergaderingen op het programma over de economische en financiële situatie van het land en over de transparantie in de mijnsector.

Laat ik beginnen met het thematische debat Ecofin. Wat betreft het eerste thema heeft de delegatie tegenover de minister van Financiën Matenda, de minister van Industrie Mboso, de gouverneur van de centrale bank Masangu en de vice-voorzitter van de Federatie van Congolese Ondernemingen uiting kunnen geven aan haar bezorgdheid over het beheer van de overheidsfinanciën. Uit diverse rapporten van onder meer de Wereldbank en de Europese Commissie blijkt immers dat inkomsten en uitgaven in het beleid van de regering nog te weinig transparant en gecontroleerd zijn. Onze gesprekspartners werd tevens gewezen op de problemen die Congo heeft om met het IMF tot een akkoord te komen over het hervatten van een steunprogramma dat tevens de weg moet effenen voor het bekomen van een aanzienlijke schuldkwijtschelding. Zoals gekend zijn er vooral de ontsporingen in de openbare financiën die hierbij een rol spelen. Het moge echter duidelijk zijn dat ook de weinig transparante communicatie – voor zover die er al is – rond de zogenaamde Chinese contracten niet helpt om de aarzelingen in Washington te overwinnen.

Ensuite, le débat thématique "Secteur minier".

À Kinshasa, nous avons également eu l'occasion d'avoir un échange de vues sur la situation dans le secteur minier avec le vice-ministre des Mines Kasongo et le ministre du Plan Kamitatu. Lors de cette réunion, nous avons abordé la question de la transparence dans le secteur minier et notamment les perspectives de la mise en œuvre rapide de l'Initiative pour la transparence des industries extractives (ITIE). Cette initiative vise la création d'un système efficace et transparent qui permette de rendre visibles les flux financiers entre le secteur minier et la trésorerie des États. J'ai par ailleurs félicité mes interlocuteurs d'avoir obtenu le statut de candidat en février 2008, ce qui dégagera, déjà au courant de cette année, des montants considérables pour aider le Congo à injecter un peu plus de transparence dans sa chaîne de recettes, au moins pour ce qui est du secteur minier.

La discussion a aussi porté sur la nécessité de regagner la confiance des investisseurs, y compris belges, en restaurant un bon climat d'affaires qui garantit la prévisibilité du climat d'investissements, mais aussi et surtout en s'assurant la garantie d'une protection juridique fiable. Dans ce cadre, la lutte contre la corruption doit être une priorité.

À cette occasion, je me suis également réjoui de la décision prise par le gouvernement de publier le rapport de la commission interministérielle de revisitation des contrats miniers. Comme vous le savez, cette commission a passé en revue une soixantaine de contrats conclus pendant la période de transition afin de déterminer si l'octroi de concessions d'exploration ou d'exploitation n'avaient pas été faits de manière irrégulière ou illégale pour l'État congolais. Il y a toutefois des exceptions: certains contrats n'ont pas été revisités.

Il importe maintenant d'appliquer le même degré de transparence dans la phase suivante de ce processus, où une renégociation des termes des contrats devrait avoir lieu avec les sociétés concernées. J'ai insisté pour ma part sur le fait que ce processus ne devrait pas trop tarder afin de réinstaurer la stabilité juridique dans le secteur, une stabilité juridique qui est un préalable indispensable pour nombre d'investisseurs potentiels.

J'ai finalement présenté officiellement au gouvernement congolais la proposition élaborée par la "Task Force on Mineral Resources in Central Africa" (TF MIRECA) que j'avais créée dans le cadre de la promotion de la transparence dans le secteur minier. Suite au colloque que nous avions organisé il y a un an à Lubumbashi, la "Task Force" a développé une proposition de projet visant l'amélioration des conditions de vie dans le secteur artisanal, consistant en trois volets.

D'abord, le renforcement structurel des capacités géologiques en RDC et la certification des minerais artisanaux au Katanga, à la sortie de la mine et au niveau de la bourse d'achats.

Ensuite, la création d'une bourse d'achats et de ventes pour les minerais artisanaux de cuivre et cobalt dans laquelle les minerais et produits dérivés seraient vendus entre vendeurs et acheteurs enregistrés et agréés, au prix du marché, évalués sur base des cotations sur les marchés internationaux.

Une partie des revenus générés par la bourse d'achat serait réinjectée dans le secteur artisanal afin de renforcer et d'accélérer sa formalisation progressive. Nous avons proposé au gouvernement de bien vouloir étudier ces propositions en vue d'un lancement rapide d'un projet-pilote pour tester le terrain. Il sera indispensable de mobiliser d'autres partenaires comme la Banque mondiale pour réaliser tous les objectifs de ce programme ambitieux.

Le but essentiel du projet est d'améliorer substantiellement la transparence, la bonne gouvernance du secteur minier artisanal en ramenant dans la légalité les innombrables transactions illégales des minerais artisanaux et en veillant à ce que le commerce des minéraux artisanaux contribue à due proportion aux rentrées fiscales du secteur minier de la République démocratique du Congo.

Ik beland bij een vraag van collega Van der Maelen over de revisitatie van de mijncontracten. In wat voorafgaat, heb ik al gedeeltelijk geantwoord op de vraag van de heer Van der Maelen over dat onderwerp.

België blijft dit proces actief opvolgen en ijvert voor de grootst mogelijke transparantie tijdens de volgende fase, de heronderhandeling van de contracten. Wij pleiten ervoor dat hierbij ook de rechtszekerheid van de bedrijven zo goed mogelijk wordt gerespecteerd teneinde de noodzakelijke toekomstige investeringen in de sector niet af te schrikken.

België blijft binnen het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI) steun geven aan de toepassing van het schema dat de transparantie van de geldstromen in de mijnsector moet bevorderen.

Ik kom tot het bezoek aan Boma. In de provincie Beneden-Congo bezochten collega Michel en ik de stad Boma waar we werden ontvangen door de gouverneur en de burgemeester. Deze laatste organiseerde een welkomstceremonie tijdens dewelke een project ter rehabilitatie van het gemeentehuis werd gelanceerd. Ik heb verder de gelegenheid te baat genomen om de nieuw aangeduide ereconsul, mevrouw Lemmens, aan de autoriteiten voor te stellen. Haar aanwezigheid in Matadi is een illustratie van het belang dat België hecht aan deze provincie en in het bijzonder aan de ontwikkeling van haar havenactiviteiten, cruciaal voor de economische heropleving van Congo, al was het maar omwille van de omvangrijke recettes die deze activiteiten genereren.

Met de plaatselijke autoriteiten, de gouverneur-voorzitter van de Provinciale Assemblee, heb ik van gedachten gewisseld over de laatste ontwikkelingen in de provincie en met name de uitbarsting van geweld en de daaropvolgende repressie door de Congolese ordediensten.

Ik heb daarbij afstand genomen van de sektarische en secessionistische praktijken die de beweging Bundu dia Kongo erop nahoudt, maar tezelfdertijd het disproportioneel geweld betreurd dat door de overheid werd gehanteerd om de orde te herstellen.

Ik heb moeten vaststellen dat de versies over wat er is gebeurd uiteenlopen naargelang de gesprekspartners maar dat allen akkoord gaan dat er inderdaad disproportioneel geweld werd gebruikt. Ik kijk dan ook met belangstelling uit naar de rapporten die zowel het provinciaal parlement als de MONUC voorbereiden over de gebeurtenissen.

Het is ondertussen belangrijk dat met de gematigde groepen in Beneden-Congo een dialoog tot stand kan komen over de legitieme eisen die ze stellen, voor zover hun acties zich inschrijven in de legaliteit.

Uiteraard hebben we het in Boma ook gehad over de ontwikkelingen in de havensector. Ik heb de minister van Transport Mwando gevraagd om toelichting te geven bij de recent gesloten concessieovereenkomst voor de haven van Matadi met een bedrijf uit de Verenigde Arabische Emiraten. Daarbij verheelde ik mijn verwondering niet over het feit dat dit nieuws komt op het moment dat België bereid was om nog tijdens dit bezoek te spreken over een mogelijk nieuw strategisch partnerschap tussen de Belgische havens en het Congolese havenbedrijf, en dit in het verlengde van de jumelageactiviteiten die reeds tot belangrijke interventies hebben geleid van de havens van Antwerpen en Brussel in de havens van Matadi, Boma en Kinshasa.

België was geenszins van plan commerciële activiteiten te ontwikkelen. Wel wenste het de expertise van de Belgische havenbedrijven ter beschikking te stellen voor de verbetering van het beheer van de haven en voor het opzetten van vormingsactiviteiten.

Ook het Belgische ministerie van Financiën had verregaande plannen voor het opzetten van een samenwerking inzake de verbetering van de douaneadministratie.

Wat de mijnsector betreft, de etappe in Katanga stond uiteraard in het teken van de mijnsectorproblematiek. Daarbij was vooral aandacht voor de artisanale sector, goed voor meer dan 100.000 arbeidskrachten en 90% van de gedolven ertsen. Zoals bekend, gebeurt het merendeel van de exploitatie in onmenselijke omstandigheden zonder afdoende bescherming.

Er werd ook nog geen gevolg gegeven aan de bepalingen in de Code Minier die bepaalt dat zes mijnconcessies worden vrijgemaakt voor de artisanale ontginning. Het betreft hier een sociaal explosief probleem nu recentelijk grote mijnbedrijven acties hebben ondernomen om de creuseurs te ontzetten uit hun concessies. Wij hebben daarover langdurig kunnen spreken met gouverneur Moïse Katumbi en andere verantwoordelijken. Wij hebben ook een artisanale mijn bezocht in Ruashi en wij hebben een grote delegatie van afgevaardigden van de creuseurs, alsook van de officiële grote mijnbedrijven ontmoet. Bij die gelegenheid heb ik nogmaals het project van de taskforce MIRECA voorgesteld, overigens tot groot enthousiasme van het aanwezige publiek.

Ik ga nu in op de vraag van de heer Francis Van den Eynde betreffende de arrestatie van de Congolese mensenrechtenactivist Tshiswaka. De heer Hubert Tshiswaka werd inderdaad op 21 maart door de Congolese veiligheidsdiensten opgepakt in Lubumbashi. Mijn departement was hiervan inderdaad op de hoogte. De verspreiding van een pamflet waarin onder meer kritiek werd gegeven op de MONUC en op de vijf chantiers van de president zou de basis van de aanklacht hebben gevormd. In zijn pamflet uitte de mensenrechtenactivist, tevens actief in het mijndossier, ook kritiek op de corruptie in de mijnsector, het gebrek aan transparantie en de slechte arbeidsomstandigheden. De heer Tshiswaka werd nog dezelfde avond van zijn arrestatie vrijgelaten.

J'en arrive ainsi à la situation à l'Est du Congo et aux processus Amani et Nairobi.

Une étape intensive et importante de notre voyage s'est déroulée à l'Est du Congo. J'avais déjà eu l'occasion de parler de la situation dans cette région avec mon homologue congolais, M. Mbusa. Nyamwisi, à Kinshasa et d'exprimer mes inquiétudes concernant la fragilité des processus de paix instaurés récemment. Je pense ici notamment au processus de Goma et à la mise en œuvre des actes d'engagement, mais aussi aux suites données au Communiqué de Nairobi.

Je dois dire que ce que j'ai vu sur le terrain n'a pas contribué à me rassurer quant aux chances de voir s'instaurer bientôt une paix durable.

Les institutions de suivi du processus de Goma sont en place et opérationnelles. J'en ai été le témoin privilégié puisque j'ai eu l'occasion de participer avec Charles Michel à une réunion d'un de leurs organes principaux: la Commission militaire mixte de paix et de sécurité à laquelle participaient tous les représentants des groupes armés, ce qui représente une trentaine de personnes.

J'ai eu le sentiment qu'un nouveau climat est en train de s'instaurer depuis la signature des actes. Un espace semble avoir été créé pour favoriser des contacts réguliers et un dialogue modéré entre les différents groupes concernés. Cela dit, je ne me fais aucune illusion. Différentes entraves doivent encore être surmontées afin de mettre en œuvre l'agenda convenu à Goma. Ce qui importe, c'est que la machine soit en marche sur terrain, notamment et surtout avec le lancement de la campagne de sensibilisation sur les résultats de la Conférence de Goma.

Ces exercices de restitution ont commencé à Masisi en notre présence. Nous avons été très impressionnés par la foule descendue des collines pour participer à cet événement, mais aussi par la performance impressionnante de l'abbé Malu Malu qui, avec enthousiasme, charisme et talent oratoire, a pu transmettre le message de paix et de réconciliation dont la conférence est porteuse. La délégation a également eu l'occasion de voir l'abbé Malu Malu sur le terrain à Uvira, au Sud-Kivu, une région où sont très présentes les FDLR.

J'en viens maintenant à la question parlementaire de M. André Flahaut sur les suites données à l'acte de Goma.

Je voudrais profiter de l'occasion pour attirer son attention sur le fait que la Belgique n'a pas seulement contribué au financement de la Conférence, à concurrence de 200.000 euros, mais elle y a également investi beaucoup en termes d'énergie diplomatique. À titre d'exemple, mon envoyé spécial est l'observateur étranger qui a passé le plus de temps à la Conférence. Notre consul général y a également participé activement. Et mon collègue, Charles Michel, était présent lors de la cérémonie de clôture.

Notre action même bilatérale s'inscrit résolument dans le cadre de l'action de l'Union européenne. À ce titre, nous n'avons pas jugé utile de dupliquer la signature du représentant de l'Union européenne par celle d'un État membre lors de la signature des actes d'engagement.

Je suis particulièrement préoccupé par le manque de progrès réalisé dans le processus de Nairobi qui vise le retour des ex-FAR Interhamwe. Selon moi, il est évident que le succès de Goma dépendra en grande partie des progrès réalisés dans le processus de Nairobi.

J'arrive maintenant aux questions orales de Mme Juliette Boulet sur la mise à exécution des engagements de Goma après le 15 mars en RDC et de Mme Brigitte Wiaux sur la mise en application des engagements de Goma, ainsi que celle de M. Brotcorne relative au Communiqué de Nairobi.

Le comité de suivi créé à la suite de la signature du Communiqué de Nairobi s'est réuni plusieurs fois à Goma pour accompagner le processus et vérifier les progrès de la mise en œuvre des engagements pris. Comme cela avait été convenu avec les partenaires, l'Union européenne y a été représentée à plusieurs reprises par son représentant spécial, notre consul général à Bukavu.

En effet, jusqu'à présent, seule la Belgique assure une présence diplomatique permanente dans le Kivu. Cela renforce notre implication dans les deux processus en cours, celui de Nairobi pour les groupes armés rwandais, d'une part, et le processus de Goma, d'autre part.

Outre les réunions hebdomadaires à Goma, auxquelles participe notre consul général, on peut également mentionner le fait qu'un "joint monitoring group" réunit à un plus haut niveau les envoyés spéciaux des signataires de Nairobi. Lors de la dernière réunion de ce groupe à New York, nous n'avons pu que déplorer le fait que le Rwanda n'avait pu envoyer de délégués ayant un rang approprié. Je vous signale que la prochaine réunion de ce groupe aura lieu au Rwanda, à Kigali, le 30 mai prochain.

Le Communiqué de Nairobi a fait appel à la communauté internationale afin que la pression soit accentuée sur les forces ex-génocidaires en RDC. Par la résolution 1804, un signal fort a été donné aux groupes armés rwandais. Ils sont encouragés à s'inscrire dans le processus de Nairobi visant leur retour au Rwanda ou leur relocalisation en RDC. Le Conseil de sécurité a proposé également des sanctions complémentaires comme moyen de pression sur les groupes récalcitrants. Ce signal clair de la communauté internationale s'ajoute au calendrier proposé par les autorités congolaises qui prévoyait une augmentation de la pression militaire à partir du 15 mars.

Comme vous le savez, la MONUC a dans son mandat la possibilité d'intervenir en appui des actions des FARDC visant le désarmement des groupes armés avec une priorité donnée à la protection des populations civiles. Je dois vous avouer qu'après les différentes visites que j'ai faites à l'Est et à la suite de discussions avec les hauts responsables politiques et militaires de la région, je suis encore davantage convaincu qu'une action militaire contre les FDLR doit être préparée avec la plus grande prudence. Le risque d'effets désastreux sur la population civile n'est pas à négliger. D'après plusieurs sources, il y aurait toujours au niveau local des cas de connivence voire de collaboration entre les FARDC et les FDLR, ce qui complique bien entendu la situation, notamment en Uvira. La MONUC a été très explicite en disant que les FARDC et les FDLR contrôlent ensemble les marchés.

Le président a, une fois encore, indiqué sa volonté de vouloir donner une dernière chance au rapatriement volontaire en rassemblant les dirigeants des FDLR à Kisangani pour leur passer ce message. Je crois que cela lui donnera aussi l'occasion de se distancer une fois pour toutes et publiquement de ce mouvement. La Belgique pourrait envisager un soutien à cette initiative une fois les modalités clarifiées.

La réaction négative des FDLR quant à ces développements n'a rien de surprenant, bien au contraire, car la pression qui s'exerce sur eux pourrait désormais déboucher sur des résultats concrets. On assiste en effet à la défection de quelques responsables dans les rangs des FDLR qui se rendent compte qu'ils ne doivent plus compter sur aucun appui de l'extérieur.

Ik zou daaraan willen toevoegen dat de wellicht meest realistische benadering erin bestaat dat de illegale mijnexploitaties van enige omvang zouden worden lamgelegd en dat er een uitgebreide controle op de vele, kleine vliegvelden in de streek en aan de grens met Ruanda zou komen, zodat de economische bronnen van de FDLR worden drooggelegd. Dat kan ertoe bijdragen voornoemd fenomeen onder controle te krijgen.

Ik vrees echt dat een militaire actie eens te meer een humanitair drama tot gevolg zal hebben, zonder dat van een dergelijke actie concrete resultaten te verwachten zijn.

Ik kan onder deze hoofding misschien ook gebruik maken om, in antwoord op parlementaire vragen die mij met name door de heer De Vriendt daarover werden gesteld, een woordje over het wapenembargo te zeggen.

De Veiligheidsraad heeft door de aanname van resolutie 1807 het sanctieregime jegens de Democratische Republiek Congo tot het einde van 2008 verlengd. Voornoemde resolutie handhaaft het verbod op wapenleveringen aan niet-statelijke, gewapende groepen. De resolutie blijft tegelijkertijd wapenleveringen aan het reguliere, Congolese leger en de politie mogelijk maken, zoals dat vóór de resolutie al het geval was voor de gebrasseerde eenheden.

Een belangrijke aanpassing in de nieuwe resolutie is de verduidelijking van de notificatieplicht voor voorgenomen wapenleveringen. In de vorige formulering van het embargo, die door een zestal verschillende resoluties werd bepaald, was het niet duidelijk op wie voormelde plicht rustte. Dat droeg niet bij tot een effectieve handhaving van het embargo. Op initiatief van België werd nu duidelijk vastgelegd dat het exporterende land de Veiligheidsraad moet informeren en daarbij gedetailleerde gegevens moet doorspelen.

Overigens vraagt de resolutie ook een betere samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de regeringen van de DRC en de buurlanden, MONUC en de expertengroep, teneinde wapenstromen en illegale handel in natuurlijke grondstoffen beter te kunnen aanpakken.

De aanpassingen in de nieuwe resolutie bieden op die manier de mogelijkheid om de effectiviteit van het wapenembargo voor de DRC te versterken. Ik maak er u verder attent op dat België de andere leden van de Veiligheidsraad ook heeft kunnen overtuigen om geweldpleging tegen vrouwen, met inbegrip van seksueel geweld, voor de Veiligheidsraad voortaan een reden te laten vormen om aan de belangrijkste verantwoordelijken voor bedoelde wandaden persoonsgerichte sancties op te leggen.

De problematiek van het wapenembargo kwam aan bod in ons gesprek met president Kabila, die, zoals bekend, niet erg met het bestaan van het embargo is opgezet. Hij neemt vooral aanstoot aan de Europese gedragscode, die hindernissen voor het aankopen van wapens in de Europese Unie opwerpt.

Ik heb de president bevestigd dat de gedragscode onverminderd van toepassing blijft, niet enkel voor Congo overigens, maar voor de hele wereld.

Dat brengt mij bij het onderwerp van het seksueel geweld.

De heer Michel en ikzelf hebben in Goma en Bukavu ook uitgebreid kunnen spreken met lokale en internationale organisaties die rond de thematiek van het seksueel geweld actief zijn. De getuigenissen die wij er hoorden, tarten elke verbeelding. Het is duidelijk dat op dat vlak humanitaire acties nodig zijn voor de opvang van de slachtoffers en voor hun medische, psychosociale en materiële begeleiding. Zij riskeren immers door hun gemeenschap te worden verstoten en hebben nood aan re-integratieprogramma’s, die hen opnieuw kansen op een waardig leven geven.

Ik denk dat minister Michel hier nog dieper zal op ingaan.

Het lijkt mij echter nog van groter belang dat het geweld een definitieve halt wordt toegeroepen en dat met andere woorden de slachtoffers van vandaag dit morgen niet opnieuw dreigen te worden. Hier is maar één antwoord op. Enkel een meedogenloze strijd tegen de straffeloosheid, met veroordelingen die afschrikwekkend werken en met een strafuitvoering die effectief is, kan deze cyclus van geweld doorbreken. Het feit dat de strafrechtelijke vervolging nu niet is gegarandeerd en dat de weinige veroordelingen niet resulteren in effectieve gevangenisstraffen – sommigen worden op borg vrijgelaten, al dan niet na omkoping, en anderen ontsnappen uit de slecht beveiligde gevangenissen – maakt dat ook de slachtoffers zelf aarzelen om aangifte te doen. Zij dreigen opnieuw slachtoffer te worden door de geweldplegers, door de gemeenschap die hen uitstoot, door het rechtssysteem dat onbekwaam is om de daders te veroordelen en door de afwezigheid van schadeloosstelling.

Ik ben ervan overtuigd dat de internationale gemeenschap een belangrijke rol kan spelen in het aanpakken van dit dossier. Evenzeer hebben de diverse contacten echter aangetoond dat de Congolese regering nog onvoldoende haar verantwoordelijkheid neemt, noch bij de bestraffing van de eigen militairen die zich aan dergelijke misdaden overgeven, noch bij het voorzien in voldoende toewijzing van magistraten aan de door deze plaag in hoofdzaak getroffen provincies.

En ce qui concerne les droits de l'homme, dans sa question parlementaire n° 4964 adressée à mon collègue Charles Michel et à moi-même, M. Patrick Moriau s'interroge sur l'affaire Serge Masheshe et sur la justice au Congo de manière générale.

Systématiquement, j'ai parlé avec tous mes interlocuteurs de la situation des droits de l'homme et de la lutte contre l'impunité en RDC. Le cas de Masheshe figure parmi les cas les plus préoccupants puisque le procès contre les présumés coupables a été affecté par plusieurs irrégularités. C'est d'ailleurs la raison pour laquelle j'ai demandé au consul général à Bukavu de suivre de près ce procès et d'assister aux audiences dans la mesure du possible.

À Bukavu, j'ai pu aborder le cas Masheshe avec une représentante de "Protection International", une ONG active dans le domaine de la protection des défenseurs des Droits de l'homme et dont les activités sont en grande mesure financées par l'Union européenne. J'ai décidé de lancer d'urgence un appel aux partenaires de l'Union européenne pour faire pression sur les autorités pour protester contre les irrégularités de procédure dans la conduite du procès ainsi que pour demander que des investigations soient menées concernant les menaces faites contre les observateurs au procès Masheshe et de poursuivre les responsables de ces intimidations.

En général, je partage votre opinion sur la situation inquiétante qui règne au Congo en ce qui concerne la justice. Nous avons abordé le thème de la lutte contre l'impunité avec le président Kabila et avec d'autres responsables, en premier lieu sous l'angle de la réforme indispensable de la justice. Il est clair que le travail à entreprendre est immense mais que la Belgique reste prête à y contribuer.

Voorzitters, dames en heren, alvorens het woord te geven aan mijn collega’s, wens ik nog even terug te komen op de gesprekken die de delegatie voerde met president Kabila. De boodschap die aan de president werd overgemaakt, verschilt generlei van deze die dezelfde avond nog door mij werd uitgesproken op de residentie van de Belgische ambassadeur, en waarvan de tekst u ter beschikking werd gesteld.

Zoals u weet, werd de delegatie tweemaal ontvangen. Maandagavond kon er vanwege de tijdsdruk niet worden ingegaan op de diverse punten die ik aanbracht, maar dat heeft aan de president de gelegenheid gegeven om hierop uitgebreid in te gaan in een lang gesprek na onze terugkeer uit Goma. Zoals ik reeds zei, kwamen tijdens het gesprek punten van bezorgdheid aan bod die ik reeds vermeldde in mijn speech en die ook in andere gesprekken aan bod kwamen.

Ik geef u enkele voorbeelden van de thema’s: de transparantie in het beheer van de overheidsfinanciën, de toestand in het oosten, het wapenembargo, de mijnsector, de samenwerking in de havensector, de Chinese contracten, de mensenrechtenproblematiek, de CEPGL, enzovoort. Ik heb in hetzelfde gesprek overigens nadrukkelijk onze positieve inschatting vermeld van enkele initiatieven genomen door de Congolese regering, zoals de organisatie van de Goma-conferentie en de publicatie van het rapport van de revisitatiecommissie.

De president is methodisch ingegaan op al deze punten en hij kwam effectief tot de vaststelling dat we er voor een aantal zaken een andere mening op nahouden. De rode lijn in zijn betoog was dat een aantal van de onderwerpen van die aard zijn dat Congo er soeverein en autonoom over wil beslissen, zonder buitenlandse inmenging. Dat is dus een doorgedreven, soevereinistische visie. Het voorbeeld bij uitstek daarvan is de beslissing om het mandaat van de onafhankelijk expert in verband met mensenrechten niet langer te verlengen.

Hilde Vautmans, voorzitter: Ik heb begrepen dat minister De Crem in een andere commissie wordt verwacht, dus wil ik hem graag eerst het woord geven.

01.02 Minister Pieter De Crem: Voorzitters, collega's, ik zal proberen kort te zijn. Ik zal ook aan de commissieleden de teksten ondertekend door België en Congo laten bezorgen, met betrekking tot de technische overeenkomst over Defensie.

Ik zal een korte samenvatting geven van de resultaten van het bezoek aan de DRC, van 16 tot en met 23 april. Ik zal ook een antwoord geven op de vragen die door de dames Vautmans en Wiaux en de heren Geerts, Sevenhans, Flahaut en Van den Eynde daaromtrent zijn gesteld. In de delegatie die namens het kabinet was samengesteld, waren ook de voorzitsters, de dames Van Kerrebroeck en De Groote, van de commissies voor Onderwijs van het Vlaams Parlement en van de Franse Gemeenschap, aanwezig.

Algemeen kan ik zeggen dat de kennismaking met het land en de bevolking positief is verlopen. Ik heb ook duidelijk gezegd dat het militair partnerschap met de DRC een nieuw elan moest krijgen dat duidelijk moest worden afgelijnd. Daartoe hebben wij de akkoorden van Nairobi en Goma als referentiekader genomen.

Het bezoek dat ik bracht, past in de steunstrategie die ik ook ten aanzien van onze Congolese collega's overvloedig heb herhaald. De werking en de samenwerking die tot stand komt tussen de ministeries van Defensie van beide landen past volledig in die steunstrategie.

Ik wens eerst en vooral te benadrukken en te bevestigen dat ik mij, samen met de collega's van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking, heb geëngageerd voor een gemeenschappelijk project voor de DRC en dat ik mij met het departement Defensie inschrijf in de visie dat elk zich met zijn kerntaken zal bezighouden.

Congo is en blijft een geprivilegieerde partner waarbij wij als gelijken het partnerschap dieper en verder doorgedreven willen ontwikkelen. Om de afspraken die met Defensie werden gemaakt te bevestigen, werd op 17 april een technical agreement ondertekend door mijn Congolese collega Chikez en mijzelf. Dat heeft bepaalde gevolgen voor Defensie. Ik zal u de tekst daarvan bezorgen, zoals aangekondigd.

Het is een bilateraal akkoord. Ik heb gezegd dat het bilaterale voor ons belangrijk blijft, maar dat de multilaterale aanpak van onze verhoudingen met Congo ook bijzonder belangrijk blijft. Ik moet zeggen dat daarvoor wel wat overredingskracht nodig was. Het is zelfs zo dat het multilaterale kader waarin wij als Belgen werken eigenlijk de hefboom is om verdere en goede bilaterale contacten te kunnen blijven ontwikkelen.

Op bilateraal vlak heeft Defensie het Plan directeur pour la réforme des forces armées de la République Démocratique du Congo opgesteld. Wij onderschrijven dat en wij keren terug naar onze kerntaken, om samen te werken aan de heropbouw van het Congolese leger. De heropbouw van het Congolese leger is gebaseerd op vier pijlers en gebeurt binnen het raam van de steunstrategie.

C'est justement dans le cadre de cette stratégie d'appui, que j'ai déjà mentionnée, que la réforme des Forces armées congolaises est de rigueur. Elle est vraiment nécessaire parce que les Forces armées congolaises sont précédées d'une réputation terrible. Les Congolais sont prêts pour cette réforme, mais ils ont besoin de l'appui que nous sommes enclins à leur fournir.

Tout d'abord, une armée de dissuasion est une armée capable d'inspirer et d'attirer le respect de toutes les parties en présence. À partir du 15 mai prochain, la Belgique commencera la formation des cadres, qui formeront et instruiront le premier bataillon de la force de réaction rapide. Cette formation est une condition nécessaire pour obtenir une armée stable, bien formée et responsable. Ses buts sont d'assurer la sécurité et le maintien de la paix, là où cela s'avère utile.

Le second pilier a trait à l'armée de construction. C'est une armée mettant à disposition de la population son savoir-faire pour la reconstruction du pays. Pour la mise en application, la Belgique formera des troupes de génie et celles-ci seront également utilisées pour la reconstruction des campements et de l'infrastructure mise à la disposition des familles des militaires.

De plus, grâce à la mise à disposition de matériel de pontage et en synergie avec la Coopération au développement, l'armée congolaise pourra réaliser divers projets de ponts flottants pour le franchissement de petites rivières, des pontons pour la traversée de larges voies fluviales et pour le désensablement du port de Kalemi, jadis appelé Albertville aux abords du lac Tanganyika.

Le troisième pilier est la construction d'une armée d'excellence, une armée disciplinée, une armée respectant les valeurs démocratiques et les valeurs de la population. La Défense belge dispensera dans ce but, entre autres, des formations du devoir civique et du respect des droits de l'homme.

Le quatrième pilier est la construction d'une armée de production. C'est une armée pourvoyant à ses propres besoins. La Défense participera à l'appui logistique et au transport afin de faciliter les projets dans ce domaine.

Defensie zal zich dus verder inschrijven in een aantal multilaterale projecten in de RDC. Het gaat om de MONUC, ons allen wel bekend, met een tiental militairen, die een VN-operatie is, en de EUSEC, met een vijftiental militairen, een EU-operatie die het veiligheidsaspect van de nieuwe binnenlandse Congolese politiek moet garanderen. We wensen daarbij in volledige transparantie samen te werken met de Congolese Defensie, maar ook met de andere partners die zich hebben ingeschreven in het plan-directeur.

Ik benadruk nogmaals dat we in de vele gesprekken met de politieke leiders zowel van de uitvoerende als van de wetgevende macht, respect en de waardering hebben getoond voor de hervormingen die reeds zijn aangebracht waaronder de verkiezing van een president, maar ook de verkiezing van een Kamer en Senaat. Tezelfdertijd kunnen we ons niet inschrijven in een logica waarbij een beginpunt van het transitieproces namelijk de verkiezing van die organen ook het eindpunt zou zijn van het transitieproces. Dat hebben wij op regelmatige tijdstippen met heel veel woorden aan onze Congolese collega's overgebracht.

Wij deden dat op hetzelfde moment dat de voorzitters van de Kamer en de Senaat hier in België waren voor onderhouden, waarvan we hebben vernomen dat zij goed en constructief zijn verlopen.

Ik heb tevens de aandacht getrokken van mijn Congolese collega op het feit dat de veiligheid en stabiliteit slechts kunnen worden bekomen door een stabiel, goed opgeleid en gedisciplineerd leger. Daarvoor is het onder andere essentieel – onder andere, want er zijn veel zaken die prealabel zijn – dat militairen correct en op tijd worden betaald. EUSEC heeft daar een belangrijke rol in gespeeld. Laten we eerlijk zijn, de afromingsmechanismen die daar worden toegepast, zijn onhoudbaar. Het heeft geen zin dat België zich inspant voor de opleiding van keurofficieren indien betrokkenen na hun terugkeer naar Congo, niet op niveau worden betaald, als zij daar een belangrijke taak in de krijgsmacht moeten innemen en hierdoor opnieuw in de verleidingen van de vroegere strijdkrachten zouden kunnen komen.

De problematiek van de betalingen is slechts een van de vele problemen die te maken hebben met de betalingslijnen, met ravitailleringlijnen, met voedsellijnen, met logistieke lijnen. Eerlijk gezegd, ook op die terreinen hebben we nog een hele weg af te leggen.

Ook de notie "DDR" genaamd, de zogenaamde ontwapening, demobilisatie en herinschrijving – désarmement, démobilisation et réinsertion –, is bijzonder belangrijk.

J'ajouterai que, sur le plan sécuritaire, il existe encore des foyers de tensions et de résistance armée que nous connaissons dans les régions du Sud et du Nord Kivu. Ces combats ont entraîné des désertions et des pertes dont l'ampleur ne sera sans doute jamais réellement connue ou même reconnue. Si, d'une manière ou d'une autre, je devais prendre connaissance de ces chiffres, je me ferais un devoir de vous les communiquer.

J'ai insisté, tout comme mes collègues, sur des préalables tels que la politique de la DDR que j'ai mentionnée (désarmement, démobilisation, réinsertion), la problématique des lignes de crédit ainsi que la problématique de la méthode qui doit être appliquée. J'ai mentionné qu'à ce stade, nous devons répondre à la question de savoir si le verre est à moitié vide ou à moitié plein. Nous estimons que le verre est à moitié vide. Nos collègues nous ont fait savoir que, pour eux, le verre est déjà à moitié plein. Il reste donc un grand problème d'interprétation.

Enfin, j'ai insisté sur le fait que notre coopération militaire n'est pas sans finalité. J'ai évoqué à cet égard que notre objectif est de rendre le bâton afin de pouvoir nous concentrer sur d'autres projets qui seront dorénavant d'ordre militaire.

Wat het budgettaire onderdeel van onze inzet betreft, moet ik u voor het ogenblik een aantal cijfers schuldig blijven. Ik zal die binnenkort aan de leden van de commissie en van deze gemengde commissie kenbaar maken. Er werd inderdaad nog niet beslist hoeveel militairen zullen worden ingezet en voor hoeveel tijd.

Wel is het een zekerheid dat de kosten van deze activiteiten in 2008 integraal zullen worden gedragen door Defensie. Ik zal dus niet nalaten u hierover te informeren zodra de juiste gegevens gekend zijn.

Je peux confirmer que ces actions s'inscriront dans un cadre multilatéral, celui de l'ONU et de l'Union européenne, afin d'augmenter l'efficacité de l'appui en créant des synergies et en évitant des doubles emplois. Ces efforts seront ainsi repris dans les chiffres à transmettre à l'OTAN.

Ten slotte, wat betreft de ontmoeting met president Kabila en, in de voorbereiding hierop, met de ministers van Buitenlandse Zaken Mbusa en Defensie Chikez, kan ik alleen maar herhalen dat de boodschappen die hen werden overgebracht getrouw zijn aan hetgeen het kernkabinet voorafgaandelijk had beslist en haar goedkeuring had gehecht.

Mevrouw de voorzitter, mijnheer de voorzitter, tot daar de toelichting die ik wenste te geven en het antwoord op de gestelde vragen.

01.03 Charles Michel, ministre: Madame et monsieur les présidents, chers collègues, dans la prolongation des propos qui viennent d'être tenus, je peux confirmer que le principal message politique que le gouvernement belge a voulu délivrer par le truchement de cette mission visait à rappeler que nos départements respectifs travaillaient de manière cohérente et en concertation pour s'adresser d'une seule voix au gouvernement congolais.

Que ce soit durant les entretiens au plus haut niveau avec le président Kabila ou lors de nos discussions avec les différents gouverneurs de provinces, avec les représentants de l'île d'Idjwi en passant par les différents bourgmestres, dont celui de la commune annexe de Lubumbashi, notre ligne directrice fut d'envisager la RDC, conformément à l'accord de gouvernement, comme le principal pays partenaire de la Belgique – comme le traduit concrètement notre action dans le domaine de la coopération au développement. Cela signifie la nécessité – j'ai même envie de dire: l'obligation – pour les deux partenaires d'assumer pleinement leurs responsabilités. Pour la Belgique, en tant que bailleur de fonds, cela implique que notre aide soit toujours plus efficace, toujours plus prévisible et toujours mieux harmonisée avec celle qu'apportent les autres bailleurs de fonds, et que des raccourcissements des délais d'exécution soient possibles. Mais cela veut aussi dire que le gouvernement de la RDC doit être capable de diriger plusieurs réformes dont la mise en œuvre nous apparaît cruciale. Ceci suppose une volonté politique forte. Tel est le message que nous avons donc exprimé.

Ainsi que le ministre des Affaires étrangères l'a indiqué, je voudrais ajouter que, dans notre position exprimée publiquement et officiellement à travers le discours prononcé dans les jardins de l'ambassade, nous n'avons pas manqué de mettre en évidence certains éléments que nous estimons positifs. Je pense, par exemple, au succès du processus électoral à la fin 2006, au fonctionnement des institutions parlementaires et à la conclusion des accords de Goma. Cependant, nous avons également évoqué certaines de nos préoccupations.

De manière générale, et plus particulièrement comme responsables de la coopération au développement, nous avons systématiquement répété à quel point nous étions convaincus que la paix et la sécurité constituaient les conditions préalables au développement. Toutes deux forment la base d'une amélioration réelle et durable de l'existence des soixante millions de Congolais. Dans ce contexte-là, la tragédie des violences sexuelles dont sont victimes les femmes et les fillettes a retenu notre attention. J'y reviendrai dans quelques instants.

Pour ma part, j'aimerais mettre en évidence aussi précisément que possible quelques éléments qui touchent à la coopération au développement et au sujet desquels notre mission nous a permis de constater nettement la manière dont les projets se déroulaient. Nous avons ainsi pu envisager de nouvelles perspectives à concrétiser.

Comme cela a déjà été indiqué, nous avons visité des projets et rencontré un certain nombre d'acteurs dans le Bas-Congo.

Premièrement, c'est dans cette région que nous avons envisagé la question importante pour le peuple congolais – mais aussi pour le gouvernement belge – de la gestion durable des forêts. Nous avons visité les projets d'appui à la gestion durable. Il s'agit notamment d'un projet mis en œuvre par la coopération technique belge avec l'ONG WWF pour un montant de 1,75 million d'euros. Ce projet vise à la formulation et à la mise en œuvre d'une politique de gestion forestière en RDC, au développement de partenariats avec les sociétés forestières désireuses d'investir dans la gestion durable de leur concession et cela dans la perspective de la certification internationale et enfin, d'un appui aux acteurs impliqués dans des activités de développement durable en périphérie d'aires protégées du Bas-Congo. Je mets également en évidence que cette question de la gestion durable des forêts se traduit par la participation et le soutien de la Belgique à des projets portés par la Banque mondiale.

Deuxièmement, toujours dans le Bas-Congo, nous avons pu vérifier la manière dont la coopération belge soutient des projets de développement communautaires. Nous avons ainsi rencontré les acteurs et les responsables de la mairie de Boma. Cette mairie a été réhabilitée. Quel est le but de ce type d'initiative? Il s'agit très concrètement de renforcer le rôle des gouvernements locaux dans le développement local en mettant en œuvre un certain nombre d'infrastructures et d'équipements de base, que ce soit du matériel informatique, du matériel de première nécessité comme, par exemple, la fourniture de bennes pour le ramassage d'ordures par la commune dans une perspective d'assainissement.

Troisièmement, il s'agit de renforcer les conditions de vie à travers cette importante question du transport. En l'occurrence, l'occasion nous a été donnée de tenir une réunion thématique sur le secteur portuaire, qui est un secteur crucial pour le développement économique de la RDC.

De manière plus générale, la coopération belge a soutenu les activités portuaires de la RDC à travers une assistance technique bilatérale entre les ports d'Anvers, de Matadi et de Boma, pour un montant de 2,4 millions d'euros. Bruxelles l'a fait avec le port de Kinshasa à concurrence de 1,1 million d'euros.

J'en viens maintenant au Katanga, plus particulièrement à Lubumbashi où nous avons visité le projet PEDECO qui porte sur un montant de 2,5 millions d'euros en deux ans. Il a pour objectif de soutenir les initiatives de développement reconnues comme prioritaires pour les populations. Nous avons visité la mairie de la commune annexe de Lubumbashi qui a été réhabilitée de manière importante par ce programme.

Les réalisations concrètes du programme ont été présentées. Il s'agit de 35 infrastructures scolaires réhabilitées rien que pour Lubumbashi, 11 infrastructures sanitaires, 16 infrastructures eau et assainissement, 11 projets de drainage et voirie, 20 projets de sécurité alimentaire, 8 constructions de bureaux de quartiers et 10 ponts réhabilités.

Les projets d'infrastructures de base en matière d'assainissement, par exemple, permettent de répondre à la préoccupation de juguler les épidémies graves de choléra connues chaque année. Ainsi, ce sont des centaines de milliers d'habitants qui, grâce à ces infrastructures mises en œuvre, pourront envisager d'être épargnés par cette grave épidémie.

Nous avons par ailleurs pu vérifier les volets du programme d'urgence mis en œuvre par la coopération technique belge. Nous avons également assisté à des opérations de sensibilisation de la population à travers des saynètes de théâtre pour montrer l'importance de veiller au bon entretien des infrastructures qui ont été réhabilitées par le projet. Il s'agit des drains et des caniveaux. Le programme d'urgence de 25 millions d'euros sur deux ans a pour objectif de montrer de manière rapide et concrète à la population les dividendes de la paix et de la démocratie.

Ce programme d'urgence comprend deux secteurs prioritaires: l'assainissement, les voiries et l'eau.

En plus des infrastructures réhabilitées (caniveaux, égouts, lutte anti-érosive, réseaux d'eau, forages de puits), nous avons insisté sur la méthode HIMO (haute intensité de main-d'œuvre) qui a permis de générer une main-d'œuvre de 17.000 hommes par jour de travail de la population de la commune de Kenya au Katanga.

Nous avons aussi mis en évidence des programmes de coopération décentralisés entre la ville de Liège et Lubumbashi pour ce qui concerne la réhabilitation de l'état civil. Il s'agit d'un financement de coopération à concurrence de 179.000 euros. Ce projet a permis d'effectuer un recensement de la population de Lubumbashi – seule ville concernée en RDC – et de mettre à jour l'état civil, une des conditions importantes pour assurer une forme de gestion administrative davantage opérationnelle.

J'en viens maintenant à un certain nombre de dossiers et de projets dans le Nord-Kivu, à Goma plus particulièrement. Ce fut l'occasion d'envisager un thème extrêmement important que j'ai déjà évoqué, celui des violences sexuelles. Les rencontres avec les acteurs locaux, les ONG locales et les organisations internationales impliquées (SOFEPADI, FNUAP, Health Africa, UNICAF, REJUSCO) nous ont permis de retenir un certain nombre d'éléments des différentes entrevues. Je lai déjà dit mais il faut sans cesse le répéter, c'est une évidence, la paix et la sécurité sont des conditions indispensables pour lutter contre les violences sexuelles.

La prévention et la sensibilisation sont évidemment importantes. Nous devons veiller à ce que les moyens mobilisés par la communauté internationale visent davantage les personnes concernées, c'est-à-dire les magistrats, les policiers, les responsables politiques congolais. Parfois on peut s'interroger sur la question de savoir si on ne se trompe pas de cible dans les campagnes de prévention et de sensibilisation. La victime doit être au cœur des actions que nous entreprenons; ce doit être l'obsession humanitaire pour réagir de manière immédiate à ce phénomène extrêmement grave.

La lutte contre l'impunité doit être considérablement renforcée, c'est une des clés pour réagir de manière efficiente à ce problème. Les rencontres sur le terrain nous ont permis de conclure que nous devons davantage inclure comme critère la décentralisation dans les choix du projet. Les acteurs de terrain doivent avoir la capacité d'être au plus près des victimes et ne doivent pas se contenter d'une action dans les centres urbains. Cette nécessité de décentraliser au maximum les projets est importante. De manière générale, nous voulons mieux envisager encore les rapports qualité-prix des programmes, y compris dans le cadre multilatéral.

Par ailleurs, lors du transfert de Goma vers Bukavu en bateau, nous nous sommes arrêtés sur l'île d'Idjwi où nous avons rencontré ses représentants. Ce fut l'occasion de prendre connaissance du programme d'une ONG dans le domaine de la santé puisque la Coopération belge a soutenu l'extension de l'hôpital de l'île et nous avons lancé, à travers la pose de la première pierre, les travaux de réhabilitation et d'agrandissement de cet hôpital. C'est un élément important en termes de soutien aux infrastructures de base dans le secteur de la santé.

Pour ce qui concerne le Sud-Kivu, à Bukavu, nous avons rencontré les représentants du Centre Olame. C'est une province dans laquelle grouillent beaucoup de milices et de bandes armées qui sèment l'insécurité et la terreur dans de nombreux villages. Le Centre Olame s'occupe de la réintégration des personnes victimes de violences, plus particulièrement les femmes victimes de violences sexuelles. Le Centre Olame a été soutenu par la Coopération belge à hauteur de 155.000 euros. Différents acteurs intervenant dans la lutte contre les violences sexuelles et la prise en charge des victimes ont présenté leur travail et les difficultés quotidiennes auxquelles ils font face, comme par exemple l'insécurité des intervenants sur le terrain, la couverture partielle et insuffisante du territoire – on revient donc à cette idée de décentralisation –, la faiblesse et l'inadéquation de la réponse judiciaire, donc toujours ce problème d'impunité.

Nous avons également visité l'hôpital de Panzi. En janvier 2008, avec une délégation parlementaire, j'avais déjà été confronté à ce grave problème de violences sexuelles. Des parlementaires belges, dont Miet Smet et d'autres, ont ensuite pu visiter l'Est et tirer la sonnette d'alarme à propos de cette question des violences sexuelles. Suite à cela, la Belgique avait décidé d'envoyer des chirurgiens dans l'hôpital de Panzi afin d'apporter une aide concrète sur le plan médical et sur le plan psychologique.

Un premier chirurgien belge, que nous avons évidemment rencontré, est présent depuis le début du mois; il est chargé de faire rapport à la fin de ce mois. Un deuxième chirurgien est censé partir prochainement pour le même hôpital de Panzi. Cette rencontre à l'hôpital de Panzi et les conversations avec divers acteurs nous ont permis de voir plus clair dans la manière d'apporter une réponse concrète à cette question importante. Dans les semaines qui viennent, nous envisageons d'envoyer plusieurs chirurgiens belges dans une perspective à la fois d'intervention pour les cas médicaux les plus difficiles, c'est-à-dire 10% des cas qui nécessitent des opérations spécialisées, mais également pour améliorer et renforcer la formation des médecins et des chirurgiens congolais et dans la perspective de travailler en réseau avec les différents hôpitaux de la région. Panzi pourrait alors être envisagé pour devenir un centre de formation qui permettrait l'envoi d'équipes mobiles dans les hôpitaux de la région.

Enfin, lutte contre l'impunité à travers le projet REJUSCO. Ce projet est prévu avec Avocats Sans Frontières qui permet concrètement d'envisager la réhabilitation du système judiciaire.

Une des questions dans le cadre des entretiens que nous avons eus visait à la réponse de la justice aux violences sexuelles. La lutte contre ce fléau passe nécessairement par la lutte contre l'impunité, la poursuite et la condamnation des coupables.

Enfin, dans les deux provinces, nous avons pris part à la restitution des actes d'engagement de la Conférence de Goma par l'abbé Malu Malu, président de la Conférence de paix dans les Kivu et coordinateur du programme Amani. La mission s'est rendue dans le Masisi et à Uvira. La signature des différents textes ne permet pas de dire que les problèmes de sécurité, de paix et de développement des deux provinces sont résolus. Toutefois, la volonté est de soutenir toutes les initiatives qui visent à mettre en œuvre ces actes d'engagement qui sont la condition nécessaire, de même que la mise en œuvre des acteurs de Nairobi pour ce qui concerne les questions liées à la paix et à la sécurité.

Voilà quelques éléments. Je n'irai pas au-delà, mais j'y reviendrai, si vous le souhaitez, dans le cadre des questions qui seront probablement exprimées.

Hilde Vautmans, voorzitter: Collega’s, de ministers hebben lang en uitgebreid gepraat. Ik verzoek u uw betogen kort en to the point te houden. Er zijn veel interventies en minister De Gucht zou omstreeks 11.30 uur weg moeten. We zullen dan zien hoe het verder moet.

Ik stel voor om de vragen over Defensie afzonderlijk in te dienen bij de minister van Defensie en te vragen om die op de agenda van volgende week te plaatsen, aangezien minister De Crem hier niet meer terugkomt.

01.04 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, ik ben het met u eens als u de vragen over Defensie verwijst naar volgende week. Defensie maakt echter deel uit van de algemene politiek die wij voeren in Congo en ik zal er toch een paar woorden over moeten zeggen. Ik ben ervan overtuigd dat de aanwezige ministers zullen kunnen antwoorden op dat vlak aangezien het niet om technische vragen gaat.

Heren ministers, het leidmotief dat ik al jaren volg in de debatten over Congo in deze commissie, bestaat uit twee lijnen. De eerste lijn – ik weet dat ik sommige mensen daarmee choqueer, maar het zij zo – is dat het verhaal van de zogenaamde Belgische knowhow voor Centraal Afrika een mythe is. Ik wil niet in detail treden want daar hebben we de tijd niet voor. Sinds 1959, het jaar waarin werd beslist Congo onafhankelijkheid te verlenen, zijn we er niet meer in geslaagd om nog iets ernstigs op te bouwen in dat land. Dat is al vijftig jaar of een halve eeuw zo. Ik moet zeggen dat uw bezoek en het verslag dat u daarover brengt mij in feite sterkt in deze opinie.

Een tweede vaststelling die ik altijd volg is dat er twee lijnen mogelijk zijn in verband met Congo bij de traditionele politieke partijen die het beleid in dit land uitmaken. Mijnheer de minister van Buitenlandse Zaken, ik weet dat u het tegenspreekt maar er is een Vlaamse benadering van het probleem en er is een Franstalige benadering. De Vlaamse benadering hebben we zien verdedigen op het ogenblik toen de heer Derycke minister van Buitenlandse Zaken was. Ik zat toen ook in de oppositie en het gaat mij er dus niet om hier een bepaalde minister of een bepaalde partij te verdedigen. Zijn benadering was er een van extreme voorzichtigheid en zich stilaan “desengageren” in dat continent. Hij werd daarvoor trouwens zeer zwaar aangepakt in de Franstalige pers. Sinds paars aan het bewind is gekomen, hebben we, onder meer onder leiding van de vader van de huidige minister van Ontwikkelingssamenwerking die ik daarvoor niet verantwoordelijk stel, een heel andere politiek gehad, een politiek van back to Africa.

De heer De Gucht heeft eigenlijk geprobeerd om de twee lijnen te verzoenen. Hij is verder gegaan op de paarse lijn. Ik neem aan dat dit was omdat het nu eenmaal het regeerakkoord was. Ik zie hem daar nog altijd staan bij zijn aanstelling als minister van Buitenlandse Zaken en het staatshoofd naast hem zei: "N'oubliez pas le Congo". Dat is een beleidslijn van België waarmee de heer De Gucht zich conformeerde.

De heer De Gucht kan er echter niet aan ontsnappen – dat is zijn noodlot – dat er iets Vlaams in hem zit. Regelmatig komt dat Vlaamse naar boven in uitspraken die hij doet in Congo of hier. Mijnheer De Gucht, neemt u het mij niet kwalijk, ik wil u gewoon waarschuwen, ik bedoel daarmee niets anders, maar u dreigt stilaan het lot van de heer Derycke te ondergaan. U bent op dit ogenblik de schietschijf van de Franstalige pers. Ik verwijs alleen al naar de kranten van vandaag. In Het Laatste Nieuws krijgt u de kans om uw waarheid te zeggen. Ik heb altijd gezegd dat ik het apprecieerde dat u tenminste de moed had om de zaken voor te stellen zoals ze zijn, hoewel u ze enigszins verzacht. In Het Laatste Nieuws kunt u zeggen: "De corruptie in Congo is nog nooit zo erg geweest". In La Libre Belgique wordt u echter onder vuur genomen. Dat is gewoon een vaststelling van een werkelijkheid die al jaren duurt en die wij moeten durven aangaan.

Een derde zaak is dat men zich moet afvragen, ik baseer mij alleen maar op het bezoek van onze drie ministers aan Congo, of wij nog iets nuttig kunnen doen. Ik heb de indruk dat dit niet het geval is. Wij hebben al veel geïnvesteerd. Paars heeft gedurende een kleine tien jaar 120 miljard oude Belgische frank geïnvesteerd. Wij hebben enorm veel geld in verkiezingen geïnvesteerd. Wij hebben van alles gedaan. Wij hebben het leger proberen op te bouwen. Wij zijn daarmee terug bezig.

Mevrouw de voorzitter, ik herinner u eraan dat wij een behoorlijk aantal officieren naar hier brachten om ze klaar te stomen voor het nieuw Congolees leger. Zij waren gelegerd in de kazerne van Elsenborn, het einde van de wereld. Dat belette niet dat er binnen de kortste keren zestien officieren waren verdwenen, waarschijnlijk in de achterbuurten van Vielsalm. Halsoverkop heeft men heel dat bataljon officieren moeten terugsturen omdat men dacht dat ze allemaal zouden verdwijnen als ze nog drie dagen langer bleven. Het lukt ons met andere woorden dus niet. Laten wij die conclusie trekken.

Dan zijn er twee mogelijkheden. Mogelijkheid een wordt geformuleerd door mevrouw Doornaert in De Standaard van zaterdag. Zij zegt dat het verhaal dat Kabila en anderen tegen ons ophangen bijzonder eenzijdig is; dat wij ons niet mogen moeien, maar wel hulp moeten geven en dat wij ook de vluchtelingen moeten opvangen die willen ontsnappen aan de armoede, het geweld en de andere mistoestanden waarmee wij ons ook niet mogen moeien. Zij voegt eraan toe: "Laten wij stoppen met de ngo's en ontwikkelingssamenwerking en alleen nog zaken doen". Dat is een mogelijkheid.

De andere Vlaamse mogelijkheid is om ons stilaan terug te trekken. Dat wil niet zeggen dat wij de mensen aan hun lot moeten overlaten, maar dat wij ons terugtrekken uit de politiek in dat land. Wij kunnen daar niets doen. Wij verliezen daar enorm veel tijd en vooral veel geld. Dat geld wordt voor niets geïnvesteerd want er is geen resultaat. Ik pleit voor wat wij altijd hebben genoemd Out of Africa.

Hilde Vautmans, voorzitter: Collega’s, de toegemeten spreektijd bedraagt maximaal vijf minuten en ik verzoek de spekers zich daaraan te houden.

01.05 Karel De Gucht, ministre: Je voudrais signaler que je dois partir à 11.40 heures, pas parce que je veux échapper aux questions et aux interventions intéressantes qui m'attendent mais parce que j'ai un déjeuner avec le Prince Philippe. Il me serait difficile de décommander maintenant. Tout le monde est déjà fâché avec moi alors il ne faut pas exagérer! Si vous voulez que je réponde à un certain nombre de questions, il vaudrait donc mieux être brefs.

01.06 Josy Dubié, sénateur (Ecolo): Je vais essayer de faire très court. Je voudrais d'abord vous remercier: j'étais le seul membre de l'opposition dans cette mission, j'ai pu vous observer tous les trois pendant une longue semaine et je suis absolument convaincu de votre sincérité et de votre bonne foi quand vous déclarez que nous sommes là pour aider le peuple congolais. Je n'ai aucun doute à cet égard.

Il faut distinguer le fond et la forme. Sur le fond, je n'ai pas de problème avec votre exposé, monsieur le ministre des Affaires étrangères; je peux y souscrire totalement. Par contre, sur la forme, permettez-moi de vous dire que vous n'avez pas fait preuve de psychologie. Vous m'étonnez; d'ailleurs. Vous êtes flamand, on vient de le rappeler. Vous devriez vous souvenir de la manière dont les Flamands ont été traités pendant plus de cent ans par la bourgeoisie francophone de Flandre et de la trace que cela laisse aujourd'hui encore. Vous êtes souvent révulsé par certains propos en raison de ce passé qui agit encore.

N'oublions pas que nous avons été les colonisateurs du Congo. Bien sûr, cela crée des liens, on n'arrête pas de le dire. Dans tous les discours, ils nous appellent les "oncles", les "noko". Cela crée des liens, mais aussi un passif. Rappelez-vous ce que disait le premier ministre Lumumba au moment de l'indépendance, dans son fameux discours qui fut d'une certaine manière sa condamnation à mort, puisqu'il a été tué, massacré en janvier 1961 dans d'horribles circonstances; comme l'ont montré les conclusions de la commission Lumumba: la Belgique de l'époque n'y est pas étrangère. Il disait: "Nous étions, nous, les nègres à qui l'on disait 'tu'!". Cela survit dans la mentalité des dirigeants d'aujourd'hui qui ont été et qui sont aussi légitimes que nous. Ils ont été élus, le parlement a été élu, le gouvernement est légitime.

Je vous donne raison: les choses ne vont pas bien au Congo et il faut le dire. Mais tout est dans la manière de le dire. Je suis désolé de vous le dire ainsi. C'est votre caractère et vous n'en changerez pas. Malheureusement, la manière n'y était pas. J'ai des échos très concrets de l'effet de vos paroles, non pas celles du discours dans les jardins de la présidence mais les propos de la veille. Ce qui a été dit et surtout la manière dont vous l'avez dit a fait que tout ce que vous avez fait sur place n'a pas été productif. Si on veut faire avancer la situation, il faudra agir avec les dirigeants congolais et non contre eux.

Je m'en tiendrai là. Je répète que vous avez sincèrement voulu aider la population et vous le voulez encore mais de grâce, prenez en compte la psychologie de ces gens, compréhensible quand on connaît notre propre histoire et en particulier la vôtre en tant que Flamand!

01.07 André Flahaut (PS): Madame la présidente, monsieur le président, messieurs les ministres, je crois que l'intention était bonne: donner un signal en ce début de nouvelle législature, faire un déplacement à trois, rappeler le contenu et le sens de la déclaration gouvernementale.

Il est vrai qu'il était bon de rappeler notre attachement à la lutte contre toute forme de corruption, partout d'ailleurs, notre attachement à la bonne gouvernance et le fait que nous étions convaincus que ce qui allait être vu dans l'Est du Congo créerait certainement de l'émotion et demanderait une mobilisation, un engagement résolu pour lutter contre ces violences sexuelles dans cette région.

Il y a sans doute eu concertation sur le contenu mais, comme cela vient d'être dit, sur la forme, il y a eu une erreur de casting, comme on dit chez moi!

Cela étant dit, pour le ministre de la Défense – il n'est pas là mais on le lui répétera sans doute –, je constate que c'est un prolongement du partenariat tel qu'il a été initié. Je crois qu'il faut poursuivre les actions et qu'il faut être plus optimiste qu'il ne l'est parce quand il parle d'un verre à moitié vide ou un verre à moitié plein, pour autant qu'il y ait déjà quelque chose dans le verre, c'est le principal. Quant à croire que nous pourrons comptabiliser ce que nous faisons au Congo dans les dépenses pour l'OTAN, cela relève de la pure utopie.

En ce qui concerne la partie Défense et la partie Coopération, nous aurons certainement l'occasion de revenir sur ces aspects plus en détail, notamment sur une notion que j'ai pu lire ce matin dans un journal, le rapport qualité-prix en matière de coopération. La note de Coopération sera discutée la semaine prochaine en commission et nous aborderons ce sujet.

Pour ma part, je pense que, dans l'ensemble, après votre périple, et si nous pouvons continuer à travailler au Congo, il faudra déterminer, à côté des notes de politique générale, une note sur la politique africaine.

Je voudrais dire que le partenariat n'est pas seulement une question de chiffres. J'ai entendu le ministre des Affaires étrangères citer de nombreux chiffres, essentiellement des préoccupations économiques: les ports, les mines, les contrats miniers, le FMI. À aucun moment, je n'ai entendu parler du peuple congolais. Heureusement que le ministre de la Coopération a mentionné cette population congolaise à laquelle il faut aussi accorder toute notre attention. Le partenariat, ce n'est pas uniquement une question de contrats miniers, c'est peut-être cela la différence d'approche entre le Nord et le Sud.

Le partenariat n'est pas une question de contrats miniers, c'est aussi une question de relations entre des peuples, des individus qui se respectent, qui se comprennent et qui effectivement peuvent se dire des choses, même si elles sont désagréables.

J'ai moi-même dit à plusieurs reprises des choses désagréables entre quatre yeux et je n'en ai pas fait état à l'extérieur. Je crois que c'est mieux ainsi.

Que retient-on aujourd'hui de tout le travail que vous avez mené pendant une semaine?

On retient qu'au Congo, rien n'avance! Tout va mal. Les autorités congolaises n'ont rien fait. À la limite, on penserait qu'elles sont complices. Je crois très honnêtement qu'on a blessé le partenaire. Il faudra voir comment faire pour corriger, pour éventuellement soigner cette blessure si c'est possible et surtout éviter de faire perdre la face aux autres. C'est un peu la diplomatie du coup de poing dans la figure – pour rester poli – avant de discuter. Ce n'est pas ainsi qu'on travaille! Je ne crois pas que c'est de cette façon qu'on pourra avancer.

On a très peu parlé par ailleurs de nos lenteurs, nos lourdeurs bureaucratiques, en Belgique, en Europe, qui ont aussi des répercussions réelles au Congo. Des sommes sont promises. Il faut des mois, des années pour qu'elles arrivent. On reproche ensuite aux Congolais de ne rien faire. Comment voulez-vous qu'ils travaillent s'ils ne reçoivent pas les moyens qu'on leur promet?

Par ailleurs, il est un peu facile de reprocher l'insécurité dans l'est du pays. On a reproché à un certain moment à une brigade de l'armée congolaise – brigade que nous avions formée et on a fait du bon travail – de ne pas être restée devant des rebelles. L'explication est pourtant simple: il n'y avait tout simplement plus de munitions parce qu'il y a un embargo sur les armes. On demande à des autorités de mettre de l'ordre dans leur pays mais on ne donne pas la possibilité à ces autorités …

01.08 Karel De Gucht, ministre: C'est totalement faux! Restons réalistes!

01.09 André Flahaut (PS): C'est une réalité!

01.10 Karel De Gucht, ministre: C'est inexact. C'était une brigade brassée qui ne tombait pas sous l'embargo des armes, même pas celui des Nations unies.

01.11 André Flahaut (PS): Ils n'avaient pas de munitions!

01.12 (…): Ils les avaient vendues!

01.13 André Flahaut (PS): Vous dites vous-même qu'il s'agissait d'une brigade brassée, que nous avions formée. À partir du moment où nous ne fournissons pas les munitions et les armes en conformité avec le contrat, ils ne savent forcément pas agir. Ne demandez pas à un militaire d'aller en face d'un rebelle sans arme.

01.14 Karel De Gucht, ministre: Cela n'a rien à voir avec l'embargo! Strictement rien!

01.15 André Flahaut (PS): Mais si! Comment expliquer que les militaires n'ont pas d'armes?

01.16 Georges Dallemagne (cdH): Les munitions sont tombées aux mains de N'Kunda et il s'en sert aujourd'hui. Ce que vous dites est totalement faux, monsieur Flahaut!

01.17 André Flahaut (PS): Ce n'était qu'un exemple parmi d'autres des conditions parfois difficiles dans lesquelles nous plaçons les autorités congolaises pour assumer leurs responsabilités et travailler au redressement de leur pays. D'autres exemples peuvent être cités dans d'autres domaines.

On ne parle pas de nos lenteurs, de celles de l'Europe, de celles des institutions internationales et on ne parle pas ou très peu des progrès réalisés avec les élections entre autres choses. Il faut rééquilibrer la présentation à l'extérieur.

01.18 Hilde Vautmans, voorzitter: Mijnheer Flahaut, mag ik u vragen af te ronden? Iedereen moet elkaar een beetje respecteren in deze commissie. Ik wil dat alle collega’s het woord krijgen.

01.19 André Flahaut (PS): Je voudrais poser une question en guise de conclusion. Qu'allons-nous faire maintenant? Tous les projets de M. Michel m'ont l'air très bien mais si on ne restaure pas un minimum de confiance et des relations normales, ils seront inutiles car on ne pourra pas les mettre en œuvre. Il faut oublier une fois pour toutes que la Belgique est le partenaire privilégié qui peut se permettre de dire tout et n'importe quoi aux Congolais. On ne peut pas reprocher au Congo d'être devenu un État souverain avec un dirigeant qui rappelle ses prérogatives.

Qu'allons-nous faire demain pour revenir à des relations normales avec le Congo et permettre à M. Michel notamment de mettre en œuvre des projets de coopération et de partenariat avec son collègue de la Défense?

01.20 Senator Miet Smet (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik heb de voorbije dagen met veel interesse de pers gevolgd en ik heb vandaag ook met veel interesse de toelichtingen gehoord. Ik heb een totaal ander gevoel bij die zaken dan de heer Flahaut.

Iedere vogel zingt zoals hij gebekt is. Dat moet men aanvaarden, maar ik was blij dat iemand zegde dat het een voorwaarde voor de regering is dat er good governance gebeurt. Dat proberen we te zeggen voor gans de wereld, dus ook voor Congo. Ik was dus verheugd dat dit ook wordt gezegd. Blijvende steun verwerven bij onze bevolking voor de financiering van een aantal Congolese projecten, veronderstelt ook dat u op good governance de nadruk blijft leggen, met alles wat daaraan vasthangt. Ik steun de richting die we uitgaan. Ik vind trouwens dat we dat voor heel Afrika moeten doen.

Ik heb enkele concrete vragen.

Ik heb vragen bij het REJUSCO-project, niet omdat het een slecht project zou zijn, maar omdat het zolang duurt om justitie op te bouwen, om gevangenissen te bouwen, de politie te vormen enzovoort. Intussen blijft de straffeloosheid bestaan. Zijn er geen bijkomende wegen te bewandelen? Kunnen we niet iets sneller gaan met de opbouw van justitie? Als de mensen nog tien jaar moeten wachten vooraleer er iemand wordt gestraft, helpt het natuurlijk niet veel.

Ten tweede kom ik terug op de good governance. Het is natuurlijk belangrijk dat wij of Europa dat zeggen – Europa zegt dat ook – maar als de Chinezen of de Amerikanen het niet zeggen, treedt men in concurrentie met elkaar in een land dat bulkt van de grondstoffen. Dat is niet goed. Eigenlijk zouden de Verenigde Naties – we zijn op dit ogenblik lid van de Veiligheidsraad, dus we hebben daar een stem – ook op dit punt de nagel op de kop moeten slaan. Ik vraag u dus in hoeverre dit standpunt internationaal wordt gesteund.

Aider l'hôpital de Panzi à devenir un centre d'excellence dans le traitement de ces difficultés sexuelles est positif. Néanmoins, les autres hôpitaux doivent aussi être aidés car, sur place, on craint évidemment que l'argent dépensé ne servira qu'à Panzi. Je le sais!

Il n'y a pas possibilité de construire plusieurs centres d'excellence. Nous avons besoin d'un centre d'excellence et nous devons aussi aider les autres hôpitaux. Voilà les éléments que je voulais ajouter.

01.21 François-Xavier de Donnea (MR): Madame la présidente, ce qui est important aujourd'hui, c'est de constater que les trois ministres ont déclaré qu'ils avaient la volonté de poursuivre une collaboration étroite avec le Congo dans le cadre d'un partenariat sincère. Je pense personnellement que depuis 2003-2004, d'énormes progrès ont été accomplis au Congo. Le progrès le plus déterminant, qui est à la base de tout, est évidemment les élections démocratiques, qui ont été réussies et qui ont mis en place un pouvoir légitime.

Il est clair que ce pouvoir légitime n'a pas encore pu résoudre tous les problèmes du Congo, qui restent immenses; on l'a rappelé ici aujourd'hui. Il y a énormément de talents au Congo, de gens de grande qualité, et ce dans tous les secteurs de la société. La différence est frappante avec ce que l'on pouvait constater, il y a vingt-cinq ou trente ans de cela.

Ceci dit, pourquoi tous ces gens de talent ne parviennent-ils pas à faire avancer plus vite le développement de leur pays? C'est parce que l'État est faible, qu'il fonctionne mal, qu'il est mal outillé pour assumer ses fonctions régaliennes, notamment. C'est aussi parce que les institutions démocratiques ne sont pas encore à même de réaliser un contrôle suffisamment poussé de l'exécutif.

Nous devons bien sûr reconnaître que dans beaucoup de pays d'Afrique sub-saharienne, il y a des problèmes de gouvernance. Dans certains pays, il y a même de graves problèmes de gouvernance. Ce n'est pas l'apanage du Congo de connaître une telle situation.

Ce que la communauté internationale doit faire aujourd'hui, si elle veut vraiment améliorer la gouvernance, ce n'est pas uniquement faire des discours sur la gouvernance, elle doit surtout investir dans le renforcement des institutions démocratiques, notamment dans les parlements, les cours de comptes, dans tout ce qui sous-tend le travail parlementaire. Elle doit investir dans la reconstitution d'appareils judiciaires efficaces et indépendants, sans lesquels on ne peut pas lutter contre la corruption. Chez nous aussi, il y a de la corruption. Mais chez nous, il y a des bourgmestres ou des ministres qui ont été condamnés à faire de la prison! Chez nous, il n'y a pas d'impunité, grâce à l'efficacité de notre système judiciaire.

Nous devons aussi investir dans tout ce qui contrôle les flux financiers – banque centrale et autres organismes de contrôle –, dans les douanes, dans tous les départements régaliens en général. La Belgique seule ne peut pas faire cela au Congo. Nous devons travailler avec les organisations internationales déjà engagées dans ce domaine, comme le PNUD, la Banque africaine de développement, la Banque mondiale et l'Union interparlementaire.

Ce n'est que si nous aidons à renforcer l'État que nous créerons progressivement les contre-pouvoirs qui entraîneront un cercle vertueux vers une meilleure gouvernance, la bonne gouvernance parfaite n'existant pas, certainement pas en Belgique.

Remarque suivante: lorsque l'on voit ce qui se passe au Kivu, on doit bien sûr constater que la situation est extrêmement mauvaise sur le plan humanitaire. Bien sûr, il faut faire en sorte que les accords de Goma et de Nairobi soient exécutés. Mais, comme le ministre l'a dit à juste titre, nous devons à tout prix aider les Congolais à arrêter les trafics illégaux de matières premières, qui constituent la vraie raison d'être de toutes ces milices – celle de Laurent N'Kunda et autres – qui sont extrêmement difficiles à éradiquer. Ces gens vivent du trafic de minerais.

Je m'interroge: pourquoi la MONUC ne va-t-elle pas détruire les aérodromes clandestins qui permettent de véhiculer le coltan vers les pays voisins? Il y a là quelque chose d'incompréhensible. On m'a dit que certains officiers de la MONUC étaient de mèche avec les trafiquants de minerais, notamment avec certains personnages qui ont signé les accords de Goma.

Dernière réflexion: bien sûr, il faut aussi mettre un terme au trafic illégal d'armes, qui trouve son origine dans certains pays de l'OSCE. Je crois qu'au niveau de cette organisation, la Belgique doit poursuivre les efforts qu'elle a déjà entrepris pour lutter contre le transport aérien illégal des armes légères et de petit calibre vers l'Afrique centrale et l'Afrique de l'Est. Il faut vraiment attaquer ce trafic à sa source.

Voilà, madame la présidente, je ne serai pas plus long. Je garde encore d'autres remarques à formuler dans le cadre du débat budgétaire.

Selon moi, la pierre angulaire de tout développement en Afrique sub-saharienne, notamment au Congo, c'est le renforcement des institutions démocratiques, le renforcement des fonctions régaliennes de l'État. C'est dans ces domaines que la communauté internationale doit investir. Elle peut bien sûr continuer à faire des discours, mais elle doit surtout investir là-dedans, pour que les choses s'améliorent progressivement.

01.22 Dirk Van der Maelen (sp.a+Vl.Pro): Mevrouw de voorzitter, ik zou mijn rede graag willen opdelen in drie of vier punten.

Ten eerste, ik wil beginnen met de analyse en de diagnose, zoals blijkt uit de speech van de minister. Die diagnose wordt gevolgd door zowat iedereen die Congo volgt. Alle bilaterale, alle multilaterale organisaties die betrokken zijn bij Congo zijn het erover eens dat het met Congo niet de goede weg opgaat.

Ook wij, ikzelf en mijn partij, kunnen niet anders dan die diagnose onderschrijven. Hetgeen de minister vorige week heeft gezegd, zien wij als de bevestiging van het feit dat wij groot gelijk hadden toen wij vorig jaar zeiden dat het veel te vroeg was om de Koning naar Congo te sturen, dat de garanties voor een goed beheer van dat land verre van bereikt waren.

Met de inhoud van de boodschap heb ik dus geen enkel probleem. Integendeel, ik ben zelfs blij dat deze nieuwe regering volledig op de sp.a-lijn van vorig jaar staat.

Ten tweede, ik ken Karel De Gucht als een zeer goed strateeg. Vooraleer een politiek strateeg fors uithaalt, moet hij zijn eigen machtspositie inschatten en moet hij ook het effect van zijn boodschap op zijn tegenstander inschatten. Ik heb de indruk dat het strategisch doorzicht van Karel De Gucht hem in deze in de steek heeft gelaten. Als ik immers kijk naar het effect van zijn frontale aanval, stel ik vast dat het effect daarvan nul is. De persoon aan wie de boodschap was geadresseerd, heeft gezegd dat hij verkozen is en dat hij in zijn land doet wat hij wil. Dus, drama voor het Congolese volk, het effect van de demarche van vorige week van de drie ministers heeft ons niet vooruitgeholpen in de goede richting. Integendeel, het gaat in de andere richting.

Vanmorgen las ik in Het Laatste Nieuws de titel boven het interview met de minister: “Corruptie is in Congo nooit zo erg geweest." Ik stel dan volgende vraag aan deze regering. Als u zo’n scherpe diagnose stelt, wat zijn daarvan dan de gevolgen op uw beleid?

Ik stel vast dat de minister van Ontwikkelingssamenwerking hier het lijstje heeft afgedreund van alle initiatieven die België in Congo neemt. Ik stel vast dat de minister van Defensie een nieuw militair partenariaatakkoord heeft gesloten. Alles gaat zijn gewone gang.

Ik ben intussen al heel veel gewoon van deze regering die amper een maand bestaat. Hallucinante voorbeelden van onbegrijpelijk gedrag heb ik al gezien. Zo scherp uithalen naar de Congolese leiders om dan geen enkele wijziging in uw beleid te laten volgen, begrijp ik echter niet.

Mijn derde vraag aan de regering is dus: wat nu? U schetst een beeld van Congo, heren ministers, dat beantwoordt aan een consensus die onder ontwikkelingsspecialisten bestaat en die zegt dat samenwerking met een ontwikkelingsland geen zin heeft indien er geen leiderschap is dat werkt in de richting van de ontwikkeling van het land, indien er geen performante administratie is en indien er geen politieke elite is die aan de realisatie van die agenda wil meewerken. Ik vrees, vooral na jullie scherpe, eigen diagnose, dat geen enkele van die voorwaarden aanwezig is. Mijn vraag aan de regering is: welke gevolgen verbindt u aan de frontale aanval die u vorige week hebt ingezet?

Mijn laatste punt, als ik die vraag stel vanuit de oppositie aan de regering, vind ik het ook mijn verdomde plicht om een aantal tegenvoorstellen te doen. Heren ministers, en vooral de minister van Buitenlandse Zaken, ik denk dat u nu de verdomde plicht hebt om een internationale consensus te zoeken rond onze diagnose en onze opstelling. U hebt de strategische fout gemaakt om het soortgelijk gewicht van België te overschatten, mijnheer de minister van Buitenlandse Zaken. Ons gewicht was te laag om een beslissende invloed te hebben op het bestuur van Congo. Wij moeten ons gewicht dus vergroten. Het zou goed zijn dat u de andere Europese landen, de EU, de VS en multilaterale donoren nu bewerkt en overtuigt van het gelijk van onze positie. Dan pas zullen wij misschien de kans hebben om iets dichter te komen bij de drie voorwaarden die ontwikkelingseconomen vooropstellen.

Hilde Vautmans, voorzitter: (…)

01.23 Dirk Van der Maelen (sp.a+Vl.Pro): Mevrouw de voorzitter, ik ben bijzonder ontgoocheld over de manier waarop dit debat is georganiseerd. De ministers praten anderhalf uur en de parlementsleden krijgen dan vervolgens vijf minuten. Ik kom tot mijn laatste punt.

Wat vraagt de sp.a in deze Kamer aan de minister? Dat men vanaf nu het engagement aangaat tegenover de Kamer om driemaandelijks met ons een uitgebreide discussie te hebben over het beleid in Congo. Mijnheer de minister van Buitenlandse Zaken, ik zou u willen vragen om een evaluatie te maken van de al dan niet vooruitgang in Congo om dit te toetsen aan de governance compact, de bijlage bij het regereerakkoord van president Kabila, zodat wij kunnen zien of er al dan niet een evolutie in de goede richting is.

Mijnheer de minister van Ontwikkelingssamenwerking, ik vraag van u hetzelfde. Ik vraag dat u ons vertelt welke conclusie u trekt uit die scherpe diagnose van de minister van Buitenlandse Zaken en welke garantie u ons geeft dat het geld dat België daar besteedt niet slecht wordt gebruikt. Aan de minister van Defensie vraag ik dat hij ons een overzicht geeft van de vooruitgang van het militair partnerschap.

Ik stel voor dat wij vanaf nu driemaandelijks grondig evalueren wat wij in Congo doen om uit het verloop van de zaak, indien nodig, samen politieke conclusies te trekken.

Hilde Vautmans, voorzitter: Mijnheer Van der Maelen, als ondervoorzitter van deze commissie weet u dat wij de vraag aan de beide ministers al hebben gesteld om driemaandelijks een debat te hebben over de situatie, niet alleen in Congo, maar in het gebied van de Grote Meren. Beide ministers hebben daarop positief geantwoord. Deze vraag is toegezegd en wij zullen dat in deze commissie agenderen, zoals wij dat met de Bureaus van de commissies hebben afgesproken.

01.24 Dirk Van der Maelen (sp.a+Vl.Pro): Werd dat afgesproken?

Hilde Vautmans, voorzitter: Dat werd inderdaad afgesproken.

01.25 Dirk Van der Maelen (sp.a+Vl.Pro): Ik heb daar nog niets van gemerkt.

01.26 Minister Karel De Gucht: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Van der Maelen, ik heb de indruk dat ik hier meer dan eens in de drie maanden over Congo en de Grote Meren spreek.

01.27 Georges Dallemagne (cdH): J'ai eu l'occasion d'aller trois fois au Congo depuis le début de l'année. La situation que j'ai pu apercevoir sur la plus grande partie du territoire, puisque je me suis rendu dans diverses régions, est pour le moins catastrophique – et je pèse mes mots. La misère, la faim, le choléra (5.000 cas à Lubumbashi depuis le début de l'année), la violence, le harcèlement, le désoeuvrement, les tortures sexuelles sont le lot quotidien de millions de Congolais. C'est cela qui doit nous interpeller.

J'approuve quant à moi le message politique à la fois volontariste, cohérent, coordonné et la manière dont nous concevons le dialogue avec le Congo, car ces populations attendent de nous que leur sort soit enfin changé. Les dividendes de la paix ne sont pas encore là, les dividendes des élections non plus et c'est cela que nous devons avoir à l'esprit quand nous parlons du Congo et de notre politique à son égard.

Il est vrai que la donne est en train de changer radicalement avec ces immenses fonds souverains qui essaient de capter les richesses principales du sol et du sous-sol congolais, ces fonds souverains qui sont chinois, indiens, arabes. Il faut craindre qu'à l'avenir, les relations internationales du Congo soient empreintes d'encore plus de pragmatisme, voire d'une certaine dose de cynisme.

Quand nous parlons de bonne gouvernance, de démocratie, de justice, de fin de la violence, certains autres opèrent des transactions opaques, sans appel d'offres, sous forme de troc, sans la moindre préoccupation de développement durable ou des normes sociales et environnementales au Congo. Nous avons pu nous en apercevoir et cela risque de changer la donne, y compris pour notre coopération et nos relations avec le Congo. Néanmoins, vu l'accueil dont nous avons bénéficié de la part des populations mais aussi de la part de la grande majorité des responsables congolais, qui nous ont donné raison quant à notre diagnostic, je crois que notre relation avec le Congo, en dépit des aléas et des difficultés, sera encore longue.

Je salue encore le volontarisme du gouvernement dans sa coopération et son dialogue politique.

Par rapport à cette nouvelle donne, nous devons insister sur la mise en place rapide de codes de bonne conduite au niveau international pour que les fonds qui s'investissent au Congo respectent les populations congolaises, l'avenir et le développement durable de ce pays. Cela me paraît essentiel. À défaut d'un tel code, on verra les ressources du Congo sortir massivement, la forêt congolaise rapidement détruite par des opérateurs publics et privés qui se soucient très peu de l'avenir de ce pays.

Nous avons raison également de nous battre contre la corruption et la mauvaise gouvernance. Quand certains disent ici que le gouvernement congolais n'a pas les moyens de mettre en œuvre le développement du pays, sait-on que sur les 250 millions de dollars générés par les ressources minières au Congo l'année passée, seuls 35 millions sont apparus dans le trésor public congolais? Le reste est parti directement dans la poche d'une petite poignée de dirigeants, de responsables politiques ou de personnes se prétendant telles et qui ne se soucient pas de l'avenir de leur pays. Cela, il faut le dire aussi!

Le représentant de l'Unicef que nous avons rencontré à Goma nous a dit que la situation des enfants au Congo était pire que n'importe où ailleurs dans le monde. C'est cela qui doit nous préoccuper. Ce ne sont pas les mots ou la manière dont certains mots auraient pu être dits. C'est cela qui doit nous occuper: l'avenir de ce pays. C'est ce qui doit être au cœur de nos discussions et je regrette que ce ne soit pas le cas.

01.28 André Flahaut (PS): M. Dallemagne semble dire que je m'offusque parce qu'on a dit qu'on voulait lutter contre la corruption.

Personne ici n'a dit cela! Tout le monde dit qu'il faut lutter contre la corruption et la dénoncer où qu'elle se trouve. Je constate que, dans cette assemblée, certains discours sont tenus non pas en direction du Congo et de sa population mais bien en fonction d'intérêts en Belgique.

01.29 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur Flahaut, je vous répète que ce montant qui a été détourné est supérieur à toute l'aide de la Belgique en 2007! Alors que nous attribuons 150 millions d'euros au Congo, pouvons-nous continuellement accepter qu'un montant supérieur soit détourné par une élite congolaise? Ce n'est pas acceptable et il faut pouvoir le dire!

01.30 André Flahaut (PS): (…)

01.31 Georges Dallemagne (cdH): Vous ne l'avez pas dit suffisamment fort! En tout cas, je ne l'ai pas entendu!

Je tiens à aborder brièvement deux ou trois sujets concrets. On a dit l'importance de cette coopération et du volontarisme. Je pense qu'il faut aller de l'avant et qu'il faut continuer.

Premièrement, l'agriculture et la pisciculture sont évidemment des secteurs prioritaires, étant donné les graves problèmes de faim au Congo aujourd'hui.

Deuxièmement, en ce qui concerne les violences sexuelles, nous ne pouvons pas nous satisfaire de l'état d'avancement du projet du FNUAP qui n'est pas bon. Il faut pouvoir le dire! Or, la Belgique a investi massivement dans ce projet. Il faut aller vers d'autres types de solutions et notamment s'attaquer à l'impunité à travers des tests ADN. La Belgique doit se préoccuper de ces questions-là.

Enfin, pour ce qui est des routes, nous avons raison de construire 4.000 km de routes au Congo mais nous devons faire attention à ce que ces routes ne deviennent pas les voies d'exportation de la forêt du Congo. Nous devons donc impérativement accélérer nos programmes de protection de la forêt au Congo.

Je terminerai simplement par dire qu'effectivement dans l'Est du Congo, il y a de nouveau des bruits de bottes, des bruits de guerre. C'est extrêmement préoccupant. Nous le disons depuis des années dans ce parlement; le trafic et l'extraction des minerais jouent évidemment un rôle central dans la guerre au Congo. C'est à cette question-là que nous devons nous attaquer!

01.32 Zrihen Olga, sénatrice (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, j'ignore si c'est ma sensibilité d'ancienne colonisée qui me fait dire que je suis quelque peu sidérée par ce que j'entends. Je veux simplement signaler combien je suis heureuse de l'inventaire qui a été dressé par rapport aux actions entreprises et que les trois ministres nous ont rapportées. Pour avoir été présente lors d'une mission, je peux constater que les choses sont dites et les choses sont faites.

Simplement, j'ignore comment le gouvernement que nous avons soutenu dans son installation démocratique va pouvoir avancer dans la mesure où on le disqualifie et où on lui reproche une série de situations qu'il n'a pas générées. J'ignore de quelle manière on peut encore s'imaginer aujourd'hui rester sur un territoire en ayant la prétention de croire que nous sommes un véritable interlocuteur. Vous savez que nous avons actuellement des "adversaires", des "rivaux,", des "concurrents", qui ne vont pas s'embarrasser de ce qui est pourtant fondamental dans la relation particulière et historique qui existe entre la RDC et la Belgique.

L'intérêt de notre relation avec ce pays est à la fois ce capital de valeurs que nous essayons d'amener, lorsque nous entamons avec eux une série de relations, qu'il s'agisse du domaine de la Coopération, de la Défense ou des Affaires étrangères. Nous essayons d'amener autre chose que de simples relations commerciales. Et peut-être que la manière dont, parfois, un certain nombre de choses sont dites, risque de nous exclure de ce champ en direct. Or, cela serait dommageable pour la qualité de la relation ainsi que pour le développement du pays qui ne risquerait que d'être dans des relations mercantiles avec d'autres partenaires.

La question restera donc de savoir comment rattraper la sauce aujourd'hui pour essayer de véritablement montrer notre intérêt, notre fraternité par rapport à ce pays, pour lequel nous avons un engagement historique, mais aussi tout simplement symbolique dans le fait qu'il constitue un point-clef dans le développement de l'Afrique.

Je soulèverai encore un dernier point à l'attention du ministre de la Coopération au développement. Nous parlons beaucoup de la violence faite aux femmes et vous connaissez l'intérêt que Miet Smet, moi-même et d'autres portons à ce point particulier. L'ensemble des volets prévention et répression est fondamental, mais je pense qu'il faudrait s'attacher, pour donner un avenir à ces femmes, au volet de leur réhabilitation socio-économique. Je n'ai pas entendu parler de structures de micro-crédits, du cadre à mettre en place pour que les enfants puissent aujourd'hui continuer à vivre dans les situations d'exclusion qu'ils connaissent.

Surtout, nous avons entendu hier, lors de l'évaluation de cette loi sur la Coopération au développement, comment pérenniser les dispositifs comme les hôpitaux, à la fois en tenant compte du fonctionnement à long terme, mais aussi du salaire de tous ceux qui doivent encadrer nos missions.

01.33 Hilde Vautmans (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, ik moet zeggen dat Open Vld wel blij zijn met dat kritische geluid. Wij hebben altijd ons buitenlands beleid gekoppeld aan de oprichting van goed bestuur, de ondersteuning van good governance, transparantie, de strijd tegen corruptie. Wat dat aangaat, staan wij volledig achter de drie ministers met hun boodschap.

Natuurlijk, heren ministers, aangaande de wijze waarop het juist is verlopen, achter die gesloten deuren, ben ik heel benieuwd naar jullie memoires, later. Ik zou toch wel heel graag weten wat er achter die gesloten deuren heeft plaatsgevonden. Gelukkig ben ik jong en kan ik daar met geduld op wachten.

Ik kom nu tot mijn vragen.

Mijnheer de minister van Buitenlandse Zaken, over het proces-Masheshe hebt u kort gesproken. We zien nu reacties in verschillende landen. Ik zou er toch op willen aandringen dat u dat aankaart bij onze Congolese ambassadeur in ons land. Er gebeurden daar bedreigingen. Ik heb gesproken met de advocaat die daar werkzaam is geweest. Ik heb de sms'en gelezen. De dreigingen met de dood zijn onaanvaardbaar. Ik zou heel graag willen dat ons land erop aandringt om de rechtsgang daar normaal te laten verlopen.

Een tweede punt is het volgende. Ik ben een project gaan bezoeken van Group One. Zij hebben kinderen gered uit de mijnen, en de ouders kregen een economische kit, bijvoorbeeld een naaimachine of een aantal kippen. Deze week of volgende week zou de verlenging van dat project op de agenda komen. Ik zou hier namens de parlementsleden willen aandringen op de voortzetting van dat project van Group One om die kinderen uit die mensonwaardige omstandigheden, uit die mijnen, te halen.

Mijnheer de minister van Ontwikkelingssamenwerking, aan u zou ik het volgende willen vragen. U zei dat u zou nagaan of de wet van 1999 moet worden herzien. Ik kan u echter meedelen dat wij in Kamer en Senaat bezig zijn met de herziening van die wet, met name door hoorzittingen. Gisteren hebben wij heel de dag een aantal professoren gehoord. Wij zijn er alvast van overtuigd dat de wet van 1999 moet worden bijgeschaafd, en ik denk dat we u daarvan ook zullen kunnen overtuigen, zeker inzake de toevoeging van goed bestuur als transversaal thema binnen de ontwikkelingssamenwerking.

Een tweede punt dat ik u zou willen vragen, is welke lessen u trekt uit het herstel van de haven van Matadi en de verkoop van het beheer. In mijn buik voelt dat niet goed aan. Wij hebben daar heel wat geïnvesteerd, en dan wordt dat zomaar uit handen verkocht. Ik weet niet hoe we daarop moeten reageren. Daarom had ik graag uw reactie daarop vernomen.

Wij hebben met de parlementsleden, de parlementsleden van Congo en van Burundi gezien. Op voorstel van de heer Dubié – ere wie ere toekomt, hoewel hij het hier niet heeft vermeld – hebben wij aan de parlementsleden van de partnerlanden beloofd dat wij hen zouden informeren over de ontwikkelingshulp die wij doen. De parlementsleden ginds zijn namelijk onwetend over de vele inspanningen die wij leveren. Ik wil hier dus toch vermelden, voor het verslag, dat wij erop aandringen dat u op regelmatige basis de parlementsleden van de concentratielanden zult informeren over de inspanningen die wij in die landen leveren.

Tot slot willen wij – ik denk dat ik namens de vier collega's mag spreken – u danken voor de kans die wij hebben gekregen. Tevens willen we een beetje kritisch zijn. Ik denk dat er bij volgende bezoeken beter moet worden nagedacht over de rol van de parlementsleden wanneer zij een minister vergezellen op een ministeriële zending. Wij hebben voor een stuk een alternatief programma gevolgd, maar ik denk dat we toch een grotere politieke rol zouden moeten kunnen spelen. Wij zullen met ons vieren een verslag maken en ook een aantal aanbevelingen formuleren. Wat ons land doet, ministers die parlementsleden laten meenemen op zending, is uniek, en dat weten we zeer goed. Daar zijn we u heel dankbaar voor. Toch willen we samen met de regering nadenken hoe wij onze rol als parlementslid ten volle kunnen spelen bij de ministeriële bezoeken aan het buitenland. Ik hoop natuurlijk dat we een volgende keer opnieuw worden uitgenodigd.

01.35 01.34 Josy Dubié, sénateur (Ecolo): C'était une proposition de Georges Dallemagne et de Josy Dubié. Ce n'était pas uniquement la mienne.

01.36 Hilde Vautmans (Open Vld): Je m’excuse.

01.37 Minister Karel De Gucht: Ik zal spijtig genoeg kort moeten zijn. Ik zou eigenlijk wel echt graag zeer uitvoerig antwoorden op alles wat hier is gezegd.

Mijnheer Van den Eynde, u zegt dat er een Vlaamse en een Waalse benadering is. Uw benadering is duidelijk, dat is out of Africa. Mooie film trouwens. Weet u, ik stoor mij enorm aan de manier waarop men probeert het te laten voorkomen alsof de benadering in Vlaanderen en Wallonië van Congo verschillend zou zijn.

01.38 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): …

01.39 Minister Karel De Gucht: De heer Flahaut is niet gans Wallonië.

Ik zal u zeggen waarom ik mij daar aan stoor. Ik ben er namelijk van overtuigd dat de Walen, de mensen die in Wallonië wonen, de Brusselaars, de mensen die in Brussel wonen, en de Vlamingen, die in Vlaanderen wonen, ten gronde over die zaak identiek hetzelfde denken. Wat natuurlijk wel juist is, is dat sommige Franstalige politici daar anders over denken. Ik stel dat vast. Dat heeft trouwens in de vorige regering op bepaalde ogenblikken tot spanningen geleid, waar u mij regelmatig attent op hebt gemaakt, maar die ik zelf ook wel heb gevoeld.

Ik zeg u dat iemand die in Mons woont, of in Luik woont, of in Gembloux woont, of in Gent woont, of in Brugge woont, of in Berlare woont, allemaal even geschandaliseerd zijn over wat zich in Congo afspeelt.

01.40 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Daar zijn we het over eens.

01.41 Minister Karel De Gucht: Ik wil mij afzetten tegen uw logica. Het is bijna alsof er etnische verschillen zijn in België. Ik moet u zeggen, mijnheer Van den Eynde: ik vind dat een compleet idiote redenering.

01.42 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Ik heb dit niet gezegd. Ik vraag het woord voor een persoonlijk feit.

Hilde Vautmans, voorzitter: Mijnheer Van den Eynde, u mag straks repliceren.

01.43 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Dan is de minister weg.

01.44 Minister Karel De Gucht: Alles is hier persoonlijk. U krijgt nog gelegenheid genoeg, hoop ik, om mij te zien.

Monsieur Dubié, vous avez dit que je suis sincère dans cette affaire et je vous en remercie.

01.45 Josy Dubié, sénateur (Ecolo): Pas seulement vous, les trois!

01.46 Karel De Gucht, ministre: J'avais l'impression que vous vous adressiez plus particulièrement à moi car pour les deux autres, même la forme ne posait pas de problème!

La forme indique un certain manque de psychologie. Il est difficile de se défendre de tels jugements de la part d'une personne avec une certaine expérience de la vie et des affaires internationales, d'un autre point de vue. Je ne suis pas d'accord avec vous. Depuis que je suis ministre, j'ai eu une dizaine d'entretiens avec le président Kabila. Pensez-vous que toutes ces discussions ont été directes, franches, peut-être même diriez-vous agressives? Ce n'est pas le cas.

J'ai eu des discussions très différentes mais je constate, monsieur Dubié, que cela ne donne aucun résultat quand même. Un manque de psychologie, d'accord, je veux bien l'admettre mais j'ai essayé d'autres façons. Et quand on dit cela d'autres façons, c'est "classé horizontalement", je vous l'assure. Je pourrais vous donner pas mal d'exemples.

Monsieur Flahaut, pour moi, le peuple congolais est un peuple ami et sa misère actuelle me touche profondément. Vous dites que je n'ai pas parlé de la population: c'est faux, archi-faux. Je vous citerai les sous-titres de notre discours, et je dis "notre discours" parce que nous nous étions mis d'accord sur chaque mot, chaque virgule. Voici ces titres: "Le droit des Congolaises et des Congolais à la paix et à la sécurité", "Le droit des Congolaises et des Congolais à la prospérité", "Le droit des Congolaises et des Congolais à choisir librement". J'ai surtout parlé de la population congolaise dans les jardins de l'ambassade; surtout et avant tout!

Vous dites encore que vous pouvez être plus ou moins d'accord sur le contenu; je ne crois pourtant pas que vous le soyez vraiment! C'est autre chose. Nous avons tous les deux un problème. Vous avez un problème avec la forme que j'ai donnée au message et j'ai un problème avec le contenu que vous avez avancé.

Mevrouw Smet, over het REJUSCO-project en Panzi zal Charles Michel reageren.

Inzake het probleem van good governance worden we er geconfronteerd met de Chinese benadering en in zekere zin ook met de Amerikaanse benadering. Ik geef u op dat punt gelijk. Dat is vooral zo sinds Fraser er zich mee bezighoudt. Daar moet u eens goed over nadenken.

Ik lees de voorbije dagen in de kranten verschillende artikels over het feit dat wij de grote bondgenoten van de Chinezen zouden kunnen zijn in de strijd voor good governance in Congo. Daarover moet ik nog eens serieus nadenken, vooraleer ik mij met voornoemd standpunt akkoord kan verklaren. Ik kom in mijn conclusie daarop terug.

Mijnheer de Donnea, de MONUC is een moeilijke kwestie.

Ten eerste, ik let altijd op met te veel kritiek op MONUC. Wij zijn immers niet bereid om er soldaten naartoe te sturen. Ik bedoel daarmee het Westen in het algemeen. Er zijn er 17.000, zowel Pakistani als Indiërs en andere nationaliteiten. Wij hebben geprobeerd om in Tsjaad een missie van 4.000 manschappen recht te krijgen. Hadden de Fransen geen 2.000 manschappen geleverd dan was de missie zelfs nooit bij elkaar geraakt. Het is dus iets te eenvoudig om harde kritiek op de MONUC te leveren en tegelijkertijd zelf als Europeanen niet bereid te zijn er troepen naartoe te sturen.

Ik ga met u akkoord dat, indien er 17.000 Europese troepen zouden zitten met een fors mandaat, wij er een stuk verder zouden staan. U hoeft mij daarvan niet te overtuigen. Dan moet dat echter ook worden gedaan. Daartoe bestaat echter geen enkele, politieke wil.

Eventuele misbruiken van de MONUC zouden heel erg zijn. Er is daaromtrent echter een onderzoek van de Verenigde Naties. Er kwam deze ochtend ook een verklaring dat: “The report on UN peace-keepers in DR Congo is misleading.” Ik zal het niet volledig lezen. Ik wil het u zonder enige probleem laten geworden. Het gaat ook over de nieuwe informatie die er zou zijn en waarin de MONUC uitdrukkelijk zegt: “Much of the information presented by the report is either harcy or comes from sources such as militia leaders whose integrity and motivation are highly questionable as they themselves were arrested and put in prison by MONUC-peace-keepers.”

Wat is dus de juiste werkelijkheid in de kwestie? Ik zal u het rapport laten geworden. Indien het gebeurt, is het schandalig. Het kan ook dat er individuele gevallen zijn. Ik betwist dat niet. Ik weet het ook niet. Wij moeten zeker tegen dergelijke gevallen optreden. Laat ons echter opletten om, indien een dergelijk incident zich voordoet maar waartegen wordt opgetreden, de hele MONUC te decredibiliseren. Immers, indien de MONUC Congo verlaat, is er in Congo binnen de zes maanden opnieuw een open oorlog. Dat is de realiteit.

Er kunnen opmerkingen zijn over bepaalde acties die de MONUC onderneemt of niet onderneemt. Echter, indien de MONUC weg is uit Congo, is er binnen de zes maanden een open oorlog in Congo, en niet alleen in het Oosten.

Mijnheer Van der Maelen, het gebeurt niet zo dikwijls, maar u hebt mij vandaag ongelooflijk ontgoocheld. Meestal ontgoochelt u mij niet. Het is bijna de eerste keer in mijn leven dat u mij ontgoochelt. Wat de oppositie aan een mens kan doen, nietwaar.

01.47 Dirk Van der Maelen (sp.a+Vl.Pro): Mijn houding is dezelfde.

01.48 Minister Karel De Gucht: Neen, uw houding is niet dezelfde.

01.49 Dirk Van der Maelen (sp.a+Vl.Pro): Vorig jaar wilde u de Koning naar Congo sturen. Vandaag maakt u het regime met de grond gelijk. U zit dus op onze visie.

01.50 Minister Karel De Gucht: Mijnheer Van der Maelen, u ontgoochelt mij, niet als u zegt dat u twijfelt aan mijn strategisch inzicht. Het kan soms handig zijn als mensen twijfelen aan uw strategisch inzicht. Dat is het probleem niet. U ontgoochelt mij omdat u nu een totaal ander verhaal vertelt dan enkele maanden geleden.

U hebt steeds gezegd dat Congo een van de dossiers is die u aangrijpen. Ik vind het erg dat u, wanneer u dan in de oppositie zit, omdat u in de oppositie zit plots een ander verhaal daarover vertelt.

Hilde Vautmans, voorzitter: Mijnheer de minister, als u ze uitdaagt, gaan ze natuurlijk reageren.

01.51 Dirk Van der Maelen (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de minister, ik heb gezegd dat ik betreur dat uw frontale aanval niet heeft geleid tot een koerscorrectie door de heer Kabila. Dat is spijtig, maar daarin hebt u zich vergist.

Ten tweede, ik heb ervoor gepleit, ik herhaal het, dat u nu probeert de rest van de internationale gemeenschap op onze lijn te krijgen. U hebt de positie van België overschat. Wel, u kunt uw positie weer versterken door de rest van de internationale gemeenschap achter u te krijgen en langs die weg een koerscorrectie in Congo te krijgen zodat het Congolese volk betere levensomstandigheden krijgt.

Mijnheer de minister, dat was mijn standpunt in de meerderheid en dat is ook mijn standpunt in de oppositie.

01.52 Minister Karel De Gucht: Mijnheer Van der Maelen, ik heb de impact van hetgeen wij zegden niet overschat. De reactie die de Congolese autoriteiten hebben gegeven, verwondert mij niet, helemaal niet. De vraag is alleen of dat een reden is om het niet te zeggen.

Het is steeds uw standpunt geweest dat wij het moesten zeggen. Nu dat wij het zeggen, zegt u dat wij het belang hebben overschat.

Ik laat u in uw waarheid, die een oppositiewaarheid is. Het is noodzakelijk dat er in het Parlement een oppositie is. Dat is dus geen probleem.

Monsieur Dallemagne, je suis entièrement d'accord avec vous, et j'aurais même voulu le dire avec vos propres termes – mais c'eût été trop difficile pour un ministre!

Madame Zrihen, veuillez relire l'allocution! Nous y avons parlé des valeurs. D'ailleurs, notre aide apportée au Congo est tout particulièrement axée sur la population.

Mevrouw Vautmans, wat betreft de praktische vragen die u stelde, het volgende. Memoires ga ik niet schrijven, ik moet u ontgoochelen. Ik denk dat ik mij het gesprek dat wij met name de dinsdag hebben gehad met president Kabila, ook als ik het niet op papier zet, binnen twintig tot dertig jaar nog vrij precies zal herinneren.

De zaak Masheshe is een bijzonder gevaarlijke zaak. Die man is in eerste instantie veroordeeld en veel elementen waarover wij beschikken en waarover u, denk ik, ook beschikt, geven aan dat er een ernstig risico bestaat dat die man ook in beroep wordt veroordeeld, met andere woorden dat hij daar wordt geconfronteerd met een opgezette justitie. Ik heb al gezegd dat we demarches hebben ondernomen om daarin een Europese tussenkomst te krijgen. We zullen zien wat de reactie is en zullen het dossier op geen enkel ogenblik uit het oog verliezen met group One, daarin kan ik u geruststellen. We hebben trouwens verschillende projecten met die ngo. Wij vinden dat die zeer professioneel werken, dus wij zullen daarmee blijven samenwerken.

Matadi is een verhaal op zich. Ik lees vandaag in de Franstalige pers dat we er volledig naast zitten. Er zijn ook de reacties van de ambassadeur die zegt dat we er volledig naast zitten. We zitten er natuurlijk niet naast. Dat is geen dossier dat we sinds vorige week kennen, dat is een dossier dat we al drie jaar volgen en waarin wij hebben geprobeerd om, samen met de haven van Antwerpen, wat orde te scheppen in die haven. Dat was ook nodig want vroeger kon men daar zijn botten breken als men er probeerde rond te stappen. We hebben één van die kaaien vernieuwd, met name de quai de Venise. We hebben daar 2,4 miljoen euro in gestopt. Dat is toch een kleine honderd miljoen. Als wij daar iets over zeggen, dan worden dat kruimels genoemd.

De haven van Antwerpen was bereid om het beheer van die haven te doen en zulks alleen tegen de terugbetaling van de twee of drie ingenieurs die ze daarheen moesten sturen. We hebben dat gedurende twee tot drie jaar geprobeerd. De reden dat het niet gebeurt is zeer eenvoudig: men wil aan Onatra niet raken. Punt. Dat is de enige reden. Onatra is de Office Nationale des Transports, waar al een paar keer de mensen aan het hoofd ervan werden vervangen. Dat is een totaal inefficiënte, corrupte boel en men wil daar niet aan raken. Dat is het antwoord en niets anders.

Mevrouw Vautmans, u zegt dat we het parlementslid daar een grotere rol in kunnen geven. Ik wil daar gerust met u eens over praten, maar zo eenvoudig is het nu ook weer niet. Ik denk dat we wat betreft de samenwerking een ernstige inspanning hebben gedaan. Misschien kan dat nog worden verbeterd, maar u moet begrijpen dat er bepaalde grenzen aan zijn.

De vraag die in de verschillende betogen werd gesteld is te weten wat ik nu ga doen.

Ik neem mij voor om in de komende weken en maanden met alle, belangrijke internationale actoren in de aangelegenheid contact te nemen en te bekijken op welke manier zij op de zaak reageren. Wij hadden trouwens in Kinshasa zelf al contact met de internationale actoren en met de ambassadeurs ter plaatse van alle landen die zich concreet met het dossier bezighouden. Wij hadden er ook contact met de internationale organisaties.

In Bukavu had ik een heel lang gesprek met Alan Doss, de opvolger van Bill Swing in Congo. Ik kan niet anders uit de gesprekken opmaken dan dat er een heel grote gelijklopendheid is in de analyse van wat zich in Congo afspeelt. De internationale gemeenschap moet zich afvragen op welke manier wij het beste op de situatie kunnen inspelen om resultaten te boeken. Dat is geen eenvoudige vraag.

De verkiezingen die in Congo werden georganiseerd, hebben 20 miljard Belgische frank of 500 miljoen euro gekost. Grote bedragen worden nog altijd beter in Belgische frank uitgesproken. De mensen voelen ze beter aan. Ik spreek wel degelijk over 20 miljard Belgische frank.

De verkiezingen zijn, eerlijk gezegd, belangrijk geweest. Voor mij moeten trouwens ook de plaatselijke verkiezingen doorgaan, zodat de democratie ook op het plaatselijke niveau wordt ingeworteld. Het is heel belangrijk om dat te doen. Het zal niet gemakkelijk zijn om de internationale gemeenschap voor dergelijke verkiezingen te motiveren, nadat wat zich in Congo heeft afgespeeld. Er is veel terughoudendheid om opnieuw zoveel geld in verkiezingen te steken. Ik vind echter dat wij het moeten doen.

Ik zeg u in alle eerlijkheid dat ik het van geen enkele president neem dat, wanneer er over de verkiezingen wordt gesproken en over de noodzaak ervan, omdat zij de hele bevolking ten goede zouden komen, hij het geld wil terugbetalen, zodat hij niet meer over de kwestie zou worden lastiggevallen. Ik neem dat dus niet. Ik hoef dat namens België ook niet te nemen.

Ten tweede, zoals al werd aangekondigd, zullen wij met de ministers bevoegd voor Buitenlandse Aangelegenheden, zijnde de ministers van Landsverdediging, van Ontwikkelingssamenwerking en ikzelf, aan een nota over de te volgen lijn werken. Over de nota zal er vanzelfsprekend in de regering een debat worden gevoerd. Het moet ook worden gevoerd.

Ten derde, er bestaat consensus over het feit dat wij de hulp aan Congo niet zullen terugschroeven. Wij zullen dat niet doen. Het zou trouwens een heel grote vergissing zijn om het wel te doen. Een debat over de manier waarop onze hulp het beste wordt gekalibreerd, zal echter deel uitmaken van de globale discussie over Congo en over het gebied van de Grote Meren.

Hilde Vautmans, voorzitter: Ik geef, zolang u hier nog bent, heel kort het woord aan de leden voor een reactie.

01.53 Minister Karel De Gucht: Mevrouw de voorzitter, ik kan niet blijven. Bel anders naar het paleis en zeg dat ik er om 13 uur zal zijn.

01.54 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik verdedig de primauteit van het Parlement op de koninklijke familie. Daarover gaat het hier echter niet.

Mijnheer de minister, ik zou toch het volgende willen zeggen.

U weet heel goed dat ik het hier niet over de modale Waal uit Gembloux of uit Hout-si-plou heb gehad. U weet heel goed waarover het gaat. Het gaat over de Waalse politiek en over de Waalse pers. U hebt trouwens zelf ook een allusie gemaakt op de Franstalige pers.

Dat de Waalse politiek en de Waalse pers de Waalse kiezer of de wensen van de Waalse kiezer niet behoorlijk vertegenwoordigen, is niet mijn schuld.

Ik kan alleen met u vaststellen, u maakt die vaststelling immers ook, misschien ietwat meer gecamoufleerd dan ik, dat er twee benaderingen zijn. Er is een Franstalige politiek en een Vlaamse politiek over Centraal-Afrika.

Hilde Vautmans, voorzitter: Ik dank de minister van Buitenlandse Zaken. Doe de groeten aan de Prins en zeg hem dat u namens onze commissie vertraging hebt.

Ik geef het woord aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking voor bijkomende antwoorden op specifieke vragen rond onze coöperatie.

01.55 Charles Michel, ministre: Madame la présidente, monsieur le président, chers collègues, je voudrais réagir pour confirmer les dires de M. De Gucht. Il n'y a pas de dimension communautaire dans ce débat.

Ne trouvez-vous pas qu'il y a, en Belgique, assez de problèmes communautaires pour ne pas devoir aller chercher ailleurs des raisons de divergence de vue communautaires. J'estime, pour ma part, que les interventions des parlementaires ont parfaitement reflété la réalité telle que je viens de l'exprimer.

Comme plusieurs membres l'ont évoqué, au niveau de la Coopération au développement, nous poursuivons et nous souhaitons même amplifier, dans une perspective de rapport qualité-prix amélioré, la coopération au développement avec le Congo. Comme je l'ai dit lors de mon introduction, il est essentiel de réussir, à travers la Coopération au développement, à améliorer durablement les conditions de vie du peuple congolais. J'ai donné des exemples très concrets d'intervention de la coopération belge, que ce soit dans le secteur des infrastructures de base, les routes, les pistes rurales, que ce soit dans le secteur de la santé, dans celui de l'assainissement, de la bonne gouvernance, thème très important. Cette politique s'inscrit dans une perspective de renforcement des capacités.

Comme certains l'ont fait remarquer, consolider la démocratie congolaise suppose de renforcer les fonctions régaliennes de l'État. Les réforme des secteurs de la police, de la justice, de l'armée sont des éléments déterminants dans la mesure où ces secteurs constituent la base à partir de laquelle les projets de coopération au développement, que nous défendons, pourront prendre toute leur dimension et avoir des conséquences positives pour l'ensemble de la population.

En ce qui concerne les violences sexuelles, nous sommes actifs et nous souhaitons être actifs à la fois en termes de prévention, d'éducation et de sensibilisation. Nous allons voir, notamment avec les ONG, comment améliorer la sensibilisation des acteurs. En d'autres termes, il est important que des pays tels que les nôtres tirent la sonnette d'alarme et mobilisent l'opinion publique, mais il faut aussi sensibiliser, sur le territoire congolais, celles et ceux qui peuvent jouer un rôle en termes de prévention et de lutte contre ce phénomène des violences sexuelles.

Par ailleurs, une réponse doit être donnée le plus rapidement possible sur le plan médical et sur le plan psychologique. Nous avons mobilisé des chirurgiens. Nous mobilisons des moyens financiers importants en faveur de certaines initiatives. Je pense ici, notamment à l'initiative FNUAP. Et je rejoins l'analyse qui a été faite par M. Dallemagne à ce sujet. Des questions importantes sont posées quant à la concrétisation réelle sur le terrain de manière positive pour les victimes. Selon les informations dont nous disposons concernant, en tout cas, le projet dans les Kivu, des questions sont posées.

C'est la raison pour laquelle nous envisageons une prolongation de durée déterminée pour un terme réduit, le temps d'une évaluation très sérieuse de la situation, avant de prendre attitude sur une reconduction à plus long terme pour ce qui concerne les Kivu. Nous devons émettre des conditions, des critères dans le cadre d'une prolongation à durée déterminée.

Un autre élément concret, sur lequel je tiens à me montrer très précis: la situation dans les Kivu au point de vue de l'offre hospitalière, soit à la fois un volet médical et un volet psychologique, psychiatrique parfois.

À nos yeux, et nous avons demandé à la CTB de travailler dans ce sens, c'est-à-dire de former des projets essentiellement sur la base du rapport que le chirurgien nous présentera dans quelques semaines, l'hôpital de Panzi pourrait devenir un centre de référence, un centre de formation. Cela existe déjà dans d'autres pays, comme au Kenya, en Éthiopie. Ce centre aurait une dimension importante, mais pas évidente vu la situation de concurrence entre hôpitaux à laquelle nous devons aussi rester attentifs.

L'idée que je souhaiterais déployer et présenter dans les prochaines semaines serait une logique de réseau, avec le concept de formation de médecins et chirurgiens congolais, d'interventions pour ce qui concerne les cas les plus graves, ces 10% de cas les plus graves qui nécessitent une intervention poussée et pointue, et une dimension d'équipes mobiles aussi bien pour les interventions que pour les formations, en mettant en réseau pour les victimes de violences sexuelles, à partir de Panzi, les 10 ou 15 hôpitaux potentiellement concernés dans les Kivu.

Le troisième élément porte sur les violences sexuelles, mais avec une dimension plus large: le projet REJUSCO. Le projet est important et des moyens financiers colossaux sont mobilisés à cette fin; ils sont gérés à partir de la CTB, mais des pays de l'Union européenne sont également actifs pour intervenir dans le financement.

Plusieurs éléments: ce projet REJUSCO a été lancé voilà trois ans, mais mis en œuvre sur le terrain depuis un an seulement. Je partage aussi l'analyse qui en a été faite et je me suis exprimé dans la presse à ce sujet dans les dernières heures: à mon sens, nous devons attendre et espérer que REJUSCO à très court terme, dans les quelques mois qui viennent, nous fasse la démonstration que les premiers fruits très perceptibles sont ressentis sur le terrain. Il est exact – et je le prendrai en considération pour être nuancé – que la première année, conformément au projet initial, a été une année d'investissement en infrastructures et équipements. Des moyens importants ont été mobilisés pour soutenir la reconstruction du tissu judiciaire, mais d'abord dans la dimension infrastructures et équipements.

Nous avons participé, par exemple, à remettre en état des infrastructures pénitentiaires, à soutenir concrètement des magistrats pour qu'ils puissent se rendre sur le terrain pour des audiences en forêt, avec les moyens logistiques (déplacements, matériel, informatique). Ces éléments sont des préalables et, à présent, nous devrons être attentifs à franchir un pas supplémentaire et les rendre plus performants à signer les décisions de justice rendues de manière efficace et performante dans cette perspective de lutter contre l'impunité en général et, particulièrement, pour ce qui concerne les violences sexuelles.

Voilà les quelques éléments pour ce qui concerne les violences sexuelles. Je répète ce que j'ai dit: la paix et la sécurité sont évidemment les conditions préalables et s'insèrent dans l'approche belge quant à la situation dans l'Est et la dimension régionale, qui est importante.

Un mot encore sur la question évoquée en filigrane des contrats avec les Chinois pour les ressources minières et des nouvelles interventions en RDC. Il y a plusieurs éléments.

Je répète ce que nous avons dit. Les moyens supplémentaires mobilisés sont un point positif s'ils permettent de soutenir le développement au bénéfice des populations. Qu'avons-nous indiqué à ce sujet? Ce que disent la Banque mondiale et le FMI. À ce stade des négociations et sur base des informations – sans doute incomplètes – dont nous disposons, nous redoutons que ces contrats avec les Chinois, pour lesquels la garantie de l'État congolais est sollicitée, puissent être, à court ou à moyen terme, déséquilibrés au détriment de la population congolaise.

Plus loin, et pire, nous redoutons qu'ils créent un endettement potentiel de l'État congolais, alors que, dans le même temps, les bailleurs de fonds traditionnels (dont la Belgique, les membres du Club de Paris, la Banque mondiale, le FMI) travaillent sur les perspectives d'un désendettement de l'État congolais pour libérer des moyens afin de rencontrer les missions, notamment sociales ou liées à la dimension étatique, qui doivent être assumées par l'État congolais.

Nous avons exprimé ce point de vue et nous entendons bien rester attentifs à l'évolution de ce dossier. Nous étions présents et nous avons participé à plusieurs réunions sur ce thème, en ayant été parfaitement armés: une semaine auparavant, nous étions à Washington pour des réunions de travail précisément sur ce thème, avec la Banque mondiale, avec le FMI, disposant ainsi des informations les plus précises et les plus récentes sur cette question. Je voulais mettre cet élément en évidence.

Un troisième élément est la problématique des routes et des infrastructures de transport, qui sont une dimension fondamentale. Georges Dallemagne l'a également souligné.

Dans le cadre de la révision de la loi de 1999, nous aurons certainement un débat, mais il faut savoir que nous sommes actifs essentiellement sur les infrastructures de base. À ce titre, nous soutenons essentiellement des routes et des pistes rurales. La CTB a une expertise reconnue en cette matière.

Notre volonté est de nous insérer dans le maillage et les cartes routières actuellement préparées dans l'Est Kivu, à la demande de l'abbé Malu Malu, pour désenclaver, notamment mais pas seulement, les territoires aujourd'hui en conflit et en insécurité. Nous sommes convaincus de la dimension importante de l'infrastructure routière en termes économiques: faire circuler les personnes et les marchandises dans d'autres conditions qu'aujourd'hui est un élément fondamental sur le plan économique, social mais aussi sécuritaire. Des populations totalement enclavées est un élément qui facilite l'existence de troupes rebelles dans des endroits particulièrement reculés.

Enfin, quelques éléments sur la question des droits de l'homme, leitmotiv au cours de nos entretiens politiques. C'est ainsi que nous avons eu l'occasion de nous exprimer sur la question du délégué général des droits de l'homme pour lequel le mandat n'a pas été reconduit. Et particulièrement sur l'affaire de Serge Masheshe: avec les parlementaires, nous avons eu l'occasion de sensibiliser le consul général ou, lors de nos entretiens politiques, nous avons pu mettre en évidence nos préoccupations. Je confirme que les responsables de REJUSCO, dans le cadre du suivi de ce projet, sont pleinement mobilisés. Comme Karel De Gucht l'a évoqué, nous resterons attentifs, surtout dans les prochaines semaines compte tenu des échéances, à cette importante question.

Quelques éléments en réponse à l'intervention de Mme la présidente.

Pour ce qui concerne la révision de la loi de 1999, je suis bien informé que des auditions sont en cours. Vous avez eu l'occasion d'avoir une première séance de commissions conjointes au palais d'Egmont, où j'étais présent. Ce fut l'occasion de faire le point et d'évaluer la situation de la loi de 1999.

Vous serez bientôt invités formellement aux assises de la Coopération au développement qui auront lieu à la mi-mai. Ce sera un élément important.

Nous aurons bien entendu l'occasion d'identifier la manière selon laquelle nous lancerons cette procédure de réforme. Je continue à dire "le cas échéant", même si, à ce stade des auditions, il est très probable qu'on s'inscrira dans une démarche de révision de la loi de 1999.

En ce qui concerne Matadi, j'ai donné les chiffres des investissements pour ce port. On s'est exprimé à ce sujet de manière relativement large. Nous avons notamment indiqué que nous regrettions la manière dont les choses avaient évolué dans ce dossier pour lequel des moyens importants ont été mobilisés. Je n'ai rien à ajouter.

Enfin, je voudrais revenir sur un point extrêmement important. C'est une suggestion qui a été faite par les parlementaires. Elle est positive et intelligente et nous allons la mettre en œuvre. Nous verrons très concrètement dans les mois à venir avec la DG CD comment être opérationnels en la matière. Il s'agit de l'importance de la communication sur les initiatives que nous mettons en œuvre. Communiquer vers les acteurs de la coopération au développement, vers l'opinion publique belge mais aussi vers les responsables politiques de pays partenaires et particulièrement les parlementaires.

Vous avez attiré mon attention à juste titre sur le fait que les parlementaires étaient souvent peu ou pas du tout informés sur l'ampleur et sur le détail des projets que nous soutenions de manière régulière, année après année. C'est donc un engagement que je souhaite prendre, à savoir la mise en œuvre d'un mécanisme permettant régulièrement, plusieurs fois par an, d'envoyer des informations aux parlementaires des pays partenaires sur l'état d'avancement des projets de coopération au développement.

01.56 André Flahaut (PS): Madame la présidente, je suppose que nous aurons l'occasion de revenir sur tous ces points la semaine prochaine lors des discussions en présence des autres ministres. Je crois donc vraiment utile que le gouvernement présente une note sur sa politique africaine.

M. De Gucht a son caractère et j'ai le mien! Il est tout aussi obstiné que je le suis. Je voudrais simplement dire que je n'ai reçu qu'une réponse partielle à ma question. Peut-être M. Michel peut-il nous éclairer davantage?

Il a été dit que nous allions prendre contact avec les autorités internationales. Qu'en est-il dès lors de l'interlocuteur congolais? Il y a eu un problème et une question se pose aujourd'hui. Qu'allons-nous faire là-bas? Tant que nous n'aurons pas répondu à cette question ou pris des initiatives pour faire redémarrer le dialogue entre les deux interlocuteurs principaux, cela ne servira à rien d'aller voir les autorités internationales. Au contraire, j'ai l'impression que cela irritera plus encore car on donne ainsi l'impression que l'on veut absolument prendre appui sur les autorités internationales pour amener notre point de vue sur place. La méthode n'est pas bonne! Il faut peut-être combiner les deux. En tout cas, il faut retrouver le chemin du dialogue et du comportement normal entre partenaires.

Aujourd'hui, un incident s'est produit. Ce n'est pas un incident diplomatique mais il y a quand même eu un problème! On ne peut pas le nier et il fallait le signaler ici. Il ne s'agit pas de faire des projets et de continuer comme si de rien n'était. Les projets sont bons et je les soutiens. M. Dallemagne était sans doute distrait. Effectivement, sur le contenu, on doit condamner toutes les formes de corruption et s'engager. Néanmoins, on ne pourra pas réaliser les projets, aussi bons soient-ils, si les gens sur place ne coopèrent pas, du moins en partie. Nous n'allons pas envoyer des troupes. On l'a dit! D'ailleurs, la commission Rwanda ne le permet pas.

Qu'allons-nous faire en premier lieu pour renouer le contact avec les autorités congolaises? Je n'ai obtenu aucune réponse à cette première question mais nous en aurons sans doute une prochainement.

01.57 Georges Dallemagne (cdH): Madame la présidente, très brièvement, je pense que le contact est toujours là, fort et important avec l'essentiel des responsables congolais avec lesquels nous travaillons. Il faut arrêter de mettre de l'huile sur le feu et avancer dans des projets qui sont concrets.

Contrairement à ce que demandent certains, il faut continuer à s'investir fortement. La population congolaise le mérite et nous avons pris des responsabilités importantes. C'est en partie grâce à nous qu'il y a aujourd'hui un gouvernement élu au Congo pour la première fois de son histoire. C'est une responsabilité importante. Nous devons nous assurer qu'effectivement, ce gouvernement puisse travailler au service de sa population. C'est aussi cela le devoir de la Belgique aujourd'hui!

En ce qui concerne les routes, je pense que leur reconstruction est essentielle au Congo. Par contre, je tire la sonnette d'alarme sur le fait que ces routes ne peuvent servir à détruire la forêt du Congo. Aujourd'hui, cette forêt est préservée parce qu'il n'y a plus de routes, plus de port, plus rien. J'ai vu cela dans d'autres pays, au Cambodge par exemple, où après que la communauté internationale avait réhabilité les routes, les opérateurs économiques, notamment chinois, sont venus et ont rasé la forêt en quinze ans. Cette forêt peut soit être rasée d'ici quinze ans, soit elle peut être préservée. Je pense qu'il faut sanctuariser cette forêt. Grâce au mécanisme de Bali ou grâce à d'autres mécanismes dans lesquels il peut y avoir un intérêt économique pour le Congo, il faut faire en sorte de préserver cette forêt. La reconstruction des infrastructures et la préservation des forêts doivent aller de pair.

01.58 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, ik zal het ook zeer kort houden. Ik hoorde de minister het standpunt herhalen van het de minister van Buitenlandse Zaken. Op dat vlak is de regering het dan tenminste eens. Er is geen enkele reden om te vermoeden dat er een communautair aspect zou zijn aan de buitenlandse politiek of aan de politiek inzake Centraal Afrika.

Ik zou de minister willen verwijzen naar een auteur die hij zeker even goed kent als ik, zo niet beter, namelijk Molière. Ik verwijs meer bepaald naar het toneelstuk Tartuffe: “cachez ce sein que je ne saurais voir.” Bij u is dat: chachez ce communautaire que je ne saurais voir. De werkelijkheid is echter anders. Lees de kranten. Lees de kranten van vandaag, dat volstaat om dit vast te stellen.

Een tweede zaak, de heer Flahaut stelt een goede vraag. Het gebeurt niet vaak dat ik hem gelijk geef maar de heer Flahaut zegt dat men aan de ene kant roept dat er corruptie is en dat men aan de ander kant gewoon verder gaat, business as usual. De heer Flahaut stelt de goede vraag maar zijn antwoord is het mijne niet. Hij zegt dat we dan die vraag niet moeten stellen. Ik beweer, mijnheer de minister, mijnheer Dallemagne, dat we daar wel de conclusies uit moeten trekken. U kunt zeggen dat we een democratische regering aan de macht hebben geholpen. Dat is juist, maar ze is zo corrupt als maar mogelijk is. Met andere woorden, een democratische regering die corrupt is, et alors? Dat is het probleem waar wij mee zitten. Laat ons de conclusie trekken die ook veel ngo’s trekken. In een land in ontwikkeling waar er geen regering is die nog maar de wil heeft om iets te doen aan de problematiek van de bevolking, is ontwikkelingssamenwerking brengen iets wat tot mislukken is gedoemd.

Hilde Vautmans, voorzitter: Ik wil graag de collega’s die hier nog zijn danken voor hun aandacht en hun deelname aan het debat. Dat geldt ook voor de minister en zijn beide collega’s. Het debat is voorlopig gesloten.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.16 uur.

La réunion publique de commission est levée à 12.16 heures.