Commissie voor de Financiën en de Begroting |
Commission
des Finances et du Budget |
van woensdag 23 april 2008 Namiddag ______ |
du mercredi 23 avril 2008 Après-midi ______ |
Le développement des questions et interpellations commence à 15.13 heures. La réunion est présidée par M. François-Xavier de Donnea.
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 15.13 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer François-Xavier de Donnea.
01 Vraag van de heer Jenne De Potter aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het krijgen van een erkenning voor het uitreiken van fiscale attesten voor belastingvrije giften door vormingsinstellingen voor personen met een handicap" (nr. 4389)
01 Question de M. Jenne De Potter au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'agrément des institutions de formation pour personnes handicapées pour l'établissement d'attestations fiscales pour la déduction des libéralités" (n° 4389)
01.01 Jenne De Potter (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, artikel 104, §3, 3° van het Wetboek Inkomstenbelastingen stelt dat geldgiften aan culturele instellingen waarvan het invloedsgebied een van de Gemeenschappen bestrijkt en die door de Koning erkend zijn van de netto-inkomsten mogen worden afgetrokken.
Op dit ogenblik worden vormingsinstellingen voor personen met een handicap die onderdeel zijn van een federatie van vormingsinstellingen voor personen met een handicap niet erkend. Hetzelfde geldt voor vormingsdiensten voor personen met een handicap die lid zijn van een federatie.
Daardoor kunnen zij geen fiscale attesten uitreiken, waardoor de giften die zij ontvangen niet fiscaal aftrekbaar zijn in hoofde van de schenker. Hierdoor lopen de instellingen en diensten heel wat inkomsten mis.
Het gaat bijvoorbeeld om federaties als KR8, Z11 en Op-Stap waarvan instellingen als De Brug, Handicum, VMG deel uitmaken. Dat zijn stuk voor stuk instellingen en federaties die erop gericht zijn personen met een handicap via levenslang en levensbreed leren te versterken zodat ze zelf kunnen participeren aan de maatschappij.
De argumentatie die wordt gebruikt om deze instellingen en diensten een erkenning te weigeren, is het feit dat zij deel uitmaken van een federatie waardoor niet zij, maar wel de federatie subsidies ontvangen van de Vlaamse overheid. De overkoepelende federaties zelf kunnen echter ook geen erkenning bekomen om fiscaal aftrekbare giften te ontvangen. Zij ontvangen wel subsidies van de Vlaamse overheid maar werken als overkoepelende organisatie niet zelf met de doelgroep. Dat is het werk van de instellingen. Dit is dus een kafkaiaanse toestand.
Mijnheer de staatssecretaris, ik heb dan ook de volgende vragen. Bevestigt u de argumentatie dat omwille van de verplichte federatievorming de vormingsinstellingen geen erkenning kunnen krijgen om fiscale attesten af te leveren voor belastingvrije giften? Klopt deze argumentatie of spelen andere argumenten een rol?
Ten tweede, bent u van plan de wet aan te passen of de administratie de opdracht te geven deze vormingsinstellingen en diensten voor personen met een handicap toch te erkennen?
01.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Het geachte lid haalt een probleem aan dat grote gelijkenissen vertoont met een probleem dat door volksvertegenwoordiger Hunfred Schoeters in november 1997 met een mondelinge vraag in de commissie voor de Financiën werd aangekaart. Het ging toen om sociaal-culturele organisaties die tot een samenwerkingsverband waren toegetreden als gevolg van Vlaamse decreten die op 19 april 1995 tot stand kwamen. Het is wel zo dat organisaties die als culturele instellingen wensen te worden erkend op basis van artikel 104, 3, d van het Wetboek van de Inkomstenbelasting 1992 aan een reeks voorwaarden moeten voldoen die in artikel 58 van het koninklijk besluit tot uitvoering van dit wetboek zijn vastgelegd. Ze moeten onder andere rechtstreeks en uitsluitend werkzaam zijn in het domein van de verspreiding van de cultuur, worden gesubsidieerd wegens hun culturele activiteiten door de Staat of door een van de Gemeenschappen en een invloedsgebied hebben dat een van de Gemeenschappen of het gehele land bestrijkt.
Door de wijziging van de subsidieregeling voor instellingen die onder de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap vallen bleek de bedoelde erkenning niet mogelijk voor organisaties die een samenwerkingsverband hadden opgericht. In de loop van 1999 werd het college van de federale Ombudsmannen over deze problematiek aangesproken. Het college drong aan op een herziening van het standpunt van de fiscale administratie. Na overleg tussen de fiscale administratie en de bevoegde diensten van het minister van de Vlaamse Gemeenschap en overleg met de Vlaamse minister van Cultuur heeft men een mogelijke oplossing aan het college van de federale Ombudsmannen meegedeeld in de loop van juni 2003.
Het probleem dat nu rijst voor vormingsinstellingen voor personen met een handicap die tot een federatie zijn toegetreden is een gevolg van het Vlaams decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Gelet op het feit dat de Vlaamse decreten van 19 april 1995 werden opgeheven en dat het decreet van 4 april 2003 een andere subsidieregeling heeft ingevoerd, lijkt het mij wenselijk om de nieuwe problematiek door mijn administratie te laten onderzoeken in overleg met het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen van de Vlaamse overheid. Desnoods zal ik overleg plegen met mijn Vlaamse collega van Cultuur.
01.03 Jenne De Potter (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik dank de staatssecretaris uiteraard voor het antwoord. Ik moet zeggen dat het hier gaat om vormingsinstellingen die belangrijke taken uitvoeren voor personen met een handicap. De afhankelijkheid van giften is voor die federaties natuurlijk van groot belang. Het is natuurlijk zo dat zij door de verplichte federatievorming op Vlaams niveau op federaal niveau in de onmogelijkheid verkeren om fiscaal aftrekbare giften te ontvangen. Ik denk echter dat daar een oplossing voor moet worden geboden. Het gaat eigenlijk om wetgevingen op de verschillende niveaus die elkaar tegenwerken. Ik ben dus blij dat de minister overleg zal starten met de administratie en de Gemeenschappen om tot een oplossing te komen.
Het incident is gesloten.
02 Question de M. Jean-Luc Crucke au secrétaire d'État, adjoint au ministre des Finances sur "les frontaliers et la fraude fiscale" (n° 4675)
02 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Financiën over "fiscale fraude door grensgangers" (nr. 4675)
02.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, il n'est pas dans mes habitudes de vous donner lecture d'une question, mais dans le cas présent, je ne voudrais pas faillir à des exemples précis que j'aurais d'ailleurs pu, avec un peu d'attention, compléter. Ces exemples portent sur des situations générant des fraudes et qui dit fraudes, dit perte de recettes.
1. Des habitants du Royaume prennent des boîtes aux lettres dans la zone frontalière française ou quittent fictivement la zone frontalière belge vers le centre du Royaume pour des communes hors zone. Lesdites communes en zone frontalière belge sont d'ailleurs les plus pauvres de Belgique comme l'indiquent les dernières statistiques des Affaires économiques.
2. Des habitants de France hors zone prennent un domicile fictif dans la zone frontalière française dès qu'ils travaillent en zone frontalière belge.
3. Des employeurs de la zone frontalière belge engagent des frontaliers dits français (25% moins cher en coût employeur que les habitants du Royaume) et les font même travailler hors zone belge, sans le moindre scrupule. L'employé ne dit rien, car il bénéficie d'un net appréciable et l'employeur diminue ainsi ses coûts et bénéficie d'une concurrence fiscale déloyale par rapport aux employeurs du centre du Royaume.
4. Au moment de la liquidation du capital assurance groupe ou d'épargne-pension, l'habitant du Royaume quitte ce dernier (réellement ou fictivement) afin de ne payer d'impôt ni en Belgique ni en France. Quelques années plus tard, il revient.
5. Pour bénéficier des avantages précités, un employé de la Fonction publique belge - j'en connais au moins un - change de nationalité et devient Français en perdant sa nationalité belge. De ce fait, il n'est plus taxé en Belgique.
6. Certaines de ces personnes déménagent d'ailleurs le 30 juin et pas un 1er janvier, afin de bénéficier du maximum de pauvreté fiscale dans les deux États et ainsi ne paient rien. Il arrive qu'elles reviennent l'année suivante, un 1er juillet et ne paient toujours rien cette deuxième année. Et ainsi de suite.
7. Complémentairement, des fraudes importantes à l'immatriculation en Belgique des véhicules à plaques jaunes françaises lèsent les communes belges. Pour habiter dans une zone frontalière dans le Hainaut occidental, rebaptisé la Picardie wallonne, je me demande parfois si je ne suis pas en France plutôt qu'en Belgique. Ce système lèse les communes belges et permettent auxdits conducteurs de ne pas payer leurs amendes de roulage, car les procédures de recouvrement sont quasi-inexistantes entre les deux États.
Voilà quelques exemples, monsieur le président, de cas où certains usent, voire abusent de toutes les ficelles.
Je savais déjà que les Belges avaient une brique dans le ventre. Je vais finir par croire que Belges et Français ont une science de fraude fiscale très développée.
Monsieur le ministre, mes questions sont les suivantes.
1. Votre administration est-elle au courant de ces pratiques, de ces attitudes et comportements?
2. Quel est votre avis sur la question? Pouvez-vous me rassurer en me disant que votre département compte, si ce n'est pas encore le cas, s'occuper activement de ce dossier?
3. Quelles sont les solutions qui peuvent être envisagées?
4. Ne pensez-vous pas que l'avenant à la Convention franco-belge de lutte contre la double imposition, avenant négocié pendant huit ans par le ministre des Finances, devrait permettre d'éviter une série de cas comme ceux que j'ai cités, autrement dit de mettre fin à de tels abus?
5. Comment éviter que les contrevenants puissent s'abstenir aussi facilement de payer les montants dont ils sont redevables ainsi que leurs impôts?
02.02 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Monsieur le président, cher collègue, le SPF Finances est parfaitement au courant des pratiques que vous avez évoquées.
Si certaines peuvent a priori paraître choquantes, elles ne présentent pourtant aucun caractère illicite.
C'est le cas, par exemple, des capitaux d'assurances de groupes ou d'épargnes pensions perçus par un ancien habitant du Royaume devenu réellement un résident de la France au moment de la liquidation.
La jurisprudence des tribunaux a confirmé que, dans de telles circonstances, le droit d'imposer pareils avantages revenait exclusivement à la France quel que soit le régime fiscal dans ce pays. Bien évidemment, rien ne peut s'opposer au retour ultérieur du bénéficiaire en Belgique.
Il en va de même des membres ou anciens membres de la Fonction publique belge qui, réellement installés en France, choisissent d'acquérir la nationalité française et de perdre la nationalité belge. Tant leur rémunération que leur pension deviennent alors imposables en France et ce, dans le respect d'une disposition de la Convention franco-belge préventive de la double imposition conclue le 10 mars 1964.
À ce propos, il faut noter que si l'acquisition volontaire de la nationalité française implique la perte automatique de la nationalité belge, une modification du Code belge de la nationalité impose aux personnes concernées d'accomplir, à partir du 1er mai 2008, une démarche supplémentaire de renonciation à la nationalité belge.
Cela étant, l'administration a déjà pris en son sein diverses mesures destinées, notamment à débusquer les transferts fictifs de résidence de même que les travailleurs de la zone frontalière française occupés en dehors de la zone frontalière belge.
Pour des raisons évidentes d'efficacité, il va de soi que les méthodes et moyens mis en œuvre ne peuvent être plus amplement décrits. Il faut néanmoins signaler que les autorités fiscales compétentes belges et françaises se sont accordées pour renforcer leur collaboration dans ce domaine.
Par ailleurs, dès lors que la nature fictive d'un transfert de résidence se démontre au départ d'un faisceau de faits suffisamment concordants, j'invite instamment les services administratifs et de police placés sous l'autorité des bourgmestres des communes belges concernées à communiquer aux services locaux de taxation tous les éléments matériels et factuels recueillis dans l'exercice de leur fonction et permettant de conclure au maintien du foyer d'habitation permanent en zone frontalière belge.
Je ne sais pas si vous connaissez un bourgmestre dans cette zone …
En ce qui concerne l’avenant à la Convention franco-belge signée le 13 décembre 2007, je tiens à rappeler qu’il est susceptible de modifications aussi longtemps que la procédure de son approbation parlementaire n’est pas close.
Dans sa version actuelle, il devrait décourager les manœuvres frauduleuses dénoncées et de surcroît contribuer à l’amélioration des recettes fiscales. Ainsi, le régime frontalier resterait temporairement applicable aux seuls frontaliers français occupés en Belgique, qui, à une date déterminée, répondent à des conditions strictes notamment quant à leur résidence en France. L’administration belge prendra grand soin de vérifier la réalité de celle-ci.
Cet avenant prévoit en outre une implication plus grande des employeurs, qui, contraints d’attester annuellement le lieu d’activité de leurs travailleurs, s’exposeraient à des sanctions en cas d’omission et de déclaration fausse. Sur le plan budgétaire, le maintien d’un régime frontalier en faveur des résidents de la zone frontalière française exerçant une activité de salarié dans la zone frontière belge est assortie jusqu’à son extinction définitive prévue le 31 décembre 2033 d’une compensation financière versée chaque année par l’État français en vue de corriger le manque à gagner subi par le Trésor belge.
Dans le même ordre d’idées, l’abandon du régime frontalier pour les travailleurs belges occupés en zone frontalière française, lesquels deviendraient dès lors imposables en France, devrait être amorti grâce à une disposition de l’avenant permettant, pour la détermination des taxes additionnelles établies par les communes et les agglomérations belges de tenir compte des revenus professionnels exonérés de l’impôt belge sur base des dispositions conventionnelles.
De manière plus générale, je reste convaincu que l’une des formes les plus efficaces de lutte contre ces comportements visant à se soustraire à la taxation en Belgique consiste en une diminution du niveau d’imposition sur les revenus du travail par la poursuite des réformes de l’impôt sur les personnes physiques entamée sous les législatures précédentes.
Pour ce qui est des fraudes relevées en cas d’immatriculation de véhicules et de recouvrement des amendes de roulage, celles-ci paraissent ressortir en premier lieu au SPF Mobilité et Transport, d’une part, et aux SPF Intérieur et Justice, d’autre part.
02.03 Jean-Luc Crucke (MR): Je remercie le ministre pour sa réponse. En ce qui concerne les autres ministères cités, je les ai déjà questionnés et je recommencerai. Dans un premier temps, j’ai dit que j’allais éviter de donner une publicité à votre réponse afin de ne pas donner d’idées à certains. Ceci dit, ce qui est légal est légal et ce qui est fictif doit être poursuivi, vous l'avez dit.
Je partage votre avis quant à cet avenant qui devrait permettre de réduire ce comportement. J’ai cru comprendre que certains souhaitaient le reporter de quelques années. Nous ferons un jour le calcul de ce que cela coûte à l’État belge.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. Jean-Luc Crucke au secrétaire d'État, adjoint au ministre des Finances sur "les résultats de la Cellule de Traitement des Informations Financières" (n° 4676)
03 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Financiën over "de resultaten van de Cel voor Financiële Informatieverwerking" (nr. 4676)
03.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, la Cellule de traitement des informations financières (CTIF) nous a récemment fait savoir qu'elle avait ouvert 4.927 dossiers en 2007, ce qui constitue une augmentation substantielle par rapport aux chiffres de 2006, où il était question de 3.367 dossiers. Non seulement, l'augmentation est substantielle, mais il semble aussi que le nombre de dossiers transférés vers les parquets et auxquels est réservé une suite judiciaire soient en augmentation (20% de ces dossiers).
Cela semble dû à une collaboration qui s'intensifie entre les banques et la CTIF.
Monsieur le ministre, pouvez-vous commenter ces résultats? Des tendances sont-elles à épingler? Des phénomènes particuliers apparaissent-ils au niveau des fraudes? En fonction de ce qui précède, certaines mesures seront-elles commandées et étudiées? Dans l'affirmative, lesquelles et dans quel délai?
03.02 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Monsieur Crucke, au cours de l'exercice 2007, la CTIF a reçu 12.830 déclarations de soupçons contre 9.938 pour l'année précédente, soit une croissance de 30% des déclarations. Un total de 4.927 dossiers ont été ouverts sur la base des déclarations, ce qui représente 1.560 dossiers de plus qu'en 2006, soit une augmentation d'environ 60% de dossiers ouverts.
L'augmentation des déclarations se situe au mois d'octobre 2007, avec un total de 1.595 déclarations, soit une moyenne d'environ 1.000 déclarations mensuelles pour les neuf mois précédents.
Cette évolution semble se consolider. En novembre 2007, il y avait 1.351 déclarations pour 1.498 en janvier 2008. Nous avons atteint un palier par rapport aux déclarations antérieures.
Ce sont les professions financières (bureaux de change, établissements de crédit) qui restent les principaux déclarants à la CTIF: 80% des déclarations émanent de ce type de professionnels.
La progression du nombre de nouveaux dossiers reçus par la CTIF se retrouve également dans les statistiques du nombre de dossiers transmis après traitement de l'information par la CTIF aux autorités judiciaires: 1.166 dossiers ont été transmis en 2007 contre 912 en 2006.
Au-delà de cette observation, si l'on considère les montants concernés, ce sont des formes graves de criminalité économique et financière qui restent principalement à la base des opérations de blanchiment détectées et transmises aux parquets. La fraude fiscale grave et organisée arrive en tête avec un montant total de 228.900.000 euros. Telle est la valeur des dossiers transmis en 2007.
Les résultats cumulés de cette forme de criminalité de base et des autres catégories de délits financiers (trafic illicite de biens et de marchandises, abus de biens sociaux, escroquerie, infraction liée à l'état de faillite) représentent près de 71% du total des montants détectés transmis aux autorités judiciaires.
La détection des dossiers de financement de terrorisme est située en 2007 à un niveau quasi équivalent à celui de 2006: 32 cas de financement d'opérations financières liées au terrorisme pour un montant total de 12,9 millions d'euros ont été transmis au parquet fédéral.
Divers facteurs peuvent l'expliquer. L'entrée en vigueur, en septembre 2007, du nouvel article 14quinquies de la loi du 11 janvier 1933 imposant de "communiquer immédiatement à la CTIF tout fait ou opération dont les déclarants savent ou soupçonnent qu'il est susceptible d'être lié au blanchiment de capitaux provenant de la fraude fiscale grave et organisée, qui met en œuvre des mécanismes complexes ou qui use d'un procédé à dimension internationale, y compris dès que ces organismes ou ces personnes détectent au moins un des treize indicateurs visés à l'arrêté royal du 3 janvier 2007 portant l'exécution de l'article 14quinquies de la loi", n'est sans doute pas sans relation avec cette croissance constatée du nombre de déclarations à partir du mois de septembre auquel je viens de faire référence.
L'obligation depuis juin 2007 de déclarer tout mouvement transfrontalier d'argent liquide égal ou supérieur à 10.000 euros, a également participé à l'augmentation du nombre de déclarations à la CTIF.
Ces deux mesures continueront à produire leurs effets en 2008, et cette fois pleinement puisqu'elles seront d'application pour l'année pleine. Par conséquent, on peut s'attendre à une augmentation ou, à tout le moins, au maintien du nombre de déclarations au niveau de fin 2007.
Outre ces éléments, il convient de noter que la CTIF a continué à élargir l'utilisation du système de déclaration on line, ce qui facilite le mode de transmission et le rend plus opérationnel et plus rapide. Par ailleurs, la CTIF continuera à coopérer étroitement avec les autres autorités nationales impliquées dans la lutte contre le blanchiment de capitaux et le financement du terrorisme afin d'optimiser l'analyse opérationnelle des déclarations et des dossiers et d'assurer l'approche concertée de ce phénomène dans le feedback donné au déclarant notamment.
Enfin, la coopération internationale est un élément fondamental dans la lutte contre le blanchiment de capitaux et le financement du terrorisme, ce qui n'a pas échappé à la CTIF qui travaille de manière active avec ses homologues étrangers.
Quelles sont les perspectives de la transposition en droit belge de la 3e Directive européenne de lutte contre le blanchiment de capitaux et le financement du terrorisme?
Elle vise à améliorer l'ensemble du dispositif et aura très probablement un impact positif sur le nombre de déclarations que la CTIF recevra dans le futur. La détection par les déclarants des opérations suspectes devrait en effet être encore affinée et rendue plus performante.
Quelles sont les tendances actuelles?
L'analyse des dossiers transmis en 2007 par la CTIF a permis de dégager les tendances spécifiques des phénomènes criminels de blanchiment de capitaux et de financement du terrorisme. D'une manière générale, les tendances observées en 2007 sont révélatrices des facultés d'adaptation des criminels face aux efforts déployés dans le cadre de la lutte contre le blanchiment de capitaux et le financement du terrorisme. Afin de contourner les mesures de lutte mises en place, l'examen des dossiers indique que les criminels ont développé des stratégies permettant de poursuivre leurs opérations illicites.
Il importe aussi de souligner que, loin d'être exclusives, ces stratégies se combinent plus souvent entre elles en vue de faire obstacle à la détection des opérations suspectes et de compliquer les éventuelles recherches ultérieures.
Parmi les tendances observées en matière de blanchiment de capitaux, la CTIF a constaté l'internationalisation des flux financiers criminels, la mise en œuvre de stratégies de dissimulation des véritables opérateurs économiques, l'opacification des opérations de blanchiment au moyen de structures sociétaires, la diversification des canaux de blanchiment et la multiplication des opérations d'investissements au moyen de capitaux illicites.
La CTIF a également observé plusieurs tendances en matière de financement du terrorisme. À l'instar du blanchiment de capitaux, le financement du terrorisme n'est pas un phénomène statique mais évolutif.
À mesure que la lutte s'intensifie, les terroristes adaptent leur comportement afin de contourner les mesures de détection mises en place ou de compliquer les éventuelles recherches ultérieures. La CTIF a constaté la mise en œuvre de stratégies de complexification des opérations ainsi que d'évitement du secteur bancaire formel. L'augmentation en 2007 du nombre de dossiers caractérisés par des opérations présentant un degré élevé de complexité ou d'opacité reflète par ailleurs une appréhension du phénomène de financement du terrorisme de plus en plus approfondi, tant par les organismes et les professions visées par la loi que par la CTIF elle-même.
03.03 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je remercie sincèrement le secrétaire d'État pour sa réponse extrêmement complète et fouillée. Le moins que l'on puisse dire, c'est que la CTIF est un organisme plus qu'utile.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
04 Question de M. Jean-Luc Crucke au secrétaire d'État, adjoint au ministre des Finances sur "la fraude dans les salles de vente d'antiquités" (n° 4677)
04 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Financiën over "de fraude bij antiekveilingen" (nr. 4677)
04.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, je m'étais intéressé à ce dossier un peu par hasard, à la suite d'un vol dans la cathédrale de Tournai d'un joyau qu'on n'a toujours pas retrouvé. En creusant un peu, on constate la présence d'un monde en vase clos, d'un milieu où il se passe certaines choses. J'ai pris connaissance du fait que l'ISI avait opéré une descente de manière manifestement concertée dans douze salles de vente d'antiquités.
Voici donc mes questions qui se basent sur un sentiment antérieur et sur l'annonce de cette descente de l'ISI. Quelles indications ont amené l'ISI à s'intéresser aux salles de vente d'antiquités? Ceci pour comparer nos informations. Ensuite, quels phénomènes sont dans le collimateur de l'ISI? Parle-t-on bien de blanchiment d'argent? Qu'a trouvé l'ISI lors de cette descente? Des éléments permettent-ils de considérer qu'il y a fraude caractérisée? Peut-on évaluer le préjudice? Existe-il des mesures permettant de contrecarrer ces comportements délictueux ou bien faut-il adapter la législation en fonction de ce que l'ISI a pu mettre au jour?
Je précise que mes informations au sujet de l'ISI proviennent du magazine "Trends-Tendances" dans lequel le numéro 1 de l'ISI avait évoqué l'affaire en question, sans entrer dans les détails.
04.02 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: L’honorable membre comprendra aisément que le secret professionnel tel que repris dans les différents codes fiscaux m’interdit de donner des détails sur chaque opération de contrôle. D’ailleurs je ne dispose moi-même, et c’est bien heureux, d’aucune information sur aucune de ces opérations de contrôle mises en œuvre par l’administration.
Toutefois, je vous communique les grandes lignes de l’opération "Salles de ventes d’antiquités" qui a été menée récemment par l’ISI. Les étapes suivies sont la détection de l’identité des acheteurs ou vendeurs importants dans les salles de vente, la recherche des professionnels qui se font passer pour des particuliers, la mise au jour des transactions au noir qui sont réalisées en dehors de la comptabilité des professionnels, l’identification des acheteurs et vendeurs qui paient au comptant, la recherche d’éventuels faux retraits de vente publique pour vendre après de la main à la main, l’identification d’éventuelles commissions occultes, la recherche des montants d’attribution qui s’écartent des prix indiqués dans la comptabilité et dans le procès-verbal de la vente publique, l’interdiction de payement au comptant pour plus de quinze mille euros, le contrôle de l’application correcte du régime de la marge, la vérification indiciaire en partant de certains achats importants.
Une action simultanée en l’espèce s’inscrit dans l’approche globale, ce qui explique qu’elle n’est pas limitée à une seule Région. Le rassemblement structuré de la quantité de données collectées dans les diverses salles de vente est toujours en cours. Pour l’heure, il est donc prématuré de vouloir donner des résultats sur la nature, la grandeur de la fraude ou les manières éventuelles de l’organisation de la fraude. Tout cela est encore en traitement dans mon administration. Je ne peux donc vous fournir plus d’informations précises à ce sujet.
04.03 Jean-Luc Crucke (MR): Mes observations me poussent à dire – je veux le faire avec une certaine prudence mais je ne prends pas énormément de risques – que notre pays est un paradis de la fraude en cette matière. Ceux qui sont chargés de la poursuivre, entre autres les services de police, sont insuffisamment équipés en termes humains pour pouvoir le faire. Il existe en France une législation qui permet d’avoir pour tous les antiquaires un livre de police. Dans ce dernier sont identifiés l’objet quand il rentre et quand il sort, le destinataire, mais aussi l’auteur. L’objet est également photographié. Pourquoi cela n’existe-t-il pas chez nous?
Le président: N’oublions pas la problématique de la vente de faux objets, en plus du blanchiment.
04.04 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Rassurez-vous, ce n’est pas par hasard si l’ISI est descendue. Ce n’est pas par envie de changer d’endroit, mais parce qu’elle avait de bonnes raisons de chercher quelque chose.
04.05 Jean-Luc Crucke (MR): Je suppose qu’on ne s’y amuse pas.
04.06 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Non, ce ne sont pas des rigolos.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
05 Question de M. Jean-Luc Crucke au secrétaire d'État, adjoint au ministre des Finances sur "la coopération internationale en matière de lutte contre la fraude fiscale" (n° 4678)
05 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Financiën over "de internationale samenwerking inzake de strijd tegen de fiscale fraude" (nr. 4678)
05.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je repars de cette interview du numéro un de l'ISI qui nous disait dans "Trends" que la collaboration internationale entre les administrations fiscales était une réalité, mais il ajoutait "sur papier". Dans les faits, il semble que des demandes d'information adressées par l'administration belge restent régulièrement sans réponse. Il regrettait donc une sous-utilisation des potentialités qui pourtant sont présentes. Elles existent de manière légale mais de manière pratique, elles ne recevraient pas les réponses nécessaires.
Monsieur le ministre, votre administration a-t-elle fait ce constat?
Quels sont les aspects des potentialités sous-utilisées?
Faut-il entendre qu'il y a là un domaine dans lequel la lutte contre la fraude fiscale doit être améliorée?
Existe-t-il des outils qui permettraient de rendre cette coopération effective?
Au besoin, comment renforcer l'administration? Quelles mesures ou initiatives entendez-vous prendre, pour autant que le constat soit vérifié par l'administration?
05.02 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Monsieur le président, M. Philippe Senne, administrateur de l'ISI, n'est pas le seul à faire remarquer que les instruments juridiques existant en matière d'assistance administrative internationale ne sont pas toujours pleinement utilisés à leur réelle valeur. À ce titre, plusieurs autorités, et non des moindres, partagent ce point de vue. Ainsi, la Commission européenne a adressé, le 31 mai 2006, une communication au Conseil de l'Europe par laquelle elle souligne la nécessité d'une organisation efficace et moderne des contrôles par le biais d'une étroite et prompte coopération entre les États membres. Le problème n'est donc pas typiquement belge.
Faisant suite à cette communication, les Conseils ECOFIN des 7 juin 2006, 28 novembre 2006, 5 juin 2007, 4 décembre 2007, 4 mars 2008 plaident expressément pour l'élaboration d'une stratégie antifraude globale en complément aux efforts des différents pays qui composent ces instances. À cet égard, ils ont chargé la Commission d'établir un plan d'action pour améliorer la coopération internationale par le biais d'un groupe d'experts ATFS (Anti Tax Fraud Strategy).
Lors de ces multiples réunions, une dizaine en l'occurrence, ce groupe a traité plusieurs sujets comme par exemple la responsabilité partagée entre États membres, la responsabilité solidaire des assujettis, les critères à prendre en considération pour l'attribution et la radiation des numéros d'identification à la TVA ainsi que le raccourcissement de délai de dépôt des déclarations et des listings et l'accélération de la disponibilité des données dans la banque de données VIES (VAT Information Exchange System).
À l'instar des instances européennes, je partage le souci du responsable de l'Inspection spéciale des Impôts qu'il y a lieu de créer un climat d'assistance réciproque répondant aux critères suivants:
- réponses pertinentes et actualisées aux questions posées,
- réponses dans les meilleurs délais,
- encouragement des échanges spontanés de renseignements, même si les intérêts du Trésor national ne sont pas en péril,
- création de réseaux d'information entre autorités compétentes situés dans des entités antifraude spécialisées, par exemple le système EUROCANET (European Carrousel Network) initié par l'OCS (cellule de soutien de l'ISI) en matière de fraude carrousel.
Tout ce qui précède vaut aussi bien en matière d'impôts directs qu'indirects et quel que soit l'instrument juridique employé (directive, règlement, arrangement administratif, convention bilatérale de double imposition, etc.).
Lors de mes futurs contacts tant au niveau international qu'avec l'administration, je ne manquerai pas de souligner l'importance d'une coopération internationale performante. Ainsi, je sensibiliserai davantage les fonctionnaires fiscaux dans ces domaines en prévoyant par exemple l'organisation de formations et de séminaires spécifiques en la matière.
05.03 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de aankoop van een onroerend goed op basis van groepsverzekering" (nr. 4104)
06 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'achat d'un bien immobilier sur la base d'une assurance de groupe" (n° 4104)
06.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, sinds enkele jaren verkopen de banken woningkredieten – het gaat vooral over de aankoop van grote woningen, van 450.000 tot 500.000 euro – op basis van een groepsverzekering. De vennootschap sluit de groepsverzekering af, ten voordele van de bedrijfsleider. Het is de bedoeling dat de bedrijfsleider alleen nog de interesten afbetaalt en dat, op pensioengerechtigde leeftijd, het kapitaal van de groepsverzekering dient om het nog openstaande kapitaal van de hypothecaire lening terug te betalen.
Ik heb enkele concrete vragen daarover.
U kent ongetwijfeld de vorm van een hypothecaire lening die gekoppeld is aan een groepsverzekering. Hebt u er een idee van hoeveel dergelijke contracten er waren afgesloten? Er rijzen ook problemen bij deze speciale vorm van aankoop van onroerend goed. Wat gebeurt er als de vennootschap ophoudt de groepsverzekeringspremies te betalen, bijvoorbeeld omdat de winsten van de vennootschap dat niet meer toelaten? Wat gebeurt er als de vennootschap wordt overgenomen door een andere vennootschap die besluit om de groepsverzekering niet voort te zetten? Wat gebeurt er als de leningverstrekkende bankinstelling door een andere wordt overgenomen die vindt dat zij dit soort van groepsverzekeringen niet meer moet aanbieden?
De volgende vraag is fundamenteel, mijnheer de minister. Wat gebeurt er als de woning verkocht moet worden, omdat de groepsverzekering niet wordt voortgezet, en als blijkt dat de som van de woning bijlange niet voldoet om het openstaande saldo te betalen? In dat geval is er natuurlijk een probleem. Bestaat het gevaar niet dat men met deze woningkredieten, die gericht zijn op het kapitaalkrachtige segment van de bevolking, in Amerikaanse toestanden terechtkomt? Bent u van mening dat wij dit soort van woonkredieten moeten stimuleren of vindt u dat dit soort kredieten door de regering veeleer moet worden afgeremd?
06.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Ik heb uiteraard weet van dit soort hypothecaire kredieten op basis van een groepsverzekering. De wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet voorziet in de mogelijkheid om een hypothecair krediet via reconstitutie van het kapitaal terug te betalen. Deze reconstitutie of wedersamenstelling van ontleend kapitaal moet gebeuren via een aan het krediet toegevoegd contract. Dit toegevoegd contract mag enkel bestaan uit een levensverzekeringscontract, een kapitalisatiecontract of een andere vorm van sparen. Ook een groepsverzekering kan hiervoor in aanmerking komen.
Op uw vraag over het aantal dergelijke contracten, hebben wij geen informatie van Assuralia. Niemand weet het.
Voor de volgende vragen, van 3 tot 6, kan ik u a priori zeggen dat er een drietal technieken bestaan, waarbij de groepsverzekering een rol speelt bij de verwerving van een onroerend goed. Ten eerste, het nemen van een voorschot, waarbij een deel van de reserve ter beschikking wordt gesteld van degene die een onroerend goed wenst te verwerven. Ten tweede, de inpandgeving van een groepsverzekering waarbij de reserve of het kapitaal bij overlijden als waarborg voor de lening dient. Ten derde, de wedersamenstelling van het ontleend kapitaal via de groepsverzekering.
In de praktijk komt het echter niet vaak voor dat de groepsverzekering wordt gebruikt in het kader van de verwerving van een onroerend goed. Indien dit toch gebeurt, wordt meestal geopteerd voor de eerste techniek, het nemen van een voorschot. Aangezien in dit geval wordt uitgegaan van de verworven netto-reserve na verrekening van de latere fiscale inhoudingen, stelt er zich financieel geen risico. De financiering van de aankoopprijs van een onroerend goed via de groepsverzekering blijft beperkt tot bedragen die reeds op de groepsverzekering zijn gevestigd op het ogenblik van de aankoopbeslissing. Dit wil zeggen dat terugbetaling van het voorschot nooit in gevaar kan komen en bijvoorbeeld niet afhankelijk is van de toekomstige premiebetaling en evenmin van het voortbestaan van de vennootschap.
Eventuele vervroegde terugbetaling kan ook vermits het voorschot werd beperkt tot de bestaande reserves op het moment van de aankoop van het onroerend goed. Dit hoeft niet te leiden tot de gedwongen verkoop van het onroerend goed.
Deze reflecties gaan eveneens op voor de inpandgeving die evenwel minder gebruikelijk is dan het nemen van een voorschot. Uit een eerste onderzoek kwam naar voren dat wedersamenstellen van het ontleend kapitaal bij de groepsverzekering niet of slechts zeer zelden voorkomt. Het kan immers voorkomen dat het vooropgestelde eindkapitaal niet wordt bereikt door bijvoorbeeld reductie van de arbeidstijd of vervroegd vertrek van de betrokkene. In zo een geval zijn de contractueel overeengekomen voorwaarden van toepassing.
In antwoord op uw specifieke vragen 3 tot 6 kan ik u volgende inlichtingen meedelen. Quid als de vennootschap ophoudt de premies van de groepsverzekering te betalen, bijvoorbeeld omdat de winst geen afdrachten meer toelaat? In de verzekeringsovereenkomst die tussen de contracterende partijen wordt afgesloten zijn in principe de voorwaarden, de tijdstippen en het bedrag van de betalen premies overeengekomen. Bij het afsluiten van een hypothecair krediet waarbij de groepsverzekering als toegevoegd contract zal dienen, zal met de contractvoorwaarden van deze groepsverzekering rekening worden gehouden.
Ten tweede, quid als de premies voor de groepsverzekering niet meer worden betaald omdat de vennootschap in andere handen komt, activiteiten afstoot of gewoonweg omdat de vennootschap failliet gaat? Het antwoord op deze vraag sluit aan bij het antwoord op de vorige vraag. De eventuele overnemer van een kredietportefeuille dient de contractueel overeengekomen voorwaarden tussen de oorspronkelijke kredietgever en de kredietnemer te respecteren. In geval van faillissement biedt de wet voldoende bescherming voor het reeds gestorte of gereconstitueerde kapitaal. De kredietnemer zal niet kunnen worden verplicht om het reeds gestorte kapitaal een tweede keer terug te betalen. Op dat ogenblik zal immers bij schuldvergelijking de totale schuld worden verminderd met het reeds gestorte kapitaal, indien de reconstitutie bij de kredietgever gebeurt. Een vergelijkbare bescherming bestaat voor het geval een reconstitutie bij een zogenaamde reconstituerende derde gebeurt. Deze derde wordt dan de enige schuldenaar van de kredietgever voor het gereconstitueerd kapitaal. Mocht deze situatie zich voordoen, dan zal de kredietnemer om de nog resterende schuld af te lossen, wel een beroep moeten doen op andere middelen, zoals spaargeld, andere toegevoegde contracten, enzovoort.
Quid als de leningverstrekkende bankinstelling door een andere wordt overgenomen, die dit soort kredieten niet meer wenst aan te bieden en de ontlener om terugbetaling vraagt van de geleende som?
Ook bij overdracht van hypothecaire kredieten zal de overnemende kredietverstrekker de in de kredietovereenkomst overeengekomen betalingen moeten respecteren. Een overdracht van een portefeuille hypothecaire kredieten tussen kredietverstrekkers kan geen aanleiding zijn tot vervroegde opeisbaarheid van de betrokken kredieten, vermits de wet op het hypothecair krediet voorschrijft dat de oorzaken van vervroegde opeisbaarheid van het krediet niet mogen voortvloeien uit een toedoen van de kredietgever.
Voor uw zevende vraag verwijs ik naar het antwoord van de minister op de mondelinge vraag nr. 2087 van het geachte lid. De verzekeringssector wordt door de CBFA voortdurend gecontroleerd. De minister weet dat de CBFA een verhoogde waakzaamheid aan de dag legt, maar tot nu toe werd mij niet ter kennis gebracht dat er dienaangaande al beslissingen zouden zijn genomen.
Wat uw laatste vraag betreft, is de minister van oordeel dat het door het achtbare lid aangehaalde financieringssysteem voor woonkrediet geen aanleiding moet geven tot financiële risico’s voor de betrokken ontlener.
06.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw vrij volledig antwoord. Ik neem mij toch voor om de bank- en verzekeringswereld hierover te informeren en eens te kijken of zij eventueel op individuele basis cijfers kunnen meedelen in verband met dit soort van zaken. Ik ben in elk geval op de hoogte van een paar ontsporingen in dit soort van groepsverzekeringen, gekoppeld aan woonkredieten. Ik wil u daarvan te gelegener tijd toch op de hoogte brengen.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de vereenvoudiging van de belastingbrief en het standpunt van Assuralia en Febelfin" (nr. 4157)
07 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la simplification de la déclaration fiscale et le point de vue d'Assuralia et de Febelfin" (n° 4157)
07.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag dateert ondertussen van 17 maart, toch al meer dan een maand geleden, dus excuseert u mij.
Ik verneem dat de fiscus er maar niet in slaagt om de belastingbrief te vereenvoudigen, omdat – dit is toch een vrij eigenaardig citaat – de bank- en verzekeringsector er niet voor staan te springen om informatie over pensioensparen en hypothecaire leningen van hun klanten door te spelen. Mijnheer de minister, daarover heb ik enkele zeer concrete vragen.
Ten eerste, hoe lang onderhandelt u al met Assuralia en Febelfin – blijkbaar ging het namelijk om een standpunt van beide overkoepelende organisaties – over de vereenvoudiging van de belastingbrieven?
Ten tweede, wat is eigenlijk de concrete reden waarom banken en verzekeringsmaatschappijen zo achterdochtig zijn? Waarom willen zij juist over pensioensparen en hypothecaire leningen geen informatie geven? Over welke informatie gaat het juist?
Ten derde, ik vind dat toch een vreemde terughoudendheid, wanneer men ermee rekening houdt dat juist de fiscale aftrekbaarheid van de producten toch een van de voornaamste oorzaken is van succes. Een vermindering van de fiscale aftrekbaarheid voor pensioensparen bijvoorbeeld, zou ervoor kunnen zorgen dat het product pensioensparen een stuk minder aantrekkelijk wordt. Waarom zouden zij dus juist informatie weigeren te geven als de fiscale aftrekbaarheid, dus de openbaarheid daarvan, een stuk van het commercieel succes uitmaakt?
Ten vierde, wat is uw eventuele strategie om de sector toch te bewegen om mee te gaan in een poging om de belastingbrief zo veel mogelijk te vereenvoudigen?
07.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mijnheer Logghe, sinds 2006 is er in het kader van een overlegplatform regelmatig contact tussen de FOD Financiën en de financiële sector over informatica-aangelegenheden. Het project "voorstel van taxatie" werd mee op de agenda van dat overlegorgaan geplaatst.
De werkzaamheden waarop u alludeert, zijn nu aanbeland in een fase van inventarisatie van de mogelijkheden en voorhanden zijnde middelen. Het komt er immers op aan dat de gegevens van de financiële instellingen bruikbaar zijn voor de vooropgestelde doelstellingen, inzonderheid de fiscale aangiften. Er dient een afstemming tussen de financiële gegevens en de fiscale vereisten te worden verwezenlijkt. Een dergelijk initiatief kan inderdaad enkel succes hebben en tot voordeel van de belastingplichtigen strekken als alle partijen op elk ogenblik de juiste link tussen de financiële gegevens en het fiscaal gebruik ervan kunnen verzekeren.
Bij die werkzaamheden dient ook rekening te worden gehouden met andere aspecten, onder meer inzake de bescherming van het privéleven van de belastingplichtigen.
Ik zal mijn administratie uitnodigen om mij de eventuele knelpunten mee te delen die zich in het kader van die gesprekken zouden kunnen voordoen. Op dit ogenblik, in de fase van de inventarisatie, is dat nog niet het geval.
Een eerste concrete stap aangaande de elektronische uitwisseling van gegevens, zou kunnen worden gezet met betrekking tot de stortingen voor het pensioensparen.
07.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik wil graag een korte aanvulling geven.
Mijnheer de staatssecretaris, ik neem er nota van dat men bezig is met de inventarisatie van de eventuele knelpunten.
Ik veronderstel dat die inventarisatie ook aan ons zal worden bezorgd, te gelegener tijd, of stellen wij u daarover een nieuwe mondelinge vraag?
07.04 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Ja, over een paar maanden misschien. We zullen dan kunnen nagaan of er al dan niet vooruitgang is geboekt.
07.05 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de staatssecretaris, ik hoop dat we u daarover voor het zomerreces in ieder geval toch nog eens mogen contacteren.
07.06 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Ja.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de problemen tussen de NBB en haar particuliere minderheidsaandeelhouders" (nr. 4485)
08 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les problèmes entre la BNB et ses actionnaires minoritaires privés" (n° 4485)
08.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, deze vraag refereert aan het einde van de maand maart. De Nationale Bank van België is een vrij eigenaardig fenomeen, een unicum in de wereld met zijn gemengde aandeelhoudersstructuur van overheid en privé. Gezien de specifieke doelstellingen en taken van de Nationale Bank zou het toch wel aanbeveling verdienen om dat zoveel mogelijk in publiek eigendom te laten komen.
Er zijn blijkbaar problemen met de particulieren die aandelen in handen hebben en die blijkbaar niet tegen een billijke prijs worden vergoed. De Nationale Bank van België vindt het blijkbaar goedkoper om voortdurend processen te voeren dan de private aandeelhouders tegen een juiste prijs uit te kopen. De laatste tijd bestaat toch een zichtbaar risico dat een Europese piste wordt bewandeld. De heer Trichet van de Europese Centrale Bank is ondertussen ook op de hoogte van de moeilijkheden bij de NBB.
Mijnheer de staatssecretaris, hebt u een specifiek standpunt betreffende de toestand bij de NBB? Vindt u het normaal dat de particuliere aandeelhouders vragen om op een billijke manier te worden uitbetaald? Bent u ook niet overtuigd van het feit dat zolang er geen fundamentele Belgische oplossing voor dit probleem komt, namelijk de aanwezigheid van particuliere aandeelhouders waar eigenlijk alleen de overheid thuishoort, dit automatisch op het Europese niveau zal terechtkomen met meer schade voor ons land? Dringt een oplossing ter zake zich met andere woorden niet op?
08.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Logghe, in uw vraag suggereert u dat de gemengde aandeelhouderstructuur van de NBB problematisch is. Bovendien meent u dat de NBB haar particuliere aandeelhouders niet billijk behandelt en dat er sprake is van onregelmatigheden bij de overdracht van gerealiseerde goudmeerwaarden aan de Staat.
Vooreerst moet worden opgemerkt dat de NBB geenszins de enige centrale bank met een gemengde aandeelhoudersstructuur is. Ook de centrale banken van Oostenrijk, Zwitserland, Griekenland, de VSA, Japan, Turkije en misschien nog andere hebben privéaandeelhouders. Dat zijn geen banken van kleine of onbelangrijke landen.
Bij de intrede van de NBB in het Europese stelsel van centrale banken en het eurosysteem in 1998 werd op Europees niveau expliciet gevraagd of deze aandeelhoudersstructuur van de NBB verenigbaar was met haar rol als lid van het eurosysteem.
Gelet op de beperkte bevoegdheden van de algemene vergadering van aandeelhouders, in het bijzonder de afwezigheid van de bevoegdheid inzake monetaire politiek, oordeelde het Europees Monetair Instituut, de voorloper van de huidige Europese Centrale Bank, dat dit geen probleem stelde. Ik kan dan ook slechts besluiten dat de gemengde aandeelhoudersstructuur van de Nationale Bank geen probleem stelt.
Helaas wordt de Nationale Bank van België sedert een vijftal jaren geconfronteerd met een aantal minderheidsaandeelhouders die trachten haar eigenheid als centrale bank van het land en lid van het eurosysteem in twijfel te trekken. Zij miskennen het eigen rechtskader van de Nationale Bank van België en beweren ten onrechte dat zij haar opbrengsten niet op correcte wijze zou verdelen. Hierover worden inderdaad enkele processen gevoerd die alle door de minderheidsaandeelhouders zelf werden aangespannen en die tot op heden allemaal door de bank werden gewonnen. In verschillende vonnissen die reeds werden geveld wijst de rechtbank op het eigen karakter dat de Nationale Bank van België als centrale bank heeft en op het feit dat zij steeds alle op haar toepasselijke regels correct heeft toegepast en haar inkomsten correct verdeelt. Aldus bijvoorbeeld heeft de rechtbank van koophandel te Brussel in haar vonnis van 9 maart 2007 bevestigd dat de bank de wet correct heeft nageleefd bij de overdracht van de gerealiseerde goudmeerwaarde aan de Staat. Het vonnis bevestigt tevens dat de door de Nationale Bank gerealiseerde goudmeerwaarden krachtens de wet tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België en krachtens haar statuut onttrokken zijn aan verdeling onder de aandeelhouders.
U merkt dus dat er in tegenstelling tot wat u beweert geen sprake is van een onbillijke behandeling van de minderheidsaandeelhouders van de Nationale Bank. Uw derde vraag is dus zonder voorwerp.
08.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de staatssecretaris, dank u voor uw volledig antwoord. We hebben hier een wel zeer uiteenlopende visie op de feiten. Wordt vervolgd, zegt men in het Nederlands. Ik denk niet dat deze geschiedenis ten einde is gekomen, we zullen ongetwijfeld nog heel wat episodes doorlopen. Ik dank u in elk geval voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
09 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de circulaire betreffende de notionele interestaftrek" (nr. 4507)
09 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la circulaire relative à la déduction d'intérêts notionnels" (n° 4507)
09.01 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik ging net beginnen met de aanloop van mijn vraag. Aangezien we het daarover gisteren en vanmorgen hebben gehad, vervallen drie van mijn vier vragen. Ik zou mij willen beperken tot de laatste vraag.
Wie zijn de auteurs van de circulaire? Gaat de minister ermee akkoord dat het nuttig kan zijn dat de auteurs van de circulaire een toelichting komen geven aan de commissieleden?
09.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Deze circulaire, die in een interkabinettenwerkgroep werd overlegd, heeft tot doel de verschillende antimisbruikbepalingen van commentaar te voorzien teneinde specifiek de aandacht van de taxatieambtenaren te vestigen op de toepassing ervan in het kader van de aftrek voor risicokapitaal. Ik kan dus alleen maar bevestigen wat de minister gisteren in deze zaal heeft gezegd. Deze circulaire werd geschreven door een aantal ambtenaren van het ministerie. De definitieve versie werd uitgewerkt in een interkabinettenwerkgroep.
09.03 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): … er is geen enkel fiscaal kantoor, advieskantoor of consultant betrokken geweest bij de opstelling van deze omzendbrief?
09.04 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Voor zover ik weet niet.
09.05 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): En weet u alles wat minister Reynders weet?
09.06 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Het antwoord is negatief.
09.07 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Dan stel ik de vraag eens opnieuw aan minister Reynders.
09.08 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: In naam van de minister zeg ik u dat het antwoord negatief is.
09.09 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Er is dus geen fiscaal kantoor betrokken geweest bij de opstelling van die omzendbrief? Oké, dan hoef ik geen vraag meer te stellen want dan weet ik wat ik moest weten.
L'incident est clos.
10 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de verplichte bijdrage van vennootschappen aan RSVZ" (nr. 4553)
10 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la cotisation obligatoire des sociétés à l'INASTI" (n° 4553)
10.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, een eerste kleine vraag is of de regering plannen heeft in verband met de bijkomende fiscale verplichting inzake de verplichte bijdragen van vennootschappen aan de RSVZ.
Fundamenteler zijn mijn volgende vragen. Vennootschappen die geen activiteit meer hebben, moeten de verplichte bijdrage niet betalen. Ze moeten dat wel kunnen bewijzen aan de hand van een attest van vrijstelling. Dit attest krijgen zij maar nadat zij een formulier hebben ingevuld betreffende het stopzetten van de activiteiten. Naar ik verneem zou het tot twee jaar duren vooraleer vennootschappen over dergelijk attest kunnen beschikken. Klopt dit? Heeft u plannen op dit vlak? Wordt dit attest in het vervolg sneller afgeleverd? Kan dit langs elektronische weg worden afgeleverd? Wat zijn uw plannen op dit vlak?
Een derde vraag, en nu wordt het werkelijk absurd. Vennootschappen die hun activiteit hebben stopgezet en dit aan de FOD Financiën hebben laten weten om dit attest te krijgen, worden gedurende de twee daaropvolgende jaren voortdurend aangemaand om de verplichte bijdrage te betalen, namelijk tot zij in het bezit zijn van hun attest van vrijstelling. Betalen zij, dan lijkt het dat zij hun geld kwijt zijn: de RSVZ betaalt de sommen niet terug, betaald is betaald. Wat is uw mening over deze absurde maatregel, voor zo ver die met de waarheid overeenstemt? Welke plannen heeft u om deze ten onrechte betaalde sommen zo vlug mogelijk aan de gepluimde vennootschappen terug te betalen?
10.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mijnheer de voorzitter, de toepassing van wetgeving aangaande de vennootschapsbijdrage bestemd voor het sociaal statuut der zelfstandigen is een materie die tot de bevoegdheid van mijn collega voor KMO’s, zelfstandigen, landbouw en wetenschapsbeleid behoort. De desbetreffende wetgeving voorziet evenwel in de medewerking van de administratie der directe belastingen in de vorm van het afleveren van attesten met het oog op het bekomen van een vrijstelling van deze bijdrage in het geval van non-activiteit van de desbetreffende vennootschap. Deze attesten kunnen uiteraard slechts worden afgeleverd indien de bevoegde taxatiedienst in verband met het desbetreffende jaar over de nodige gegevens beschikt. Er kan dus geen attest worden afgeleverd voor een kalenderjaar waarvoor door de betrokken vennootschap nog geen aangifte werd ingediend, omdat bijvoorbeeld de aangiftetermijn nog niet is verstreken. Dat heeft gevolgen, maar het is logisch.
10.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Er moet toch iets mogelijk zijn! Men heeft de kruispuntbank Ondernemingen. Er moet toch iets mogelijk zijn op dat vlak.
Neem mijn derde vraag, mijnheer de minister. Men wordt aangemaand om de verplichte bijdrage te betalen, 350 tot 850 euro. Men betaalt die. Betaald is betaald: ze wordt niet terugbetaald. Daar zit toch geen logica in!
10.04 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Deze vraag moet u aan mijn collega richten.
10.05 Peter Logghe (Vlaams Belang): Dan richt ik de derde vraag aan mevrouw de minister.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het incident inzake contractueel personeel van een Belgische ambassade" (nr. 4570)
11 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'incident avec le personnel contractuel d'une ambassade belge" (n° 4570)
11.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, na deze vraag stop ik definitief.
Mijnheer de minister, ik zal mij beperken tot wat ik ook aan minister Reynders heb beloofd, te weten de verzekeringstechnische kant van het incident.
U herinnert zich al dan niet de kwestie. Het gaat over een dame die op de Belgische ambassade in Teheran werkt. Zij werd in haar woning, die iets verder van de ambassade is verwijderd, verkracht.
De dame voerde bij de aangifte van het incident aan dat de polis arbeidsongevallen moest worden ingeroepen. De verzekeraar Arbeidsongevallen meldde dat dit niet het geval was, omdat het ongeval, naar het schijnt, niet gebeurde op de weg van en naar het werk. Zij zou immers geen functie van 24 uur hebben, maar wel eerder een functie from nine tot five.
In verschillende kranten kon nochtans worden vernomen dat de bedoelde contractuele werkneemster meer dan een gewone job from nine tot five uitoefende. Zij zou dus ook onder de uitgebreide dekking “van en naar het werk” moeten vallen.
Graag kreeg ik over voornoemd probleem uw opinie.
Mijn tweede vraag laat ik vallen. Ze is immers niet op uw diensten van toepassing.
Het eerste punt is enkel de aanleiding om tot mijn derde vraag te komen. Klopt het dat contractuelen in het buitenland van geen bijkomende verzekering tegen geweldpleging, aanslagen en dergelijke genieten?
Uit ervaring weet ik dat bijvoorbeeld bankpersoneel dat door de bankinstelling voor korte of lange opdrachten naar het buitenland wordt gestuurd, in het buitenland door de bank met alle mogelijke verzekeringen tegen onder meer aanslagen en geweldpleging wordt omringd.
Waarom zou dat niet mogelijk zijn voor contractuelen in Belgische ambassades?
Wordt in voornoemde situatie in de toekomst verandering verwacht?
Voor mij is de fundamentele vraag de volgende. Kan de minister mij, eventueel op papier, het verschil op het vlak van verzekeringen duidelijk maken voor contractuele en statutaire werknemers in onze ambassades? Dat is immers een vrij fundamenteel probleem.
11.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mijnheer de voorzitter, hierbij heb ik de eer het geachte lid mede te delen dat ik, noch de minister, op de hoogte ben of was van de details van het incident inzake contractueel personeel in een Belgische ambassade, zoals uit de gestelde vraag blijkt.
In dat verband wenst de minister echter op te merken dat de verzekeringszaken weliswaar tot zijn bevoegdheid behoren, maar dat de concrete toepassing van de arbeidsongevallendekking in de openbare sector door de werkgever gebeurt.
Ik suggereer het geachte lid dan ook om zijn vraag aan de minister van Buitenlandse Zaken te stellen.
De voorzitter: Dat lijkt mij de meest logische oplossing.
11.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mag ik nog één opmerking maken?
Is dat ook het geval voor mijn vierde vraag over het verschil in verzekeringen voor contractuele en statutaire werknemers in de ambassades? Richt ik mij ook voor die vraag tot de minister van Buitenlandse Zaken? (Instemming.)
Ik dank u en verontschuldig mij in dat geval voor de vraag.
L'incident est clos.
12 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de werking van de belastingdiensten" (nr. 4628)
12 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le fonctionnement de l'administration fiscale" (n° 4628)
12.01 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, in een interview met De Tijd verklaarde Carlos Six, een van de topambtenaren van de FOD Financiën, een aantal opmerkelijke zaken. Ik heb drie zaken uit het interview gepikt.
Ik citeer de heer Six een eerste keer. “Je moet de aandacht niet richten op grote ondernemingen, want die kunnen dankzij een optimalisering van hun winsten hun belastingtarief minimaliseren. De aandacht moet gaan naar kmo’s en vrije beroepen.”
Is de minister het met voornoemde visie en aanpak eens?
Ik geef een tweede citaat van de heer Six. “Ik ben verantwoordelijk voor de federale belastingadministratie. Delporte heeft geen operationele bevoegdheden, maar hij heeft wel een coördinerende bevoegdheid. Hij blijft natuurlijk mijn hiërarchische baas, maar je kan geen twee bazen hebben in dezelfde administratie.”
Betekent het voorgaande dat er twee bazen in dezelfde administratie zijn? Deelt de minister voornoemde vaststelling van Carlos Six? Wie is eindverantwoordelijke voor wat? Wie is bijvoorbeeld verantwoordelijk voor het aantal controles bij grote ondernemingen? Wat is het verschil tussen coördinerende en operationele bevoegdheid?
Ik geef een derde citaat van de heer Six. “De basis voor de moderniseringen is in 2002 gelegd en daar kan op voortgebouwd worden. Er is consensus over het organogram en over wat we willen bereiken met Financiën. Alleen hebben we het blijkbaar moeilijk om dat concreet te maken. De grootste uitdaging ligt in de uitsplitsing van de AOIF in drie nieuwe administraties: grote ondernemingen, kmo’s en particulieren. De verantwoordelijke manager voor de pijler particulieren is voorlopig geschorst. De pijler grote ondernemingen is nooit tot leven gekomen.”
Waarom is de pijler grote ondernemingen nooit tot leven gekomen? Hoe zit het met de twee andere pijlers? Als er consensus over het organogram is, waarom sleept de hervorming dan zo lang aan?
12.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mijnheer de voorzitter, de te onderzoeken dossiers worden onder meer op basis van risicoanalyse geselecteerd. Jaarlijks wordt een controleprogramma aan alle diensten van de sector taxatie medegedeeld.
Ik heb hier bij mij de instructies die dienaangaande aan de taxatiediensten werden verstrekt. De instructies tellen in totaal 417 pagina’s. Ik zal evenwel geen lezing van de instructies geven.
In bedoelde instructies lees ik onder meer dat voor de controleperiode 2007-2008 maximum 40% van de dossiers op basis van het project datamining worden onderzocht.
In antwoord op uw tweede en derde vraag en de desbetreffende verklaringen van de heer Six wijs ik erop dat ingevolge het koninklijk besluit van half oktober 2006, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 23 oktober 2006, houdende de toekenning van verscheidene algemene directies binnen de Federale Overheidsdienst Financiën, zijn gedurende het bestaan van de voorlopige cel de administratie van Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit en de diensten van de Administratie der Directe Belastingen van de sector btw van de Administratie van de btw, registratie en domeinen onder de algemene directie geplaatst van de administrateur kleine en middelgrote ondernemingen.
Dit betekent dat de heer Carlos Six de operationele bevoegdheid heeft over de voormelde diensten, zoals bijvoorbeeld de controle van de ondernemingen, terwijl de heer Delporte als administrateur-generaal van de Belastingen en de Invordering een coördinerende bevoegdheid heeft. Structureel is de uitsplitsing van de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit in drie nieuwe pijlers particulieren, kmo’s en grote ondernemingen nog niet geïmplementeerd.
Zodra hiertoe de wettelijke en statutaire context is geregeld, zal ik niet nalaten hierover een duidelijke communicatie te doen.
12.03 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, het antwoord op de eerste vraag is neen. De minister is het er niet mee eens en verwijst naar de instructies. Ik denk dat dit een terechtwijzing is voor de heer Six.
Ten tweede, ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag wat het verschil is tussen coördinerende en operationele bevoegdheid.
Ten derde, mijn vraag blijft waarom het nog niet is uitgevoerd. Als er een consensus is over dat organogram, waarom sleept het dan zo lang aan? Ik heb daarop geen antwoord gekregen, maar ik neem voorlopig genoegen met het antwoord van de staatssecretaris. Zonodig kom ik er snel op terug.
L'incident est clos.
13 Vraag van mevrouw Freya Van den Bossche aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de toepassing van artikel 136bis-6 van de wet van 25 juni 1992 op de landsverzekeringsovereenkomst" (nr. 4596)
13 Question de Mme Freya Van den Bossche au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'application de l'article 136bis-6 de la loi du 25 juin 1992 sur le contrat d'assurance terrestre" (n° 4596)
13.01 Freya Van den Bossche (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, de wet op de landverzekeringsovereenkomst met betrekking tot de aanvullende ziekteverzekering voorziet in artikel 138bis 6 in een recht op verzekering voor chronisch zieken en mensen met een handicap. Dit recht geldt voor een periode van twee jaar vanaf de inwerkingtreding van het artikel. In verband met de inwerkingtreding van de wet verwijst de wet van 20 juli 2007 naar de datum van de inwerkingtreding van de wet van 11 mei 2007 tot wijziging van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen, te weten 1 juli 2007.
Uiterlijk 18 maanden na de inwerkingtreding van dit recht moet er een evaluatie worden gemaakt van de verplichting om de ziektekostenverzekering aan te bieden aan de chronisch zieke of mensen met een handicap die kandidaat-verzekeringsnemer is. Volgens de wet zullen aan deze evaluatie de CBFA, de beroepsvereniging van de verzekeringsondernemingen en de patiëntenverenigingen deelnemen.
In verband daarmee heb ik volgende vragen.
Ten eerste, vanaf welke datum loopt de termijn van 18 maanden zoals bedoeld in artikel 138bis 6 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst?
Ten tweede, hebt u reeds maatregelen genomen met betrekking tot de evaluatie zoals voorzien door artikel 138bis 6 of werden reeds gegevens ingezameld of stappen ondernomen met het oog op de noodzakelijke evaluatie?
Ten derde, op basis van welke informatie en welke cijfergegevens of andere gegevens moet de evaluatie gebeuren of zal die gebeuren? Wat is het voorwerp van die evaluatie?
Ten vierde, is er in het kader van de evaluatie reeds overleg geweest tussen de verschillende partijen die daaraan volgens de wet moeten deelnemen, zijnde de CBFA, Assuralia en de patiëntenverenigingen? Zoniet, is een dergelijk overleg gepland?
Ten vijfde, welke instantie of organisatie zal u als vertegenwoordiger van de patiëntenverenigingen aan dit overleg laten deelnemen?
Ten zesde, tegen welke datum zal de evaluatie worden afgerond en publiek worden gemaakt?
Ten zevende, wie zal de evaluatie beoordelen?
13.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mijnheer de voorzitter, artikel 138bis 6, laatste lid, van de wet van 25 juli 1992 op de landverzekeringsovereenkomst bepaalt dat de verplichting om een ziektekostenverzekering aan te bieden aan chronisch zieke of gehandicapte kandidaat-verzekeringsnemers uiterlijk 18 maanden na de inwerkingtreding van dat artikel het voorwerp van een evaluatie zal uitmaken.
Deze bepaling dient ook het model van het document te bepalen dat nauwkeurig vaststelt voor welke bestaande ziekte of handicap de kosten van de dekking wordt uitgesloten.
Het modelformulier werd vastgesteld bij koninklijk besluit van 2 augustus 2007, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 10 oktober 2007.
De minister zal het nodige doen opdat de bewuste wetsbepaling, die in de oprichting van een bemiddelingsorgaan voorziet, zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd. Zolang dit niet is gebeurd, is een evaluatie van genoemd artikel niet mogelijk. Meer algemeen roepen een aantal bepalingen van de wet van 20 juli 2007 inzake ziektekostenverzekeringen verschillende vragen op. Zoals de minister reeds heeft verklaard, zal hij op korte termijn een initiatief nemen om hieraan tegemoet te komen.
13.03 Freya Van den Bossche (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik heb op mijn vragen geen antwoord gekregen. U hebt mijn inleiding herhaald en gezegd dat u er nog niet echt mee bezig was. Ik heb echter heel specifieke, punctuele vragen gesteld. Dat is ook de essentie van het stellen van vragen in de commissie.
Mijn eerste vraag lijkt mij niet zo moeilijk te beantwoorden. Vanaf welke datum loopt de termijn van 18 maanden?
Op de vraag of u al maatregelen hebt genomen, hoor ik alleen enkele modelformules en niets anders.
Op de vraag op welke basis de evaluatie gebeurt, hebt u mij niet geantwoord. U hebt gezegd dat er voorlopig geen evaluatie komt. Ik vraag op basis van welke gegevens die zal gebeuren.
Ik heb u gevraagd wanneer die evaluatie zal gebeuren en wie ze zal beoordelen. Ik heb gevraagd of de verenigingen, zoals in de wet bepaald, reeds zijn uitgenodigd. Zo neen, wanneer zult u dat doen? Wie zult u namens de patiëntenvereniging uitnodigen?
Op al deze vragen heb ik nog geen antwoord gekregen, mijnheer de voorzitter. Ik wil dat alsnog krijgen, tenzij u het antwoord niet kent, wat jammer zou zijn want u hebt deze vragen op voorhand gekregen. Dit kon prima worden voorbereid. Ik heb geen vragen gesteld die niet vooraf waren ingediend.
13.04 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Ik zal het nodige doen om u verder informatie te kunnen verstrekken over uw vragen.
13.05 Freya Van den Bossche (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, zal dat hier altijd zo gaan? Waarom kom ik naar hier? Die vraag ligt al drie weken bij de minister.
De voorzitter: Ik ben de minister niet.
13.06 Freya Van den Bossche (sp.a-spirit): U bent wel de voorzitter. U hebt zich eerder al boos gemaakt. Ik heb uw gramschap in andere gevallen al gemerkt, mijnheer de voorzitter. Ik zit nu even aan de andere kant. Maakt u zich nu even boos namens mij, mijnheer de voorzitter.
De voorzitter: Op wie moet ik mij boos maken? Ik moet neutraal blijven. Ik constateer dat u een antwoord krijgt waarmee u niet tevreden bent.
13.07 Freya Van den Bossche (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik heb geen antwoord gekregen. Dat ik niet tevreden ging zijn met het antwoord wist ik al. Dat ik er geen ging krijgen, nog niet.
De voorzitter: Ik stel voor dat u terugkomt met die vraag.
13.08 Freya Van den Bossche (sp.a-spirit): Terugkomen omdat de staatssecretaris het antwoord niet weet?
De voorzitter: Misschien krijgt u een antwoord van de minister. Dit is de staatssecretaris.
13.09 Freya Van den Bossche (sp.a-spirit): Dan was de minister hier beter geweest, als hij de enige is die het antwoord kent. Ik zal de minister interpelleren. Misschien krijg ik hem op die manier te pakken, en dus ook mijn antwoord.
De voorzitter: Ik kan uw teleurstelling begrijpen, maar ik kan moeilijk in de plaats van de minister antwoorden. Ik denk dat u moet aandringen en terugkomen met een interpellatie. Dat is een goede gedachte. Ik zal uw interpellatie verwelkomen.
13.10 Freya Van den Bossche (sp.a-spirit): Dat zal ik zeker doen.
Het incident is gesloten.
14 Question de Mme Kattrin Jadin au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le programme informatique du SECAL" (n° 4656)
14 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het computerprogramma van de DAVO" (nr. 4656)
14.01 Kattrin Jadin (MR): Monsieur le président, je constate que la réponse à la question que j'avais adressée à M. le ministre me sera donnée par son adjoint. Je lui fais tout à fait confiance quant au contenu de sa réponse.
Mon questionnement porte sur le programme informatique du SECAL. Nous le savons, le Service des Créances alimentaires a été créé en 2003 et remplit ses missions depuis plus de quatre ans. Depuis lors, les citoyens de la Communauté germanophone rencontrent une difficulté de taille lorsqu'ils sont en relation avec le SECAL. En effet, les agents du SECAL travaillent avec un programme informatique spécialement conçu pour le traitement de leurs dossiers. Ils y encodent toutes les données utiles et, automatiquement, les citoyens impliqués reçoivent les correspondances d'usage. Ils respectent ainsi scrupuleusement les détails de rigueur qui sont impartis aux créanciers d'aliments notamment.
Le problème est que le programme informatique est construit en langues française et néerlandaise mais n'a pas été prévu en langue allemande. Par conséquent, les agents du SECAL d'Eupen sont tenus d'adresser aux personnes concernées une traduction de tous les courriers contenant les aspects juridiques tels que les mises en demeure, les avis de paiement ou d'autres documents mentionnant des délais de rigueur. Dans de nombreux cas, ils doivent aussi traduire l'ensemble du dossier en allemand parce que les citoyens ne maîtrisent pas tous correctement la langue française. De ce fait, les agents doivent travailler dans l'urgence et font face à une surcharge de travail anormalement importante. Ils sont aussi en perpétuel déphasage avec les délais légaux.
Par ailleurs, j'insiste sur le fait que la sécurité juridique n'est pas garantie puisqu'à cause de cette étape superflue, si un délai n'est pas prévu ou si une notification n'est pas traduite, la procédure tombe immédiatement à l'eau.
Bref, monsieur le secrétaire d'État, vous conviendrez comme moi que la situation n'est pas évidente, d'autant qu'une part importante des dossiers concerneraient les citoyens qui ne parlent pas le français, leur langue maternelle étant l'allemand. Or, les nuances de ce type de dossiers sont déjà suffisamment difficiles à comprendre pour qu'en plus, la barrière du vocabulaire et de la langue vienne encore alourdir la situation.
Je ne doute pas que vous soyez déjà au courant du problème. La solution est éminemment simple puisqu'il suffit de revoir le contrat liant le SPF Finances à la société informatique pour que le logiciel soit adapté et que les documents soient automatiquement envoyés en langue allemande aux citoyens germanophones.
Dès lors, envisagez-vous de prendre les mesures permettant la traduction allemande du programme informatique du SECAL, de sorte que les dossiers de nos concitoyens germanophones qui y sont traités puissent l'être en toute sécurité juridique?
J'insiste encore une fois sur le fait que ce dysfonctionnement ne relève pas de la seule symbolique mais qu'il compromet la sécurité juridique des procédures menées par le Service des Créances alimentaires.
Ich danke Ihnen
für die Antwort, die Sie mir bringen werden.
14.02 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Malheureusement, je vous donnerai une réponse en français, mon allemand n'étant pas encore à la hauteur.
14.03 Kattrin Jadin (MR): J'ai constaté que votre néerlandais était excellent.
14.04 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Préalablement à la création du SECAL, le 1er juin 2004, des informaticiens externes ont développé une application permettant l'automatisation des dossiers et le respect des différents délais prévus par la loi elle-même.
Plusieurs documents dans les trois langues ont été rédigés. Cependant, pour les textes en allemand, s'est posé un problème concernant leur intégration dans le système et leur envoi. En conséquence, pour résoudre dans l'urgence ce problème, ce sont les documents en français qui ont été adressés aux créanciers et débiteurs de la Communauté germanophone. Le ministre comprend parfaitement la grande sensibilité de cette question ressentie par les personnes qui ont reçu ce courrier dans une langue inappropriée.
Le service local a donc traduit ces textes. Ce travail a entraîné, surtout au début, une importante surcharge de travail pour les agents. Maintenant que les modèles de base existent, l'envoi des courriers est facilité. Néanmoins, il est vrai que ce second envoi pourrait susciter des problèmes juridiques, puisque les dates ne concordent plus – avec pour conséquence des difficultés supplémentaires dans le traitement des dossiers.
S'agissant de la solution que vous proposez, je tiens à vous informer que le contrat avec l'équipe d'informaticiens externes est malheureusement terminé depuis la fin du mois de mai 2007. Quoi qu'il en soit, le service ICT (Information Communication Technology) du SPF Finances cherche le moyen de résoudre ce problème. Ce dernier sera définitivement réglé quand sera réalisé le projet d'investissement STIMER, qui consistera en un système uniforme et intégré de recouvrement pour les différentes entités sur SPF Finances.
Vu l'attention que vous avez accordé à cette question, nous veillerons à nous montrer particulièrement attentifs au respect des trois langues nationales au cours de cette étape ultérieure.
14.05 Kattrin Jadin (MR): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie. À quel moment pourrai-je vous interroger de nouveau sur cette thématique? Avez-vous prévu un calendrier relatif à la mise en place de ce service?
14.06 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Son installation est prévue pour le début 2009.
14.07 Kattrin Jadin (MR): Je vous remercie beaucoup.
Het incident is gesloten.
15 Question de M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "Belgacom Invest" (n° 4736)
15 Vraag van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "Belgacom Invest" (nr. 4736)
15.01 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, je me réjouis de pouvoir vous interroger tout en espérant que vous ne me répondrez pas en tant que "secrétaire d'État à la fraude fiscale".
Le dernier rapport annuel de Belgacom fait état d'un contentieux entre l'entreprise et l'administration fiscale belge.
L'ISI a effectivement enquêté sur une filiale luxembourgeoise de notre opérateur historique, la "Belgacom Invest SARL", un holding créé en 2003 et porteur des actions de "Belgacom Mobile", elle-même hébergeant les activités de Proximus.
L'ISI semble considérer la société luxembourgeoise comme une entité sans réel pouvoir de décision qui serait, dans les faits, gérée directement par la maison-mère depuis la Belgique. Une telle hypothèse donne évidemment une vision de la taxation quelque peu différente. Si cette hypothèse devait prévaloir, ce sont 21 millions d'euros d'impôt supplémentaire qui seraient à charge de Belgacom.
Compte tenu de l'actionnariat particulier, majoritairement public de Belgacom, ce dossier fiscal revêt un caractère singulier.
Monsieur le secrétaire d'État, pouvez-vous nous détailler les arguments précis du fisc belge et les bases légales sur lesquelles il se fonde pour, en quelque sorte, admonester Belgacom?
Quelles sont, en réponse, les thèses de l'entreprise?
Quelle est votre analyse à ce sujet?
Je ne vous cache pas que j'ai également l'intention d'interpeller Mme la ministre en charge des Entreprises publiques à ce sujet car elle me semble directement concernée.
J'espère que vous ne me répondrez pas qu'il s'agit d'un dossier judiciaire sur lequel vous ne pouvez pas vous prononcer.
15.02 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Monsieur le président, cher collègue, les dispositions de l'article 337 du Code des impôts sur les revenus de 1992, relatives au secret professionnel dont toute violation est, sur la base de l'article 453 CIR 92, punie conformément à l'article 458 du Code pénal, ne me permettent pas de communiquer des informations concrètes concernant l'enquête fiscale d'une affaire, même si cette dernière a fait l'objet d'articles de presse ou a été évoquée dans le rapport de Belgacom.
Si Belgacom le souhaite, elle peut s'exprimer à ce sujet, c'est son problème. Vous avez tout à fait le droit de l'interroger. Mais l'administration fiscale est tenue par la loi et ni moi, ni le ministre, ni personne d'autre ne pourrons vous donner d'informations à ce sujet.
15.03 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le secrétaire d'État, ce n'est pas en lisant la presse que j'ai appris la nouvelle, mais en parcourant le rapport annuel de Belgacom.
15.04 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: De quel rapport s'agit-il?
15.05 Christian Brotcorne (cdH): Il s'agit du dernier rapport annuel.
Par ailleurs, je rappelle que Belgacom a la particularité d'avoir l'État belge comme actionnaire principal. Il me semble donc que nous avons le droit de connaître la position de l'État belge en ce qui concerne ce dossier.
Je ne sais pas si, compte tenu de l'actionnariat particulier de Belgacom, votre réponse peut être considérée comme satisfaisante.
15.06 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Soyez rassuré, monsieur Brotcorne, la réponse n'est pas téléologique, elle est strictement respectueuse de la loi.
Le fait que Belgacom soit, pour partie, propriété de l'État ne range pas cette société dans une catégorie différente d'entreprises. Le secret prévaut tant que l'affaire n'est pas réglée. Mais si Belgacom décide de donner des informations, c'est son problème. Toutefois, l'autorité administrative, en l'occurrence le ministère, ne peut, à ce stade, donner d'information à ce sujet.
15.07 Christian Brotcorne (cdH): Je ne sais pas si Belgacom me donnera des informations, mais en tout cas j'ai bien l'intention d'interpeller Mme Vervotte qui est en charge des entreprises publiques. Peut-être pourra-t-elle me fournir de plus amples renseignements.
L'incident est clos.
De voorzitter: Aan de orde zijn de samengevoegde vragen nrs. 4739 en 4743 van de heer Bogaert.
15.08 Hendrik Bogaert (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, als het de vooruitgang van de commissiewerkzaamheden helpt, is het voor mij goed als ik het antwoord krijg en dit in een schriftelijke vraag wordt omgezet.
De voorzitter: U zou dit omzetten in een schriftelijke vraag?
15.09 Hendrik Bogaert (CD&V - N-VA): Ja, als er nog iets is, kom ik er wel op terug. Ik heb een zevental vragen, mijnheer de voorzitter.
De voorzitter: U had verschillende vragen.
15.10 Hendrik Bogaert (CD&V - N-VA): We hebben dit nog gedaan. Als de medewerker het ermee eens is…
De voorzitter: U wenst al uw vragen om te zetten in schriftelijke vragen?
15.11 Hendrik Bogaert (CD&V - N-VA): Als er nog iets open staat, kom ik erop terug.
De voorzitter: Ik verzoek de minister om de heer Bogaert zijn antwoorden te geven. We zorgen ervoor dat alles verschijnt in het Bulletin van Vragen en Antwoorden. Als de heer Bogaert nog bijkomende vragen heeft, komt hij er later op terug.
De vragen nrs. 4388, 4739, 4743, 4740, 4741, 4742, 4744 en 4757 worden dus omgezet in schriftelijke vragen.
L'incident est clos.
16 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de Belgen die in het buitenland intrest opstreken" (nr. 4749)
16 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les Belges qui ont perçu des intérêts à l'étranger" (n° 4749)
16.01 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik wil met betrekking tot deze problematiek een aantal vragen stellen.
Hoeveel meldingen waren er in 2005 en in 2006? Indien er al cijfers bekend zijn voor 2007, hoeveel zijn dat er?
Voor het jaar 2006, en gebeurlijk voor het jaar 2007, krijg ik graag een uitsplitsing per land, en telkens de datum waarop de inlichtingen werden ontvangen.
Werd die informatie aan de buitendiensten bezorgd?
Op welke manier wordt die informatie aan de buitendiensten bezorgd, elektronisch of op papier?
In hoeveel van die gevallen werden de buitenlandse inkomsten door de belastingplichtigen aangegeven? Ik krijg graag de gegevens voor 2006 en gebeurlijk voor 2007.
In hoeveel gevallen hebben de buitenlandse gevallen aanleiding gegeven tot een verder onderzoek? Ik krijg graag de beschikbare gegevens voor 2006 en gebeurlijk voor 2007.
Een aantal landen verkiest in het kader van de Spaarrichtlijn geen informatie door te spelen en kiezen voor bronheffing die ze voor een deel doorstorten. Hoeveel euro werd in 2006 en gebeurlijk in 2007 doorgestort? Ik krijg graag een opsplitsing per land.
16.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mijnheer de voorzitter, collega Van der Maelen, het exact aantal inlichtingen, verbeteringen inbegrepen, bedraagt 159.692.
In de loop van het jaar 2007 heeft België in totaal 230.726 inlichtingen, verbeteringen inbegrepen, ontvangen.
Ik zal de uitsplitsing per land niet voorlezen, maar de landen met de grootste aantallen zijn de volgende. Duitsland 36.000, Spanje 24.000, Frankrijk 43.000, Verenigd Koninkrijk 17.000, Italië 14.000, Luxemburg 2.000, Nederland 84.000 en Liechtenstein 1. Ik zal u de tabel overhandigen.
Ik heb de cijfers voor 2005 en 2006. Het gaat om een totaal van 390.418 inlichtingen, verbeteringen inbegrepen, afkomstig van 32 landen of grondgebieden. Er zijn er een paar van Jersey, Guernsey, Caymaneilanden, Aruba, Monaco, Zwitserland en 1 voor Liechtenstein.
Zo kom ik aan uw vragen drie tot zes. Het onder elektronische vorm ter beschikking stellen van inlichtingen die in het bezit zijn van de centrale dienst van de administratie aan de buitendiensten, vereist een aantal behandelingen die momenteel worden verwezenlijkt. Evenwel, een aantal van de ontvangen bestanden en de gegevens die zij bevatten, kunnen door de slechte kwaliteit niet in hun geheel worden aangewend. Bovendien is het nuttig te vermelden dat een niet onbelangrijk deel van de ontvangen inlichtingen stortingen betreft van interesten van geringe waarde. De voorrang zal worden gegeven aan de behandeling van inkomsten van het jaar 2005.
Volgens de administratie van de Invordering belopen de door de Belgen ontvangen bedragen voor het jaar 2006 15.784.701,22 euro. Voor het jaar 2007 gaat het om 55.808.143,17 euro. Dat grote verschil is voornamelijk te verklaren door het feit dat de spaarrichtlijn op 1 juli 2005 van kracht is geworden zodat zij maar zes maanden van het jaar 2005 omvat. De doorstortingen door de verschillende landen hebben plaatsgevonden in juni 2006.
Ik heb ook hier een opsplitsing per land voor de jaren 2006 en 2007. Ik zal u deze tabel geven. De twee landen met de grootste bedragen in 2007 zijn Zwitserland met 12 miljoen euro en Luxemburg met bijna 42 miljoen euro. Daarna komen Jersey met 700.000 euro en Monaco met 400.000 euro.
Dit is het antwoord op de zevende vraag.
De minister gaat ermee akkoord om meer informatie te vragen aan de administratie om te weten welk gevolg wordt gegeven aan de verkregen inlichtingen.
De minister gaat er ook mee akkoord om meer informatie te vragen aan de administratie om te weten welk gevolg er wordt gegeven aan de verkregen inlichtingen. We beschikken nu echter nog niet over die informatie.
16.03 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de staatssecretaris, ik zou graag de uitgeschreven voorbereiding van het antwoord krijgen. Als ik goed heb geluisterd, meen ik niet te hebben gehoord op welke datum die informatie werd ontvangen, tenzij dat op uw lijst staat.
16.04 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Juli 2006 voor de data van 2005. Dat heb ik gezegd. Voor 2007 heb ik die informatie niet.
16.05 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de staatssecretaris, ik heb uit uw antwoord menen te begrijpen – ik check dat nog om te vermijden dat er misverstanden tussen ons zouden ontstaan – dat die informatie nog niet is doorgegeven aan de buitendiensten. De gegevens moeten nog worden verwerkt, en zo meer. Ze zijn dus nog niet doorgegeven aan de buitendiensten, tenzij ik me vergis.
16.06 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Het wordt aan de administratie gevraagd. Niet al die informatie is echter bruikbaar. Soms is de vorm van de informatie niet geschikt.
16.07 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Het antwoord op mijn derde vraag luidt dus neen. Die informatie is nog niet doorgegeven.
Ik vroeg ook op welke manier, maar dat wordt nog onderzocht.
Mijn vijfde vraag luidde in welke gevallen die buitenlandse inkomsten door de belastingplichtigen werden aangegeven. Dat is nog niet onderzocht.
Ook kunt u geen informatie geven in antwoord op mijn zesde vraag in hoeveel gevallen dat aanleiding heeft gegeven tot een verder onderzoek.
16.08 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: (…) zal de vraag stellen aan de administratie wat de gevolgen zijn geweest van het gebruik van die informatie.
16.09 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de staatssecretaris, als de buitendiensten die informatie nog niet hebben gekregen, kan hij die vraag toch niet stellen?
16.10 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Het kan zijn voor een paar van die gegevens.
16.11 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Voor een paar, ja. Mijn vraag is ook hoeveel van die gegevens al zijn doorgegeven aan de buitendiensten.
In het antwoord van de minister, gisteren, heb ik gehoord dat hij zei dat daarmee al een paar maanden geleden gestart is. Ik stel vast dat dat nog niet ver staat, eerlijk gezegd.
16.12 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Over die precieze informatie beschik ik nog niet. Ik heb u alles gegeven waarvan ik op de hoogte ben.
16.13 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): U hebt mij gegeven wat u kunt geven.
De voorzitter: (…) geen namen, ze betalen alleen voorheffingen.
16.14 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Ja, dat weet ik. Maar dat zijn de landen met de bronheffing. Daarover heb ik cijfers gekregen. Er zijn echter landen die informatie-uitwisseling … De vierentwintig andere, plus een paar andere staten… Die informatie is dus ongebruikt blijven liggen gedurende bijna twee jaar.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.49 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.49 heures.