Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene Zaken en het Openbaar Ambt

Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique

 

van

 

woensdag 16 april 2008

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 16 avril 2008

 

Après-midi

 

______

 

 


La séance est ouverte à 14.23 heures et présidée par M. André Frédéric.

De vergadering wordt geopend om 14.23 uur en voorgezeten door de heer André Frédéric.

 

01 Interpellatie van mevrouw Linda Vissers tot de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de problematiek van de Limburgse vrijwilligers van de civiele bescherming" (nr. 46)

01 Interpellation de Mme Linda Vissers au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la problématique des volontaires limbourgeois de la protection civile" (n° 46)

 

01.01  Linda Vissers (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, het aantal Limburgse kernvrijwilligers bij de civiele bescherming is geslonken van zevenenveertig personen in 2007 naar maximaal zevenendertig personen in februari 2008. De federale reserve heeft sinds begin 2006 geen signalen meer gekregen van de permanente eenheid om lessen te volgen, interventies te mogen doen of medisch gekeurd te worden. De kernvrijwilligers hebben in 2007 enkel les gevolgd en een examen afgelegd over het dragen van perslucht. Voor verschillende agenten is de medische keuring intussen trouwens verlopen.

 

Daar komt nog bij dat de Limburgse vrijwilligers in Antwerpen opleiding moeten volgen, terwijl dezelfde lessen gevolgd kunnen worden in de Limburgse brandweerschool in het PLOT in Genk. Wij stellen vast dat de voorposten met vrijwilligers van de civiele bescherming in Riemst, Lommel en Houthalen op dit moment minimaal uitgerust zijn. De loodsen staan nagenoeg leeg en per voorpost heeft men nog maar een tiental vrijwilligers.

 

Door de hervorming van de civiele bescherming is uiteraard ook de vorming van gespecialiseerde beroepsteams veranderd. Wij stellen wel vast dat in de hoofdpost Brasschaat op dit ogenblik meer dan honderd voertuigen staan, waaronder ook wagens die bestemd zijn voor de permanente post in Hasselt.

 

De Limburgse civiele bescherming is al sinds begin jaren ’90 vragende partij voor de inplanting en de uitbouw van een civiele eenheid. Er is nog weinig contact tussen de Limburgse voorposten en de eenheid in Brasschaat. Vandaar mijn vragen.

 

Ten eerste, er wordt al jaren een permanente eenheid beloofd voor de civiele bescherming in Hasselt. Wanneer wordt er een aanvang gemaakt met die realisatie?

 

Ten tweede, de provincie Limburg heeft een erkende brandweerschool die gehuisvest is in het PLOT te Genk. De opleiding van vrijwilligers van de civiele bescherming vindt op dit moment nog steeds plaats in de provincie Antwerpen, te Brasschaat, hoewel dat net zo goed kan in het PLOT te Genk. Wanneer wordt deze anomalie opgeheven?

 

Ten derde, welke inspanningen worden geleverd om jonge, gemotiveerde vrijwilligers voor de civiele bescherming te rekruteren?

 

Ten vierde, wanneer wordt er voldoende materiaal overgeplaatst naar Limburg om de civiele bescherming in normale omstandigheden te laten werken?

 

Ten vijfde, wanneer mag een statuut worden verwacht voor de civiele bescherming zoals dit reeds sinds 1995 wordt beloofd?

 

Tot slot, wanneer voorziet de minister in eenvormigheid van alle vrijwilligers van de civiele bescherming en dit zowel wat betreft vergoedingen, opleidingen en integratie binnen de kolom?

 

01.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, de geplande permanente eenheid van de civiele bescherming in Hasselt is een gemeenschappelijk complex waarin ook de brandweer onderdak zou vinden. Wij zijn op dit ogenblik in de planningsfase van heel het project, met de opmaak van de bouwvergunning, het verwerven van de gronden en het bouwrijp maken van de percelen. Er is een jaar verloren wegens de tussenkomst van de Vlaamse Bouwmeester. Ik merk dit gewoon even op. Een bouwgunning is afgeleverd en de aanbesteding wordt verwacht eind van dit, begin volgend jaar.

 

Ik herhaal dat men in afwachting de percelen bouwrijp zal maken.

 

De gespecialiseerde opleiding van de vrijwilligers gebeurt in hoofdzaak in de operationele eenheden of op andere plaatsen, concreet in de brandweerscholen waar de opleiding het meest zinvol en efficiënt kan worden georganiseerd. De keuze voor de plaats van de opleiding hangt af van diverse factoren, dus niet alleen van de plaats van het opleidingscentrum. Voor de federale reserve worden de theoretische opleidingen in de voorposten georganiseerd. De praktische opleidingen kunnen om organisatorische redenen in de voorpost of in de eenheid zelf worden georganiseerd.

 

Wat de rekrutering van jonge vrijwilligers betreft, worden de kandidaten die zich de afgelopen maanden spontaan hebben aangemeld, binnenkort uitgenodigd om zich in te schrijven voor de vrijwilligersselecties. Daarnaast wordt een actieve wervingscampagne overwogen. Om redenen van efficiënt beheer van het materiaal wordt geopteerd voor een concentratie van het materiaal in de operationele eenheden van waaruit het frequenter kan worden ingezet over het hele werkgebied. Het materiaal bedoeld voor de civiele bescherming van Limburg zal dus worden verplaatst wanneer de permanente eenheid operationeel wordt.

 

Het lijvige ontwerp van het statuut van de vrijwilliger, dat is een ontwerp van KB met 75 artikelen, zit op dit ogenblik in de eindfase. Deze avond wordt het voorgesteld op een interprovinciaal consultatiecomité van de vrijwilligers van de civiele bescherming.

 

Wat de eenvormigheid betreft, worden de vrijwilligers van alle eenheden op dezelfde manier ingedeeld, ingezet, vergoed en opgeleid. Hierdoor, in samenspel met de huidige hervorming waarbij de vrijwilligers opgedeeld worden in de compagnieën van de operationele eenheden, wordt de eenvormigheid die zo betracht wordt, bekomen.

 

Mijnheer de voorzitter, tot daar mijn elementen van antwoord op de vragen van mevrouw Vissers.

 

01.03  Linda Vissers (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. U zegt: "wanneer de permanente eenheid operationeel is". Ik kan mij voorstellen dat dit nog minstens een jaar duurt, als men nu nog maar in de beginfase zit.

 

U had het ook over een jaar uitstel, maar de civiele bescherming is al vragende partij van 1993, sinds de overstroming van de Maas. Volgend jaar is het 2009. Dat is ettelijke jaren later.

 

U zegt dat de voertuigen pas naar de permanente eenheid worden verplaatst. U moet begrijpen dat dit toch een probleem is, want voor de mensen van Limburg die les moeten gaan volgen in Brasschaat of voor tests naar Brussel moeten, zijn er momenteel geen voertuigen beschikbaar.

 

Men moet iedere keer een voertuig gaan halen in Brasschaat en dan moet men er terug mee naar Limburg rijden om de mensen op te halen. Dat is allemaal zeer omslachtig.

 

Wat het statuut betreft, ben ik blij dat u zegt dat u vanavond een vergadering hebt. Normaal had het statuut eind januari klaar moeten zijn. Dat was trouwens een breekpunt. De voorzitter van het IPCC heeft terecht gesteld dat alles klaar moest zijn tegen eind april. Dat was voor hen de limiet. April is bijna voorbij en daarom ben ik blij dat die vergadering vanavond plaatsvindt. Ik hoop dat er dringend werk kan worden gemaakt van het statuut.

 

Wat betreft het rekruteren van jonge vrijwilligers, verheugt het mij dat u de nodige inspanningen doet. Men zegt dat men een aantal jaren geleden honderdtachtig mensen had, terwijl er op dit moment nog slechts zevenendertig zijn. U begrijpt ook wel dat het heel moeilijk zal zijn wanneer die mensen moeten worden ingezet.

 

Ik geloof u voor een groot deel maar ik zal toch een motie indienen. Men weet immers nooit. Misschien zal de motie als ze volgende week of over twee weken aan bod komt, achterhaald zijn maar ik zal ze toch indienen.

 

01.04 Minister Patrick Dewael: U hebt een aantal praktische bemerkingen gemaakt waar met een beetje goede wil altijd een oplossing voor kan worden gevonden. Ik denk dan onder andere aan de inzetbaarheid van voertuigen. Ik merk dat u goede contacten hebt. Als u die informatie krijgt, maak dan over dat we naar goede oplossingen kunnen zoeken. Voor de rest hebt u verscheidene malen gezegd dat u blij bent. Ik ben blij dat u blij bent.

 

Moties

Motions

 

De voorzitter: Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Linda Vissers en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van mevrouw Linda Vissers

en het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken,

beveelt de regering aan

- dringend werk te maken van de uitbouw van een permanente eenheid voor de civiele bescherming in Hasselt;

- de opleiding van vrijwilligers van de civiele bescherming zoveel mogelijk te laten plaatsvinden in Limburg, namelijk de brandweerschool van Genk;

- voldoende materieel ter beschikking te stellen van de Limburgse civiele bescherming zodat ze in normale omstandigheden kan werken;

- dringend werk te maken van een statuut voor de vrijwilligers van de civiele bescherming."

 

Une motion de recommandation a été déposée par Mme Linda Vissers et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l'interpellation de Mme Linda Vissers

et la réponse du vice-premier ministre et ministre de l’Intérieur,

demande au gouvernement

- de s’atteler d’urgence à la mise en place d’une unité permanente de la protection civile à Hasselt;

- d’organiser dans toute la mesure du possible la formation des volontaires de la protection civile au Limbourg, à l’école du feu de Genk;

- de mettre suffisamment de matériel à la disposition de la protection civile du Limbourg pour qu’elle puisse travailler dans des conditions normales;

- de s’atteler d’urgence à l’élaboration d’un statut pour les volontaires de la protection civile.“

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de heren Philippe Collard, David Clarinval en Michel Doomst.

 

Une motion pure et simple a été déposée par MM. Philippe Collard, David Clarinval et Michel Doomst.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

En ce qui concerne le point 2 de l'agenda, on me fait savoir que Mme Schryvers est pour l'instant chez le médecin. Nous attendons donc qu'elle ait terminé sa visite. Les questions nos 4194 et 4196 de M. Deseyn sont reportées à sa demande. Nous n'avons pas de nouvelle de M. Jambon.

 

Chers collègues, je demande aux collaborateurs de groupe qui, souvent, sont des chevilles ouvrières fort efficaces des parlementaires non moins efficaces, quand ils pensent à des questions intelligentes à adresser au ministre qui n'a que cela à faire de sa semaine, de veiller quand même à ce que ces porteurs de sens que sont les députés puissent au moins être présents pour poser les questions! Cela ferait gagner du temps à tout le monde! Que le rapport soit fait dans les groupes politiques! Je vous en remercie dès à présent.

 

Quelqu'un est-il susceptible de poser une question? M. Laeremans étant présent, nous passons à sa question n° 4421 qui est jointe à la question n° 4199 de M. Jambon. Si ce dernier arrive pendant la question de M. Laeremans, il pourra poser sa question. Dans le cas contraire, sa question sera supprimée.

 

02 Samengevoegde vragen van

- de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de tweetaligheid van de Brusselse politie" (nr. 4199)

- de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de evolutie van de tweetaligheid bij de Brusselse politie" (nr. 4421)

02 Questions jointes de

- M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le bilinguisme au sein de la police bruxelloise" (n° 4199)

- M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'évolution du bilinguisme à la police de Bruxelles" (n° 4421)

 

Si M. Jambon arrive pendant la question de M. Laeremans, il pourra la poser. Autrement celle-ci sera retirée.

 

02.01  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijn vraag sluit inderdaad aan bij deze van de heer Jambon.

 

Mijnheer de minister, u hebt in antwoord op vragen van 19 december gesteld dat u de cijfergegevens over de talenkennis bij de Brusselse politie zou verzamelen en ter beschikking zou stellen van de leden. Dat was weliswaar voordat Verhofstadt III tot stand kwam en uiteraard ook voordat Leterme I tot stand kwam. Het is, bij wijze van spreken, twee legislaturen geleden, maar toch lijkt het mij logisch dat u dit woord gestand zou doen. Ik vraag u dan ook een antwoord te geven op de volgende vragen.

 

Kunt u voor elk van de zes Brusselse zones een overzicht geven van de situatie op 1 maart 2008 bij de gewezen rijkswachters? Hoeveel van hen zijn nog in Brussel tewerkgesteld? Hoeveel Franstaligen hebben nog geen examen Nederlands afgelegd en omgekeerd, hoeveel Nederlandstaligen hebben nog geen examen Frans afgelegd? Kan de minister een overzicht geven van de evolutie ter zake tijdens de voorbije jaren?

 

Ten tweede, kan de minister voor elke zone een overzicht geven op 1 maart 2008 van de taalkennis bij de nieuw aangeworven hulpagenten? Hoeveel Nederlandstaligen leveren het bewijs van kennis van het Frans en hoeveel Franstaligen het bewijs van kennis van het Nederlands?

 

Ten derde, kan de minister voor elke zone een overzicht geven van de taalkennis bij de inspecteurs en agenten die gedurende de afgelopen zeven jaar in dienst traden in Brussel en er nog steeds werken? Hoeveel Nederlandstaligen leverden intussen een bewijs van kennis van het Frans en omgekeerd?

 

Ten vierde, kunt u de evolutie meedelen per jaar van het aantal Brusselse inspecteurs dat de voorbije zeven jaar deelnam aan de examens van Selor? Kunt u ook per jaar de slaagpercentages meedelen? Werden er in de afgelopen jaren en ook sinds kort, sinds de wijzigingen door het arrest, extra inspanningen gedaan om de mensen aan te zetten tot deelname?

 

Ten vijfde, wat zijn de concrete gevolgen op het terrein van het arrest van het Grondwettelijk Hof? Zijn er sindsdien nog mensen aangeworven, benoemd of bevorderd zonder die taalkennis? Die vraag moet toch zeker kunnen worden beantwoord. Om hoeveel mensen per zone gaat het? Welke gevolgen hebt u dus gegeven aan dit arrest?

 

Ten slotte, welke inspanningen worden er sinds het arrest ondernomen om de taalverplichtingen te respecteren? Op welke wijze worden eentalige inspecteurs nu aangezet om de taalexamens af te leggen? Welke gevolgen worden verbonden aan de weigering tot deelname of het herhaald mislukken?

 

02.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, ik ga niet herhalen wat vroeger al is gezegd, want een aantal vragen komt altijd terug. Ik kan aan de collega een tabel geven met een overzicht van de op datum van 29 februari van dit jaar geactualiseerde cijfers van het aantal personeelsleden van de politiediensten per taalgroep in elke Brusselse zone, met ook de vermelding van het aantal personeelsleden dat een taalpremie geniet.

 

Wat de andere vragen aangaat, zal ik verwijzen naar antwoorden die ik in de voorbije maanden in deze commissie heb gegeven op identieke vragen van hem, ongeacht de legislatuur waarin we ons bevinden.

 

Ik kan er alleen aan toevoegen dat het regeerakkoord van 20 maart expliciet verwijst naar het tussengekomen arrest van het Grondwettelijk Hof van 28 november 2007.

 

02.03  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, het is een nieuw feit dat u nu cijfergegevens wil bekendmaken. Dat is een belangrijke evolutie want vorige keer hebt u gezegd dat u dat niet zou doen en dat het geen zoden aan de dijk zou zetten. Ik ben blij dat die cijfers er zijn. Ik zal ze straks, na dit antwoord wel krijgen. We gaan die uiteraard bestuderen.

 

Een vraag zou u toch kunnen beantwoorden: wat is er na het arrest gebeurd? Wat gebeurt er op dit moment? Houdt u rekening met het feit dat nieuwe aanstellingen aan de taalvoorwaarden moeten voldoen? Hebt u intussen opnieuw mensen bevorderd of in dienst laten nemen in de politiezones zonder dat er rekening wordt gehouden met de taalvereisten? Dat wil ik weten. Daar kan u toch wel een antwoord op geven?

 

02.04 Minister Patrick Dewael: Ik heb daar ook al geantwoord op de voorbije vragen die u gesteld hebt en daar is de situatie niet veranderd.

 

02.05  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Dan zullen wij in elk geval de zaken van zeer nabij blijven opvolgen. Ik ben in blijde afwachting van de cijfers.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van mevrouw Katrien Schryvers aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de kostprijs van de elektronische identiteitskaart voor de burger" (nr. 4192)

03 Question de Mme Katrien Schryvers au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le coût de la carte d'identité électronique pour les citoyens" (n° 4192)

 

03.01  Katrien Schryvers (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een vraag over de kostprijs van de elektronische identiteitskaarten.

 

Tegen eind 2009 moeten alle inwoners van twaalf jaar of ouder een nieuwe, elektronische identiteitskaart hebben. Voornoemde maatregel wordt door de overheid aan iedereen opgelegd. Er wordt echter wel een kostprijs doorgerekend.

 

Het is mij bekend dat er tussen de verschillende gemeenten grote kostprijsverschillen zijn. Sommige inwoners betalen voor hun kaart 10 euro, namelijk inwoners van gemeenten waar het bestuur, zoals in mijn gemeente, van mening is dat het verstrekken van de elektronische identiteitskaart een algemene dienstverlening aan de bevolking is. De mensen kunnen echter niet voor de nieuwe identiteitskaart kiezen. Wij vinden dan ook dat het verstrekken ervan uit de algemene middelen moet worden betaald. Er zijn echter ook gemeenten die 15 euro vragen. Heel wat gemeenten zweven tussen de genoemde 10 en 15 euro.

 

Ik kreeg van de minister graag een antwoord op de volgende vragen.

 

Wat is voor de federale overheid de reële kostprijs voor het aanmaken van de elektronische identiteitskaart? Met andere woorden, stemt voornoemde 10 euro met de reële kostprijs overeen of is dat bedrag meer of minder dan de reële kostprijs?

 

Is de minister bekend met en hebt u een zicht op de bedragen die de gemeenten voor het verstrekken van de kaarten aan hun inwoners aanrekenen? Werd een minimum- en een maximumprijs bepaald?

 

Ik vroeg ook nog naar de kosten voor de kids-ID en voor de elektronische verblijfskaart voor vreemdelingen. Sedert het indienen van de vraag werd er evenwel een omzendbrief over voornoemde kwestie naar de gemeenten gestuurd.

 

03.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, de kostprijs van een elektronische identiteitskaart bedraagt 8,23 euro, inclusief btw. De kostprijs voor het certificaatgedeelte bedraagt 2 euro. De gemeente rekent voor de e-ID meestal tussen 10 en 15 euro aan. Indien ze dat wenst, kan de gemeente ook een gemeentebelasting toevoegen. Genoemde belasting is facultatief. De beslissing over de belasting wordt uiteraard aan iedere gemeenteraad overgelaten.

 

Het bedrag dat voor de kaart aan de burger wordt gevraagd, moet in de oproeping worden vermeld en moet bij de ondertekening van het basisdocument worden geïnd.

 

De kostprijs van de kaart zonder elektronische handtekening is dezelfde als de prijs voor een kaart met elektronische handtekening.

 

De aanmaakprijs voor de kids-ID bedraagt 7 euro, wat ik vanmorgen tijdens mijn inleidende uiteenzetting ook vermeldde. In een voorstel aan de Ministerraad werd opgenomen dat de burger voor de kids-ID 3 euro zal worden aangerekend. De kostprijs of de aanmaakprijs van de elektronische vreemdelingenkaart bedraagt, net als voor de elektronische identiteitskaarten voor Belgen, 10 euro. De gemeente kan ook in voornoemd geval een gemeentebelasting aan genoemd basisbedrag toevoegen.

 

Ik wil erop wijzen dat het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 specificeert dat voor EU-onderdanen – ik citeer – “de totale kostprijs die het gemeentebestuur kan vorderen voor de afgifte van een attest van immatriculatie en de verblijfskaart voor onderdanen van een lidstaat van de Europese Gemeenschappen, niet meer mag bedragen dan de prijs die voor de afgifte van een identiteitskaart aan Belgische onderdanen wordt geheven. De verlenging van het attest van immatriculatie gebeurt kosteloos.”

 

Ik denk dat ik op die manier op alle elementen een antwoord gegeven heb.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van mevrouw Katrien Schryvers aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de preventieve maatregelen bij de bestrijding van de eikenprocessierups" (nr. 4195)

04 Question de Mme Katrien Schryvers au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les mesures préventives dans le cadre de la lutte contre les chenilles processionnaires du chêne" (n° 4195)

 

04.01  Katrien Schryvers (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik heb deze vraag meer dan een maand geleden ingediend en ondertussen zouden er al veel beestjes kunnen uitgekomen zijn. Gelukkig is toch nog niet heel de processie voorbij en spijtig genoeg staat ons dat allemaal wellicht een van de volgende weken weken te wachten.

 

Ik had volgende vraag. De eikenprocessierups is de laatste jaren een steeds terugkerend fenomeen geworden.

 

04.02 Minister Patrick Dewael: Er zijn nog enkelen nachten van vrieskou aangekondigd.

 

04.03  Katrien Schryvers (CD&V - N-VA): Laten we hopen dat er misschien nog een paar zijn: ze zijn toch aangekondigd. Alles heeft zijn voor- en nadelen.

 

Ik maak me geen illusies, mijnheer de minister: een van de volgende weken zullen die beestjes er toch weer zijn. We weten allemaal dat er dan tal van vragen en klachten komen van onze inwoners, omdat de brandhaartjes van die rupsen heel wat irritatie veroorzaken en omdat de bestrijding van die beestjes de enige oplossing blijkt te zijn. Vorig jaar is er een heel grote plaag geweest: er waren uitzonderlijk veel rupsen, omdat er een zachte winter was geweest. Dit jaar kondigen zich er toch ook weer heel wat aan.

 

Met die gegevens in het achterhoofd had ik graag van de minister geweten of hij al maatregelen heeft getroffen om hier preventief tegen op te treden en om de overlast van de plaag te minimaliseren, en om verder een aantal zaken toch ruimer te zien in plaats van elke gemeente individueel te laten beslissen of ze aan bestrijding doet via externe firma’s of via de brandweer, of er materiaal ter beschikking wordt gesteld en dergelijke meer.

 

04.04 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, ik houd er natuurlijk rekening mee dat de processierups opnieuw voor hinder kan zorgen en bijstand zal moeten worden verleend wanneer de overlast voor mens en dier te groot wordt. Uit een rapport van het agentschap voor Natuur en Bos in Vlaanderen zou kunnen afgeleid worden dat de hinder dit jaar minder groot zal zijn, maar hierover bestaat uiteraard geen zekerheid.

 

Het preventief optreden betekent een ingreep in de natuur, in eerste instantie door besproeiing. De uitvoering hiervan is een opdracht voor de lokale overheden en de terreinbeheerders. Mits de instemming van de federale en Gewestelijke overheden bevoegd voor de Volksgezondheid, Leefmilieu en Natuur bepalen zij het gebruik van het gepaste bestrijdingsmiddel en de gebieden waar mag worden besproeid zoals woongebieden, langs wegen en, niet te vergeten, ook de fietsroutes. Sommige provincies treden ter zake coördinerend op door het gegroepeerd aanvragen van de nodige vergunningen of ontheffingen of door het verschaffen van technisch advies over de geschikte sproeiperiodes.

 

Vanzelfsprekend zal mijn departement de nodige maatregelen treffen wanneer wij opnieuw van een plaag zouden kunnen spreken. Het is eveneens mijn bedoeling om, voorafgaand aan de periode waarin de rupsen opnieuw zullen verschijnen, een coördinatievergadering te beleggen met lokale overheden, hulpdiensten en civiele bescherming om de aanpak van een potentiële plaag op mekaar af te stemmen en afspraken te maken.

 

04.05  Katrien Schryvers (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik kan natuurlijk alleen maar hopen dat al die rupsjes ons de volgende weken niet te veel zorgen zullen baren.

 

Ik onthoud vooral dat u zegt dat er wel degelijk preventief kan worden besproeid. Eigenlijk is dit de bevoegdheid van de individuele gemeenten. U laat dit over aan de gemeenten. Ik weet niet of die daar allemaal evengoed vanop de hoogte zijn. Eens die rupsen aan het kruipen zijn, is het daarvoor te laat. Misschien is het de komende jaren wel niet slecht daarover algemene info te geven.

 

Ik zou u willen vragen of er bij die bevoegde diensten niet kan worden op aangedrongen dat zij besluiten nemen en voorwaarden vastleggen voor heel de provincie, zonder die aanvragen te laten afhangen van de individuele gemeenten en het moment van aanvraag.

 

04.06 Minister Patrick Dewael: Dit kan ook gebeuren vanuit het Gewestelijke niveau.

 

04.07  Katrien Schryvers (CD&V - N-VA): Inderdaad, en dan denk ik bijvoorbeeld aan Natuur en Bos. Ik denk inderdaad dat dit ook een Gewestelijke materie is. Ik denk dat u als minister van Binnenlandse zaken er toch ook wel belang bij hebt dat die plaag in de kiem wordt gesmoord. U kunt volgens mij ter zake overleggen.

 

04.08 Minister Patrick Dewael: Ik zal overleggen met mevrouw Crevits. Wij kunnen mekaar misschien iets bijbrengen over rupsen en processies.

 

04.09  Katrien Schryvers (CD&V - N-VA): Over rupsen en vlinders.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van de heer Mark Verhaegen aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "verkeerscontroles op drugsgebruik" (nr. 4200)

05 Question de M. Mark Verhaegen au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les contrôles routiers axés sur la consommation de drogues" (n° 4200)

 

05.01  Mark Verhaegen (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, dit is eigenlijk een opvolgingsvraag. In november 2005 heb ik u een aantal punctuele vragen gesteld over verkeerscontroles op drugsgebruik. U zei dat er daadwerkelijk een probleem was inzake veiligheid. U hebt toen aan de hand van een aantal cijfers – uit 1995-1996 en dus enigszins achterhaald want uit de vorige eeuw – duidelijk aangetoond dat er een correlatie is tussen drugsgebruik en verkeersslachtoffers. U beloofde dan ook de nodige aandacht van de lokale verantwoordelijken op het belang van deze controles te vestigen. Tot op heden heb ik daar als burgemeester van een kleine gemeente – misschien zijn de communicatiekanalen in dat geval wat beperkter – echter niets over vernomen. Misschien is dat voor de grotere steden wel gebeurd. Ik weet het niet. Het is echter wel belangrijk erop te wijzen dat de nodige aandacht moet worden besteed aan die drugscontroles in het verkeer.

 

U hebt gezegd dat er ook een aantal Europese projecten bestaan die alternatieven uittesten voor de actuele procedure inzake drugs in het verkeer of voor minstens een deel ervan. In het bijzonder haalde u toen de speekseltesten aan. U meldde dat het project-Rosita I toen reeds was afgesloten en dat voor het project Rosita II in de loop van het eerste semester van – intussen al - 2006 resultaat zou kunnen worden voorgelegd. U had het toen nog over een project-DRUID dat waarschijnlijk gedurende het eerste semester van 2006 zou opstart worden. Dat zijn genoeg projecten om er een aantal vragen over te stellen.

 

Kan de minister intussen recente cijfers voorleggen die wijzen op de correlatie tussen drugsgebruik en verkeersslachtoffers? Die kunnen uiteraard ook schriftelijk meegedeeld worden. Welke concrete initiatieven zal de minister nemen om drugscontroles in het verkeer op te voeren en om de lokale politie op het belang ervan te wijzen? Welke resultaten zijn er intussen bekend van de projecten die ik zonet genoemd heb, Rosita, DRUID en dergelijke? Tegen wanneer ziet de minister de implementatie van deze moderne technieken?

 

Président: Éric Thiébaut.

Voorzitter: Éric Thiébaut.

 

05.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, de geciteerde cijfers voor 1995-1996 zijn jammer genoeg de meest recente cijfers voor België. In het kader van het DRUID-project loopt actueel onder leiding van het BIVV een studie om de cijfers over het rijden onder invloed van drugs en de relatie met verkeersongevallen te actualiseren. Resultaten hiervan worden pas verwacht in 2010. Ook in het buitenland zijn weinig studies bekend. De resultaten ervan wijzen in grote lijnen in dezelfde richting. Voor meer gedetailleerde informatie wil ik nog verwijzen naar het rapport van het project-ROPS, rijden onder invloed van psychoactieve stoffen, dat in 2006 werd gepubliceerd door de Gentse universiteit in samenwerking met het BIVV.

 

Dat neemt niet weg dat rijden onder invloed van verdovende middelen uiteraard wordt beschouwd als een veiligheidsprobleem waarop de politie controles zal blijven uitvoeren. Ik ben ervan overtuigd dat zowel de federale als de verschillende lokale politiediensten zich bewust zijn van het probleem en dat zij reeds de nodige controles uitvoeren. Via het verkeersveiligheidfonds en ook in het raam van de operationalisering van de aanbevelingen van de Staten-Generaal voor de Verkeersveiligheid worden zij daartoe trouwens aangezet. Een meer efficiënte controlemethode, waarschijnlijk de speekseltest, lijkt belangrijk om het aantal controles te kunnen verhogen.

 

Zoals ik zei worden de resultaten van DRUID pas in 2010 verwacht. De Rosita-projecten hebben duidelijk gemaakt dat de speekseltesten steeds beter worden maar voor een aantal producten nog altijd relatief onbetrouwbaar blijken. Daarom werd er tot op heden nog niet voor geopteerd om over te schakelen op deze techniek.

 

05.03  Mark Verhaegen (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister uiteraard voor zijn antwoord. Een tijdspanne van twee jaar tot 2010 is vrij kort. Ik hoop dat we dan ook goede resultaten zullen hebben. Ik hoop ook dat u er bij de lokale politiezones en de verantwoordelijken ervan, de raden en de colleges, zult blijven op aandringen dat er moet gecontroleerd worden omdat er een probleem is. Wij hopen op een snelle implementatie van die snelle, moderne testen. Ik begrijp echter ook dat die volledig conform en correct moeten zijn voor men ze implementeert.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: Nous en arrivons au point 9 de l'agenda avec la question de M. Michel Doomst sur la mention fautive du sexe sur la puce de certaines cartes d'indentité.

 

05.04  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik wens deze vraag om te zetten in een schriftelijke vraag, om de zaken ietwat vlot te laten verlopen.

 

05.05 Minister Patrick Dewael: Constructief zoals de heer Doomst altijd is.

 

06 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "studiedagen voor de politie" (nr. 4202)

06 Question de M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "des journées d'études pour la police" (n° 4202)

 

06.01  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, bijleren is iets dat wij dagelijks goed moeten onderhouden. Zeker voor politiemensen op het terrein is dat heel erg belangrijk. Nu blijkt dat het Comité P toch bijzonder grote vragen heeft bij de opleidingen van de politie, in die zin dat men vaststelt dat veel politiemensen niet weten hoe men een betrouwbare line up moet organiseren. De vraag is een tijdje geleden gesteld, toen dit naar buiten is gekomen. Blijkbaar is dat niet zo goed gekend. Kort daarop heeft het Comité P zelf een studiedag georganiseerd over het onderwerp van confrontatie tot line up. Daar heeft men vastgesteld dat slechts een op vier Franstalige korpsen en iets meer dan helft van de Vlaamse korpsen daar positief en geëngageerd op gereageerd hebben.

 

Mijnheer de minister, welke rol speelt het Comité P daar? Is het normaal dat hij als toezichtsorgaan dergelijke studiedagen moeten organiseren? Uit het Comité P komt er blijkbaar ook zware kritiek op de verschillende zones wegens het gebrek aan interesse. Is dat eigenlijk zijn rol? Hoe is dat precies verlopen?

 

06.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, de heer Doomst weet dat het Comité P niet onder mijn bevoegdheid ressorteert. Gelukkig maar voor de democratie. Het is het Parlement dat het Comité P onder zijn vleugels heeft. Mijnheer Doomst, ik vind uw vragen pertinent maar eigenlijk zou ik ze aan u moeten stellen. Als lid van de uitvoerende macht zou ik eigenlijk een lid van het Parlement kunnen ondervragen over het Comité P.

 

Dit gezegd zijnde, het is evident en het is wettelijk ook zo bepaald dat het de eerste taak is van het Comité P om toezicht te houden op de werking van de politiediensten. Als dat Comité P dan echter vervolgens in de pers kritiek levert op de beperkte interesse die bepaalde politiediensten aan de dag zouden hebben gelegd voor een studiedag door enkele van zijn leden georganiseerd, dan stel ik daar net als u vragen bij.

 

06.03  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik apprecieer het dat u zo’n groot gewicht geeft aan de parlementaire inspraak in heel dit dossier. In die zin raakt het wel aan uw bevoegdheid dat die opleiding een stuk deel uitmaakt van het politioneel beleid. Als die kritiek er komt, betekent dat toch dat we dit aanbod – ik hoor ook goedkoper – in eigen rangen moeten organiseren. Ik zal zeker via de bevoegde commissie de vraag stellen aan het Comité P. Desondanks denk ik echter dat de opleiding, het feit dat er kritiek komt op de opleiding en het feit dat ze onvoldoende wordt gevolgd toch binnen onze bevoegdheidsradius vallen. We moeten ons er dan wel zorgen over maken hoe het komt dat dit niet gebeurt.

 

06.04 Minister Patrick Dewael: Dat laatste klopt. Als het over de opleiding gaat – ik meen dat een van de volgende vragen daarover handelt – reken ik dat uiteraard wel tot mijn bevoegdheid. Ik wil alleen zeggen dat als iemand van het Comité P gaat uithuilen bij de pers omdat er op een studiedag van het Comité P te weinig belangstelling zou zijn, ik zeg wel zou zijn, dan is dat iets wat men de minister van Binnenlandse Zaken niet moet verwijten.

 

06.05  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Onze bevoegdheid is om het eigenlijk zelf te organiseren. Daar ging het eigenlijk over. Ik zal het in die richting oriënteren.

 

06.06 Minister Patrick Dewael: Maak het over en het zal zeker een vervolg krijgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "een deontologische code voor politieraadsleden" (nr. 4203)

07 Question de Mme Leen Dierick au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "un code déontologique pour les membres du conseil de police" (n° 4203)

 

07.01  Leen Dierick (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik heb een vraag over de deontologische code. Momenteel is de deontologische code voor politieraadsleden nog niet wettelijk verplicht. Dat maakt het er voor de politieraadsleden niet altijd gemakkelijk op. Voor een gemeenteraadslid is immers de Vlaamse reglementering van toepassing en moet er dus een deontologische code worden opgesteld en nageleefd. Als politieraadslid – en alle politieraadsleden zijn gemeenteraadsleden – vallen zij onder de federale reglementering en bestaat er momenteel nog geen verplichte deontologische code met gewenste gedragslijnen. Nu zijn er al een aantal politieraden die trachten hierop in te spelen. Zij hebben zelf een deontologische code opgesteld. Dat is bijvoorbeeld het geval voor de zone Geraardsbergen-Lierde.

 

In deze context kreeg ik graag een aantal antwoorden van de minister. Hoeveel politiezones beschikken er momenteel over een opgestelde deontologische code? Erkent u ook het verschil dat er bestaat tussen eengemeentezones en meergemeentezones? Het is zo dat in eengemeentezones de politieraadsleden wel degelijk onderworpen zijn aan een deontologische code voor de gemeenteraadsleden. In meergemeentezones is dat momenteel nog niet wettelijk verplicht. Vindt u dat verschil gerechtvaardigd? Wat is uw mening over het wettelijk verplicht maken van een deontologische code voor de politieraden?

 

07.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, ten eerste heb ik geen overzicht van de politiezones die voor de politieraad een deontologische code hebben aangenomen. Daarvoor zou ik alle politiezones moeten bevragen. Er is geen wettelijke verplichting in verband met het aannemen van een deontologische code door de politieraden. Ik kan natuurlijk altijd een bevraging organiseren.

 

Ten tweede is er geen politieraad in een eengemeentezone. Er zijn dus ook geen politieraadsleden. De politiedienst in een eengemeentezone wordt beheerd door de gemeentelijke instellingen waarvan het functioneren onder de bevoegdheden van de gewestelijke overheden valt. Anderzijds is het juist dat actueel de federale wetgeving van de politieraad niet vereist dat hij een deontologische code voor de leden zou aannemen. Een deontologische code voor de politieraadsleden is evenwel niet verboden, dat spreekt voor zich.

 

Ten derde lijkt het wettelijk verplicht maken van een aparte deontologische code voor de politieraden mij op het eerste zicht niet meteen een meerwaarde op te leveren, laat staan dat het zou beantwoorden aan een behoefte. We zijn echter op dit ogenblik wel bezig aan een ontwerp van wijziging van titel II van de wet op de geïntegreerde politie. Ik zal dit item alleszins laten toevoegen aan de studie.

 

07.03  Leen Dierick (CD&V - N-VA): Ik dank u voor het antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: Au point 12 de l'agenda nous avons une série de questions jointes. Je figure notamment parmi les intervenants. Il va donc falloir à nouveau trouver un président. Si M. Verhaegen est d'accord, je vous propose de passer au point 13 de l'agenda de manière à ce que l'on attende le retour du président qui ne devrait pas tarder.

 

08 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de verkeersopleiding van de brandweer" (nr. 4207)

08 Question de M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la formation à la circulation routière destinée aux pompiers" (n° 4207)

 

08.01  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, brandweerlieden wachten nog altijd op de opleiding die Binnenlandse Zaken beloofd heeft te geven inzake het regelen van het verkeer in afwachting van de aankomst van de politie. Dat is een situatie die in de praktijk vrij frequent voorkomt. Het KB daarover is gepubliceerd in mei 2007. Men had gezegd dat het ei in het voorjaar van 2008, april of mei, zou moeten gelegd worden.

 

Mijnheer de minister, zal deze vorm van opleiding daadwerkelijk dit voorjaar van start gaan? U hebt op een vorige parlementaire vraag geantwoord dat de rondzendbrief in voorbereiding was om een aantal praktische richtlijnen uit te vaardigen. Hoe ver staan we daarmee? Hoe zal die opleiding er concreet uitzien?

 

08.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, het opleidingstraject betreffende de bevoegdheidswijziging is positief geadviseerd door de Hoge Raad voor de opleiding van de openbare brandweerdiensten.

 

Gevolg gevend aan dat advies wordt op dit ogenblik de laatste hand gelegd aan de praktische uitwerking van de opleiding die zal plaatsvinden in het voorjaar van 2008.

 

De tweede omzendbrief inzake de bevoegdheid van de brandweer tot het regelen van het wegverkeer bij een interventie op de openbare weg werd op 4 maart ondertekend en opgestuurd naar de verschillende provinciegouverneurs.

 

Op langere termijn wordt de opleiding opgenomen in het modulaire opleidingssysteem op het niveau van de brandweerman.

 

Op korte termijn worden de huidige operationele leden voorzien van een eenmalige bijkomende opleiding, bestaande uit twee fasen, die leidt tot het behalen van een attest met één module. Tijdens de eerste fase van deze attestopleiding worden twee tot acht onderofficieren per korps opgeleid in de provinciale brandweerscholen. De opleiding bestaat uit twee uur theorie en twee uur praktijk en wordt afgesloten met een uur durende schriftelijke en praktische proef. Tijdens de tweede fase geven de bovenvermelde onderofficieren hun kennis door binnen hun eigen korps. Dat is de methode.

 

08.03  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw zeer concreet antwoord. Ik heb begrepen dat de opleiding eerlang zal kunnen starten. Eerlang betekent…

 

08.04 Minister Patrick Dewael: Onverwijld.

 

08.05  Michel Doomst (CD&V - N-VA): En onverwijld betekent…

 

08.06 Minister Patrick Dewael: Vijf minuten.

 

08.07  Michel Doomst (CD&V - N-VA): En wat betekent “vijf minuten” in de politieke praktijk?

 

08.08 Minister Patrick Dewael: Dat mag u zelf invullen. Ik beschouw mij niet bevoegd om daarop te antwoorden.

 

08.09  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Voor 15 juli?

 

08.10 Minister Patrick Dewael: Ik heb trouwens gezegd: in het voorjaar van 2008. U kunt natuurlijk terecht zeggen dat het voorjaar 2008 al aan de gang is.

 

08.11  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Uw antwoord is concreet en duidelijk.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Voorzitter: David Clarinval.

Président: David Clarinval.

 

09 Samengevoegde vragen van

- de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de opleiding van politieagenten" (nr. 4204)

- de heer Mark Verhaegen aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "politiescholen" (nr. 4205)

- de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de opleiding van politiemensen" (nr. 4206)

- de heer Josy Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de opleiding van politieagenten" (nr. 4401)

- de heer Éric Thiébaut aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de opleiding van de politiemensen" (nr. 4627)

09 Questions jointes de

- M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la formation des policiers" (n° 4204)

- M. Mark Verhaegen au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les écoles de police" (n° 4205)

- M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la formation des policiers" (n° 4206)

- M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les formations des agents de police" (n° 4401)

- M. Éric Thiébaut au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la formation des policiers" (n° 4627)

 

09.01  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de opleiding van politiemensen is heel belangrijk om op het terrein de beste prestaties neer te zetten. Nu is bij gerechtszaken een aantal keer gebleken dat in het proces van de opsporing daden worden gesteld die achteraf de bewijskracht van heel het dossier wat verzwakken of hier en daar met ietwat negatieve punten belasten. De duur van de opleiding van 9 maanden zou nochtans de kans op een vruchtbaar resultaat moeten geven. Dat zou echter toch te kort zijn in vergelijking met het buitenland.

 

Mijnheer de minister, welke onvolmaaktheden heeft het Comité P bij de opleiding ontdekt? Klopt het dat de bereidheid van de mensen om naar de vorming te gaan onvoldoende is, of zijn er andere redenen? Is daarover een volledige rapportering? Wat zal worden gedaan om dat mankement bij te sturen?

 

09.02  Mark Verhaegen (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze materie ligt heel wat collega's na aan het hart, gelet op het aantal vragenstellers. Wij moeten vaak met lede ogen vaststellen dat de opleidingsstructuren voor onze politiemensen vaak te wensen overlaten. Vandaag zijn er in België een tiental politiescholen die via eigen inzichten en vooral op provinciaal niveau opereren. Er is geen consistentie en het peil van de opleidingen laat volgens ons vaak te wensen over. Dit bemoeilijkt ook de verwezenlijking van de ambitie van alle zones tot het verrichten van excellente politiezorg.

 

Voorts is die provinciale schaal, voor zover dit niveau nog enige relevantie heeft, niet de geschikte om een dergelijke opleiding te verzorgen. Het zou beter zijn om over een politiezone per deelgebied in dit land te beschikken, die dan een aantal antennes voor de opleidingen dichter bij de standplaatsen van de politiezones kan verzorgen. Deze decentralisatie binnen een eenheid lijkt mij persoonlijk de beste aanpak voor de nabije, uniforme vorming van de politiemensen te velde.

 

In deze zin heeft ook de politieraad van de politiezone waartoe ik behoor, de Zuiderkempen, al in december 2005 de commissaris-generaal verzocht om een behoefteonderzoek te doen waarbij duidelijk wordt bepaald hoeveel politiescholen noodzakelijk zijn, rekeninghoudend met de ideale geografische spreiding. In het raam van de bespreking die wij hadden inzake de oprichting van de politieschool van de provincie Antwerpen, vonden de raadsleden van de politiezone dat unaniem voorbarig.

 

Zij vroegen eerst een behoefteonderzoek waarbij duidelijk wordt bepaald hoeveel politiescholen noodzakelijk zijn om kwaliteitsvolle opleidingen aan te bieden dichtbij de politiezones. Deze behoeftebepaling zou ook de ideale geografische spreiding van deze scholen kunnen bepalen, waarbij rekening wordt gehouden met bijvoorbeeld een korte verplaatsingstijd voor de cursisten.

 

Op het eerste schrijven aan de commissaris-generaal werd naast de kwestie geantwoord en het tweede schrijven van de politiezone werd zelfs niet beantwoord.

 

Mijnheer de minister, aangezien de opleiding van de leden van de geïntegreerde politie heel belangrijk is, verneem ik graag of u het hoger aangehaald standpunt kunt bijtreden en of u bereid bent een behoefteonderzoek te laten uitvoeren zoals door de Politieraad Zuiderkempen werd voorgesteld?

 

Zult u onderrichtingen uitvaardigen of initiatieven ontplooien om ook hier een en ander te kunnen stroomlijnen ten behoeve van de kwaliteit en de uniformiteit van de opleiding, hierbij ook rekening houdend met het geografische spreiding over de diverse politiezones?

 

Le président: M. Jambon est absent, ainsi que M. Arens.

 

Je rappelle que les membres doivent être présents au moment de la question.

 

Je cède la parole à M. Thiébaut.

 

09.03  Eric Thiébaut (PS): Monsieur le ministre, la formation de nos policiers vient de faire l'actualité. Certains ont pointé les carences quant à la capacité des recrues à rédiger des procès-verbaux. Ce problème n'est pas neuf. À plusieurs reprises, le Comité P a soulevé les problèmes dans l'organisation et le contenu de la formation de base et de la formation continuée de nos policiers. Notamment, il est étonnant qu'il n'existe aucune inspection pédagogique sur les formations données par les différentes académies de police.

 

Monsieur le ministre, pourriez-vous faire le point sur les problèmes soulevés par différents intervenants sur la formation de base et la formation continuée de nos policiers? Une évaluation a-t-elle déjà été réalisée à ce propos? Si tel n'est pas le cas, ne serait-il pas utile d'en demander une? Quelles mesures pourraient-elles être mises en place afin d'améliorer la situation? Par ailleurs, vous déclarez dans votre note de politique générale sur la police fédérale que "la formation de base et les formations spécifiques seront optimalisées et rendues plus uniformes". Pouvez-vous expliciter davantage vos projets à ce sujet?

 

09.04 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik wil eerst een globaal antwoord geven. Een goede basisopleiding en goede voortgezette opleidingen zijn cruciaal als we een kwaliteitsvolle politie willen.

 

Ik deel de bezorgdheid van de collega’s. Ik heb gezien dat de controleorganen, zowel het comité P als de Algemene Inspectie, kritiek hebben geuit op bepaalde aspecten van de opleidingen.

 

Ik denk toch dat we ons moeten hoeden voor algemene conclusies waarbij de hele politieopleiding als slecht zou worden afgedaan. De rapporten van die controleorganen zijn meestal vrij genuanceerd in hun kritiek ofwel betreft de kritiek punctuele zaken.

 

Er wordt in onze complexe samenleving vrij veel verwacht van politieambtenaren. Er zullen altijd wel mensen of instanties zijn die vinden dat een bepaald aspect onvoldoende aan bod komt in de opleiding. Dat is trouwens een opmerking die niet alleen voor het politieonderwijs geldt, maar ook voor het onderwijs in het algemeen.

 

We mogen het kind dus niet met het badwater weggooien. Dat is een eerste stelling.

 

Ten tweede, er zijn weinig domeinen in de politie waaraan de laatste jaren zoveel werd gesleuteld als aan de politieopleiding. De opleiding werd de voorbije jaren met alle betrokken actoren besproken in de begeleidingscommissie en in de federale politieraad. Die besprekingen leidden tot verschillende bijsturingen voor zowel de basisopleiding voor inspecteur als de voortgezette en de gespecialiseerde opleidingen.

 

De programma’s en de stages van de basisopleidingen werden aangepast en geheroriënteerd en bevatten eindtermen. Het koninklijk besluit dateert van 20 december 2007. Het ministerieel besluit volgt eerstdaags.

 

Laten we eerst deze nieuwe regelgeving uitvoeren en nadien de bijsturingen evalueren op hun verdiensten.

 

Wat punctueel de opsporing en het verhoor betreft, wens ik aan te stippen dat de confrontatie, de meervoudige herkenning en de robotfoto zaken zijn die zowel tijdens de basisopleiding inspecteur als tijdens de basisopleiding hoofdinspecteur en commissaris aan bod komen. Ook tijdens de functionele opleiding tot rechercheur en ook de voortgezette opleiding betreffende de rechercheverhoortechnieken komen deze materies ter sprake.

 

Collega Verhaegen stelt de bestaande structuren van het politieonderwijs, namelijk de provinciale politiescholen en het centrale niveau in Brussel, in vraag. Bij de hervorming werd ervoor geopteerd om de bestaande provinciale inbedding te behouden. Er moet wel worden gewaakt over meer coherentie en afstemming tussen die instanties. Daarvoor is een aantal instrumenten in de maak.

 

En effet, un travail de concertation intensive avec toutes les instances de formation a été effectué en vue d'une meilleure cohérence des formations. Ce travail a été concrétisé dans un arrêté royal relatif aux normes pédagogiques et standards de qualité qui est actuellement finalisé. Ainsi, afin d'assurer une plus grande cohérence au niveau des activités de formation, chaque école de police devra, sur la base de cet arrêté royal, organiser cette fonctionnalité dont l'harmonisation est assurée par la direction de la formation de la police fédérale.

 

Ces fonctionnalités ont, notamment, pour objectif de garantir la qualité, la mise à jour des différents contenus de formation des écoles de police, d'assurer la cohérence et la coordination entre les diverses initiatives de formation ainsi que la planification et l'organisation harmonieuse des diverses formations.

 

L'arrêté royal susmentionné prévoit également la création, au sein de la direction de la formation, d'un organe de contrôle chargé de veiller à la qualité des formations.

 

Gegeven de snelle maatschappelijke evolutie lijkt het mij noodzakelijk om in een leerproces voor de job te voorzien, veeleer dan ellenlange basisopleidingen op te leggen. Er worden trouwens veel bijscholingen gegeven en gevolgd. Daar gaat volgens mij dus afdoende capaciteit naartoe. Zoals in elke onderneming moet volgens mij een goed evenwicht worden gevonden tussen werken en leren. Op termijn moeten wij erin slagen om een grotere synergie te bereiken tussen het politieonderwijs aan de ene kant en het reguliere onderwijs aan de andere kant.

 

Het debat over de politieopleiding is dus zeker niet afgesloten. Zoals geschetst zijn er een aantal nieuwe instrumenten in de maak die wij mettertijd zullen moeten evalueren.

 

09.05  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Het blijkt inderdaad dat wij op een punt zijn gekomen dat wij een aantal opleidingen misschien eens moeten herbekijken en evalueren waar wij op dat vlak staan. Wij moeten bekijken hoe het komt dat in die opleidingen een beperkte interesse is. Daarnaast moeten wij ons afvragen of dit te maken heeft met de aard van de opleidingen die worden gegeven. Moeten wij op dat vlak niet kijken of wij het aanbod wat sterker moeten laten inspelen op de noden op het terrein? Ik denk dat dit het moment is om na te kijken hoe ver we daarin staan. Ik merk uit uw antwoord toch de bekommernis om die opleiding op maat van de actuele noden te laten snijden.

 

09.06  Mark Verhaegen (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, u zegt dat die provinciale inbedding ooit werd vastgelegd en u wenst die te behouden. Als die inbedding ooit werd vastgelegd, zal dit waarschijnlijk gebeurd zijn zonder behoefteonderzoek, zonder de knelpunten vast te leggen en zonder te bekijken waar men op een efficiënte manier zoveel mogelijk mensen kon opleiden. U weet dat recent de kritiek werd geuit dat niet blind mag worden bestuurd zoals bij de brandweerhervorming. Ik hoop dat wij niet opnieuw de kar voor het paard zullen spannen. Er moet eerst bekeken worden wat de behoeften zijn.

 

Ik heb voorgesteld om in de verschillende Gewesten een sterke, centrale structuur op te richten met van daaruit een aantal antennes met lesgevers die naar de verschillende politiezones toegaan. Op die manier wordt de tijd die zij verliezen aan opleidingen tot een minimum beperkt. Dat was eigenlijk mijn positieve inbreng.

 

Collega Doomst heeft ook even allusie gemaakt op de opleidingsduur van gemiddeld negen maanden. In vergelijking met de buurlanden is dit vrij kort. Ik heb gelezen dat dit in onze buurlanden twee tot drie jaar bedraagt. Ik weet niet wat daarvan de reden is. Dit was echter ook niet mijn vraag. Het is wel een opmerking die ik wil meegeven. Misschien moet eens worden nagekeken of met het nieuwe statuut van de politiemensen niet moet worden gestreefd naar excellente politieopleidingen, overeenkomstig een excellente politiezorg voor onze burgers.

 

09.07  Eric Thiébaut (PS): Monsieur le président, je n'ai rien à ajouter, hormis mes remerciements au ministre pour toutes les précisions qu'il a apportées.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Samengevoegde vragen van

- de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de snelste adequate hulp van de brandweer" (nr. 4208)

- de heer François Bellot aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het beginsel van de snelste adequate hulp" (nr. 4416)

10 Questions jointes de

- M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'aide adéquate la plus rapide des services d'incendie" (n° 4208)

- M. François Bellot au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le principe de l'aide adéquate la plus rapide" (n° 4416)

 

Le président: M. Bellot est absent.

 

10.01  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, via een aanvullende rondzendbrief creëerde u meer duidelijkheid voor de brandweerkorpsen en gemeentebesturen door op het vlak van adequate brandweerhulp duidelijk te maken aan welke minimale voorwaarden zij moeten voldoen. Nog een aantal zaken vragen echter enige verduidelijking.

 

Daarom heb ik de volgende, concrete vragen.

 

Uiteraard is het 100-centrum een heel belangrijke schakel in het uitsturen van de snelste hulp. De werking van het centrum verschilt echter van provincie tot provincie. De vraag rijst dus op welke manier, gezien de grote verschillen tussen de korpsen en binnen de verschillende provincies, de interprovinciale hulpverlening zal worden georganiseerd.

 

Ten tweede, in de omzendbrief werd geen evaluatie opgenomen, wanneer de territoriaal bevoegde brandweer ook de snelste is. In geval van dubbel uitrukken werd wel in een evaluatie voorzien. Plant de minister nog een dergelijk systeem?

 

Ten derde, afhankelijk van het feit of een dienst al dan niet permanentie heeft, krijgt hij tussen twee en vijf minuten om uit te rukken. Als de dienst voornoemde tijd niet haalt, moet dat aan de gouverneur worden gemeld. Op welke manier zal voornoemd systeem worden gecontroleerd?

 

Ten slotte, blijkbaar is in Waals-Brabant een testlabo actief waar een simulatie van het interventiegebied voor elk korps kan worden verkregen. Wanneer zullen ook de andere provincies het genoegen hebben een dergelijk systeem te kunnen gebruiken voor het bekijken van de interventiemogelijkheden?

 

10.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Bellot is niet aanwezig. Ik had nochtans ook enkele elementen van antwoord voor hem. Ik zal mij dus proberen te beperken tot de vragen die de heer Doomst stelde.

 

Ten eerste, inzake de evaluatie van de snelste, adequate hulp zou ik willen beklemtonen dat de aanvullende omzendbrief de organisatie van hulpverlening tijdens een overgangsperiode regelt. In een eerste fase werd er dan ook voor geopteerd om de evaluatie toe te spitsen op de gevallen waarbij een korps moet optreden op een plaats waar het territoriaal niet bevoegd is. Zodra de zones zijn gevormd, zal uiteraard binnen elke zone een globale evaluatie moeten gebeuren. Op basis van laatstgenoemde evaluatie kan het netwerk van posten op een zodanige manier worden georganiseerd dat voor het globale grondgebied een snelle en adequate hulpverlening kan worden gegarandeerd.

 

Indien wordt vastgesteld dat de uitruktijden van twee en vijf minuten niet worden gehaald, kan de gouverneur een bijsturing doorvoeren. De bijsturing zal uiteraard geval per geval verschillen.

 

De evaluatieprocedure moet toelaten dat in voorkomend geval de inhoud van de circulaire wordt aangepast en nuttige maatregelen kunnen worden genomen teneinde de diensten bij hun inspanningen te ondersteunen.

 

In afwachting van de resultaten van die evaluatie lijkt het mij op dit ogenblik een beetje prematuur, om het zo te zeggen, om middelen te vast te leggen in voorkomend geval.

 

Wat ik wel kan meedelen, is dat mijn diensten een aantal maatregelen hebben genomen ter ondersteuning van de brandweerkorpsen en de 100-centra bij het implementeren van de snelste adequate hulp. Zo staat er bij mijn diensten een testlabo ter beschikking waar een simulatie kan verkregen worden van het interventiegebied van elk korps. In eerste instantie was die simulatie alleen voorzien voor Waals-Brabant, aangezien die provincie geen eigen 100-centrum heeft en de hulpverlening er door 4 verschillende 100-centra moet worden aangestuurd. Omdat ook een aantal korpsen uit andere provincies een simulatie wensten van hun interventiegebied, werd dit testlabo uitgebreid tot de andere provincies. De vraag van de anderen werd ingewilligd.

 

Mijn diensten bestuderen op dit ogenblik ook een aantal technische oplossingen, zoals een technische oplossing die moet toelaten dat, in geval het 100-centrum van een bepaalde provincie middelen uitstuurt van een korps uit een naburige provincie, die middelen automatisch worden geregistreerd in het informaticasysteem van het 100-centrum van de naburige provincie. Op die manier zal de interprovinciale hulpverlening vlotter kunnen verlopen.

 

Ik denk dat ik op die manier antwoord gegeven heb op de vragen van de heer Doomst, tenzij hij mij bijstuurt.

 

10.03  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Dank u mijnheer de minister voor het heel concreet antwoord. Dat betekent dus dat op dit ogenblik elk korps zijn simulatie bij de dienst kan aanvragen en ook kan krijgen bij dat testlabo.

 

10.04 Minister Patrick Dewael: Ja, als men dat vraagt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Président: André Frédéric.

Voorzitter: André Frédéric.

 

11 Samengevoegde vragen van

- de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de aanwezigheid van agenten op de bus" (nr. 4214)

- de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de aanwezigheid van politieagenten op de bus" (nr. 4247)

- de heer Bruno Stevenheydens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de aanbevelingen uit de studie omtrent jongerengeweld op het openbaar vervoer" (nr. 4323)

- de heer Bruno Stevenheydens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de bus-tram-metrobrigade bij de politie" (nr. 4324)

11 Questions jointes de

- M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la présence d'agents de police dans les autobus" (n° 4214)

- M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la présence de policiers dans les bus" (n° 4247)

- M. Bruno Stevenheydens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les recommandations de l'étude relative aux actes de violence commis par des jeunes dans les transports en commun" (n° 4323)

- M. Bruno Stevenheydens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la brigade bus-tram-métro au sein de la police" (n° 4324)

 

11.01  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, wij blijven een beetje bij de actualiteit met deze vraag. Ik meen dat u zeer onlangs nog contact hebt gehad met de vakbonden van de Brusselse buschauffeurs en dat u gezegd hebt dat de steun vanwege de federale politie moet worden blijven gegeven om de veiligheid op de bussen te garanderen.

 

In een iets verder verleden was er ook steun beloofd aan de overwerkte lokale politie van Anderlecht. U hebt toen gezegd dat de manier waarop de extra manschappen ingezet moeten worden de verantwoordelijkheid is van de lokale politie. U dacht er ook aan gedurende een bepaalde tijd op risicolijnen eventueel extra politie in te zetten, en daarenboven gaf u het duidelijke signaal dat preventief iedereen moet worden aangezet aan het veiligheidsgevoel zijn eigen steentje bij te dragen.

 

Ik meen dat daarop vanuit de lokale politie positief is gereageerd, maar dat de vrees blijft bestaan dat het probleem zo alleen maar verschuift en dat de frustratie bij de agenten groeit omdat, zo stellen zij, die jongeren wel worden opgepakt, maar dat door de onmiddellijke vrijlating na de feiten, de frustratie groeit. Ik meen dat wij daarover nog met iemand anders zullen moeten praten, om na te gaan of dit klopt.

 

Hoeveel personen van de federale politie zullen extra worden ingezet om dat probleem te proberen oplossen? Hoe lang voorziet u die extra steun? Hebt u concrete plannen ter zake? Ik meen dat wij met een fenomeen zitten – dat blijkt ook uit andere verschijnselen – dat dieper zit en waarop wij wellicht ook vanuit het veiligheidsbeleid een antwoord zullen moeten geven.

 

11.02  Jean-Luc Crucke (MR): Je suis d’accord avec M. Doomst sur le fait que nous avons affaire à un phénomène qui peut être analysé socialement et juridiquement. Je me suis d’ailleurs demandé s’il ne fallait pas plutôt poser cette question en commission de la Justice.

 

L’actualité nous rapporte tous les jours un certain nombre d’incidents dont sont victimes ceux qui prennent les transports publics et souhaitent arriver le plus vite possible à leur destination. Ceux qui les transportent en sont également victimes. Finalement, nous arrivons à un phénomène inquiétant.

 

Vous avez pris une décision et je vous en félicite. Les policiers peuvent maintenant aussi être présents dans les bus. C’est une mesure temporaire. Comparaison n'est pas raison, monsieur le président. Mais en Israël, par exemple, tous les bus sont accompagnés par des agents de sécurité. Nous ne sommes heureusement pas en Israël. Notre pays espère pouvoir encore connaître la liberté de mouvement.

 

Mais quelles suites donner à cette décision. Vous avez constaté l'incendie et envoyé les pompiers! Vous tentez de montrer qu'il y a une présence. Et que se passera-t-il par la suite? Le phénomène se poursuit, d’autres incidents se sont produits. Comment va-t-on faire le tri?

 

Mes questions sont donc les suivantes. Une expertise nous permet-elle de déterminer quelles sont les lignes à risque? Que vont coûter ces interventions supplémentaires? Existe-t-il une réserve importante d’hommes mobilisables?

 

Soit par le biais d’une circulaire, soit d’une intervention, est-il possible de définir les conditions dans lesquelles la police fédérale interviendra? Je comprendrais que vous ne répondiez pas à cette dernière question, car il ne faudrait pas que ceux qui nous lisent ou nous écoutent sachent quand interviendront les policiers.

 

J’ai lu qu’une des motivations lors de l’un des incidents récents était de répondre à la provocation constituée par la présence policière. Ils avaient vu des policiers non pas dans le véhicule, mais aux alentours. Cela a suffi à mettre le feu. Je comprendrais donc que le ministre ne nous donne pas ici toutes les informations, mais peut-être de manière plus confidentielle.

 

Je me demande comment ce phénomène-là, et M. Doomst a une fois de plus raison à ce sujet, peut être appréhendé en respectant l’ensemble des critères qui sont les nôtres.

 

11.03  Bruno Stevenheydens (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag sluit aan bij de vorige vraagstellers. Het is inderdaad volop in de actualiteit, reeds gedurende een maand. Het valt te hopen dat het niet in de actualiteit blijft. In een maand tijd zijn er gevallen geweest in Antwerpen, Brussel, Oost-Vlaanderen en deze week nog in Molenbeek van geweld op of rond het openbaar vervoer.

 

Vaak betreft het jonge geweldplegers. U hebt er daarnet naar verwezen. Het zou ook moeten aangekaart worden in de commissie voor de Justitie. Meer zelfs, het werd reeds aangekaart in de commissie voor de Justitie. U hebt het samen met de minister van Justitie ook reeds aangekaart in de pers. U hebt enkele dagen geleden nog gesteld dat jonge daders lik op stuk moet worden gegeven en dat voor uitzonderlijke gevallen van jeugddelinquentie, van zeer zware gevallen van misdrijven de mogelijkheid moet gecreëerd worden om 14- tot 16- jarigen ook te kunnen opsluiten in een jeugdgevangenis.

 

Mijnheer de minister, ik deel uw conclusie, maar u zit uiteraard in de regering. Ik hoop dat u de zaken die u in de pers uitgebreid naar voren hebt gebracht in deze regering ook kan verwezenlijken. Men kan hierover immers inderdaad lang discussiëren, maar er moet ook iets gedaan worden. Het is belangrijk dat men de daders kan vatten, maar het is even belangrijk of nog belangrijker dat ze goed en efficiënt worden gestraft, om een herhaling of een nog grotere creatie van het probleem tegen te gaan.

 

Mijnheer de minister, Binnenlandse Zaken heeft de opdracht gegeven tot een studie omtrent incidenten gepleegd door jongeren op het openbaar vervoer. De onderzoekers van de universiteit van Gent en van Brussel hebben een aantal aanbevelingen geformuleerd omtrent het inzetten van camera’s, het voorzien in voldoende toezicht en om prioriteiten te voorzien voor het inzetten van alle middelen om geweld tegen andere reizigers en de bestuurders tegen te gaan.

 

Dat onderzoek heeft betrekking op de periode 2003-2004. Binnenlandse Zaken heeft daartoe opdracht gegeven. De onderzoekers komen in die periode tot 7.160 incidenten terwijl er volgens de vervoersmaatschappijen in diezelfde periode meer dan 11.000 incidenten zijn geweest.

 

Men heeft in het onderzoek ook 140 werknemers van de vervoersmaatschappijen bevraagd. Slechts een minderheid van de bevraagde werknemers is nog geen slachtoffer geweest van agressie. Die agressie op het openbaar vervoer gaat dan van bedreiging tot fysiek geweld. Het gaat over de periode 2003-2004. Ondertussen, zeker de voorbije maand, hebben wij meermaals te maken gekregen met fysiek geweld.

 

Mijnheer de minister, wanneer hebt u de aanbevelingen van de onderzoekers ontvangen?

 

Op welke manier gaat er rekening gehouden worden met de aanbevelingen uit de studie?

 

Welke initiatieven worden er genomen om het geweld tegen andere reizigers en bestuurders tegen te gaan?

 

Ik heb vernomen uit de persberichten dat u een bevraging gaat organiseren bij de Brusselse politiezones. Dat gaat uiteraard een periode, misschien wel enkele maanden in beslag nemen. Uit de evaluatie van die studie, dat gaat natuurlijk over de werknemers van het openbaar vervoer hebt u ook reeds heel wat materiaal om reeds veel sneller een aantal maatregelen te nemen.

 

Mijnheer de minister, ik kom aan mijn tweede vraag. In Brussel is er een metrobrigade die een onderdeel is van de federale spoorwegpolitie. Vanuit Antwerpen stelt men de vraag, ook bij de vakbonden, om ook in iets gelijkaardigs te voorzien voor het openbaar vervoer in Antwerpen.

 

Wat is uw visie hieromtrent? Wat zult u concreet op korte termijn doen om tegemoet te komen aan de verzuchtingen van de bestuurders van de vakbond omtrent het voorzien in bijkomende preventieagenten en veiligheidsmaatregelen? Hoeveel agenten worden er toegevoegd aan de lokale politie van Anderlecht of andere korpsen die daarom vragen? Welke maatregelen zullen worden genomen?

 

11.04 Minister Patrick Dewael: Collega’s, eerst en vooral wil ik er mij voor hoeden draconische maatregelen te gaan nemen of bepleiten. Elk incident is er in mijn ogen een te veel, maar aan de andere kant mogen we niet vergeten dat het merendeel van het openbaar vervoer wel degelijk in veilige omstandigheden verloopt. Als overheid moeten wij er samen met de openbare vervoersmaatschappijen alles aan doen om het openbaar vervoer veilig te laten verlopen, maar we mogen nooit de illusie wekken dat daden van blind of zinloos geweld volledig zullen kunnen worden uitgeschakeld. Daarmee wil ik niet zeggen dat we moeten capituleren voor deze geweldplegers, wel integendeel: we moeten er alles aan doen opdat zij aan het kortste eind zouden trekken.

 

De enige aanpak die in mijn ogen structureel vruchten kan afwerpen is de geïntegreerde aanpak: alle partners moeten de handen in elkaar slaan, zowel openbare vervoersmaatschappijen als hun veiligheidsdiensten, politiediensten en, niet te vergeten, justitie. Die laatste moet zich engageren om ook gepast te reageren. Een referentiemagistraat kan daarin bijvoorbeeld een optie zijn.

 

In dat verband worden er zowel op het lokale als op het federale niveau inspanningen geleverd via protocols, via concrete taakafspraken tussen politie en openbaar vervoer, via frequent overleg ook op het federale niveau. Ik heb bijvoorbeeld afgelopen maandag nog maar pas een overleg gehad, waaraan u trouwens hebt gerefereerd, met verantwoordelijken van de MIVB. Daarbij was ook voogdijminister Smet aanwezig.

 

Vanuit mijn domein werden de nodige impulsen gegeven door het afsluiten van protocols tussen de openbare vervoersmaatschappijen en de geïntegreerde politie, door een – laat ons dat niet vergeten – wettelijk kader voor de eigen veiligheidsdiensten van de openbare vervoersmaatschappijen, maar ook door een optimalisering van de steun die vanuit de federale politie kan worden gegeven door alle partners rond de tafel te brengen.

 

Zoals collega Stevenheydens aanhaalt, heb ik een onderzoek laten uitvoeren in verband met jongerengroepen in het kader van het openbaar vervoer, meer specifiek naar de strafbare overlast die zij veroorzaken. Dat onderzoek werd afgerond in 2005. Het is een zeer goed onderzoek dat tot op vandaag nog altijd wordt gehanteerd als terugvalbasis voor initiatieven. Naar aanleiding van dat onderzoek werd in de loop van 2006 het Overlegplatform veiligheid en openbaar vervoer opgericht onder coördinatie van mijn diensten. Hierin waren alle openbare vervoersmaatschappijen vertegenwoordigd, de preventiesector, de politiediensten en ook de bestuurlijke en gerechtelijke overheden. De doelstelling van het platform was enerzijds te voorzien in een informatieflux tussen de deelnemers over bestaande initiatieven en projecten en anderzijds het bespreken van de aanbevelingen van dat rapport.

 

Wij hebben gemerkt dat een aantal openbare vervoersmaatschappijen zoals De Lijn en de MIVB ook campagnes in die zin hebben opgezet. Voor de risicolijnen kan de aanwezigheid van de politie op de voertuigen een mogelijke afspraak zijn die op lokaal niveau met een vervoersmaatschappij moet worden gemaakt. Het is de taak van de federale politie om daar desgevallend steun aan te verlenen.

 

Et ceci se passe en général à la demande de la police locale elle-même. L’assistance de la police fédérale provient alors du corps d’intervention ou de la réserve générale. Cet appui, je le souligne, est gratuit.

 

Vijfentwintig procent van de taken van het interventiekorps van Brussel betreft bovendien de beveiliging van het openbaar vervoer.

 

Mijnheer Doomst, specifiek wat het incident in Anderlecht aangaat, was er weinig animo – ik weeg mijn woorden – van de lokale zone om versterking te vragen van de federale politie. De federale politie heeft dus maar twee dagen versterking geleverd aan Anderlecht. Groot was mijn verbazing toen achteraf de verantwoordelijken zich beklaagden over te weinig effectieven of te weinig steun als ab initio de nodige ondersteuning niet wordt aangevraagd.

 

Mijnheer Stevenheydens, de genoemde taakafspraken en samenwerkingsverbanden bestaan ook in Antwerpen. Het komt de lokale autoriteiten toe om desgevallend bijzondere brigades op te richten. Zulke brigades veralgemenen, lijkt mij geen goed of noodzakelijk gegeven. De amokmakers beperken zich namelijk niet tot het openbaar vervoer. Het is dan ook beter om hen via de reguliere politiewerking, onder meer ook via de geëigende cellen jeugdcriminaliteit, op te volgen.

 

Mijnheer Doomst, u spreekt over de dieperliggende oorzaken. In de eerste plaats spreken we dan natuurlijk over een preventieve aanpak in de ruimste betekenis van dat woord. In de kadernota integrale en geïntegreerde veiligheid, waaraan ik samen met collega Vandeurzen werk, zullen we trachten om afspraken te maken met alle bevoegde overheden. Een goede repressieve aanpak van geweldplegers maakt, denk ik, onderdeel uit van zo'n preventieve aanpak. Ik behoor tot diegenen die zeggen dat repressie soms een hele goede vorm van preventie kan zijn. Ik verwijs ook naar het regeerakkoord en tevens naar al het goede dat collega Vandeurzen van Justitie in zijn beleidsnota ter zake heeft vermeld.

 

11.05  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik denk dat u een heel redelijke repliek hebt gegeven op het zich voordoende fenomeen. Ik ga met u akkoord als u zegt dat we vooral moeten opletten om niet te veralgemenen. We moeten dus De Lijn en de MIVB hun eigen veiligheidspolitiek op de andere lijnen, waar dat allemaal goed loopt, in dezelfde zin laten verlopen.

 

Het lijkt mij echter wel duidelijk dat de risicolijnen waarop de kans op agressie groot is, toch min of meer omschrijfbaar zijn. Ik denk dat zij ongeveer in kaart te brengen zijn. Op korte termijn zouden we er toch in moeten slagen om actieschema's op te stellen om daarin efficiënt op te treden, en ook om dat op tijd te evalueren.

 

Bovendien – ik zal ter zake ondervragend stimuleren – denk ik dat Justitie een noodzakelijke aanvulling is. Een van de grote frustraties die bij agenten leeft, is namelijk dat zij optreden, maar dat ze de dag erna dezelfde personen zien ronddartelen. Ik ken toevallig de plaats van het Sint-Guidoplein vrij goed.

 

Welnu, met dezelfde flair en de houding van "mij pak je niet" lopen ze daar rond.

 

Ik denk dus toch wel dat op risicolijnen een welomschreven actieprogramma met evaluatie en justitiële opvolging een oplossing moet kunnen zijn voor een aantal risicoproblemen.

 

11.06  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, la réponse du ministre me satisfait à une triple échelle. D’abord, il a bien parlé d’assistance et d’appui. C’est la preuve que cette police à double niveau a été imaginée comme il le fallait. Il y le niveau local et puis si besoin en est et quand les événements le nécessitent, il faut pouvoir intervenir d’une manière différente, conséquente et ponctuelle. Et c’est donc à souhaiter de manière provisoire.

 

Deuxièmement, l’élément important, monsieur le ministre, c’est la rapidité d’intervention. Cela a été fait. Lorsque ce phénomène se développe, il ne faut pas attendre qu’il y ait 36 analyses scientifiques. Il faut pouvoir montrer qu’il y a un pouvoir régalien et que l’autorité doit exister aussi sur le terrain dans les transports.

 

Mais j’oserai dire que cette même rapidité doit exister en termes de justice. Si l'intervention de la police n’a pas un suivi qui est aussi rapidement efficace au niveau judiciaire, vous aurez d’autres conséquences. Votre travail aura servi simplement à faire rire de ceux qui sont intervenus. Parce que les suivants riront en disant de toute façon on sait bien qu’il n’y a pas de suivi.

 

Troisièmement, je pense qu’il faut effectivement analyser le phénomène. Nous parlions hier du budget de la Justice. Monsieur Doomst, je n’invente rien. Vous savez que dans ce pays, certains pensent, plus que d’autres, à dire qu'il faut une ligne transversale. Tout va en tout. Les Régions, les Communautés et le fédéral. Voilà un domaine dans lequel le ministre de l’Intérieur, avec la meilleure volonté qui soit, restera toujours devant un autre mur s’il n’y a pas collaboration avec les Régions et les Communautés.

 

Ce phénomène jeune, est spécifique à une certaine jeunesse, à certains éléments de la jeunesse, qui pensent qu’alors qu’on a raté toutes les étapes de la formation, de l’éducation, de l’instruction, il n’y a plus que la police qui peut faire quelque chose. Je pense que dans un état fédéral comme le nôtre, plus que jamais, on peut fonctionner ensemble. C’est le meilleur exemple. Malheureusement, cela demande à chaque niveau de pouvoir, à chaque Région, à chaque Communauté qui veut le faire un certain nombre d’analyses à faire sur le fond mais aussi en perspectives.

 

11.07  Bruno Stevenheydens (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik wil even terugkomen op het betreffende onderzoek. Ik heb verwezen naar de meer dan 11.000 incidenten volgens de vervoersmaatschappij in de periode 2003-2004. Volgens De Lijn werden ongeveer 70 procent van de incidenten gepleegd door jongeren. Een van de zaken die zou moeten worden gerealiseerd – u hebt er dit weekend ook naar verwezen in het interview dat u samen met minister Vandeurzen hebt gegeven – is een lik-op-stukaanpak voor jongeren, waarbij op een efficiënte manier kort op de bal wordt gespeeld en goede straffen en maatregelen worden uitgesproken. Zo’n gedrag mag men niet onbestraft laten.

 

Men zegt hier dat men de zaak niet mag overroepen, maar men mag ze zeker ook niet minimaliseren, want volgens dezelfde studie is er een enquête gebeurd bij 800 gebruikers van het openbaar vervoer, waaruit blijkt dat 20 procent al met geweld of een of andere vorm van overlast in aanraking is gekomen. Dat blijkt enkel uit het onderzoek van 2003-2004. Ik ben ervan overtuigd dat de situatie in de jaren nadien, tot op vandaag, zeker niet is verbeterd. Men mag de zaken dus zeker niet minimaliseren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: M. Jambon ne nous ayant pas fait l’honneur de sa présence, sa question n° 4198 (point 6) est reportée.

 

12 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de terugvordering van kosten door de politiezone" (nr. 4215)

12 Question de M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la récupération de frais par la zone de police" (n° 4215)

 

12.01  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dit is een vrij technische vraag. Ze is echter wel belangrijk voor politiezones om eventueel bepaalde kosten, men kan een beetje sturend werken, al of niet te kunnen laten terugbetalen.

 

Artikel 90 van de wet op de geïntegreerde politie voorziet in de mogelijkheid om zelf vergoedingen te innen voor opdrachten van bestuurlijke politie. Daar is tot op heden geen uitvoeringsbesluit voor en dus kan het artikel niet worden toegepast. In afwachting moet het koninklijk besluit van september 1997 worden toegepast dat is genomen ter uitvoering van het oude artikel 223bis van de nieuwe gemeentewet dat intussen wel werd opgeheven door artikel 207 van de wet op de geïntegreerde politie.

 

Een bijkomend probleem is dat artikel 1 van het betreffende koninklijk besluit tweeledig is en enkel taken betreft die worden uitgevoerd op vraag van een privépersoon en enkel kunnen worden vastgelegd in hun aard door de gemeenteraad, alsook de taken die worden uitgevoerd ten gevolge van de niet- of onvolledige naleving door een privépersoon van de taken tot vervulling waarvan deze zich in een voorafgaand akkoord gesloten met de burgemeester had verbonden.

 

Daarbij komt nog dat het moeilijk is om aan te tonen dat er een bijzondere aanwending van personeel en materieel nodig is, dat dan nog door de gemeenteraad of de politieraad als dusdanig zou moeten worden omschreven.

 

Mijnheer de minister, zal er in het raam van het mogelijk terugvorderen nog een uitvoeringsbesluit van artikel 90 van de wet van 7 december 1998 worden genomen? Zo ja, wanneer?

 

12.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega Doomst, in 2003 had mijn voorganger het bewuste uitvoeringsbesluit voorbereid.

 

Het leek mij echter moeilijk toepasbaar, te meer omdat het vooral van toepassing zou zijn op voetbalwedstrijden. In uitvoering van de voetbalwet werd de afgelopen jaren een heel specifiek beleid gevoerd om de organisatoren van voetbalwedstrijden maximaal te responsabiliseren.

 

Ik heb daarover de laatste tijd meerdere vragen gekregen. Ik zal dus op korte termijn met de verschillende partners, waaronder ook de adviesraad voor de burgemeesters, opnieuw in overleg treden. Dat lijkt mij belangrijk.

 

12.03  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 4259 de Mme Valérie De Bue est transformée en question écrite.

 

La question n° 4286 de M. Renaat Landuyt, absent, est reportée.

 

13 Questions jointes de

- M. Jean Cornil au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le Belgian Verification System" (n° 4369)

- Mme Josée Lejeune au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le Belgian Verification System (BVS)" (n° 4503)

13 Samengevoegde vragen van

- de heer Jean Cornil aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het Belgian Verification System" (nr. 4369)

- mevrouw Josée Lejeune aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het Belgian Verification System (BVS)" (nr. 4503)

 

Étant donné l'absence de M. Cornil, sa question jointe est supprimée.

 

13.01  Josée Lejeune (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, la fraude à l'identité est un phénomène malheureusement répandu dans notre société et peut engendrer pour les victimes d'énormes conséquences, parfois catastrophiques.

 

Il en va de même avec les ouvertures de comptes en banque sous l'identité d'autrui et tout ce qui en découle évidemment.

 

Un rapport de l'Office central pour la répression des faux (OCRF) fait d'ailleurs état d'une confirmation de la qualité toujours plus professionnelle des falsifications. En effet, les contrefacteurs contournent de plus en plus les techniques de sécurité avancées avec pour conséquence que la distance entre la première ligne de contrôle – c'est-à-dire aussi bien le policier sur le terrain et le secteur public que le secteur privé – et la seconde ligne, qui intègre les spécialistes en ce domaine, continue de croître.

 

Pour pallier ce problème, le département du crime financier et économique de la police fédérale a développé un système de contrôle, qui devrait être accessible dès l'année prochaine à tous les commerçants. C'est, en tout cas, ce que relatait dernièrement la presse. Il s'agit d'un dispositif appelé BVS, permettant aux agences bancaires autant qu'aux commerçants de vérifier via le net si les documents d'identité (carte d'identité ou passeport) sont volés ou falsifiés. De la sorte, ils pourraient voir directement si la police a signalé lesdits documents comme faux ou subtilisés.

 

Monsieur le ministre, pourriez-vous nous donner quelques précisions relatives à ce système de contrôle?

 

Une phase de test a-t-elle été mise en place? Quelles seront les démarches à remplir pour pouvoir bénéficier de ce système? Est-il possible de chiffrer cette initiative? Les bénéficiaires devront-ils en supporter le coût?

 

Pouvez-vous nous communiquer également les statistiques relatives à la fraude à l'identité?

 

Enfin, qu'en est-il du projet d'étendre ce dispositif aux cartes SIS, Visa et autres?

 

13.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chère collègue, le projet "Belgian Verification System" est développé par le SPF Intérieur en collaboration avec la police fédérale, le SPF Affaires étrangères et le SPF Mobilité. Le but est de lutter contre la fraude à l'identité.

 

Ce projet à caractère préventif est destiné à diminuer le caractère attirant des documents belges d'identité perdus, volés, invalidés ou périmés. Nous souhaitons permettre à quiconque de vérifier le statut administratif du document, carte d'identité et passeport dans un premier temps, au moyen d'un portail informatique qui est en cours de développement au sein du SPF Intérieur.

 

Dans son fonctionnement pratique, le portail BVS agira comme un moteur de recherche qui apporte une réponse du type "hit-no hit" à l'utilisateur afin de le renseigner sur le caractère éventuellement douteux du document qui lui est présenté par un tiers.

 

Dans un souci de ne pas divulguer d'informations à caractère privé, il importe de souligner que les indications transmises par BVS informeront l'utilisateur d'un éventuel problème, mais sans en révéler la nature.

 

Actuellement, les services du SPF Intérieur travaillent à l'élaboration d'une base légale relative à la mise en place du BVS. Il est projeté de pouvoir initier une phase test du portail au sein des services publics dans le courant du mois de juin 2008. Une fois cette phase test terminée, le portail pourra être mis en service. Il est important de signaler que ce projet est destiné à enrichir son contenu à moyen terme avec d'autres documents, par exemple des permis de conduire, des cartes SIS ou des certificats d'immatriculation, etc.

 

Je peux encore vous dire qu'étant donné que la fraude à l'identité ne constitue pas une infraction à proprement parler, il est difficile de donner une estimation statistique de son ampleur. Néanmoins, je peux vous donner quelques chiffres provenant de la police fédérale et qui permettent de se faire une idée du nombre de faits liés à la fraude à l'identité. Bien qu'il soit difficile de quantifier le nombre de faits de fraude perpétrés au moyen de documents perdus ou volés, l'importance des chiffres souligne la nécessité de fournir un service destiné à lutter contre ce phénomène. Le système BVS est conçu pour être totalement gratuit, sans aucun coût à charge du bénéficiaire.

 

13.03  Josée Lejeune (MR): Monsieur le ministre, j'ai peut-être été distraite mais je pense que vous n'avez pas répondu à la question de savoir si les bénéficiaires vont devoir supporter le coût.

 

13.04  Patrick Dewael, ministre: J'ai dit que le système allait être totalement gratuit. C'était la dernière phrase de ma réponse.

 

13.05  Josée Lejeune (MR): Monsieur le président, j'ai été distraite.

 

Je voudrais remercier le ministre pour sa réponse, dont je me réjouis. Monsieur le ministre, je constate qu'il y a vraiment une volonté de la part de votre département de mettre en œuvre ce contrôle dès juin 2008. Je tiens toutefois à rappeler que la fraude à l'identité est un phénomène assez important puisqu'en 2007, on a recensé 38.821 cartes d'identité volées.

 

Il était donc intéressant de vous entendre sur le sujet.

 

13.06  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, je remettrai plus tard les statistiques à Mme Lejeune.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

14 Questions jointes de

- M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la sélection médicale dans les épreuves de recrutement dans la police" (n° 4399)

- M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'organisation du service médical à Uccle" (n° 4400)

14 Samengevoegde vragen van

- de heer Josy Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de medische selectie bij de rekruteringsproeven voor de politie" (nr. 4399)

- de heer Josy Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de organisatie van de medische dienst in Ukkel" (nr. 4400)

 

14.01  Josy Arens (cdH): Ce sont deux questions bien distinctes qui ont été jointes. L’une concerne la sélection au niveau médical et l’autre le centre médical d’Uccle.

 

Ma première question se place bien sûr dans la problématique que nous rencontrons pour recruter du personnel policier. Je me suis rendu compte que les personnes désirant entrer dans les services de police devaient passer toute une série d’épreuves qui se terminent par une sélection médicale. Ainsi, une personne ayant réussi brillamment toutes les épreuves cognitives et autres peut se voir refuser l’accès à la profession car elle ne correspond pas au profil médical requis.

 

Cela a pour conséquence de voir des personnes brillantes être refusées pour un poste d’agent de quartier suite à un problème médical mineur qui ne les empêcherait en rien d’exercer cette fonction. Quelle est votre position face à cette problématique? Ne serait-il pas possible d’établir un profil médical moins strict pour certaines fonctions?

 

La deuxième question concerne l’organisation du service médical à Uccle. Les agents de la zone de police d'Uccle, mais aussi de Forest et de Drogenbos, pouvaient se rendre à l’infirmerie d’Uccle cinq jours sur sept pour y rencontrer un médecin. Maintenant, ce service n’est plus ouvert que trois jours sur sept et seules les douze premières personnes inscrites peuvent s’y rendre, alors qu’auparavant près de quarante personnes pouvaient y être examinées par jour. En conséquence, un grand nombre de malades ne sont pas examinés par les médecins et doivent se rendre ailleurs pour subir cet examen, ce qui entraîne une augmentation du taux d’absentéisme des agents.

 

Monsieur le ministre, êtes-vous informé de cette situation? Comment expliquez-vous cette situation, alors que l’accès au service médical est prévu dans le statut des agents? Que comptez-vous faire pour y remédier?

 

14.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur Arens, tout d’abord, je suis au courant de la problématique relevée par votre première question. Je ferai le nécessaire pour réaliser une adaptation rapide du processus de sélection, avec notamment une modification des critères médicaux. Cette dernière tiendrait davantage compte des adaptations récentes de la législation relative à la sélection et à la non-discrimination.

 

En ce qui concerne votre deuxième question, le service médical de la police intégrée a effectivement été contraint de réduire temporairement les jours de consultation au dispensaire de soins de Uccle à trois jours par semaine. Le médecin agréé qui y consulte n’est disponible que ces jours-là. Cependant, pour remédier au problème, le service médical envoie régulièrement un médecin statutaire en renfort. Une solution structurelle serait, il est vrai, préférable, et est d’ailleurs à l’examen.

 

14.03  Josy Arens (cdH): La problématique du service médical d’Uccle provoque aussi un absentéisme plus important. Il paraît que l’on s’en rend compte sur le terrain. Je suis donc très heureux d’entendre votre réponse et d’apprendre que vous allez faire le nécessaire pour faire évoluer la situation.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

15 Question de M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'obtention du permis de conduire pour les candidats à la police" (n° 4402)

15 Vraag van de heer Josy Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het bekomen van het rijbewijs voor kandidaten bij de politie" (nr. 4402)

 

15.01  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, la législation impose aux personnes qui souhaitent entrer dans la police de détenir un permis de conduire de classe B. J'ai d'ailleurs été très surpris d'apprendre cette problématique; je n'en revenais pas! Or, il semblerait que de nombreux candidats qui ont été engagés ne soient toujours pas en possession d'un permis de conduire. Par ailleurs, les formations en vue d'obtenir le permis de conduire ainsi que les épreuves théoriques et pratiques représentent un coût important pour les personnes désireuses d'entrer dans la police. Introduire ces différentes épreuves dans le cadre des formations de la police permettrait peut-être à certaines personnes moins favorisées de faire carrière dans la police, sans avoir à être freinées par cette barrière financière que représente l'obtention du permis de conduire de classe B.

 

Monsieur le ministre, pourriez-vous nous préciser le nombre exact de candidats policiers en défaut de permis de conduire par rapport au nombre total de policiers? Pourriez-vous envisager d'introduire une telle formation au sein-même de la police? Sinon qu'envisagez-vous pour pallier ce manquement?

 

15.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collègue, l'obtention du permis de conduire de la catégorie B est effectivement une condition d'admission aux formations de base, d'ailleurs imposée par la loi du 26 avril 2002. Toutefois, à titre exceptionnel, il est dérogé à cette condition d'admission pour autant que le candidat soit, préalablement à son admission, d'une part, en possession d'une attestation de réussite de l'examen théorique, d'autre part, que sa date d'examen pratique soit déjà planifiée, ce qui représente un nombre de cas négligeable.

 

Ainsi, il faut tenir compte de la condition légale susvisée et du fait que les formations de base visent à doter les aspirants des compétences professionnelles policières de base. Dès lors, l'intégration d'une formation en vue de l'obtention du permis de conduire au sein du programme des formations de base n'est pas envisageable.

 

Finalement, je me permets d'attirer votre attention sur le projet de notre Communauté d'inscrire la formation théorique du permis de conduire dans le programme de la dernière année des études secondaires.

 

15.03  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse. Je suis d'accord avec les propos qu'il vient de tenir eu égard à la dernière année des études secondaires. Ce serait très important. Néanmoins, on m'a quand même signalé la présence, au niveau de la police, d'un certain nombre d'agents n'étant pas en possession d'un permis de conduire, ce qui m'a fort surpris. Ce phénomène est justifié par le fait qu'ils n'ont pas les moyens de financer les différents cours. Ce problème se pose toujours dans le cadre des difficultés de recrutement que nous connaissons au niveau de la police.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16 Question de M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'organisation des examens et des formations en langue allemande dans la police et la reconnaissance à 100% de la prime linguistique" (n° 4403)

16 Vraag van de heer Josy Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de organisatie in het Duits van examens en van opleidingen bij de politie en de erkenning aan 100% van de taalpremie" (nr. 4403)

 

16.01  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, il semblerait que, dans le cadre de l'organisation des épreuves de sélection au sein de la police ainsi que dans celui des examens linguistiques et des formations, les candidats germanophones subissent des discriminations manifestes. Bien entendu, je ne parle pas ici des candidats "luxembourgeophones" car je sais que cette langue n'est pas encore reconnue dans notre pays

 

En effet, force est de constater que l'organisation, par la police, des dernières épreuves de recrutement s'est faite uniquement en français et en néerlandais, ce au mépris du respect de la langue maternelle des agents germanophones et de la difficulté pour ceux-ci de maîtriser parfaitement certaines subtilités des langues française et néerlandaise.

 

Il est à noter également que les formations dispensées à ces agents font cruellement défaut et ce, en raison du manque de professeurs de langue allemande.

 

De plus, la reconnaissance de la prime linguistique n'est que de 25% pour l'allemand.

 

Toutes ces discriminations concernent aussi bien les agents de police que les membres administratifs, c'est-à-dire les membres du CALog.

 

Or, comme vous le savez, l'allemand est la troisième langue de notre pays. Elle a donc parfaitement sa place dans les épreuves de sélection.

 

Vous conviendrez, monsieur le ministre, que cette situation tend à discriminer une partie des candidats et ne profite guère à la police.

 

Pourriez-vous me dire comment vous comptez conscientiser les responsables idoines afin, d'une part, d'organiser les épreuves de sélection en langue allemande et, d'autre part, d'augmenter les formations pour les agents de langue allemande?

 

N'y a-t-il pas lieu d'obtenir une reconnaissance à 100% de la prime linguistique pour les agents qui passent leurs examens en langue allemande? Si oui, comment comptez-vous y arriver? Dans la négative, quelles sont les raisons de ce traitement différencié?

 

16.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, monsieur Arens, voici quelques précisions.

 

1. Les candidats ne connaissent pas leur future affectation lors de leur admission en formation de base.

2. Ces formations sont organisées en français ou en néerlandais.

3. La police fédérale ne comprend pas de rôle linguistique germanophone.

 

Dès lors, les épreuves de sélection sont organisées en français ou en néerlandais. Cette pratique est tout à fait conforme à la législation en matière d'emploi des langues.

 

En région de langue allemande, à défaut d'une disposition particulière dans l'arrêté royal du 18 juillet 1966 portant coordination des lois sur l'emploi des langues en matière administrative, la connaissance de la langue française ne revêt pas le caractère d'une exigence légale. Ainsi, sur base de l'article 15 de cet arrêté, seul le bilinguisme des services y est imposé et non celui des membres du personnel. Dès lors, l'allocation de bilinguisme ne peut être versée qu'à concurrence de 25% pour les membres du corps administratif et logistique.

 

16.03  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse.

 

Cela dit, si j'ai déposé ma question, c'est pour attirer l'attention sur le fait que si la loi existe, les parlementaires sont là pour la faire évoluer. Or, un réel problème se pose pour les agents et les candidats de la Communauté germanophone.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Chers collègues, le papa de Mme De Permentier étant décédé hier, elle a demandé le report de sa question n° 4417. Par correction à l'égard de notre collègue, j'ai demandé à Mme Musin, qui est pourtant présente parmi nous, de bien vouloir accepter le report de sa question n° 4410 qui – je le rappelle – est jointe à celle de Mme De Permentier. Je demanderai au secrétariat de bien vouloir, en notre nom à tous, adresser des condoléances à notre collègue.

 

17 Question de Mme Jacqueline Galant au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la notion de 'jour ouvrable' pour les agents de quartier" (n° 4418)

17 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het begrip 'werkdag' voor wijkagenten" (nr. 4418)

 

17.01  Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, les agents de quartier qui ont opté pour le régime de la semaine volontaire de quatre jours ne sont normalement pas habilités à effectuer leurs prestations pendant le week-end. En effet, ils ne peuvent travailler que pendant les jours ouvrables, notion déterminée par l'arrêté royal du 30 mars 2001 portant la position juridique du personnel des services de police, pris en exécution de la loi du 10 avril 1995.

 

Dans son article 8, l'arrêté royal du 30 mars 2001 définit les jours ouvrables comme étant les jours où le membre du personnel est tenu de travailler en vertu du régime de travail qui lui est imposé à l'exception des samedis et dimanches. L'article 11 prévoit que le jour ouvrable correspond à chaque jour de la semaine, y compris les jours fériés, à l'exception des samedis et dimanches. Cet arrêté a été modifié par un arrêté royal du 20 décembre 2007, qui introduit notamment un article 11.III.6bis, rédigé comme suit: "Le membre du personnel qui est désigné dans un emploi d'agent de quartier tel que visé à l'article 2 alinéa 3 de l'arrêté royal du 17 septembre 2001 déterminant les normes d'organisation et de fonctionnement de la police locale visant à assurer un service minimum équivalent à la population, et qui exerce effectivement cette fonction, est commandé de service au moins 20 heures le samedi, le dimanche ou les jours fériés, dont au moins 14 heures pour la fonction de quartier par période de référence, (…). Si le membre du personnel visé à l'alinéa premier n'est pas employé à temps plein, ces nombres minimums sont diminués proportionnellement".

 

De telles dispositions ne sont-elles pas contradictoires? Et les agents de quartier employés à quatre cinquième temps sont-ils couverts s'ils prestent le week-end?

 

Je vous remercie, monsieur le ministre.

 

17.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chers collègues, ce problème faisant l'objet d'un recours au Conseil d'État, j'ai développé mes arguments dans le mémoire déposé en guise de réponse le 2 avril dernier. Concrètement, pour savoir ce qu'il convient d'entendre par "jour ouvrable" dans le cadre de la redistribution du travail, il faut se référer à la réglementation applicable à la fonction publique fédérale. Il est clair que la définition peut également inclure des jours de week-end, notamment si les membres du personnel sont prévus pour travailler ces jours-là.

 

Dès lors, il convient de ne pas se référer à l'arrêté royal du 30 mars 2001 pour découvrir ce que recouvre cette notion. C'est pourquoi je ne vois pas de contradiction entre les dispositions en ce domaine. Je puis vous indiquer que les agents de quartier sont, bien entendu, couverts lorsqu'ils travaillent durant le week-end.

 

17.03  Jacqueline Galant (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie. J'imagine que nous attendrons la réponse du Conseil d'État avant de revenir sur cette question.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

18 Question de Mme Jacqueline Galant au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les dangers des drogues de rue" (n° 4419)

18 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de gevaren van straatdrugs" (nr. 4419)

 

18.01  Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, il y a déjà quelques semaines, à Durbuy, quatre garçons et une fille, âgés de 13 à 17 ans ont été brûlés à des degrés divers au niveau du visage et du thorax dans l’explosion qu’ils ont provoquée alors qu’ils reniflaient du gaz de briquet.

 

Quelques jours plus tôt, une centaine de recharges à briquet avaient déjà été découvertes par des ouvriers communaux dans un quartier proche du lieu de l’explosion. Une enquête avait été ouverte par la police de Durbuy afin d’en déterminer l’origine. Depuis lors, d’autres communes ont été concernées par cette problématique.

 

Ce drame soulève de nombreuses questions et on peut s’inquiéter que des commerçants vendent de telles quantités de produits dangereux à des jeunes, sans en aviser les autorités compétentes. Certains voudraient voir la vente de ces produits interdite aux mineurs. Je ne sais si c’est possible car l’éventail de produits d’accès libre qui peuvent se transformer en drogues à bon marché est large. Il n’y a pas en effet que le gaz de briquet, il y a aussi des colles, des solvants, vernis, laques, etc.  

 

Si des mesures locales prises au coup par coup semblent vouées à l’échec, une réflexion au niveau fédéral pourrait s’avérer plus efficace. À tout le moins, il semble en effet indispensable d’assurer des actions de prévention dans les écoles primaires et secondaires. On ne saurait trop insister sur la diffusion de l’information selon laquelle l’usage répété de gaz peut provoquer des séquelles physiques chez les jeunes.

 

Monsieur le ministre, au niveau fédéral, même si la prévention relève plus des Communautés et des Régions, quelles mesures envisagez-vous de prendre face à ce nouveau drame lié aux drogues de rues?

 

18.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chère collègue, je déplore évidemment les récents incidents survenus à Andenne et à Durbuy qui ont fait respectivement cinq jeunes blessés graves.

 

Jusqu’à présent, je ne dispose pas encore d’indications au niveau fédéral démontrant qu’il s’agirait d’un phénomène largement répandu. L’usage en question s’inscrit la plupart du temps dans le cadre d’un comportement expérimental lié à l’âge. À l’échelon local, il convient de juger de l’opportunité d’une interdiction temporaire de la vente de gaz de recharge de briquet aux jeunes. Bien que facile à contourner, en achetant ce gaz dans les communes voisines, une telle mesure peut cependant avoir un effet dissuasif puisqu’elle agit dans le contexte d’un comportement expérimental. En outre, une collaboration entre plusieurs communes d’une région peut être encouragée à cet égard en vue d’une maximalisation de l’effet.

 

J’appuie les initiatives de mes collègues de la Communauté française, dont les organisations entretenant de nombreux contacts avec les jeunes et les écoles, afin que ceux-ci soient sensibilisés et que l’on puisse rapidement dialoguer avec les jeunes à risques. Je ne crois pas à l’effet bénéfique d’une campagne de sensibilisation s’adressant aux jeunes car une telle démarche ne pourrait que stimuler le comportement expérimental. Au vu des risques pour la santé liés à l’utilisation de telles substances, je souhaiterais aussi que vous vous adressiez à ma collègue ministre de la Santé publique pour de plus amples informations.

 

18.03  Jacqueline Galant (MR): Monsieur le ministre, je vais évidemment m'adresser également à notre collègue ministre de la Santé publique.

 

Je voudrais cependant vous faire une suggestion: établissez une circulaire aux gouverneurs des provinces pour qu’ils puissent peut-être orienter des recommandations afin que la vente de tels produits puisse être interdite dans les différentes communes du Royaume. Comme vous avez l’habitude d’envoyer des circulaires aux différents gouverneurs, ce serait peut-être l’occasion, dans ce cas bien précis, d’agir pour que les bourgmestres adoptent la même ligne de conduite dans ce domaine.

 

18.04  Patrick Dewael, ministre: Il va de soi que j’examine cette suggestion.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

19 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de politiecontroles in de grensstreek van West-Vlaanderen" (nr. 4420)

19 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les contrôles de police dans la zone frontalière en Flandre occidentale" (n° 4420)

 

19.01  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, tijdens het weekend van 4 en 5 april werd in de streek van Menen voor de derde keer dit jaar een grootschalige politiecontrole georganiseerd.

 

Zoals u weet, of niet weet, heeft de grensstreek van West-Vlaanderen, vooral de omgeving van Menen, een vrij kwalijke naam op het vlak van drugs, druggebruik, drugverkoop, smokkel, enzovoort. Dat bleek ook onmiddellijk uit de cijfers. Niet minder dan een op de drie bestuurders bleek onder invloed van drugs te rijden. 30% bleek positief.

 

Ik heb enkele concrete vragen in verband met de grenscontroles. Deze vragen komen er ook op verzoek van politiemensen.

 

Hoeveel politieacties zijn er dit jaar nog gepland in West-Vlaanderen, vooral in de grensstreek van Menen? Zijn er andere grensstreken in West-Vlaanderen die worden geviseerd? In welke grenszones worden er, federaal gezien, nog acties gepland?

 

Uit de verslagen meen ik te mogen opmaken dat men vooral op zoek bleek naar drugs en andere verdovende middelen. Controleert men bij dergelijke controles ook andere zaken, zoals het rijbewijs, de keuring van het voertuig en het verzekeringsbewijs?

 

Ik meen te mogen zeggen dat de commissarissen uit de streek blijven aandringen op inspanningen om het probleem te blijven aanpakken. Vindt u niet dat – ik heb die vraag vroeger ook al eens gesteld – strenge controles op het druggebruik, en vooral op het vervoer van drugs, haaks staan op het gedoogbeleid van de vorige en deze regering? Hoe kan men een politiebeleid voeren als de strafuitvoering geen gelijke tred houdt? Hoe ziet u dat?

 

Uit de woorden van de politiecommissaris meen ik een vraag naar meer controles te verstaan. Gesprekken met politiemensen in de streek maken mij duidelijk dat men eigenlijk aandringt op doorgedreven controles. Denkt u eraan om dit soort controles in de grensstreken op te voeren? Zo ja, bent u bereid om meer financiële middelen ertegenaan te gooien?

 

19.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, ik heb vier elementen van antwoord.

 

Ten eerste, er zijn voor dit jaar in de streek van Menen nog een aantal grootscheepse controleoperaties gepland. Dat soort van acties zijn overal langs de Franse grens voorzien om tijdens het weekend het uitgaansleven en het drugstoerisme te controleren. Ik geef daarover niet meer details, want anders zouden we het potentiële delinquenten of overtreders nogal gemakkelijk maken en dat is zeker de bedoeling niet, neem ik aan.

 

Ten tweede, uiteraard zijn deze controles integraal wat de verkeerswetgeving en de bijzondere wetten aangaat. Het begint met de controle van de identiteitspapieren, de boorddocumenten en het rijbewijs, om daarna over te gaan tot de alcoholcontrole en de controle op het rijden onder invloed van drugs. Alle vastgestelde gerechtelijke inbreuken worden afgehandeld.

 

Ten derde, wat het drugsbeleid betreft, verwijs ik naar het regeerakkoord en naar de beleidsnota van de minister van Justitie. Uiteraard staat een strenge controle op het druggebruik in het verkeer niet haaks op het globale drugbeleid van de regering.

 

Ten vierde, deze controleoperaties passen in het kader van de nationale lokale veiligheidsplannen en van de acties in het kader van het verkeersveiligheidsfonds. Rijden onder invloed van alcohol en drugs is een van de medeoorzaken van weekendongevallen. De ervaring van deze acties wordt nu al meegenomen bij de vaststellingen van verkeersongevallen tijdens de reguliere werking.

 

De politiezones krijgen voor deze controles geen extra financiële middelen, buiten hetgeen al is voorzien, namelijk de reguliere federale dotatie, de middelen uit het verkeersveiligheidsfonds en de personele en materiële ondersteuning, uiteraard ook vanwege de federale politie.

 

19.03  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het antwoord was klaar en duidelijk.

 

Over het derde punt blijven we van mening verschillen, maar ik ben blij met uw volledig antwoord. Ik zal de zaak verder opvolgen, want ik ben dat verplicht aan de politiemensen in die streek.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 4426 de Mme Van Cauter est reportée.

 

20 Question de M. Fouad Lahssaini au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la décision du gouvernement d'augmenter le budget de l'OCAM" (n° 4432)

20 Vraag van de heer Fouad Lahssaini aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de regeringsbeslissing om de begroting van OCAD op te trekken" (nr. 4432)

 

20.01  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, ce n'est pas la première fois que je vous interroge sur la question de l'OCAM, mais cette fois, c'est à la suite de votre annonce dans la presse de l'augmentation substantielle de son budget, porté à 1,6 million d'euros en 2008. Or nous savons tous que cet organe jeune a déjà fait l'objet de nombreuses critiques, en particulier à propos de "l'alerte terroriste" en décembre dernier.

 

Une coordination efficace entre les différents services de sécurité et de renseignement est alors apparue nécessaire.

 

Monsieur le ministre, comme le train semble parti vers une augmentation du budget de l'OCAM, ne vous semble-t-il pas important d'améliorer le système de coordination afin d'éviter des pertes d'informations ou leur utilisation à des fins de battage événementiel?

 

De plus, l'OCAM a montré un certain excès de zèle dans la gestion des informations dont il disposait. Je fais référence à l'annonce d'une tentative d'évasion d'un détenu et de découverte d'explosifs, en lien avec l'annonce de décembre dernier, ce qui montrait une certaine légèreté dans la récolte de ces informations.

 

Ne conviendrait-il pas aussi, monsieur le ministre, de renforcer le contrôle sur l'OCAM? Je pense en particulier à un contrôle parlementaire pour que cet organe se présente devant le parlement et ne se limite pas à une présentation – annuelle ou bisannuelle, obligatoire ou facultative – devant les Comités P et R, ou au gré de votre seule demande. Ne faudrait-il pas élargir quelque peu cette possibilité d'interpellation de l'OCAM aux parlementaires?

 

20.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, je ne dispose pas de cette communication dans la presse. Un article a paru dans un journal, selon la liberté journalistique du journal en question. Mais je me réfère à ce que j'ai dit ce matin, pour l'efficacité de nos travaux.

 

Premièrement, puisque nous sommes en pleine discussion budgétaire, l'augmentation du budget se situe dans le prolongement des décisions gouvernementales du passé.

 

Cette augmentation budgétaire est indépendante du contrôle sur l'OCAM, contrôle qui est réglé dans la loi et dans lequel le Parlement, par les Comités R et P, joue un rôle proéminent. Avec le Parlement, nous devons nous soucier d'un bon fonctionnement de l'OCAM, notamment l'échange d'informations correctes des services à l'OCAM. Ceci a été explicitement repris dans l'accord gouvernemental du 20 mars 2008.

 

20.03  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse. Mais je pense que ce matin, il a davantage évoqué la coordination entre l'OCAM et d'autres services extérieurs à la Belgique et sa capacité de jouer ce rôle-là. Je ne remets pas du tout en question le renforcement en moyens et en personnel de l'OCAM. Je me rappelle certaines images diffusées à la télévision au cours de cette fameuse période du mois de décembre, montrant que les locaux et le matériel dont disposait l'OCAM étaient insuffisants et pas du tout à la hauteur des attentes que l'on aurait pu avoir.

 

Ce qui m'interpelle toujours, c'est qu'à un moment donné, une information d'un haute importance a poussé le gouvernement à déclencher une alerte à son niveau maximum et que, malheureusement, nous n'avons pu avoir de réponse à toutes nos questions quant aux causes de cette alerte. Nous restons donc sur notre faim et les explications que vous, ainsi que les deux comités, avez données n'ont pas satisfait toute notre curiosité. Sans doute y a-t-il là un hiatus à combler? Si la possibilité est donnée aux parlementaires de demander un rapport, cela ne passera sans doute pas facilement, car une majorité doit se dégager pour ce faire, mais au moins nous aurons cette possibilité.

 

20.04  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, c'est quand même un comble! Pour l'instant, une enquête est menée par les Comités P et R spécifiquement sur les événements survenus à la fin de l'année dernière et le fonctionnement de l'OCAM. Cette enquête effectuée par le parlement est en cours. Aussi attendons le rapport de ces deux comités!

 

De plus, je rappelle que, dans le cadre de cette insinuation, une enquête judiciaire est également en cours. Cette enquête est secrète et on ne peut en dire plus au sein de notre commission. Ces deux éléments de réponse ont déjà été donnés à plusieurs reprises au cours des semaines passées et malgré tout, on persiste à reposer les mêmes questions. Je ne trouve pas cela très efficace, excusez-moi! Et je pèse mes mots!

 

20.05  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, cela démontre en même temps que nous sommes en attente de plus d'informations, pas nécessairement sur ce qui est secret, mais au moins en termes de clarté sur le mode de fonctionnement et la coordination.

 

20.06  Patrick Dewael, ministre: Mais vous êtes les parlementaires! C'est le contrôle parlementaire. Ce sont des comités qui fonctionnent sous la tutelle du parlement; pas du ministre, heureusement!

 

20.07  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, nous savons très bien comment ce contrôle est organisé!

 

20.08  Patrick Dewael, ministre: Vous faites tout dans la confusion!

 

20.09  Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Non, ce n'est pas vrai!

 

Le président: Mettons cela sur le compte de la découverte!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

M. Baeselen reporte sa question n° 4437.

 

21 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het personeelsstatuut van de brandweerdiensten" (nr. 4479)

21 Question de M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le statut du personnel des services d'incendie" (n° 4479)

 

21.01  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, dit is een korte vraag.

 

Mijnheer de minister, blijkbaar lopen er momenteel onderhandelingen over het personeelsstatuut bij de brandweerdiensten. Uit grote ongerustheid hebben tweehonderd brandweerlui uit Antwerpen een actie gevoerd omdat er een gat in het systeem zit volgens hen. Voor de nabije toekomst zijn er nog andere acties aangekondigd, waarvan ik toch hoop dat die niet in de andere richting zullen evolueren.

 

Mijnheer de minister, daarom wil ik u het volgende vragen.

 

Wat is de stand van zaken in het overleg omtrent het personeelsstatuut van de brandweerdiensten?

 

21.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer Doomst, ik weet niet of wij de voorkant te zien zullen krijgen; dat laat ik in het midden.

 

Ook op deze vraag heb ik indirect al geantwoord vanmorgen, in mijn inleidende uiteenzetting. Ik ben ervan overtuigd dat volgende week, in het kader van de discussie over de beleidsnota, dezelfde vragen opnieuw gesteld zullen worden.

 

Ik wil uiteraard aan mijn plicht niet verzuimen.

 

De wet van 15 mei 2007 voorziet erin dat het administratief, het geldelijk statuut van het personeel van de zones, vastgelegd wordt bij een koninklijk besluit. Ter voorbereiding van dat besluit werd in het kader van de hervorming in mijn administratie de werkgroep Statuut opgericht. Aan die werkgroep nemen niet alleen leden van de administratie deel, maar ook vertegenwoordigers van steden en gemeenten en vertegenwoordigers van de verschillende brandweerfederaties. Op die manier wordt de betrokkenheid van het brandweerpersoneel gegarandeerd.

 

Bovendien gebeurt een voortdurende monitoring van de werkzaamheden van die werkgroep door het stuurcomité van de hervorming, samengesteld uit mijn administratie, waarin uiteraard ook de brandweerfederaties opnieuw vertegenwoordigd zijn. Die overlegstructuur zorgt ervoor dat er een nauwe betrokkenheid is van brandweerdiensten bij de uitvoering van de hervorming. Dat is enkel een administratieve voorbereiding van het dossier.

 

De politieke besluitvorming – dat is natuurlijk belangrijk – zal gebeuren door een werkgroep, waarmee ik nog deze maand van start zal gaan. Die werkgroep zal bestaan uit mijn kabinet, maar ook, omdat het gaat over het statuut, de kabinetten van de collega's voor Openbaar Ambt, Pensioenen, Sociale Zaken en Werk, want zij moeten allemaal hun duit in het zakje doen. Ook de vertegenwoordigers van steden en gemeenten zitten in die werkgroep. Daar wordt het dossier opgesteld en gefinaliseerd. Dan zal er met de werknemersorganisaties worden overlegd. Dat is de procedure.

 

21.03  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik ben blij dat het de goede richting uitgaat.

 

21.04 Minister Patrick Dewael: Ik zou het toch maar in het midden laten.

 

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

22 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Katrien Schryvers aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de randvoorwaarden verbonden aan de afbakening van brandweerzones en de eventuele hertekening van de politiezones" (nr. 4492)

- de heer David Clarinval aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het invoeren en het afbakenen van nieuwe hulpverleningszones in het algemeen en in de provincie Namen in het bijzonder" (nr. 4600)

- de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de hervorming van de brandweer" (nr. 4619)

- de heer André Frédéric aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de vertraging waarmee de begeleidingscommissie voor de hervorming van de civiele veiligheid wordt opgericht" (nr. 4625)

- de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de hervorming van de hulpverleningszones" (nr. 4629)

22 Questions jointes de

- Mme Katrien Schryvers au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les conditions annexes liées à la délimitation des zones des services d'incendie et l'éventuelle redéfinition des zones de police" (n° 4492)

- M. David Clarinval au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la création et la délimitation des nouvelles zones de secours en général, et en province de Namur en particulier" (n° 4600)

- M. Jean-Jacques Flahaux au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la réforme des services d'incendie" (n° 4619)

- M. André Frédéric au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le retard mis à la mise en place de la commission d'accompagnement de la réforme de la sécurité civile" (n° 4625)

- M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la réforme des zones de secours" (n° 4629)

 

Le président: La question n° 4492 de Mme Schryvers est retirée.

 

La question n° 4619 de M. Jean-Jacques Flahaux est transformée en question écrite à sa demande. Son vœu est exaucé.

 

22.01  David Clarinval (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, la parution au Moniteur belge le 21 mars dernier de l'arrêté royal du 4 mars 2008 appelle les bourgmestres de l'ensemble des communes belges à se prononcer rapidement sur la création de zones de secours.

 

Ces zones seront les prochains organes de gestion des postes de service d'incendie sur leur territoire dont elles assureront la coordination et la gestion administrative et financière. La délimitation de l'étendue de ces zones suscite toutefois de nombreux débats. L'article 14 de la loi du 15 mai 2007 relative à la sécurité civile stipule que chaque province comprend au moins une zone de secours et qu'une commune ne peut appartenir qu'à une seule zone.

 

En ce qui concerne la province de Namur, force est de constater que les discussions sont en cours et que plusieurs solutions sont actuellement étudiées par d'aucuns: création d'une seule zone sur l'entièreté de la province ou création de plusieurs zones s'étendant sur les communes du nord, du sud, de l'est ou de l'ouest.

 

D'un point de vue théorique, il peut apparaître comme évident d'instaurer une seule zone de secours sur l'ensemble du territoire de la province de Namur. En effet, des économies d'échelle devraient être réalisées avec cette zone unique. En outre, on est en droit de penser que des zones suffisamment grandes offriront au citoyen la garantie d'une protection maximale en cas d'incident grave, notamment parce qu'elles permettent de travailler avec des équipes spécialisées, de nombreux intervenants et une ligne de commandement clairement déterminée.

 

Monsieur le ministre, ces arguments favorables semblent imparables. Toutefois, certains bourgmestres hésitent à prendre cette position car ils redoutent que les efforts financiers qu'ils ont concédés les dernières années ne soient pas récompensés et de devoir, dans le cadre d'une zone unique, mettre la main au portefeuille afin de remettre à niveau certains corps de pompiers jugés plus en retard dans leur modernisation. D'autres redoutent l'expérience douloureuse de la création des zones de police. Enfin, d'aucuns regrettent de ne pas avoir suffisamment d'informations pour pouvoir se prononcer.

 

Monsieur le ministre, la loi prévoit clairement un effet neutre de la réforme pour les budgets des communes. J'aimerais donc que vous puissiez rassurer les bourgmestres namurois, et à travers eux, l'ensemble des bourgmestres de notre pays quant à la neutralité budgétaire de cette réforme. En outre, j'aimerais que vous puissiez apporter un maximum d'informations aux bourgmestres afin qu'ils puissent se prononcer en connaissance de cause. Pour le moment, ils ont un peu le sentiment de devoir acheter un chat dans un sac.

 

Quelles seront les obligations à charge des zones? Devront-elles s'équiper contre les risques nucléaires? Quelles seront les implications engendrées par la présence d'une ligne de chemin de fer telle que l'Athus-Meuse?

 

L'absence de réponse à ces questions risque de braquer certains bourgmestres et de les inciter à entrer en résistance, ce que certains ont déjà annoncé. À cet égard, j'aimerais que vous me donniez votre position en cas d'absence d'accord au sein du conseil consultatif des bourgmestres d'une province. La décision ultime sera-t-elle prise par vos soins? N'y a-t-il pas de risque d'atteinte à l'autonomie communale?

 

Enfin, le timing fixé à la commission consultative des bourgmestres est particulièrement serré. Il permet difficilement aux bourgmestres de procéder à la consultation de leur conseil communal, les obligeant parfois à se positionner sur la base de leur seule conviction personnelle. N'y a-t-il pas un risque d'illégalité de cette prise de position sans disposer de l'aval du conseil communal?

 

22.02  André Frédéric (PS): Si cela ne vous pose pas de problème, je poserai la question de mon banc de président.

 

Monsieur le ministre, très brièvement et sans vouloir vous agacer sur le sujet – je sais combien il est difficile de se répéter –, nous nous trouvons dans une situation très particulière, comme vient de la décrire fort bien M. Clarinval. Mon intervention en tant que président de la commission se veut plus être une mise en garde qu'une question, avec toute la modestie que je dois m'imposer.

 

Mais je ne peux pas ne pas me faire l'écho de ce que j'entends autour de moi et dans ma province de Liège. Je suis interpellé, depuis plusieurs jours, à la suite de la rencontre organisée par le gouverneur. Mais lorsque j'interroge mes collègues, je n'entends rien d'autre tant au Nord qu'au Sud du pays. Les gouverneurs, pour toute une série de raisons et quelle que soit, monsieur Crucke, la couleur des uns et des autres, semblent être amenés -je ne dis pas de façon délibérée - à mettre les bourgmestres, qui sont jusqu'à preuve du contraire les premiers responsables de la sécurité sur le territoire de leur localité, dans une situation de forcing dans le temps, dans laquelle ils doivent décider et en venir à utiliser l'expression: "un chat dans un sac".

 

Cela inquiète les bourgmestres et pourrait les amener à faire de la résistance, ce qui me semblerait dommage, car nous avons, pour la plupart, voté cette réforme. Sur le fond, pour plus d'efficacité de la sécurité civile de nos concitoyens, nous l'avons en grande majorité approuvée. Donc, nous ne la remettons pas en question aujourd'hui. J'ai eu une réunion hier avec une série de bourgmestres de mon groupe politique de la province de Liège; ils disent simplement leurs craintes à l'égard des modalités de mise en œuvre de la réforme. Or, leurs craintes, au premier niveau, sont essentielles et non d'ordre budgétaire.

 

Leurs premières interrogations sont de savoir sur base de quels critères on modifie ces zones de secours? On leur donne une carte avec des zones et on ne leur explique pas en quoi on améliore la qualité de l'intervention; en quoi on tient compte des recommandations du rapport Paulus. À aucun moment, les gouverneurs manifestement ne sont à même d'expliquer cela. Avec certaines zones, le système fonctionne extrêmement bien. On leur dit que, dans tel quartier de leur commune, ce n'est plus ce service-là qui intervient, mais le service voisin. Pourquoi? Parce que! Et quand on interroge sur d'éventuels logiciels de mise à l'épreuve de différents scénarios, il n'y a pas de réponse.

 

C'est donc la première question fondamentale que les bourgmestres se posent. La deuxième, on y a fait allusion. Nous avons tous en mémoire la réforme des polices. Vous en avez encore parlé ce matin. J'ai bien entendu, mais à tout le moins, les bourgmestres seraient en droit, quand ils rencontrent les gouverneurs, pour le cas où ils devraient opérer des choix ou marquer leur assentiment sur une proposition qui se voudrait constructive, de recevoir un minimum d'indications sur son incidence financière.

 

Il existe des comparaisons au niveau des régions dans lesquelles des intercommunales fonctionnent sans difficulté. D'autres régions s'interrogent, à juste tire, quant à l'incidence sur leur budget. Vous avez parlé, ce matin, de la théorie de l'œuf et de la poule: il faut d'abord décider des zones pour calculer. J'entends bien. J'ai compris aussi.

 

Monsieur le ministre, je crains que ce discours soit un peu court; les réponses apportées sont insuffisantes par rapport à notre volonté d'avancer et de construire à la suite de cette loi que nous avons votée.

 

Un élément pourrait être mis en place, à savoir la commission d'accompagnement de la réforme. Vous me direz peut-être qu'on ne peut pas la mettre en œuvre maintenant, puisqu'il semblerait qu'il y ait un problème légal. Nous l'avons voulue et nous l'avons inscrite dans la loi. Elle devrait pouvoir être mise en œuvre. Elle a justement pour mission le calcul des coûts supplémentaires, l'impact financier sur les zones, etc.

 

Pourrait-on nous dire si, effectivement, cet outil va être mis en œuvre? Dans quel délai et quelle sera la procédure? Ainsi, nous pourrions retourner cette information vers les bourgmestres.

 

Monsieur le ministre, je ne politise pas du tout la discussion. En général, j'évite les questions inutiles. Je me fais simplement l'écho de tous les partis confondus. J'entends les mêmes réactions dans tous les groupes politiques de ma province et j'en suis inquiet. C'est pourquoi je voulais attirer votre attention sur ce point.

 

(…): (…)

 

22.03  André Frédéric (PS): Vous dites que je suis trop long. J'ai parlé trois minutes et trente secondes. J'ai chronométré! Il me reste donc une minute et trente secondes pour la réplique.

 

Il reste une intervention, celle de M. Crucke qui est toujours bref. Il rétablira ainsi la moyenne!

 

22.04  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je vais vous faire plaisir.

 

Monsieur le ministre, vous pensez bien qu'après les interventions d'un honorable membre de la province de Namur et ensuite de la province de Liège, la plus grande province de Wallonie se devait aussi d'intervenir dans le débat Quand je dis "plus grande", c'est en termes de superficie et de population. Nous sommes partout!

 

Le 15 avril 2008 restera dans les mémoires, pas uniquement parce que la veille nous nous réunissions à Jurbise, capitale de la sécurité civile du Hainaut, mais surtout parce que, pour la première fois depuis que je suis bourgmestre, en une dizaine d'années, l'ensemble des bourgmestres du Hainaut étaient réunis. Monsieur le ministre, je vous en remercie car, au moins, vous avez réussi à faire cela. C'est une gageure! À Jurbise en plus, vous rendez-vous compte?

 

Le sujet est très sérieux mais je ne souhaite pas non plus être très long. Un adage romain dit "dura lex sed lex". Tous ceux qui ne connaissaient pas la loi doivent maintenant se souvenir qu'il y a une loi. Elle a été votée. Un point c'est tout!

 

Je suis entièrement d'accord avec le président; il est normal que l'on se pose un certain nombre de questions. Les miennes rejoignent d'ailleurs en partie les siennes. Un schéma de trois zones nous a été présenté dans le Hainaut. Une ou trois. Pourquoi pas? Par contre, j'ai entendu que ce raisonnement était basé sur le rapport Deloitte et que l'on retrouve, dans ce rapport, un certain nombre d'éléments qui permettent de poser cette analyse-là.

 

Ma première question est très simple. Elle rejoint les besoins d'analyse tant financière que structurelle.

 

Monsieur le ministre, ne pourrait-on pas disposer de cette étude? Ne pourrait-elle être transmise à l'ensemble des bourgmestres et des parlementaires du Hainaut? Cela évitera aux membres du SPF ainsi qu'à M. le gouverneur de devoir expliquer ce qu'on pourrait lire. On pourrait aussi partager les informations lors des conseils communaux.

 

Il s'agit d'une réponse purement matérielle. J'ai envie de dire "matérialiste", monsieur le président, mais le premier terme est mieux que le second.

 

Deuxième question: après? Que ce soit une ou trois zones – j'ai envie de dire que peu importe encore que j'entends que les avis sont partagés –, il faudra composer un exécutif de cette ou de ces zone(s). À ce sujet, j'ai lu – cela a d'ailleurs été précisé par le gouverneur – la manière donc la composition du collège doit être orchestrée.

 

Vous précisez que cela doit être fait de manière proportionnelle.

 

Vous expliquez, selon le gouverneur, que par proportionnelle, il faut entendre le rapport des forces politiques au sein de la zone et l'importance relative des communes. Je reconnais l'homme intelligent qu'est le ministre. "L'importance relative", "le rapport des forces politiques", monsieur le président, regardez en Hainaut ce que cela signifie. Si on fait le total des bourgmestres – par hasard! – libéraux sur l'ensemble du Hainaut, on va obtenir une représentation proportionnelle qui ne sera pas la représentation de ce qu'est réellement la force libérale dans le Hainaut, à savoir quasiment le premier parti de la province – c'est pour 2009; on va y arriver!

 

Monsieur le ministre, je voudrais pousser plus loin le raisonnement. Donnez-moi le calcul sur une zone et trois zones pour le Hainaut. Tant qu'à faire, pour faire plaisir aux amis namurois et liégeois – si je peux les aider ce sera avec grand plaisir –, donnez-nous ce calcul pour qu'on puisse examiner comment on étudie les proportionnelles.

 

L'instinct politique est ainsi fait qu'il voit toujours derrière un mot plusieurs formes. C'est assez logique de constater différentes lectures. Dans le cas contraire, nous serions tous en ligne, ce que personne ne souhaite.

 

En résumé, ce rapport Delloite peut-il être communiqué à tout le monde et peut-on disposer d'un schéma du futur collège, qu'on soit trois ou un?

 

22.05  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, si vous êtes d'accord, je vais m'exprimer en néerlandais car je ne vais pas lire la réponse. Je m'en excuse, mais des collègues néerlandophones étaient aussi inscrits. Je vais vous proposer la chose suivante.

 

Ik denk dat we hoe dan ook volgende week, in het raam van de discussie over de beleidsnota, op de hervorming van de civiele veiligheid zullen terugkomen. Deze morgen heb ik daarover gesproken in mijn inleiding en alleszins de heer Peeters van de sp.a heeft daar vragen over gesteld.

 

Laat me beginnen met te zeggen dat ik de ongerustheid van burgemeesters begrijp, maar ongerustheid mag er niet toe leiden dat men noodzakelijke hervormingen afvoert. Laat mij er ten tweede aan toevoegen dat er op dit ogenblik onmogelijk op alle vragen een antwoord kan worden gegeven. Dat kan niet. Er zullen altijd vragen kunnen worden gesteld over de budgettaire incidentie, waarop nu geen antwoord kan worden gegeven omdat wij geen budgettaire prognoses kunnen of mogen maken voor tien of vijftien jaar.

 

Toen wij de wet goedkeurden konden wij wel beslissen dat er geen meerkosten mochten zijn voor de gemeenten, maar we kunnen hier onmogelijk ex cathedra zeggen wat het budget voor 2008 zal zijn en wat het zal zijn voor 2009 en 2010 of in lengte van jaren. We kunnen wel zeggen dat het principe bij het goedkeuren van de wet was dat er geen meerkosten zouden zijn – zo lang wij, u en ik, hier zitten zullen wij alles doen om dat principe te bewaken – maar er is nu eenmaal het principe van de annaliteit van de begroting. Een burgemeester zal altijd vragen: “Gaat u dat wel doen? Dit jaar staan er in de begroting voldoende middelen, maar zal dat volgend jaar en het jaar nadien zo zijn?”. Om die ongerustheid weg te nemen, zal men ons moeten geloven op ons woord.

 

Ten tweede, het statuut. Ik heb net geantwoord op een vraag van collega Doomst daarover. Over het statuut zal moeten worden onderhandeld. We zullen dat bewaken. Ik heb u ook in alle duidelijkheid deze morgen gezegd: neem nu eens dat er geen hervorming is van de civiele veiligheid.

 

Imaginons qu'il n'y ait pas de réforme de la sécurité civile! À ce moment-là, le statut sera mis sur la table; les villes et communes devront répondre aux exigences des organisations syndicales à leurs frais. En effet, à ce moment-là, il n'y aura plus d'intervention possible de la part du fédéral. J'insiste pour la mise en place d'un système où l'intervention du fédéral soit augmentée afin de parvenir à ce fifty-fifty mais, pour le moment, c'est l'inverse qui se passe: les villes et communes prennent les frais à leur charge. Je répète qu'alors, dès le moment où les organisations syndicales programmeront des actions, ludiques ou non (comme à Anvers), seules les villes et communes y seront confrontées.

 

Donnons une chance à cette réforme. Selon l'histoire de l'œuf et de la poule, il n'est pas possible que tout se fasse en même temps. On ne peut imaginer pouvoir, le même soir, prendre des décisions pour tout le pays, quant à toutes les zones, au financement, au statut, etc. Je me souviens très bien de la période de la réforme des polices, sans doute une mauvaise expérience pour certains, mais je constate que les forces de police travaillent mieux.

 

Ne commettons pas les mêmes fautes!

 

Laat ons het kind niet met het badwater weggooien.

 

Demain, après-demain, s'il se produit quelque part une catastrophe, on viendra se plaindre que la réforme des services d'incendie traîne en longueur. Dans quelques mois, ce sera à nouveau "l'anniversaire" de la catastrophe de Ghislenghien. Nous serons tous à répéter que la réforme doit être réalisée le plus vite possible.

 

Monsieur le président, je propose donc à la commission qu'avec plus de détails encore, je repasse la semaine prochaine pour donner des schémas et des timings. Sachons cependant qu'il faut convaincre tant les organisations syndicales et les fédérations des pompiers que les villes et communes et les parlementaires de continuer pendant plusieurs semaines, voire plusieurs mois, avec la volonté politique de rédiger ces arrêtés d'exécution; en effet, nous avons voté une loi-cadre, voilà plus d'un an, mais ce n'est pas ma faute s'il y a eu un régime d'affaires courantes pendant neuf mois. À présent, il est temps d'agir.

 

Je suis très conscient du fait que, dans plusieurs provinces, les gouverneurs n'ont peut-être pas pu donner toutes les réponses nécessaires. C'est pourquoi, dans mon agenda de la semaine prochaine, est inscrite une rencontre avec les bourgmestres, par le biais de l'Union des villes et communes, avec les fédérations des sapeurs-pompiers. Je me rendrai moi-même sur le terrain, le jour opportun, pour organiser des réunions dans les provinces afin de convaincre les bourgmestres s'il subsiste des résistances.

 

Pour l'élément budgétaire, je fais simplement remarquer que le budget 2008 prévoit un budget alloué aux services d'incendie en croissance. Il faudra continuer dans cette voie.

 

Wij zullen dus in lengte van jaren, ieder jaar opnieuw, een verhoging van de middelen voor de civiele veiligheid moeten goedkeuren – wij kunnen dat hier decreteren – maar zonder dat wij een absolute garantie kunnen geven.

 

Un bourgmestre pourrait prétendre qu'un prochain gouvernement pourrait agir différemment. Oui, c’est une réalité! Est-ce une raison pour ne pas procéder à la réforme? Je ne le crois pas. Au moment où on l’a votée, il y avait un engagement sur tous les bancs de tous les groupes politiques. Pour moi, cet engagement est important. 

 

Je vous ai bien entendu, je ne suis pas sourd. J’ai aussi pris connaissance de réactions émanant de toutes les provinces. À partir du moment où j’ai pris cet arrêté royal, je savais que les gouverneurs allaient être confrontés à nombre de réactions virulentes. Dans les semaines à venir, j’aurai des rencontres.

 

Lors de la prochaine réunion de notre commission, je propose de vous renseigner de façon détaillée sur les étapes à suivre.

 

N'oublions pas que nous avons tous voulu cette réforme et que nous sommes tous demandeurs de services d’incendie plus performants. C'est lorsqu'une catastrophe survient que l'on dit qu'il faut une réforme!

 

Niet vergeten dat een civiele veiligheid geld kost. Het zal geld kosten, er zijn gemeenten die in het verleden veel geïnvesteerd hebben, maar er zijn ook heel veel gemeenten die in het verleden weinig gedaan hebben, juist zoals bij de politie. We moeten daar ook een beetje de rechtvaardigheid respecteren, dat niet diegenen die veel gedaan hebben in het verleden, de dupe worden van die hervorming.

 

Tot daar mijn antwoord, en ik stel voor mijnheer de voorzitter, dat ik er de volgende week verder op inga. Je vous ai bien entendu.

 

22.06  David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, ne vous méprenez pas, je suis votre allié et j'ai bien l'intention de donner sa chance à cette réforme! En tout cas, il est clair que je m'attèle à cette tâche.

 

Cependant, tout le monde ne partage pas mon avis et, en province de Namur, certains rebelles ont déjà sorti leur couteau. Il faut donc s'attendre à des problèmes.

 

Cela dit, vous avez réaffirmé l'existence de la neutralité budgétaire. L'ensemble des bourgmestres de ce pays peuvent donc être rassurés: il n'y aura pas de coût supplémentaire.

 

22.07  Patrick Dewael, ministre: Je tiens quand même à vous rappeler, monsieur Clarinval, que j'ai déjà fait cette déclaration au moins à 100 reprises! Et une fois de plus aujourd'hui!

 

22.08  David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, vous savez que les Namurois sont lents!

 

Je puis vous assurer que certains ne vous ont pas cru sur parole lors de la première réunion.

 

Par ailleurs, je prends bonne note que vous êtes prêt à venir défendre ce projet en réunion. Cependant, le timing est très serré: nous avons un délai de quarante-cinq jours; or quinze jours sont déjà passés. Il importe que nous obtenions des réponses techniques, notamment sur le nucléaire et ligne de chemin de fer Athus-Meuse. J'ai bien enregistré que nous en parlerions la semaine prochaine.

 

22.09  André Frédéric (PS): Monsieur le ministre, je suis un allié potentiel.

 

Monsieur Clarinval, vous avez dit que l'inquiétude des bourgmestres ne pouvait freiner la réforme; je suis parfaitement d'accord. Néanmoins, je reste convaincu qu'ils méritent de recevoir un minimum d'informations pour dynamiser et mettre en œuvre cette réforme. Tel était le sens de mon message. Nous écouterons donc attentivement les informations détaillées qui seront apportées la semaine prochaine, de façon à les relayer. Nous serons des acteurs dynamiques du dossier pour autant que nous disposions de son contenu.

 

22.10  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, je réagirai rapidement. Ce n'est pas la question de l'œuf ou de la poule, puisque celui-là est pondu. Mais nous devons connaître les conditions dans lesquelles cet œuf va éclore. Je ne vous pose donc pas de question budgétaire. Le gouverneur du Hainaut a été suffisamment clair à ce propos.

 

En revanche, vous nous dites qu'un rapport a été conçu. Dès lors, je vous prierais de nous le communiquer. Or vous n'avez pas répondu à ma question. Pourrions-nous donc en prendre connaissance afin que nous puissions nous prononcer? Je vois que vous opinez et je vous en remercie.

 

Ensuite, je peux comprendre qu'existent diverses formules, et aucune ne me gêne particulièrement. Je souhaite seulement savoir comment nous pourrons harmoniser cela avec l'ensemble des provinces en fonction d'un critère objectivable.

 

Enfin, pour abréger mon propos, je tiens à remercier au nom des parlementaires du Hainaut le personnel du SPF Intérieur, qui a animé cette réunion, pour son excellente connaissance du dossier. Sa présence était importante.

 

22.11  Patrick Dewael, ministre: La semaine prochaine, vous recevrez une note complémentaire à ma note de politique générale. Vous verrez que nous travaillons à partir d'hypothèses. Notre objectif est de parvenir à une répartition cinquante-cinquante. Tout dépend des paramètres et de ce que nous voulons obtenir dans tel ou tel délai. Autrement dit, cela dépend des injections budgétaires des années à venir. Plusieurs choix doivent être opérés.

 

Ceci dit, déterminer de quelles zones il s'agit dans une province est un exercice qu'il me semble important de réaliser sous la présidence du gouverneur avec tous les bourgmestres. Sinon, nous entendrons des réactions telles que: "Que nous concocte-t-on encore à Bruxelles? Qu'y a-t-il à prendre ou à laisser?"

 

La concertation s'est bien déroulée. Nous devons maintenant aller dans votre direction.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

23 Question de Mme Josée Lejeune au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la sécurisation des armes à feu et munitions au sein de la police fédérale" (n° 4501)

23 Vraag van mevrouw Josée Lejeune aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de beveiliging van vuurwapens en munitie bij de federale politie" (nr. 4501)

 

23.01  Josée Lejeune (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, j’ai appris que le Comité P, qui a comme rôle la surveillance des polices pour le compte du parlement, lui a présenté ce 7 avril son rapport 2006-2007 à huis-clos. Ainsi, selon la presse, dans ce rapport le Comité P déplore que "trop d’armes sont accessibles trop facilement à tout un chacun au sein de la police fédérale".

 

Le Comité déplore également le retard pris par la police fédérale dans le cadre de l’enregistrement de ses armes au Registre central des armes (RCA). Cette dernière tente actuellement de rattraper son retard, tout en étant entravée, selon la presse de ce 9 avril 2008. À cet égard, deux sites semblent fortement poser des problèmes.

 

Au niveau de la police locale, le Comité relève que le RCA manque encore de fiabilité, ce qui malheureusement a pour conséquence involontaire de favoriser la détention illégale d’armes à la police.

 

Pourriez-vous me confirmer le retard de la police fédérale dans le cadre de l’enregistrement de ses armes? Si oui, de quelle manière et endéans quel délai avez-vous l’intention de résoudre ce problème? En ce qui concerne la fiabilité du RCA pour les armes détenues au niveau local, quelle est votre position, comment allez-vous résorber la situation et endéans quel délai?

 

23.02  Patrick Dewael, ministre: La police fédérale dispose d’environ 31.000 armes à feu qui sont presque toutes enregistrées au RCA. Pour les armes à feu du Musée de la police, ainsi que pour environ 90 armes, l’enregistrement est encore en cours.

 

L’enregistrement des armes à feu de la police locale au RCA relève de la responsabilité des autorités locales qui en sont les propriétaires. Il s’avère que certaines zones de police n’ont pas encore enregistré toutes leurs armes au RCA. Je fais également référence ici à la réponse que je vais donner dans quelques instants à M. Doomst, puisque c’est aussi le sujet de sa question.

 

23.03  Josée Lejeune (MR): Comme vous l’avez dit dans votre réponse, 31.000 armes sont enregistrées au sein de la police, fédérale ou locale. Il reste des armes qui ne sont pas enregistrées, puisque l’enregistrement est toujours en cours. Quel est le délai d’ici à la régularisation de cette situation, que l'on pourrait qualifier de "comique" vu le contexte belge sur la problématique de la loi sur les armes? Peut-on espérer que, début 2009, tous les enregistrements seront réalisés? Je suppose que votre département souhaite accélérer la procédure.

 

23.04  Patrick Dewael, ministre: Sur base des éléments dont je dispose ici, il m’est impossible de me prononcer quant à un délai précis. Je reviendrai à votre question après mes réponses à M. Doomst.

 

23.05  Josée Lejeune (MR): D’accord.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

24 Question de M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'opportunité pour les membres du service intervention des unités spéciales de la police fédérale d'utiliser un feu bleu lorsqu'ils sont 'contactables et rappelables'" (n° 4527)

24 Vraag van de heer Josy Arens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de vraag of het opportuun is dat de leden van de dienst interventie van de speciale eenheden van de federale politie een blauw licht gebruiken wanneer ze kunnen worden gecontacteerd en opgebeld" (nr. 4527)

 

24.01  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, les policiers fédéraux membres du service intervention des unités spéciales de la police fédérale (CGSU) doivent, lorsqu'ils sont "contactables et rappelables", pouvoir regagner leur unité endéans l'heure suivant leur rappel.

 

Afin de pouvoir se conformer à cette obligation professionnelle, ces policiers, lorsqu'ils sont dans cette situation de rappel possible, prennent généralement leurs dispositions pour être prêts à rejoindre leur unité stationnée à Bruxelles dans les 60 minutes. En dépit de leurs précautions, les intéressés ne sont cependant pas à l'abri des impondérables, notamment de ceux liés aux problèmes de la circulation.

 

Présidente: Jacqueline Galant.

Voorzitter: Jacqueline Galant.

 

À ce jour, selon mes informations, ces policiers n'ont pas l'autorisation d'utiliser un feu bleu lorsqu'ils sont rappelés et qu'ils rejoignent leur unité avec leur véhicule personnel. L'opportunité de pouvoir utiliser ce feu bleu me semble pourtant indéniable, que ce soit pour la sécurité personnelle de ces policiers comme pour celle des autres usagers de la route qui, par cette indication particulière, peuvent aisément se rendre compte que le véhicule occupé est celui d'un policier dont la mission requiert qu'il se déplace le plus rapidement possible et, pour ce faire, utilise par exemple la bande d'urgence d'une autoroute passablement encombrée.

 

Qui plus est, le Code de la route prévoit qu'une mission urgente doit être signalée par l'usage conjoint du feu bleu et du bitonal, alors que l'opportunité d'utiliser le seul feu bleu est laissée à l'appréciation du policier. Cette utilisation ne lui confère aucun droit particulier sur les autres usagers de la route, mais lui permet d'augmenter la visibilité de son véhicule à l'égard des autres automobilistes qui lui laisseront ou lui faciliteront plus volontiers le passage que s'il le demandait au volant d'un véhicule sans signalisation particulière aucune.

 

M. le ministre pourrait-il me faire savoir pour quelles raisons l'autorisation d'utiliser un feu bleu par les membres du CGSU, dans le contexte décrit ci-avant, n'a pas été envisagée à ce jour?

 

Compte-t-il, à court terme, accorder cette autorisation ou, à tout le moins, faire examiner par ses services l'opportunité et les possibilités qui existent pour les membres du CGSU d'utiliser le feu bleu dans leur véhicule personnel lorsqu'ils sont rappelés auprès de leur unité?

 

Président: André Frédéric.

Voorzitter: André Frédéric.

 

24.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, l'utilisation du feu bleu a été abordée au sein de la direction CGSU, de concert avec le service juridique de la police fédérale. À ce jour, tenant compte de certains facteurs légaux, opérationnels et financiers, cette option n'a pas été prise.

 

La raison principale est la suivante. Vu qu'actuellement, il ne se pose aucun problème d'opérationnalité de la CGSU, il ne paraît pas opportun de faire usage de cette possibilité. De plus, statistiquement, le personnel rappelé rejoint l'unité à temps. De l'expérience partagée par l'ensemble du personnel confronté au problème du rappel, le réel gain de l'utilisation du feu bleu se réaliserait essentiellement en cas d'embouteillage aux accès principaux des villes.

 

Le nombre important de membres du personnel de la CGSU qui doivent rejoindre leur unité pour participer à des missions inopinées rend l'utilisation d'un gyrophare bleu difficile. De plus, ce dernier est coûteux. L'utilisation de ce gyrophare risque également d'être à l'origine de plaintes de civils et d'abus de membres du personnel.

 

Plus de 150 membres de la CGSU sont rappelables en permanence et dans l'heure. Cette permanence concerne non seulement les membres du service d'intervention mais également toutes les autres catégories du personnel susceptible d'être engagé pour participer à des missions imprévues.

 

À ce nombre viennent s'ajouter environ 300 personnes qui ne sont pas rappelables au sens statutaire mais qui peuvent être rappelées en cas de besoin. Le délai d'intervention pour ces personnes peut également être fort court.

 

24.03  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse.

 

Cela dit, les agents qui m'ont contacté ont été confrontés à des problèmes d'embouteillages à l'entrée de certaines villes à un point tel qu'ils ont parfois rejoint in extremis leur unité. S'ils pouvaient faire usage du gyrophare bleu, les autres usagers se mettraient sur le côté pour les laisser passer. Il me semble donc que cela apporterait un plus. Je vous demande dès lors de bien vouloir réexaminer la question.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

25 Question de Mme Josée Lejeune au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la sécurité privée dans le Carré de Liège" (n° 4540)

25 Vraag van mevrouw Josée Lejeune aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de private veiligheidsdiensten in de 'Carré de Liège'" (nr. 4540)

 

25.01  Josée Lejeune (MR): Monsieur le ministre, je viens d’apprendre que dans le quartier du Carré de Liège, la justice privée a pris le pas sur la sécurité assurée par les services publics. Ainsi les exploitants de café se voient contraints de louer les services d’un portier aux fins d’assurer la sécurité de leurs clients, les frais de sécurité étant bien entendu mis à la pleine et entière charge des exploitants.

 

De plus, je constate qu'en vertu de l’article 5, 11° de la loi du 10 avril 1990 relative à la sécurité privée, les fonctions de direction effective de café et celles d’une entreprise qui offre des services de surveillance et de contrôle de personnes dans le cadre du maintien de la sécurité dans les lieux accessibles ou non au public, sont incompatibles, et ce depuis mars 2007.

 

Les exploitants de café n’ayant pas réussi la formation les autorisant à organiser la sécurité interne de leur établissement se trouvent ainsi dans une situation délicate. En raison de l’incompatibilité introduite en mars 2007, ils ne peuvent pas bénéficier de l’habilitation des exploitants de café ayant réussi cette formation. De surcroît, les exploitants ne disposent nullement des moyens financiers suffisants pour faire appel aux organismes privés de gardiennage. En outre, certaines sociétés refusent même que leurs employés travaillent dans le quartier du Carré.

 

Monsieur le ministre, pourriez-vous me confirmer qu’un renforcement des mesures de police a été prévu en conséquence de l’introduction de cette incompatibilité, plus particulièrement en ce qui concerne le quartier du Carré à Liège?

 

Une analyse des conséquences de l’incompatibilité entre les différentes fonctions de direction de café et d'entreprise de gardiennage a-t-elle été prévue?

 

Une évaluation générale de la loi du 10 avril 1990 est-elle envisagée?

 

25.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, la loi du 10 avril 1990 réglementant la sécurité privée et particulière prévoit, depuis mars 2007, une incompatibilité entre la direction effective d’un café ou d’un endroit où l’on danse et celle d’une entreprise de gardiennage qui offre des services de contrôle de personnes.

 

Afin de bien comprendre la portée de cette incompatibilité, il convient de rappeler la différence existant entre une entreprise de gardiennage et un service interne de gardiennage. Alors que l’entreprise de gardiennage preste des activités de gardiennage pour des tiers, le service interne de gardiennage preste de telles activités pour les besoins propres de l’entreprise dont il dépend.

 

L’incompatibilité concerne uniquement la situation où l’exploitant d’un café désire également être dirigeant d’une entreprise de gardiennage et, par conséquent, l’exploitant dispose de deux possibilités afin que la sécurité soit assurée au sein de son établissement.

 

Il peut, d'une part, être responsable du service interne de gardiennage autorisé pour les besoins de son établissement et, d'autre part, il peut faire appel à une entreprise de gardiennage autorisé. Tel est par exemple le cas des exploitants de café qui ne seraient pas en possession des formations requises.

 

Par ailleurs, une présence policière spécifique est prévue les soirs et les nuits de week-end et les veilles de jours fériés dans le Carré.

 

Suivant les chiffres transmis par la police locale de Liège, une quinzaine d'agents en uniforme sont déployés au sein de cette zone. Ce dispositif peut être renforcé en cas de manifestation particulière.

 

La loi réglementant la sécurité privée est particulière et est, comme toute norme, sujette à des évaluations constantes. Je suis toutefois d'opinion qu'il ne serait pas bon de réviser l'incompatibilité dont question.

 

Cette incompatibilité a été introduite en raison du fait que, par le passé, il s'est avéré que des entreprises offrant des services de portier présentent un degré élevé de contacts souvent inconscients, directs ou indirects, avec des personnes appartenant à des milieux criminogènes.

 

Bien que, depuis 1999, l'activité de portier soit légalement régie et que les autorités aient fourni un effort important pour assainir ce secteur, ce risque demeure en raison de la nature particulière des activités de portier.

 

25.03  Josée Lejeune (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse que j'ai écoutée avec beaucoup d'intérêt.

 

Toutefois, sur le terrain je pense qu'un réel problème se pose. C'est pourquoi je reviendrai, plus tard peut-être, sur cette question. Je voudrais essayer de vous faire changer d'avis quand vous dites qu'il n'y aura peut-être pas de révision de la loi déjà entrée en vigueur.

 

Selon moi, il y a des arguments qui se révèlent sur le terrain et dont vous n'avez peut-être pas connaissance à l'heure actuelle.

 

25.04  Patrick Dewael, ministre: Il y a toujours des éléments qui peuvent mener à la modification d'une loi. Je me suis exprimé sur le principe d'incompatibilité auquel je pense nous devons rester fidèles.

 

25.05  Josée Lejeune (MR): Monsieur le ministre, je reviendrai plus tard sur le sujet.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

26 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de beveiliging van de wapens van de federale politie" (nr. 4559)

26 Question de M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la sécurisation des armes de la police fédérale" (n° 4559)

 

26.01  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Ingaande op wat de collega ook al heeft gevraagd en een beetje kaderend in heel de herschikking die in kazernes en politieposten bezig is voor de beveiliging van de wapens van de federale politie, zou de opslag van dienstvuurwapens en munitie beter kunnen. Men zegt dat wapens onbeveiligd opgeslagen liggen in lades en kasten. Hoewel er door de federale politie een inhaalbeweging is ingezet, zou dit onder andere door het feit dat het niet overal financieel haalbaar is om dat netjes te ordenen, tegengehouden worden.

 

Ook, en dat is ook al gezegd, het niet accuraat registreren van wapens zou daar een teer punt zijn.

 

Ik wou aan de minister vragen of die inhaalbeweging ingezet is. Dreigt dit door een tekort aan middelen zijn effect niet te bereiken? Klopt die bewering? Wat zijn de geplande inspanningen om daar iets aan te doen?

 

In welke mate worden niet alle wapens geregistreerd en hoe zou men er in de toekomst voor kunnen zorgen dat dit beter gecontroleerd en opgevolgd wordt?

 

Met dank voor de charmante combinatie met mijn collega.

 

26.02 Minister Patrick Dewael: Wat die combinatie betreft, monsieur le président. Tout d'abord, Mme Lejeune a posé la question sur l'enregistrement de ces armes. Elle a demandé dans quel délai j'ai l'intention de résoudre ce problème. Je vous ai dit que la police fédérale dispose d'environ 31.000 armes à feu qui sont presque toutes bel et bien enregistrées.

 

Ce que la police fédérale me confirme, c'est que le problème d'enregistrement a été résolu entre-temps. En effet, dans son rapport, le Comité P fait allusion à la situation en 2006.

 

Voilà ce que je voulais ajouter. Veuillez m'excuser de vous avoir fait attendre quelques instants.

 

Mijnheer Doomst, ik kom dan aan de antwoorden op uw vragen. De federale politie heeft de uitgaven voor wapenkasten inderdaad over verschillende jaren gespreid, namelijk over de jaren 2006 tot 2010. De totale uitgave voor wapenkasten zal zowat 2,6 miljoen euro bedragen. Hiervan werd momenteel reeds 1,5 miljoen euro vastgelegd, onder meer voor 2.000 kasten met vier bergvakken voor individuele wapens en 82 kasten voor collectieve wapens.

 

In afwachting van de volledige levering van alle voorziene beveiligde kasten kan het personeel van de federale politie in de meeste gevallen zijn wapens in beveiligde lokalen plaatsen. De beveiliging van de wapens hangt niet alleen af van materiële middelen, maar natuurlijk ook van de naleving van de door de commissaris-generaal verspreide richtlijnen.

 

Voor het registreren van de wapens bij de federale politie bestaan sinds de laatste inspecties geen noemenswaardige problemen meer. De aanbevelingen van het Comité P worden dus opgevolgd, zij het gespreid in de tijd.

 

26.03  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor uw duidelijk antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

27 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de kwaliteit van de processen-verbaal van de politie" (nr. 4560)

27 Question de M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la qualité des procès-verbaux dressés par la police" (n° 4560)

 

27.01  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, er is onlangs gesteld dat de kwaliteit van de processen-verbaal die worden opgemaakt beter zou kunnen. Naast een aantal banale fouten zou het toch vooral gaan om gebrek aan kennis, een beetje subjectiviteit en het verkeerd inschatten van de vastgestelde feiten. In gerechtelijke dossiers is dat gevaarlijk omdat het leidt tot vertraging en tot een over en weer gaan van dossiers tussen politie en magistraten. Dit is erkend door het ministerie van Binnenlandse Zaken dat reageerde door de federale politieraad onmiddellijk te vragen om dat goed te bekijken en adviezen ter zake te formuleren.

 

Ik wou de minister vragen of dat intussen door de federale politieraad is vastgesteld en welke adviezen er ter zake zijn.

 

27.02 Minister Patrick Dewael: Collega, mag ik ook hier verwijzen naar het antwoord dat ik in een vorige vergadering aan collega Lejeune heb gegeven. Ik meen dat dit op 5 maart was. Ik heb het advies van de federale politieraad nog niet ontvangen. Ik zou willen benadrukken dat dit een eerste studie betreft van de kwaliteit van de pv’s. Er is dus geen vergelijking mogelijk met het verleden. De studie werd niet gevoerd als gevolg van klachten van de magistratuur. De algemene inspectie heeft alleen vaststellingen en beschouwingen ingezameld van een aantal personen die binnen de politiediensten belast zijn met de kwaliteitscontrole van de pv’s en tegelijk ook het advies van de parketten ingewonnen.

 

De studie van de AIG betrof een evaluatie van de systemen van kwaliteitscontrole binnen de politie. Ze kwam tot de conclusie dat de systemen voor verbetering vatbaar zijn en dat niet alle korpsen een systematische ondersteuning bieden aan hun politiemensen. De controleurs van de AIG hebben geen pv’s nagelezen. Er werd hen echter gemeld dat vooral jonge politiemensen nogal eens fouten maken bij de juridische kwalificatie van misdrijven wegens een gebrekkige kennis van het strafrecht en bepaalde procedureregels.

 

Ik zou ook nog willen verwijzen naar het antwoord van zonet aan verschillende collega’s over de opleiding van de politie. Het is duidelijk dat deze problematiek kadert in de globale problematiek van de opleiding.

 

27.03  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, een beetje voortgaand op wat we daarnet ook als conclusie hebben gesteld, denk ik inderdaad dat we inzake opleiding en scholing een aantal prioriteiten zullen moeten vastleggen. Zoals u hebt gezegd, moeten we misschien niet alles in die basisopleiding behandelen maar meer to the point en gericht op het terrein keuzes maken. Dit is inderdaad een van de keuzes inzake opleidingsverbetering die we kunnen aanbrengen.

 

27.04 Minister Patrick Dewael: We zijn het andermaal eens.

 

27.05  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Dit is een zeer vruchtbare namiddag.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

28 Question de Mme Clotilde Nyssens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la mission d'information du décès d'un parent aux descendants au premier degré" (n° 4606)

28 Vraag van mevrouw Clotilde Nyssens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het verplicht informeren van de nakomelingen in de eerste graad van het overlijden van een van de ouders" (nr. 4606)

 

28.01  Clotilde Nyssens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, cela va peut-être vous faire sourire mais c'est suite à une émission de télévision que je vous interpelle. Sur les plateaux de télévision, on est souvent interpellé sur des choses un peu extravagantes et j'ai eu beaucoup d'intérêt pour une question posée par une malheureuse personne qui avait attendu des mois pour être au courant du décès de son père. Un débat a eu lieu autour de cette question et depuis que j'ai participé à cette émission, j'ai reçu pas mal de courriers m'informant que cette situation était fréquente.

 

Vu la situation de certaines familles, il y a beaucoup de parents ou de beaux-parents qui ne préviennent pas leurs enfants d'un décès. En essayant de rassurer ces personnes, je leur ai promis de m'employer à essayer de trouver une solution.

 

Je voudrais savoir si ce phénomène est connu de votre administration et si la solution que j'essaie d'imaginer tient la route ou si elle n'a aucun sens.

 

En cas de décès, il est évident que les officiers de l'état civil sont prévenus, les décès sont constatés par des médecins qui ont l'obligation de prévenir l'administration communale. Lorsqu'une personne souhaite être prévenue du décès de ses parents et qu'elle fait une démarche en ce sens, serait-il possible, sur base du registre national, que la commune adopte une démarche proactive, en envoyant une lettre ou un e-mail, pour prévenir d'un événement dont elle a connaissance en vertu de la loi?

 

Vous allez peut-être me répondre que c'est compliqué car dans le registre national, les noms des descendants ne sont pas mentionnés. Mais j'ai vu qu'il y avait une proposition de loi, du CD&V semble-t-il, qui prévoyait de suggérer qu'on mentionne les descendants au premier degré dans le registre national. Sur base de ce genre d'innovation, les communes disposeraient des noms d'une personne et de ses descendants et en cas de décès, elles pourraient prévenir ces derniers.

 

Je sais que les parlementaires ne peuvent interroger les ministres sur leurs intentions. Néanmoins, j'ai pris connaissance de tellement de cas à la suite de cette émission que j'ai tenu à vous poser la question.

 

28.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, je tenterai de répondre à cette question.

 

Madame Nyssens, le problème humain que vous signalez n'a pas été porté expressément à ma connaissance. En effet, la proposition de loi déposée à la Chambre par M. Verherstraeten et consorts vise à étendre la liste des quatorze informations dites "légales" énumérées à l'article 3 de la loi de 1983 organisant un registre national des personnes physiques à une quinzième donnée, à savoir: "les descendants au premier degré, que le lien de filiation soit établi dans l'acte de naissance par une décision judiciaire ou par une adoption".

 

La Commission de la protection de la vie privée a émis un avis favorable sur cette proposition. Je constate que vous avez vous-même déposé un amendement le 10 mars dernier. Si cet amendement est adopté, il permettra à l'officier de l'état civil de la commune de résidence d'informer d'un décès les descendants au premier degré dont il aura eu connaissance en consultant le registre national des personnes physiques.

 

Enfin, comme vous le savez, cette proposition de loi est en discussion à la commission de la Justice de la Chambre.

 

28.03  Clotilde Nyssens (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie de me renvoyer à mon propre amendement. Mon but était d'accélérer ma réflexion et de savoir si, par ailleurs, vous étiez familier de cette thématique. J'ignore si les familles évoluent à tel point qu'il devient difficile d'être informé de la mort de ses parents. Toujours est-il que j'ai reçu en quelques semaines une correspondance abondante à ce propos.

 

En tout cas, je vous remercie de me renvoyer à mon amendement. Je m'attellerai donc à la tâche en commission de la Justice.

 

28.04  Patrick Dewael, ministre: Mon administration n'était pas au courant.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Les questions n° 4609 de M. Maxime Prévot et n° 4621 de M. Pierre-Yves Jeholet sont reportées.

 

Je rappelle que je ne reporte qu'une seule fois. Si l'orateur ne daigne pas être présent ensuite, la question est retirée.

 

29 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de uitzetting van illegalen met behulp van lokale besturen" (nr. 4155)

29 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'expulsion d'illégaux avec l'aide d'administrations locales" (n° 4155)

 

29.01  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het is voor mij een eer en een genoegen u de eerste vraag te mogen stellen. Verschillende West-Vlaamse burgemeesters hebben vorig jaar aangekondigd dat zij in het vervolg zullen weigeren om illegalen uit te wijzen en nog verder gegevens van de Dienst Vreemdelingenzaken inzake afgewezen illegalen door te spelen aan de politie met het oog op de uitzetting van deze illegalen.

 

Tijdens het vragenuurtje in de plenaire zitting van donderdag 6 maart 2008, heb ik uit de mond van de minister van Binnenlandse Zaken Dewael vernomen dat wat hem betreft een repatriëring van illegalen, een uitzetting, alleen mogelijk is mits lokale medewerking en bijstand.

 

U begrijpt dat ik, die twee feiten naast elkaar leggend, toch wel geconfronteerd ben met een aantal concrete vragen, die ik u graag wil voorleggen.

 

Kan de minister mij meedelen op welke bijstand van lokale besturen hij of zij doelt als verschillende burgemeesters verder weigeren om nog verder gegevens van uitgeprocedeerde asielzoekers aan de politie mee te delen?

 

Kan de minister mij ook meedelen of het in die voormelde gevallen aangewezen zou kunnen zijn dat de Dienst Vreemdelingenzaken haar gegevens rechtstreeks aan de politiediensten zou meedelen of doorgeven?

 

De laatste en meest fundamentele vraag is: welke maatregelen voorziet u te nemen tegen dit min of meer inciviek gedrag van burgemeesters, die weigeren om gegevens van uitgeprocedeerde asielzoekers door te spelen, zodat de lokale politie eigenlijk haar werk kan doen en waar het nodig is, kan overgaan tot uitzetting?

 

29.02 Minister Annemie Turtelboom: Op de eerste vraag kan ik u volgende inlichtingen verstrekken. De lokale besturen moeten in de eerste plaats alle door de Dienst Vreemdelingenzaken genomen beslissingen en maatregelen laten betekenen aan de betrokken vreemdeling. Bij verwijdering brengt de burgemeester eveneens de korpschef van de lokale politie op de hoogte van de vraag tot controle op adres, tot ophaling van de betrokkene en het vervoer naar een gesloten centrum.

 

Wanneer een burgemeester weigert zijn burgerplicht te vervullen, dan maant DVZ hem of haar aan de wettelijke bepalingen na te leven. De burgemeester is immers niet bevoegd om de wettelijke bepalingen inzake de vreemdelingenmaterie te schenden en heeft evenmin het recht om af te wijken van de instructies van DVZ en dit ongeacht de omstandigheden.

 

Dat een burgemeester bewust het illegaal verblijf van vreemdelingen op het grondgebied bevorderd heeft, zorgt ervoor dat hij zich schuldig gemaakt heeft aan overtredingen die het voorwerp kunnen uitmaken van vervolgingen. Er wordt een kopie van de brief bezorgd aan de procureur des Konings en aan de gouverneur van de provincie.

 

Tot slot, wil ik het volgende nog zeggen. U vraagt welke maatregelen wij nog plannen. Ik meen dat wij in de loop van volgende week de kans zullen hebben de beleidsnota te bespreken en dat het een ongeschreven regel is dat wij het niet onmiddellijk hebben over de intenties die een minister heeft. Maar in het regeerakkoord zult u ook een aantal aanzetten zien staan.

 

29.03  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mevrouw de minister, ik zal met bijzonder veel nieuwsgierigheid de beleidsnota afwachten en die eens goed en rustig doornemen. Dank u voor uw antwoord.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

30 Questions jointes de

- Mme Zoé Genot à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "un jugement avant plaidoirie au Conseil du Contentieux des étrangers" (n° 4233)

- Mme Josée Lejeune au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l’établissement anticipatif d’arrêt par un magistrat du Conseil du Contentieux des étrangers" (n° 4504)

30 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Zoé Genot aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "een zaak bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen waarin het arrest de pleidooien voorafgaat" (nr. 4233)

- mevrouw Josée Lejeune aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het van tevoren opstellen van een arrest door een magistraat van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen" (nr. 4504)

 

30.01  Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, durant la semaine du 3 mars 2008, un avocat a consulté au greffe du contentieux des étrangers un dossier fixé pour plaidoirie durant la semaine du 11 mars 2008 devant une chambre du Conseil du Contentieux des étrangers. Il a eu la surprise de trouver dans le dossier 4 des 6 pages d'un arrêt pour cette affaire qui ne serait plaidée que la semaine suivante. Ne manquaient aux 4 premières pages du texte de cet arrêt que la page d'introduction, le numéro et la date d'audience. En d'autres termes, l'arrêt était prêt avant que les parties aient plaidé ou que le magistrat ait entendu le demandeur.

 

De tels agissements au sein de la toute nouvelle juridiction qu'est le Conseil du Contentieux des étrangers portent gravement atteinte aux institutions et singulièrement à la confiance que les justiciables doivent avoir dans les cours et tribunaux. De plus, ils constituent une illégalité.

 

En effet, l'article 39/60 de la loi du 15 décembre 1980 relative aux étrangers prévoit que "La procédure est écrite. Les parties et leur avocat peuvent exprimer leurs remarques oralement à l'audience. Il ne peut être invoqué d'autres moyens que ceux exposés dans la requête ou dans la note."

 

L'article 14 de l'arrêté royal du 21 décembre 2006 fixant la procédure devant le Conseil du Contentieux des étrangers dispose que "Le président fait un rapport de l'affaire. Les parties exposent oralement leurs remarques. Le président interroge les parties si nécessaire. À la fin des débats, le président prononce la clôture des débats et met la cause en délibéré."

 

Il ressort incontestablement du document trouvé par cet avocat dans le dossier de son client, huit jours avant l'audience, que l'affaire a déjà été mise en délibéré. Le président fait manifestement fi de son obligation d'entendre les remarques des parties. Loin de se limiter à quelques notes de préparation, le document en cause est véritablement un arrêt qui répond techniquement et avec précision à tous les moyens invoqués dans le recours.

 

Peu importe que ce document ait été rédigé par le magistrat lui-même ou par un juriste préparateur. Il n'en demeure pas moins que figure dans le dossier un arrêt qu'il n'y a plus qu'à dater et signer alors même que les parties ne se sont pas encore exprimées et, comme le prévoit la loi, n'ont pas encore pu exprimer leurs observations.

 

Si le Parlement a souhaité que les parties puissent exposer oralement leurs remarques, celles-ci font partie des éléments à prendre en considération par le rédacteur de l'arrêt.

 

De telles pratiques portent une atteinte majeure à la notion même d'État de droit dont un des piliers fondamentaux est précisément le droit de pouvoir être entendu par un juge indépendant et impartial. Ce droit n'est évidemment pas garanti si figure dans le dossier du juge, avant même l'audition des parties, le texte très précis de l'arrêt qui sera rendu.

 

Durant les travaux préparatoires, nombre d'intervenants s'étaient prononcés pour qu'à l'instar du Conseil d'État, le Conseil du Contentieux des étrangers soit doté d'un auditorat qui serait appelé à faire rapport avant l'audience et à donner son avis après l'audition des parties. Un tel organe rendrait plus difficiles de tels dérapages.

 

Madame la ministre, pourriez-vous préciser si vous avez été informée de telles pratiques? Dans l'affirmative, pouvez-vous préciser les raisons pour lesquelles vous tolérez une telle violation de la loi et de l'arrêté royal? Dans la négative, pourriez-vous préciser les mesures que vous entendez prendre pour que de telles illégalités ne se reproduisent plus?

 

Pourriez-vous aussi préciser les sanctions qui pourraient être prises à l'égard de l'auteur de telles illégalités graves?

 

Pourriez-vous enfin nous indiquer si de telles pratiques ont cours au Conseil d'État ou dans d'autres juridictions administratives?

 

30.02  Josée Lejeune (MR): Monsieur le président, madame la ministre, ma question s'articule autour du même sujet et je ne la développerai donc pas. J'en viens immédiatement à mes interrogations plus précises.

 

Madame la ministre, pourriez-vous me confirmer la réalité de tels incidents?

 

Est-il commun de la part du Conseil du Contentieux des étrangers d'agir de la sorte dans le cadre de ce type de procédure administrative? Quels remèdes proposez-vous face à cette situation?

 

Des sanctions à l'encontre du magistrat du Conseil du Contentieux des étrangers sont-elles envisagées?

 

30.03  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, chers collègues, je tiens à rappeler que le Conseil du Contentieux des étrangers est une juridiction dont je respecte l'indépendance.

 

Le premier président du Conseil m'a informée qu'une requête en récusation du juge concerné a été introduite devant le Conseil à la veille de l'audience et qu'en conséquence, l'affaire a été remise en vue de procéder à l'examen de cette demande. Je ne peux donc me prononcer sur cette affaire sans porter atteinte à l'indépendance de cette juridiction.

 

Il me semble utile de rappeler le caractère écrit de la procédure devant le Conseil. Conformément à l'article 39/60 de la loi de 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers, il ne peut être invoqué d'autres moyens que ceux exposés dans la requête ou dans la note.

 

Dans les juridictions appliquant la procédure écrite, il ne semble dès lors par rare que des juges préparent, dans un souci d'efficacité, un projet ou un canevas d'arrêt avant l'audience. Cette manière de procéder ne s'oppose évidemment pas à ce que le projet soit adapté ou corrigé en fonction des remarques éventuellement formulées lors de l'audience.

 

Cette question touche à la gestion interne du Conseil du Contentieux des étrangers et relève de la compétence de son premier président.

 

Enfin, en tant que ministre, vous devez savoir que je ne suis pas l'autorité disciplinaire du Conseil.

 

30.04  Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, il faut, selon moi, distinguer les procédures. Celle du Conseil d'État est une procédure écrite très longue puisque le demandeur introduit une requête, la partie adverse répond, l'auditeur du Conseil d'État fait un rapport écrit le plus souvent extrêmement détaillé, et puis les parties peuvent encore rédiger un dernier mémoire avant l'audience. Le président de la Chambre prépare un projet d'arrêt qui devra être soumis aux deux autres membres de ladite Chambre. Autrement dit, à côté du juge qui a préparé le dossier, il y a donc deux juges complètement indépendants. Ce sont donc ces trois juges qui délibèrent de l'affaire. Par ailleurs, les intéressés ont l'occasion d'intervenir à plusieurs reprises.

 

Dans le cadre du Conseil du Contentieux des étrangers, le trajet judiciaire est très différent. En effet, on a affaire à un magistrat qui siège seul. Contrairement à ce qui se passe au Conseil d'État, le demandeur, en l'occurrence l'étranger, ne peut répondre aux contre-arguments de l'Office des étrangers que lors de l'audience. En effet, les différents éléments ne lui étant pas communiqués à l'avance, il ne peut réagir que lors de l'audience à la note écrite de l'Office.

 

Par ailleurs, s'il est exclu de plaider sur des éléments neufs, on peut clairement répondre aux arguments déjà évoqués.

 

Lorsque l'on a discuté de cette procédure dans ce parlement, on a dit qu'il était important de prévoir une possibilité de plaidoirie orale.

 

Ce droit a été bafoué. C'est de nature à remettre en question la procédure que nous avons décidée. J'espère que, pour rassurer tous les gens qui se rendent au Conseil du Contentieux des étrangers, cette façon de procéder sera rapidement impossible.

 

30.05  Josée Lejeune (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse, que je comprends. Toutefois, on ne peut s'empêcher de s'interroger sur le fonctionnement de cette juridiction. J'espère qu'il s'agit d'une simple maladresse.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

31 Question de Mme Jacqueline Galant au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'extension du champ d'application de la directive 2003/109/CE aux bénéficiaires d'une protection internationale" (n° 4415)

31 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de uitbreiding van het toepassingsgebied van richtlijn 2003/109/EG tot personen die internationale bescherming genieten" (nr. 4415)

 

31.01  Jacqueline Galant (MR): Monsieur le président, madame la ministre, les réfugiés et les bénéficiaires d'une protection subsidiaire ne peuvent actuellement pas bénéficier du statut de résidents de longue durée en vertu de la directive 2003/109/CE du Conseil.

 

Conscients de cette lacune, la Commission et le Conseil ont décidé de proposer d'étendre ladite directive aux bénéficiaires d'une protection internationale. L'objectif principal de la proposition est d'offrir aux bénéficiaires d'une protection internationale la sécurité juridique en ce qui concerne leur séjour dans un État membre et des droits comparables à ceux des ressortissants de l'Union européenne au bout de cinq ans de résidence légale. Cette proposition de directive serait depuis le mois de juin 2007 au Conseil et ferait partie des points B à l'ordre du jour.

 

Dès lors, mes questions sont les suivantes:

 

1. Où en est le débat au niveau du Conseil? Cette proposition de directive fait-elle l'objet d'un large consensus au niveau des États membres? Si non, sur quels points particuliers y aurait-il des problèmes?

 

2. Quelle est la position de la Belgique au sein du Conseil quant à cette proposition de directive? La Belgique est-elle favorable à l'extension de cette directive aux réfugiés et aux bénéficiaires d'une protection subsidiaire?

 

3. Au cas où la Belgique aurait des réticences quant à certains points de la directive, quels sont-ils précisément?

 

4. Si cette proposition devait être adoptée, quand escomptez-vous que la directive soit d'application et dans quel délai?

 

31.02  Annemie Turtelboom, ministre: La proposition de directive en question est inscrite à l'ordre du jour du Conseil Justice et Affaires intérieures de ce vendredi. La présidence slovène a décidé d'organiser un débat d'orientation portant sur deux questions essentielles qui posent encore problème.

 

La première est le champ d'application du projet de directive. Celui-ci prévoit de s'appliquer aux deux statuts de protection internationale, à savoir les réfugiés et les bénéficiaires de la protection subsidiaire.

 

La deuxième est la durée de résidence. Le projet de directive prévoit de prendre en considération la durée de la procédure d'octroi de la protection internationale pour calculer la période de cinq ans de résidence légale.

 

En ce qui concerne la première question, la Belgique soutient la proposition de la Commission qui s'inscrit totalement dans la déclaration de 2003 du Conseil et de la Commission visant à élargir le champ d'application de la directive Résidents de longue durée aux personnes bénéficiaires d'une protection internationale.

 

Tout comme la plupart des États membres, la Belgique souhaite s'en tenir à ce mandat initial et est opposée par principe à un traitement différencié du statut des réfugiés et du statut des protections subsidiaires. Un traitement différencié n'est d'ailleurs pas compatible avec le statut uniforme des réfugiés et des bénéficiaires de la protection subsidiaire qui représente l'un des objectifs de la réalisation du régime d'asile européen commun depuis le programme de La Haye.

 

En ce qui concerne la durée de résidence, la Belgique adhère à la proposition de la Commission, à savoir une durée de séjour légal interrompue de cinq ans à compter de l'introduction de la demande de protection internationale.

 

Quant au calendrier, il est difficile d'anticiper sur l'issue du débat de vendredi. Toutefois, si la présidence slovène obtient un consensus sur ces questions, il nous sera permis d'être optimistes quant à l'adoption rapide de cette directive.

 

31.03  Jacqueline Galant (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour toutes ces précisions et, si vous le permettez, je reviendrai sur cette question lorsque la réunion aura eu lieu.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 4433 de M. Fouad Lahssaini est transformée en question écrite.

 

32 Question de Mme Clotilde Nyssens à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "les récentes arrestations des sans-papiers" (n° 4519)

32 Vraag van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "de recente aanhoudingen van illegaal in het land verblijvende personen" (nr. 4519)

 

32.01  Clotilde Nyssens (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, je reviens également sur le problème de l’immigration et sur des points très précis que je vais développer. La note gouvernementale d’avril dernier instaure le principe d’une régularisation des sans-papiers sur base d’ancrages locaux. Il est évident qu’il faut attendre la mise en place de la circulaire pour déterminer de manière objective les critères à prendre en considération pour une régularisation. En attendant, l’Office des étrangers continue à délivrer des ordres de quitter le territoire, alors que certaines de ces personnes pourraient être régularisées sur base du dernier accord gouvernemental.

 

Il me revient que les ordres de quitter le territoire actuellement délivrés continueraient à être signés par M. Dewael, le ministre de l’Intérieur et, ce, malgré le transfert des compétences. Ma question est simple. Je n’ai pas très bien compris quelle est la répartition des compétences entre M. Dewael et vous-même dans cette matière. Pourriez-vous me l’expliquer?

 

Dans l’attente de la circulaire que je crois que vous devez produire sur les critères de régularisation, quelle est la politique de l’Office des étrangers? Vous allez me répondre que l’accord de gouvernement n’a pas encore été traduit en mesures précises, mais quelle est la politique du gouvernement face à ces familles qui auront le droit de demander une régularisation d’ici quelques semaines ou quelques mois?

 

Le président: Nous aurons l’occasion d’entendre la ministre la semaine prochaine pour sa note de politique générale. La question de départ était plus précise. La ministre peut y répondre, en ajoutant des éléments si elle le désire. Mais ce débat est à l’ordre du jour de la semaine prochaine.

 

32.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, l’arrêté royal de nomination du 20 mars 2008 prévoit que la ministre de la Politique de l’Immigration et d’Asile est en charge de l’Office des étrangers. À partir de cette date, les décisions administratives prises par cette instance seront pourvues de la formule: "pour la ministre de la Politique de l’Immigration et d’Asile".

 

Il est vrai que quelques ordres de quitter le territoire ont encore été signés par le ministre de l’Intérieur. Fort de cette constatation, l’Office des étrangers a rappelé à ses agents que, dans l’attente d’une adaptation des modèles utilisés par le service ICT, cette modification devra être apposée manuellement. Il s’agit d’un désagrément passager et leurs informaticiens vont intégrer le texte correct le plus rapidement possible.

 

In verband met uw tweede vraag betreffende de omzendbrief is het effectief zo dat, zolang er geen nieuwe omzendbrief is, de bestaande geldig blijft.

 

Mijnheer de voorzitter, ik verwijs echter ook naar het debat dat wij hier volgende week zullen voeren over de beleidsnota. Ik kan daarover wel het volgende zeggen. Wij moeten heel goed weten dat bij een omzendbrief sprake is van lange duur en lokale verankering. Beide elementen moeten in acht worden genomen. Het ene is veel makkelijker te implementeren dan het andere. Ik kan dit nu al wel zeggen.

 

Mevrouw Nyssens, als u het mij toestaat, stel ik voor dat wij het daarover volgende week wat grondiger kunnen hebben.

 

32.03  Clotilde Nyssens (cdH): Ik ben het volledig met u eens.

 

Je vous remercie de votre réponse technique à ce problème de signature électronique.

 

Les modalités pratiques sont-elles arrêtées ou bien allez-vous simplement donner des instructions? Un ordre de quitter le territoire qui est signé aujourd'hui l'est donc bien au nom de la ministre? Très bien. Mais il y a eu une période transitoire pendant laquelle vous ne signiez pas.

 

32.04  Annemie Turtelboom, ministre: Il faut encore signer manuellement, dans l'attente d'une solution plus efficace.

 

Le président: C'est ce que l'on appelle l'évolution technologique, madame Nyssens.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Les questions nos 4561, 4562 4563 de M. Michel Doomst sont reportées.

 

33 Question de Mme Zoé Genot à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "l'éventuel accueil de certains détenus de Guantanamo" (n° 4569)

33 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "de eventuele opvang van een aantal gevangenen uit Guantanamo" (nr. 4569)

 

33.01  Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, dans ce parlement, nous avons déjà eu l'occasion de parler du camp illégal de Guantanamo où des personnes sont détenues depuis de nombreuses années sans qu'elles n'aient eu aucun procès. Certains sont passés devant des tribunaux militaires, dénoncés par toutes les organisations des droits de l'homme. Toujours est-il que, dans ce camp, il y a aussi toute une série de détenus qui sont là depuis des années mais que les autorités américaines, elles-mêmes, qualifient de non dangereux. Ceux-ci ne peuvent retourner dans leur pays d'origine car cela mettrait leur vie en danger. Des négociations sont en cours avec les organisations internationales en vue de leur octroyer le statut de réfugié et avec toute une série d'États membres de l'OSCE et d'autres afin de trouver des États qui acceptent de les accueillir. La Belgique aurait été contactée pendant la période des affaires courantes mais, de ce fait, n'aurait pas pu prendre de décision.

 

Si le monde entier doit accueillir 23 détenus, ce n'est pas un effort incommensurable. Parmi ceux-ci, il y aurait entre autres 16 Ouïgours, à savoir des Chinois musulmans. La Belgique pourrait, à l'instar d'autres États, proposer d'en accueillir quelques-uns sur son territoire.

 

Madame le ministre, pouvez-vous me dire si la Belgique a des contacts à ce sujet et si notre pays envisage de participer à l'accueil de ces détenus en leur reconnaissant le statut de réfugié.

 

33.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, madame Genot, j'ai l'honneur de vous communiquer les informations suivantes. À ma connaissance, il n'y a pas eu de contact de la part de l'État belge pour accueillir certains détenus de Guantanamo. Pour le surplus, je vous renvoie à mon collègue des Affaires étrangères pour ce qui est de la reconnaissance éventuelle du statut de réfugié à ces détenus. Je tiens à rappeler que c'est le Commissariat général aux réfugiés et aux apatrides qui reconnaît la qualité de réfugié ou qui accorde la protection subsidiaire. Il s'agit d'une instance indépendante.

 

33.03  Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, d'après ce que j'entends, vous n'êtes au courant de rien. Si la Belgique avait été contactée, il eût été intéressant d'avoir un double contact avec votre administration et celle des Affaires étrangères. En effet, le ministre des Affaires étrangères peut difficilement décider de les accueillir si, par la suite, le séjour n'est pas accordé à ces personnes. Ce serait assez embêtant. Je vais donc interroger le ministre des Affaires étrangères pour savoir si une réflexion est menée à ce sujet. Nous verrons ensuite ce que nous pourrons faire.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

34 Questions jointes de

- M. André Frédéric à la ministre de la Politique de migration et d'asile sur "les problèmes informatiques à l'Office des étrangers qui auraient été à l'origine de la libération de personnes arrêtées lors des perquisitions contre le PKK" (n° 4530)

- M. Pierre-Yves Jeholet au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les conséquences des problèmes informatiques à l'Office des étrangers" (n° 4622)

34 Samengevoegde vragen van

- de heer André Frédéric aan de minister van Migratie- en asielbeleid over "de informaticaproblemen bij de Dienst Vreemdelingenzaken die aan de basis zouden hebben gelegen van de vrijlating van de personen die tijdens de huiszoekingen tegen de PKK werden aangehouden" (nr. 4530)

- de heer Pierre-Yves Jeholet aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de gevolgen van de computerproblemen bij de Dienst Vreemdelingenzaken" (nr. 4622)

 

34.01  André Frédéric (PS): Madame la ministre, très brièvement il me reste une question que j’ai déposée la semaine dernière au point 38 de l'agenda. Elle est jointe à celle de M. Jeholet qui est absent. Sa question est donc supprimée.

 

Je vais me permettre de la poser. Je suis conscient du fait qu’elle a été déposée à 15.17 heures le 10 avril et qu’au même moment, vous étiez interpellée dans une question d’actualité. J’ai bien écouté votre réponse la semaine dernière. J’ai hésité à maintenir ma question mais je l’ai quand même fait parce qu’entre-temps, il m’est revenu un certain nombre d’informations contradictoires. Ma volonté n’est pas de polémiquer sur le sujet, mais simplement de clarifier les choses étant donné que la presse dit parfois n’importe quoi. Des perquisitions étant intervenues dans la région verviétoise, mon arrondissement, je trouvais assez normal qu’on puisse en tout cas faire le point aujourd’hui et se dire ensuite, définitivement, que le problème est clair.

 

Tout et n'importe quoi a circulé en termes de nombre: 29 personnes interpellées, trois mises à disposition de la justice, le reste relâché, et puis les chiffres changeaient! Cela crée un trouble quand on dit qu’on a été amené à perquisitionner, qu’on a interpellé des individus pour les interroger et qu’on a dû les renvoyer, non pas parce qu’ils n’avaient rien à dire mais parce que l’informatique de l’Office des étrangers avait "foiré" et qu’on ne pouvait rien faire d’autre que de les libérer.

 

Je respecte totalement la séparation des pouvoirs et je ne vais pas m’immiscer dans l’enquête. Il faudrait qu’on puisse dire clairement aux gens si, oui ou non, il y a un problème informatique qui fait que, demain, que ce soit dans le milieu proche du PKK ou dans n’importe quel milieu, si on veut interpeller les gens et si la machine "foire", il faudra les relâcher. Ce n’est pas très rassurant pour le public!

 

Pouvez-vous nous indiquer si les réponses techniques de la semaine dernière sont confirmées?

 

A-t-on pris des mesures particulières à l'égard de l'Office des étrangers et en particulier de son système informatique?

 

34.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, comme je l'ai déjà expliqué au député M. Doomst en séance plénière jeudi passé, cette action policière a effectivement été menée pour 37 sympathisants du PKK.

 

L'Office des étrangers n'a cependant été contacté que dans le cadre de 5 dossiers et n'a donc dû vérifier que pour les dossiers en question si ces personnes se trouvaient légalement dans le pays. En outre, après avoir pris contact avec d'autres pays, il s'est avéré que 2 de ces 5 personnes séjournaient vraisemblablement légalement en Allemagne et qu'une troisième d'entre elles était connue en France. En d'autres termes, il ne s'agit pas d'un dossier de 37 personnes mais bien de 5 personnes dont 3 étaient très probablement localisées en Allemagne et en France.

 

Le système informatique de l'Office des étrangers n'était que partiellement accessible du fait d'un déménagement planifié depuis plusieurs mois. Dans cette situation, l'Office des étrangers a été dans l'impossibilité de rendre une décision parce que les dossiers n'étaient pas consultables. Le déménagement a en effet causé des interruptions pendant moins d'un jour, en particulier du vendredi 15 heures jusqu'à midi le lendemain. Il s'agissait en l'espèce d'une interruption unique et occasionnelle de l'accès aux fichiers.

 

Je souhaite cependant insister sur le fait que même si la banque de données avait été consultée, l'Office des étrangers rapatrie dans un centre fermé uniquement les personnes qui ont l'intention de rester dans le pays. Or en l'occurrence, ce n'était pas le cas.

 

34.03  André Frédéric (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour cette réponse qui a le mérite de clarifier les choses et de rassurer l'opinion publique.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Aucun collègue ne nous ayant rejoint, je clos la séance.

 

La réunion publique de commission est levée à 17.52 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.52 uur.