COMMISSIE VOOR HET BEDRIJFSLEVEN, HET WETENSCHAPSBELEID, HET ONDERWIJS, DE NATIONALE WETENSCHAPPELIJKE EN CULTURELE INSTELLING

De vergadering wordt geopend om 14.20 uur en voorgezeten door de heer Bart Laeremans.

La séance est ouverte à 14.20 heures et présidée par M. Bart Laeremans.

01 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de stand van zaken van het Airbus-dossier" (nr. 4154)

01 Question de M. Peter Logghe au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "l'état d'avancement du dossier Airbus" (n° 4154)

01.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, Vlaamse en Franstalige bedrijven die aan het Europese project van de Airbus A350 deelnemen, zouden in het verleden op federale voorschotten en subsidies hebben kunnen rekenen om de ontwikkelingskosten van prototypes te subsidiëren.

De voorwaarde was wel dat de Gewesten een samenwerkingsakkoord inzake de te hanteren verdeelsleutel zouden opstellen. Vlaanderen eiste in het bedoelde dossier en in volgende Airbusdossiers een percentage van 56% op.

Verschillende bronnen geven mij aan dat de Vlaamse eis niet eens zo hoog gemikt was. Vlaanderen is goed voor ongeveer 80% van de Belgische export. Wij genereren het grote merendeel van de opbrengsten van vennootschaps- en personenbelasting. Voornoemde 56% is dus zeker niet te hoog gegrepen.

Mijnheer de minister, mijn concrete vragen aan u zijn de volgende.

Wat is de stand van het dossier Airbus A350 en A380?

Wanneer vond het meest recente, formele overleg tussen de Gewesten en de regering over voornoemd dossier plaats?

Hebt u plannen om het dossier, dat geblokkeerd is of was, opnieuw vlot te trekken? Op welke termijn denkt u schot in het dossier te kunnen brengen?

Welke richting wenst de minister uit te gaan? Vindt u de vooropgestelde 56% haalbaar voor de Airbus A350 en A380? Vindt u het percentage redelijk en verdedigbaar?

Hebt u elementen om te geloven dat voor de Airbus A350 en A380 andere compensatiepercentages zouden moeten worden gehanteerd? Zo ja, waarom meent u dat?

Mijnheer de minister, wordt het, in de huidige tijden van minder gunstige, economische vooruitzichten, geen tijd om toch te proberen de bedoelde Airbusdossiers – het zijn meerdere dossiers – opnieuw op gang te krijgen?

01.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, waarde collega, men moet in de vraagstelling een onderscheid maken tussen de dossiers A380 en A350. Voor dossier A380 werd het basissamenwerkingsakkoord van 20 november 2001 afgesloten tussen de federale Staat en de Gewesten en daarin is geen sprake van een regionale verdeelsleutel. U vraagt naar een stand van zaken in het A380-programma. Alle ingediende dossiers, met nadruk op àlle, die voldoen aan de vastgestelde voorwaarden, zijn ondertussen via federale overheidstussenkomst en volgens de Europese regelgeving gefinancierd. Deze voorwaarden, grotendeels opgelegd door de Europese Commissie, verwijzen onder meer naar, in een niet limitatieve opsomming, een voldoende technologisch niveau, het aansporend effect van de steunmaatregelen, het aanvaardbaar risico, O & O enzovoort.

In het dossier A350 zijn de dossiers lopende. Bij regeringsbeslissing van 14 oktober 2005 en 20 maart 2007 werd een en ander bevestigd. Ik citeer met name uit de begrotingsdocumenten: “Voor wat betreft de A350, zal een vastleggingskrediet van 75 miljoen euro worden toegewezen aan de FOD Economie van zodra een samenwerkingsakkoord met de regio’s wordt afgesloten. Eenzelfde bedrag zal worden toegewezen aan de POD Wetenschapsbeleid”. Die valt onder de bevoegdheid van mijn collega Sabine Laruelle, bevoegd voor Wetenschapsbeleid zoals u weet. In het totaal komt dat neer op 150 miljoen euro vastleggingskrediet, voorzien voor dat project A350.

De laatste vergadering van het opvolgingscomité A380 vond plaats op 18 oktober 2007 en dat voor de negentiende en laatste keer. Voor wat betreft de A350, werden in april vorig jaar formele gesprekken gevoerd met de Gewesten door de toenmalige minister bevoegd voor Economie en Wetenschapsbeleid. In maart van dit jaar werden de eerste stappen gezet door mijn collega voor Wetenschapsbeleid, Sabine Laruelle, om dit overleg opnieuw te starten, naar ik dacht nog onder de interim-regering.

Als u in vraag drie vraagt naar mijn houding, kan ik u heel duidelijk zeggen dat ik van plan ben de luchtvaartindustrie in ons land – ik ben federaal minister en u zult mij dat niet kwalijk nemen, want u bent federaal parlementslid en ik neem u dat ook niet kwalijk – in het dossier A350 maximaal te ondersteunen. Gelet op de dringendheid en het geven van zekerheid aan onze industrie ben ik van plan in samenwerking met mijn collega voor Wetenschapsbeleid zo vlug mogelijk te trachten tot een vergelijk te komen met en tussen de Gewesten. Het is mijn bedoeling daarin te landen en wel zo snel mogelijk.

Uw vierde en vijfde vragen betreffen compensaties en sleutels. Ik wil u wijzen op twee verduidelijkingen.

Ten eerste, wat het dossier A-380 betreft, werd in het samenwerkingsakkoord van 20 november 2001 geen verdeelsleutel vastgelegd.

Ten tweede, u hebt het over compensaties. U mag het een niet met het andere verwarren. Het gaat hier niet om economische compensaties. Dat is een ander dossier. Economische compensaties kunnen voorkomen in het geval van defensiebestellingen. Dat is een ander verhaal. Hier gaat het over terugvorderbare voorschotten, subsidies ter financiering van onderzoeksuitgaven.

Het regeerakkoord voorziet dat de regering steun zal bieden aan de staatsparticipatie in uitvoering van een te sluiten samenwerkingsakkoord. De bevestiging tijdens het laatste begrotingsconclaaf is hiervan een belangrijk signaal.

Ik hoop dat er een doorbraak kan worden gerealiseerd, en dat uiteraard in overleg met mijn collega. Wij overleggen altijd. Het belangrijkste is dat er resultaat komt en ik hoop u dat resultaat zo snel mogelijk te kunnen meedelen.

01.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, uw antwoord is dermate duidelijk dat wij daaraan weinig kunnen toevoegen.

Ik neem nota van uw bezorgdheid om met het dossier te landen, zoals u zelf zegt, en om u te houden aan die 56%. Ik neem eveneens nota dat in het dossier A380 niet in een regionale verdeelsleutel is voorzien. Wij zullen dat opnemen met de markt en kijken wat daarin eventueel kan worden gedaan.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

02 Vraag van de heer Jenne De Potter aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de stijgende betalingsachterstand inzake telecom" (nr. 4176)

02 Question de M. Jenne De Potter au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "les retards de paiement de plus en plus importants dans le secteur des télécommunications" (n° 4176)

02.01 Jenne De Potter (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, mijn vraag dateert van begin maart. In die periode vernam ik uit de media dat de Beroepsvereniging van het krediet pleit voor een uitbreiding van de kredietcentrale met andere schulden, zoals telefonie- en energieschulden.

Minister Magnette en uw voorganger als minister van Economie, mevrouw Laruelle, hebben naar aanleiding van een aantal andere vragen reeds bevestigd dat er inderdaad een toenemend probleem is. De Beroepsvereniging van het krediet heeft ook aangekaart dat er actueel een grote transparantie is, wat betreft alle mogelijke kredietschulden. U weet dat de Nationale Bank hierover periodiek gedetailleerde statistieken publiceert. Daartegenover staat dat de telecomsector voorlopig niet bereid zou zijn om officiële gegevens over hun achterstallige betalingen vrij te geven. Dat is althans wat ik las in De Standaard van eind januari.

Voorzitter: Peter Logghe.

Président: Peter Logghe.

Persoonlijk vind ik dat nogal frappant. Wanneer men de website van Preventel erop nakijkt, dan ziet men dat er geen cijfers worden bekendgemaakt over het aantal betalingsachterstanden, het aantal personen met een betalingsachterstand of het totale achterstallige bedrag. Ik meen nochtans dat het probleem van schuldoverlast maar efficiënt kan worden aangepakt als men weet hoe groot het probleem precies is. Ik heb daarom de volgende vragen.

Bevestigt u dat de telecomsector inderdaad geen cijfers over betalingsachterstanden publiek maakt? Zo neen, als ik mij daarin vergis, kunt u mij dan meedelen hoeveel betalingsachterstanden er zijn, hoeveel personen in de databank zijn geregistreerd en wat het totale achterstallig bedrag is?

Indien het wel klopt, vindt u dan niet dat de telecomsector moet worden verplicht om dat toch te doen? Welke stappen zult u daartoe ondernemen?

02.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, collega, uw drie vragen dateren inderdaad van 4 maart, maar ze blijven even actueel. Ik zal u dan ook een actueel antwoord geven.

Het is inderdaad zo dat er geen cijfers worden bekendgemaakt. De reden hiervoor is gewoon de volgende. Het is een databank bij Preventel. Preventel is een private organisatie die is opgericht op initiatief van een aantal telecomoperatoren, met privékapitaal. De gegevens die hierin vervat zitten, aangezien ze van privépartners komen, beschouwen zij als confidentiële en gevoelige informatie.

De reden van de oprichting van Preventel in 1998 was dat men wilde tegengaan dat klanten zouden hoppen van de ene operator naar de andere en telkens schulden zouden achterlaten en met andere woorden op die manier misbruik zouden maken van het systeem. Dat is de reden waarom Preventel is opgericht. Op basis van de Preventelgegevens worden vandaag alle potentiële klanten gescreend op vroegere telecomschulden bij de andere leden van Preventel.

Dat is de situatie. Men moet goed voor ogen houden dat Preventel op dit ogenblik een privaat initiatief is, een vzw, en dus niet onderworpen is aan specifieke wetgeving, zoals dit het geval is voor de kredietcentrale bij de Nationale Bank van België.

U vraagt mij of ik kan meedelen hoeveel er zijn. Wij hebben contact genomen met Preventel. Dat is onze opdracht. Dat weet u. Gelet op hetgeen ik u daarnet vertelde, kan ik dat voorlopig niet doen.

Ik kom dan aan uw derde vraag en belangrijkste vraag of ik de telecomsector niet zou moeten verplichten om dat te doen en welke stappen ik zal ondernemen. Het is belangrijk dat wij goed de pro’s en de contra’s zien van zo’n verplichting.

Een mogelijke pro, en iets dat pleit voor uw oproep, is dat wij op die manier de kredietwaardigheid van klanten en individuen nog beter belichten. Op die manier weten wij inderdaad dat een bepaalde klant schulden heeft, niet alleen als het gaat over de fameuze kredieten waar u naar verwijst, de Nationale Bank van België en de Beroepsvereniging van het Krediet, maar zullen wij ook kunnen nagaan wat de telecomschulden zijn.

Er zijn ook een aantal contra’s, die mag u niet over het hoofd zien. Het is zo dat vandaag niet alle operatoren deelnemen aan Preventel, aangezien het een vrijwillig initiatief is. Er zijn ook een aantal operatoren die dat niet doen. De reden daarvoor is dat er uiteraard kosten zijn verbonden aan de deelname aan Preventel.

Aan het lidmaatschap van de vzw zijn kosten verbonden. Die vaste kost is voor een kleine operator hetzelfde als voor een grote operator. Die zal de afweging maken. Als hij toetreedt tot Preventel, moet hij een kost betalen. Hij vergelijkt dat dan met de betalingachterstanden. Als het tweede lager blijkt dan het eerste, dan zal hij niet meedoen. Nogmaals, het is een privé-initiatief.

Als men de situatie bij Preventel vandaag bekijkt, dan is het zo dat men wel aangeeft of een bepaalde klant kredietwaardig of niet-kredietwaardig is, maar dat men daar geen precies bedrag op kleeft. Als men wil overgaan tot een goede kredietcentrale zoals bij de Nationale Bank van België, dan zal men moeten overgaan tot het opnemen van de exacte cijfers. Ook dat brengt natuurlijk een kost met zich mee.

Die kosten – ik moet u daarvan niet overtuigen – zullen worden afgewenteld op de consument. Als we morgen alle operatoren verplichten om zowel lid te worden van Preventel als al die bedragen op te nemen, dan zullen er kosten ontstaan, en die kosten zullen worden afgewenteld op de consument. Die afweging moet u maken: bent u bereid om met dat dossier, mits hogere kosten voor de consument, dat soort zaken voor te leggen?

Ik wil nog twee beschouwingen meegeven.

Een eerste beschouwing is de volgende. Laten we even de schulden bekijken op het vlak van telecom. Er zijn schulden; dat weten we allemaal. Die schulden zijn volgens mij echter moeilijk te vergelijken met de aard van de schulden die worden vastgelegd in een kredietcentrale. Bij die laatste gaat het over hypothecaire leningen, persoonlijke schulden, kredieten, en het gaat over vele duizenden euro's. Bij telecomschulden gaat het vaak, gelet op het feit dat de contracten in die sector maximaal jaarcontracten zijn, over kleinere bedragen. De baat die we daaruit kunnen halen is beperkter.

(Het geluid van een GSM weerklinkt)

(Une sonnerie de GSM retentit)

Dat is niet mijn gsm.

Ten tweede, in ons land treden de telecomoperatoren hoe dan ook preventief op. Wie wil toetreden tot een duurdere dienstverlening bij een operator, bijvoorbeeld roaming of telefoneren naar internationale bestemmingen, moet meer waarborgen geven. Dat zorgt ervoor dat er minder schulden kunnen worden gemaakt.

Ten slotte, de interessante verwijzing in het artikel van De Standaard naar Nederland, gaat volgens mij niet op. In Nederland bestaat er namelijk een ander businessmodel. Daar koopt men tegelijkertijd een toestel en een abonnement dat over meerdere maanden geldt, vaak 24 maanden. Het gaat dus hoe dan ook om een hoger bedrag. We kunnen appels niet met peren vergelijken.

Slotconclusie. Wat gaan we nu doen? Welnu, in ieder geval zal ik alle actoren van de telecomsector binnenkort ontvangen. We zijn een hele agenda aan het opstellen, en een van de punten zal uiteraard Preventel zijn.

Daarnaast zal ik formeel contact opnemen met Preventel om na te gaan hoe de beschikbare informatie toch kan worden gebruikt zonder de confidentialiteit van de operatoren en uiteraard de confidentialiteit van de individuele klanten te schaden.

Op die manier trachten we een oplossing te vinden in dat dossier, natuurlijk rekeninghoudend met de kosten en baten, zoals u verwacht van een minister voor Economie.

02.03 Jenne De Potter (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn zeer uitgebreid antwoord.

Ik vind het een zeer goed initiatief om met de telecomsector rond de tafel te gaan zitten om na te gaan – rekeninghoudend met de kosten en de baten, zoals de minister zelf zegt – of er toch een bepaald systeem te vinden is waarbij ook de confidentialiteit is gegarandeerd.

Mijn bekommernis is de volgende. Er wordt veel gesproken over overmatige schuldenlasten. Dat is een bestaand probleem. We kunnen echter niet altijd dezelfde sector met de vinger wijzen. Ik vind dat de transparantie zo groot mogelijk moet zijn, zodat we duidelijk kunnen zien waar het probleem ligt. Misschien ligt het ook aan de energiesector. Vandaar mijn bekommernis om te streven naar transparantie, zodat als we een probleem vaststellen van overmatige schuldenlasten, we dat ook op een goede manier kunnen oplossen.

Mijnheer de minister, ik ben blij dat u een initiatief zult nemen. Ik zal dat zeker opvolgen.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

Le président: Nous en sommes au point 14: les questions n^os 4315 et 4404 de MM. Brotcorne et Arens. Monsieur le secrétaire d'État, il y a un problème?

02.04 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur le président, je crains que cette question ne relève pas de ma compétence.

02.05 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le ministre, je croyais interroger Mme Laruelle, mais cela me fait plaisir de vous retrouver sur les bancs du gouvernement.

Si vous n'êtes pas compétent pour la question, même pour les aspects qui touchent à la protection du consommateur, je n'irai pas plus loin dans ma question.

Quand connaîtrons-nous la répartition des compétences entre M. Magnette, Mme Laruelle et M. Van Quickenborne?

02.06 Vincent Van Quickenborne, ministre: Je pourrais vous donner la réponse à la question formelle de notre collègue Almaci.

02.07 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, inutile donc d'accomplir cet effort intellectuel de poser ma question. Ce serait inutile.

Le président: Même chose pour vous, monsieur Arens?

02.08 Josy Arens (cdH): Monsieur le président, oui, car j'ai été très satisfait de la réponse de M. Magnette la semaine dernière. Je n'insiste pas. Ma question avait d'abord été déposée chez vous, ensuite chez M. Magnette qui a déjà eu l'occasion d'y répondre.

03 Vraag van mevrouw Meyrem Almaci aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de verdeling van de bevoegdheid consumentenzaken" (nr. 4351)

03 Question de Mme Meyrem Almaci au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la répartition des compétences en matière de protection de la consommation" (n° 4351)

03.01 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, eerst en vooral gefeliciteerd met uw nieuwe functie.

De prioriteiten van uw regering zijn zeer helder. Dat zegt zij alvast zelf. Maar de problemen van de bevolking zijn dat ook. De verhoging van de koopkracht is een grote uitdaging. De koopkracht van de bevolking bewaren is een nobel doel om na te streven. Dan moet men ook bereid zijn de nodige engagementen te nemen.

Als men de koopkracht wil verhogen moet daar minstens ook de bescherming van de consument naast staan. Een consument met extra koopkracht maar zonder een duidelijke bescherming op de huidige woelige markt is een risicovolle onderneming die niet altijd het verhoopte succes weergeeft dat men denkt na te streven. In tijden dat wij merken – hoe u het ook draait of keert – dat er weinig overheidsmiddelen voorhanden zijn, is het logisch volop te investeren in een afdoend grondwettelijk kader voor de bescherming van die consument.

De bescherming van de consument staat ook in de regeringsverklaring. Het is een duidelijke doelstelling, aldus zegt toch de eerste minister. Wij lezen dat er zal worden gewaakt over de verbetering van de wetgeving met het oog op het verzekeren van correcte informatie en werkelijke transparantie ten aanzien van de consument. Het feit dat er geen aparte minister is voor Consumentenzaken, noch duidelijkheid over de verdeling van de bevoegdheden, is alvast weinig bemoedigend. De voorbije week hebben wij wel al wat info gekregen, maar toch wil ik u de volgende vragen stellen.

Welke afspraken werden er gemaakt binnen de regering inzake de verdeling van de bevoegdheden inzake consumentenzaken? Welke rol speelt u daarin?

In de veronderstelling dat er een protocol wordt opgesteld om de bevoegdheden verder af te bakenen, wanneer zal dat protocol worden gepubliceerd? En tussen welke ministers – daar heb ik al deels een antwoord op – wordt het protocol afgesloten? Indien de onderhandelingen lopen, kunt u dan toelichten welke afspraken tot nu toe werden gemaakt? Welke werkafspraken werden er gemaakt specifiek inzake de behandeling van parlementaire vragen?

Kortom, aan welke minister moeten wij welke parlementaire vragen richten inzake consumentenzaken?

03.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Almaci, ik ben blij dat u zegt dat de prioriteiten van de regering glashelder zijn. Toen ik die bewuste zaterdag het parlementair debat volgde, was het allemaal vaag. Nu wordt het al glashelder genoemd. De regering gaat erop vooruit en het is positief dat de oppositie dat bevestigt.

U vraagt aan wie u de vragen moet stellen. U stelt de vragen en ik geef u het antwoord. Dat is ook al glashelder.

U kaart terecht het probleem van de koopkracht aan. Het is evident dat er iets aan moeten worden gedaan. Ik denk echter dat de oppositie en de regering wel eens van mening zouden kunnen verschillen wat de oplossing betreft die wij voorstellen.

Sommigen zeggen dat men het probleem van de koopkracht kan oplossen door de prijzen te blokkeren, met maximumprijzen en met bureaucratische maatregelen. Dat zullen wij evenwel niet doen. Als u denkt dat dit er zal komen, kan ik u meegeven dat dat niet zal gebeuren. Daarom denk ik dat wij af en toe van mening zullen verschillen, maar goed, dat is de democratie. Daarom kiezen de mensen ook.

Wat de verdeling betreft, pas op 11 april hebben wij het koninklijk besluit genomen dat de verdeling vastlegt. Dat koninklijk besluit moet nog worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

In dat koninklijk besluit werd afgesproken dat er een protocol komt tussen ministers Laruelle, Magnette en mijzelf. Dat protocol wordt nu besproken. Er is al een contact geweest tussen de drie directeurs van de drie ministers. Dat contact is in een goede sfeer verlopen en wij hopen snel een antwoord te kunnen geven. Ik denk dat we een antwoord zullen vinden.

Om het positief te stellen, de consumenten worden voortaan beschermd door drie ministers in plaats van door een minister. Eigenlijk wordt men drie keer beschermd en daar kan een partij als Groen! alleen maar gelukkig mee zijn.

03.03 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Voor mij zijn de prioriteiten van de regering glashelder. Het regeerakkoord stelt op de eerste pagina effectief de koopkracht centraal maar de verdere uitwerking wordt een zootje. Het spijt me dat ik het zo moet zeggen.

Ik ben zeer blij dat u dezelfde prioriteit hanteert. Wij hopen natuurlijk dat die prioriteit ook naar voren komt in de verdere uitwerking.

U zegt dat er drie ministers zijn wat zorgt voor een drie keer zo grote bescherming. Ik hoop dat wij niet zoals bij de vorige interim-regering in antwoord op onze vraag te horen krijgen dat een bepaalde persoon niet bevoegd is terwijl dan op andere vragen wordt geantwoord dat twee ministers bereid zijn om op te treden. Op die manier zijn we weinig doelmatig bezig.

Ik ben in ieder geval zeer blij dat het koninklijk besluit er komt. Ik ben ook zeer blij dat het overleg tussen de drie directeurs op een positieve manier is verlopen. Ik wacht af en ik hoop effectief samen met u dat wij positief kunnen doorwerken want dat is uiteraard onze doelstelling.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

04 Question de Mme Karine Lalieux au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "les mesures prises en matière de lutte contre les ententes sur les prix" (n° 4231)

04 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de maatregelen die werden genomen in de strijd tegen prijsafspraken" (nr. 4231)

04.01 Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, il y a quelques semaines éclatait en France un scandale mettant nommément en cause un certain nombre de marques de produits d'entretien mondialement connues. Ainsi les géants Henkel, Unilever, Colgate-Palmolive, etc., sont soupçonnés de s'être entendus sur leurs tarifs.

En Belgique, le Conseil de la concurrence condamnait le 28 janvier dernier, la VeBIC, l'association des boulangers flamands et lui infligeait une amende, estimant que cette association enfreignait la règle d'interdiction des ententes en appliquant un système de calcul des coûts et un indice du prix du pain, ce qui incitait ses membres boulangers à augmenter leurs prix.

Selon le CRIOC, les difficultés rencontrées lors d'achats groupés de mazout ne sont peut-être pas étrangères aux pressions éventuellement exercées sur les revendeurs afin de refuser, soit de remettre une offre de prix, soit d'annuler leur proposition.

Nous avons appris que la Commission européenne avait infligé des amendes pour un total de plus de 32,7 millions d'euros aux prestataires de services de déménagement internationaux en Belgique qui se sont rendus coupables d'entente sur les prix. Ces opérateurs ont fixé les prix, se sont réparti les marchés et ont manipulé les procédures d'appel d'offre de services de déménagement internationaux, ce pendant pas moins de 19 ans.

On a ainsi eu droit à la formation de cartels, de réunions secrètes, d'entretiens téléphoniques réguliers, d'envois de courriels ou encore à la mise en commun d'études de marché, etc. Comme vous pouvez le constater, l'imagination est au pouvoir quand il s'agit de gonfler artificiellement les prix au détriment du consommateur que vous entendez protéger, si j'ai bien compris la réponse que vous avez donnée à ma collègue.

Monsieur le ministre, je souhaiterais vivement que vous nous donniez des informations à ce sujet et que vous répondiez à différentes questions.

1. Le Conseil de la concurrence a-t-il diligenté une enquête sur les agissements en territoire belge de ces groupes qui sont visés nommément en France?

2. De manière plus générale, le Conseil de la concurrence est-il conscient de l'opacité de la fixation des prix et est-il en mesure de mener une enquête globale sur le problème fondamental de l'entente sur les prix?

3. Si tel était le cas, le Conseil de la concurrence a-t-il déjà entamé ce type d'enquête?

04.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur le président, madame Lalieux, je vous remercie pour votre question qui est d'ailleurs la première que vous me posez depuis que mon entrée en fonction et qui, par ailleurs, est très intéressante et importante.

Si vous parlez d'augmenter le pouvoir d'achat – comme Mme Almaci l'a demandé – je pense que l'un des instruments les plus importants pour y parvenir est de veiller à la concurrence et à la compétition sur le marché.

L'auditorat auprès du Conseil de la concurrence est en train d'effectuer une enquête en la matière. Aussi longtemps que cette enquête n'est pas clôturée, je ne peux pas vous communiquer le nom des parties concernées, en raison du caractère confidentiel de cette enquête et des documents concernés.

Une des missions prioritaires de l'autorité de la concurrence est de combattre les ententes. Dans ce domaine, plusieurs enquêtes et d'autres initiatives sont en cours dont je ne puis malheureusement vous fournir les détails en raison du caractère confidentiel de ces dossiers, comme déjà mentionné.

Toutefois, il faut préciser que l'autorité de la concurrence n'est pas compétente dans le domaine de la fixation des prix au niveau de la même entreprise pour autant qu'il ne s'agisse pas d'une situation caractérisée par un abus d'une position dominante.

Vous faites par exemple référence à la condamnation des boulangers flamands – les pauvres; les Flamands.

04.03 Karine Lalieux (PS): (…)

04.04 Vincent Van Quickenborne, ministre: C'était une bonne décision et vous verrez dans ma note de politique générale que je présenterai la semaine prochaine aux membres de cette commission que débats, compétition et concurrence, conseil et renforcement du conseil sont dans mes priorités et que nous y travaillerons.

Il faut continuer dans ce sens et s'il y a des abus, le Conseil doit faire son travail et appliquer des condamnations. Point à la ligne!

Voorzitter: Bart Laeremans.

Président: Bart Laeremans.

04.05 Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, je remercie le ministre pour ses réponses succinctes.

Petit à petit, il va se mettre dans sa fonction.

C'était bien le sens de ma question. Un peu partout en Europe, de plus en plus d'ententes se créent et sont dénoncées. Quand 9 grandes marques qui détiennent tout le marché des produits de soins pour le corps et des produits d'entretien ménagers, s'entendent, cela interpelle. Je crois d'ailleurs qu'ils ne l'ont pas fait qu'en France. L'Europe est aussi en train d'examiner ce dossier de près.

Quand les boulangers ont été condamnés, ils ne l'ont été que deux ans et demi après l'entente.

Quand on sait que cela faisait 19 ans que les déménageurs internationaux avaient une entente sur les prix et se divisaient le marché – imaginez-vous la situation –, j'estime qu'un problème réel se pose dans notre pays en termes de régulation, de compétences et d'efficacité du Conseil de la concurrence. Je l'ai encore dénoncé ce matin.

Il est temps de s'atteler à résoudre cette question.

Par ailleurs, je me réjouis d'apprendre que des enquêtes sont menées aujourd'hui sur certaines ententes car je pense que laisser faire le marché comme on l'a fait trop longtemps ne génère pas une situation de concurrence ni une diminution des prix. Je crois que tous les consommateurs seront d'accord avec moi aujourd'hui.

04.06 Vincent Van Quickenborne, ministre: Je suis d'accord avec vous, madame Lalieux. Finalement on se retrouve dans ce gouvernement.

Je suis dans ce gouvernement depuis à peine un mois. Cela ne fait pas 19 ans. Sinon, ce ne serait pas démocratique.

Je peux vous assurer qu'on va réaliser des choses. J'ai déjà eu des contacts avec les services, avec l'auditorat, avec le Conseil, car cette problématique me tient à cœur.

Ce que vous dites pose problème et je pense aussi que si la situation est telle en France, elle pourrait l'être également dans d'autres pays. Comme je vous l'ai dit, une enquête est en cours. Le gouvernement doit donner des signaux fermes pour dire que cela ne va pas. On doit mettre fin à ces pratiques.

04.07 Karine Lalieux (PS): C'est la raison pour laquelle l'Observatoire des prix est une excellente chose.

04.08 Vincent Van Quickenborne, ministre: On va voir. On va observer cela…

04.09 Karine Lalieux (PS): C'est dans la déclaration.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

De voorzitter: We hebben een probleem. De heer Arens was hier daarnet, maar nu niet meer. Hij had een samengevoegde vraag. Wij zullen even wachten.

Il était ici.

04.10 Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, je veux bien venir souvent. Je viens d'ailleurs chaque fois que vous me le demandez. J'ai beaucoup de respect pour le Parlement mais à un moment donné, j'estime que le ministre a droit à un minimum de respect également.

De voorzitter: U hebt zeker gelijk, maar het probleem ligt veeleer bij uw meerderheid, mevrouw de minister.

04.11 Sabine Laruelle, ministre: Je n'ai aucun problème à reporter les questions de la majorité, ni à les transformer en questions écrites. Aucun.

De voorzitter: Ik stel voor dat wij nog even wachten op de heer Arens, dan kan hij samen met mevrouw Lalieux zijn vraag stellen.

04.12 Sabine Laruelle, ministre: Quelles sont les questions reportées?

De voorzitter: Mevrouw De Permentier, de heer Jambon en mevrouw Dieu zijn op komst. Vraag nr. 4438 van de heer Flahaux is uitgesteld. Vraag nr. 4424 van mevrouw Van Cauter is omgevormd tot een schriftelijke vraag.

04.13 Sabine Laruelle, ministre: La question de Mme Van Cauter est donc transformée en question écrite. Les questions de Mme Dieu et M. Goutry seront-elles posées?

Le président: Dans la mesure du possible.

04.14 Sabine Laruelle, ministre: Je veux bien attendre quelques minutes mais je ne passerai pas toute mon après-midi à attendre les parlementaires.

Le président: Si vous êtes d'accord, nous allons commencer avec la question de Mme de Permentier.

We beginnen met de vraag van mevrouw De Permentier.

Madame Lalieux, pourrez-vous me remplacer pendant que Mme De Permentier pose sa question?

04.15 Karine Lalieux (PS): Oui. Monsieur le président, je demande simplement à ce que nous puissions poser notre question juste après celle de Mme De Permentier.

05 Question de Mme Corinne De Permentier au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les archives juives" (n° 4329)

05 Vraag van mevrouw Corinne De Permentier aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het Joodse archief" (nr. 4329)

05.01 Corinne De Permentier (MR): Monsieur le président, madame la ministre, j'ai appris que des rescapés et les enfants des victimes de la Shoah s'inquiètent du déménagement des archives de l'Office des étrangers couvrant les années 1912 à 1943.

Présidente: Karine Lalieux.

Voorzitter: Karine Lalieux.

Ces archives se trouveront désormais aux Archives générales du Royaume. Elles représenteraient environ 2 millions de dossiers et recellent pour la communauté juive, des documents photographiques et historiques incomparables qui ont déjà permis, depuis leur ouverture au public en 2005, à des dizaines de milliers de familles de consulter le dossier de leurs parents, de retrouver des frères, des sœurs et d'ajouter à leur mémoire des photographies contenues dans des dossiers administratifs.

Les statistiques de consultation de ces archives démontrent que plus de 600 demandes venues des 4 coins du monde ont déjà pu être satisfaites par l'Office des étrangers.

Madame la ministre, ma question est la suivante, pourriez-vous m'assurer que tout sera mis en œuvre pour que ce déménagement ne complique pas l'accès à ces documents empreints d'histoire et de sentiment.

Je vous en remercie d'avance.

05.02 Sabine Laruelle, ministre: Lorsqu'en juillet 2007, le directeur général de l'Office des étrangers a contacté l'archiviste général du Royaume, M. Velle, en vue du versement par ses services de 1.089.000 dossiers individuels de la police des étrangers couvrant la période 1913-1943, ce dernier a bien évidemment marqué son accord afin de préserver au mieux ce très riche patrimoine.

Depuis, les Archives générales du Royaume travaillent en parfaite collaboration avec l'Office des étrangers en vue de la préparation de ce versement.

Je profite de votre question pour rappeler les tâches de ces Archives générales du Royaume qui sont encore trop méconnues. Conseiller les services publics dans la gestion de leurs archives, conserver les documents dans les meilleures conditions possibles et, bien sûr, les mettre à disposition du public constituent leurs tâches légales et quotidiennes, qu'ils effectuent dans 19 dépôts où sont conservés plus de 220 kilomètres d'archives.

Les agents des Archives de l'État sont fiers de pouvoir accueillir et renseigner chaque année des dizaines de milliers de lecteurs belges et étrangers et de contribuer ainsi à la mise en valeur de millions de documents à caractère patrimonial ou scientifique dont les plus anciens remontent au 9^ème siècle.

Tout comme les autres institutions scientifiques fédérales, les Archives du Royaume participent activement à la préservation et à la communication de ce patrimoine commun.

En matière d'archives liées à la Shoah, les Archives générales du Royaume ont mené et mènent encore un grand nombre d'opérations, notamment le projet de guide des sources relatives aux archives en lien avec la communauté juive de Belgique ou encore le prêt de documents pour la réalisation de films ou modus operandi.

En conclusion, je voudrais vous rassurer vous et l'ensemble des citoyens qui s'inquiètent du futur déménagement de ces dossiers de l'Office des étrangers. Ces dossiers ne sont et ne seront nullement mis en péril. Bien au contraire, ils seront conservés dans les meilleures conditions matérielles et environnementales possibles et seront au moins tout autant accessibles.

05.03 Corinne De Permentier (MR): Je suis ravie et ébahie d'apprendre toutes les richesses que contiennent ces Archives générales.

Je sais qu'avec le soin et l'attention que vous y porterez, ce patrimoine ne pourra qu'être mis en valeur pour les années à venir. Je voulais vraiment m'assurer que les meilleures conditions de conservation seraient employées.

Je vous remercie.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

06 Questions jointes de

- Mme Karine Lalieux à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "l'application de la loi du 3 décembre 2005 instaurant une indemnité compensatoire de pertes de revenus en faveur des travailleurs indépendants victimes de nuisances dues à la réalisation de travaux sur le domaine public" (n° 4565)

- M. Josy Arens à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "l'indemnisation des commerçants en cas de travaux publics" (n° 4617)

06 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Karine Lalieux aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de toepassing van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein" (nr. 4565)

- de heer Josy Arens aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de inkomenscompensatievergoeding voor handelaars bij hinder als gevolg van openbare werken" (nr. 4617)

Président: Olivier Hamal.

Voorzitter: Olivier Hamal.

06.01 Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, madame la ministre, l'esprit de la loi adoptée le 3 décembre 2005 est de compenser les pertes de revenus des exploitants des petits commerces dues à la réalisation de travaux sur le domaine public.

Le but de la loi est de mettre en place une procédure simple et non coûteuse au service des exploitants dès lors que d'autres procédures déjà existantes étaient longues et lourdes d'un point de vue financier. Nous avons eu un long débat en commission à ce sujet.

En vertu de l'article 4 de la loi susmentionnée, l'obligation d'information appartient aux communes. Cette information doit se faire par écrit. Cependant, le non-respect de cette exigence n'est pas sanctionnée par la loi et n'est pas prescrite à peine de nullité de la procédure à suivre pour le droit à l'indemnisation en faveur des exploitants.

Lorsque l'information a été donnée de manière certaine mais autrement que la formalité prévue par la loi, elle doit être considérée comme acquise. Ainsi aucune conséquence ne peut être tirée de cette absence d'écrit, a fortiori aucune conséquence qui causerait un préjudice aux personnes que la loi veut protéger.

Une telle attitude serait en effet en parfaite contradiction avec l'esprit de la loi. Pourtant, c'est l'attitude que vous ou votre administration avez adoptée. Ainsi, l'indemnisation a été refusée à des exploitants qui avaient été informés par l'autorité communale autrement que par écrit. Dans le cas rapporté, l'information avait été assurée par un toutes-boîtes et par des réunions de riverains qui avaient pour objet les travaux en question; c'était dans le cadre d'un contrat de quartier à Bruxelles. Il faut préciser que vous-même, lors de la discussion générale précédant l'adoption de la loi, aviez évoqué la possibilité d'informer les exploitants via des tables rondes notamment.

Il faut encore préciser que l'octroi de l'indemnisation n'est aucunement conditionné à l'information de l'autorité communale. En effet, l'article 5 de la loi énumère différentes conditions d'octroi au rang desquelles ne se retrouve pas le devoir d'information de l'autorité communale.

Face à une telle incohérence, l'autorité communale vous a écrit directement – vous avez remarqué que je vous interroge à propos d'une commune en particulier, la mienne, je représente mon bourgmestre – pour vous informer de son étonnement et vous demander des explications. Aucune réponse n'a été donnée, malheureusement. Par contre, les exploitants concernés ont reçu une réponse et une fin de non-recevoir, ce qui nous inquiète, par rapport à leur demande d'indemnisation. La raison donnée était que la commune n'avait pas fait un document écrit, alors qu'il y a eu un toutes-boîtes, qu'il y avait des assemblées générales et des réunions de comités de commerçants.

Je voudrais vous informer de mon étonnement quant à cette attitude vis-à-vis des autorités publiques et vis-à-vis des exploitants qui ont droit à une indemnisation et qui, légitimement, se retournent aujourd'hui contre la commune.

Quelle est votre interprétation de la loi par rapport aux conditions d'octroi des indemnisations?

Quelle est votre position face à ces exploitants privés d'indemnisation?

Ne faudrait-il pas modifier la loi par rapport au maître d'oeuvre? Ne serait-ce pas plutôt ce dernier qui devrait donner l'information? La commune peut le faire mais elle n'est pas le maître d'oeuvre dans tous les cas.

06.02 Josy Arens (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, cela fait plus de trente ans que des compensations sont réclamées pour les indépendants et les PME, en particulier pour les commerçants qui ont à souffrir des travaux de voirie.

Madame la ministre, vous connaissez ce milieu aussi bien que moi, on a peut-être un peu oublié les agriculteurs qui vivent dans les villages dans lesquels sont ouverts des chantiers. Ma question m'a été inspirée par un de ces chantiers pour lequel je me suis rendu compte que l'indemnisation était une chose mais qu'une bonne organisation du chantier permettant à ces gens de continuer leurs activités en était une autre. Cette bonne organisation des chantiers est peut-être plus souhaitable pour ces milieux qu'une indemnisation, trop faible et dont la procédure est complexe.

On prévoyait que 5.000 commerçants bénéficieraient de ces dédommagements, nous sommes loin du compte. Il y a réellement des problèmes.

Madame la ministre, ne pensez-vous pas qu'il faudrait revoir cette loi pour répondre aux problèmes réels des entreprises, qui sont de maintenir la clientèle pour les commerçants et de pouvoir rentrer les récoltes et avoir accès aux exploitations pour les agriculteurs?

Je crois vraiment qu'il faut réexaminer cette loi à la lumière de l'évaluation que nous avons pu en faire jusqu'à présent.

Le président: Madame la ministre, je vous cède la parole mais je crois, de par vos acquiescements, que vous avez déjà en quelque sorte répondu.

06.03 Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, je suis heureuse de pouvoir aborder ce problème par le biais de deux questions. Avant de parler de la loi en général, je commencerai par aborder le cas plus particulier évoqué par Mme Lalieux. Nous avons encore vérifié hier, mais je n'ai pas reçu de courrier. Ou bien il s'est perdu dans les circuits internes à mon département, ce qui est parfaitement possible, ou bien il y a une autre explication, que je ne connais pas.

Vous avez entièrement raison. L'information écrite appartient bien aux communes, mais la loi ne dit aucunement que le manquement à cette information constitue l'un des critères permettant l'exclusion a priori d'un dossier. Trois critères doivent être remplis par les commerçants. Il s'agit bien de ceux qui sont exigés à l'article 5: l'absence d'autres revenus professionnels, la reconnaissance comme établissement entravé – c'est-à-dire, empêché de travailler – et l'approbation de la demande par le Fonds de participation. Par conséquent, un manquement dû à la commune ne peut être évidemment imputé à l'indépendant commerçant.

S'agissant du dossier dont vous m'entretenez, je vous prierais d'entrer en contact avec mes services afin que nous puissions voir de quoi il retourne. Depuis le mois de janvier, je n'ai été moi-même saisie que d'une seule demande, relative à la période d'attente de quatorze jours imposée par la loi. En l'occurrence, le non-respect de cette période a effectivement contraint le Fonds de participation à rejeter cette demande, conformément à la loi.

Pour le moment, je ne connais donc pas le dossier dont vous me parlez.

Quant à vos questions, je ne retracerai pas l'historique de ce dossier. Nous l'avons tous vécu de façon plus ou moins douloureuse. Cette loi est une initiative parlementaire. M. Arens estime que l'objectif de cette loi est louable, puisque les commerçants qui ne peuvent plus travailler à cause de travaux indépendants de leur volonté doivent évidemment trouver une solution. Mais il a toujours été dit que ce texte devait être évalué, voire être modifié plus ou moins fondamentalement en fonction du problème soulevé.

Le montant – 44,20 euros – n'est pas tombé du ciel. Il est clair que ce n'est pas assez et tout le monde le reconnaît. Pourquoi cette somme? C'est ce qu'un ouvrier touche en cas de mise en chômage technique. Ce parallélisme ne nous a pas semblé complètement abscons; il ne répond peut-être pas tout à fait à la situation de l'indépendant, mais il fallait trouver un montant qui reste "self-supportive" budgétairement parlant.

Je suis demandeuse d'une évaluation de cette législation et pour la faire évoluer, quant à son montant s'il est jugé insuffisant – à condition de trouver des moyens – mais aussi quant à un problème plus fondamental: sa complexité administrative. Le cas particulier que vous soulevez, même s'il est particulier, nous mène vers une réflexion générale: il convient d'aboutir à une simplification de cette législation. Passer par la commune pour les informations peut ne pas constituer le bon canal, mais il faut une personne ou une entité qui ait connaissance de la situation. La commune nous semblait le mieux répondre à ces critères.

Quand nous travaillerons avec le parlement à cette évaluation et cette adaptation, nous inviterons aussi les organisations de commerçants, les fédérations actives dans le secteur des travaux publics, avec les Unions des Villes et des Communes. Je suis disposée et même demandeuse à travailler à l'évolution positive de cette loi.

06.04 Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, je remercie la ministre. C'est déjà positif que l'interprétation de la loi soit bien celle-là: pas d'exclusive pour une interprétation ou une non-action de la commune. Cela rassurera certaines communes quant à leur manière de fonctionner.

De plus, si j'ai posé la question, c'est que les deux lettres n'avaient obtenu aucune réponse, ce qui a vexé. Les commerçants, eux, avaient reçu une réponse négative du Fonds sans qu'on prévienne les autorités communales. À présent, nous avons un recours des commerçants contre l'autorité communale qui n'a même pas été informée du refus. J'ignore comment fonctionne le Fonds, mais c'était aussi pour solutionner cette problématique.

Nous prendrons donc contact avec votre cabinet. C'était cela aussi: la problématique de procédure.

06.05 Josy Arens (cdH): Madame la ministre, je vous remercie. Il est vrai qu'il faut évaluer. Voilà quelques mois, j'ai assisté à une réunion de préparation d'un chantier – préalable à tout chantier – où l'entreprise de travaux publics dénonçait clairement, alors que nous tentions de permettre l'accès à un petit commerce, qu'il ne fallait plus s'en préoccuper puisque le Fonds existait et qu'il suffisait de payer sa cotisation pour être en règle. Voilà jusqu'où ça va!

Il me semble vraiment important de rediscuter et réévaluer la loi pour la faire évoluer favorablement.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

07 Vraag van mevrouw Maggie De Block aan de minister van KMO, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "het gewaarborgd inkomen voor zwangere zelfstandigen in geval van zwangerschapscomplicaties" (nr. 4535)

07 Question de Mme Maggie De Block à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "le revenu garanti pour les travailleuses indépendantes enceintes en cas de complications pendant la grossesse" (n° 4535)

07.01 Maggie De Block (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, in tegenstelling tot werknemers, vallen vrouwelijke zelfstandigen niet automatisch terug op een deel van hun inkomen, indien zij tijdens de zwangerschap vroegtijdig worden geconfronteerd met complicaties en daardoor arbeidsongeschikt worden. Zij riskeren het leven van hun baby als zij niet plat blijven liggen of gehospitaliseerd blijven. Dat is natuurlijk zelfs hun inkomen niet waard.

Zelfstandigen die tijdens hun zwangerschap arbeidsongeschikt worden ten gevolge van complicaties van een zwangerschap, kunnen zich daartegen verzekeren. Dat kan door het sluiten van een verzekering gewaarborgd inkomen. Dat bestaat al lang, want zelfs ik heb dat gesloten na mijn studies.

Weliswaar is er voor zwangerschap en complicaties een wachttijd van minstens negen maanden, omdat het een verzekering is en men wordt geacht zich te verzekeren voordat men het risico loopt en niet daarna.

Toch heb ik ook berichten gekregen dat heel wat jonge zelfstandige vrouwen niet voldoende op de hoogte zijn van het bestaan van die mogelijkheid, met alle gevolgen van dien.

Welke maatregelen zult u nemen om deze mogelijkheid meer kenbaar te maken bij de jonge vrouwelijke zelfstandigen?

Zou het mogelijk zijn om een aantal maatregelen te nemen om de drempel voor het sluiten van een verzekering gewaarborgd inkomen voor jonge, startende, vrouwelijke zelfstandigen te verlagen, zodat zij toch voldoende beschermd zijn in geval van arbeidsongeschiktheid tijdens hun zwangerschap?

Ik ben ook huisarts, mevrouw de minister. Wij werden daarover wel ingelicht omdat wij onze RIZIV-premie ook daarvoor kunnen reserveren. Wij hebben de keuze om die te reserveren, ofwel voor een gewaarborgd inkomen, ofwel voor de opbouw van een aanvullend pensioen. Wij werden daarover dus wel ingelicht, maar ik heb begrepen dat het niet bij alle jonge, vrouwelijke zelfstandigen het geval is. Daarom stel ik u mijn vragen.

07.02 Minister Sabine Laruelle: Mevrouw De Block, u weet wellicht wel dat ik ben begaan met de situatie van de vrouwelijke zelfstandigen die tijdens hun zwangerschap werkonbekwaam worden en daardoor af te rekenen krijgen met financiële moeilijkheden.

Momenteel kan de zelfstandige vrouw in het sociaal statuut der zelfstandigen uitkeringen genieten als ze werkonbekwaam wordt, ook bij zwangerschap. Die uitkeringen zijn echter forfaitair en pas betaalbaar vanaf de tweede maand werkonbekwaamheid.

De socialezekerheidsfondsen hebben onder andere een informatieplicht van de zelfstandigen over de gegarandeerde dekking door hun sociaal statuut en dus ook over de beperkingen ervan. Daarbij kunnen de fondsen aan de zelfstandigen oplossingen aanwijzen via bijkomende private verzekeringen, maar die zijn zeker niet verplicht om dat te doen. Elke zelfstandige is dus vrij om dat type van verzekeringen al dan niet te sluiten.

Als minister van Zelfstandigen blijft de verbetering van het sociaal statuut mijn prioriteit, en in het bijzonder voor de vrouwelijke zelfstandigen.

Ik wil ook de politiek over de socialeverzekeringsfondsen herzien. Nu kan elk sociaalverzekeringsfonds een percentage vragen voor zijn beheerskosten. In het algemeen zijn die socialeverzekeringsfondsen verplicht om ten minste de zelfstandigen te informeren over het sociaal statuut, alsook over de rechten van de zelfstandigen. Ik neem de verzekering tegen faillissement als voorbeeld. Dat staat nu in het sociaal statuut. Tijdens de vorige legislatuur hebben we dat verbeterd. Nu gaat het om een jaarlijkse bijdrage. Die bijdrage hebben we ook verhoogd: nu bedraagt die bijdrage dezelfde als voor het minimumpensioen. Daartoe heb ik een budget in het sociaal statuut der zelfstandigen. De enveloppe daarvoor bevatte altijd te veel geld. Dus haast geen zelfstandigen doen er een beroep op.

Nochtans gaan tot tien zelfstandigen elk jaar failliet. Een en ander werkt dus niet. Ik ken ook vrouwelijke zelfstandigen die nog niet eens op de hoogte zijn van de gratis dienstencheque bijvoorbeeld. Ik wil het systeem dus herzien. Let wel: het sociaalverzekeringsfonds gaat niet akkoord met mij.

Een van mogelijke verplichtingen die ik wil opleggen, is dat, als het fonds 4 tot 5% als beheerkosten wil aanrekenen, dan moet het meer informatie verstrekken. Voor mij moet er een minimum aan informatie zijn. Pas als het sociaalverzekeringsfonds meer doet, kan het meer beheerkosten aanrekenen. Als het sociaalverzekeringsfonds geen minimum aan informatie verschaft, denk ik aan de invoering van een malussysteem. Dan kan ik de zelfstandigen betalen voor het sociaal statuut, alsook voor een betere informatieverstrekking. Ik ben inderdaad niet tevreden met de werking van verscheidene – niet alle! – sociale verzekeringen.

07.03 Maggie De Block (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik weet dat u daar zeer mee begaan bent, ook in de vorige legislatuur. Daarom ook heb ik uiting gegeven aan mijn bekommernis.

Ik vind ook dat er tegenover beheerskosten – en ik neem aan dat daar bij de ene al wat beter en efficiënter wordt mee omgesprongen dan bij de andere – niet alleen rechten, maar ook plichten staan. De informatieplicht is essentieel, zeker naar kwetsbare mensen zoals jonge startende zelfstandigen. U weet dat een jonge zelfstandige meestal na de studies start en dat is de leeftijd dat de meeste vrouwen één of een aantal kinderen hebben. Het risico dat ze daardoor in de problemen geraken, is zeer groot.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

Le président: Madame la ministre, avez-vous autre chose à ajouter, éventuellement pour meubler le temps? En effet, il ne nous reste que la question n° 4572 de Mme Muylle qui, paraît-il, achève de poser une question en salle 2.

07.04 Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, je ne vais pas revenir ici chaque semaine et attendre que l'un ou l'autre parlementaire trouve trois minutes de temps pour venir me poser la question.

Le président: Je suis entièrement d'accord avec vous, madame la ministre!

07.05 Sabine Laruelle, ministre: Je trouve que les ministres doivent être respectueux du parlement, être là à heure et à temps et être suffisamment disponibles. Il m'a été demandé de réserver le mercredi après-midi pour venir répondre à des questions. Jusqu'à présent, j'ai répondu à quatre questions. Je vais évidemment attendre Mme Muylle. Monsieur le président, je souhaite que les questions suivantes soient transformées en questions écrites: n° 4363 de M. Jambon, n° 4411 de Mme Dieu, n° 4529 de M. Goutry et n° 4568 de M. Delizée.

Le président: Nous sommes d'accord. Certains ont cependant demandé à ce qu'elles soient reportées…

07.06 Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, ce n'est pas une solution; les questions sont à chaque fois reportées! Il ne faut pas dès lors me demander de venir répondre à des questions un mercredi après-midi si seuls trois parlementaires savent être présents, même si je suis toujours contente de venir au parlement! C'est un grand bonheur!

Le président: La réaction de la ministre est tout à fait pertinente!

07.07 Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, si c'était la première fois que cela arrive, ce ne serait pas grave!

Le président: Chers collègues, je suggère que nous attendions Mme Muylle jusque 15.30 heures au plus tard.

07.08 Sabine Laruelle, ministre: Quant aux autres, nous sommes d'accord et c'est écrit; je ne viendrai plus répondre à leurs questions sauf à la question n° 4438 de M. Jean-Jacques Flahaux qui a demandé un report. Mme Carina Van Cauter, quant à elle, a demandé à ce que sa question n° 4424 soit transformée en question écrite.

Le président: Nous verrons en fonction de l'application du Règlement. Nous ferons pour un mieux mais nous ferons part de la remarque..

07.09 Sabine Laruelle, ministre: Le Règlement dit-il que le ministre est disponible à merci et que les parlementaires viennent poser leur question quand ils le veulent? Non! Le Règlement dit que, lorsqu'un parlementaire ne s'est pas excusé a priori, sa question est transformée en question écrite.

Le président: D'accord, mais nous avons reçu des excuses.

07.10 Sabine Laruelle, ministre: De qui?

Le président: Mme Dieu vient de nous faire savoir qu'elle demandait le report de sa question n° 4411. Il en va de même pour la question n° 4568 de M. Delizée qui lui-même assure une présidence.

07.11 Sabine Laruelle, ministre: Les questions n^os 4529 et 4363 de MM. Goutry et Jambon sont donc transformées en questions écrites, étant donné qu'ils ne se sont pas excusés. Sommes-nous d'accord?

Le président: M. Jambon a demandé au secrétaire de commission de bien vouloir reporter sa question.

07.12 Sabine Laruelle, ministre: Il faut dire au président de la commission ainsi qu'au secrétaire de commission, M. Peleman, que j'ai aussi d'autres choses à faire. Je ne prévois rien cet après-midi pour donner la priorité au parlement. Les parlementaires peuvent aussi donner la priorité à leurs questions! Monsieur le président, vous n'y êtes évidemment pour rien. Le hasard a fait que vous assurez la présidence aujourd'hui mais je ne suis pas contente! Je vais attendre Mme Muylle par politesse.

Le président: Madame la ministre, je suis tout à fait d'accord avec vous.

07.13 Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, je suis polie et souhaite que les parlementaires me rendent la pareille.

Le président: Que les choses soient claires: si Mme Muylle n'est toujours pas arrivée à 15.30 heures, je clos la réunion. Mme Laruelle a raison: elle a réservé son après-midi pour assister à notre commission.

07.14 Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, s'agissant de la question n° 4529 de M. Goutry, je n'y reviendrai plus, étant donné qu'il ne s'est même pas excusé. C'est un peu facile! Ils doivent s'excuser avant la réunion!

Je viens toujours ici avec grand plaisir, mais j'attends un minimum de courtoisie à mon égard. Si je sais avant le début de la réunion que seules deux questions seront finalement posées, alors je peux demander de tout reporter. Sinon, je perds mon temps! J'ai aussi un travail à accomplir et des dossiers à faire avancer. Il fait beau, je peux aussi aller me promener! Excusez-moi de m'énerver! C'est comme ça depuis le mois de décembre! Prévenez! Si les questions ne sont pas posées lors de la prochaine réunion, je les considérerai comme étant retirées. Elles ne seront plus considérées comme questions écrites, je n'y répondrai plus!

Par ailleurs, sachez que je réponds à toutes les questions écrites dans un délai très bref; mon retard maximum est d'un jour. Si, au moins, on sanctionnait plus les députés qui s'absentent quand ils doivent poser une question… Je réponds en temps et en heure à toutes les questions écrites; j'attends donc le même respect des parlementaires.

Je suis venue répondre à trois questions, tandis que six autres sont reportées! C'est inacceptable! Prévenez M. Peleman ou M. le président de la commission que c'est la dernière fois! Je ne le ferai plus!

On bloque tout le monde. Regardez: il y a deux traductrices et d'autres personnes qui attendent. Cela coûte combien à l'État?

Le président: (…)

07.15 Sabine Laruelle, ministre: Mais nous en avons encore parlé au sein du gouvernement lors de notre dernière réunion! Le parlementaire est roi! Que voulez-vous y faire?

En ce qui me concerne, je suis à jour avec les questions écrites. Je comprends le parlementaire qui pose des questions par écrit et qui ne reçoit pas de réponse. Je n'ai aucune question en souffrance et voilà cinq ans que cela dure!

(…): (…)

07.16 Sabine Laruelle, ministre: Ce n'est pas de votre faute! Je m'énerve parce que j'ai le temps de m'énerver! À la limite, je préfèrerais répondre à des questions plutôt que de m'énerver! De plus, je stresse mes collaborateurs pour que le travail soit effectué à temps et à heure.

Le président: (…)

07.17 Sabine Laruelle, ministre: Ce ne sera pas suffisant! Il m'en faut dix!

Le président: (…)

07.18 Sabine Laruelle, ministre: Non! Non! S'il s'agissait de la seule fois! Rare est le cas où la moitié des questions n'est pas reportée!

Le président: (…)

07.19 Sabine Laruelle, ministre: Mais qu'ils les posent! Je n'éprouve aucun problème à passer mes après-midi ici, mais au moins pour répondre et non pour attendre le bon vouloir…

Le président: (…)

07.20 Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, je dois vous dire que je suis très mécontente. En effet, je fais toujours en sorte d'être présente en temps et en heure dans cette commission lorsque ma présence y est requise, je m'adapte aux changements de planning, je réponds aux questions écrites dans les délais.

Normalement, je ne dois pas venir dans ce Parlement le mercredi après-midi. Vous devez savoir que, pour être présente ici, je suis obligée d'annuler des rendez-vous, de modifier mon agenda. Je donne priorité au nouveau Parlement, mais je ne le ferai plus, c'est tout!

La réunion publique de commission est levée à 15.30 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.30 uur.