Commissie
voor de Financiën en de Begroting |
Commission des Finances et du Budget |
van dinsdag 15 april 2008 Namiddag ______ |
du mardi
15 avril 2008 Après-midi ______ |
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 15.02 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Luk Van Biesen.
Le développement des questions et interpellations commence à 15.02 heures. La réunion est présidée par M. Luk Van Biesen.
01 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het vrijgeven van douanegoederen" (nr. 4082)
01 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le dédouanement des marchandises" (n° 4082)
01.01 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, klopt het dat de douanegoederen kunnen worden vrijgegeven vanuit elk douanekantoor? Zo ja, is dat de bedoeling of is dat een probleem dat moet worden opgelost?
Zo neen, is dat tijdelijk mogelijk geweest de voorbije weken of maanden? In welke periode was dat mogelijk? Was de top van de douane hiervan op de hoogte? Hoe en wanneer is dat probleem opgelost?
01.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van der Maelen, de veiligheid, ingebouwd in de PLDA, is gebaseerd op de informatie die momenteel in de FOD Financiën ter beschikking is gesteld. Inhoudelijk betekent dat dat elke persoon een rol is toegekend. Op basis van die rol heeft de ambtenaar in kwestie toegang tot een bepaald gedeelte van de PLDA.
De aangiftes geselecteerd op circuit 1, fysieke verificatie, en circuit 2, op documenten, zijn verbonden aan een verificatiedienst of douanekantoor op basis van de inhoud van vak 30 van de aangifte op het enig document.
Wat het kantoor betreft, alle ambtenaren met de rol kantoor kunnen de componenten raadplegen die in de PLDA aan een geselecteerd kantoor zijn toebedeeld. Met het oog op een betere afscherming van bepaalde componenten, zoals de financiële afhandeling, werden bijkomende filters ingebouwd. Zo werden in de PLDA aparte profielen aangemaakt. Ik geef het voorbeeld van het kassabeheerder voor bepaalde rollen. Indien noodzakelijk werden daaraan ook bijkomende paswoorden gekoppeld.
Wat de verificatiediensten betreft, elke ambtenaar met die rol kan goederen vrijgeven. De naam van de verifiërende ambtenaar en de acties die tijdens de controleactiviteit werden ondernomen, worden natuurlijk geregistreerd.
In het systeem kan dus te allen tijde worden nagegaan wie de goederen heeft vrijgegeven. Voor de rol van de verificatiepost werden geen bijkomende filters toegekend, omdat het beheer van de controles op termijn zal gebeuren door het project MODA, Mobiele Douane. De geselecteerde aangiftes worden dan gestuurd naar de regiekamer die verantwoordelijk is voor het sturen van de mobiele teams in het toepassingsgebied.
Een pilootproject van MODA is momenteel opgestart in de gewestelijke directie Hasselt en men verwacht dat een tweede pilootproject zal worden opgestart in september of oktober. Dat is het hele verhaal met betrekking tot de PLDA en de controle.
01.03 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, mij was meegedeeld dat ambtenaren vanuit Namen goederen in de haven van Antwerpen zouden kunnen vrijgeven, zonder verdere verificatie. Als dat juist is, lijkt mij dat toch een gevaarlijke situatie te zijn. Die situatie heeft zich volgens mijn informatie gedurende verschillende weken voorgedaan.
01.04 Minister Didier Reynders: Ik heb u alle mogelijke mechanismen toegelicht. Het is een goede methode, maar zoals gezegd moeten wij nog verder gaan met het project MODA. Tot nu toe heb ik geen andere elementen gekregen vanuit de douane. Ik zal het verder onderzoeken.
01.05 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Ik neem nota van uw antwoord en ik zal het verder bestuderen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- mevrouw Meyrem Almaci aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "een gratis verzekering voor vrijwilligers" (nr. 4010)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de afschaffing van de financiering van de verzekering van vrijwilligers in het verenigingsleven door de Nationale Loterij" (nr. 4119)
- mevrouw Sonja Becq aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de besteding van de middelen van de Nationale Loterij" (nr. 4287)
- mevrouw Clotilde Nyssens aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen en aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de besteding van een deel van de middelen van de Nationale Loterij aan de financiering van de provinciale verzekering van vrijwilligers" (nr. 4531)
- de heer Bruno Tuybens aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de verderzetting/mogelijke stopzetting van het subsidiebeleid van de Nationale Loterij ten aanzien van de vrijwilligersverzekering en andere projecten waarbij in hoofdzaak vrijwilligers betrokken zijn" (nr. 4601)
- Mme Meyrem Almaci au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "une assurance gratuite pour les volontaires" (n° 4010)
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la suppression de l'aide de la Loterie Nationale en vue de l'Assurance pour les volontaires actifs dans le secteur associatif" (n° 4119)
- Mme Sonja Becq au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'affectation des moyens de la Loterie Nationale" (n° 4287)
- Mme Clotilde Nyssens au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles et au ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "l'affectation d'une partie des moyens de la Loterie nationale au financement de l'assurance provinciale des bénévoles" (n° 4531)
- M. Bruno Tuybens au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la continuation/la suspension de la politique de subvention de la Loterie nationale en matière de l'assurance bénévole et d'autres projets impliquant principalement des bénévoles" (n° 4601)
De voorzitter: Het betreft hier een reeks vragen. De heren Gilkinet en Tuybens zijn niet aanwezig en hebben evenmin verwittigd.
02.01 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag betreft de gratis verzekering voor vrijwilligers. Sinds de wet betreffende de rechten van de vrijwilliger is er een betere sociale bescherming voor de vrijwilliger gekomen. Organisaties worden onder andere verplicht om een verzekering af te sluiten voor hun vrijwilligers zodat zij zijn gedekt voor de door hen eventueel veroorzaakte schade tijdens hun vrijwilligerswerk.
Die wet geldt niet voor de gewone feitelijke organisaties. Hun vrijwilligers worden bijgevolg nog steeds geconfronteerd met de problematiek van het niet beschermd zijn gedurende hun vrijwilligerswerk.
Sinds 2006 worden door de Nationale Loterij, op initiatief van toenmalig staatssecretaris voor Overheidsbedrijven Bruno Tuybens, budgettaire middelen voorzien voor de verzekering van diezelfde vrijwilligers. Via de provinciale steunpunten voor vrijwilligerswerk wordt een gratis verzekering vrijwilligerswerk aangeboden waarbij een dekking van de burgerlijke aansprakelijkheid voor lichamelijke ongevallen, rechtsbijstand, enzovoort, wordt voorzien.
Elke erkende organisatie kan op die manier recht krijgen op honderd verzekerde vrijwilligersdagen. Dat zijn honderd dagen waarop de vrijwilliger is verzekerd en beschermd. Dat is een stap in de goede richting voor organisaties met occasionele activiteiten, maar het geeft nog steeds geen oplossing voor de organisaties die een heel jaar door continu werken met vrijwilligers.
Voor dit jaar was oorspronkelijk een verhoogd budget voorzien van 1 miljoen euro. Wij hebben echter recent vernomen dat die beslissing ad hoc is teruggedraaid en dat het budget voor 2008 voor vrijwilligersbescherming niet zal worden toegekend door de Nationale Loterij. Dit heeft een negatieve invloed op de bescherming van ongeveer 130.000 vrijwilligers, wat niet weinig is.
Mijnheer de minister, daarom had ik u graag volgende vragen gesteld.
Is het juist dat het budget voor 2008 dat werd voorzien door de Nationale Loterij voor de subsidiëring van de vrijwilligers zal worden geschrapt? Zo ja, op basis van welke criteria werd die beslissing genomen?
Welke projecten zullen met die vrijgekomen gelden, indien dit bedrag effectief wordt geschrapt, worden gesubsidieerd? Op basis van welke criteria werd die beslissing genomen?
Indien effectief de beslissing werd genomen om dat budget te schrappen, zult u aan de Nationale Loterij, die op zich een goed resultaat boekte in 2008, vragen om extra middelen vrij te maken zodat u alsnog een budget kunt vrijmaken voor de verzekering van de vrijwilligers?
Zal de Nationale Loterij de subsidies voorzien voor vrijwilligers voor dit jaar ook vrijmaken in 2009 en daarna? Waarop is die beslissing gebaseerd?
02.02 Sonja Becq (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik had deze vraag al begin maart ingediend, maar moest ze herwerken en opnieuw indienen.
Naar aanleiding van de wet op de vrijwilligers waren middelen voorzien van de Nationale Loterij. In 2006 was 850.000 euro voorzien en in 2007 1.000.000 euro. De provincies hebben daarvan gebruik gemaakt om een vrijwilligersverzekering uit te werken.
In West-Vlaanderen was al een verzekering voorzien voor vrijwilligers en de andere Vlaamse provincies hebben dat model overgenomen. Ik heb begrepen dat zij dat iets sneller hebben geoperationaliseerd dan de Franstalige provincies waar die middelen nog niet werden aangeboord. Misschien zult u mij tegenspreken, maar dan kunt u mij die informatie wel geven.
Op dit moment wordt er door de Vlaamse provincies gebruikgemaakt van de middelen van de Nationale Loterij. Men zegt mij dat bijna 4.000 organisaties daarvan effectief genieten. De provincies hebben de verzekering duidelijk omschreven om zeker te zijn dat men budgettair binnen de marges kon blijven. Men gaat uit van maximum honderd vrijwilligersdagen per organisatie. Dat maakt dat heel grote organisaties daarvan sowieso geen gebruik maken omdat dat niet toereikend is. Kleinere organisaties doen dat wel gemakkelijker omdat een activiteit met twintig vrijwilligers voor twintig dagen staat. Organiseren zij vijf keer per jaar een activiteit, dan komen ze aan honderd vrijwilligersdagen. Vrijwilligersorganisaties met veel meer actieve vrijwilligers beginnen daar gewoonweg niet aan. Ook de grotere organisaties maken daarvan weinig of geen gebruik, hoewel ook zij een verzekering moeten afsluiten en moeten zorgen voor een goede verzekering met betrekking tot hun activiteiten.
Volgens mij is de noodzaak om te beantwoorden aan de verplichting van de wet voor de verenigingen er sowieso en is elke steun vanuit de Nationale Loterij met betrekking tot de vrijwilligersverzekering ook welkom voor die verenigingen.
Mijnheer de minister, ik heb daarom de volgende vragen. Hoeveel middelen werden aan de Gewesten toegekend? Hoeveel van die middelen werden besteed? Het gerucht doet immers de ronde dat die middelen zeker nog niet zijn opgebruikt. Het is echter niet omdat ze nog niet zijn opgebruikt, dat ze niet nuttig kunnen zijn en dat er niet op een andere manier aan meer organisaties kan worden tegemoetgekomen.
Wat gebeurt er met de niet-bestede middelen? Ik had begrepen dat die twee jaar behouden blijven. Kunt u dit bevestigen?
Wordt hetzelfde bedrag voorzien voor 2008? Wordt er voorzien dat er voor de verdeling van deze extra middelen rekening wordt gehouden met andere manieren om tegemoet te komen aan die verzekeringsverplichting of hebt u andere suggesties ter ondersteuning van de vrijwilligers met middelen van de Nationale Loterij? Ik heb immers net als u gezien dat de verdediging van die verzekering en het faciliteren ervan voor vrijwilligers heel uitdrukkelijk en heel nadrukkelijk in het regeerakkoord is opgenomen.
02.03 Clotilde Nyssens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, le Conseil supérieur des volontaires s’est étonné de la suppression du subside attendu pour 2008. La répartition des moyens de la Loterie Nationale en faveur de cette assurance a été décidée en 2006. Les budgets généraux de 2006 et de 2007 l’avaient prévue. L’augmentation du subside de 850.000 euros à 1 million avait même été envisagée. Cependant, après une seule année d’existence, ce subside a été supprimé.
Quelles sont les raisons de cette suppression? Une concertation a-t-elle été organisée avec les acteurs, en particulier le Conseil supérieur des volontaires? Certaines provinces francophones commençaient seulement à s’organiser pour appliquer cette loi et mettre en place les structures nécessaires à la répartition de ce subside. N’est-il pas prématuré de mettre fin à un système qui est utile, puisque la loi prévoit l’obligation de s’assurer et que les provinces pouvaient s’en charger?
02.04 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, in 2007 werd in de begroting in een budget van 1 miljoen euro voorzien voor de verzekering van vrijwilligers. Dat is het tweede jaar dat in 1 miljoen euro wordt voorzien. Het bedrag werd verdeeld op basis van het aantal inwoners van de Nederlandstalige, Franstalige en Duitstalige delen, per provincie en niet over de Gemeenschappen en Gewesten. In 2007 was de verdeling voor de Duitstalige vereniging “Sport voor allen” 6.956,17 euro, voor de vereniging van de Vlaamse provincies, 597.672, 20 euro en voor l’Association des Provinces wallonnes 395.371,63 euro. Dat is in totaal 1 miljoen euro.
Het budget voor de verschillende provincies wordt integraal bezorgd aan de verenigingen van de Vlaamse en de Waalse provincies en aan de Duitstalige Task. Deze verenigingen beslissen zelf over de bestemming van de toegekende steun. Dat is de taak van de verschillende verenigingen. De verdeling van de middelen gebeurt dus autonoom door de Vlaamse en Waalse provincies en de Duitstalige Task.
En ce qui concerne 2008, je prends bonne note des remarques formulées mais la répartition des subsides de la Loterie Nationale fait l’objet d’un arrêté royal qui n’a pas encore été soumis au Conseil des ministres. Des groupes de travail s’en occupent pour le moment; je reviendrai donc avec des précisions quand cet arrêté aura été pris. Je suis toujours intéressé d’entendre des critiques sur des décisions qui ne sont pas encore prises, mais j’en prends bonne note.
02.05 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, hoewel het niet helemaal het antwoord is op de vraag die ik stelde.
Ik wens er in ieder geval de aandacht op gevestigd te houden dat het hier gaat om een hele groep mensen die niet altijd is beschermd. Het is belangrijk om dat bij de verdeling van de budgetten voor ogen te houden.
02.06 Sonja Becq (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik ben heel blij te horen dat het koninklijk besluit nog niet werd genomen, zoniet zouden wij het hebben over vijgen na Pasen.
Mijnheer de minister, ik hoop dat u het signaal meeneemt dat, indien de bedoelde middelen effectief niet meer worden uitgetrokken, zulks, ten eerste, ingaat tegen de intenties die heel duidelijk in het regeerakkoord staan.
Ten tweede, de middelen zijn echt nodig voor de verenigingen. Meer zelfs, een nog ruimere ondersteuning zou heel welkom zijn. Het is immers niet evident voor de verenigingen om de verzekeringen op te hoesten, wetende dat het om vrijwilligersorganisaties gaat, die niet over de nodige inkomsten en bijdragen beschikken.
02.07 Clotilde Nyssens (cdH): Monsieur le président, je me réjouis d'apprendre que, pour 2008, de bonnes décisions pourront encore être prises. Il vaut toujours mieux s'inquiéter trop tôt que trop tard.
En conséquence, je me félicite que nous puissions prévoir ce budget et ainsi aider les volontaires à accomplir leur mission.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 4235 de M. Jean-Luc Crucke est reportée.
02.08 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, effectivement, M. le secrétaire d'État ne disposant pas encore de toutes les informations lui permettant de me répondre aujourd'hui, il m'a demandé de reporter ma question. Attendre huit jours de plus ne me pose aucun problème si cela peut faire en sorte que M. le secrétaire d'État me fournisse une réponse complète sur ce dossier important.
- M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la Caisse d'Épargne de Tournai" (n° 4013)
- Mme Juliette Boulet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la Caisse d'Épargne de Tournai et la gestion des dividendes par le collège communal" (n° 4577)
- de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de Caisse d'Épargne van Doornik" (nr. 4013)
- mevrouw Juliette Boulet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de Caisse d'Épargne van Doornik en het dividendbeheer door de gemeenteraad" (nr. 4577)
03.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, cette bonne ville de Tournai est sans doute l'une des dernières villes de Wallonie à disposer de sa propre caisse d'épargne. Comme pour tout organisme financier de ce type, les dividendes doivent être reversés à la caisse communale – rien que de très normal jusque là. Cela ne semble toutefois pas toujours avoir été le cas avant le 1er janvier 2008. Pire: cela ne fut jamais le cas précédemment, puisqu'il semble que 10% des montants aient été affectés de manière discrétionnaire par le Collège. Jadis, on parlait des "petites œuvres", en l'occurrence celles de l'évêque. Puis, ce fut le Collège communal qui gratifia de ses bontés les associations sportives, culturelles, etc.
Certains crient au clientélisme, d'autres s'offusquent de l'absence de délibération par le Conseil communal à ce sujet. Nous pouvons évidemment comprendre de tels griefs. Toutefois, certains membres de la majorité communale et le secrétaire communal ont justifié l'utilisation de ces fonds en rappelant que la caisse était contrôlée par la Commission bancaire, financière et des assurances (CBFA), laquelle n'aurait jamais toléré des pratiques répréhensibles.
Monsieur le vice-premier ministre, entre-t-il dans les compétences de la CBFA de contrôler la répartition des dividendes? Dans cette hypothèse, certains éléments ont-ils échappé à sa vigilance? Ou, au contraire, a-t-elle émis des remarques? Si oui, lesquelles et à qui furent-elles adressées?
Comprenez bien que ce n'est pas l'épargnant de la Caisse d'Épargne de Tournai qui vous pose la question. Je ne tiens pas à déclencher un conflit d'intérêts. Simplement, plusieurs citoyens se demandent ce qu'il advient de leur argent placé dans cette caisse. C'est aux fins de leur apporter une réponse que je vous interroge.
03.02 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je me joins à mon collègue M. Crucke tout en rappelant que ce problème fut soulevé en Conseil communal par mes collègues écologistes.
Sans vouloir répéter toute cette histoire, je signale que certains bénéfices de cette caisse d'épargne avaient été utilisés pour payer les échevins et le bourgmestre dans le but de diminuer leurs revenus imposables. Certes, cette pratique fut corrigée en son temps, mais après qu'eut été mise en évidence l'existence de nombreuses dérives.
Comme l'a rappelé M. Crucke, le Collège communal s'était défendu en prétendant que si de tels agissements avaient été illégaux, la Commission bancaire serait intervenue. Est-ce bien la vérité? A-t-elle été informée? Avez-vous obtenu des renseignements à ce propos?
Enfin, la pratique ici relevée est-elle légale?
03.03 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, chers collègues, la Caisse d’Épargne communale de la ville de Tournai est la dernière caisse d’épargne communale régie par l’article 64 de la loi du 22 mars 1993 relative au statut et au contrôle des établissements de crédit. Son statut est très particulier dans la mesure où sa personnalité juridique ne se distingue pas de celle de la commune dont elle est l’émanation. Se distinguant en cela des autres établissements de crédit, l’article 64 précité limite le type d’activités que peut exercer une telle caisse mais la soumet néanmoins au contrôle de la CBFA au même titre que les banques.
La loi bancaire du 22 mars 1993 a pour objet de régler, dans un but de protection de l’épargne publique et de bon fonctionnement du système du crédit, l’établissement, l’activité et le contrôle des établissements de crédit opérant en Belgique. À cette fin, la CBFA est chargée de contrôler l’organisation d’un tel établissement ainsi que les caractères adéquats de son financement et la prudence de sa gestion. La CBFA peut intervenir si elle constate que l’établissement soumis à son contrôle ne fonctionne pas en conformité avec les dispositions de cette loi ou que sa gestion ou sa situation financière est de nature à mettre en cause la bonne fin de ses engagements (article 57 de la loi du 22 mars 1993).
En ce qui concerne l’allocation des dividendes, il convient de distinguer, d’une part, les phases relatives à l’établissement des comptes et à la distribution de dividendes et, d’autre part, les finalités auxquelles la commune déciderait d’allouer les bénéfices distribués.
En ce qui concerne la phase d’établissement des comptes et donc la détermination d’un éventuel bénéfice, celles-ci relèvent naturellement du contrôle révisoral auquel est soumise la Caisse d’Épargne communale de la ville de Tournai et du suivi de la CBFA. De même, la décision de distribuer les bénéfices ainsi déterminés relève des préoccupations de la CBFA, dans la mesure où une telle distribution est susceptible d’affecter la solvabilité de l’établissement. La solvabilité d’un établissement de crédit est en effet contrôlée via divers ratios afin de veiller à ce que l’établissement dispose en permanence de fonds propres suffisants. Dans le cas de la Caisse d’Épargne communale de la ville de Tournai, des exigences statutaires additionnelles aux exigences légales et réglementaires complètent encore le niveau de solvabilité à respecter.
L’examen de la CBFA concernant une éventuelle distribution des bénéfices en ce qu’elle relève du suivi de la solvabilité de la Caisse ne doit pas être confondu avec la question de savoir à quoi vont servir les bénéfices ainsi distribués. Il n’entre en effet pas dans la compétence de la CBFA de surveiller les fins auxquelles sont destinés les bénéfices ainsi distribués.
En d’autres termes, la nature des projets
auxquels sont alloués
les bénéfices ainsi distribués ne relève pas de la compétence de contrôle de la
CBFA . L’usage que le bénéficiaire fait de ce dividende échappe donc aux
prérogatives de contrôle de la CBFA, dans la mesure où il est étranger à
l’activité de l’établissement lui-même et est sans impact sur sa situation
financière.
Pour le
surplus, la question en cette matière relève de l’appréciation du pouvoir de
tutelle des villes et des communes. Il y a évidemment une différence importante
entre l’impact de la distribution de dividendes sur la solvabilité de
l’institution qui est contrôlée par la CBFA et l’affectation de dividendes
elle-même. Une fois qu’il a été décidé de distribuer des dividendes, le
contrôle relève exclusivement de l’autorité communale elle-même mais de la
tutelle sur les villes et communes et non de la CBFA.
03.04 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je remercie le vice-premier ministre pour sa réponse et ce, à double titre.
D'abord, pour avoir confirmé que cet argent est bien celui de tous les Tournaisiens, représentés par la ville de Tournai. Il appartient donc bien au Conseil communal d'en délibérer et non à quelques collégiens réunis une fois par semaine en fonction de projets subjectifs. Cet aspect dépend d'ailleurs davantage du ministre wallon qui, questionné sur le problème, n'y a pas apporté beaucoup d'éléments de réponse, comme à son habitude.
Ensuite, je suis satisfait d'apprendre qu'on replace la CBFA là où elle doit se trouver en lui précisant son rôle. En aucune manière, elle n'a couvert l'affectation des fonds à différents bénéficiaires, comme cela avait pourtant été prétendu par d'aucuns au sein de cette bonne ville. Voilà qui a le mérite d'être clair au point que ceux qui l'ont prétendu pourront dorénavant infirmer leurs prétentions ou leurs affirmations.
03.05 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je remercie également le ministre pour son éclaircissement. Si la CBFA n'était pas compétente pour juger de l'utilisation des dividendes, on observe que c'est au niveau de l'autorité communale que résident les problèmes. Mes collègues écologistes de Tournai avaient effectivement porté plainte auprès du ministre Courard et je pense qu'il a justement commencé à répondre. Je crois avoir reçu un début de réponse.
Cela étant, je trouve l'image de marque de la CET assez négative quand elle utilise des dividendes à mauvais escient et le mode de gestion des dividendes mérite d'être réexaminé. Il est vrai que la situation est encore assez floue, car la CET n'a pas de personnalité juridique. De nombreuses voix de divers partis, y compris au MR, s'étaient élevées pour demander de solutionner ce flou le plus rapidement possible.
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Katrien Partyka aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de rapportering door de Raad van toezicht van de Ombudsdienst verzekeringen" (nr. 4029)
04 Question de Mme Katrien Partyka au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "les rapports du Conseil de surveillance du Service de l'Ombudsman des Assurances" (n° 4029)
04.01 Katrien Partyka (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik zal mij beperken tot de vraag zoals ik ze heb gesteld.
De klachtenbehandeling is overgeheveld van de CBFA naar de ombudsdienst Verzekeringen. Er is een raad van toezicht opgericht waarin op zijn minst gezegd de consumenten niet zo erg goed zijn vertegenwoordigd, dit terzijde.
We zijn een jaar verder. De raad van toezicht moet de ombudsdienst adviseren. Hebben zij adviezen uitgebracht? Zo ja, kunnen we die adviezen eventueel krijgen?
Ten tweede, de raad moet jaarlijks aan de Koning rapporteren over zijn werking. Is het eerste jaarverslag klaar? Kan het ter beschikking worden gesteld van de Kamerleden?
04.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Partyka, sinds zijn oprichting op 16 januari 2007 heeft de raad van toezicht vier vergaderingen gehouden die hoofdzakelijk werden gewijd aan een grondig onderzoek van de werkingsmethodes van de dienst Ombudsman der Verzekeringen. Totnogtoe heeft de raad omwille van de aard van de ingezamelde informatie geen formeel advies moeten uitbrengen.
Het verslag aan de Koning dat jaarlijks moet worden voorgelegd, zal worden afgerond na diepgaande besprekingen van een ontwerptekst door de raad van toezicht. De tekst legt de nadruk op de opdrachten van de raad van toezicht en bevat een korte samenvatting van de initiatieven die door de raad worden genomen. Er werd bijzondere aandacht besteed aan het onderzoek van de punten die als kritisch worden beschouwd in de werking van de dienst Ombudsman der Verzekeringen. Ik vermoed dat ik een verslag zal ontvangen na de bespreking in de raad van toezicht.
04.03 Katrien Partyka (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, de minister kan hier niets aan doen maar ik zou er toch op willen aandringen dat de raad van toezicht zijn taak naar behoren uitoefent en officieel advies uitbrengt over de werking van de ombudsdienst. Het is belangrijk genoeg dat we klaarheid krijgen over de manier waarop de ombudsdienst werkt. Hetzelfde geldt voor het jaarverslag. Als dat bepaald is, hebben we eigenlijk toch recht op een versie van dat jaarverslag. Daar moet werk van worden gemaakt, of er nu veel of weinig in staat. Het minste dat we kunnen vragen is dat er een jaarverslag komt om de werking te kunnen opvolgen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 4062 van de heer Logghe is ingetrokken.
05 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het ter beschikking stellen van het geautomatiseerd gegevensbestand met betrekking tot de EBA" (nr. 4083)
05 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la mise à disposition de la base de données automatisée relative à la DLU" (n° 4083)
05.01 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, uit het verslag van het Rekenhof van november 2007 over de eenmalige bevrijdende aangifte blijkt dat 473 personen een aangifte hebben ingediend bij de administratie van de Thesaurie, voor een totaal geregulariseerd bedrag van 395.312.000 euro, of een gemiddelde van 835.754 euro per aangifte.
De administratie van de Thesaurie heeft 45.225.000 euro bijdragen geïnd, of 7% van alle eenmalige bevrijdende aangiften. De personen die gebruik maken van deze mogelijkheid, namelijk het indienen van een EBA bij de administratie van de Thesaurie, zijn personen die hun tegoeden in het buitenland willen behouden. De gegevens van die personen werden dan in een geautomatiseerd gegevensbestand geregistreerd.
In de Memorie van Toelichting van de wet van 31 december 2003 werd gepreciseerd dat in die hypothese, ik citeer, “… dat gegevensbestand ter beschikking van de taxatiediensten wordt gesteld. Dit wordt verklaard door het feit dat de Belgische fiscale administratie niet de mogelijkheid heeft om in het buitenland geopende rekeningen te controleren”.
In het verslag van het Rekenhof staat bovendien, ik citeer: “Het Rekenhof heeft vastgesteld dat de gegevens die in dat automatisch gegevensbestand werden verzameld tot op heden niet werden meegedeeld aan de taxatiediensten en ontvangkantoren. De diensten die op de vragenlijsten van het Rekenhof hebben geantwoord, verklaarden dat zij dat gegevensbestand niet hebben geraadpleegd. Acht onder hen voegden eraan toe dat zij niet van het bestaan op de hoogte waren. Voorts preciseerde een auditeur-generaal van de administratie van de Thesaurie tijdens de audit dat de enkele ambtenaren die gevraagd hebben om het bestand te raadplegen een negatief antwoord hebben gekregen.”
Ik vind dit uiteraard onaanvaardbaar. De controlediensten moeten kunnen nagaan of de betrokken 473 belastingplichtigen die de gunstmaatregel van de EBA genieten hun aangifte nu correct invullen. Vermelden zij al dan niet het bestaan van een rekening in het buitenland? Geven zij roerende inkomsten aan die werden geïnd in het buitenland? Ook voor de controle van de successierechten kan dit van belang zijn.
Mijnheer de minister, in uw brief van 2 oktober 2007, gericht aan de eerste voorzitter van het Rekenhof, sluit u zich aan bij het antwoord van de administratie van de Thesaurie, die toegeeft dat zij het bestand niet ter beschikking heeft gesteld van de fiscale administraties en dat zij de wil van de wetgever, volgens haarzelf, strikt heeft nageleefd en de missie die haar door het ministerieel besluit van 19 januari 2004 werd toevertrouwd strikt en volledig heeft volbracht.
Ik kom tot mijn vraag.
Zal het geautomatiseerde bestand ter beschikking worden gesteld van de bevoegde fiscale diensten? Zo ja, wanneer is dit gebeurd, of zal dit gebeuren, zoals de wetgever het uitdrukkelijk heeft gewild?
05.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van der Maelen, het is klaar en duidelijk. De Thesaurie zal dit gegevensbestand overmaken aan de fiscale diensten die erom vragen. Tot op heden heeft ze nog geen enkel verzoek in die zin gekregen.
05.03 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik neem nota van het antwoord dat de minister mij geeft. Ik zal de nodige stappen zetten opdat de fiscale administraties zouden weten dat ze de informatie kunnen opvragen.
Misschien zou het niet slecht zijn dat u een omzendbrief voor de fiscale administraties opstelt of dat u een andere manier vindt om hen te verwittigen van het feit dat ze dit kunnen opvragen.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de disfuncties binnen de FOD Financiën in het kader van de EBA" (nr. 4084)
06 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les dysfonctionnements au sein du SPF Finances dans le cadre de la DLU" (n° 4084)
06.01 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, de audit van het Rekenhof over de eenmalige bevrijdende aangifte legt heel wat disfuncties van de FOD Financiën bloot, namelijk, ten eerste, het gebrek aan richtlijnen voor de buitendiensten en de latere behandeling van de EBA-dossiers, ten tweede, het gebrek aan samenwerking tussen de verschillende administraties betrokken bij de EBA, ten derde, de regeling van de verzwaarde sanctie en, ten vierde, de behandeling van spontane aangiften van belastingplichtigen.
Welke maatregelen werden tot nu toe genomen om de disfuncties die het Rekenhof heeft aangekaart, aan te pakken?
06.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van der Maelen, zoals reeds gesteld aan de heren volksvertegenwoordigers Wathelet, destijds, en Van Hecke in de commissie voor de Financiën van 23 januari 2008, bevinden de richtlijnen voor de buitendiensten, de latere behandeling van de EBA-dossiers, de organisatie van de controle en de sancties, evenals de samenwerking tussen de diensten zich in de fase van reorganisatie.
Ik heb nogmaals aangedrongen bij mijn administratie om over te gaan tot een snelle publicatie van de richtlijnen. Ik heb tal van elementen van antwoord op precieze ontwikkelingen in antwoord op de volgende vragen van de heer Van der Maelen.
06.03 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Ik dank de minister voor zijn antwoord. Mijnheer de minister, mag ik daar misschien een vraag aan toevoegen? Vindt u of het na de EBA-wet mogelijk moet blijven – ik stel vast dat dit lokaal nog altijd gebeurt op basis van de vroegere praktijk – dat akkoorden worden gesloten inzake niet aangegeven roerende inkomsten, zonder of met een minieme belastingverhoging, buiten de procedure van de EBA?
06.04 Minister Didier Reynders: Ik heb geen informatie over dergelijke behandeling van dossiers, maar zal inlichtingen vragen aan mijn administratie. Zoals soms het geval is, hebt u misschien wel meer informatie dan ik zelf.
06.05 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Zou ik u mogen vragen om bij uw administratie eens erop aan te dringen te stoppen met dergelijke praktijken? Als ik me niet vergis, was er afgesproken dat dergelijke afspraken op lokaal vlak niet meer mochten worden gemaakt.
06.06 Minister Didier Reynders: U kunt misschien vragen aan die ambtenaren om een kopie naar mij te sturen.
06.07 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Die ambtenaar durft dat niet geven uit schrik voor sancties, mijnheer de minister.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de waarborgverplichting in het kader van de EBA" (nr. 4085)
07 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'obligation de garantie dans le cadre de la DLU" (n° 4085)
07.01 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): De EBA-wet voorzag in een gewoon tarief van 9% en een speciaal tarief van 6%. Om in aanmerking te komen voor het tarief van 6% moest de aangever zich ertoe verbinden de aangegeven sommen en roerende waarden te beleggen in welomschreven investeringen en deze investeringen gedurende ten minste drie jaar aanhouden.
De bijdrage voor effecten aan toonder bedroeg steeds 9%. De betrokken effecten moesten bovendien worden gedeponeerd op een effectenrekening in België of het buitenland. De EBA-wetgeving voorziet bovendien in een aanvullende bijdrage van 6% indien aan de deponerings- of investeringsverplichting niet werd voldaan.
Om de controle op deze verplichtingen na te gaan, in het bijzonder de controle op de deponeringen en investeringen in het buitenland, voorziet de wet in een waarborgverplichting. De aldus door de privé-instellingen bij wijze van waarborg geblokkeerde sommen, kapitalen of roerende waarden zijn definitief voor de schatkist verworven op 1 juli 2008, tenzij de indiener van de aangifte, of zijn rechtsopvolger, vanaf 1 februari 2008 en ten laatste op 30 juni 2008, aantoont dat werd voldaan aan de deponerings- of investeringsverplichting.
Op dezelfde wijze is de inning van de bijkomende bijdrage door de realisatie van de zakelijke zekerheid, of door een beroep te doen op de bankwaarborg of andere persoonlijke zekerheid ten voordele van de schatkist, definitief mogelijk vanaf 1 juli 2008, tenzij de indiener van de aangifte of zijn rechtsopvolger vanaf 1 februari 2008 en ten laatste op 30 juni 2008, ook het bewijs levert dat hij aan al zijn verplichtingen heeft voldaan.
Mijnheer de minister, mag ik u vragen voor welk bedrag op deze manier aan middelen zijn geblokkeerd? Op welke wijze is de controle op deze waarborgverplichting georganiseerd? Zal de schatkist nog bedragen innen?
07.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van der Maelen, laat me beginnen met enkele cijfers.
Wat de bij de thesaurie ingediende EBA aangaat, wordt 2.680.000 euro geblokkeerd. De FOD Financiën kent het geblokkeerd bedrag niet van de EBA ingediend bij de kredietinstellingen, beursvennootschappen of verzekeringsondernemingen. Dat is een taak voor de verschillende ondernemingen. Maar voor de thesaurie gaat het dus om 2.680.000 euro.
De controleprocedure zal als volgt verlopen.
De hele procedure zal schriftelijk worden uitgevoerd. Het komt de aangever toe om een verzoek tot beslissing over de geblokkeerde waarborg in te dienen en het bewijs van de naleving van zijn wettelijke verplichtingen te leveren. Daarvoor moet hij bij zijn verzoek alle documenten, attesten en andere bewijsstukken voegen die het bewijs leveren van het doen van investeringen, het behoud van de deponering gedurende de wettelijke termijn van drie jaar en het bezit ervan op het einde van die periode.
Zullen onder meer worden aanvaard – maar deze lijst is niet uitputtend –: notariële aankoopakten; facturen; levensverzekeringscontracten; rekeninguittreksels; attesten van financiële instellingen, verzekeringsmaatschappijen, notarissen, kadaster, revisors, erkende boekhouders en dergelijke meer. Die lijst geldt als voorbeeld.
Op basis van de door de aangever ingediende documenten, beslist de administratie voor de bij de thesaurie ingediende EBA of door de betrokken kredietinstellingen, beursvennootschappen of verzekeringsondernemingen voor de andere gevallen al dan niet aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. De gemotiveerde beslissing zal schriftelijk ter kennis van de aangever worden gebracht.
De aandacht wordt er in het bijzonder op gevestigd dat het verzoek van de aangever uiterlijk op 13 juni 2008 moet worden ingediend. Vraagt de aanvrager de waarborg niet of niet tijdig terug, dan komt die laatste aan de schatkist toe.
Indien de aangevers hun wettelijke verplichtingen hebben nageleefd, zullen er geen ontvangsten ten bate van de schatkist zijn.
Er zullen slechts ontvangsten ten voordele van de schatkist worden vastgesteld in de volgende gevallen. Ofwel hebben de EBA-indieners geen bewijzen geleverd van de naleving van hun deponerings- of investeringsverplichting op ten laatste 30 juni 2008. Ofwel werden de geleverde bewijzen niet aanvaard door de instelling die de EBA heeft ontvangen en de eventuele betwisting van die weigering bij het speciale college belast met het onderzoek van die betwisting, leidt niet tot een voor de aangever gunstige beslissing.
Op dit moment is het vanzelfsprekend niet mogelijk om becijferingschattingen te geven. Later zal ik, op volgende vragen, meer en gedetailleerder antwoord geven, na 30 juni.
07.03 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, we zullen het antwoord bestuderen en, zo nodig, erop terugkomen.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het begrip 'alleenstaande belastingplichtige met kinderen ten laste'" (nr. 4086)
08 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la notion de contribuable isolé avec enfants à charge" (n° 4086)
08.01 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, sinds 1 januari 2008 bestaat er een vermindering van 30 euro bedrijfsvoorheffing voor “een niet-hertrouwde weduwnaar of weduwe of een ongehuwde vader of moeder met één of meer kinderen ten laste”.
Deze aftrek is niet geldig, als ik de tekst goed lees, voor een gescheiden alleenstaande ouder. Er is volgens mij een gebrek aan coherentie tussen de regels bedrijfsvoorheffing en de regeling in de personenbelasting. In de personenbelasting werkt men met het begrip alleenstaande belastingplichtige met kinderen ten laste.
Mijnheer de minister, kunt u mij zeggen wat de reden is voor deze discrepantie.
Bent u het met mij eens dat deze discrepantie niet verdedigbaar en houdbaar is?
Bent u bereid deze discrepantie weg te werken?
08.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van der Maelen, overeenkomstig artikel 133, §1, eerste punt, van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 92, wordt een toeslag op de belastingvrije som van 870 euro, een geïndexeerd bedrag, toegekend aan een belastingplichtige die alleen wordt belast en die een of meer kinderen ten laste heeft. Voor het aanslagjaar 2009 komt dat bedrag overeen met 1.310 euro.
Die toeslag was voor de wet van 10 augustus 2001, houdende de hervorming van de personenbelasting, beperkt tot een niet-hertrouwde weduwnaar of weduwe, alsook tot een ongehuwde vader of moeder met kinderlast. De toeslag werd uitgebreid tot alle alleenstaanden met kinderlast door artikel 25b en 65, derde lid, van de voornoemde wet.
Bij de goedkeuring van de voornoemde wet in 2001 heeft de regering tegelijkertijd beslist op welke manier de gefaseerde verlaging van de personenbelasting zou worden doorgerekend: hetzij onmiddellijk via de bedrijfsvoorheffing, hetzij uitgesteld via de inkohiering. De regering heeft zich voor inkomsten van de jaren 2002, 2003 en 2004 nauwgezet gehouden aan de vooropgestelde timing.
Zoals u weet, is de hervorming van de personenbelasting op kruissnelheid gekomen in de periode 2005-2006. De budgettaire kostprijs van die gelijkschakeling in de personenbelasting werd in 2001 geraamd op 35 miljard Belgische frank. Dat was in een tabel. U weet dat wij sinds enkele jaren veel besprekingen hebben gehad in de commissie voor de Financiën over die tabel en de evolutie van de bedrijfsvoorheffing en de inkohieringen. Dat gebeurde destijds misschien op vraag van andere fracties. Maar goed, veranderingen in het Parlement zijn mogelijk.
De geraamde kostprijs van de bedrijfsvoorheffing was volgens de voornoemde tabel beperkt tot 4,5 miljard Belgische frank. Er is dus een zeer groot verschil tussen de twee bedragen. De mate waarin de hervorming via de bedrijfsvoorheffing verloopt, evolueert crescendo in de tijd. Het ligt voor de hand dat daarbij rekening wordt gehouden met de beschikbare budgettaire ruimte. De volgende jaren zal stapsgewijs, naargelang de budgettaire situatie, worden bekeken welke maatregelen uit de hervorming van de personenbelasting voort worden doorberekend in de bedrijfsvoorheffing. Wij proberen dus jaar na jaar meer te doen via de bedrijfsvoorheffing, maar er is nog een verschil tussen de twee werkmethodes.
08.03 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, mag ik uit uw antwoord afleiden dat het voorlopig neen is, maar dat wij later nog zullen zien? Dit gaat immers over heel beperkte bedragen. Een vermindering van 30 euro van de bedrijfsvoorheffing kan voor dit soort van gezinnen veel betekenen. Wij weten allemaal dat de armoede zich in ons land in hoofdzaak situeert bij alleenstaande ouders met kinderen. Deze categorie van de gescheiden, alleenstaande ouder maakt veel kans om tot die groep van armen te behoren. Het kan dus echt geen hoge kostprijs zijn om voor die mensen en die situaties in dezelfde behandeling te voorzien als voor de niet-hertrouwde weduwnaar of de ongehuwde vader met een of meer kinderen ten laste.
Mijnheer de minister, dit gaat over minimale bedragen. Ik denk dat beslissingen met minimale bedragen wel een belangrijk effect kunnen hebben voor de betrokkene. Ik zou u willen vragen om dat toch nog eens te willen bekijken en op een later moment, hopelijk zo snel mogelijk, toch een gelijkschakeling door te voeren.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
09 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de resultaten van de onderzoeken naar aanleiding van de teruggave van de beurstaks" (nr. 4088)
09 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les résultats des enquêtes menées dans le cadre de la restitution de la taxe boursière" (n° 4088)
09.01 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de taks op de beursverrichtingen, die in de jaren 2002, 2003 en 2004 werd geheven, was volgens een arrest van het Hof van Justitie niet in overeenstemming met de Europese wetgeving. Iemand die voor voornoemde jaren beurstaksen had ondergaan, kon bij de fiscus een terugbetaling vragen. De fiscus kreeg maar liefst 426.000 aanvragen tot terugbetaling binnen.
Enkele maanden geleden kregen sommigen een vraag om inlichtingen in de bus, met het verzoek om de fiscale administratie voor de aanslagjaren 2005, 2004 en 2003 inlichtingen te verstrekken over de aanvraag tot teruggave van de taks op de beursverrichtingen en de taks op de aflevering van effecten aan toonder.
Dergelijke vraag is volgens mij relevant. Immers, stel dat iemand een terugbetaling van 165 euro aan taks op de beursverrichtingen vraagt, dan stemt dit bij een beurstaks van 0,14% bijvoorbeeld overeen met een aankoop van effecten ten belope van 125.000 euro. Het is normaal dat de fiscus wil weten of voornoemde aankoop overeenstemt met het inkomensprofiel van de betrokkene.
De kans bestaat helaas dat heel wat dossiers zijn verjaard. De aanslagtermijn ligt vast op drie jaar, tenzij de aanslagtermijn wordt verlengd, omdat er vermoedens van fiscale fraude zijn.
Ik zette tijdens de vorige legislatuur met de heer Jamar een paar boompjes op, teneinde hem aan te sporen in het bewuste dossier snel te gaan. Hij voerde een aantal vertragingsmanoeuvres, zoals ik dat noem, door.
Daarom heb ik de volgende vragen.
Hoeveel vragen om inlichtingen werden verstuurd? Hoeveel vragen werden door de belastingplichtige beantwoord? Hoeveel dossiers zijn reeds verjaard? Hoeveel dossiers dreigen te verjaren? Ten slotte, in hoeveel gevallen werd de aanslagtermijn tot vijf jaar verlengd?
09.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van der Maelen, voor ik cijfergegevens geef, lijkt het mij nuttig om bepaalde zaken te preciseren.
Nadat er op basis van welbepaalde gegevens een selectie werd uitgevoerd, werden er door de centrale dienst 28.973 belastingplichtigen weerhouden naar wie een vraag om inlichtingen moest worden gestuurd.
De statistische gegevens en de ter zake gevraagde opvolging door de administratie van de Ondernemings- en Inkomstenfiscaliteit, AOIF, hebben twee bronnen.
Ten eerste is er de taxatiedienst van de betrokken belastingplichtigen. De betrokken dienst moest een resultatenfiche met per aanslagjaar, 2003, 2004 en 2005, het bedrag van de uitgevoerde rechtzetting, belastbare basis en belastingen, belastingverhogingen inbegrepen, het percentage van de belastingverhoging en de vermelding van het akkoord of niet-akkoord van de belastingplichtige, aan de centrale dienst overmaken.
Ten tweede was er de regionale directie. Ondervraagd door de heer Goyvaerts en door uzelf over de georganiseerde controleactie, heeft de heer Jamar zich als volgt uitgedrukt: “Om verjaring te vermijden kunnen de diensten immers hun prioriteit bijstellen in het laatste kwartaal van het jaar. Wij zullen aan de gewestelijke directeurs zeker vragen om alle nodige maatregelen te treffen.” De lokale hiërarchie werd dus uitgenodigd om de nodige maatregelen te treffen, onder andere de organisatie en het toezicht, om het goede verloop van de actie toe te laten en het naleven van de gegeven richtlijn te waarborgen. De gewestelijke directeurs moeten hierover aan de centrale dienst verslag uitbrengen.
Door de centrale dienst werd eveneens een consultatieprocedure van het papieren archief van de zusteradministratie, houder van de vragen tot teruggave van de taks, ingesteld om in welbepaalde gevallen het ontbreken van het antwoord van de belastingplichtige op te vangen.
Op dit ogenblik zijn ongeveer 6000 resultatenfiches nog niet overgemaakt. Uit de inlichtingenfiches die reeds door de AOIF werden gecentraliseerd en rekeninghoudend met het feit dat het aantal belastingplichtigen per aanslagjaar niet is gekend, blijkt dat de vraag om inlichtingen in bijna alle gevallen werd verstuurd. De centrale dienst van de AOIF werd gevraagd ongeveer 4300 gearchiveerde documenten te consulteren.
Voor het aanslagjaar 2003, waarvoor de buitengewone aanslagtermijn van vijf jaar verstreek op 31 december 2007, werd de fiscale toestand van negen belastingplichtigen rechtgezet. Het bedrag van de rechtzetting van de belastbare basis is 871.482,53 euro. Het bedrag aan belastingen, verhogingen inbegrepen, is 737.216,73 euro. De verhogingen werden in zes gevallen met een percentage van 10% of 50% toegepast.
Voor het aanslagjaar 2004, waarvoor de buitengewone aanslagtermijn van vijf jaar verstrijkt op 31 december 2008, werd de fiscale toestand van 17 belastingplichtigen rechtgezet. Het bedrag van de rechtzetting van de belastbare basis is 2.539.380,51 euro. Het bedrag aan belastingen, verhogingen inbegrepen, is 2.020.975,68 euro. De verhogingen werden in 15 gevallen met een percentage van 10% of 50% toegepast.
Voor het aanslagjaar 2005, waarvoor de buitengewone aanslagtermijnen van respectievelijk drie jaar en vijf jaar verstreek op 31 december 2007 en verstrijkt op 31 december 2009, werd de fiscale toestand van 188 belastingplichtigen rechtgezet. Het bedrag van de rechtzetting van de belastbare basis is 14.252.900,36 euro. Het bedrag aan belastingen verhogingen inbegrepen, is 8.215.992,15 euro. De verhogingen werden in 116 gevallen met een percentage van 10% of 50% toegepast.
Er is dus een evolutie van die behandeling, jaar na jaar. Ik heb een schriftelijke kopie van mijn mondeling antwoord voor u.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
10 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het stroomlijnen van fiscale voordelen voor energie-investeringen" (nr. 4090)
10 Question de M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'uniformisation des avantages fiscaux accordés aux contribuables qui investissent dans les économies d'énergie" (n° 4090)
10.01 Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, fiscale voordelen voor investeringen die tot rationeler energiegebruik kunnen leiden zijn geweldig in trek. Het is dus goed dat de criteria waaronder de verschillende premies worden toegekend voor de mensen goed toegankelijk zijn, dat zij overzichtelijk zijn, en dat zij gemakkelijk waarneembaar en toepasbaar zijn.
U hebt onlangs gezegd dat het uw bedoeling was in het overlegcomité de verschillende regeringen bijeen te brengen. U hebt ook gezegd dat u er niets op tegen had dat door de verschillende regeringen verschillende bedragen worden toegekend, rekeninghoudend met de omstandigheden en de financiële situatie.
Daarom wil ik u vragen; mijnheer de minister, hoe u die stroomlijning ziet gebeuren, rekeninghoudend met verschillende bedragen en de financiële situatie? Hebt u ter zake met de collega’s van de andere regeringen al contact gehad en hebt u al een planning om tot concrete afspraken te komen? Is er op dit moment al overeenstemming over de premies en de voordelen? Met andere woorden, geven de verschillende Gewesten of regio’s dezelfde premies?
In welke mate zijn er overlappingen tussen de verschillende niveaus? Dat is toch iets wat wij absoluut zouden moeten vermijden.
Is het ten gronde eigenlijk niet beter dat te regionaliseren? Zou dat geen oplossing zijn om de mensen het best hun weg te laten vinden? Met andere woorden, zou regionalisering niet de beste energiemaatregel zijn?
10.02 Minister Didier Reynders: Voor kernenergie ook?
10.03 Michel Doomst (CD&V - N-VA): Dat probleem laat ik aan de regering over.
10.04 Minister Didier Reynders: Dat is de kern van de zaak nu niet.
Wij moeten gaan naar een hervorming van de positieve fiscale maatregelen voor duurzame ontwikkeling, maar wij moeten misschien ook gaan naar een herziening van een aantal negatieve incentives. Het is mogelijk dat te doen door een hogere belasting of taks te heffen op verschillende zaken.
Ik moet u zeggen: wij willen dat met de Gewesten doen. Ik zal in het overlegcomité ter zake een specifieke vergadering hebben met alle Gewesten.
Eerst en vooral moet een inventaris worden opgemaakt van alle huidige maatregelen. Er is al een inventaris. Ik heb die gevraagd aan de Hoge Raad voor Financiën. Er is dus al een eerste verslag.
Ten tweede, moeten wij naar een betere
toepassing van de huidige maatregelen gaan, bijvoorbeeld wat de premies voor
auto’s betreft. Er zijn verschillende werkmethodes om tot incentives te komen.
Het ene Gewest kan werken met mali en boni, het andere met een ecoscore, en
misschien is er elders nog een derde berekening mogelijk. Dat kan niet, meen
ik, gezien de kleine markt in België. Het is toch gemakkelijker dezelfde regels
te hebben voor bijvoorbeeld de evaluatie van de uitstoot van CO2
of andere elementen. Daarna is het perfect mogelijk dat de
Gewesten andere bedragen geven of een keuze maken uit de verschillende
mogelijkheden.
Ten derde en ten slotte, heb ik
gevraagd aan staatssecretaris Clairfayt te komen tot een betere milieuaanpak
via de fiscaliteit, maar ook dat te doen in samenwerking met de Gewesten. Het
is misschien te vroeg om nu meer details te geven in dat verband, maar ik zal
opnieuw naar het Parlement komen met voorstellen ter zake op basis van het overleg.
Ik meen dat het goed is dat de Gewesten
in dat verband samenwerken. Dat is zeker een voordeel om tot een echt fiscaal
beleid te komen voor duurzame ontwikkeling.
Ik heb nu geen andere elementen. Het is
te vroeg. Er zijn wel enkele denkpistes. U weet wat in het regeerakkoord staat.
Dat is klaar en duidelijk. Wij moeten eerst overleg plegen met de Gewesten en
dan een aantal voorstellen uitwerken.
10.05 Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord.
Ik wil iets concreter weten wanneer u dat ziet gebeuren? Pasen is al voorbij. Kunt u daar een datum op plakken? Zegt u bijvoorbeeld: voor de vakantie? Kunt u iets concreter zijn wanneer u dat plant?
10.06 Minister Didier Reynders: Een datum geven kan ik niet, maar het is toch klaar en duidelijk. Het gaat om een fiscaal plan inzake met duurzame ontwikkeling. Dat zal worden behandeld bij de begrotingscontrole of bij de voorbereiding van de begroting voor 2009. Het is altijd mogelijk tijdens een begrotingsvergadering enkele duidelijke voorstellen op tafel te leggen.
Kortom, wij zullen eerst overleggen met de Gewesten. Dan volgen misschien enkele voorstellen voor juli, als het mogelijk blijkt bij de begrotingscontrole, ofwel voor september, bij de opmaak van de begroting voor 2009.
10.07 Michel Doomst (CD&V - N-VA): Ik wil nog heel kort zeggen dat de nood groot is. Ik voel bij de mensen dat men inzake energiebesparende maatregelen echt zoekt naar alle mogelijke middelen. Ik meen dat in die zin de druk om het te doen toch groot is.
10.08 Minister Didier Reynders: Ja, maar dat is niets nieuws. Wij hebben al een aantal maatregelen, ook inzake fiscaliteit. Er is voor de renovatie van gebouwen al enkele jaren een tarief van 6% in plaats van 21%. Dat is toch belangrijk. Er is een vermindering van de belasting voor alle energiebesparende investeringen. Ook voor hernieuwbare energie. Het gaat om zeer grote bedragen wat de personenbelastingen betreft.
Voor wagens hebben wij ook een aantal belastingverminderingen beslist. In een eerste fase gebeurt dat bij de inkohiering op de factuur, tot 15% bij een zeer laag niveau van CO2-uitstoot, en dergelijke meer. Er is dus al een aantal maatregelen. Nu, meen ik, is het tijd om tot een betere samenwerking te komen met de Gewesten in dat verband, eerst en vooral wat de nieuwe evoluties betreft inzake wagens: het uitstoten van CO2 of andere emissies.
Ook wat gebouwen betreft, is het nuttig om bijvoorbeeld een zelfde definitie te hebben inzake zonnepanelen. Dat is toch niet moeilijk, meen ik, en dat is heel nuttig.
Kortom, wij gaan verder met de versterking van alle mogelijke pistes in ons fiscaal stelsel, na – ik herhaal het – overleg met de Gewesten. Misschien zijn de voorstellen er tegen de begroting voor 2009, in september, en als het mogelijk is vroeger, bij de begrotingscontrole voor 2008.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de fiscale vrijstellingen die de leden van de koninklijke familie genieten" (nr. 4096)
11 Question de M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les exonérations fiscales dont bénéficient les membres de la Famille royale" (n° 4096)
11.01 Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de dotatie van de civiele lijst en de dotaties aan de prinsen en de voormalige koningin Fabiola zouden een soort vergoeding vormen voor de representatieve taken die deze personen voor België vervullen. Dat roept bij mij een aantal vragen op.
Ten eerste, wat is de precieze taakomschrijving – waarvoor zij, ter compensatie, deze vergoeding ontvangen – van deze personen? Ik meen dat dit voor de kroonprins vrij duidelijk is, maar voor de andere leden van de koninklijke familie zou ik graag een wat gedetailleerder beeld krijgen.
Ten tweede, kunt u mij zeggen waarom deze vergoedingen fiscaal zijn vrijgesteld en in welke wettelijke bepaling deze vrijstelling wordt geregeld?
Ten derde, genieten de leden van de koninklijke familie buiten deze fiscale vrijstelling nog andere fiscale vrijstellingen, bijvoorbeeld vrijstelling van btw bij privéaankopen of vrijstelling van roerende of onroerende voorheffing?
Ten vierde, indien het antwoord op de vorige vraag positief is, op welke wetsbepalingen berusten deze vrijstellingen? Wat is hiervoor de motivatie?
Ten slotte, waar eindigt dit gunstregime in de koninklijke familie? In de afstamming van de eerste graad? In de afstamming van de tweede graad? Zijn er wettelijke bepalingen waarin dit wordt geregeld?
11.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Jambon, ik verwijs eerst en vooral naar een aantal andere antwoorden. Zo verwijs ik naar de eerder gestelde vragen van senator Van Hooland van 12 november 1993 en senator Vanhecke van 18 maart 2004. Ik zal u die referenties geven.
Wat de eerste vraag over de taakomschrijving betreft, het is perfect mogelijk om informatie te vinden in de memorie van toelichting bij de wet van 16 november 1993, houdende de vaststelling van de civiele lijsten. Dat is een zeer duidelijk document, waarin u zo’n beschrijving kunt vinden. Samengevat kan worden gesteld dat de koninklijke familie geen inkomstenbelastingen betaalt op de civiele lijst, maar wel op inkomsten uit het privédomein, zoals roerende en onroerende inkomsten en, bijvoorbeeld, de verkeersbelasting op privévoertuigen.
Een gelijkaardige regeling geldt ten aanzien van de btw. Deze wordt niet geheven op aankopen en invoer ten laste van de civiele lijst, maar wel op de privéaankopen en privé-invoer. Dezelfde regels gelden ook voor de dotaties. Er zijn geen andere elementen in dat verband. De dotaties worden beslist door het Parlement. Er is geen ander gunstregime.
11.03 Jan Jambon (CD&V - N-VA): Als ik het goed begrijp, zijn, wat de dotaties betreft, de prinsen vrijgesteld van btw voor uitgaven. Neen? De prinsen zijn dus niet vrijgesteld van btw, voor geen enkele aankoop?
Mijnheer de minister, de aanleiding voor deze vraag is het feit dat prins Laurent bij de hofleveranciers vraagt om de btw op zijn aankopen niet aan te rekenen. Mijn vraag daarbij is: wat gebeurt er als de fiscus vaststelt dat de btw niet zou worden aangerekend? Wie betaalt dan de btw? Is het de prins of de hofleverancier zelf?
11.04 Minister Didier Reynders: (…) alle belastingplichtigen, met dezelfde regels.
11.05 Jan Jambon (CD&V - N-VA): Ik dank u voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 4097 van de heer Baeselen werd omgezet in een schriftelijke vraag. Het is trouwens een aanbevelenswaardig voorstel om dat in de toekomst ook voor andere vragen te doen. Vraag nr. 4104 van de heer Logghe wordt uitgesteld. Vraag nr. 4349 van de heer Van der Maelen werd ingetrokken. Vraag nr. 4157 van de heer Logghe werd uitgesteld.
12 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de telefoonwinkels die in de illegaliteit opereren door het uitvoeren van bankactiviteiten" (nr. 4159)
12 Question de M. Bert Schoofs au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les téléboutiques opérant dans l'illégalité en effectuant des opérations bancaires" (n° 4159)
12.01 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, just in time. Ik heb even geluk gehad.
Mijnheer de minister, mijn vraag is al enigszins belegen, maar heeft nog steeds enige actualiteitswaarde. Ze gaat namelijk over de telefoonwinkels die illegale bankactiviteiten zouden ontplooien.
Daardoor zou de Belgische fiscus elk jaar liefst 384 miljoen euro aan belastingontvangsten derven. Immers, bankactiviteiten uitvoeren in een telefoonwinkel is zoals lucifers verkopen in een viswinkel. Dat kan niet echt. Het is ook compleet tegen de wet.
Eigenaardig genoeg kwam de kwestie tot uiting in een rapport van het ministerie van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten, onder de naam “International Narcotics Control Strategy Report”.
Mijnheer de minister, mijn vragen zijn de volgende.
Hebt u van het rapport kennis genomen? Bent u op de hoogte van voornoemde feiten? Hebt u dezelfde vaststellingen kunnen doen?
Worden er stelselmatig controles uitgevoerd op dergelijke, illegale bankactiviteiten binnen de sector van de telefoonwinkels? Zo ja, welke controles worden uitgevoerd? Zo neen, hoe komt het dat voornoemde praktijken niet kunnen worden opgespoord en dat het de Verenigde Staten zijn die er onder de vorm van een rapport mee moeten uitpakken?
Welke maatregelen plant u om bedoelde vorm van fraude tegen te gaan, zodat de Verenigde Staten ons geen tweede keer met de neus op de feiten moeten drukken en wij zelf de overtredingen vaststellen in plaats van ze door een andere Staat te laten vaststellen?
12.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Schoofs, de CBFA, die ik over de kwestie ondervroeg, meldde mij dat zij niet bij het opstellen van het US-rapport van het International Narcotics Control Strategy Report werd betrokken.
Zoals ik reeds op de parlementaire vraag nr. 20 van mevrouw Katrien Partyka van 10 januari 2008 antwoordde, heeft de CBFA als opdracht bij te dragen tot de naleving van de regels bedoeld om de spaarders en de beleggers tegen het onwettelijke aanbod of de illegale levering van financiële producten of diensten te beschermen. In dat kader ziet de CBFA erop toe dat, zonder de vereiste vergunningen of goedkeuringen van de bevoegde toezichthouder, geen onder toezicht staande, financiële verrichtingen of bedrijvigheden in of vanuit België worden aangeboden.
De CBFA heeft geen aanwijzingen, waaruit zou blijken dat er binnen de sector van de telefoonwinkels illegale bankactiviteiten worden uitgevoerd.
De CBFA publiceert waarschuwingen, waarin zij de aandacht van het publiek vestigt op aanbiedingen van financiële diensten door personen die daarvoor niet de vereiste vergunning hebben. De voorbije jaren heeft de CBFA geen enkele waarschuwing gepubliceerd met betrekking tot illegale bankactiviteiten van telefoonwinkels.
Over de acties van de gerechtelijke autoriteiten en over de informatie die voornoemde autoriteiten over vermoedelijke, illegale activiteiten door telefoonwinkels zouden hebben, suggereer ik om mijn collega van Justitie te ondervragen.
Ik heb in dat verband geen andere elementen over een dossier bij de CBFA.
12.03 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u alvast voor het antwoord.
Wat mij enorm intrigeert, is de vraag op welke manier de Verenigde Staten aan de antwoorden komt. De regering moet er, desnoods met de nodige, diplomatieke druk, bij de Verenigde Staten op aandringen dat zij hier niet zomaar controles kunnen uitvoeren waarvan de CBFA niet op de hoogte is en over feiten waarvan de CBFA niet eens op de hoogte is. Ook u bent niet, evenmin als de overige ministers, van bedoelde feiten op de hoogte.
Het lijkt mij een heel eigenaardige kwestie, die mij blijft intrigeren.
Er zal in elk geval opsporing moeten worden gedaan. In elk geval moet aan de Verenigde Staten worden gevraagd hoe zij aan de informatie komen. Wij, de parlementsleden, zouden dat in dat geval ook graag weten. Immers, indien de feiten kloppen, scheelt er heel wat aan het beleid. Wij kunnen vandaag niet vaststellen of ze al dan niet kloppen. In elk geval, mocht het zelfs maar om de helft of een kwart van het genoemde bedrag gaan, dan nog is er een serieus, politiek probleem.
Voorlopig laat ik u over het dossier met rust. Ik hoop echter dat ik in de toekomst dergelijke berichten niet langer moet opvangen.
In elk geval ben ik benieuwd naar een volgend rapport van de Verenigde Staten. Blijkbaar wordt ginds immers meer kennis vergaard dan hier te lande.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
13 Question de M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le taux de TVA applicable pour la pose de panneaux solaires photovoltaïques pour la production d'électricité verte placés sur un bâtiment ou à même le sol" (n° 4313)
13 Vraag van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het btw-tarief dat van toepassing is op de installatie, op een gebouw of op de grond, van fotovoltaïsche zonnepanelen voor het produceren van groene elektriciteit" (nr. 4313)
13.01 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, quand un particulier choisit de poser un panneau solaire photovoltaïque sur un bâtiment de plus de cinq ans, on applique sur l'opération un taux de TVA réduit de 6%. Il arrive parfois que ces panneaux – pour des raisons esthétiques ou d'efficacité – ne soient pas placés à même le bâtiment mais, par exemple, un peu à l'écart sur le sol. Il semblerait que dans cette hypothèse, il existe une controverse en matière de taux de TVA applicable.
Il me revient ainsi que le directeur régional de Mons considérerait que dans une telle hypothèse, il faut envisager un taux de TVA de 21% en raison du fait qu'on n'est plus sur le bâtiment. En revanche, d'autres – ce serait le cas de l'administration centrale – estiment qu'on doit continuer à appliquer, pour autant que le bâtiment desservi ait plus de 5 ans, un taux de 6%. Ils considèrent en effet que ce qui relie le panneau à l'immeuble fait de celui-ci un immeuble par incorporation, nature ou destination en fonction des articles bien connus du Code civil.
Monsieur le ministre, je voudrais savoir si cette controverse existe.
Quelle est la bonne interprétation? Peut-on considérer que, quel que soit le lieu où se situe le panneau photovoltaïque, sur l'immeuble même ou à côté mais relié à celui-ci, et pour autant que les autres conditions soient remplies, le taux de TVA réduit de 6% peut s'appliquer?
13.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, monsieur Brotcorne, dans le régime applicable en matière de taux de TVA dans le secteur immobilier, les travaux immobiliers et les opérations qui y sont expressément assimilées, telle entre autres la fourniture avec fixation à un bâtiment affecté au logement privé ou à tout autre immeuble concerné, de tout ou partie soit d'une installation électrique, soit d'une installation sanitaire, soit d'une installation de chauffage central ou de climatisation, sont passibles du taux réduit de TVA de 6% ou de 12% lorsqu'il est satisfait aux conditions d'application reprises à l'article 1er bis de l'arrêté royal n° 20 du 20 juillet 1970 relatif aux taux de TVA, aux rubriques 31 et suivantes du tableau A, ainsi qu'à la rubrique 10 du tableau B de l'annexe de cet arrêté royal.
Même lorsqu'ils ne sont pas immobilisés par nature du fait de leur placement, les panneaux solaires, tant thermiques que photovoltaïques spécialement conçus pour la production d'énergie calorique et/ou électrique dans les logements privés, sont des éléments constitutifs d'installations visées à l'alinéa que je viens de vous lire.
La fourniture avec placement ou le placement seul de tels panneaux, de même que les travaux d'entretien et de réparation y effectués peuvent donc bénéficier d'un taux réduit de TVA si toutes les autres conditions d'application sont évidemment remplies.
Quant à la simple livraison des panneaux dont il s'agit, elle est toujours passible du taux normal de TVA qui s'élève actuellement à 21%.
13.03 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, je remercie M. le ministre pour sa réponse qui clarifie les choses.
La fin de son intervention me permet de rebondir. Il est vrai que la livraison de panneaux est toujours soumise à la TVA de 21%, quel que soit l'usage qui en sera fait.
C'est peut-être une réflexion qu'on devrait entamer dans le cadre de la fiscalité verte. À partir du moment où les Régions octroient des primes pour l'acquisition de ce genre d'énergie alternative, est-il toujours bien utile aujourd'hui de maintenir un taux de TVA de 21%? Participant à cet effort général, ne devrait-on pas envisager à moyen terme de réduire le taux applicable?
Une réflexion en termes de fiscalité verte aura lieu, je l'espère, dans le cadre du Printemps de l'environnement. Ce pourrait être une piste intéressante.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
14 Question de M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la réduction de la TVA sur l'énergie" (n° 4314)
14 Vraag van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de vermindering van de btw op energie" (nr. 4314)
14.01 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, la CREG a publié des chiffres relatifs à l'impact de l'augmentation des tarifs de l'énergie sur le budget des ménages. Pour ce qui est de l'électricité, les producteurs justifient les hausses par le coût croissant des énergies fossiles nécessaires à la production d'électricité dans les centrales thermiques. On peut s'étonner du fait que les tarifs de l'électricité verte ont eux aussi suivi le chemin de la hausse alors que par définition, il n'existe aucun lien avec les prix du pétrole, du gaz ou du charbon.
Sans surprise, l'impact estimé sur le budget des ménages est lourd, de l'ordre de 300 euros supplémentaires en 2008 en moyenne par ménage et par rapport à l'année précédente. Dans le but d'atténuer cet effet, la CREG a suggéré une piste fiscale: réduire le taux de TVA de 21 à 6% sur les fournitures énergétiques. Certains et notamment les organisations syndicales ont relayé cette suggestion. Pour d'autres, en revanche, il s'agit là d'un système injuste car la TVA frappe les consommateurs sans tenir compte du niveau des revenus. Une telle mesure pénaliserait les personnes moins favorisées. On a aussi évoqué un coût pour l'État de l'ordre de 700 millions d'euros si on avait envisagé cette hypothèse.
Ce qui est certain, c'est que la hausse des prix provoque mécaniquement une augmentation des recettes de la TVA à taux constant. Il y a donc en théorie une certaine marge disponible. Ce qui m'étonne, par contre, c'est que la discussion n'ait pas abordé la dimension écologique de la mesure. Une réduction globale du taux de TVA rendrait certes l'énergie moins chère mais elle n'inciterait pas les consommateurs à se montrer économes et ne favoriserait pas les sources non polluantes.
Monsieur le ministre, ne serait-il pas souhaitable de cibler la mesure de réduction du taux de TVA de 21 à 6% sur les seules sources d'énergie dont l'impact est faible ou nul sur l'environnement, c'est-à-dire tout sauf les énergies fossiles, en particulier pour l'électricité verte? Cette solution présenterait le double avantage de limiter l'impact et d'offrir au consommateur une alternative non polluante et financièrement intéressante qui aiderait aussi la Belgique à atteindre les objectifs du Protocole de Kyoto.
14.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur Brotcorne, en vertu de l'article 102, paragraphe 1er de la directive 2006/112/C, les États membres peuvent appliquer un taux de TVA réduit aux fournitures de gaz naturel et d'électricité et de chauffage urbain, à condition d'en informer au préalable la Commission des Communautés européennes et que celle-ci ait conclu qu'il n'existe pas de risque de distorsion de la concurrence.
Quant à la question de la variabilité du taux concernant des biens de même nature, il est à noter que le principe de neutralité fiscale est reconnu comme un principe fondamental du système de la taxe sur la valeur ajoutée. Ce principe de neutralité inclut en fait deux aspects: d'une part, l'élimination des distorsions de la concurrence, à savoir que des marchandises semblables qui se trouvent en principe en concurrence les unes avec les autres ne peuvent être traitées d'une manière différente du point de vue de la TVA – à strictement parler, il s'agit de ne pas fausser la concurrence entre les opérateurs offrant les marchandises semblables; d'autre part, l'unicité du taux.
Sur la base de ces principes, il ne peut être fait de distinction dans l'application du taux de TVA en fonction du type ou de l'origine de l'électricité fournie. Un taux de TVA selon qu'il s'agit d'électricité verte ou non ne peut dès lors être envisagé. Je suis cependant prêt à étudier dans les mois à venir toutes les solutions possibles, y compris en matière de TVA, à l'occasion des décisions que nous serons amenés à prendre en matière de développement durable et de lutte contre le changement climatique.
Enfin, une remarque à propos des recettes de l'État. Votre raisonnement selon lequel une augmentation des prix entraîne une majoration automatique de la recette de la TVA est correct à condition qu'elle ne s'accompagne pas d'un changement de comportement des consommateurs. Il n'est pas exclu que la consommation diminue dans d'autres domaines pour compenser la hausse des prix de l'énergie. Il faut donc examiner si le volume global de la consommation des ménages évolue à la hausse ou si cette consommation subit une répartition différente sans augmenter.
14.03 Christian Brotcorne (cdH): Je prends note de la disponibilité du ministre pour une discussion sur le principe en dépit des difficultés qu'il mentionne. En raison de ces difficultés, il faut se demander s'il ne faudrait pas porter la question au niveau européen de manière à lever cet interdit qui semble découler des directives européennes actuelles. Il faudrait aller voir du côté de l'Union européenne.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
15 Vraag van de heer Robert Van de Velde aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de rekeningen van overheidsinstellingen categorie A en B (art. 127)" (nr. 4320)
15 Question de M. Robert Van de Velde au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les comptes d'organismes publics de catégories A et B (art. 127)" (n° 4320)
15.01 Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de voorzitter, deze vraag is nog voor het reces ingediend. Ik heb daarin geanticipeerd op de discussie die we vorige week in deze commissie hebben gevoerd naar aanleiding van de wetsontwerpen die u indiende over de rekeningen voor het jaar 1999 en 2000, maar ik heb de vraag toch gehandhaafd, vooral vanwege mijn derde punt.
In de discussie van vorige week hebt u duidelijk aangevoerd dat u in 1999-2000 een situatie hebt geërfd die redelijk dramatisch was voor de overheidsinstellingen categorie A en B. U hebt dan een overeenkomst gesloten met het Rekenhof om de achterstand jaar na jaar te gaan inhalen. Vorige week hebben wij aan u gevraagd hoe we ervoor kunnen zorgen dat een aantal prioritaire instellingen sneller naar een status quo evolueren, zodat we de achterstand in deze jaarrekeningen kunnen inlopen, toch ten minste tot en met 2006-2007, voor ten minste één of twee prioritaire instellingen. U ging de vraag stellen aan het Rekenhof en u dacht eventueel aan het verplaatsen van mensen en resources.
Wat gaat u daaraan doen? Dat gedeelte van de vraag wens ik te handhaven.
15.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van de Velde, het Zilverfonds en de Regie der Gebouwen vallen onder mijn bevoegdheid, uit de lijst van instellingen. De Regie der Gebouwen heeft de jaarrekening voor 2007 nog niet overgemaakt. Wel valt op te merken dat de laatste rekeningen die deze instelling officieel aan het Rekenhof heeft overgemaakt, die van het jaar 2000 zijn. Het inhaalplan verloopt zoals voorzien. Ik heb dat gezegd in de besprekingen van vorige week.
Er werd begin 2008 bij de Regie der Gebouwen een werkgroep opgericht om de situatie van de achterstand bij de indiening van de jaarrekeningen te regulariseren en een onontbeerlijke aanpassing van het uit 1988 daterende – en dus verouderde – boekhoudplan te onderzoeken, rekeninghoudend met de ontwikkelingen op het vlak van de federale boekhouding.
Wij gaan dus verder met het inhaalplan, met het akkoord van het Rekenhof, jaar na jaar, met de indiening van twee rekeningen gedurende hetzelfde civiele jaar. Ten tweede proberen wij om sneller te gaan. Er is een werkgroep bij de Regie om dat te doen.
We moeten altijd een regeling uitwerken na het afsluiten van de rekeningen van het vorig jaar. Ik heb dat vorige week gezegd in verband met de werking van de verschillende instellingen met het Rekenhof. Wij proberen naar een vermindering van de achterstand te gaan.
Mijnheer de voorzitter, ik weet niet of de vraag vanmorgen is gesteld aan het Rekenhof?
De voorzitter: De vraag is gesteld aan het Rekenhof, dat hier aanwezig was in het kader van de begroting. Zij hebben gezegd dat zij voldoende bestaft zijn om binnenkomende rekeningen te kunnen verwerken. Er is dus geen probleem van bestaffing bij het Rekenhof. Zodra de rekeningen klaar zijn, zullen zij door het Rekenhof worden gecontroleerd. Dat is vanmorgen door raadsheer Lesage gezegd in de commissie voor de Financiën en de Begroting.
15.03 Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de minister, hebt u een commitment van de werkgroep dat zij een planning maken van hun werkzaamheden en kunnen aangeven wanneer zij de documenten zullen overmaken aan het Rekenhof? Ik denk dat het verstandig zou zijn om dat te doen. De materie ligt gevoelig genoeg om niet los te laten.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
16 Vraag van de heer Robert Van de Velde aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de externe audit van de Regie der Gebouwen" (nr. 4321)
16 Question de M. Robert Van de Velde au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'audit externe de la Régie des Bâtiments" (n° 4321)
16.01 Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in een artikel in De Tijd van 2 april stelde Johan Vanderborght, woordvoerder van de Regie der Gebouwen, in verband met de lopende corruptieonderzoeken bij de Regie dat de Regie al een externe audit had laten uitvoeren naar corruptiegevoelige plekken in haar organisatie.
Hij zei dat die audit heeft geleid tot een aantal aanbevelingen die werden vertaald in actieplannen en dat de Regie en het management ervan de nodige lessen heeft getrokken uit de audit.
Wat waren de vaststellingen van deze externe audit? Wat zijn de aanbevelingen van en de actieplannen die voortvloeien uit die audit? Hoe en op welke termijn voorziet u als bevoegd minister de implementatie van deze actieplannen?
16.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van de Velde, om uw vraag te kaderen, wil ik eerst en vooral de opdracht die werd gegeven aan het auditteam omschrijven. Het eerste punt was een analyse vanuit het oogpunt van de gevoeligheid voor misbruik van de procedures, werkwijzen en opvolgingsmethodes bij de Regie. Het tweede punt was het oplijsten van de vastgestelde risico’s. Het derde punt was het formuleren van voorstellen tot verbetering.
De vaststellingen van de audit waren de volgende. Ten eerste, vanuit het oogpunt van de organisatie, zijn de bestaande systemen van interne controle onvoldoende afgestemd op de beheersing van de externe en interne risico’s tot fraude. Er is een gemis aan duidelijk afdwingbare regels, systeem en structuur en er is nood aan een integriteitsbeleid.
Ten tweede, vanuit een legale benadering doen de belangrijkste risico’s zich voor bij stockaanbestedingen en factuurwerken.
Ten derde, vanuit een procesmatige benadering is de uitvoeringsfase het meest risicovol omwille van een gebrek aan een effectieve tweedelijnscontrole.
Het auditcomité stelt voor om als eerste stap een geïntegreerd directiecomité te benoemen. Dat is volgens hen noodzakelijk om de noodzakelijke verbeteringen succesvol te kunnen doorvoeren. Hieraan werd dan ook de hoogste prioriteit toegekend door mijn diensten.
De benoeming van een nieuw directiecomité was een van de eerste beheersdaden die ik na de vorming van de huidige regering heb gesteld. Ik heb het directiecomité ontvangen om hen mijn verwachtingen duidelijk te maken en ik verwacht van hen binnen de drie maanden na hun aanstelling een eerste reeks voorstellen, onder meer inzake de problematiek van de corruptiebeheersing.
Daarnaast werden reeds de volgende stappen genomen. Ten eerste, het installeren van een integriteitsbeleid dat onder meer een procedure ter controle van belangenvermenging en het invoeren van een gedragscode en een permanente werkgroep integriteit bevat.
Ten tweede, wat beheersmiddelen betreft, de nodige hulpmiddelen en systemen werden geïntroduceerd die beheersgegevens kunnen aanleveren en die een uniforme procedure en opvolging van bestellingen en betalingen voor de meeste fraudegevoelige dossiers – Omega, Delta en P-Master – mogelijk maken.
Twee maanden vóór de verkiezingen van 2007 was ik klaar met de benoeming van een nieuw directiecomité, maar we hebben gewacht met de benoeming tot de nieuwe regering was gevormd. Dat is nu het geval en ik hoop dat het mogelijk zal zijn om tot een correcte toepassing van de verschillende aanbevelingen van de auditcel te komen.
16.03 Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb nog een bijkomende vraag.
Als ik het goed voorheb, heeft de Regie zich burgerlijke partij gesteld ten opzichte van mogelijke fraudeurs. Is dat in haar hoedanigheid van werkgever of als verantwoordelijke voor de uitgewerkte werken? Beschikt u daaromtrent over meer informatie?
16.04 Minister Didier Reynders: Ik heb geen precieze informatie in dat verband, maar we doen dat altijd als burgerlijke partij. Dat is gebruikelijk in dergelijke procedures. Ik zal vragen of het mogelijk is om een verschil te maken tussen beide toestanden.
16.05 Robert Van de Velde (LDD): Als u wil, kan ik daaromtrent een vraag indienen.
Ik denk dat dit van belang is gezien de verschillende bouwdossiers waarin de laatste jaren de kostprijzen de pan uitswingden. Ik denk dat het verstandig is om na te gaan wat precies de oorzaak is en of dit te maken heeft met het voorliggende onderzoek.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
17 Question de M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la limitation du droit à la déduction de la TVA sur l'outil de travail" (n° 4344)
17 Vraag van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de beperking van het recht op aftrek van de btw geheven van werkinstrumenten" (nr. 4344)
17.01 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, les auto-écoles constituent un monde que je ne connais pas particulièrement, mais on me dit qu'il pourrait se produire des fraudes assez caractérisées dans ce milieu, notamment par des personnes qui annoncent des leçons de conduite et qui utilisent des véhicules non spécialement affectés à cette occupation.
Le SPF Économie aurait publié une liste soumise à autorisation ou à mention. Pourtant on permet aux guichets d'entreprises d'attribuer un numéro à des personnes démunies de toute autorisation délivrée par le SPF Mobilité.
On me signale également que de faux moniteurs d'auto-école rouleraient en privé avec des véhicules signalés comme véhicules d'écolage. L'effet en est que, sans remplir de feuille de route, ne dispensant pas de leçon, ils bénéficient quand même de la délivrance de 50% de la TVA de l'amortissement de ces véhicules. Est-ce bien normal, monsieur le vice-premier ministre?
Le cas échéant, ne faudrait-il pas rectifier la disposition sur le droit à déduction des véhicules d'auto-écoles quelle que soit la catégorie?
Veiller à attribuer un numéro d'entreprise "auto-école" aux seules personnes titulaires d'un numéro d'agrément attribué par le SPF Mobilité?
Radier les numéros d'entreprise "auto-école" des personnes qui n'obtiennent pas ou ne renouvellent pas l'agrément prévu?
Enfin, ne faudrait-il pas permettre aux auto-écoles qui le souhaitent un droit à déduction adapté à l'usage professionnel?
17.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, monsieur Brotcorne, tout d'abord, le fonctionnement des guichets d'entreprises agrées ne ressortit pas à la compétence du SPF Finances. Le SPF Économie, PME, Classes moyennes et Énergie est chargé du contrôle et de la surveillance des guichets d'entreprises et est compétent pour la réglementation à ce sujet.
Il n'existe pas d'interdiction sur le plan fiscal d'utiliser une voiture, signalée comme voiture d'écolage, partiellement à usage privé. Lorsque la voiture est utilisée tant pour l'activité économique taxable qu'à d'autres fins, la déduction s'opère suivant la quotité d'affectation pour les besoins de l'activité économique sans toutefois, en aucun cas, excéder 50% des taxes qui ont été acquittées. Évidemment, si vous visez un cas concret à travers votre question, vous pouvez toujours me faire parvenir les données yè relatives de sorte que mon administration puisse investigue plus avant dans cette situation.
La problématique du droit à déduction faisant l'objet d'un examen à la Commission européenne et de discussions entre les États membres, il serait prématuré d'envisager une modification des dispositions applicables en Belgique avant que des orientations définitives ne soient dégagées.
En ce qui concerne l'octroi du numéro d'entreprise, en principe, peuvent en bénéficier les personnes suivantes: les personnes morales de droit belge; les personnes morales de droit étranger ou international qui disposent d'un siège en Belgique ou qui doivent se faire enregistrer en exécution d'une obligation imposée par la législation belge; toute personne physique, morale ou toute association qui, en Belgique, soit agit en qualité d'entreprise commerciale ou artisanale, soit est soumise à la sécurité sociale en tant qu'employeur, soit est soumise à la taxe sur la valeur ajoutée. Ce numéro d'entreprise est activé comme numéro d'identification à la TVA si l'entreprise exerce une activité économique soumise à la TVA. Faute de cette activité économique soumise à la TVA, il n'y a pas de raison d'activer le numéro d'entreprise à des fins de TVA.
Seuls les numéros d'entreprises, entreprises personnes physiques, sans aucune qualité active dans la Banque-Carrefour des entreprises, peuvent être arrêtés.
Le SPF Finances est uniquement compétent pour la qualité soumise à la taxe sur la valeur ajoutée dans la Banque-Carrefour des entreprises.
Un mot encore. À travers votre question, comme d'ailleurs beaucoup d'autres, on peut constater qu'il est d'autant plus important de mettre en place ce qui a été proposé dans l'accord de gouvernement, c'est-à-dire une coordination de la lutte contre la fraude. Nous l'avons déjà beaucoup fait; M. Jamar venait très régulièrement devant la commission des Finances en ce qui concerne la fraude fiscale, avec des actions menées en parallèle en demandant que viennent se joindre à nous les services des Affaires sociales, les services policiers, éventuellement les services du parquet, donc une série d'acteurs travaillant conjointement. J'espère que nous pourrons étendre la démarche.
C'est d'ailleurs dans cet esprit que M. Devlies est en principe chargé de coordonner non pas la lutte contre la fraude fiscale (comme je le lis parfois), puisque nous nous en occupons via M. Clerfayt au sein du département, mais de coordonner la lutte contre la fraude. À cette fin, il conviendra de mettre en place un collège regroupant les services intervenant en la matière et probablement un comité ministériel, comme en matière de sécurité. Cela permettrait, comme dans le domaine que vous évoquez, de regarder comment faire travailler ensemble dans cette lutte contre la fraude non seulement le département des Finances, mais aussi les autres départements concernés; vous avez cité l'Économie, la Mobilité et nous pourrions sans doute en ajouter d'autres dans la démarche.
17.03 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, je partage le point de vue de M. le vice-premier ministre. Je n'ai donc rien à ajouter.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les dernières recommandations du FMI" (n° 4345)
- M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les dernières recommandations du FMI" (n° 4589)
- de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de jongste aanbevelingen van het IMF" (nr. 4345)
- de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de jongste aanbevelingen van het IMF" (nr. 4589)
18.01 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, dans sa dernière livraison, qui est toute récente, le Fonds Monétaire International, par rapport à la situation économique de la Belgique, met en évidence le ralentissement de la croissance et l'accélération de l'inflation, ce que nos concitoyens constatent tous les jours.
Au passage, on peut noter que la nouvelle prévision de croissance du PIB a baissé à 1,4% et est inférieure à l'hypothèse sur laquelle repose le budget de 2008. Nous aurons l'occasion d'y revenir dans cette commission.
Je retiens essentiellement de cette recommandation les points concernant le vieillissement de la population et le financement des pensions. Les propos des spécialistes du FMI sont particulièrement clairs, je cite: "Il est grand temps que le nouveau gouvernement prenne dès maintenant des mesures budgétaires adéquates. Il n'y a pas de place ni pour une baisse des impôts ni pour de nouvelles initiatives en matière de dépenses". Cela va un peu à l'encontre des deux credos essentiels de la déclaration gouvernementale.
Présidente:
Josée Lejeune.
Voorzitter: Josée Lejeune.
Monsieur le ministre, comment réagissez-vous par rapport à ce document, en particulier en ce qui concerne le financement des retraites et les dépenses de soins de santé liées au vieillissement?
Il y a eu une prise de conscience à l'occasion des derniers budgets de la nécessité de doter le Fonds de vieillissement. On a parlé de programmes pluriannuels. N'est-il pas temps d'avancer au-delà des bonnes intentions en cette matière et de mettre en oeuvre ces programmes pluriannuels qui correspondent vraiment aux besoins évalués objectivement en fonction des données démographiques, données qui devraient idéalement être intégrées aux hypothèses de confection des budgets à venir?
Je sais que la confection du budget de l'État procède d'une logique qui est souvent bien plus pragmatique mais l'ampleur du défi du vieillissement de la population, qui est par nature un enjeu à l'échelle de plusieurs générations, ne permettra pas éternellement que le gouvernement se dispense d'une approche à long terme. Je souhaiterais entendre vos observations par rapport à ce document du FMI qui insiste sur cet aspect des choses en Belgique.
18.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur Brotcorne, avez-vous posé toutes vos questions? Il me semblait que vous aviez aussi une question sur la politique de la BCE, la question n° 4589.
18.03 Christian Brotcorne (cdH): Je n'ai pas ce document avec moi.
18.04 Didier Reynders, ministre: Je peux vous la lire si vous le désirez!
18.05 Christian Brotcorne (cdH): Ce serait extraordinaire, je pourrais vous donner la réponse! Cette question vient d'être ajoutée à l'ordre du jour. C'est quasiment la même question.
18.06 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, monsieur Brotcorne, en ce qui concerne les défis inhérents au vieillissement de la population, comme en dispose la loi sur le Fonds de vieillissement du 5 septembre 2001, la politique menée en la matière est étayée par l'analyse du comité d'étude sur le vieillissement et par les recommandations formulées par la section "besoins de financements" du Conseil supérieur des Finances. Le gouvernement rédige annuellement sa note sur le vieillissement en se fondant sur les conclusions des deux institutions. Dans cette note, le gouvernement expose sa politique relative au vieillissement. Comme vous pouvez le constater dans la note sur le vieillissement jointe à l'exposé général afférent au budget de 2008, la politique relative au vieillissement se compose d'un ensemble de mesures sur le plan budgétaire, d'une amélioration du taux d'emploi et de sécurité sociale. La politique budgétaire représente une des éléments essentiels de la stratégie d'absorption des effets du vieillissement. Un objectif important de la politique budgétaire réside dans la réduction permanente du taux d'endettement et donc des charges d'intérêts futures, de sorte à dégager une marge budgétaire permettant d'assumer les charges supplémentaires liées à ce vieillissement. Je rappelle que le taux d'endettement a enregistré une chute très nette, de près de 140% du PIB à 84,9% en 2007. Je parlais de chiffres de 1993 pour le point culminant. Ce chiffre d'endettement sera encore en recul en 2008, probablement à environ 82% du PIB en dépit des conditions budgétaires difficiles rencontrées en 2007 et en 2008, auxquelles vous avez fait allusion. À la fin de la législature, le gouvernement souhaite enregistrer un excédent budgétaire d'au moins 1% du PIB et ainsi se conformer à nouveau au programme de stabilité, dont nous avons adopté les derniers éléments cette semaine et que je pourrai dès lors communiquer à la Commission européenne.
Le programme pluriannuel pour le financement du Fonds de vieillissement a déjà été inséré dans la loi sur le Fonds de vieillissement à la fin de l'année 2005. Vous avez évoqué l'idée d'un plan pluriannuel et cela a été fait. La modification de cette loi disposait effectivement pour la période 2007-2012 d'un financement structurel du Fonds de vieillissement à l'aide d'excédents budgétaires progressifs. Pour les années subséquentes, la loi prévoyait les affectations fixées par le Roi, en tenant compte de l'analyse du comité d'étude sur le vieillissement et des recommandations de la section "besoins de financements" du Conseil supérieur des Finances. Étant donné qu'aucun solde budgétaire n'a pu être dégagé pour l'année 2007, pour les motifs que nous connaissons,le versement prévu au Fonds de vieillissement n'a pas davantage pu être exécuté. Je rappelle que j'avais annoncé le 13 ou le 14 juin 2007 aux commissaires européens un déficit de l'ordre de 0,2% pour 2007.
Toutefois, les réserves du Fonds de vieillissement s'élevaient à 15,5 milliards d'euros à la fin de l'année 2007. Ce montant est insuffisant au vu de la vague de vieillissement qui se prépare mais je partage votre souhait d'augmenter substantiellement les réserves du fonds au cours des prochaines années.
Je voudrais également préciser qu'au-delà de la démarche budgétaire, il y a une démarche d'amélioration du taux d'emploi qui doit intervenir. Si on peut augmenter le taux d'emploi chez les travailleurs de plus de 50 ans mais aussi chez les jeunes – cela dépend des sous-régions –, nous aurons alors la manière la plus efficace de lutter contre le coût du vieillissement. J'en profite pour rappeler que, sur un plan individuel, le vieillissement tel qu'on le présente aujourd'hui est plutôt une bonne nouvelle, c'est l'idée de vivre plus longtemps en bonne santé. Alors qu'on parle toujours des aspects catastrophiques du vieillissement à la population, il y a quand même des éléments plutôt positifs. On le voit sur le plan politique, avec des travailleurs de plus en plus âgés dans ce secteur. J'espère d'ailleurs qu'on permettra un jour à tous les travailleurs qui le souhaitent de travailler sans aucune limite au-delà de l'âge de la retraite car on sait que des personnalités importantes jouent un rôle majeur bien au-delà de 65 ans, et pas seulement dans notre pays. Il suffit de regarder les résultats des dernières élections pour en être convaincu.
À propos des dernières prévisions du FMI, je suis rentré de Washington ce matin et je peux vous dire qu'elles ont été considérées par beaucoup d'observateurs comme relativement pessimistes en ce qui concerne la croissance de la zone euro. Bien sûr, la marge d'incertitude qui affecte toute prévision est particulièrement élevée à l'heure actuelle mais les ministres des Finances européens, la BCE ou encore la Commission ont confirmé des prévisions plutôt en ligne avec ce que nous avions évoqué jusqu'à présent. Je signale que les prochaines projections élaborées par les services de l'Eurosystème, donc la BCE, seront publiées le 5 juin. Le Conseil des gouverneurs mène une politique monétaire en ligne avec sa mission en termes de protection de la stabilité des prix. C'est une démarche importante, notamment pour les revenus les plus faibles dans notre société. Conformément au Traité, les décisions du Conseil des gouverneurs sont prises de façon collégiale et en toute indépendance mais cela n'empêche pas un dialogue avec les ministres des Finances à travers l'Eurogroupe.
Pour le reste, je voudrais ajouter qu'en ce qui concerne le gouvernement, nous reviendrons sur l'ensemble des éléments budgétaires une fois que le budget aura été adopté car on est déjà en train de nous demander de revoir un budget qui n'est pas encore voté. Une fois qu'il aura été voté, nous pourrons passer au contrôle budgétaire. En matière de recettes fiscales, les réestimations se feront pour le 24 juin, comme cela a été prévu, et cela permettra d'avoir à la fois une réestimation du budget 2008 et une première préfiguration de ce que sera, au mois de septembre, la préparation du budget 2009.
Comme vous, je lis beaucoup de choses sur ce que serait par exemple la croissance en fonction des recettes fiscales. Fort heureusement, je tire rarement les mêmes conclusions que celles que je lis dans des commentaires de presse ou des commentaires politiques. Pour prendre un exemple au hasard, nous disposons des premiers chiffres concernant les versements anticipés, ce qui donne une idée du rendement de l'impôt des sociétés. On a annoncé pis que pendre en la matière, mais après cinq jours de versements anticipés d'avril, les chiffres bruts montrent que nous avons une croissance de versements anticipés pour le mois d'avril qui dépasse les 13% par rapport à l'année précédente et en ce qui concerne les chiffres depuis le 1er janvier, la croissance est de 10,2%. Je répète que nous avons beaucoup discuté ici pour savoir si la prévision de 6,2% qui se trouve dans le budget est réaliste. Nous sommes pour l'instant à 10,2% entre le 1er janvier et aujourd'hui et nous sommes à plus de 13% sur les versements d'avril. J'attire votre attention sur le fait que c'est notamment là que devaient se retrouver des pertes importantes liées à une mesure fortement controversée au Parlement. Je vous rassure, je n'en tire pas de conclusions hâtives mais je confirme ce que j'ai dit dans le débat budgétaire, le fait de tirer une quelconque analyse des résultats des deux premiers mois de l'année n'a aucun sens. Par contre, je l'avais annoncé, le premier rendez-vous un peu significatif est cette première période de versements anticipés autour du 10 avril, comme chaque année, et je constate que cette situation nous donne des chiffres particulièrement à la hausse par rapport à ce qui était prévu dans l'estimation budgétaire. Je le répète, je n'en tire pas plus de conséquences que ce qui a été dit sur les chiffres précédents et je confirme que c'est au 24 juin que nous prendrons attitude. Il faut pouvoir relativiser les choses, même quand le Fonds monétaire annonce une croissance de 1,4%, c'est toujours plus élevé que ce que nous avons connu pendant quatre années de suite avant 2007, avec une croissance de l'ordre de 1%.
D'autres chiffres viendront encore et je suppose que dès qu'une donnée apparaîtra quelque part dans un bureau de recettes, on en tirera des conclusions mondiales. En ce qui me concerne, j'attendrai d'avoir les chiffres fin juin. Chaque année, les versements anticipés sont une référence que l'on suit de très près.
Pour terminer, je signale que dans la notification budgétaire relative aux intérêts notionnels, on avait clairement précisé qu'il fallait suivre de près les deux premières périodes de versements anticipés. Pour la première période, c'est chose faite et la croissance est largement supérieure aux estimations budgétaires.
18.07 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le ministre, je me réjouis des chiffres que vous annoncez. Nous sommes embarqués dans le même bateau pour réussir à confectionner le budget. Les chiffres positifs sont toujours bienvenus.
La question centrale de la problématique du vieillissement, mise en exergue pour la Belgique, indépendamment de l'aspect positif que vous avez rappelé à juste titre, est qu'il faut que nous prenions les dispositions financières et budgétaires de sorte que le vieillissement soit supportable pour les nouvelles générations. Nous avons donc effectivement un travail politique à faire pour dégager ces excédents à partir de 2010 ou 2011 afin de pouvoir alimenter ce Fonds de vieillissement. C'est un impératif politique que nous ne pouvons pas perdre de vue.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
19 Vraag van de heer Luk Van Biesen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de toepassing van het verlaagd btw-tarief van 6% voor afbraak en heropbouw van gebouwen in stadsgebieden" (nr. 4366)
19 Question de M. Luk Van Biesen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'application du taux de TVA réduit de 6% pour la démolition et la reconstruction d'habitations en zone urbaine" (n° 4366)
19.01 Luk Van Biesen (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het verlaagd btw-tarief van 6% is sinds 1 januari 2007 onder bepaalde voorwaarden van toepassing op de afbraak en de daarmee gepaard gaande heropbouw van een woning in bepaalde steden. Een van de voorwaarden is dat de handelingen betrekking moeten hebben op een woning die gelegen is in de grote steden opgesomd in de KB’s van 12 augustus 2000, 26 september 2001 en 28 april 2005 ter uitvoering van artikel 3 van de wet van 17 juli 2000 tot bepaling van de voorwaarden waaronder de plaatselijke overheden een financiële bijstand kunnen genieten van de Staat in het raam van het stedelijk beleid. De opsomming vermeldt volgende 32 steden: Antwerpen, Charleroi, Gent, Oostende, Mechelen, Mons, La Louvière, Sint-Niklaas, Seraing, Liège, Brussel, Anderlecht, Sint-Gillis, Sint-Joost-ten-Node, Sint-Jans-Molenbeek,Schaarbeek, Vorst, Elsene, Ukkel, Etterbeek, Leuven, Brugge, Kortrijk,Roeselare, Aalst, Dendermonde, Genk, Hasselt, Mouscron, Tournai, Verviers en Namur. Het volstaat dat de woning in een van deze opgesomde steden gelegen is, ongeacht of het gebouw gelegen is in een stadskanker of andere wijk of zelfs in een deelgemeente ervan.
In antwoord op de schriftelijke parlementaire vraag nr. 1643 stelde u op 25 april 2007 dat de regeling voorlopig niet uitgebreid wordt tot andere steden.
Heel wat steden voelen zich gediscrimineerd omdat ze niet tot het lijstje van 32 behoren en de toepassing van het verlaagd btw-tarief op hun grondgebied niet mogelijk is. Bovendien kan deze maatregel een niet te onderschatten impuls betekenen voor de bouwsector en draagt hij bij tot de herwaardering van achtergebleven stedelijke buurten. Daarom vernam ik graag, mijnheer de minister, of u het thans niet opportuun acht om deze maatregel uit te breiden tot al de Belgische steden.
19.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Van Biesen, een verlaagd btw-tarief van 6% is inderdaad van toepassing op het werk in onroerende staat en de handeling opgesomd in rubriek 31, paragraaf 3, punt 3 tot 6, van tabel A van de bijlage van het KB nr. 20 die de afbraak en de daarmee gepaard gaande heropbouw van een woning tot voorwerp hebben die gelegen zijn op het volledig grondgebied van de grote steden opgesomd in de KB’s van 12 augustus 2000, 26 september 2001 en 28 april 2005.
Deze maatregel is in de eerste plaats bedoeld als fiscale stimulans ten gunste van de heropbouw van woningen in die steden die ingevolge leegstand, onbewoonbaarverklaring en verkrotting van gebouwen specifiek te lijden hebben onder stijgende criminaliteit en onveiligheidgevoel. Kortom, het is een specifieke maatregel die past in het sociaal huisvestingsbeleid en die beperkt is tot die gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid en de gekende stedelijke problematiek. Andere steden hebben niet of in mindere mate met deze problematiek te maken.
Op 8 november 2007 werd bij het Grondwettelijk Hof een beroep tot vernietiging ingesteld van rubriek 37, tweede lid, 2 van tabel A van de bijlage van het KB nr.20 wegens schending van de artikelen 10, 11, 170 een 172 van de Grondwet. Het spreekt voor zich dat het standpunt dat het Grondwettelijk Hof ter zake zal innemen, bepalend zal zijn voor de evaluatie van deze maatregel.
Wat mij betreft, pleit ik voor een uitbreiding van de maatregel ofwel tot alle steden en gemeenten, ofwel tot een groter aantal steden. Een probleem bij eventuele uitbreiding is het budgettair aspect. We moeten onderzoeken of een dergelijke uitbreiding financieel haalbaar is. Tijdens de voorbereiding van de begroting 2009 zal dit zeker aan bod komen. Ik hoop tegen dan het standpunt van het Grondwettelijk Hof te kennen over de verschillende principes van de Grondwet.
19.03 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de minister, is de procedure die werd ingesteld bij het Grondwettelijk Hof gebaseerd op de discriminatie van een aantal steden? Een aantal steden is naar het Grondwettelijk Hof gestapt. Ik kan hen begrijpen. Ik geef een voorbeeld. Ik zie weinig verschil tussen de problematiek in Halle, Vilvoorde en Leuven. Ik begrijp niet waarom de eerste twee steden niet en Leuven wel kan genieten van de maatregel.
Het lijkt me logischer de maatregel te kunnen uitbreiden tot alle gemeenten en steden. Ik ben evenwel bereid te wachten tot de bespreking van de begroting. Misschien kunnen we reeds een voorsmaakje krijgen bij de begrotingswijziging van 2008 in plaats van te wachten tot de begroting van 2009.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
20 Vraag van de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het opzetten van een autonoom douaneagentschap" (nr. 4380)
20 Question de M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la création d'une agence en douane autonome" (n° 4380)
20.01 Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, als minister van Financiën bent u als geen ander op de hoogte van het feit dat de douaneadministratie binnen een totaal andere economische realiteit functioneert dan de andere departementen van Financiën en de andere overheidsdiensten in het algemeen. Toch zijn de douanediensten nog altijd op dezelfde manier georganiseerd als de andere overheidsdepartementen, wat het natuurlijk moeilijk maakt voor de douane om accuraat te werken binnen de randvoorwaarden die de 24-ureneconomie haar oplegt, zeker in de sector van de logistiek waarin de douane bij uitstek functioneert.
Precies om deze redenen werd in de oranjeblauwe deelakkoorden beslist om, in voorkomend geval, desgevallend, een autonoom agentschap op te richten waarbinnen een eigen personeelsdienst, een eigen ICT-dienst en een dienst wetgeving zouden worden geïntegreerd om een grote vertrouwdheid met de complexe douanematerie te bereiken en sneller te kunnen inspelen op de specifieke problemen van de sector. Dat douaneagentschap zou zich dan volledig kunnen inschakelen in de logica van de mondiale 24-ureneconomie in de logistieke sector en in aangepaste procedures voor de bedrijven en aangepaste arbeidsvoorwaarden voor de ambtenaren voorzien.
Op deze manier kan de Belgische douanewerking een belangrijke concurrentiële troef worden die zal meespelen in de vestigingsbeslissingen van grote bedrijven wanneer deze vanaf 2011 de mogelijkheid krijgen al hun Europese douaneformaliteiten vanuit een Europees loket te vervullen. Aangezien België 25% van de geïnde douanerechten mag houden, kan een agentschap op die manier ook voor de federale begroting een enorme opsteker betekenen.
Mijnheer de minister, als minister van Financiën van deze regering bevindt u zich in een uitgelezen positie om in deze zaak doortastend op te treden. Ik heb dan ook een aantal vragen ter zake voor u.
Ten eerste, bent u bereid werk te maken van een modern en krachtdadig autonoom douaneagentschap met een eigen ICT, eigen wetgeving en eigen personeeldienst?
Ten tweede, bent u bereid om voor het personeel van het agentschap een passende dienstregeling met eventueel een shiftsysteem uit te werken, dat niet beperkt is tot de huidige kantooruren van 9 tot 5 uur?
Ten derde, bent u bereid, met het oog op de meeropbrengsten die de Europese common custom portals voor België zouden kunnen leveren, om de aantrekkelijkheid van de Belgische havens te verhogen door de retributies op bijzondere prestaties af te schaffen? Dan heb ik het voornamelijk over de declaraties buiten de klassieke kantooruren.
Voorzitter:
Luk Van Biesen.
Président: Luk Van Biesen.
20.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Jambon, voor uw vraag over de oprichting van een autonoom agentschap verwijs ik naar de beslissing van de Ministerraad van 23 juni 2006 waarin opdracht werd gegeven om voor de douane het Coperfinplan aan te passen op het vlak van processen, personeel, organisatie en ICT. De resultaten van deze studie met passende voorstellen, dus ook over de aangewezen organisatiestructuur, zullen mij in de komende maanden worden bezorgd. Volgens de heer Colpin, de baas van de douane, zal dat voor juni zijn.
Er is al een hele evolutie geweest bij de douane. In dit geval gaat het om een meer algemeen voorstel voor een autonoom douaneagentschap, zoals dat ook het geval was voor de patrimoniale documentatie. Ik sluit bijgevolg het verlenen van meer autonomie aan de Administratie van Douane en Accijnzen niet uit, integendeel. Ik pleit daarvoor. Dat zal een goede zaak zijn.
Het uitwerken van een arbeidsregeling voor het werken in shiften is een algemeen (…) van de FOD Financiën, waarvoor de Administratie van Douane en Accijnzen in grote mate vragende partij is. De dienst Personeel en Organisatie van de FOD Financiën onderzoekt hoe dit in de reglementering kan worden opgenomen.
In het deelakkoord bij de vorming van de regering was de afschaffing van de retributie inderdaad opgenomen. Inmiddels is de politieke situatie gewijzigd. Ik ben echter bereid om dit dossier op de onderhandelingstafel in de regering te leggen, mits daarvoor de nodige budgettaire ruimte aanwezig is. Dat zal het geval zijn in de voorbereiding van de begroting van 2009 of tijdens de bespreking van de begrotingscontrole in juli.
20.03 Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u begrijpt dat wij dit in juli zullen opvolgen. Wij zullen kennisnemen van de studie.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
21 Vraag van mevrouw Katrien Schryvers aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de registratie van vonnissen" (nr. 4381)
21 Question de Mme Katrien Schryvers au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'enregistrement des jugements" (n° 4381)
21.01 Katrien Schryvers (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het Wetboek van registratierechten voorziet dat alle vonnissen moeten worden aangeboden voor registratie. Nochtans moeten alleen vonnissen met een veroordeling boven 12.500 euro ook effectief worden geregistreerd.
De verplichting om vonnissen aan te bieden die niet moeten worden geregistreerd, brengt voor de griffies naar mijn mening heel wat onnodig werk mee.
De registratie op zich is een taak van de medewerkers in het registratiekantoor, en nochtans is de hoofdgriffier persoonlijk aansprakelijk wanneer een vonnis foutief of niet wordt geregistreerd.
Mijnheer de minister, ik heb daarover de volgende vragen.
Is het tegenstrijdig gegeven dat alle
vonnissen moeten worden
aangeboden voor registratie terwijl alleen de vonnissen die een veroordeling
inhouden van meer dan 12.500 euro moeten worden geregistreerd, u bekend?
Wat is de reden van de verplichting om vonnissen met veroordelingen beneden de 12.500 euro toch te laten aanbieden voor registratie?
Is die regeling nog wel verder aangewezen?
Zou het niet logischer zijn als de hoofdgriffier aansprakelijk wordt gesteld voor de aanbieding van de vonnissen die nodig zijn ter registratie, en de directeur van het registratiekantoor voor de effectieve registratie?
21.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Schryvers, een vonnis of arrest kan niet alleen het veroordelingsrecht maar ook het mutatierecht wegens de overdracht of de aanwijzing van de eigendom of het vruchtgebruik van onroerende goederen opeisbaar maken.
Het komt toe aan de ontvanger van de registratie en niet aan de griffiers, die immers geen fiscale rekenplichtige zijn, om uit te maken of die registratierechten al dan niet op het vonnis of het arrest zijn verschuldigd. Vandaar dat artikel 1 van het koninklijk besluit van 13 december 1968 betreffende de uitvoering van het Wetboek der registratiehypotheken, griffierechten en het houden van de registers in de griffies van de hoven en rechtbanken, bepaalt dat de griffiers de vonnissen en arresten moeten meedelen aan de ontvanger van de registratie.
Vermits een vonnis of arrest ook het mutatierecht opeisbaar kan maken, is meteen ook duidelijk waarom vonnissen of arresten met veroordeling beneden de 12.500 euro ook onder de mededelingsplicht vallen. Dat is een normale werkmethode, denk ik.
21.03 Katrien Schryvers (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik hoor dat u meent dat de reden waarom alles ter registratie moet worden aangeboden, luidt dat ook vonnissen die een veroordeling inhouden beneden 12.500 euro mogelijk een invloed hebben op het mutatierecht. Ik kan begrijpen dat er mogelijk toch registratie nodig is voor die vonnissen.
Mogelijk is een andere oplossing dat u bepaalde categorieën zou uitsluiten van registratie, dat dus het omgekeerde wordt gedaan. Dat zou misschien heel wat positieve invloed kunnen hebben op de werklading van een aantal vredegerechten en griffies. Er is zeker een aantal vonnissen waarvan onmiddellijk duidelijk is dat zij geen enkele invloed hebben en dat er dus geen registratie nodig is. Ik vraag dat er misschien in die zin dan toch een wetgevend initiatief zou kunnen worden genomen, dat heel wat administratieve plichtplegingen zou vergemakkelijken.
21.04 Minister Didier Reynders: Mevrouw Schryvers, voor het ministerie van Justitie zou het makkelijker zijn om alle documenten naar de fiscale administratie te sturen. Tot nu toe wachten wij op de verdere informatisering van Justitie.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 4382 van de heer Deseyn wordt uitgesteld.
22 Vraag van de heer Peter Luykx aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het energieverbruik in de residenties van de Koninklijke Familie" (nr. 4384)
22 Question de M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la consommation d'énergie dans les résidences de la Famille royale" (n° 4384)
22.01 Peter Luykx (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, naar aanleiding van een vraag die ik u eerder stelde over het energieverbruik in openbare gebouwen en de controle en het beheer daarvan door Fedesco, las ik in uw antwoord dat het energieverbruik van de residenties van de koninklijke familie meer dan 1,15% van het totale verbruik van de overheidsgebouwen uitmaakt.
Het feit dat dit verbruik opgenomen werd in de lijst van EIS, Environment Information System, verwonderde mij toch wel enigszins. Het aandeel van de verwarming en de warmwaterproductie van de koninklijke verblijfplaats bedraagt 11,5 miljoen kilowatt per uur op een totaalverbruik van de federale gebouwen van 993,5 miljoen kilowatt per uur.
Ik begrijp dat het warm water van de Koning natuurlijk ook belangrijk is. Iedereen wil wel een bad nemen. Ik vraag mij echter wel af over welke residenties of gebouwen het hier gaat. Waar zijn zij gelegen?
Welk nominaal bedrag vertegenwoordigt dit energieverbruik?
Wie betaalt de rekening?
22.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Luykx, in antwoord op uw vraag wil ik eerst verduidelijken dat, zoals vermeld in het antwoord op punt 2 van uw parlementaire vraag nr. 2102, de in de tabel vermelde cijfers ramingen zijn van het gebruik per instelling. Deze ramingen worden berekend door het gemiddeld eenheidsverbruik te vermenigvuldigen met het aantal vierkante meter. Dit gemiddeld eenheidsverbruik wordt bekomen op basis van de gegevens die zijn ingevoerd in de EIS-software.
De verstrekte cijfers hebben betrekking op de gebouwen die ten dienste zijn van het Koninklijk Huis. De term residenties van de koninklijke familie lijkt mij hier niet geschikt. Het gaat om het Koninklijk Paleis te Brussel, het Kasteel van Laken, de Koninklijke Crypte in de Onze-Lieve-Vrouwe-Kerk te Laken, het Clos de Bréderode.
Nog een vergelijking betreffende de warmwaterproductie, het warm water wordt tijdens de verwarmingsperiode geproduceerd door de verwarmingsinstallatie. Buiten deze periode gebeurt dit met elektriciteit. De door de elektriciteit geleverde energie is niet meegerekend in de hierna vermelde cijfers.
Het totale stookolieverbruik in het Koninklijk Paleis en het Koninklijk Domein bedraagt voor het jaar 2007 voor het Koninklijk Paleis in liter 458.700 liter. Ik heb een berekening per maand. Ik zal u die schriftelijk geven. Voor het Koninklijk Domein van Laken is het een totaal van 352.500 liter. Ik heb hier ook een berekening per maand. U zult zien dat er geen liters opstaan tijdens de zomermaand, maar dat is normaal.
Door de Regie der Gebouwen, de federale staat, werden volgende bedragen betaald. Ik geef ze in het algemeen, maar ik heb ook de opdeling per domein. Ik heb de cijfers voor 2006 en 2007, maar ik zal mondeling alleen de cijfers voor 2007 geven. Voor gas betaalde men 32.115,96 euro. Voor stookolie betaalde men 433.888,08 euro. Het totaal van beide geeft 466.004,04 euro.
De facturen die door andere instanties, zoals de Civiele Lijst of de Koninklijke Schenking, zijn betaald voor de koninklijke gebouwen, worden niet aan de Regie der Gebouwen overgemaakt.
Ik heb meer gedetailleerde cijfers voor u schriftelijk, maand per maand en domein per domein voor gas en stookolie in 2006 en 2007.
(…): Hebt u ze ook per kamer?
22.03 Minister Didier Reynders: Nog niet, maar wij zullen dat proberen. Ik heb de cijfers voor de Senaat en voor de Kamer. Er zijn twee federale kamers.
22.04 Peter Luykx (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is toch wel een belangrijke zaak, niet alleen voor de gewone burger, maar ook voor het Koningshuis. Het is belangrijk dat wij allemaal weten wie wat betaalt. Dat kadert in de transparantie die wij met de N-VA willen brengen in de bestedingen die door de federale overheid worden gedaan om ons te laten vertegenwoordigen door het Koningshuis.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
23 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de inning van de successierechten" (nr. 4383)
23 Question de M. Raf Terwingen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la perception des droits de succession" (n° 4383)
23.01 Raf Terwingen (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, zoals u weet moet bij een overlijden een aangifte gebeuren van de nalatenschap. Het is die aangifte van nalatenschap die iedere erfgenaam dient te doen en die ook als basis dient voor de bepaling van de successierechten naderhand door de fiscus. Op die manier is het natuurlijk zo dat de successierechten een belangrijke inkomstenbron zijn voor de federale Belgische Staat. Doch, het is ook zo dat het vervullen van die aangifteverplichting niet zo eenvoudig is en vaak voor sommige mensen een heel zware administratieve klus is en zelfs afschrikt. Daarenboven is het soms zelfs zo dat bepaalde mensen niet weten dat ze op een gegeven ogenblik erfgenaam zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan de erfenis waarbij de erfgenamen in een hogere lijn liggen, waardoor men dat niet meer in de gaten heeft. Daardoor gebeuren er volgens mij een aantal aangiftes niet, hetzij omwille van de moeilijkheden bij de aangifte, hetzij omwille van het feit dat men het gewoonweg niet weet dat men erfgenaam is.
Mijnheer de minister, hebt u cijfers omtrent het aantal erfenissen waarvoor er geen aangifte van nalatenschap gebeurt en waardoor er dus ook geen successierechten worden geheven op die erfenissen? Kunt u die cijfers opsplitsen voor Vlaanderen en Wallonië?
Ken er worden berekend of geschat hoeveel inkomsten er op die manier door de schatkist worden gederfd?
Hoe kan dit probleem eventueel worden verholpen?
23.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, volgende cijfers konden worden bekomen en geven het aantal successiedossiers weer waarvoor nog geen aangifte werd ingediend. In de periode van overlijden van 1 juli 2005 tot 30 juni 2006 waren er 2.302 dossiers voor heel België, 412 voor Brussel, 963 voor Vlaanderen, 927 voor Wallonië. Voor de periode 1 juli 2006 en 30 juni 2007 waren er 3.687 dossiers voor heel België, 451 voor Brussel, 1.514 voor Vlaanderen en 1.682 voor Wallonië. Dit zijn cijfers die slechts een momentopname weergeven, het zijn dossiers waarvoor niet tijdig een aangifte van nalatenschap werd ingediend. Voor deze dossiers kan dus nog een aangifte worden ingediend. In het geval van laattijdige indiening wordt een boete van laattijdigheid aangerekend.
Wat uw tweede vraag betreft, hebben wij geen cijfers ter zake. Het gaat hier over zeer kleine bedragen. De overlijdensdossiers worden door de registratiekantoren als volgt opgevolgd. Het Registratiekantoor wordt op de hoogte gebracht van een overlijden via de staten van overlijden van de gemeenten of via geïnformatiseerde weg. Een uitnodiging tot indienen van een aangifte van nalatenschap wordt kort na de kennisname verstuurd naar de laatste woonplaats van de overledene, met het verzoek tijdig een aangifte van nalatenschap in te dienen. De termijn bedraagt vijf maanden voor een overlijden in België. Indien geen aangifte wordt bekomen binnen deze termijn, worden herinneringen verstuurd. Indien de indieningsplichtige erfgenamen bekend zijn op het registratiekantoor kan dit bericht ook worden verstuurd naar de erfgenamen zelf in plaats van naar de laatste woonplaats van de overledene.
De verjaringstermjin voor de invordering van de successierechten wordt daarbij nauwlettend in het oog gehouden door het registratiekantoor. In voorkomend geval gebeurt er een ambtshalve aanslag waarbij een dwangbevel met bevel tot betaling wordt betekend aan de erfgenamen bij gerechtsdeurwaarderexploot. Enkel indien een overlijden niet ter kennis wordt gebracht van het registratiekantoor, is er geen opvolging mogelijk.
Mijnheer Terwingen, ik heb een kopie voor u waarop de cijfers zijn weergegeven.
23.03 Raf Terwingen (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u zowel voor uw antwoord als voor de kopie van de cijfers.
Ik stel vast dat er toch wel degelijk enkele duizenden dossiers per jaar zijn die niet of voorlopig niet resulteren in een aangifte .Ik heb al langer een idee daaromtrent en zal er misschien een initiatief omtrent ontwikkelen om te komen tot een soort ambtshalve vooringevulde aangifte. Het kan een interessant idee zijn voor dit soort dossiers, waarbij de fiscus zelf, de ontvanger van successierechten zelf een vooringediende aanslag zou doen, om op die manier alleszins altijd een vaststelling te hebben.
Een eerste goede oefening zou kunnen liggen in het eenvoudig maken van aangiftes. Het zou alleszins heel wat mensen de moeite besparen om de aangifte te doen, met alle kosten van dien. U weet ook dat heel wat mensen de kundigheid niet hebben om dat te doen en daarvoor een notaris of een advocaat moeten aanspreken. Dat kost dan ook weer geld. Het is misschien een denkpiste die wij verder kunnen ontwikkelen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
24 Vraag van de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de vergoeding van de gouverneur van de Nationale Bank van België" (nr. 4385)
24 Question de M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la rémunération du gouverneur de la Banque nationale de Belgique" (n° 4385)
24.01 Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik zal mijn vestimentaire gedragingen meer aan de seizoenen aanpassen in de toekomst.
Mijnheer de minister, uit de toelichting bij de jaarrekening van de Nationale Bank blijkt dat de gouverneur van de Nationale Bank van België, Guy Quaden, in 2007 een vergoeding ontving van 474.000 euro. Volgens De Tijd verdient de voorzitter van de belangrijkste monetaire instelling ter wereld, met name de Amerikaanse Fed, 124.000 euro per jaar. Quaden verdient dus 3,82 keer meer dan de heer Bernanke.
Dit is merkwaardig daar de traditioneel belangrijkste taak van de Nationale Bank van België, het monetaire beleid, sinds 1 januari wordt uitgevoerd door de Europese Centrale Bank en het Europese stelsel van centrale banken. De Nationale Bank van België is een privéonderneming en bepaalt volledig zelfstandig welke vergoeding zij uitkeert aan haar gouverneur. In dit specifieke geval fungeert de Belgische Staat, met 50% van de aandelen, als belangrijkste aandeelhouder van de Nationale Bank en bepaalt de Belgische Staat wie gouverneur wordt, wie in de Regentenraad zetelt en hoeveel deze personen daarvoor worden vergoed. Van de gouverneur is zelfs zijn politieke signatuur gekend.
Ik had daarom graag van de minister vernomen hoe hij de hoge uitkering van de gouverneur rechtvaardigt? Welke redenen zijn er volgens de minister om de gouverneur bijna vier maal zoveel te laten verdienen als de voorzitter van de Federal Reserve? Zal bij het aflopen van het mandaat van de heer Quaden in februari 2009 de vergoeding voor de nieuwe voorzitter binnen redelijke proporties worden teruggebracht?
24.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Jambon, ik acht het nuttig in eerste instantie erop te wijzen dat de bezoldiging van de gouverneur niet ten laste komt van de Staat maar wel van de nv NBB. Ze wordt openbaar gemaakt sinds maart 2006. Op het ogenblik van zijn benoeming werd zijn bezoldiging vastgelegd op het niveau van zijn voorganger. Sindsdien wordt ze enkel geïndexeerd aan de hand van de gezondheidsindex.
Sedert de toetreding van België tot het eurogebied zijn het werkvolume en de omvang van de verantwoordelijkheden van de gouverneur niet verminderd, integendeel. Hij bestuurt niet alleen de onderneming NBB waaraan de wetgever een belangrijke extramonetaire taak heeft toevertrouwd, maar neemt ook actief deel aan het collegiale beleid inzake de euro, de tweede valuta ter wereld, in de Governing Council van de ECB waar de regel “een persoon, een stem” van toepassing is. Voorts blijft hij België vertegenwoordigen in de G10 en het IMF.
Bovendien blijkt de bezoldiging van de gouverneur niet buitensporig in vergelijking met die van bestuurders van de voornaamste andere overheidsbedrijven, of bedrijven met een overheidsparticipatie in ons land. Ik weet niet of dit ook geldt in vergelijking met de bezoldiging van de ministers in ons land. Het is echter niet de hoogste remuneratie in de publieke sector in België.
De vergelijking met de bezoldiging van de voorzitter van de Federal Reserve is weinig relevant. Zij wordt beïnvloed door de wisselkoersschommelingen – de koers van de euro is sinds 2001 met 80% gestegen ten opzichte van de dollar –, uiteenlopende belastingtarieven – u weet dat deze hoger liggen in België – en vooral door een cultureel en maatschappelijk verschil.
Het is genoegzaam bekend dat de meest invloedrijke personen in de Amerikaanse overheidssector tijdens hun ambtstermijn zeer weinig verdienen. Dat is in het bijzonder het geval voor de voorzitter van de Federal Reserve die blijkbaar de slechtst betaalde centrale bankier is in de geïndustrialiseerde wereld.
Hebt u misschien de cijfers gezien van de remuneratie van de president van Amerika na zijn ambtstermijn? De heer Greenspan verdient nu meer met een conferentie dan vroeger in een jaar. De cijfers voor de heer Clinton zijn in de pers verschenen.
Het komt aan het Bezoldigingscomité van de Nationale Bank toe om een voorstel te formuleren en aan de Regentenraad om te beslissen over de wedden van de leden van het Directiecomité wanneer een lid van het comité wordt benoemd of zijn mandaat wordt vernieuwd. Gelet op enerzijds het gehele pakket aan verantwoordelijkheden in hoofde van de gouverneur en anderzijds de constante remuneratiepolitiek die de Regentenraad van de Nationale Bank reeds vele jaren volgt, en waarbij slechts wordt voorzien in een aanpassing aan de gezondheidsindex, komt het mij voor dat het huidige vergoedingsniveau geenszins overdreven is.
Ik blijf echter bereid om te komen tot een algemene visie over de remuneratie in de publieke sector in België.
24.03 Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw uiteenzetting. Ik ben er niet de man naar om de hype te volgen dat men verloningen van voorzitters van raden van bestuur in de privésector moet gaan publiceren. Hier zitten we toch een beetje op het randje. Als ik uw betoog hoor, zou ik bijna medelijden krijgen met onze arme sukkelaar, voorzitter van de Federal Reserve. Ik denk dat het een beetje buiten proportie is. Als de verloning inderdaad vergelijkbaar is met andere instellingen moeten wij de globale oefening eens maken, maar dan enkel daar waar de Staat iets mee te maken heeft. Ik hoop dat wij met zijn allen onze handen afhouden van de privé.
Ik dank u voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Punt 39 – zowel de vraag van de heer Verherstraeten als die van de heer Luyckx is ingetrokken. De vraag nr. 4388 van de heer Bogaert is uitgesteld. De vraag van de heer De Potter is evenzeer uitgesteld. De vraag van de heer Mathot is omgezet in een schriftelijke vraag.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
25 Question de M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le palais de justice de Tournai" (n° 4452)
25 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het justitiepaleis van Doornik" (nr. 4452)
25.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, le 4 mars dernier, j’avais interrogé à ce sujet le ministre Vandeurzen en commission de la Justice. Nous avions évoqué le sort de la Justice tournaisienne, qui est dispersée dans plusieurs bâtiments sur l’ensemble de la ville. Le bâtiment principal et d’autres souffrent d’une dégradation certaine. En 2005, un projet de rénovation du palais de justice a été refusé par la ville, pour des raisons qui me semblent assez justifiées. Cependant, il manque toujours cinq mille mètres carrés pour arriver aux douze mille qui seraient nécessaires, selon les propos du ministre de la Justice.
Ce dossier dépend également de la Régie des Bâtiments. C’est la raison pour laquelle je vous interroge aujourd’hui. Quel est son avancement? Les magistrats ainsi que l’ensemble des opérateurs du monde judiciaire tournaisien semblent être favorables à une centralisation. Cette solution tient-elle la route? Quelles sont les discussions à ce sujet? Y a-t-il une échéance prévue? Quel budget serait nécessaire pour ce projet? Je ne vous cache pas que ce dossier me tient à cœur.
25.02 Didier Reynders, ministre: La centralisation des services judiciaires tournaisiens est un nouveau sujet de réflexion au sein du SPF Justice. Jusqu’à présent, aucun projet n’est concrètement à l’étude à la Régie des Bâtiments, mais l’idée a été évoquée lors d’une concertation récente ayant eu lieu sur place entre les autorités de la Justice et de la Régie.
Ce projet doit encore faire l’objet d’une étude de la part du SPF Justice quant à sa stratégie organisationnelle en matière d’implantation de ses services à Tournai. La décision officielle n’a pas encore été communiquée à la Régie. Dès que cette stratégie aura été définie, la Régie en examinera la faisabilité technique ainsi que les possibilités de financement, par exemple un marché de promotion selon les possibilités à Tournai, permettant la concrétisation d’un tel projet.
La réflexion devra prendre en compte, en concertation avec la ville, la problématique de l’occupation future des implantations existantes, et notamment de l’actuel palais de justice. Je vais faire part de ma disponibilité au travers de la Régie pour travailler à la recherche d’une solution de centralisation des services, si du moins c’est le choix réellement fait par le département de la Justice en concertation avec la ville pour l’occupation des bâtiments qui seraient abandonnés.
25.03 Jean-Luc Crucke (MR): Je remercie le ministre pour sa réponse. J’ai pris acte de sa disponibilité au travers de la Régie des Bâtiments. La Justice tournaisienne peut compter sur moi pour insister auprès du ministre de la Justice afin qu’il définisse avec une certaine célérité sa stratégie.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
26 Vraag van mevrouw Katrien Partyka aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de vrijstelling van onroerende voorheffing voor jeugdwerkinitiatieven" (nr. 4379)
26 Question de Mme Katrien Partyka au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'exonération du précompte immobilier au bénéfice des mouvements de jeunesse" (n° 4379)
26.01 Katrien Partyka (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, de vraag stamt van een tijdje geleden maar ik wil ze toch graag stellen. Het gaat over de onroerende voorheffing waarvan verenigingen zijn vrijgesteld als ze kunnen aantonen dat ze aan weldadigheidswerk doen. Het komt er eigenlijk op neer dat er toch een zekere ongelijkheid bestaat in hoe de administratie deze aanvragen behandelt. De vraag is of daarin geen uniformiteit kan worden nagestreefd. De administratie moet elke keer opnieuw apart inschatten of er al dan niet een vrijstelling kan worden verleend. De vraag is eigenlijk of er geen uniforme toepassing kan worden uitgevaardigd door de fiscale administratie om de jeugdwerkinitiatieven, waarvan we toch uitgaan dat ze aan liefdadigheid doen, allemaal op dezelfde leest een vrijstelling van onroerende voorheffing te verschaffen. Op lange termijn kan er ook een andere oplossing worden gevonden maar dit lijkt me een eenvoudige oplossing voor een probleem van de jeugdverenigingen.
26.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Partyka, in eerste instantie moet ik erop wijzen dat mijn antwoord enkel geldt voor de in het Waalse en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gelegen onroerende goederen. Het Vlaams Gewest zorgt sedert 1 januari 1999 in eigen beheer voor de vestiging en de inning van de onroerende voorheffing op de onroerende goederen die in het gewest zijn gelegen.
Verder is de vrijstelling van onroerende voorheffing waarop u doelt geregeld door de artikelen 12 §1 en 253, 1 van het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992. Door deze bepalingen kan een vrijstelling worden verleend voor de onroerende goederen en delen van onroerende goederen die een belastingplichtige of een bewoner zonder winstoogmerk heeft bestemd voor het openbaar uitoefenen van een eredienst of voor vrijzinnige morele dienstverlening, voor onderwijs, voor het vestigen van hospitalen, klinieken, dispensaria, rusthuizen, vakantiehuizen voor kinderen of gepensioneerden of andere soortgelijke weldadigheidsinstellingen.
Hieruit volgt dat de toepassing van deze vrijstelling is onderworpen aan de volgende cumulatieve voorwaarden: ten eerste, een gebrek aan winstbejag ten name van de belastingplichtige of bewoner. Het ontbreken van winstoogmerk moet worden beoordeeld ten aanzien van het feitelijk gebruik dat van het onroerend goed wordt gemaakt. De vrijstelling van onroerende voorheffing vervat in artikel 253, 1 van het WIB ’92 viseert de bestemming van het onroerend goed voor een van de in de wet genoemde doeleinden en niet de hoedanigheid van de belastingplichtige of de bewoner. Het gebrek aan winstbejag impliceert niet dat het voor de belastingplichtige of de bewoner absoluut verboden is om rechtstreeks een zeker inkomen uit het onroerend goed te halen. Wel is het in dat geval vereist dat het inkomen uitsluitend wordt aangewend voor het in stand houden en uitbreiden van het doel waarvoor het onroerend goed is bestemd. Ten tweede, de aanwending van het betrokken goed voor een van de in de wet vernoemde doeleinden.
Wat betreft de onroerende goederen van jeugdbewegingen, niet opgenomen in de in artikel 12, §1 geciteerde reeks van weldadigheidsinstellingen, werd indertijd op verzoek van de Nationale Dienst voor de Jeugd, afhangend van het ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur, door de administratie der directe belastingen en het kadaster de mogelijkheid onderzocht om op de onroerende goederen in gebruik genomen door deze organisaties de bepalingen van artikel 8 WIB ’92, staatsartikel 12, toe te passen.
Daarop werd beslist, voor zover aan de voorwaarden inzake gebrek aan winstoogmerk is voldaan, zekere van de door de betrokken organisaties op zich genoemde activiteiten te aanvaarden als de vervulling van een opdracht die erin bestaat onderricht te verstrekken of minstens of als een met een bijzondere vorm van onderwijs gelijkgestelde intellectuele en morele opleiding. Dit is in het bijzonder het geval wanneer er in deze organisaties onder leiding van opvoeders of monitoren en gunste van jongeren van minder dan 25 jaar opvoedkundige activiteiten worden ontplooid die buiten het kader van de schoolse vorming of van de beroepsscholing van deze jongeren vallen. De door de erkende jeugdbewegingen gebruikte onroerende goederen kunnen bijgevolg onder de hiervoor vermelde voorwaarden in aanmerking komen voor de in de artikelen 12, §1 en 253, 1 WIB ’92 bedoelde vrijstelling van onroerende voorheffing.
Wat de jeugdhuizen en kinderclubs betreft, is het vanwege de verscheidenheid van de door deze organisaties ontplooide activiteiten niet mogelijk om vaste en onveranderlijke regels te formuleren die het mogelijk maken om op een algemene wijze de onroerende goederen aan te duiden waarvoor aan de door de wet vereiste voorwaarden zou zijn voldaan. De richtlijnen hiervoor zijn vrij duidelijk en terug te vinden in nummer 253, 34 tot en met 253, 36 van de administratieve commentaar bij het Wetboek van de inkomstenbelasting ’92.
Indien u de jeugdwerkinitiatieven expliciet wenst te laten opnemen in de reeks van de in artikel 12 geciteerde weldadigheidsinstellingen moet ik erop wijzen dat deze wijziging tot de exclusieve bevoegdheid van de Gewesten behoort.
26.03 Katrien Partyka (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Ik moet het schriftelijk verslag nog een goed nalezen maar op het eerste gezicht denk ik dat het een verduidelijking inhoudt. Misschien is dit antwoord voldoende voor de administratie om tot een zelfde interpretatie te komen. Anders moet daar misschien nog eens een verduidelijking over komen. Ik denk echter dat u het duidelijk genoeg hebt gemaakt.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
27 Question de Mme Josée Lejeune au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les fonds souverains" (n° 4465)
27 Vraag van mevrouw Josée Lejeune aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de soevereine fondsen" (nr. 4465)
27.01 Josée Lejeune (MR): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, je comprends que les fonds souverains sont des instruments d'investissement appartenant aux États et financés par les avoirs ou réserves de change.
Il est reconnu que ces fonds ont un rôle très important et positif sur le marché des capitaux. Toutefois, au vu de l'actualité économique, la question de leur transparence et de leur gouvernance se pose vu leur importance.
La Commission européenne a proposé l'élaboration d'un code de conduite qu'elle voudrait voir adopter au niveau international. Le Conseil européen de printemps s'est prononcé en faveur de l'élaboration de ce code et encourage la continuation de la réflexion sur ce sujet par les instances européennes.
Monsieur le ministre, j'ai quelques questions à formuler.
1. Pourriez-vous m'indiquer si la Belgique est directement ou indirectement concernée par le phénomène des fonds souverains? Si oui, dans quelle mesure?
2. Disposez-vous de documents (études, analyses, statistiques, etc.) sur le phénomène abordé actuellement au niveau européen? Dans l'affirmative, pourriez-vous m'indiquer quelles conclusions vous en tirez?
3. Vu le climat financier actuel, existe-t-il un risque que l'économie de notre pays subisse des effets négatifs de ce système?
27.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, madame Lejeune, la Belgique est évidemment concernée par le phénomène des investissements effectués par des fonds souverains au même titre que l'ensemble des États membres de l'Union européenne. Elle se doit d'appliquer la politique européenne en matière de libre circulation des capitaux (article 56 du Traité). Les fonds souverains qui existent depuis les années cinquante ne posent pas de problème en tant que tel. Ces fonds souverains doivent respecter toute la législation européenne et belge qui leur est généralement applicable et/ou aux investisseurs.
Les investissements, indépendamment de leur provenance, jouent un rôle important et positif dans notre économie. Les fonds souverains jouent actuellement un rôle très positif à l'échelle mondiale, notamment dans la recapitalisation de certaines banques touchées par la crise financière. Ces participations se caractérisent par un aspect de confiance positive (investisseurs minoritaires, investissements à long terme, marge de manœuvre laissée au management).
Au niveau mondial, des questions se posent toutefois dans un nombre limité de cas pour ce qui concerne la transparence des fonds souverains et les éventuelles raisons géopolitiques d'investissement. Il s'agit principalement dans ce cas de fonds souverains provenant d'économies émergentes. La Belgique suit attentivement les discussions, portant sur les fonds souverains en général et en particulier en ce qui concerne les problèmes soulevés que je viens d'évoquer, menées au sein des instances européennes – je pense au Conseil Ecofin – mais aussi au sein de l'OCDE ou du FMI. On vient encore d'en parler ce week-end à Washington.
Un résumé du débat de l'Ecofin du 4 mars 2008 sur les fonds souverains a été publié par le service de presse du Conseil. De nombreux articles sont actuellement publiés sur la question, notamment les sites internet de la Commission européenne, sur l'initiative des commissaires concernés, et aussi sur les sites du FMI et de l'OCDE. Les documents sur les fonds souverains seront bientôt rendus publics sur le site de la Commission elle-même. Il importe de trouver une solution globale et équilibrée au niveau européen et international, de manière à répondre à la situation actuelle des marchés financiers tout en évitant le recours à des mesures protectionnistes non justifiées utilisées par certains pays. Nous attendons dès lors les conclusions des différents travaux de la Commission européenne, de l'OCDE et du FMI. Mon administration suit cette problématique de très près.
Comme déjà mentionné, des questions se posent effectivement au niveau mondial mais uniquement dans un nombre limité de cas, parce que la plupart des fonds souverains que nous avons vus à l'œuvre ces dernières années avaient une attitude tout à fait positive en matière de développement du climat d'investissement.
En théorie, vu la politique d'ouverture aux investissements menée par la Belgique, qui se traduit par une forte présence étrangère dans les secteurs-clés pour l'économie belge, le risque direct pour l'avenir est probablement moins élevé pour la Belgique que pour la moyenne de l'Union européenne. De la même manière, le risque indirect (rachat par des fonds souverains non transparents de sociétés étrangères qui contrôlent des sociétés ou des implantations belges) est présent via l'impact sur le marché intérieur européen dont nous faisons partie. Vu l'importance et le rôle positif des investissements étrangers, la Belgique a intérêt à poursuivre sa politique d'ouverture. Simultanément, nous jouerons évidemment pleinement notre rôle en vue d'arriver, pour ce qui est des fonds souverains, à une approche commune au niveau européen basée sur la transparence et la responsabilité des acteurs concernés. Des codes de conduite sont en préparation, notamment au niveau du Fonds monétaire européen. Nous aurons évidemment à cœur d'appliquer ces codes dès qu'ils seront élaborés et adoptés dans les instances internationales.
27.03 Josée Lejeune (MR): Monsieur le président, je remercie le vice-premier ministre pour sa réponse. Je reviendrai ultérieurement sur la question lorsque nous aurons les conclusions des différents travaux réalisés par le FMI et l'OCDE.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr 4485 van de heer Peter Logghe wordt uitgesteld.
28 Vraag van mevrouw Barbara Pas aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de campagne om een Belg aan het hoofd te krijgen van de Wereld Douane Organisatie (WDO)" (nr. 4491)
28 Question de Mme Barbara Pas au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la campagne en vue de la désignation d’un Belge à la tête de l'Organisation mondiale des douanes (OMD)" (n° 4491)
28.01 Barbara Pas (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, de Wereld Douane Organisatie is een organisatie waarbij 171 landen zijn aangesloten met als doel de douaneregimes van deze landen op elkaar af te stemmen.
In juli wordt bekendgemaakt wie de huidige secretaris-generaal van de Wereld Douane Organisatie zal opvolgen.
De heer Noël Colpin, administrateur van de administratie van Douane en Accijnzen bij de Federale Overheidsdienst Financiën is de Belgische kandidaat voor de post van secretaris-generaal bij de Wereld Douane Organisatie. Voor de Belgische kandidaat wordt een heuse campagne gevoerd en via de media hebben we al kunnen vernemen dat deze campagne de Belgische schatkist al 162.000 euro zou hebben gekost.
Ik had u hierover graag enkele vragen gesteld.
Ten eerste, had ik graag geweten volgens welke procedure die Belgische kandidaat voor de post van secretaris-generaal bij de Wereld Douane Organisatie wordt gekozen. Wordt die persoon voorgedragen of aangeduid en zo ja, door wie?
Ten tweede, klopt de berichtgeving dat de campagne van de heer Colpin reeds 162.000 euro heeft gekost aan de Staat en hoe groot is het totale budget dat hij ter beschikking krijgt?
Ten derde, kan de minister een overzicht geven hoeveel van het budget totnogtoe waaraan werd gespendeerd?
Ten vierde, enkele vraagjes in verband met
de persoonlijke website van de heer Colpin. Voor die kandidatuur van de
Belgische kandidaat wordt onder andere via die persoonlijke website reclame
gemaakt. Helaas is die website enkel voorzien van een Franstalige en van een
Engelstalige versie. Op die website zijn de 'documents de campagne' en de
'documents de vision' louter beschikbaar in het Frans, het Engels, het Spaans,
het Russisch en het Arabisch. Ik had graag geweten hoeveel de kosten bedragen
voor deze webstek? Die campagnedocumenten worden via internet aan iedereen –
dus ook aan de Vlamingen – beschikbaar gesteld maar ze zijn niet raadpleegbaar
in twee officiële landstalen Nederlands en Duits. Mijnheer de minister, ben u
van mening dat hiermee de taalwetgeving is overtreden? Zelfs indien de taalwetgeving hier
niet van toepassing zou zijn, vindt u het kunnen dat noch de website, noch de
campagnedocumenten op de website raadpleegbaar zijn in het Nederlands en het
Duits?
28.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Pas, elke lidstaat van de Wereld Douane Organisatie mag een kandidaat voorstellen voor een van de functies die door de Wereld Douane Organisatie voor verkiezing worden opengesteld. Het is meestal de minister van Financiën die de kandidaat aanduidt. Ik heb in naam van de Belgische regering beslist de kandidatuur van de heer Noël Colpin – momenteel administrateur van de administratie van Douane en Accijnzen – voor te dragen voor de functie van secretaris-generaal van de Wereld Douane Organisatie.
Voor wat betreft de verkiezingsprocedure, zijn het alleen de directeurs-generaal samen in een bijeenkomst op 28 juni 2008 die aan de stemming kunnen deelnemen. Waarschijnlijk zullen er verschillende stembeurten nodig zijn alvorens een kandidaat een gewone meerderheid zal behalen.
Wij proberen om tot één kandidaat te komen van de Europese Unie, maar dat zal niet zo gemakkelijk zijn.
Het budget voor de campagne kan worden geraamd op 147.000 euro. Het volledige budget wordt aangerekend op het werkingsbudget van de FOD Financiën. Voor elke aanrekening moet om mijn voorafgaandelijk akkoord worden verzocht. Van bij het begin van de campagne heeft de administrateur mij vanuit het oogpunt van transparantie om een voorafgaandelijk akkoord verzocht over zijn geschatte uitgaven zodat hij de regels vastgelegd in de gedragscode die de Wereld Douane Organisatie heeft opgesteld voor deze verkiezingen, volledig kan naleven. Een van de regels van deze gedragscode bepaalt dat alle campagnekosten gemaakt door de kandidaat moeten worden bekendgemaakt op de website van de Wereld Douane Organisatie en dit voor het begin van de vergaderingen van de raad.
Het detail van de kosten is als volgt. Receptiekosten: 3.000 euro; representatiekosten: 3.000 euro; druk- en vertaalkosten: 3.000 euro, schenking: 25.000 euro. Ik wens hierbij op te merken dat elke lidstaat van de Wereld Douane Organisatie die een kandidaat wenst voor te dragen de gewoonte heeft een schenking te doen ten voordele van een project van de Wereld Douane Organisatie, om de werking van de douaneadministratie te verbeteren. België heeft ervoor geopteerd om dit bedrag te gebruiken in het kader van een aantal verbeteringsprojecten in de Democratische Republiek Congo. Het saldo van het budget is bestemd voor de dienst Reizen. Ieder van de negen kandidaten wordt verzocht om in de regionale vergadering van de zes regio’s van de Wereld Douane Organisatie zijn visie over de toekomst van de Wereld Douane Organisatie te komen verdedigen. In feite hebben wij dus een aantal reizen wat onze kandidaat betreft, maar ik heb reeds gezegd dat hij ook administrateur is van Douane en Accijnzen waardoor hij dus contact zal hebben met veel vertegenwoordigers van andere landen tijdens een aantal verplaatsingen. Het is toch normaal om dat elk jaar te doen voor Douane en Accijnzen.
Ik ben ook op de hoogte van het bestaan van de website door het feit dat de administrateur mij daarvan voorafgaan zelf heeft geïnformeerd. De website is een louter privé-initiatief dat hij heeft genomen ter vrijwaring van zijn kansen naar analogie van de middelen die ook door andere kandidaten worden aangewend. De website is volledig gefinancierd met persoonlijke financiële middelen van betrokkene en komt geenszins ten laste van het budget dat initieel voor de campagne is begroot. De vorm en de inhoud van deze website wordt volledig buiten de diensturen geconcipieerd in de twee officiële talen van de Wereld Douane Organisatie en deels in een aantal andere talen van invloedrijke werelddelen. In het kader van de informatiearchivering voor de minister van Financiën en voor de minister van Buitenlandse Zaken, wordt deze website door de administratie gevolgd. Dit impliceert een gefragmenteerde tijdsbesteding voor de hieraan gerelateerde bezigheden van een voltijds tewerkgesteld personeelslid.
De website is dus een persoonlijk initiatief van de administrateur, dat ik onderschrijf vermits het getuigt van dynamisme en zin voor initiatief, om aldus bij te dragen tot de uitstraling van België in het buitenland. De Wereld Douane Organisatie is in feite de enige echte internationale organisatie te Brussel. Ik bedoel dus wereldwijd, en niet alleen zoals de Europese Unie dat is voor zevenentwintig landen of zoals de NATO voor een deel van de landen in de wereld.
28.03 Barbara Pas (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik wens u eerst en vooral te bedanken voor uw zeer uitgebreid en gedetailleerd antwoord.
U zei dat de website een privé-initiatief is, gefinancierd met louter persoonlijke middelen, maar u zei ook dat de website dient om zijn kandidatuur als Belgische kandidaat te ondersteunen. Uiteindelijk is het dus de bedoeling om de mensen aan de hand van die website te informeren. Ook de inwoners van dit land behoren tot de mensen die moeten worden geïnformeerd over de eigen kandidaat. Volgens mij is de taalwetgeving ter zake dus wel degelijk van toepassing en zouden die campagnedocumenten minstens in de taal van de meerderheid van dit land beschikbaar moeten zijn. In elk geval getuigt het van een gebrek aan respect voor de Nederlandstalige en Duitstalige burgers van dit land.
Ik begrijp dat het vooral de bedoeling is om in andere landen campagne te voeren voor de Belgische kandidaat, maar ook in dat geval kan men beter beginnen met de buurlanden. Ik veronderstel dat ook Nederland, Duitsland en zelfs Oostenrijk hun zeg hebben bij de keuze van de volgende secretaris-generaal van de Wereld Douane Organisatie en ik hoop dan ook dat u zou aandringen opdat de nodige aanpassingen zouden gebeuren.
De voorzitter: Alvorens het incident te sluiten, het volgende.
Ik meen namens de leden van deze commissie de hoop te mogen uitspreken dat de heer Colpin in zijn opzet slaagt. Op de vraag of zijn kandidatuur een succes werd, zullen wij in principe half juni een antwoord krijgen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Vraag
nr. 4507 van de heer Van der Maelen wordt uitgesteld.
Vraag
nr. 4516 van de heer Tobback wordt ingetrokken.
Vraag
nr. 4526 van de heer Arens wordt uitgesteld.
Vraag nr. 4543
van de heer Brotcorne wordt ingetrokken. Zij zal worden behandeld tijdens de
verdere begrotingsbespreking.
Vraag
nr. 4549 van de heer Van der Maelen wordt ingetrokken.
Vraag
nr. 4553 van de heer Logghe wordt uitgesteld.
Vraag
nr. 4566 van de heer Mathot wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
Vraag
nr. 4570 van de heer Logghe wordt uitgesteld.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.52 uur.
La réunion publique de commission est levée à 17.52 heures.