Commissie
voor de Justitie |
Commission de la Justice |
van dinsdag 8 april 2008 Namiddag ______ |
du mardi 8 avril 2008 Après-midi ______ |
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 15.52 uur. De vergadering wordt voorgezeten door mevrouw Mia De Schamphelaere.
Le développement des questions et interpellations commence à 15.52 heures. La réunion est présidée par Mme Mia De Schamphelaere.
01 Vraag van de heer Flor Van Noppen aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de verjaring van hormonenmisdrijven en misdrijven inzake voedselveiligheid" (nr. 4122)
01 Question de M. Flor Van Noppen au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "la prescription des délits en matière d'hormones et en matière de sécurité alimentaire" (n° 4122)
01.01 Flor Van Noppen (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik heb deze vraag in eerste instantie schriftelijk gesteld maar omdat ik daar nog geen antwoord op kreeg en ze zonder antwoord werd gepubliceerd, stel ik ze mondeling.
Het gaat hier vooral over veel cijfermateriaal. Mijnheer de minister, als u de woorden hormonen, antibiotica en dioxines hoort, ben ik er zeker van dat ook bij u een belletje gaat rinkelen en dat u denkt aan de voedselcrisissen die ons land de laatste tien of vijftien jaar in een slecht daglicht hebben gesteld. Dan zwijg ik nog over de economische gevolgen hiervan. Uit ervaring weet ik dat voedselmisdrijven dikwijls ongestraft blijven door procedurefouten en/of verjaring. Knoeiers in de voedselketen, hetzij met hormonen of andere groeistimulatoren, hetzij met verboden producten in humaan of dierlijk voedsel, gaan door deze gerechtelijke dwalingen veelal vrijuit.
Daarom heb ik voor u de volgende vragen. Kunt u meedelen hoeveel gerechtelijke onderzoeken er opgestart werden inzake hormonenmisdrijven en illegale hormonenhandel, in het kader van de wet betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, antihormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking, van 15 juli 1985, dit voor de jaren 2000 tot 2007?
Ik heb dezelfde vraag maar dan met betrekking tot het opstarten van gerechtelijke onderzoeken inzake voedselveiligheid in het kader van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van voedingsmiddelen en andere producten.
Kunt u meedelen, zowel voor de eerste als voor de tweede vraag, hoeveel van deze opgestarte onderzoeken er voor elk jaar afzonderlijk werden stopgezet en geseponeerd? Hoeveel hebben er geleid tot een veroordeling? Hoeveel hebben er geleid tot een vrijspraak? Hoeveel hebben niet geleid tot een veroordeling wegens verjaring van de misdrijven?
01.02 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter,
mijnheer Van Noppen, in de schriftelijke vraag nr. 91 hebt u mij gevraagd
hoeveel gerechtelijke onderzoeken de laatste jaren werden opgestart inzake
hormonenmisdrijven en illegale hormonenhandel, in het kader van de wet van 15
juli 1985 betreffende het gebruik, bij dieren, van stoffen met hormonale, antihormonale, beta-adrenergische of
productiestimulerende werking en inzake voedselveiligheid in het kader van de
wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid
van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten,
hoeveel van deze opgestarte zaken werden stopgezet, hoeveel er hebben geleid
tot een veroordeling, hoeveel tot een vrijspraak en hoeveel er zijn verjaard.
Deze vraag is in eerste instantie voor behandeling doorgestuurd aan de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid, de DSB. De vraag blijkt echter te slaan op zeer bijzondere statistieken, die niet meteen beschikbaar zijn bij de DSB. In plaats van te verwijzen naar artikel 122 van het Reglement van de Kamer over de statistische gegevens, werd de DSB gevraagd om deze statistieken in te winnen via een rondvraag bij het College van procureurs-generaal. Deze gegevens zijn intussen bekomen en zijn samengebracht in zes tabellen. De cijfers uit de tabellen zijn afkomstig uit de databank die wordt gevoed met de registraties van de correctionele afdelingen van de parketten bij de rechtbanken van eerste aanleg en het federaal parket. Ik zal u die gegevens overhandigen.
Tabel 1 bevat per jaar van binnenkomst het aantal zaken dat op de parketten binnenkwam tussen 1 januari 2003 en 31 december 2007. De gegevens worden enerzijds gepresenteerd per jaar van binnenkomst op het parket en anderzijds per categorie op basis van de deelvragen 1 en 2, hormonen – tenlasteleggingscode 62 D – versus de resterende codes FAVV. De teleenheid is gelijk aan de zaak, het notitienummer.
Voorts werd er gevraagd naar het aantal zaken waarin er een gerechtelijk onderzoek werd opgestart. Vandaar dat in tabel 2 enkel die zaken van tabel 1 worden weergegeven waarin een gerechtelijk onderzoek werd opgestart. De gegevens worden enerzijds gepresenteerd per jaar van binnenkomst op het parket en anderzijds per categorie op basis van de deelvragen 1 en 2, te weten de hormonen versus resterende codes. De teleenheid is gelijk aan de zaak.
Tabel 3 geeft een overzicht van de laatste vooruitgangsstaat van de 260 zaken uit tabel 2, opgesplitst per jaar van binnenkomst en per categorie. Opnieuw is de teleenheid gelijk aan de zaak.
Tabel 4 geeft voor de 260 zaken uit de voorgaande tabellen de beslissingen weer op het niveau van de raadkamer, die tot het stopzetten van het gerechtelijk onderzoek hebben geleid. Aangezien de registratie van de beslissingen van de raadkamer momenteel niet overal op een uniforme manier gebeurt, werden een aantal beslissingen – gedeeltelijke beslissingen en diversen – mee opgenomen in tabel 4 omdat deze ook een stopzetting van het gerechtelijk onderzoek kunnen inhouden. Ook hier is de teleenheid gelijk aan de zaak.
Tabel 5 geeft een antwoord op de vraag hoeveel van deze zaken geleid hebben tot een veroordeling en/of een vrijspraak. Hierbij dient men voor ogen te houden dat deze tabel met een andere teleenheid werkt dan de bovenstaande tabellen. In een zaak kunnen immers meerdere verdachten voorkomen en dus ook meerdere vonnissen.
Concreet houdt dit in dat 122 vonnissen in tabel vijf betrekking hebben op slechts 73 zaken. Ten slotte bevat tabel zes de arresten en de definitieve vonnissen inzake hormonen, conform de richtlijnen van het College van procureurs-generaal. Ik zal u de cijfers bezorgen, zodat u ze kunt evalueren.
01.03 Flor Van Noppen (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het opzoeken van de tabellen. Ik denk dat dit nog wordt vervolgd.
L'incident est clos.
De voorzitter: Zowel de heer Doomst als de heer Verherstraeten zitten nog even in een andere commissievergadering, meer specifiek in de commissie voor het Bedrijfsleven.
Collega’s, mag ik voorstellen om het woord te geven aan mevrouw Sarah Smeyers voor haar vraag?
01.04 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Mevrouw de voorzitter, de vragen kunnen ook worden uitgesteld, zodat de minister zijn richtlijnen kan uitwerken over het nemen van vakanties in de toekomst.
(…): (…)
01.05 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Ik zou voorstellen om eventueel in de volgende commissievergadering die vraag te stellen. Ik heb zelf nog één vraag op de agenda staan.
De voorzitter: De vragen die ik nu even oversla, gaan over het Grondwettelijk Hof en het jeugdsanctierecht. Eerst kan ik misschien aan mevrouw Sarah Smeyers het woord geven voor haar vraag.
02 Question de M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "les actions collectives en Justice" (n° 4334)
02 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de collectieve rechtsvorderingen" (nr. 4334)
02.01 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, une pétition lancée par Test-Achats circule actuellement et a récolté en quelques jours 10.000 signatures; elle concerne les "class actions", donc les actions collectives.
Lorsqu'il est question d'action collective, on pense aux États-Unis et à des procès que défraient souvent la chronique et dans lesquels les condamnations font état de montants astronomiques. Pourtant, à mon sens, cette comparaison n'est pas fondée: en effet, il ne s'agit pas vraiment d'une "class action", mais d'une action collective en matière de consommation, la plupart du temps, mais aussi en matière environnementale, vis-à-vis de laquelle le relais établi permet simplement un accès à la justice.
Monsieur le ministre, je crois profondément qu'un des droits qu'un État démocratique doit offrir à sa population est cette possibilité d'accéder à la justice. Même dans un État comme le nôtre, largement reconnu comme démocratique comparativement à certaines autres situations dans le monde, l'inégalité quant à l'accès à la justice existe encore. Parfois uniquement faute de moyens financiers, mais parfois aussi en raison de l'importance des enjeux entre une très grosse entreprise et une personne qui se sent isolée, démunie de conseils, alors que, participant à un groupe, elle pourrait s'exprimer de manière plus exacte, profonde et respectueuse des droits de la démocratie. Ce n'est donc pas toujours l'expression d'un droit égoïste, mais plutôt celle d'un droit collectif.
Une très bonne étude du professeur Guy Horsmans de Bruxelles traite ce sujet; je vous la conseille.
Ma question vise donc à ce que le ministre prenne position dans ce débat, évidemment pas en référence à ce qui se pratique aux États-Unis. Observez ce qui se passe en Angleterre et au Pays de Galles. Monsieur le ministre, tout à l'heure, en aparté, nous discutions de pays où se pratiquaient deux langues, voire des systèmes judiciaires complémentaires: en Angleterre et au Pays de Galles, les systèmes judiciaires font largement appel à l'action collective en justice.
Je sais que la FEB n'est pas d'accord et craint d'en arriver à des procès entraînant des hausses de primes d'assurance. À mon avis, c'est inexact. Cette matière mérite réellement l'attention de la commission de la Justice et de son ministre.
Monsieur le ministre, quelle est la position du gouvernement quant aux actions collectives en justice?
Une adaptation du droit belge en la matière vous semble-t-elle possible? Il est bien entendu que ce à quoi il s'agit de parvenir, tant sur un plan judiciaire que sur un plan législatif, c'est à encadrer une telle action et pas à laisser les choses aller à tous vents: au contraire, l'action collective devrait exister dans un cadre précis.
Pensez-vous qu'un débat soit possible sur cette question?
02.02 Jo Vandeurzen, ministre: Monsieur le président, monsieur Crucke, dans l’accord de gouvernement du 18 mars 2008, il est précisé que le gouvernement veillera, de manière générale, à améliorer la législation en vue de garantir une information correcte et une transparence réelle à l'égard des consommateurs.
Le gouvernement souhaite d’abord attendre les résultats de l’étude européenne sur les avantages et les inconvénients de l’introduction des actions collectives. L'accord de gouvernement reprend donc clairement la position du gouvernement et celle-ci n'a pas évolué en quelques mois.
En tant que ministre de la Justice, je suis, avec le gouvernement, l’étude européenne sur l’introduction d’une action collective.
Comme j’ai l’ai déjà dit lors d’une question précédente à ce sujet, les actions collectives sont exceptionnellement déjà réglées dans notre législation Par ailleurs, l’article 98 §1 de la loi sur les pratiques du commerce permettent déjà actuellement à certaines associations professionnelles ou organisations interprofessionnelles et associations de consommateurs d’engager, au nom de leurs membres, une action en cessation d’un acte constituant une infraction aux dispositions de la loi sur les pratiques du commerce.
Jusqu’à présent, les conséquences de l’introduction généralisée d’un droit d’action collective dans notre droit judiciaire n’avait pas encore fait l‘objet d’une vaste étude.
Avant de prévoir d’autres exceptions aux articles 17 et 18 du Code judiciaire, ce dans un souci d’intérêt et de qualité, il convient de réaliser une évaluation des actions collections telles qu’elles sont appliquées dans d’autres systèmes juridiques étrangers.
Comme indiqué dans l’accord de gouvernement, les consommateurs doivent pouvoir faire valoir leurs droits et le gouvernement s’engage à améliorer l’information relative au service de médiation et à encourager la création d’une commission des litiges avec les acteurs concernés.
Dès que les résultats de l’étude européenne seront disponibles, j’en tirerai les conclusions qui s’imposent, notamment en ce qui concerne les contacts avec les groupements professionnels.
02.03 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, je remercie le ministre pour sa réponse. Je vais lui donner l'occasion d'appliquer de façon extrêmement rapide l'accord de gouvernement, puisque le communiqué de la Commission européenne par rapport à l'étude à laquelle il fait allusion est sorti le 3 avril dernier. Je vous en donne lecture: "Le 3 avril, la Commission européenne a publié un livre blanc proposant un modèle permettant d'indemniser les consommateurs et les entreprises qui sont victimes de violation des règles de concurrence. Il existe en effet dans la plupart des États membres d'importants obstacles dissuadant les consommateurs et entreprises de demander réparation en engageant devant les tribunaux une action en dommages et intérêts pour infraction aux règles sur les ententes et les abus de position dominante. Le livre blanc présente des propositions visant à accroître l'efficacité des demandes d'indemnisation des victimes tout en garantissant le respect des systèmes et traditions juridiques européens. Le modèle proposé par la Commission repose sur le principe d'une indemnisation unique des dommages subis."
Si ce texte fait suite à la déclaration gouvernementale, je préfère faire confiance à cette dernière plutôt que d'espérer l'une ou l'autre proposition d'un collègue de la minorité qui porterait sur un autre système. En appliquant l'accord de gouvernement, nous obtiendrons déjà à un effet immédiat.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
03 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "het Phenix-project" (nr. 4113)
03 Question de M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "le projet Phénix" (n° 4113)
03.01 Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik wil u, de collega’s en de minister danken voor het begrip dat de vragen vandaag een beetje dooreenlopen in de verschillende commissies.
Wij hebben het al even over het Phenix-project gehad. U die in Genk op sportief vlak stilaan uit de as moet herrijzen, moet dat zeker iets zeggen, mijnheer de minister.
In 2001 is het Phenix-contract toegewezen aan de firma Unisys. Bij de lancering van de proefsite in 2005 werd al duidelijk dat het systeem heel wat gebreken had. In 2006 werd dat op alarmerende wijze bevestigd, toen bleek dat alle verwachtingen van het systeem helemaal niet zijn uitgekomen. Uiteindelijk werd beslist om alle opgedane kennis en ervaring niet te laten verloren gaan en een werkgroep van experts samen te stellen die een eindrapport zou opstellen dat bruikbaar zou zijn om een herstart van dit project mogelijk te maken.
Mijnheer de minister, wat is nu de stand van zaken in dit project? Heeft het eindrapport concrete voorstellen aangebracht? Wat zijn de concrete perspectieven van dat informaticasysteem, dat denkelijk voor degelijke en dagelijkse rechtsbedeling op alle niveaus heel interessant kan zijn? Wat zijn de timing en de perspectieven daarvan?
03.02 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, het oorspronkelijk geplande Phenix-project voorzag in een grootschalig project via hetwelk de volledige rechterlijke orde zou worden voorzien van een nieuwe software. Om verschillende redenen is dat project niet tot een goed einde kunnen worden gebracht. Intussen dreigde echter de werking van verschillende onderdelen van de rechterlijke orde in het gedrang te komen.
Het belang van een geïntegreerd informaticasysteem is dan ook niet te onderschatten. De investeringen op IT-vlak bleven echter uit met het oog op het allesomvattende Phenix-project. Om de werking van de rechterlijke orde niet in gevaar te brengen, werden enkele kordate beslissingen genomen. Dat alles gebeurde mede op advies van de hiervoor opgerichte werkgroep.
Het is geenszins de bedoeling het voormalige Phenix-project te wijzigen, maar wel het werkveld de informatisering te geven waarop het al zolang recht heeft. Om de rechterlijke orde te voorzien van een nieuwe software, geloof ik dat wij best te werk gaan via een gefaseerd stappenplan. Men moet stap voor stap en in overleg met het werkveld overgaan tot concrete actie, in de geest van de conclusies van de destijds opgerichte werkgroep.
Het eindrapport van de betrokken commissie wilde vooral trachten concrete voorstellen uit te werken opdat de werking van sommige onderdelen van de rechterlijke orde niet in gevaar zou komen. Zij riep op gefaseerd te werk te gaan in plaats van met één centraal gestuurd werkplan.
Concreet wil dat zeggen dat wij de rechterlijke orde gefaseerd willen voorzien van een nieuwe software die voldoende rekening houdt met de noden van het werkveld en de samenwerking met de bevoegde administratie. Voor het einde van het jaar zal de werking van zowel de vredegerechten als de politierechtbanken worden voorzien van nieuwe software. Het betreft de upgrade van de bestaande Mammoetapplicatie naar de MACH-applicatie. Mach staat voor Mammut At Central Hosting.
Voor de vredegerechten zitten wij vandaag in een testfase in Torhout en Charleroi. Ten einde optimaal naar een volgende fase te kunnen gaan, worden vandaag de laatste wijzigingen aangebracht opdat mogelijke fouten in het nieuwe systeem kunnen worden hersteld.
De eerste signalen van deze testfase zijn bijzonder gunstig. Het is de bedoeling dat hierna wordt getest in tien volgende testsites alvorens aan te vangen met een totale uitvoering van deze software bij de overige 218 vredegerechten van het land.
Daarna zal hetzelfde gebeuren voor de politierechtbanken en de politieparketten van het land. Hiervoor moet de keuze van testsites echter nog gebeuren in overleg met de bevoegde instanties en het kabinet. Ook hiervoor is het de bedoeling dat tegen het einde van het jaar zowel de 37 politierechtbanken als de 29 politieparketten zullen voorzien zijn van de nieuwe software gebaseerd op de MACH-applicatie.
Voor de vredegerechten heeft deze ingreep invloed op 2.500 personeelsleden. Dat is het noodzakelijk begin van de informatiseringsreeks die de werking van onze rechterlijke orde dient te actualiseren en optimaliseren. Het is echter van het allergrootste belang dat dit gebeurt in overleg met het werkveld en de bevoegde administratie, opdat wij kunnen zeggen wat wij gaan doen en gaan doen wat wij zeggen.
Na de vredegerechten en politierechtbanken zullen andere takken van de rechterlijke orde van een nieuwe software worden voorzien.
03.03 Michel Doomst (CD&V - N-VA): Ik dank de minister voor zijn zeer concreet antwoord. Het was een beetje de fout van de methode, mag ik ze de methode-Onkelinx noemen, en het is een beetje te begrijpen vanuit haar ideologisch standpunt, dat men alles van boven heeft proberen te regelen. Ik denk dat het goed is dat men van onderuit probeert zaken op te bouwen. Ja, mijnheer Landuyt, u hebt het begrepen. Het gebeurt van onderuit vanuit de realiteit en wordt opgebouwd naar boven toe. Ik denk dat dit de goede methode is en ik hoop dat we op dat vlak tegen het einde van het jaar resultaten kunnen halen en daarop het volgende jaar verder bouwen.
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de vervolging van de BHV-dienstweigeraars" (nr. 4124)
04 Question de Mme Sarah Smeyers au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "les poursuites intentées à l'encontre des réfractaires de BHV" (n° 4124)
04.01 Sarah Smeyers (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, op 10 juni 2007 vonden de federale verkiezingen plaats.
Omwille van de niet-splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde hebben 187 mensen geweigerd in te gaan op de oproep om voorzitter of bijzitter te zijn van een stembureau of een stemopnemingsbureau.
Ze lieten dat weten door middel van een gemotiveerd schrijven aan de voorzitters van hun respectievelijke hoofdkantonbureaus.
In 2004 waren er ook al enkele weigeringen omwille van hetzelfde probleem.
Van die 187 weigeraars in 2007 worden er nu 68 effectief vervolgd. In Dendermonde werden 4 personen vrijgesproken, die echter in beroep toch nog werden veroordeeld tot het betalen van een boete.
In totaal hebben 61 van de 68 vervolgden een effectieve veroordeling opgelopen. De straffen bestaan uit boetes van 275 tot 550 euro, wat toch niet min is.
Het is opmerkelijk dat in 2004 de dienstweigeraars door het hof van beroep te Gent werden vrijgesproken waarbij de motivering inzake de ongrondwettelijkheid van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde als wettelijke reden om niet te zetelen werd aanvaard, terwijl nu alle vervolgden wel worden bestraft ondanks het inroepen van identieke redenen.
Het College van procureurs-generaal zelf zou een richtlijn hebben opgesteld teneinde prioriteit te geven aan die vervolgingen, wat door het parket werd bevestigd tijdens diverse zittingen waarop de zaken voor de correctionele rechtbank werden behandeld.
Mijn collega senator Louis Ide stelde enige tijd geleden al een vraag over die richtlijn. Minister Piette die toen uw plaatsvervanger was, heeft die vraag echter niet beantwoord.
Ik wil u daarom twee vragen stellen. Kan die richtlijn van het College van procureurs-generaal aan de verschillende parketten inzake de vervolging van personen die afwezig waren als voorzitter of bijzitter in een stembureau of een stemopnemingsbureau ons nu wel worden bezorgd?
Kunt u ons verklaren waarom er in het beleid van het openbaar ministerie prioriteit wordt gegeven aan de vervolging van personen die weigeren om te zetelen als voorzitter of bijzitter?
04.02 Minister Jo Vandeurzen: Zoals op 13 maart 2008 aan senator Louis Ide en op 5 februari 2008 aan collega Lijnen meegedeeld, was door het College van procureurs-generaal een werkgroep opgericht die richtlijnen diende op te stellen inzake de vervolging van personen die weigeren gevolg te geven aan de oproep om te zetelen als bijzitter of als voorzitter van een stembureau of de stemopneming te doen.
De richtlijnen voor de parketten werden voor de verkiezingen van juni 2007 niet gefinaliseerd in een omzendbrief, zodat ik u die dan ook niet kan bezorgen. Mogelijk zal de werkgroep zich nog buigen over de opmaak van nieuwe richtlijnen voor de volgende verkiezingen. De werkgroep heeft wel zijn verslag en een modelkantschrift met opdrachten tot verhoor van de weigeraars aan de diverse parketten-generaal laten bezorgen. Zij hebben het op hun beurt aan hun parketten bezorgd, met het verzoek de aanbevelingen van de werkgroep te willen volgen.
Het initiatief tot het uitwerken van een uniform vervolgingsbeleid werd genomen op verzoek van de Unie van Vrederechters, die haar bezorgdheid geuit had over de belangrijke problemen die bij elke verkiezing ontstaan doordat opgeroepen voorzitters of bijzitters niet opdagen, zodat de kiesbureaus of telbureaus niet tijdig konden worden samengesteld.
04.03 Sarah Smeyers (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor u antwoord. Ik vind het toch opmerkelijk dat er in 2004 wel werd vrijgesproken om dezelfde redenen, zijnde de ongrondwettelijkheid van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, en dat er nu toch duidelijk prioriteit aan wordt gegeven, ook al bestaat die richtlijn niet, wat mij ook al verbaast. Volgens u zou het een modelkantschrift zijn, als ik het goed heb begrepen. Ik vind het een rare manier van werken en een rare gang van zaken. Ik betreur dat de dienstweigeraars, vooral in Brussel-Halle-Vilvoorde, worden beboet voor het inroepen van een reden die mijns inziens wettelijk is.
L'incident est clos.
- de heer Stefaan Van Hecke aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "het tekort aan gevangenisplaatsen" (nr. 4135)
- mevrouw Josée Lejeune aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de overbevolkte gevangenissen" (nr. 4261)
- mevrouw Kattrin Jadin aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "het plaatsgebrek in de gevangenissen" (nr. 4295)
- de heer Bert Schoofs aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "het gebrek aan gevangeniscapaciteit" (nr. 4325)
- M. Stefaan Van Hecke au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "le manque de places dans les établissements pénitentiaires" (n° 4135)
- Mme Josée Lejeune au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "la surpopulation carcérale" (n° 4261)
- Mme Kattrin Jadin au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "le manque de places dans les prisons" (n° 4295)
- M. Bert Schoofs au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "le manque de capacité carcérale" (n° 4325)
05.01 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, het tekort aan plaatsen in de gevangenissen is geen nieuw probleem. De voorbije weken werden wij geconfronteerd met een opmerkelijk initiatief, namelijk uw zoektocht naar plaatsen. U hebt zelfs even over de grens gekeken, in Nederland, en gevraagd of wij daar misschien 300 cellen konden huren om er onze Belgische veroordeelden in onder te brengen.
De Nederlanders waren blijkbaar niet zo happig om daarop in te gaan. Het ging dus niet door, wegens een aantal problemen. Zij waren wel onmiddellijk bereid om hun overtollige gevangenisboten aan u aan te bieden. Het verheugt mij dat u daar niet bent op ingegaan, mijnheer de minister. Als Nederlanders iets aanbieden, moet men altijd heel waakzaam zijn. Ze waren trouwens ook heel duur.
Wij hebben deze discussie al eens gevoerd in de commissie. Mevrouw Onkelinx heeft toen ook nog geantwoord. Toen bleek dat dit geen oplossing was, maar veeleer een systeem met heel veel problemen inzake veiligheid, kwaliteit en dergelijke. Ik meen dus dat het goed is dat u dat aanbod vriendelijk hebt afgeslagen. De vraag is echter waar u nu bent beland in uw zoektocht naar oplossingen.
Wij hebben daarnet uw beleidsverklaring gehoord, maar u bent nogal vaag gebleven over de weg die u wilt opgaan. Ik herinner mij nog dat u zei dat u binnen de twee jaar in 1.500 plaatsen zou voorzien, maar sinds u minister bent, zie ik dat getal niet meer opduiken.
Mijn vraag is heel concreet: wat zult u in deze legislatuur nog doen om het probleem van de overbevolking aan te pakken? Hoe zult u die 1.500 plaatsen creëren? In een antwoord op een vorige vraag hebt u al duidelijk gemaakt dat de voorbereiding voor het bouwen van nieuwe gevangenissen al snel twee jaar duurt en dat de uitvoering zelf ook nog twee jaar duurt. Het duurt met andere worden eigenlijk nog vier jaar, als u vandaag zou beginnen, voor er een gevangenis gebouwd kan worden.
Welke oplossingen ziet u om de extra gevangenisplaatsen te realiseren? Welke maatregelen zult u nemen om de behoefte aan gevangenisplaatsen te verminderen? Ik begrijp dat een deel van de vraag al is beantwoord door uw exposé van daarnet, maar misschien kunt wat meer details geven, want ik vond dat u redelijk vaag was.
05.02 Josée Lejeune (MR): Monsieur le ministre, vous avez annoncé à maintes reprises que la lutte contre la surpopulation carcérale constituait l'une de vos priorités. Le 29 février 2008, on comptait 9.862 détenus pour 8.422 places. Il manque environ 1.500 cellules, sans oublier 380 cellules inutilisables, car en rénovation.
Lors de la réunion de commission du 13 février, en réponse à une question d'un collègue sur cette problématique, vous avez confirmé votre intention d'augmenter la capacité d'accueil dans les établissements pénitentiaires. En outre, la presse a dernièrement relaté le contenu d'un courrier émanant de l'administration pénitentiaire, qui évoquait l'idée de louer des cellules à nos voisins du Nord, lesquels se trouveraient en surcapacité avec 3.300 cellules vides. Cette possibilité était présentée comme une solution provisoire: 300 cellules pour une durée de trois ans.
Monsieur le ministre, j'avoue avoir pensé à un poisson d'avril en lisant cet article. Il semblerait que les autorités néerlandaises ne soient pas favorables à la création dans leurs prisons de quartiers considérés comme relevant du territoire belge. La voie diplomatique pourrait être envisagée.
Je ne souhaite pas revenir sur la cause de cette surpopulation. Toutefois, plusieurs questions me viennent à l'esprit.
Confirmez-vous les informations relayées par la presse?
Dans l'affirmative, où en sont les négociations avec les autorités néerlandaises?
Quelles sont les garanties sur la légalité du système?
Quel serait le tribunal d'application des peines compétent?
Pour quel type de peine cette mesure serait-elle envisagée?
Sachant qu'un détenu coûterait 102 euros par jour à l'État – il s'agit d'une information communiquée par la presse –, pouvons-nous estimer ce qu'il en coûterait s'il était transféré chez nos voisins?
De quelle manière serait assurée la surveillance? Quid en cas d'évasion?
Qu'en est-il de la prétendue proposition des Pays-Bas de vendre ou de louer leurs bateaux-prisons?
05.03 Kattrin Jadin (MR): Madame la présidente monsieur le ministre, comme mes prédécesseurs, je me pose les mêmes questions.
Le 29 mars dernier, la presse s'est fait l'écho d'un échange de courriers entre la Direction générale des établissements pénitentiaires belges et les autorités néerlandaises. Par rapport au manque important de places carcérales en Belgique – on parle de 300 cellules –, on pouvait comprendre l'intérêt des autorités belges pour quelques opportunités présentées par les Pays-Bas, notamment à Breda et à Maastricht.
Mme Lejeune l'a précisé, il est vrai qu'on aurait pu penser à un poisson d'avril puisque deux jours plus tard, on parlait de l'opportunité de louer des bateaux carcéraux. J'ai moi-même fait quelques vérifications pour ne pas prendre le risque de vous poser une question non fondée.
Même si ce n'est plus d'actualité, j'ai quelques questions à vous poser.
Le directeur général des établissements pénitentiaires a-t-il pris ces contacts à votre demande ou à son initiative?
Envisagez-vous de faire la même chose à l'égard d'autres pays? Si oui, lesquels?
Cette volonté d'envoyer les condamnés purger leurs peines à l'étranger – j'ai compris que les bateaux ne sont plus une hypothèse crédible – hypothèque-t-elle les projets de rénovation et de construction de nouvelles cellules sur le territoire national?
Confirmez-vous que la solution proposée par les Pays-Bas de nous louer ou de nous vendre leurs bateaux paraît peu envisageable?
Enfin, quelles sont les autres pistes pour remédier à la surpopulation carcérale latente?
05.04 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, iedereen heeft het probleem al geschetst. Er is een cellentekort. Op korte termijn lijkt er geen oplossing voorhanden te zijn, zeker nu de Nederlanders weigeren om de cellen, die zij in bovental hebben, aan ons te verhuren.
Daarstraks hebt u bij uw toelichting op de beleidsverklaring de vergelijking met Nederland gemaakt. Er is natuurlijk een groot verschil: in Nederland heeft men meer dan voldoende cellen. Bij ons is dat niet het geval.
Ik heb dan ook twee vragen. Waarom wilt u, om het tekort op korte termijn op te vangen, de inzet van bajesboten niet overwegen? Zo nee, hoe wilt u dat tekort op korte termijn dan wel wegwerken?
05.05 Minister Jo Vandeurzen: Collega’s, met alle respect want u stelt mij terechte vragen maar ik hoop dat u ook begrijpt dat het meerjarenplan voor de gevangeniscapaciteit is gebaseerd op het regeerakkoord en dat het moet passen in een meerjarenbegroting die voor een belangrijk stuk is gebaseerd op de begroting 2008. U hebt al gezien dat ik daarvoor al een aantal personeelsinitiatieven heb genomen. Dit is een beslissing die niet wordt genomen door de minister van Justitie maar door de regering.
Vanuit mijn administratie zijn er uiteraard becijferde voorstellen waarbij onderhandelingen worden gevoerd met de Regie der Gebouwen. Zoals ik in mijn uiteenzetting over de beleidsnota heb gezegd, staat in de beleidsnota dat wij in de loop van 2008 de optie nemen. Ik zal zelfs concreter zijn: de volgende weken zal ik het dossier in de Ministerraad brengen en zullen we ter zake een beslissing nemen.
Dit is geen kwestie van niet willen antwoorden maar gewoon de materiële organisatie van de besluitvorming die deze weg veronderstelt. Ik kan u alleen maar zeggen dat de regering enkele weken geleden is geïnstalleerd. Een van de eerste dossiers met een meerjarenperspectief waarover zij zal beslissen, zal het dossier zijn over de gevangeniscapaciteit.
Pour ce qui concerne les questions relatives
aux réactions des responsables aux Pays-Bas, des contacts ont été pris entre
les administrations pénitentiaires belge et néerlandaise, mais rien n'a été
décidé au niveau politique. Il s'agissait plutôt de réflexions, de recherches
de pistes, de solutions transitoires avant de pouvoir disposer d'une capacité
structurellement adaptée à nos besoins, ce à quoi je m'emploie dès maintenant
en concertation avec mon collègue des Finances qui a la
Régie des Bâtiments dans ses attributions.
De mon côté, j'ai évidemment des contacts avec mon collègue aux Pays-Bas, également avec le secrétaire d'État responsable de l'exécution des peines aux Pays-Bas. À mon avis, vu la réaction de l'administration néerlandaise, la discussion sur ce dossier est actuellement close.
La deuxième question est de savoir ce que nous ferons des bateaux. Il s'agit là aussi d'une hypothèse qui n'a pas été retenue pour diverses raisons. La vie sur ces bateaux ne peut s'appliquer qu'à des détenus placés pour une durée relativement courte de six mois au maximum. Des problèmes de sécurité se posent, en cas d'incendie notamment. Ce système plus coûteux que le système pénitentiaire classique a été mis en cause par le Comité de prévention de la torture lors de sa visite aux Pays-Bas.
Ik wil u toch signaleren dat het Europees Comité voor de Preventie van Mishandeling en Inhumane en Vernederende behandelingen van de Raad van Europa deze boten in Nederland heeft bezocht en heeft geadviseerd tot sluiting ervan.
Een Nederlandse rechtbank heeft ooit beslist dat het verblijf daarop niet langer dan zes maanden mocht duren en dat een langer verblijf ongeoorloofd was. Ik veroorloof mij toch te zeggen dat dit, wat betreft de werkomstandigheden voor het personeel, ook vragen oproept.
Bovendien moet aan de kade een hele infrastructuur worden ingericht en dit alles maakt dat dit een heel dure aangelegenheid wordt.
Dat is de reden waarom we deze piste niet weerhouden. Het geeft alleen maar aan dat we werkelijk alles proberen bekijken wat kan leiden tot een duurzame oplossing.
Als een aantal initiatieven wordt onderzocht en dit media-aandacht krijgt, illustreert dit dat men alles bekijkt om na te gaan wat een coherent en goed voorstel kan zijn.
05.06 Josée Lejeune (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je voudrais néanmoins rappeler que la surpopulation carcérale constitue évidemment une problématique très importante. Toutefois, vous avez rappelé que le gouvernement n'avait pas encore examiné ce dossier et allait le prendre à bras-le-corps en vue d'y trouver des solutions. Je reviendrai donc ultérieurement sur la question. Estimez-vous que le gouvernement et votre département auront, d'ici quelques mois, des positions claires pour tenter d'avancer au niveau de cette politique?
05.07 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij met de bevestiging dat u de piste van de gevangenisboten niet zult volgen. Ik begrijp ook dat u zegt dat wij nog een beetje geduld moeten hebben. Het zal nog een paar weken duren voor u met het actieplan komt.
Op de persconferentie gisteren hebt u echter al gesproken over twee nieuwe gevangenissen. Dat hebben wij vandaag niet gehoord. Als ik de kranten mag geloven, hebt u gesproken over twee gevangenissen die zouden worden gebouwd binnen de twee jaar nadat de vergunning is verkregen. Blijkbaar is er toch al iets meer concrete informatie beschikbaar voor de pers, maar misschien nog niet voor de commissie.
Ik leid daaruit af dat die 1.500 nieuwe plaatsen, die u en uw partij hadden beloofd, niet zullen worden gecreëerd tijdens deze legislatuur, zeker niet binnen de twee jaar, en dat de gemaakte verkiezingsbeloften nu onuitvoerbaar blijken te zijn.
Ik zal natuurlijk heel nieuwsgierig zijn naar het plan dat eraan komt. Misschien zult u mij toch verrassen met 1.500 nieuwe plaatsen binnen de twee jaar. Ik ben heel benieuwd daarnaar.
05.08 Kattrin Jadin (MR): Tout d'abord je suis contente d'apprendre que la piste des bateaux-prisons – pour les nommer ainsi – ne sera finalement pas retenue.
Par ailleurs, je reviens à la première remarque que le ministre a formulée concernant l'investissement nécessaire pour pallier la surpopulation carcérale. Vous savez tout aussi bien que moi – et je pense être bien au courant de ce dossier – que ce problème ne date pas d'hier. Je sais que des efforts ou des embryons d'effort ont déjà été consentis en la matière.
Meerjarenplannen bestaan reeds en de idee is niet nieuw.
C'est au moins une des pistes à propos de laquelle j'aurais voulu vous voir répondre. Vous ne l'avez pas fait aujourd'hui. Tout comme mes collègues je reviendrai sur cette question dans les très prochaines semaines.
Je vous remercie tout de même pour votre réponse.
05.09 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, ik ben blij een andere stem in het kapittel te laten horen. Wij zijn duidelijk voorstander van de bajesboten. Er moet afschrikking zijn. De perceptie van straffeloosheid blijft op die manier bij de bevolking bestaan. In Nederland heeft men ze ingezet. Het is wel mogelijk dat een Europees Comité daarover opmerkingen en adviezen geeft. In elk geval is Nederland daarvan gedurende lange tijd niet onder de indruk geweest.
Wij kunnen alleen maar hopen dat er cellen bijkomen. Op dat punt treed ik de collega van Groen! bij. Iedereen zal dat wel hopen. Iedereen onderkent het probleem. Op korte termijn zal er echter geen soelaas komen. Wat gebeurt er dan? Voor de kortgestraften wordt niets gedaan. U hebt het zelf in uw betoog gezegd, mijnheer de minister. Dat heeft ook te maken met het uitstel met betrekking tot de indicatie van die wet dat nu wordt verleend en waarover wij het volgende week in de bespreking van de beleidsverklaring zullen hebben. De straffeloosheid op dat vlak zal gedurende een paar jaar dus gewoon blijven bestaan. Dat is iets waarop u gedurende een meerjarentermijn zult worden afgerekend.
05.10 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, zoals werd opgemerkt is er inderdaad sprake van twee instellingen voor geïnterneerden. Er is sprake van twee instellingen voor jeugddelinquenten. Dat zijn zaken die u niet meer zullen verrassen als het meerjarenplan wordt voorgesteld.
05.11 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, voor alle duidelijkheid en voor het verslag, de vertegenwoordiger van het Vlaams Belang zegt dat hij zich bij mij aansluit. Ik heb een vaststelling gedaan over de 1.500 plaatsen. Ik heb dat niet betreurd, want ik ben geen voorstander voor 1.500 plaatsen. Ik stel slechts vast en toets dat aan de beloften van de minister. Ik heb daarover dus geen appreciatie uitgesproken en ik ben zeker geen voorstander daarvan.
05.12 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Ik denk dat ik met de collega alleen enkele vaststellingen zal delen, maar ideologisch zullen we nooit overeenkomen. Ik hoef mij daarover geen illusies te maken, u ook niet, maar ik maak mij daarover alleszins geen zorgen.
05.13 Minister Jo Vandeurzen: Men zal het mij niet kwalijk nemen dat ik naar aanleiding van uw tussenkomst, mijnheer Van Hecke, uw vraag er nog eens bijneem. Wij zijn toch in een fase van gedeelde consensus over het feit dat wij capaciteit zullen moeten bouwen, want uw vragen waren: hoe gaat u de beloofde 1.500 extra gevangenisplaatsen realiseren en de overbevolking wegwerken? U verwijst naar de pijnlijke realiteit enzovoort.
Ik heb dat vanmorgen gezegd en vanmiddag herhaald. Ik ga daarover geen misverstanden laten bestaan. Het debat over de bijkomende capaciteit is gedurende een lange periode een debat geweest over de vraag of gevangenisstraf een adequate reactie is en of wij niet naar andere methoden moesten zoeken om gevangenisstraf te vermijden. Ik ben het daarmee allemaal eens. Alleen zeg ik dat het voor de een niet rap genoeg, niet genoeg of te weinig zijn. Ik ga echter ook niet mee in de redenering dat het niet mogelijk is om die investeringen te doen. Die redenering heeft in ons land immers geleid tot een gevangenissysteem dat in sommige situaties op het inhumane af is.
Ik zal dus niet meegaan in de redenering dat ik repressief ben geworden omdat ik de gevangeniscapaciteit uitbouw. Dat heeft er niks mee te maken.
Het op een normale manier in de gevangenissen onderbrengen van de huidige populatie, het securiseren wat voor de samenleving moet worden gesecuriseerd en aandacht hebben voor reïntegratie, veronderstellen een capaciteitsuitbreiding.
Ik zie het debat, waarin iedereen mij zal willen overtuigen van het feit dat het een verkeerde keuze is, al aankomen. Zij zullen er niet in slagen mij van mijn overtuiging af te brengen. Ik wil graag discussiëren over een maand of over twee maanden. Echter, dat wij de capaciteit zullen uitbreiden, is voor mij essentieel en een deel van het strafuitvoeringsbeleid dat wij de komende jaren zullen voeren.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "het arrest van het Grondwettelijk Hof met betrekking tot het jeugdsanctierecht" (nr. 4123)
- de heer Renaat Landuyt aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de uithandengeving" (nr. 4285)
- de heer Bruno Stevenheydens aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de vernietiging van de uithandengeving door het Grondwettelijk Hof" (nr. 4350)
- M. Servais Verherstraeten au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "l'arrêt de la Cour constitutionnelle relatif au droit pénal de la jeunesse" (n° 4123)
- M. Renaat Landuyt au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "le dessaisissement" (n° 4285)
- M. Bruno Stevenheydens au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "l'annulation du dessaisissement par la Cour constitutionnelle" (n° 4350)
06.01 Servais Verherstraeten (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de vice-eerste minister, het Grondwettelijk Hof heeft op 13 maart jongstleden een arrest geveld waarin het artikelen met betrekking tot de twee wetten van 15 mei 2006 op het jeugdsanctierecht, op de jeugdbescherming – zo u wilt – heeft vernietigd, evenals bepalingen die reeds waren gewijzigd in de programmawet van december 2006.
Die vernietigingen zijn deels beperkt. Het gaat om onder meer geldboetes bij verstek; de aanwijzing van schuld, die een probleem geeft bij voorlopige maatregelen of bij bemiddeling; de uitstapregel, waar de voorwaarden voor uitstap door de Gemeenschappen moeten worden bepaald; de uithandengeving, waar niet de uithandengeving an sich een voorwerp van totale vernietiging uitmaakt, maar wel het onderscheid dat er was tussen enerzijds de gespecialiseerde kamers voor wanbedrijven en voor misdaden die gecorrectionaliseerd kunnen worden en anderzijds deze die dat niet kunnen en naar assisen moeten.
Mijnheer de vice-eerste minister, mijn vragen aan u gaan dan ook over de precieze gevolgen van dit arrest. Welke initiatieven zult u nemen om de wet aan te passen, zeker ook in het licht van het regeerakkoord?
06.02 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil mij aansluiten bij die vragen en vragen: quid?
06.03 Bruno Stevenheydens (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de vragen zijn reeds gesteld. Ik wil even terugkomen op wat u deze voormiddag zei, te weten dat u destijds vanuit de oppositie het jeugdrecht in 2006 hebt gesteund ondanks het feit dat uw partij heel wat kritiekpunten had.
Een van de positieve elementen in die wet voor uw partij was toch de uithandengeving. Juist daarom ben ik zo benieuwd naar uw commentaar bij de vernietiging van het Grondwettelijk Hof op 13 maart. De persberichten die ik tot nu toe heb kunnen lezen, die tot nu toe zijn verschenen, blijven nogal vaag over uw uitspraken, over welke oplossingen u voorziet om die uithandengeving mogelijk te maken.
Daarom heb ik deze vragen. Wat is uw reactie op de beslissing van het Grondwettelijk Hof? Welke initiatieven zult u nemen om de uithandengeving toch mogelijk te maken?
06.04 Minister Jo Vandeurzen: Het Grondwettelijk Hof heeft twee arresten uitgesproken op 13 maart laatstleden die slechts enkele bepalingen van de nieuwe jeugdbeschermingswet vernietigen en waarvan ik hierna enkele punten zal aanhalen.
Eerst en vooral constateerde het Grondwettelijk Hof een ongelijke behandeling van minderjarigen die voor een bijzondere kamer van de jeugdrechtbank verschijnen indien ze worden verdacht van een wanbedrijf of een correctionaliseerbare misdaad en die voor het hof van assisen verschijnen wanneer het een niet-correctionaliseerbare misdaad betreft. Volgens het Grondwettelijk Hof moeten er artikelen worden ingevoegd die waarborgen dat een minderjarige zal worden berecht door een rechtscollege dat dezelfde opleiding heeft gevolgd als het rechtscollege dat zetelt in de bijzondere kamer. Hoewel het in principe om ernstige strafbare feiten gaat is dit criterium volgens het Grondwettelijk Hof niet van aard om een verschil in behandeling te verantwoorden.
Een tweede punt van kritiek verwijst naar de uitstapregeling voor jongeren geplaatst in gesloten opvoedingsinstellingen waar een schending van de bevoegdheidsregels wordt vastgesteld.
Een derde punt betreft de voorwaarden om een herstelrechtelijk aanbod op te leggen waarvan er twee worden vernietigd.
Door de diensten gebeurt thans een analyse van het arrest om na te gaan waar aanpassingen noodzakelijk zijn zodat er op redelijke termijn een antwoord kan worden voorgelegd.
Ik heb deze morgen al vragen van andere discussie aangehaald. Ik heb in de voorbije dagen uiteraard contact opgenomen met mijn collega’s Fonck, Vanackere en Wathelet om zo snel mogelijk samen te komen om na te gaan hoe wij ons voor het geheel van de aanpak kunnen organiseren. Ik heb onder meer van collega Fonck – dat kan ik u trouwens signaleren – vernomen dat zij zelf ook al een aantal initiatieven naar aanleiding van het arrest heeft genomen.
Na eerste lezing stel ik in ieder geval vast dat het Grondwettelijk Hof geen vernietigend arrest heeft gemaakt van het systeem van de uithandengeving Het maakt enkel gewag van een ongelijke behandeling van correctionaliseerbare en niet-correctionaliseerbare misdaden. Er is dus op zich geen enkele reden voorhanden om de bestaande bepalingen met betrekking tot de uithandengeving zomaar overboord te gooien.
Voor ernstige daden van zinloos geweld door jonge daders dringen zich nu eenmaal strenge maatregelen op om de burgers in dit land te beschermen. Tijdens de evaluatie van de jeugdbeschermingswet en in het kader van de noodzakelijke aanpassingen, zullen de artikelen met betrekking tot de uithandengeving daarom zeker terug ter sprake worden gebracht.
Ik stel toch voorop dat er een grondige analyse gebeurt en dat het overleg met de Gemeenschappen plaatsvindt zodat we op een correcte en afdoende wijze aanpassingen kunnen voorbereiden. De bestaande regeling kan overigens nog worden toegepast, uiterlijk tot 30 juni 2009.
06.05 Servais Verherstraeten (CD&V - N-VA): Ik dank de minister voor zijn antwoord en ik sluit mij volledig aan bij zijn interpretatie met betrekking tot de uithandengeving waar louter een rechtzetting moet plaatsvinden om zij die desgevallend naar het hof van assisen zouden moeten verwezen, dezelfde bescherming te geven van gespecialiseerde magistraten dan dit het geval is voor de correctionele rechtbanken en dat dus met andere woorden het principe van de uithandengeving gehandhaafd blijft met dit arrest. Dit arrest heeft de fundamentele principes van het compromis binnen de jeugdbeschermingswet eigenlijk niet gewijzigd.
Ik denk dat de wetgeving ter zake hoe dan ook moet worden aangepast en ik volg de minister daarin. Hij beschikt over een timing wat de uithandengeving betreft. Wat de andere artikels betreft is er die timing eigenlijk niet strikt, en daar zijn dan eigenlijk toch de geldboetes bij, bij verstek en zomeer. Ik suggereer om toch zo snel mogelijk deze wetgeving ter zake aan te passen, niet alleen aan dit arrest, maar de wet op het terrein is op dit ogenblik ook reeds twee jaar toepasselijk of bijna twee jaar. Wij kunnen van deze gelegenheid ook gebruik maken om reeds een eerste evaluatie te maken en wat aanpassingen aan die wet te doen. Ik denk dat zich op het terrein hoe dan ook problemen stellen. Bepaalde incidenten die zich recent nog hebben voorgedaan, leren dat er zich, zeker met betrekking tot de leeftijdsproblematiek, problemen voordoen met betrekking tot jongeren jonger dan 12 jaar en jongeren tussen de 14 en 16 jaar.
Er is hoe dan ook zelfs voor slachtoffers een probleem door de wijziging in de programmawet, in die zin dat wanneer jongeren een gesloten of een half open instelling verlaten, de slachtoffers hiervan niet worden ingelicht, wat bijvoorbeeld in de wet op de strafuitvoeringsrechtbanken voor de gestraften van meer dan drie jaar wel het geval is. Ik stel hoe dan ook voor dat wij dat aanpassen. Daarover spreekt het arrest evenmin.
Er was een compromis. U weet, mijnheer de vice-eerste-minister dat onze fractie daarin verder had willen gaan. Ik meen dat men best nog wat aanpassingen doet, maar dat het sluitstuk van het compromis…
(…): (…)
06.06 Servais Verherstraeten (CD&V - N-VA): In de programmawet van december 2006 zijn een paar bepalingen gewijzigd waardoor eigenlijk de slachtoffers van misdrijven waarbij minderjarigen betrokken zijn, niet hoeven verwittigd te worden wanneer een jongere uit een instelling vrijkomt. Hoe dan ook meen ik dat het aangewezen is dat dit ook in orde wordt gebracht en dat de slachtoffers minstens op de hoogte worden gebracht net zoals vele slachtoffers, niet allemaal, in het kader van het gemeen recht. Bij gemeenrechtelijke misdrijven van meerderjarige daders worden de slachtoffers ook ingelicht.
Het sluitstuk van het compromis dat destijds is tot stand gekomen tussen de federale regering en de gemeenschapsministers, is de uitbreiding van de federale detentiecapaciteit.
Wij moeten daarvan hoe dan ook werk maken. Dat zal problematisch zijn. U erft daar uiteraard dezelfde moeilijke omstandigheden als wat betreft de gevangenissen, maar ik moedig u toch aan om zo snel mogelijk tot oplossingen en tot een uitbreiding van de capaciteit te komen.
06.07 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, ik stel vast dat uw antwoord even helder is als hetgeen in de beleidsnota staat. Ik citeer: “De noodzakelijke evaluatie van de wet, naar aanleiding van het arrest van het Grondwettelijk Hof, zal meteen worden aangegrepen om na te gaan of wij, met alle betrokken overheden samen, er daadwerkelijk in slagen om consequent en adequaat te reageren op de jeugdcriminaliteit”.
06.08 Bruno Stevenheydens (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik heb dat arrest ook gelezen en er kennis van genomen dat de wetgever nog tot 30 juni 2009 de tijd heeft, zodat wij nu, door de vernietiging door het Grondwettelijk Hof, niet in een vacuüm terechtkomen. Wij hebben van u gehoord dat er zich geen problemen meer zullen voordoen en dat u voor een aanpassing zult zorgen.
Ik hoop dat u er ook snel zorg voor zult dragen dat de jeugdwet, die in 2006 werd aangepast, zal worden aangepast tot een echt jeugdsanctierecht.
06.09 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, ik heb twee bedenkingen. Ten eerste, uit de beleidsnota blijkt dat wij ervoor zullen zorgen dat er initiatieven zullen worden genomen met betrekking tot de problematiek van de slachtoffers. Dat is een terechte zorg.
Ten tweede, er wordt gewezen op het feit dat de beleidsnota een herneming is van het regeerakkoord. Het is eigenlijk heel simpel. De beleidsnota is geen antwoord op alle vragen, dat de rest van het jaar zal worden gebruikt om gewoon uit te voeren wat erin punctueel afgesproken staat. De beleidsnota geeft aan welke accenten, thema’s en beslissingen in de loop van het jaar zullen moeten worden gelegd, besproken en genomen.
Iedereen in deze commissie is lang genoeg bezig met deze materie om te weten dat zij absoluut overleg met de Gemeenschappen veronderstelt, of men dat graag heeft of niet. Dat is gewoon zo. Het zou van een zeer merkwaardige houding getuigen te denken dat men hier kan optreden zonder contacten te leggen met de Gemeenschappen die daarin bepaalde verantwoordelijkheden moeten opnemen.
Bij gebrek aan overleg en inzet van middelen op de andere niveaus, kijkt men naar het federale niveau en Justitie om een aantal zaken op te nemen. Ik voel mij echt niet te beroerd om te zeggen dat ik hierover overleg zal organiseren. Ik durf zelfs te zeggen dat ik de voorbije weken alle collega’s persoonlijk heb gecontacteerd om te zeggen dat dat prioritair zal zijn en dat wij dat de volgende week moeten aanpakken.
Bovendien stel ik vast dat de wet op de jeugdbescherming zeer complex is en dat de leesbaarheid ervan een uitdaging is. Daarin moeten wij ook optreden. Wij gaan proberen al die dingen in één beweging mee te nemen. Als u echter verwacht dat voor elk probleem waarbij er respect moet zijn voor het overleg, de oplossingen worden gegeven vooraleer het overleg wordt georganiseerd, dan weet ik wat er gebeurt. Men doet dan geen overleg, maar dan resulteert dat in weinig substantieels.
Voor mij is dit punt heel belangrijk. Uit de contacten zal duidelijk worden dat de nodige prioriteit eraan is gegeven. Maar zeggen dat wij hier een hapklare oplossing kunnen formuleren, terwijl wij überhaupt nog geen overleg hebben kunnen organiseren, is niet de beste benadering. De regering is immers nog maar enkele weken operationeel op basis van dit regeerakkoord.
Hier moet wetgevend worden opgetreden. Hier moet worden geëvalueerd. Hier moeten vragen naar capaciteit worden beantwoord. Ook tijdens de vorige legislatuur is daarvoor trouwens een aanzet gegeven. Ik denk dat wij in deze commissie daarover uiteraard zullen spreken. Ik hoop dat dat niet zal gebeuren naar aanleiding van dramatische en onaanvaardbare incidenten, maar naar aanleiding van een aantal politieke beslissingen die wij hebben genomen op basis van dingen die ook in de opties zaten, jammer genoeg zelfs voor die incidenten opnieuw alle aandacht op het thema hebben gevestigd. Dat was uiteraard terecht, maar zo moeten wij geen politiek bedrijven. Wij moeten die oplossing proberen te organiseren buiten een incidentenpolitiek, hoe dramatisch die incidenten ook zijn.
06.10 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Ik heb het laatste woord. Dat heeft men mij altijd gezegd toen ik nog aan de andere kant zat. Dus profiteer ik van mijn nieuw statuut. Ik wil enkel benadrukken dat ik na negen maanden overleg de minister bewonder voor zijn geloof in overleg.
06.11 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Wat hebt u de voorbije maanden gedaan?
Overleg, overleg … We zijn al negen maanden aan het overleggen in dit land!
06.12 Servais Verherstraeten (CD&V - N-VA): Het arrest dateert van 13 maart.
L'incident est clos.
De voorzitter: We komen nu aan agendapunt 18 quater, met vragen over de gerechtelijke vakantie. De heer Bruno Steegen was heel de voormiddag aanwezig, maar deze namiddag kon hij hier niet zijn.
Mijnheer Crucke en mijnheer Landuyt, wenst u de vraag toch te stellen?
06.13 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Van welke partij is Bruno Steegen?
(…): (…)
06.14 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Welnu, toon daar dan een beetje respect voor.
Ik ben akkoord om te wachten op de aanwezigheid van uw partijgenoot. Ik vind dat een vorm van vriendschappelijkheid onder de parlementsleden.
Als u echter beslist om niet te wachten, moet u het niet op mij steken.
De voorzitter: Mijnheer Landuyt, u hebt het woord.
- de heer Bruno Steegen aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de gerechtelijke vakantie" (nr. 4280)
- de heer Renaat Landuyt aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "het management van het gerecht als openbare dienst 'het gerecht' en het recht op verlof van rechters" (nr. 4284)
- de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "de vertraagde rechtsgang in de paasvakantie" (nr. 4333)
- M. Bruno Steegen au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "les vacances judiciaires" (n° 4280)
- M. Renaat Landuyt au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "le management de la justice comme service public 'la justice' et le droit des juges au congé" (n° 4284)
- M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "le ralentissement de la justice à l'occasion des congés de Pâques" (n° 4333)
07.01 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, tijdens de afgelopen schoolvakantie was er een bijna klassiek opduiken van de discussie over de werking van onze rechtbanken tijdens de schoolvakanties.
Er heerst meer dan de indruk bij de Orde van Vlaamse Balies, en zeker bij de Vlaamse advocaten, dat tijdens de vakantieperiodes – de gewone schoolvakantieperiodes, niet tijdens de gerechtelijke vakantie – er minder gewerkt wordt. Dat is een klein beetje tot ergernis van de advocaten die ook bezorgd zijn over de gerechtelijke achterstand.
Daartegenover zult u mij nu niet horen zeggen dat rechters en procureurs geen recht hebben op vakantie.
Ik deel echter wel de ergernis van de Orde van Vlaamse Balies in de vaststelling dat tijdens alle schoolvakanties, terwijl de fabrieken werken, de rechtbanken zich zeer goed aanpassen aan het schoolsysteem. Wellicht is dat niet gezond voor de belangrijkste openbare dienst in het land, met name de dienst die ervoor zorgt dat de wetten die worden goedgekeurd, de rechten die aan de mensen worden toegekend, ook worden verdedigd en gegarandeerd. Het gerecht is dus niet zomaar een dienst als een andere. Het is de super openbare dienst die eigenlijk permanent beschikbaar zou moeten zijn voor de bevolking.
Er zijn nog vele andere beroepen die zorgen voor een permanentie, het hele jaar door. Spijtig dat het gerechtelijk systeem daar blijkbaar niet in slaagt, omdat in diverse rechtbanken – er zijn er 470 in het land – op een andere manier wordt gereageerd tijdens de schoolvakanties. De grote meerderheid van de rechtbanken functioneert in ieder geval niet behoorlijk – of: nog minder behoorlijk – tijdens de schoolvakanties.
Mijnheer de minister, vandaar mijn vraag of het niet handig zou zijn, mocht u, ten eerste, het initiatief nemen om een overzicht te krijgen van wat er nu gebeurt op onze rechtbanken en mocht u, ten tweede, vooral een initiatief nemen om een richtlijn uit te vaardigen van hoe het recht op vakantie van de rechters kan worden verzoend met een behoorlijke werking van het gerechtelijk systeem.
U zou ter zake een nieuwe stap vooruit kunnen zetten in efficiënte rechtsbedeling als u als minister van Justitie een richtlijn zou opstellen om de voorzitters van de rechtbanken te vragen om hetzelfde te doen.
07.02 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, je ne peux que répéter dans la langue de Molière ce qui vient d’être dit par mon collègue car je partage son point de vue.
Men zou dat
ook in de taal van Vondel kunnen doen, maar voorlopig ga ik het in de taal van
Molière doen.
Je pense effectivement que tout le monde a
droit à des vacances, et certainement les magistrats. Néanmoins, il y a quand
même un malaise dû au fait que certaines périodes ne sont pas des périodes de
congés judiciaires mais bien scolaires. Il y a un conflit entre, d’une part,
l’ordre des avocats, le cas échéant les avocats flamands, qui constate qu’il y
a moins de fixations à ces périodes-là et qui le dit clairement – monsieur le
ministre, en tant qu’avocats, nous savons tous comment cela se passe à certains
moments – et les organisations des avocats qui se sentent le besoin de réagir
et de se justifier, en disant que tout le monde a droit à des vacances.
La Justice a besoin de continuité, le service public a besoin de continuité. Les vacances judiciaires existent et sont programmées.
Je me demande s'il n'est pas temps d'avoir une ligne de conduite claire en la matière mais également une réflexion sur le sujet. Tout en respectant les droits de chacun, tout en respectant cette période indispensable de repos, on pourrait avoir des périodes d'activité plus constantes et penser peut-être à une organisation différente.
Il serait trop simple de dire que c'est la solution car il faut avoir un dialogue et arriver à un consensus. Il serait dommage de ne pas avancer dans un tel dossier, qui peut servir les besoins de la Justice et ceux du justiciable qui se dit, lorsqu'il constate ce type de contentieux, que son affaire n'avance jamais assez vite à cause de l'avocat qui ne travaille pas assez vite ou du magistrat qui est en congé. Je pense que cela ne donne pas une bonne image de marque de la Justice.
07.03 Jo Vandeurzen, ministre: Monsieur Crucke, je partage avec vous l'idée que dans l'ordre judiciaire, il doit exister un régime permettant à chacun de prendre des vacances et garantissant en même temps le bon fonctionnement de l'appareil judiciaire.
Actuellement, il n'existe aucune information donnant un aperçu général de la manière dont les périodes de vacances sont organisées dans les cours et les tribunaux. Il n'existe pas non plus d'information permettant d'établir un lien entre les vacances judiciaires et l'arriéré judiciaire.
Ik denk dat het goed is dat men daar eens een zicht op zou krijgen. Langs de andere kant heeft de Adviesraad van de magistratuur de bevoegdheid om een bijdrage te leveren tot verbetering van het sociaal statuut, van de werkomstandigheden en de voorwaarden van de magistraten.
Ik heb reeds gevraagd tegen eind april een concreet projectplan uit te werken betreffende hun kernwerkzaamheden voor de volgende twee jaren van het mandaat. In het kader van dit projectplan zal ik hun ook expliciet vragen om hierin een concreet voorstel te formuleren betreffende het gerechtelijk verlof.
Op basis van dit projectplan van de Adviesraad van de magistratuur, de voorstellen van de Orde van Vlaamse Balies en concrete adviezen van andere justitiële actoren, bijvoorbeeld de Hoge Raad voor de Justitie, kan ik dan eventueel initiatieven nemen om dat spanningsveld tussen recht op verlof en het recht op een efficiënte openbare dienstverlening, die de burger van de rechtbanken en hoven verwacht, op te heffen.
Uiteraard, dat weet u ook, moeten wij daar respect opbrengen voor de scheiding der machten en de onafhankelijkheid van de zetelende magistraat. Het moet echter mogelijk zijn om dit thema ook in overleg te brengen om te kijken, ten eerste, of wij een zicht kunnen krijgen op de situatie en, ten tweede, of er maatregelen moeten worden genomen. Ik geloof in een dialoog op dat vlak om te kijken of er zich initiatieven opdringen.
07.04 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben blij dat het bijna op het laatst was dat het woord onafhankelijkheid van het gerecht viel. Voor alle duidelijkheid, de huidige cursussen in de opleiding rechten dateren van vóór 1998, daarin gaat het over de scheiding der machten en onafhankelijkheid van het gerecht. De omschrijving van de onafhankelijkheid van het gerecht en specifiek de onafhankelijkheid van rechters en procureurs is omschreven in het eerste lid van artikel 151 van de Grondwet. Dat is het artikel dat, met de hoogleraars op kop, het minst wordt gerespecteerd in ons land.
Dit gezegd zijnde, men moet een beter management hebben in de 470 instellingen die ons gerecht kent. Volgens mijn tellingen zijn er ongeveer 470 verschillende rechtbanken in ons land. Die hebben een autonome manier van werken. Een richtlijn over het louter invullen van het recht op verlof van elke magistraat is een eerste stap die heel voorzichtig het evenwicht een beetje herstelt.
De grote vraag die u moet kunnen beantwoorden is of u het recht hebt als minister van Justitie om te zeggen hoe de organisatie van het werk zal zijn. De organisatie van het verlof is voor een stuk de organisatie van het werk. Ik ben ervan overtuigd, dat was ook de intentie bij het opstellen van de Grondwet in 1998, dat u dat moet kunnen. Ik hoop dus dat u daarin slaagt, dat het advies niet zal beginnen met te stellen dat er scheiding der machten is. Daarover gaat het hier niet en mag het niet gaan.
07.05 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, je remercie le ministre pour sa réponse qui est le reflet d'un certain pragmatisme et de son efficacité.
07.06 Minister Jo Vandeurzen: Mijnheer de voorzitter, het is jammer dat we nog met zo weinigen zijn, want het is natuurlijk een belangrijke en interessante discussie.
Collega Landuyt, in alle bescheidenheid, ik was er ook al in 1998. Ik meen zelfs dat ik bepaalde stukken van dat artikel uit mijn pen heb zien komen.
Ik denk dat de redenering iets genuanceerder zou kunnen zijn. Ik geef u het voorbeeld van de werklastmeting, waar zich precies dezelfde discussie zou kunnen voordoen. Kan de minister opleggen dat men de werklastmeting organiseert? Kan hij instructies geven aan individuele rechters, die zich op de onafhankelijkheid kunnen beroepen enzovoort? Ik denk dat het antwoord vaak niet zo’n zwart-witverhaal is. Wat mij betreft is het duidelijk dat het eigenaarschap van dat soort systeem tot de zetel moet behoren.
Natuurlijk, de zetel, wie is dat dan? In het College van procureurs-generaal heeft men een wat eenvoudiger aanspreekpunt. Bij de zetelende magistraten heeft men veel meer individuele situaties. De kwestie is dan of wij dat kunnen organiseren. Kan de zetel zich op een bepaalde manier organiseren? Kunnen wij daar bepaalde verantwoordelijkheden leggen? Het is evident dat de samenleving de actoren van de justitie mag vragen om een zekere transparantie met betrekking tot de besteding van de middelen te bieden en verantwoording af te leggen. Men mag veronderstellen dat een proces economisch kan werken enzovoort. De vraag is echter hoe men dat in de beste situatie organiseert.
De vergelijking gaat natuurlijk niet helemaal op, maar ik vergelijk dat altijd een beetje met bijvoorbeeld situaties in ziekenhuizen waar individuele artsen zich ook beroepen op therapeutische vrijheid en onafhankelijkheid, terwijl er toch een soort gedragen verantwoordelijkheid moet bestaan voor de inzet van de middelen. Men kan niet overal alles en op alle momenten voorschrijven, want de samenleving moet daar ook een prijs voor betalen. Dat is een soortgelijke discussie.
Dat soort organisatorische vraagstukken is wat mij betreft oplosbaar zonder dat er afbreuk hoeft te worden gedaan aan prerogatieven en grondwettelijk beschermde bevoegdheden. De eerste keer dat we daarover in deze constellatie met elkaar zullen spreken, is wanneer we het zullen hebben over het project werklastmeting. Dan zullen we zien hoe we een en ander op een goede manier met elkaar in evenwicht kunnen brengen.
07.07 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Ik ga voor honderd procent akkoord met de vergelijking van gerechten met ziekenhuizen wanneer het over management gaat. Men moet daar echter consequent in zijn. Als minister van Justitie moet men opletten met nuancering van wat in de Grondwet staat, want men verzwakt zijn eigen positie.
Het is niet gemakkelijk, want het is nieuw. Men wil nog altijd niet zien wat er staat in de eerste paragraaf van artikel 151 van de Grondwet. Dat is heel helder, het behoeft geen interpretatie. Ik herhaal het, ik stoor mij enorm aan de cursussen staatsrecht die wat die passages betreffen, dateren van voor 1998 en duidelijk verkeerd zijn. Ze verzwakken de positie van de politiek. De politiek is nochtans bedoeld om de middelen die we in het gerecht stoppen, efficiënt te gebruiken. Ik vind dat u zich daarin niet moet laten verzwakken door misplaatste interpretaties van een heldere tekst in de Grondwet.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
08 Question de M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre de la Justice et des Réformes institutionnelles sur "certaines interdictions d'exercer des fonctions politiques" (n° 4335)
08 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen over "bepaalde verbodsbepalingen om politieke functies uit te oefenen" (nr. 4335)
08.01 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, le cas dont je veux vous parler est aussi un cas d'évolution. Dans la question précédente, on a fait une comparaison judicieuse entre le milieu médical et le milieu de la justice. Je pense qu'ici, en matière d'incompatibilités, les choses peuvent évoluer aussi. Le temps nous prouve d'ailleurs qu'elles ont évolué. C'était le cas pour les militaires qui étaient frappés d'incompatibilité.
Je vais parler non pas des magistrats car je pense que tout le monde comprend bien évidemment l'incompatibilité et l'interdiction d'exercer une fonction politique. Toutefois, vous savez comme moi qu'au sein du système judiciaire, les fonctions sont très différentes. On a des employés de greffe ou de parquet – les secrétaires, collaborateurs administratifs – qu'on peut très bien retrouver dans d'autres administrations que celle de la Justice. Il s'agit de gens qui exercent la même fonction si ce n'est qu'ils travaillent dans un SPF – si je puis dire – différent. Les membres de l'ordre judiciaire voient ainsi dans d'autres administrations des personnes occupant des fonctions identiques aux leurs être autorisées à exercer un mandat politique, alors que cela leur est refusé.
Je le répète, je ne parle pas ici de la magistrature.
Le droit d'être candidat aux élections ou d'exercer un mandat est un droit civique élémentaire. Par ailleurs, j'estime que c'est le rôle de la démocratie que de créer certaines incompatibilités qui relèvent de la séparation des pouvoirs. En la matière, j'estime que la pensée doit être affinée. En effet, pour certaines fonctions, comme les employés de greffe ou de parquet, il me semble que la porte pourrait être ouverte.
Quelle est la position du ministre et du gouvernement dans ce dossier?
Peut-on imaginer que le dossier relatif aux candidatures et à l'exercice de fonctions politiques soit actualisé – je parle bien d'employés non magistrats de l'ordre judiciaire – ou considérez-vous au contraire que cette interdiction totale et complète doit être maintenue?
08.02 Jo Vandeurzen, ministre: L'article 353ter du Code judiciaire stipule que les règles d'incompatibilité déterminées à l'article 293 sont applicables aux membres du secrétariat du parquet, au personnel des greffes et aux attachés aux services de la documentation et de la concordance des textes auprès de la Cour de cassation, ainsi qu'aux membres du personnel titulaires d'un grade de qualification particulier créé par le Roi conformément à l'article 180, alinéa 1.
Cette incompatibilité a été introduite par la loi du 26 mars 1996 insérant l'article 353bis dans le Code judiciaire modifiant l'article 354 du même Code.
Le législateur avait indiqué que les conditions en matière judiciaire, même exercées par du personnel qui ne relève pas de l’ordre judiciaire, doivent l’être de façon telle que le justiciable puisse avoir une confiance absolue dans la neutralité et l’objectivité des personnes qui les exercent.
Dans son arrêt du 21 octobre 1998, la Cour constitutionnelle a conforté cette position en rejetant les recours en annulation de l’article 353bis repris aujourd’hui dans l’article 353ter du Code judiciaire.
La Cour concluait que, si l’éligibilité est un droit fondamental dans une société démocratique, l’indépendance et l’impartialité du pouvoir judiciaire sont également des exigences qui tiennent aux valeurs fondamentales de la démocratie.
L’exercice d’un mandat politique électif impliquant que son titulaire s’engage publiquement en faveur des options politiques et recherche à s’attacher la confiance des électeurs, le législateur a pu raisonnablement considérer que les limitations au droit qui devait être exercé est indispensable à l’exercice de la fonction judiciaire.
Elle a également estimé qu’afin de garantir le fonctionnement impartial de la justice aux yeux d’un public qui peut être insuffisamment informé de la répartition des tâches au sein de l’institution judiciaire, les incompatibilités devaient s’étendre à tous ceux qui, fût-ce pour y accomplir des tâches administratives, travaillent au sein des greffes et des parquets.
Dans ce même arrêt, la Cour constitutionnelle a clairement indiqué qu’il n’y a pas de discrimination entre les titulaires des fonctions administratives visées qui dépendent de l’organisation judiciaire et l’exercice des mêmes fonctions administratives qui dépendent d’autres administrations.
Il existe entre les membres du personnel des greffes et des secrétariats des parquets, d’une part, et les autres agents de la Fonction publique, d’autre part, une différence fondée sur des critères objectifs. Les premiers participent, fût-ce indirectement, aux services liés au fonctionnement du ministère public ou des cours et tribunaux de l’ordre judiciaire, les seconds n’y participent pas. Cette différence justifie que seuls les premiers soient soumis aux incompatibilités critiquées.
Je ne peux donc que me rallier à la position de la Cour constitutionnelle. Vu la motivation du législateur et la position de la Cour constitutionnelle, il convient plutôt de garder les incompatibilités telles qu’elles existent actuellement.
08.03 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, la messe est dite. J'ai eu l'avis du législateur, j'ai celui du ministre qui lui est conforme. J'ai donc compris qu'en la matière, les choses n'évolueraient pas pendant cette législature. Je le regrette et je pense qu'on pourrait assouplir les règles. Je me dois cependant de respecter le législateur et le ministre.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 17.13 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.13 uur.