Commissie
voor de Justitie |
Commission de la Justice |
van dinsdag 18 maart 2008 Namiddag ______ |
du mardi 18 mars 2008 Après-midi ______ |
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 15.13 uur. De vergadering wordt voorgezeten door mevrouw Mia De Schamphelaere.
Le développement des questions et interpellations commence à 15.13 heures. La réunion est présidée par Mme Mia De Schamphelaere.
01 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "het verplicht opnemen van de afstamming in het Rijksregister" (nr. 2665)
01 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "l'inscription obligatoire de la filiation au Registre national" (n° 2665)
01.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, de afstamming – en daarmee bedoel ik de ascendenten in de eerste graad, dus de ouders – wordt tot vandaag vermeld in het bevolkingsregister. Alle 589 gemeenten in België brengen die gegevens ook in het Rijksregister in. Dat gebeurt evenwel op vrijwillige basis, met dien verstande dat enkel de gemeente die de gegevens heeft ingebracht, inzage heeft in het Rijksregister wat dat punt betreft.
Mijnheer de minister, wat is uw standpunt over het volgende? Zou het niet goed zijn de opname van de afstamming – dus van de ascendenten in de eerste graad – in het Rijksregister verplicht te maken, opdat ook derden – anderen dan wie de informatie ingaf – die informatie zouden kunnen opvragen?
01.02 Minister Jo Vandeurzen: Geachte collega, de problematiek van de vermelding in het Rijksregister van de afstammelingen in de eerste graad maakt voorwerp uit van het wetsvoorstel 52/473. Dat wetsvoorstel is op dit ogenblik hangend in de commissie. De commissie wacht, als ik goed geïnformeerd ben, nog op enkele adviezen om dan de bespreking voort te zetten. Ik volg uiteraard met aandacht de werkzaamheden van de commissie in dat verband.
De vermelding in het Rijksregister van de ascendenten van de eerste graad en het wetsvoorstel zelf doen echter een aantal problemen rijzen, zowel wat het principe als wat de praktische toepassing ervan betreft, en moet dus nader worden onderzocht. Ik verwijs onder meer naar de adviezen inzake dat wetsvoorstel, die de commissie blijkbaar reeds mocht ontvangen.
Ik wil er ten slotte op wijzen dat de invoering van nieuwe gegevens in het Rijksregister niet onmiddellijk betekent dat derden toegang zouden krijgen tot die gegevens. De machtiging om toegang te hebben tot de informatie die opgenomen is in het Rijksregister of om er mededeling van te verkrijgen, wordt immers verleend door het sectoraal comité van het Rijksregister, dat werd opgericht in de commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer.
01.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, het voorstel waarnaar u verwees, gaat over de erfgenamen, de descendenten, terwijl mijn vraag specifiek gaat over de vermelding van de ouders. Dat gebeurt nu al vrijwillig door de gemeenten, maar het probleem is dat die informatie niet openbaar is en tot vandaag eigenlijk enkel kan worden verkregen door de betrokken gemeente.
Mijn vraag is: zou het niet goed zijn die gewoonte, dat gebruik, op te leggen, zodat ook derden kunnen informeren bij het Rijksregister wie de ouders zijn van een betrokken persoon?
01.04 Minister Jo Vandeurzen: Ik moet toch herhalen dat de invoering van die gegevens een andere problematiek is dan wie toegang krijgt tot de gegevens. Voor dat laatste is een machtiging nodig. Die moet men vragen.
Het incident is gesloten.
- M. Jean-Luc Crucke au ministre de la Justice sur "les suites de l'arrestation de Belliraj" (n° 2716)
- M. Raf Terwingen au ministre de la Justice sur "l'arrestation au Maroc d'Abdelkader Belliraj" (n° 2970)
- M. Denis Ducarme au ministre de la Justice sur "les suites à donner à l'affaire Belliraj" (n° 3044)
- de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Justitie over "de gevolgen van de aanhouding van Belliraj" (nr. 2716)
- de heer Raf Terwingen aan de minister van Justitie over "de aanhouding van Abdelkader Belliraj in Marokko" (nr. 2970)
- de heer Denis Ducarme aan de minister van Justitie over "het vervolg van de zaak-Belliraj" (nr. 3044)
02.01 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, il n'y a pas un jour où l'information qui tombe dans ce dossier – ou en tout cas celle qui peut être lue à travers ce que la presse veut bien nous rapporter – pose plus de questions que nous en avions déjà le jour précédent.
Je comprends les difficultés du ministre et je me souviens de sa première réponse lors d'une séance de questions d'actualité au cours de laquelle il m'avait invité à la prudence. Néanmoins, je crois que le ministre doit comprendre les questions inévitables et nombreuses que se posent les parlementaires.
Ce dossier est un grand point d'interrogation qui crée de l'instabilité au sein des services de renseignement et de sécurité et une perte de confiance de la population envers les institutions. Il pose par ailleurs un problème de taille. On ne sait plus si ces faits extrêmement graves, l'assassinat de plusieurs personnes – on ne parle pas ici d'un meurtre par homicide involontaire –, auraient pour auteur la personne identifiée ou le groupe auquel elle appartient ou d'autres personnes.
Je vous avoue que si j'avais dû vous poser la question il y a une semaine, je l'aurais peut-être fait avec plus de précision. Aujourd'hui, je vous demande de faire le point sur ce dossier en nous indiquant "clairement" ce que vous en savez, ce que les services peuvent en dire, ce que nous pouvons réellement en savoir. On ne peut pas rester dans le flou artistique le plus complet.
Dernier élément du dossier: je lis une déclaration qui aurait été faite – j'emploie le conditionnel – par l'intéressé, M. Belliraj, aux enquêteurs marocains. Il ne serait pas l'auteur des assassinats sur le territoire belge mais il aurait bien rencontré Ben Laden. Vous voyez le genre de personnage anodin qu'est Ben Laden, celui qu'on ne rencontre qu'au coin de la rue et par hasard généralement! Tout cela nous prouve que les faits sont graves.
Monsieur le ministre, pour ne pas être plus long et respecter mon temps de parole, je conclurai en disant que je crois sincèrement que ce pays, que les parlementaires que vous avez devant vous ont besoin de clarté, d'informations, de précisions et pas seulement de prudence, même si je peux comprendre qu'il y en ait une certaine dose dans une réponse donnée.
02.02 Raf Terwingen (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, naar aanleiding van de interventie in de plenaire vergadering destijds, bij het begin van deze affaire, heb ik u beloofd, dat ik u enkel nog zou lastigvallen met vragen in verband met deze zaak indien ik meende dat de belangen van ons eigen land, en met name van de inwoners van ons land, betrokken geraakten.
Wij hebben in de pers moeten lezen dat de heer Belliraj, die in Marokko al in verdenking zou zijn gesteld, waarschijnlijk ook in Marokko zou worden berecht. Dat kan natuurlijk bepaalde gevolgen hebben voor de eventuele burgerlijke partijen, de slachtoffers in België van de daden van de heer Belliraj.
Verder zou intussen een twintigtal medeplichtigen zijn aangeduid door Belliraj. Ik veronderstel dat er daarvan nog in België verblijven?
Concreet heb ik de volgende vragen.
Ten eerste, kunt u bevestigen, mijnheer de minister, dat de heer Belliraj ook voor de feiten die in ons land zijn gepleegd naar alle waarschijnlijkheid in Marokko zal worden berecht?
Ten tweede, op welke manier zullen dan de rechten van de Belgische slachtoffers kunnen worden gevrijwaard? Welke rol kan ons land daarbij spelen?
Ten derde, ook belangrijk: hoe zit het met de verjaringstermijnen voor dat soort feiten naar Marokkaanse recht? Ik veronderstel dat naar Marokkaans recht zal moeten worden geoordeeld of er verjaring is of niet, met alle gevolgen van dien voor de burgerlijke partijen.
Ten vierde, zijn er al meer gegevens beschikbaar over de medeplichtigen die Belliraj zelf zou hebben aangeduid in zijn verhoren? Zijn er al gegevens over de mogelijkheid tot vervolging van die medeplichtigen in België? Kan men de zaak-Belliraj lostrekken van de zaken van de medeplichtigen?
02.03 Denis Ducarme (MR): Madame la présidente, je félicite le ministre pour sa mine resplendissante, malgré la nuit blanche. J'éprouvais d'abord quelques scrupules à vous poser aujourd'hui une question aussi lourde, mais étant donné que vous semblez tellement en forme, je ne regrette pas de vous interroger.
Plus sérieusement, l'ampleur de l'affaire Belliraj, tant sur le plan national qu'international, et les inquiétudes qu'elle suscite justifient naturellement de nouvelles questions parlementaires, dans la lignée de celles qui vous ont été posées et auxquelles vous avez répondu en séance plénière. Elles sont également légitimées par l'avancée du dossier, l'actualité et les informations qui sont livrées presque chaque jour.
M. Belliraj, de nationalité belge, ainsi que deux autres personnes – de même nationalité – ont été privés de liberté par les services gouvernementaux marocains. Les charges retenues sont multiples: préparation d'attentats à l'encontre des autorités marocaines, trafic d'armes, etc. M. Belliraj est aussi présenté par la presse comme l'auteur de six meurtres commis en Belgique et de plusieurs braquages.
Ma première question porte sur cette affaire qui secoue les bases de notre État de droit. En effet, c'est un pays ami, mais néanmoins étranger, qui livre au monde des informations sur des homicides qui ont été perpétrés sur notre territoire. De plus, c'est la presse de notre pays qui élucide ces même affaires; je pense à la première page d'un grand journal populaire. Certains semblent donc troquer leur plume contre la pipe de Rouletabille.
Aux yeux de l'opinion nationale et internationale, le Maroc et la presse belge semblent s'être quelque peu substitués à la justice belge. Les faits sont présentés comme avérés. L'assurance du ministre de l'Intérieur marocain dans son communiqué relatif aux meurtres commis sur le territoire belge, selon lui, par M. Belliraj peut faire penser que ses affirmations doivent reposer sur des aveux de M. Belliraj à ce propos. En ce sens, de tels aveux ont-ils été transmis à votre département, à celui de l'Intérieur ou encore portés à la connaissance de la justice belge ou du gouvernement? Que ce soit ou non le cas aujourd'hui, pouvez-vous me dire si les aveux de M. Belliraj sont recevables par la justice belge? Si oui, à quelle condition?
Ensuite, vous avez très sagement demandé au Comité R d'enquêter sur la gestion du dossier Belliraj. Cette démarche n'apportera sans doute pas de réponse officielle à une question centrale relative au principal intéressé, qui est celle de sa qualité présumée d'informateur de la Sûreté de l'État. Vous ne répondrez évidemment pas à cette question, puisque la loi vous l'interdit. J'ai même lu quelque part que jamais, depuis la Seconde Guerre mondiale, le nom d'un agent ou d'un informateur n'avait été officiellement divulgué. Toutefois, si les diverses suspicions de crimes perpétrés par M. Belliraj devaient se confirmer, je doute qu'il soit couramment arrivé qu'un informateur de l'État belge ait exercé ces activités de meurtrier, de grand bandit, de terroriste international, tout en ayant prévenu l'organisation d'un attentat en Angleterre.
Nous verrons dans les mois qui viennent si ces informations diverses peuvent être confirmées et, si c'est le cas, si l’État pourra se permettre de ne pas en dire plus sur les fonctions exercées ou non par M. Belliraj.
Quoi qu’il en soit, si le gouvernement me paraît actuellement conserver le bon comportement, à savoir discrétion, attente de confirmation et une attitude visant à laisser faire le travail utile par notre police et notre justice, vous me permettrez de m’étonner de ce que je lis dans la presse. Il semblerait que votre volonté de discrétion, bien légitime, ne soit pas partagée par certains membres de notre police fédérale, ni par certains membres des services de notre Sûreté. Il s’agit d’une minorité sans doute, mais guère silencieuse, qui reprend les propos de divers agents.
Nous apprenons ainsi dans les journaux et sur les chaînes de télévision les détails relatifs au conflit entre la police et la Sûreté, comment et combien était payé M. Belliraj, depuis quand il travaillait pour nos services, quelle section l’aurait recruté, etc. Sans me prononcer sur la plainte introduite au Comité P par M. Winants, qui désigne d’emblée une responsabilité policière dans ce dossier, j’estime que la plainte déposée contre X pour ce qui concerne les fuites se justifie tout à fait sur le fond.
Pour des questions de sécurité nationale, les fuites vers les médias, telles qu’elles s’opèrent depuis quelques semaines, sont inacceptables. Avez-vous pris, avec votre collègue de l’Intérieur, les dispositions voulues pour appeler nos services à davantage de retenue, et d’autres dispositions visant à sanctionner ces comportements incompatibles avec notre sécurité nationale?
Une autre question utile à l'avancement du dossier est sans doute l'octroi de la nationalité belge à M. Belliraj, acquise le 30 juin 2000. Le rapport de la Sûreté fait état, selon la presse, de l’appartenance de M. Belliraj à un réseau intégriste. Avez-vous demandé une enquête sur les conditions de l’octroi de la nationalité belge à M. Belliraj?
M. Belliraj est également de nationalité marocaine. Nous savons que les citoyens marocains ne perdent jamais leur nationalité d’origine, même lorsqu’ils acquièrent une autre nationalité. La nationalité belge de M. Belliraj n’est donc pas reconnue au Maroc. Il n’empêche que, selon les six policiers qui se sont rendus au Maroc récemment, les informations sur lesquelles reposent les déclarations de l’État marocain relatives aux six meurtres présumés commis par M. Belliraj sur notre territoire seraient suffisamment sérieuses pour être étudiées.
Au-delà de la commission rogatoire qui se rendra au Maroc, nos accords avec ce pays permettraient-ils l’extradition de M. Belliraj dans l’hypothèse d’un jugement ouvert par la justice belge sur ces affaires? La commission rogatoire internationale devant se rendre au Maroc le ferait, selon nos informations, uniquement dans le cadre du dossier terrorisme et non pas sur les autres volets du dossier. Pouvez-vous, monsieur le ministre, nous informer de la suite réservée par la justice belge au dossier portant sur les meurtres présumés commis par M. Belliraj, tels que communiqués par l’État marocain?
02.04 Jo Vandeurzen, ministre: Madame la présidente, chers collègues, selon moi, aucune copie des aveux éventuels de Belliraj à la police marocaine ou vis-à-vis d’autorités judiciaires n'a été transmise ni au ministre de la Justice, ni au ministre de l’Intérieur, ni à une quelconque autre autorité belge. Dans ce contexte, je peux vous communiquer qu’à la requête du parquet fédéral, déjà au début du mois de mars, six policiers belges ont visité le Maroc. Lors de leur visite, ils ont été tenus au courant oralement d’une considérable quantité d’informations policières. La délégation belge n’avait aucun accès direct aux dossiers répressifs au Maroc. L’information obtenue provenait d’une concertation qui a eu lieu le 10 mars dernier entre le procureur du Roi de Bruxelles, le procureur fédéral, les magistrats et les services policiers impliqués dans cette enquête.
Actuellement, une commission rogatoire belge est préparée. Lors de celle-ci, des procès-verbaux seront obtenus. La question de savoir si les aveux de M. Belliraj sont recevables pour la justice belge est donc précipitée à ce jour.
Quant à la publication de détails concernant une rivalité éventuelle qui existerait entre les services, le fait est très regrettable. Je dois cependant vous faire part des déclarations récentes de M. Koekelberg, commissaire général de la police fédérale, qui dit le contraire. Il se réfère notamment au succès commun dans la lutte contre le terrorisme grâce à la bonne coopération entre les deux services. L’enquête menée par le Comité P révèlera si une personne, qui est tenue au secret professionnel de par sa fonction, a violé celui-ci.
En tant que ministre de la Justice, je n’ai pas attendu le cas présent pour introduire une évaluation profonde et une adaptation de la Sûreté de l’État. J’avais déjà pris l’initiative de concevoir un projet de rapportage qui tend à améliorer la supervision de l’échange nécessaire des informations. L’accord conclu pendant la nuit englobe d’ailleurs aussi la décision du gouvernement d’organiser un audit des services d’information, notamment la Sûreté de l’État, pour voir s’il est vraiment possible d’améliorer leur fonctionnement. Je vous communique déjà cette information car elle est clairement reprise dans l’accord qui sera présenté par le formateur dans quelques minutes.
La transmission des informations concernant ces délits, sur la base de l’article 29 du Code de procédure pénale, sera également systématiquement supervisée. J’estime qu’il faut un système bien établi, de manière à ce que ces informations soient transmises aux responsables judiciaires au moment approprié. L’accord gouvernemental comporte également des éléments à ce sujet.
Je ne manquerai pas, dans le cadre de mes compétences et en considérant la législation, de prendre les mesures nécessaires pour qu’un maximum d’informations soient échangées entre les services responsables de la lutte contre le terrorisme dans notre pays.
Quelle que soit l'issue du dossier actuel, les informations sur l'identité présumée des sources d'un service de renseignements, les révélations sur la méthodologie de travail qui sont communiquées, la violation du principe de confidentialité sont de nature à nuire directement ou indirectement au bon fonctionnement ultérieur de la Sûreté de l'État.
Je m'engagerai afin d'optimaliser le fonctionnement de la Sûreté de l'État. Je signale ce passage dans l'accord gouvernemental. C'est donc avec beaucoup d'intérêt que j'attends les résultats de l'enquête du Comité R que j'ai ordonnée. Tenant compte des conclusions et des recommandations éventuelles de ce rapport, je n'hésiterai pas à prendre les mesures nécessaires.
À la suite des informations que j'ai demandées, comme je vous l'ai déjà communiqué le 26 février dernier, Belliraj a obtenu la nationalité belge le 30 juin 2000 en bénéficiant de l'application de la loi au 1er mars 2000. Cette procédure ne se déroule pas à la Chambre des représentants. Elle consiste en une simple déclaration devant l'officier de l'état civil. Cette procédure est basée sur un séjour principal en Belgique de sept ans, couvert par un séjour légal et une autorisation de séjour illimité au moment de la déclaration.
Je cite l'avis de la Sûreté de l'État au procureur du Roi de Gand: "Pendant les années 1980, Belliraj était connu à cause de ses activités dans les mouvements islamiques algériens, marocains et dans les milieux pro-Iran marocains. Depuis lors, il n'a plus attiré l'attention dans ce contexte ni dans un autre contexte politique quelconque". L'avis du procureur du Roi de Gand du 30 octobre 2001 a été favorable à Abdelkader Belliraj dans le cadre de l'obtention de la nationalité belge.
En ce qui concerne une extradition éventuelle de Belliraj, le fait est que le Royaume du Maroc, en principe, n'extrade pas vers un pays étranger des sujets ayant la nationalité marocaine. Mais la décision finale appartient aux autorités marocaines.
En ce qui concerne l'enquête en Belgique, une organisation du travail a été convenue comme suit: le parquet fédéral s'occupera principalement de l'enquête au sujet du terrorisme. En ce qui concerne les six meurtres commis sur le territoire belge, les six enquêtes ont été confiées au même juge d'instruction près du tribunal de première instance de Bruxelles, mais les dossiers ne sont pas joints.
In het kader van de afgesloten conventie van 7 juli 1997 tussen België en Marokko met betrekking tot de wederzijdse rechtshulp heb ik een dringend schriftelijk verzoek gericht aan de Marokkaanse minister van Justitie om de verschillende gerechtelijke procedures in België met die in Marokko te coördineren, zodat het federaal parket een beter zicht zou krijgen op de bedoelingen van het Marokkaanse gerecht inzake de vervolging van de feiten waarvan Belliraj in Marokko wordt verdacht.
Comme je l'ai déjà expliqué en détail devant cette commission la semaine dernière, en me rapportant à la législation en vigueur dans cette affaire, je ne peux donner de réponse affirmative ou négative aux questions posées concernant l'informateur enregistré par la Sûreté de l'État. Là où vous parlez de la prudence envers les révélations sur un réseau terroriste et le rôle que M. Belliraj y joue, le fait est que nous n'avons pas d'éléments concrets ou de preuves à disposition qui nous permettent de corroborer ces révélations apparues dans les médias.
Dans ce dossier, je me tiens au courant à travers l'administrateur général de la Sûreté, par écrit aussi bien qu'oralement. Depuis les années 1980, M. Belliraj a été régulièrement suivi par la Sûreté de l'État. Par conséquent, il est bien connu de ce service. La Sûreté n'a pas à sa disposition de renseignements lui permettant d'appuyer les dires de la presse au sujet de ce réseau terroriste.
Que les services de renseignements et de sécurité fassent preuve d'une grande prudence, ce que vous soulignez, me paraît normal vu les circonstances. Pour que les services de renseignements puissent rédiger une analyse définitive et précise, il leur faut des informations solides, ce qui n'est pas le cas jusqu'à présent. Pour l'heure, le dossier marocain ne fait état d'aucune menace terroriste sur la Belgique ou les intérêts belges à l'étranger.
In Marokko zijn de verjaringstermijnen voor de feiten als volgt bepaald in artikel 5 van het Wetboek van strafvordering: 20 jaar voor een misdrijf, te tellen vanaf de dag dat het misdrijf werd gepleegd; 5 jaar voor een wanbedrijf, te tellen vanaf de dag dat het wanbedrijf werd gepleegd; 2 jaar voor een overtreding, te tellen vanaf de dag dat de overtreding werd gepleegd.
Wat de eventuele medeplichtigen in het dossier-Belliraj en de mogelijkheid van vervolging in België van deze personen betreft, zullen wij eveneens moeten wachten op de eerste resultaten van de rogatoire commissie.
02.05 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, d'abord, à ce type de question, on ne peut que s'attendre à une réponse quelque peu décevante. Je n'en fais nullement le reproche au ministre, car on lit davantage de contradictions dans les journaux que dans la présente réponse, ce qui est plutôt rassurant.
Ensuite, monsieur le ministre, vous avez saisi les Comités P et R, et vous annoncez un audit des services de renseignements. C'est une excellente mesure de la part du gouvernement. En effet, dans des dossiers relatifs à ce type de service, c'est soit le silence soit la transparence complète. À mon avis, le moyen terme n'est pas de mise. Comme il ne s'agit pas ici de transparence complète mais de bruits, voire d' "affirmations" de la part de responsables au sein de ces services, il aurait mieux valu que l'on respecte la formule selon laquelle "le silence est d'or".
Par ailleurs, vous confirmez qu'il n'existe pas d'autre solution actuellement que celle d'attendre les résultats de la commission rogatoire au Maroc. Avouez que c'est une avancée par rapport à votre première réponse donnée en plénière, où vous parliez de prudence: on mettait en doute les affirmations des autorités marocaines. Je n'ai pas dit qu'aujourd'hui on les confirmait, mais la commission rogatoire doit permettre d'aller plus loin.
Enfin, je ne parviens pas encore, sans doute comme d'autres collègues, à savoir si l'on a affaire à des services de renseignements abusés ou à une procédure de déstabilisation de nos services; selon moi, cette question doit rester d'actualité. Certains éléments, certains faits ne nous permettent pas aujourd'hui d'évacuer l'une ou l'autre hypothèse.
Voilà pourquoi vous avez l'entier soutien du MR pour continuer le suivi de ce dossier à la lettre, oralement et par écrit car, comme vous l'avez précisé, cette prudence me semble de bon aloi.
02.06 Raf Terwingen (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Mijn vraag was vooral gebaseerd op de belangen van de eventuele slachtoffers die hier in België zijn achtergebleven. (…) spreken over een verjaringstermijn van twintig jaar naar Marokkaans recht. Als ik mij niet vergis is dat naar Belgisch recht dertig jaar. De feiten dateren van de tweede helft van de jaren tachtig, plus twintig jaar. Dat zou wel eens een zeer moeilijke of delicate oefening kunnen worden inzake verjaringstermijnen. Dat moeten we verder opvolgen.
Concreet zou de vraag kunnen worden gesteld hoe het zit met de stuiting en of dat bestaat naar Marokkaans recht. Daarmee overvraag ik u misschien op dit ogenblik, maar dat kan verder worden opgevolgd. Ik noteer verder alleszins dat u duidelijk heeft gevraagd om de procedures te vergelijken en de zaken in de gaten te houden, om zo de slachtoffers hier in België optimaal verder te kunnen helpen met hun eventuele belangenverdediging, hetzij in Marokko, hetzij in België.
Ik verwijs naar de analogie met Hans Van Themsche, waarbij er zoals u weet ook steun is geweest aan de familie van de slachtoffers vanwege de Belgische Staat, zodat die vanuit het buitenland naar België konden komen om zich hier te verdedigen. Ook daar moeten we ervoor zorgen dat dezelfde steun kan worden gegeven aan de Belgische familieleden van de slachtoffers hier in België.
02.07 Denis Ducarme (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour la qualité de votre réponse, que j'estime très complète. Je ne m'attendais naturellement pas, comme mes collègues, à ce que vous déballiez ici des secrets de l'État belge. À propos du dossier et de son suivi, j'estime que vous avez donné une réponse complète.
La commission rogatoire internationale (CRI) aura notamment pour objet d'enfin obtenir quelque chose de concret, et plus seulement des informations transmises oralement, et également de juger si des aveux sont recevables aux yeux de la justice belge, ce qui n'est pas une certitude aujourd'hui.
Par rapport à l'envoi de la CRI, je note que le volet terrorisme du dossier est en charge du parquet fédéral mais que les pièces relatives aux six meurtres supposés ne sont pas jointes à la mission de la CRI. La commission rogatoire internationale ne va donc pas se rendre au Maroc dans le cadre du dossier des meurtres mais uniquement dans le cadre du volet terrorisme. Je pense qu'à un moment donné, il faudra que nous puissions, avec une autre commission rogatoire internationale, faire notre propre enquête et veiller à recevoir les pièces utiles en rapport avec les informations communiquées par l'État marocain sur les meurtres supposés commis sur notre territoire.
Je relève également le courrier que vous avez envoyé à la justice marocaine car je pense que le Maroc est un pays ami et est vraisemblablement un des pays du Maghreb qui modernise le plus sa démocratie. Néanmoins, j'estime qu'à partir du moment où le ministre de l'Intérieur marocain s'exprime au monde entier sur ce dossier, il serait peut-être utile que la coordination que vous réclamez puisse se concrétiser le plus rapidement possible parce que la manière dont ce dossier a été mis sur la table par nos amis marocains nous pose un certain nombre de problèmes. J'espère que le Maroc, tant par rapport au volet terrorisme qu'au volet meurtres, ouvrira la porte et communiquera en toute collaboration l'ensemble des pièces dont nous avons besoin.
Je note encore la réponse que vous avez donnée
au niveau de l'accord de cette nuit. Un audit est une bonne chose mais
j'imagine que s'il a été décidé dans le cadre de l'accord gouvernemental, il
n'est pas réalisé contre la Sûreté mais bien pour améliorer nos services et il
n'est pas directement lié à cette affaire, j'en veux pour preuve les
déclarations de M. Koekelberg. Quand on s'y intéresse, on peut constater
que la Sûreté apporte beaucoup à ce pays en matière d'informations et de
risques terroristes. Elle ne doit donc pas se sentir visée davantage par un audit qui serait organisé par le
gouvernement.
En ce qui concerne le Comité R, nous attendrons, tout comme vous, les résultats de l'enquête que vous avez commandée par rapport à la gestion du dossier Belliraj dans son ensemble et aussi aux critères qui ont prévalu à l'octroi de la nationalité à M. Belliraj en juin 2000. Cet élément nous permettra peut-être d'y voir plus clair.
02.08 Jo Vandeurzen, ministre: Madame la présidente, je tiens à remercier les députés pour le sérieux avec lequel ils ont posé leurs questions et apporté des commentaires. En effet, la position du ministre et des députés est délicate; vous l'avez mentionné et je m'en réjouis.
Cependant, monsieur Crucke, ce que je ne peux accepter, c'est votre ultimatum: "Nous sommes dans le brouillard. Nous exigeons soit une transparence totale soit un silence complet.". Ce choix est inacceptable dans une démocratie telle que la nôtre. Les citoyens de notre pays, que vous représentez, ont un droit de contrôle sur ce qui se passe au sein de services comme ceux de la Sûreté de l'État. C'est aux responsables politiques que l'organisation en incombe de même qu'ils doivent vous convaincre que tout ce qui devait être entrepris l'a été de façon professionnelle et dans le respect des droits et de la loi.
L'organisation de ce contrôle, parce que le citoyen et le Parlement y ont droit, ne peut se faire sans un fonctionnement efficace, professionnel des services comme ceux de la Sûreté de l'État. Les propos que vous avez tenus étaient on ne peut plus judicieux. "On ne sait pas encore ce qui s'est passé". Nous devons donc rester prudents et opérer dans les limites que la loi nous impose. À mes yeux, il n'est pas contradictoire d'organiser le contrôle, de vous donner des informations, en le conciliant avec la nécessité d'un bon fonctionnement des services.
Bien entendu, cela implique la responsabilité de tous les acteurs de terrain: le respect de la confidentialité des renseignements tant au niveau des Comités I ou R que du monde politique, sous peine de ne pas pouvoir donner des informations exactes. C'est évident! Par ailleurs, je dois exiger des membres de la Sûreté de l'État, des services de police et des parquets de vous livrer les informations utiles pour vous permettre de vous forger une opinion. Mais ils ne le feront qu'en ayant la certitude de ne pas mettre en danger les services ou la responsabilité de personnes du monde politique qui sont tenus à des devoirs de réserve.
Pour moi, l'exercice en cours est des plus importants, car nous devons contrôler ce qui s'est passé.
Mais nous devons agir en respectant le bon fonctionnement des services, et nous allons prouver que le monde politique en est capable.
02.09 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, je serai très bref. Tout d'abord, je tiens à remercier le ministre pour son intervention.
Ensuite, monsieur le ministre, je considère que nous sommes sur la même longueur d'onde. C'est la raison pour laquelle je vous ai dit qu'à cet instant, en fonction des informations que vous donnez, qui me semblent être les seules crédibles, il subsiste des hypothèses, dont aucune ne peut être exclue. En revanche, lorsque j'évoquais soit la loi du silence soit le principe de la transparence complète, je ne parlais bien évidemment pas de la position du ministre qui doit répondre. C'est ici que le débat doit avoir lieu et que nous devons juger du sérieux et de la qualité de la réponse. En réalité, je parlais des acteurs du dossier – et non du ministre – qui ont tenu fort imprudemment des propos soulevant d'autres questions – celles auxquelles vous ne pouvez parfois pas répondre et auxquelles je ne vous demande d'ailleurs pas de le faire.
Dès lors, j'estime que nous sommes sur la même longueur d'onde, et je me réjouis du présent débat. Enfin, je vous assure de ma totale confiance dans votre gestion du dossier.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
03 Question de Mme Clotilde Nyssens au ministre de la Justice sur "les difficultés liées à l'application combinée des articles 779 et 782 du Code judiciaire modifiés par la loi du 26 avril 2007 en ce qui concerne les magistrats sociaux" (n° 2908)
03 Vraag van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Justitie over "de moeilijkheden ten gevolge van de gecombineerde toepassing van artikelen 779 en 782 van het Gerechtelijk Wetboek die door de wet van 26 april 2007 werden gewijzigd op het vlak van de sociale magistraten" (nr. 2908)
03.01 Clotilde Nyssens (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, il s'agit d'une question assez technique. Les articles 779 et 782 du Code judiciaire tels que modifiés par la loi du 26 avril 2007 modifiant le Code judiciaire – loi déjà réputée – en vue de lutter contre l'arriéré judiciaire posent problème dans les juridictions sociales en ce qui concerne la signature des jugements.
Avec le nouveau système introduit par la loi du 26 avril 2007, la signature et le prononcé ne sont plus concomitants: le jugement doit être signé avant le prononcé. Les magistrats sociaux doivent ainsi se déplacer uniquement pour signer le jugement, sans tenue d'audience. Mais, sans audience, ils ne perçoivent pas de jeton de présence censé couvrir leurs frais de déplacement. Cela implique que ces magistrats non seulement ne sont pas payés pour le temps consacré à la justice mais qu'ils doivent en outre débourser des montants parfois importants pour servir la justice. Par ailleurs, les audiences étant prévues à l'avance, ces magistrats sont couverts par une assurance sur le chemin du travail. Il n'est pas certain que ce soit le cas lorsqu'ils se rendent au tribunal sans qu'il n'y ait d'audience.
Les mêmes problèmes se posent en ce qui concerne les magistrats consulaires.
Monsieur le ministre, ne convient-il pas de prendre une initiative législative en vue de permettre un défraiement par le SPF Justice dans ces cas? Les magistrats consulaires et sociaux sont-ils couverts par une assurance sur le chemin du travail lorsqu'ils se rendent au tribunal sans qu'il n'y ait d'audience?
N'est-il pas utile de modifier l'article 782 du Code judiciaire pour prévoir la faculté de remplacement à la signature du magistrat légitimement empêché, à l'instar de ce que prévoyait l'ancien article 779 alinéa 2 lorsqu'un juge était légitimement empêché d'assister au prononcé du jugement au délibéré duquel il avait participé?
En résumé, la loi du 26 avril 2007 a modifié le moment de la signature d'un jugement et crée un problème d'allées et venues pour les magistrats consulaires et sociaux, de même que des problèmes matériels. Comptez-vous réétudier ce point dans votre projet de modification de cette loi?
03.02 Jo Vandeurzen, ministre: Madame la présidente, chère collègue, les dispositions actuelles du Code judiciaire permettent beaucoup de flexibilité, notamment pour les juges consulaires et sociaux qui, outre leur contribution volontaire à la justice, exercent à titre principal des activités professionnelles prenantes.
En ce qui concerne la signature du jugement, l’article 785 du Code judiciaire n’a pas été modifié par la loi du 26 avril 2007. Celui-ci permet de suppléer à l’absence du président ou d’un des juges qui se trouveraient dans l’impossibilité de signer un jugement. Dans ce cas, le greffier fait mention de cette impossibilité au bas de l’acte et la décision est valable sous la signature des autres membres du siège qui l’ont prononcée.
En ce qui concerne le prononcé du jugement, l’article 782bis du Code judiciaire, qui a été inséré par la loi précitée, dispose que le jugement est dorénavant prononcé par le président de la chambre qui a rendu le jugement, même en l’absence des autres juges. De cette manière, le législateur a voulu supprimer les difficultés relatives au remplacement des magistrats empêchés et les difficultés d’agenda bien légitimes des juges sociaux et consulaires. Désormais, le président peut prononcer le jugement seul, hors de la présence des autres juges.
Le jeton de présence attribué au juge social a été fixé sur base de l’article 356 du Code judiciaire par un arrêté royal du 22 avril 1999 qui prévoit que le jeton de présence est alloué par jour d’audience, pour autant que l’audience ait une durée minimum de trois heures. En ce qui concerne les frais de déplacement, il ressort d’une circulaire du 19 novembre 1970 que seuls les déplacements qui se situent en dehors du siège et au sein du ressort de la cour d’appel peuvent donner lieu à un remboursement des frais de parcours.
Il est donc exact qu'en ce qui concerne la signature du jugement, aucun jeton de présence n’est prévu. Je m’interroge toutefois sur la nécessité de prévoir un jeton de présence pour la seule signature, dans la mesure où cette signature peut être apposée sur le jugement à l’occasion des audiences de plaidoiries prévues pour d’autres affaires, ou encore le jour même du prononcé, juste avant celui-ci si le juge social ou consulaire a décidé d’assister à l’audience du prononcé. Je rappelle en outre que, si le juge social ou consulaire est dans l’impossibilité de signer, il ne doit pas le faire et le greffier en fera mention au bas du jugement.
Les juges sociaux et consulaires entrent dans le champ d’application de l’arrêté royal du 24 janvier 1969 relatif à la réparation en faveur des membres du personnel du secteur public, des dommages résultant des accidents du travail et survenus sur le chemin du travail. Dès lors, l’accident qui surviendrait alors qu’un juge laïc se rend au tribunal pour signer un jugement serait couvert.
Pour répondre à votre troisième question, il est inutile de modifier la législation à ce sujet, puisque, comme je l’ai déjà expliqué, l’hypothèse de l’impossibilité pour un juge de signer un jugement existe toujours et est visée par l’article 785 du Code judiciaire.
03.03 Clotilde Nyssens (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos explications et pour le fait que vous m'ayez renvoyée au bon article. Je transmettrai cette réponse aux magistrats sociaux qui s'inquiétaient de la situation suite à la modification de la loi sur l'arriéré judiciaire.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
04 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre de la Justice sur "les mesures de sécurité prises dans le cadre de la sortie du film Fitna" (n° 2744)
04 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Justitie over "de veiligheidsmaatregelen naar aanleiding van het uitkomen van de film 'Fitna'" (nr. 2744)
04.01 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, cette question aurait pu être posée au Parlement néerlandais et je ne l'aurais pas posée ici si je n'avais pas vu les critiques sur ce "fameux" film – je le mets entre guillemets car je n'ai pas vu le film et je n'en connais que les commentaires qui me semblent suffisamment désastreux que pour se passer de ce genre de film; il y a d'autres films à voir pour l'instant au cinéma comme "Bienvenue chez les Ch'tis".
Le film de M. Wilders assimile la communauté islamique au fascisme. Ce film a à ce point bouleversé les Pays-Bas que les autorités européennes s'en sont saisies. Elles ont préconisé des mesures de prudence à l'extérieur, à ceux qui présentent le film.
Nous faisons partie de la Communauté européenne et avons également des délégations à l'extérieur.
Mes questions sont dès lors les suivantes.
Des mesures particulières ont-elles été prises par nos services de sécurité pour faire face au danger que représenterait ce film – puisque je ne l'ai pas vu?
Confirme-t-on le caractère extrêmement subversif de ce film? Certains l'ont assimilé à ce qui se passait au Danemark avec les caricatures de Mahomet. Il n'entre pas dans mes intentions de remettre en cause une quelconque liberté artistique qui doit exister et il est heureux qu'elle existe. Néanmoins si, effectivement, un film présente des dangers faisant encourir des risques à certaines personnes, je crois que les précautions utiles doivent être prises.
En avez-vous pris en Belgique?
04.02 Jo Vandeurzen, ministre: Cher collègue, d'abord je peux vous confirmer qu'à l'occasion de la réunion des ministres de la Justice en Slovénie voici un mois, mon collègue des Pays-Bas a attiré l'attention des collègues sur les conséquences possibles en Europe à la sortie de ce film.
Par ailleurs, il y a quelques semaines, l'un des collaborateurs de mon cabinet a participé à une réunion de la cellule de crise au sein de l'administration de l'Intérieur concernant la sortie du film de Geert Wilders.
Sur la base des informations alors disponibles, il a été décidé à ce stade que la sortie du film ne semblait pas pouvoir engendrer de menaces graves pour la sécurité ou l'intérêt général. Je peux toutefois vous assurer que les mesures nécessaires ont été prises de manière à pouvoir réagir comme il se doit si cela devait tout de même s'avérer nécessaire.
Le ministre de l'Intérieur est compétent pour cette matière. Vous pouvez vous adresser à lui si vous désirez obtenir davantage d'informations sur les mesures prévues.
04.03 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, je remercie le ministre pour sa réponse.
L'incident est clos.
05 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de werkzaamheden van de werkgroep 'Gerechtelijke achterstand en Deskundigenonderzoek' binnen de Hoge Raad voor de Justitie" (nr. 2801)
05 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "les activités du groupe de travail chargé de l'arriéré judiciaire et de l'expertise au sein du Conseil supérieur de la Justice" (n° 2801)
05.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in de Hoge Raad voor de Justitie wordt de wet van 6 april 2007 in verband met de bestrijding van de gerechtelijke achterstand geëvalueerd door een werkgroep. De werkgroep nam eind januari 2008 kennis van de syntheses van de antwoorden op de vragenlijst. Die syntheses zouden intussen op uw verzoek aan u zijn meegedeeld.
De werkgroep zet zijn werkzaamheden voort op basis van die syntheses en via de gebruikelijke procedure, tenzij u, als minister, of de Kamer of de Senaat gebruik wenst te maken van de procedure voor adviezen met spoedeisend karakter.
Mijnheer de minister, de syntheses van de antwoorden op de vragenlijst werden aan u bezorgd. Kunt u daaruit al bepaalde conclusies trekken?
Zult u maatregelen nemen om de wet van 6 april 2007 aan te passen? Zo ja, wat zal er eventueel veranderen?
05.02 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, mijn beleidscel heeft zelf contact genomen met de Hoge Raad voor de Justitie om de bemerkingen van de Hoge Raad te kunnen ontvangen inzake de wet van 26 april 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 15 mei 2007 inzake het deskundigenonderzoek.
De cel ontving van de Hoge Raad voor de Justitie syntheses van antwoorden op een vragenlijst die de hoge raad over die wetgeving heeft opgesteld.
Daarnaast hebben de beroepsorders van advocaten mij hun commentaren bezorgd. Ook andere actoren van Justitie hebben aangekondigd hun opmerkingen te bezorgen.
We verzamelen dus op dit moment de commentaren. Ik neem aan dat u begrijpt dat we daarbij, denk ik, niet lichtzinnig te werk moeten gaan en dat we die voorstellen tot verbetering van de teksten moeten bestuderen.
Wat de hoge raad zelf aangaat, het gaat niet om adviezen met een spoedeisend karakter, zoals bepaald in artikel 259 bis, 18de, §1, van het Gerechtelijk Wetboek.
We zullen proberen veeleer pragmatisch te werk te gaan. We zullen die toch nog zeer recente wetgeving technisch corrigeren, maar daarin zullen we wel behoedzaam zijn, omdat het niet verstandig is – u hebt daarstraks trouwens het debat gevolgd over een andere wet met dezelfde bekommernissen – om daarin zeer snel radicale wijzigingen aan te brengen. Het is inderdaad niet de bedoeling om die wetgeving meteen ten gronde te herschrijven.
Ik kan u bevestigen dat ik dat zal doen voor de wet van 26 april 2007 en ook voor de wet van 15 mei 2007 betreffende het deskundigenonderzoek.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de minister van Justitie over "de verwittiging van de slachtoffers van een geïnterneerde wanneer deze laatste de instelling mag verlaten" (nr. 2876)
06 Question de M. Servais Verherstraeten au ministre de la Justice sur "l'information des victimes d'une personne internée lorsque celle-ci peut quitter l'établissement" (n° 2876)
06.01 Servais Verherstraeten (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de nieuwe wet van 21 april 2007 met betrekking tot geïnterneerden, voorziet in een procedure waarbij de slachtoffers op de hoogte worden gebracht wanneer daders hetzij met verlof gaan, hetzij worden vrijgelaten. De inwerkingtreding van die wet was gepland in de loop van 2009, maar door de voorliggende programmawet zal dit worden uitgesteld naar ten laatste 2013.
Aan de vorige minister van Justitie heb ik destijds de suggestie gedaan, mijnheer de minister, om wat betreft het verwittigen van de slachtoffers reeds initiatieven te nemen, voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet, zodat ook slachtoffers zouden worden verwittigd bij verlof of vrijlating. Ik stel vast dat er in de praktijk diversiteit bestaat in het land. In het ressort Antwerpen verwittigt men, terwijl dit niet gebeurt in Brussel en Leuven.
Mijn vraag is dan ook de volgende. Het derde luik van mijn vraag is eigenlijk al beantwoord door de programmawet. Kan in afwachting van de inwerkingtreding van de wet betreffende de internering van personen met een geestesstoornis de verwittiging van de slachtoffers niet op een of andere manier plaatsvinden, bijvoorbeeld via een richtlijn van het College van procureurs-generaal of via een ander initiatief? Kunt u een overzicht geven van de huidige praktijk wat betreft het verwittigen van slachtoffers?
06.02 Minister Jo Vandeurzen: Ondanks het feit dat de huidige wet hier momenteel niet in voorziet en de nieuwe wet van 21 april 2007 die hierin wel voorziet, nog niet in voege is, is het absoluut noodzakelijk dat slachtoffers worden geïnformeerd en bij de procedure worden betrokken. Om de rechtsgelijkheid van alle slachtoffers te garanderen is het noodzakelijk dat voor dit hiaat oplossingen worden geboden en dat alle slachtoffers op eenzelfde manier worden geïnformeerd en betrokken. We zullen dit bekijken en nagaan hoe we een procedure kunnen uitwerken om ervoor te zorgen dat we die gelijkheid kunnen garanderen tot aan het in voege treden van de nieuwe wet.
Ik geef een overzicht. De commissies ter bescherming van de maatschappij, van Gent en Luik, lichten, indien er via slachtofferonthaal bij de parketten van Gent en Luik een slachtofferfiche werd opgesteld, de slachtoffers via slachtofferonthaal in over alle modaliteiten van de uitvoering van de maatregelen: vrijstelling op proef, voorlopige invrijheidstelling in geval van dringendheid, verloven, uitgangspermissies, halve vrijheden en definitieve invrijheidstellingen. De commissie in Leuven licht, indien er via slachtofferonthaal bij de parketten een slachtofferfiche werd opgesteld, de slachtoffers via slachtofferonthaal in over de vrijstellingen op proef, de uitbreiding van vrijheden, belangrijke wijzigingen in de voorwaarden en adreswijziging. De commissie van Antwerpen licht via de dienst slachtofferonthaal enkel in over de vrijstelling op proef. De commissie ter bescherming van de maatschappij, van Brussel, licht de slachtoffers in over alle modaliteiten van de uitvoering van de maatregelen indien de advocaat van het slachtoffer daartoe verzoekt. De commissies van Namen en Bergen lichten de slachtoffers momenteel nog niet in.
We laten die wet in voege treden zo gauw in de nodige omkadering daarvoor wordt voorzien en de wet van bij de start ten gronde kan worden toegepast. Ik kan u daarbij trouwens zeggen dat we, uiteraard in overleg met de collega van Volksgezondheid, een zeer ernstige inspanning doen op dit ogenblik om voor de interneringen een globale, duidelijke oplossing en capaciteit te organiseren, in alle mogelijke varianten. Ik hoop daarmee een van de volgende weken naar het Parlement te kunnen komen.
06.03 Servais Verherstraeten (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor dit initiatief. Het verheugt mij, omdat er, gelet op het goedkeuren van de wet in de vorige legislatuur, een verwachtingspatroon bij slachtoffers was gecreëerd dat, zeker door de diversiteit van praktijk, eigenlijk de kop wordt ingedrukt. In sommige dossiers – met een daarvan werd ik geconfronteerd – is het zeer pijnlijk voor de betrokkenen. Ik juich uw initiatieven ter zake toe. Ik hoop dat ze zo snel mogelijk op het terrein van kracht worden.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- Mme Josée Lejeune au ministre de la Justice sur "le paiement des procès-verbaux par des étrangers" (n° 2878)
- M. Josy Arens au ministre de la Justice sur "les amendes impayées par les conducteurs étrangers en Belgique" (n° 2885)
- M. Melchior Wathelet au ministre de la Justice sur "le non-paiement des amendes pour les infractions de roulage commises par des étrangers passant par la Belgique" (n° 2891)
- mevrouw Josée Lejeune aan de minister van Justitie over "de betaling van processen-verbaal door buitenlanders" (nr. 2878)
- de heer Josy Arens aan de minister van Justitie over "het niet betalen van boetes in België door buitenlandse bestuurders" (nr. 2885)
- de heer Melchior Wathelet aan de minister van Justitie over "het niet betalen van boetes voor verkeersovertredingen die door buitenlanders in België worden begaan" (nr. 2891)
07.01 Josée Lejeune (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, j'apprends que votre ministère a communiqué les chiffres relatifs au paiement des procès-verbaux de roulage dressés en 2007 à l'égard d'étrangers sur le territoire belge. Il s'avère que 46% des 70.000 personnes concernées n'auraient pas honoré leur paiement.
Monsieur le ministre, confirmez-vous les chiffres précités et détailler les infractions qu'ils concernent? Quels sont les procédés actuels de recouvrement de ce type d'amendes? Quels sont les mécanismes, existants ou en projet, au niveau européen pour améliorer la coopération entre les pays européens concernant le recouvrement de ces amendes?
07.02 Jo Vandeurzen, ministre: Chère collègue, dans la mesure où je ne connais pas l'origine des chiffres que vous citez, il ne m'est pas possible, pour l'heure, de les valider dans le délai imparti, à moins d'interroger ultérieurement le CDI, qui pourrait les extraire du système informatique Mammouth.
Hormis le cas où le contrevenant étranger est intercepté sur le territoire belge, où une perception immédiate peut lui être proposée, il n'existe à l'heure actuelle aucun moyen effectif d'assurer le recouvrement forcé, tant de la perception immédiate que de l'amende, dans le pays d'origine du contrevenant.
Nous restons dans l'attente de la mise en œuvre de la décision-cadre de l'Union européenne du 24 février 2005 concernant l'application du principe de reconnaissance mutuelle des sanctions pécuniaires. Cette décision-cadre apportera une solution à cette problématique.
La sanction est subordonnée à une identification aisée des contrevenants étrangers. À cet égard, je vous renvoie à la réponse qui a été donnée à une question du collègue Dirk Claes du 24 février 2008.
07.03 Josée Lejeune (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie. Si j'ai posé la question, c'est parce que j'ai lu cette information dans la presse. Il y aurait un communiqué de votre ministère rappelant que 46% des 70.000 contrevenants étrangers n'auraient pas payé leur amende.
Toutefois, monsieur le ministre, votre réponse me laisse perplexe. Il me semble que ce dossier souffre d'un manque de volonté politique. Pour vous citer un exemple, lorsque vous vous déplacez en qualité de citoyen belge dans un pays limitrophe et que vous recevez un procès-verbal pour vous être mal garé – et je pense que nous sommes nombreux à avoir connu cette situation –, les autorités compétentes du pays en question suivent attentivement le dossier.
C'est pourquoi je considère que le gouvernement belge devrait faire preuve d'une réelle volonté politique en soulevant le problème au niveau européen. Par ailleurs, votre département pourrait se renseigner sur les possibilités d'amélioration, dans l'attente d'éventuelles avancées européennes.
En bref, monsieur le ministre, je trouve dommage qu'il faille attendre indéfiniment, surtout quand il s'agit de sommes dues à l'État belge.
07.04 Jo Vandeurzen, ministre: Madame Lejeune, je puis vous informer que l'accord gouvernemental – que le formateur est en train de présenter – comprend la question des modalités d'encaissement des amendes. Une concertation sera organisée avec le SPF Finances. Il s'agit de voir si un bureau d'encaissement doit être créé en faveur du département de la Justice, comme c'est le cas dans d'autres pays.
07.05 Josée Lejeune (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie de me livrer cette information.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- M. Jean-Luc Crucke au ministre de la Justice sur "l'annonce de la construction de nouvelles prisons" (n° 2917)
- M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "les nouvelles prisons" (n° 2946)
- M. Georges Gilkinet au ministre de la Justice sur "des projets de construction de nouveaux établissements pénitentiaires en province de Namur" (n° 3070)
- de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Justitie over "de aangekondigde bouw van nieuwe gevangenissen" (nr. 2917)
- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de nieuwe gevangenissen" (nr. 2946)
- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Justitie over "bouwplannen voor nieuwe strafinrichtingen in de provincie Namen" (nr. 3070)
08.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, je vais me baser sur un article de presse pour vous permettre de livrer une explication sur un point de l'accord gouvernemental. C'est le même schéma sur un sujet différent. Vous avez fait cette déclaration dans la presse – je peux la présenter – mais il est intéressant de savoir de quelle manière elle sera concrétisée.
Tout d'abord, l'article de presse mentionne votre intention, pas votre décision, de construire de nouvelles prisons. Confirmez-vous cette intention au vu de l'accord négocié cette nuit? Deuxièmement, dans quel délai ce programme peut-il être réalisé? Où se trouveront les établissements? Quel sera le nombre de places nouvelles? Pour l'instant, il y a 8.000 places pour 10.000 détenus. Quel est le mode de financement prévu?
Je lisais dans "La Dernière Heure" de ce matin qu'en Angleterre, on construisait des prisons "en kit", d'après un modèle. Quel est l'état de la réflexion sur ce qui a été présenté dans la presse comme une intention?
08.02 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Mevrouw de voorzitter, mijn vraag is er gekomen naar aanleiding van een paar artikelen in de krant, eentje in het bijzonder.
Mijnheer de minister, er waren de uitspraken van de heer Meurisse, hoofd van het gevangeniswezen. Daarna waren er uw verklaringen of rechtzettingen, ten aanzien van collega Van Hecke, waarbij u zei dat wat de heer Meurisse heeft gezegd allemaal niet waar was of alleszins voorbarig. Ik meende dat een van de belangrijke punten, of een van de tien redenen waarom de veertien ministers hebben geprobeerd om de interim-regering tot morgen op de been te houden, erin bestond om de problematiek van bijkomende gevangenissen vooruit te helpen omdat dit een dringend punt is. In het SOS-plan voor Justitie van CD&V stond trouwens als eerste puntje: 1.500 bijkomende cellen in 24 maanden.
Met enige verwondering las ik dan ook in een van de Nederlandstalige kranten – De Standaard denk ik – een interview met u waarin u doodleuk zei dat dit eigenlijk niet kan. U hebt in alle openheid uitgelegd dat het SOS-plan ofwel fantasieën bevat, ofwel dat u van mening en strategie bent veranderd. In het plan staat nochtans letterlijk dat er in 24 maanden 1.500 cellen moeten bijkomen.
Ik meen mij te herinneren dat ten tijde van de vorige regering, zo’n negen maanden geleden, toen reeds beslissingen werden genomen voor 1.500 cellen. Ik weet niet met zekerheid wat er de afgelopen negen maanden is gebeurd inzake de uitvoering van die plannen. Sedertdien heb ik de kernvergaderingen immers niet meer kunnen bijwonen.
Vandaar mijn vraag om duidelijkheid. Werd er meer of minder beslist dan de vorige regering? Let op, want ik heb nog de documenten met de beslissing van de vorige regering. Gelieve daarmee rekening te houden in uw antwoord. Ik wil toch wel eens weten of dit nu meer of minder is. Dit zou trouwens ook eerlijk zijn ten opzichte van de buitenwereld.
Gelet op uw uitdrukkelijke verklaringen is mijn vraag dan ook of het allereerste punt van het SOS-plan voor Justitie, regel 3 “…in 24 maanden 1.500 cellen via PPS…” zomaar ter zijde werd geschoven dan wel of wij dit Nederlands verkeerd hebben gelezen. Is ook dit een van de beloftes die al sneuvelen vooraleer de regering is opgestaan?
Hoeveel middelen hebt u uitgetrokken voor uw plannen inzake gevangeniscapaciteit? Ik weet dat dit een moeilijke vraag is. Een paar weken geleden is er een persbericht verschenen met daarin een begrotingsakkoord, maar er is nog geen begroting dus is er misschien ook nog geen geld om de plannen uit te voeren.
Ten vierde, zullen de beloofde gevangenisplaatsen er dan toch zijn binnen de twee jaar?
Ten vijfde, betekent dit dat de renovatie van de gevangenis van Vorst, zoals door u aangekondigd in een ander artikel op 12 maart, op de lange baan wordt geschoven? Hoe moeten we dat lezen? Minder gevangenissen? Toch een beetje renovatie? Of alle twee ineens?
Ten zesde, wat heeft de interim-regering nu eigenlijk gedaan op het vlak van gevangenisuitvoering en meer in het bijzonder op het vlak van bijkomende gevangenissen?
08.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous ai déjà interrogé oralement sur le projet d’une prison pour jeunes à Florennes et par écrit sur le projet d’installation d’une prison à Achêne. Vu les dernières informations transmises au Sénat par votre collègue le ministre Piette en réponse à une question de M. Procureur, il me paraît utile de faire le point sur ces projets.
Il semble que le projet d’installation d’une prison pour jeunes à Florennes soit définitivement abandonné, vu la non-adaptation du terrain envisagé. Celle-ce serait plutôt installée à Achêne, sur la commune de Ciney, à la place du projet d’installation d’une prison plus classique. Cette information est parue dans la presse ce week-end et les autorités communales concernées semblaient étonnées de ne pas avoir été informées en ligne directe, comme depuis le début sur ce dossier. D’une part, la population de Florennes s’est un peu inquiétée de la situation. D'autre part, la population de Ciney ou en tout cas certaines autorités communales attendent avec impatience cette prison qui pourrait créer de l’emploi.
Pour ma part, je ne souhaite pas la construction de nouvelles prisons à tout prix; je préfère les écoles et les maisons de jeunes. Cependant, je pense que ce genre de projets mérite d’être concerté avec les autorités et les populations concernées. Dès lors, pouvez-vous me dire quels sont vos projets pénitentiaires en province de Namur? Pouvez-vous confirmer les informations parues concernant Florennes et Achêne? Quel est votre calendrier pour ces projets? Des concertations ont-elles eu lieu avec les communes concernées ou sont-elles prévues? Concernant plus précisément le projet d’une prison pour jeunes à Achêne, des concertations sont-elles prévues avec les acteurs de l’aide à la jeunesse de cette région?
08.04 Minister Jo Vandeurzen: In het beleid betreffende de strafuitvoering is er voorzien in een belangrijk deel betreffende het opdrijven van de celcapaciteit, in het kader van het negende punt van het programma van de interim-regering. Ik kan u ook bevestigen dat het overgenomen zal worden in het definitieve regeerakkoord.
Om tot een hogere celcapaciteit te komen, beperk ik mij uiteraard niet tot het bouwen van nieuwe gevangenissen. Ik wil de verhoogde capaciteit ook bereiken door op drie niveaus te werken.
In de eerste plaats wordt er in de bestaande gevangenissen voorrang verleend aan renovatie- en moderniseringswerken die een gunstige impact hebben op de celcapaciteit, evenals aan werken die de veiligheid verbeteren. Met dit soort werken kan reeds het equivalent van de capaciteit van één middelgrote gevangenis weer operationeel gemaakt worden.
In de tweede plaats wordt het meerjarenplan van de vorige regering geëvalueerd en, waar nodig, bijgestuurd. Een van de bijsturingen is inderdaad een lichte herschikking in de planning van de renovatie van Vorst. Die herschikking heeft tot gevolg dat, in plaats van door de werken een vermindering van 60 cellen te veroorzaken, wij ervoor zorgen dat er geen verlies is en dat er na de werken zelfs 60 cellen bij gecreëerd zullen zijn. Dat is een voorbeeld van de methode die ik wil toepassen.
Bij elk werk wordt ook nagegaan of er celcapaciteitsverlies is. Zo ja, worden de werken zo georganiseerd dat het verlies of vermeden of geminimaliseerd wordt en anderzijds voorrang kan worden gegeven aan werken die een gunstige impact hebben op de beschikbaarheid van de cellen, bijvoorbeeld door lekkende daken te herstellen. Ik vind dat inderdaad een goede, gecoördineerde aanpak.
In de derde plaats is er een voorstel van bijkomende gevangenissen. Het gaat hier effectief ook over bijkomende capaciteit. Zoals ik vorige week reeds heb geantwoord, moeten voor de nieuwe capaciteit die ik wens te creëren nog locaties bepaald worden. Dat is een opdracht die door mijn collega bevoegd voor de Regie der Gebouwen, in samenspraak met mijn administratie, zal worden uitgevoerd. De Regie der Gebouwen stelt eveneens de kostenramingen op en onderzoekt voorstellen over financieringsformules.
Uiteraard werd een aantal projecten reeds opgestart. In die projecten is een stuk van de doorlooptijd al achter de rug. Ik verwijs bijvoorbeeld naar Dendermonde. Wat de termijn betreft, op basis van vroegere projecten kan worden gesteld dat men een aantal studiejaren nodig heeft en daarna een aantal jaren voor de realisatie. De termijnen waarnaar u verwijst, lopen uiteraard vanaf het ogenblik van de bouwvergunning.
Door deze aanpak kan ik alvast dit en volgend jaar effectief bijkomende celcapaciteit realiseren binnen de bestaande gevangenissen. Wij optimaliseren de plannen van de vorige regering. Die plannen gaan inderdaad door en zullen dus sneller resultaten kunnen opleveren. Ik zal inderdaad de basis leggen voor een uitbreiding van de capaciteit, die gelijktijdig gunstige omgevingsvoorwaarden voor blijvende modernisering, renovatie en beveiliging aanreikt.
Daarnaast werd alvast verkregen dat mijn collega bevoegd voor de Regie der Gebouwen een bijzondere inspanning doet voor de uitvoering van herstel- en beveiligingswerken in de gevangenissen.
Je confirme mon intention de construire de nouvelles prisons. En cela, j'exécute le neuvième point du programme gouvernemental, à savoir le renforcement de l'exécution des peines. C'est mon collègue compétent pour la Régie des Bâtiments qui cherchera les terrains les plus appropriés. Les projets de construction seront alors établis en collaboration étroite avec mon administration, compte tenu des contraintes urbanistiques et des possibilités de terrains.
Ces nouvelles prisons serviront non seulement à répondre à l'augmentation de la population carcérale, mais également à désengorger les pénitenciers actuels dans le but de les moderniser, les rénover et les sécuriser. Les expériences précédentes ont démontré que, sans espace-tampon – qui sera l'une des fonctions premières de ces prisons –, les travaux de modernisation, rénovation et sécurisation ne peuvent être exécutés suffisamment rapidement, de sorte que leur lenteur constitue un facteur d'insécurité.
Il incombe à mon collègue compétent pour la Régie des Bâtiments de chercher et proposer le financement le plus adéquat. Idéalement, nous essayerons de trouver des formules de PPS (Partenariat pour la sécurité) pour accélérer dans ce dossier.
S'agissant des questions de M. Gilkinet, je confirme l'existence d'un problème à Florennes. Le sous-sol suscite quelques interrogations, de sorte que des hésitations sur l'opportunité de construire une prison sur ce terrain sont apparues. Nous pourrions donc prendre en considération l'installation d'un centre de détention pour jeunes délinquants à Achêne. Nous sommes encore en train de discuter du choix à opérer. Étant donné que je veux respecter ma promesse de construire un établissement pour jeunes en Wallonie, je suis en train de voir s'il peut être édifié à Achêne, où un terrain est déjà acquis. Rien n'a encore été décidé, les négociations étant en cours avec la Régie des Bâtiments. Ensuite, le gouvernement prendra une décision définitive.
Ensuite, les concertations avec les communes concernées seront menées par la Régie des Bâtiments, mais je ne sais pas si elles ont déjà eu lieu. Il est évident qu'elles doivent s'organiser.
Bien entendu, nous consulterons les acteurs de l'aide à la jeunesse de la région concernée. La Régie des Bâtiments et mes services en prendront l'initiative. Je puis même vous dire que, cet après-midi, j'ai rencontré des représentants de la Communauté française à ce propos.
08.05 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, je remercie le ministre pour sa réponse qui est le reflet d'un accord intervenu.
Il y a un principe parlementaire qui veut qu'on ne questionne jamais un ministre sur ses intentions mais à partir du moment où le ministre fait part de ses intentions dans la presse, cela devient évidemment une question. Je suis heureux de voir que son intention se concrétise.
Je comprends que vous ne disposiez pas encore d'adresse exacte. Le travail doit être réalisé par la Régie des Bâtiments.
Il est évident que cette perspective doit être matérialisée par le prochain gouvernement en sus des mesures alternatives mais tel n'était pas l'objet de ma question. Je voulais savoir si on avancerait dans ce dossier et, à cet égard, j'ai obtenu les apaisements voulus.
08.06 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, ik probeer te volgen. Op mijn eerste vraag of er nu tot meer of minder is beslist dan door de vorige regering, is het antwoord dat er nog niets is beslist? Ik begrijp dat er meer wordt aangekondigd, waardoor op vraag twee nog niet geantwoord kan worden. Uw beloftes kunnen dus eventueel nog gerealiseerd worden. U weet toch wat uw beloftes zijn? Moet ik ze nog eens herlezen? Of moeten we later afspreken als er ooit iets beslist wordt?
De voorzitter: Dat zal in het verslag staan, mijnheer Landuyt.
08.07 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Wat zal er in het verslag staan?
De voorzitter: Uw vraag zoals u die hebt uiteengezet, met de geciteerde teksten.
08.08 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Dat is nieuw. Ik vraag het om zeker te zijn, maar ik moet eerlijk zijn: ik moet iedereen de kans geven om fouten recht te zetten. Ik herhaal: ik heb gehoord dat ze nog niets beslist hebben. Dat heb ik toch gehoord, niet? Hebt u al iets beslist?
08.09 Minister Jo Vandeurzen: Ik denk dat dit geen repliek meer is, maar een vraag.
08.10 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, en matière de construction de prisons plus qu'en d'autres, il convient d'éviter les effets d'annonce. En effet, les citoyens sont plus ou moins en attente, voire inquiets de voir se développer un tel projet près de chez eux.
En l'occurrence, au Sénat, la semaine dernière, j'ai entendu une option assez claire exprimée en votre nom par le ministre Piette, alors qu'aujourd'hui, vous nous dites hésiter. Ce matin, on lisait dans la presse que le bourgmestre de Florennes disait que c'était gagné et que sa ville n'aurait pas cette prison pour jeunes, mal placée à proximité d'un dépôt de munitions et du centre de la ville. Aujourd'hui, vous dites "on hésite". J'estime que c'est un réel problème de méthode de travail.
À nouveau, je voudrais vous inviter de manière urgente, même si cela s'effectue en cogestion avec la Régie des Bâtiments, à consulter en priorité les communes et les acteurs concernés par ces projets. Cela évitera que les fantasmes ne circulent et se développent. En effet, au parlement, nous parlons de deux projets qui auront des implications assez fortes sur la vie locale, à Florennes et à Achêne. Des options seraient donc déjà prises; dans le cas contraire, inutile d'en parler. Si les options existent, il convient d'en parler avec les communes directement concernées.
Pour terminer, je vous demanderai de transmettre l'idée à votre collègue de la Régie des Bâtiments – et je le lui répéterai –: en cas de construction de nouveaux bâtiments, contrairement aux dernières réalisations de la Régie, que ces bâtiments soient efficaces sur le plan énergétique et non des passoires très onéreuses et inconfortables, comme c'est malheureusement le cas de nos prisons. Évidemment, pour les anciennes, ce n'est pas anormal, mais pour les récentes, construites sous l'égide de la Régie des Bâtiments, la situation est catastrophique. Je sais que cela ne vous concerne pas directement.
08.11 Jo Vandeurzen, ministre: Madame la présidente, pour résumer, un plan pluriannuel global concernant la capacité carcérale, approuvé par le gouvernement, est en négociations avec la Régie des Bâtiments.
Bien sûr, des décisions ont été prises dans le passé, notamment à Dendermonde, et j'ai eu des contacts avec les bourgmestres pour avancer. D'ailleurs, une prochaine question de M. Landuyt concernera des centres pour les internés. Nous essayons de pousser et d'avancer. À Florennes, un problème est apparu sur la question des terrains. J'essaie donc de négocier une alternative pour une solution.
Des rénovations et des travaux de sécurité méritent une attention immédiate. Nous avons dû patienter et attendre le budget 2008 pour connaître les moyens disponibles; à présent, le budget est politiquement décidé et nous étudions un programme très concret avec la Régie des Bâtiments: où faire quoi. Dans quelques semaines, je l'espère, le gouvernement approuvera notre plan global avec la reprise des décisions antérieures et des initiatives nouvelles pour organiser une capacité carcérale suffisante.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
09 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de instelling voor geïnterneerden in Gent" (nr. 2922)
09 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "l'établissement pour internés à Gand" (n° 2922)
09.01 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb iets nieuw geleerd, met name dat het budget “politiquement décidé” is. Over een nog onbestaand budget wordt dus politiek beslist?
09.02 Minister Jo Vandeurzen: (…) Dat moet worden beslist in het Parlement.
09.03 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Politiquement décidé betekent dus dat het werd aangekondigd?
Een concreet dossier betreft de twee nieuwe instellingen voor geïnterneerden in Antwerpen en Gent. Ik wil het hebben over de instelling in Gent, waar er vertraging dreigt omdat er discussie zou zijn tussen de ontwerpers en de overheid, over de voorwaarden waaraan deze instelling moet voldoen. Moet die instelling voldoen aan de voorwaarden van het ministerie van Volksgezondheid of aan de voorwaarden, in het bijzonder de veiligheidsvoorwaarden, van het ministerie van Justitie?
Ik breng dit hier naar voren omdat ik denk dat als dit blijft aanslepen op het werkterrein, wij onnodig tijd zullen verliezen. Ik denk dat er ook hier politiquement zal moeten worden beslist of deze instelling ressorteert onder Volksgezondheid of onder Justitie. Blijkbaar zit men geblokkeerd omdat die knoop niet werd doorgehakt. Dit schijnt de aanleiding te zijn voor verschillende ontwerpen.
Ik heb de volgende vragen. Kloppen de geruchten over die discussie? Zal de situatie worden gedeblokkeerd of is dat niet nodig? Werd ze al gedeblokkeerd? Zal deze instelling tegen 2010 operationeel kunnen zijn?
Hoe is de situatie in Antwerpen? Wat is de planning voor de bouw van de instelling in Antwerpen?
Voorziet u nog in bijkomende initiatieven om het probleem van de geïnterneerden aan te pakken of zult u zich ook hier beperken tot het goed uitvoeren van de beslissing van de vorige regering?
09.04 Minister Jo Vandeurzen: Mijnheer de voorzitter, er wordt inderdaad een gesloten centrum voor geïnterneerden gepland te Gent. Dit forensisch psychiatrisch centrum zal een capaciteit hebben van 270 plaatsen. Via een overheidsopdracht werd in 2007 door de Regie der Gebouwen een ontwerpteam aangesteld dat tegen eind 2008 een ontwerp voor deze instelling moet ontwikkelen. Deze opdracht is opgedeeld in welomlijnde fasen.
De eerste fase die thans loopt, behelst het opmaken van een ontwerpschets. Deze schets werd gepresenteerd door het ontwerpteam op 13 maart 2008. In het kader van deze presentatie werd door de administrateur-generaal van de Regie der Gebouwen de schriftelijke vraag gesteld aan de Federale Overheidsdienst Justitie om zich uit te spreken over haar advies over deze instelling. Met andere woorden, wordt het een verzorgingsinstelling of een gewone gevangenis? Het lijkt een evidente vraag, maar ik kan u bevestigen dat de vorige regering daarover inderdaad geen duidelijkheid heeft gegeven.
Het is mijn standpunt dat de instelling voor geïnterneerden te Gent wel degelijk dient te worden opgevat als een forensisch psychiatrisch ziekenhuis, weliswaar met een aangepaste beveiligingsinfrastructuur met het oog op de doelgroep die erin zal worden opgenomen. Wat mij betreft dient het ontwerp dus te voldoen aan de veiligheidsnormen van Justitie, maar ook aan de ziekenhuisnorm van Volksgezondheid. De situatie te Gent is analoog aan de situatie van de inrichtingen voor sociaal verweer te Doornik en te Bergen, waarvan de werking volledig ten laste wordt genomen door het RIZIV. Het ontwerpteam te Gent zal samen met de vertegenwoordigers van de Regie der Gebouwen en Justitie het geschetste ontwerp bespreken met de bevoegde instanties van de FOD Volksgezondheid om dit te toetsen aan de desbetreffende norm.
Op uw laatste bijgevoegde vraag kan ik antwoorden dat er inderdaad nog duidelijk moet worden gesproken over bijkomende mogelijkheden voor geïnterneerden. Ik denk dat u het met mij helemaal eens zult zijn dat deze niet thuishoren in een gevangenis en dus moet daarvoor ook in infrastructuur worden voorzien. Dit zijn instellingen voor high risk geïnterneerden, maar het is evident dat er ook nog andere formules moeten worden ontwikkeld, zoals er trouwens ook een aantal zijn ontwikkeld. Ik onderhandel daarover met mijn collega van Volksgezondheid.
Wat u zegt, is heel juist; het is van cruciaal belang dat deze kwestie wordt uitgeklaard in dit stadium van het ontwerp. Er is geen sprake van een blokkering, integendeel: het gaat om een belangrijk beslissingsmoment waar niet overheen mag worden gestapt. We moeten dat de volgende weken in overleg beslissen.
Bij mijn aantreden werd ik door de Regie der Gebouwen in kennis gesteld van de geplande afwerking van het forensisch centrum te Gent tegen 2012. Voor de afgesproken planning dient het ontwerpteam een definitief plan voor te leggen tegen einde 2008. In het eerste semester van 2009 wordt de aanbesteding voor het bouwen gedaan. De bouwwerken zelf zullen starten in het najaar van 2009, om te eindigen begin 2012. In principe moet de instelling dus operationeel zijn in 2012.
Ook de instelling te Antwerpen is voorzien om operationeel te zijn tegen 2012. Deze zal 120 plaatsen tellen. Naast de instellingen in Gent en Antwerpen die een hoge beveiligingsgraad vereisen, is er voor de twee volgende jaren al een uitbreiding gepland van 45 PVT-bedden per jaar in de externe zorgcircuits.
Inmiddels, zoals ik heb gezegd, zijn ook de onderhandelingen gestart met mijn collega van Volksgezondheid voor nog bijkomende plaatsen PVT en beschut wonen en over een forensische behandelnorm met specifieke erkenningsvoorwaarden die moet toelaten een structureel karakter te geven aan de opvang van de geïnterneerden. Deze zal op termijn het huidige systeem met proefcontracten kunnen vervangen en een meer duurzaam karakter geven.
09.05 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Is er een timing om de knopen door te hakken? Ik begrijp dat u uw visie geeft, de maximale visie waarbij aan twee voorwaarden moet worden voldaan. Ik denk dat dit zijn budgettaire consequenties heeft. Is er in een timing voorzien waarbij u stopt met onderhandelen en samen een beslissing neemt of hoe is dat afgesproken?
09.06 Minister Jo Vandeurzen: Om eerlijk te zijn, de kwestie is nog iets complexer want ook met de Vlaamse Gemeenschap zal daarover moeten worden gesproken. Ook daar zijn er contacten gelegd om na te gaan hoe wij tot een principiële optie kunnen komen. Het zal u wel duidelijk zijn dat dit ook een heel belangrijke optie is. Wij zeggen dat interneringen zich in hoofdzaak situeren binnen Volksgezondheid. Ik meen dat onder andere het rapport-Cosyn dit ook aangeeft. Dit heeft een aantal consequenties. Wij gaan proberen dit de volgende weken te behandelen eens we weten wie de bevoegde minister zal zijn.
09.07 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): U blijft toch op uw stoel zitten?
09.08 Minister Jo Vandeurzen: U mag altijd een suggestie doen aan de formateur.
09.09 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Ik ben u al een beetje gewoon.
09.10 Servais Verherstraeten (CD&V - N-VA): Ik hoop dat u uw wensen voor waarheid neemt.
09.11 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Gelet op de beloftes hoop ik dat de minister aanblijft, want anders moet ik een andere minister alweer om beloftes vragen.
09.12 Minister Jo Vandeurzen: Er zijn mensen die nooit veranderen.
09.13 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): (…) Laten wij samen ouder worden.
L'incident est clos.
10 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de evaluatie van het federaal parket" (nr. 2923)
10 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "l'évaluation du parquet fédéral" (n° 2923)
10.01 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ook hier heb ik een vraagje teneinde het dossier te vervolledigen.
Ik kom niet terug op uw openheid inzake het herbekijken van de parketten in hun geheel. Echter, inzake het federaal parket en omwille van het feit dat u zelf al zei dat wij de wegen die inzake evaluaties werden uitgestippeld, moeten bewandelen, is er een zaak die ik gedurende mijn afwezigheid op het terrein niet helemaal heb begrepen.
De wet van 22 december 1998 betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de Raad van procureurs des Konings bepaalde dat er een evaluatiesysteem van het federaal parket zou zijn. Met name zou artikel 143bis van het Gerechtelijk Wetboek als volgt worden aangevuld: “Het College van procureurs-generaal evalueert, op basis van onder meer de rapporten van de federale procureur en na deze laatste te hebben gehoord, de wijze waarop de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid tot de federale procureur worden uitgevoerd, de wijze waarop de federale procureur zijn bevoegdheden uitoefent en de werking van het federaal parket.”
Indien ik mij niet vergis, is voornoemd evaluatiesysteem nooit in werking getreden. Anderzijds wordt, blijkens een drietal dossiers, de noodzaak aangevoeld om het federaal parket even te evalueren.
Daarom heb ik de volgende vragen.
Ten eerste, weet u waarom artikel 143bis niet in werking is getreden?
Ten tweede, bent u van plan voornoemd artikel in werking te laten treden of plant u een ander evaluatiemechanisme voor het federaal parket? Indien dat het geval is, ben ik uiteraard geïnteresseerd in de krachtlijnen van bedoeld mechanisme. Vandaag ben ik ook voorstander van een dergelijk mechanisme.
Ten slotte, legt het federaal parket wel bij u verantwoording af?
10.02 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, artikel 5 van de wet van 22 december 1998 is in werking sinds 21 mei 2002 krachtens het koninklijk besluit van 10 juli 2001 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van sommige bepalingen van de wet van 22 december 1998 betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de Raad van procureurs des Konings.
De passage uit artikel 143bis van het Gerechtelijke Wetboek die u citeert in uw vraag is dus wel degelijk in werking en wordt ook effectief toegepast. De evaluatie van het federaal parket door het College van procureurs-generaal gebeurt jaarlijks op grond van een uitgebreid rapport van de federale procureur.
Deze rapporten van de federale procureur bieden zowel een kwantitatief als kwalitatief overzicht. Voormelde evaluatie wordt opgenomen in het jaarlijks verslag van het College van procureurs-generaal aan de minister van Justitie dat aan het Parlement wordt meegedeeld en openbaar wordt gemaakt.
Deze werkwijze staat in de wet en in de gemeenschappelijke circulaire van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal van 16 mei 2002 die werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 25 mei 2002.
10.03 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, meteen is mijn kennis weer bijgeschaafd. Mijn specifieke vraag is echter de volgende. Wordt dit gehanteerd ingeval van noodzaak, zoals nu, om het federaal parket te evalueren?
10.04 Minister Jo Vandeurzen: Het wordt geëvalueerd. Het document waarin dat verslag staat, moet hier beschikbaar zijn.
10.05 Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Ja, maar de vraag is of het wel de juiste werkwijze is om naar aanleiding van enige beroering pas op dat moment een rapport op te vragen. Moeten wij niet uit respect voor het artikel in werking via het College functioneren? Dat is toch hetgeen u bedoelt als u zegt dat u een rapport vraagt.
10.06 Minister Jo Vandeurzen: In punctuele zaken kan ik toch een verslag vragen aan de federale procureur, waarvan ik dan melding maak hier.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de minister van Justitie over "de dagvaarding van personen die onder voorlopig bewind zijn geplaatst" (nr. 2969)
11 Question de M. Raf Terwingen au ministre de la Justice sur "la citation de personnes placées sous administration provisoire" (n° 2969)
11.01 Raf Terwingen (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het is veeleer een technische vraag. Een aantal gerechtsdeurwaarders merkt op dat, wanneer zij overgaan tot dagvaarding van een persoon, waarbij naderhand blijkt dat die persoon onder bewindvoering staat, hun dagvaarding eigenlijk onontvankelijk is. Personen die onder bewindvoering staan, hebben geen beschikbaarheid meer over hun vermogen, waardoor eigenlijk moet worden overgegaan tot dagvaarding van de bewindvoerder in plaats van tot dagvaarding van de betrokken persoon.
Er bestaat blijkbaar geen centraal register van personen die onder bewindvoering staan, anders dan bijvoorbeeld bij de collectieve schuldenregeling, waarbij de deurwaarders wel kunnen gebruikmaken van lijsten of registers die door de kamers van deurwaarders worden bijgehouden. Daardoor kunnen ze dus op voorhand checken of iemand onder collectieve schuldenregeling staat, waardoor men hem niet kan dagvaarden. Hetzelfde zou eventueel ook voor de voorlopige bewindvoerders een oplossing kunnen zijn.
Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van het praktische probleem, dat erin bestaat dat men een onder bewindvoering geplaatste persoon niet rechtsgeldig kan dagvaarden?
Ten tweede, indien u ervan op de hoogte bent, bent u dan van plan om een praktisch initiatief te nemen om het probleem op te lossen?
11.02 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, ik ben inderdaad op de hoogte van het probleem. Artikel 488bis van het Burgerlijk Wetboek stelt dat de betekeningen en kennisgevingen aan personen aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd, worden gedaan aan diens woonplaats of verblijfplaats. De wet voorziet dus niet in een sanctie, maar een betekening aan een persoon die onder voorlopig bewind is geplaatst, wordt door de meerderheid van de rechtspraak beschouwd als een nietigheid ten gronde, te verstaan als een schending van de rechterlijke organisatie.
Een deel van de rechtsleer en de rechtspraak spreekt evenwel niet van de nietigheid, maar van een onbestaande dagvaarding. Andere rechtspraak stelt dan weer dat de betekening aan een onder voorlopig bewind geplaatste persoon niet nietig is, wanneer de rechten van de verdediging niet werden geschonden, dus wanneer de onder voorlopig bewind geplaatste geldig kan vertegenwoordigd worden.
Mijn voorganger werd op 27 februari 2004 op de hoogte gebracht van de hierboven vermelde rechtspraak van het vredegerecht van Doornik, die de laatste redenering aankleeft, waarin het ontbreken van een sluitend publicatiesysteem wordt aangekaart. Ik ken het gevolg niet dat aan dat schrijven van de nationale kamer werd gegeven.
Voor de volledigheid dient trouwens ook te worden vermeld dat het systeem van de voorlopige bewindvoering enkel het beheer van de goederen betreft, zodat betekeningen inzake de staat van de onbekwame persoon aan de persoon zelf dienen te gebeuren. Dat is ook het standpunt van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders.
Het is evenwel niet zo dat er geen enkele mogelijkheid is om op te sporen dat een persoon onder voorlopig bewind werd geplaatst. Een uittreksel van de beschikking die de voorlopige bewindvoerder aanstelt, wordt immers door tussenkomst van de griffier gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, overeenkomstig artikel 488bis van het Burgerlijk Wetboek. Hetzelfde geldt voor de beschikkingen die de bevoegdheden van de voorlopige bewindvoerder wijzigen, de beslissingen die de maatregel opheffen of de ongeldig verklaarde beslissingen. De publicatie dient te gebeuren binnen de 15 dagen na uitspraak. Momenteel kan de informatie met betrekking tot het onder voorlopig bewind stellen van een persoon die moet worden opgeroepen om te verschijnen, in vele gevallen worden achterhaald door het zoeken op de site van het Belgisch Staatsblad, met behulp van sleutelwoorden zoals de familienaam van de op te roepen persoon.
Bovendien moeten de hierboven vermelde beslissingen binnen 15 dagen na de uitspraak door de griffier aan de burgemeester van de woonplaats van de onder bescherming gestelde persoon worden bekendgemaakt, opdat de beslissing zou kunnen worden opgetekend in het bevolkingsregister. De burgemeester levert een uittreksel uit het bevolkingsregister af, dat de naam, het adres en de staat van onbevoegdheid vermeldt op vraag van de personen zelf en op vraag van elke derde die aantoont hierbij een belang te hebben. Sluitend is dat evenwel niet, aangezien artikel 488bis bepaalt dat, rekening houdend met de beperkte opdracht van de voorlopige bewindvoerder, de vrederechter kan bepalen dat de beslissing inzake de aanwijzing van de voorlopige bewindvoerder door het toedoen van de griffier uitsluitend ter kennis zal worden gebracht van de personen die hij aanwijst.
De gerechtsdeurwaarders doen de controle van het Belgisch Staatsblad en het bevolkingsregister evenwel niet systematisch. De vraag rijst of zij hiertoe door de wet op de deontologie wel verplicht zijn. Volgens de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders, daarin gesteund door een groot deel van de rechtspraak, is dat niet het geval. De gerechtsdeurwaarder kan zich voor de dagvaarding van een persoon beperken tot een opzoeking in het Rijksregister en is niet aansprakelijk voor de gevolgen van de betekening aan een onder voorlopig bewind geplaatste.
Ten tweede, een logische denkpiste lijkt dan ook dat de vermelding van plaatsing onder voorlopig bewind op een of andere wijze kan worden opgenomen in het Rijksregister. Ik heb vernomen dat in het verleden daarover reeds contacten zijn geweest tussen de Nationale Kamer der Gerechtsdeurwaarders en het ministerie van Binnenlandse Zaken, dat bevoegd is voor het Rijksregister. Een van de knelpunten zou het respect voor de privacy van de onder voorlopig bewind gestelde personen zijn geweest.
Ik zal bij mijn collega van Binnenlandse Zaken over de stand van zaken meer informatie inwinnen teneinde een werkbare oplossing te vinden voor het probleem.
11.03 Raf Terwingen (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik kan misschien een suggestie doen. De collectieve schuldenregelingen hebben tot gevolg dat iemand die onder collectieve schuldenregeling staat, ook niet meer kan worden gedagvaard. Daarop hebben de deurwaarders wel zicht. In de praktijk gebeurt blijkbaar ter zake dat de rechter die de collectieve schuldenregeling uitspreekt of oplegt – toekent, eigenlijk –, zijn beslissing via zijn griffie stuurt naar de arrondissementele kamers van de gerechtsdeurwaarders. Daarover krijgen de gerechtsdeurwaarders dus feedback van hun kamers.
Eventueel zou een suggestie dus kunnen zijn dat bijvoorbeeld de vrederechters aan hun griffiers de opdracht geven – misschien onder uw impuls – om dat ook aan de kamers van de deurwaarders van het arrondissement te laten weten. Daar zou een uitwisseling kunnen bestaan naar analogie van de collectieve schuldenregeling. Dat zou eventueel een praktische oplossing kunnen zijn.
L'incident est clos.
12 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "de parkeermogelijkheden voor motorrijwielen" (nr. 2973)
12 Question de M. Peter Logghe au ministre de la Justice sur "les possibilités de stationnement pour motocycles" (n° 2973)
12.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, binnen enkele weken is het weer zover. Dan halen honderdduizenden motorrijders hun tweewielers van stal en rijden zij terug het land rond. Ik vind het ter zake mijn plicht om even te wijzen op een mogelijke onduidelijkheid inzake parkeergelegenheid voor deze motorrijtuigen.
In de wegcode, in titel 2, artikel 24 staat dat het verboden is om een voertuig te laten stilstaan of te parkeren op elke plaats waar dat duidelijk een gevaar voor andere weggebruikers zou kunnen betekenen en waar het hen onnodig zou kunnen hinderen, inzonderheid op de trottoirs en binnen de bebouwde kommen op de verhoogde bermen, behoudens plaatselijke reglementering. Dat is dus eigenlijk een algemeen verbod, dat echter in heel wat gemeenten en steden ongedaan wordt gemaakt, die het parkeerverbod op de trottoirs toestaan.
Op 28 december 2006 verscheen een KB waarin staat dat motorfietsen buiten de rijbaan en parkeerzones kunnen worden opgesteld, en ik citeer: “zonder het verkeer en andere weggebruikers te hinderen of onveilig te maken”. Dat staat in artikel 5, punt 2.
Veel motorrijders vragen zich ondertussen af wat mag en niet mag. Men weet dus niet altijd of het om een algemeen verbod dan wel een uitzondering in een bepaalde stad gaat.
Mijnheer de minister, kunt u duidelijkheid verschaffen of het toegelaten is motorrijwielen te parkeren op trottoirs en bermen voor zover zij andere weggebruikers niet hinderen of het verkeer onveilig maken?
Indien er ter zake onduidelijkheid bestaat, bijvoorbeeld omdat de uitzonderingen in het KB niet duidelijk genoeg zouden zijn over het al dan niet toegelaten zijn voor motorrijders om op trottoirs te parkeren, meent de regering dan niet dat een wetswijziging zich opdringt? Zo ja, in welke richting meent de minister dat een oplossing moet worden gezocht?
Moet worden geopteerd voor een algemeen parkeerverbod op trottoirs zoals vroeger, of meent de minister dat het motorrijders moeten worden toegestaan hun tweewielers op trottoirs en verhoogde bermen te parkeren voor zover dat geen hinder voor de andere weggebruikers veroorzaakt.
12.02 Minister Jo Vandeurzen: Waarde collega, artikel 24 van de Wegcode bepaalt een algemeen verbod voor voertuigen, en bijgevolg ook voor motorfietsen, om op voetpaden en binnen de bebouwde kom op de verhoogde bermen te parkeren. Artikel 23, 4e van de Wegcode bepaalt een bijzondere regeling voor motorfietsen. Zij mogen buiten de rijbaan en de parkeerzones worden opgesteld zonder het verkeer van de andere weggebruikers te hinderen of onveilig te maken.
Bijgevolg mogen motorfietsen ook op trottoirs en in de bebouwde kom op verhoogde bermen worden geparkeerd weliswaar rekening houdend met de voorwaarden van artikel 23, 4e van de Wegcode, die ik net heb aangehaald.
In de praktijk zal dit betekenen dat er een voldoende breed trottoir of verhoogde berm moet zijn opdat de voetgangers hun weg op een veilige manier kunnen voortzetten zonder dat zij zich op de rijweg moeten begeven omdat er een motorfiets op het trottoir werd geparkeerd.
Aan de hand van de verduidelijking die ik zonet heb gegeven, meen ik niet dat er enige onduidelijkheid bestaat. Artikel 23, 4e heeft een bijzondere draagwijdte en moet als een afwijking worden gezien op artikel 24 dat een algemene draagwijdte heeft.
Over de opportuniteit van de toelating aan motorrijders op het voetpad te parkeren kan ik alleen zeggen dat deze maatregel, die ongeveer een jaar geleden van kracht werd het best kan worden geëvalueerd door de Federale Commissie voor de Verkeersveiligheid.
12.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Er is een uitzondering, dus moet men er geen nieuwe maken. Voldoende brede trottoirs, hoor ik u zeggen. Het blijft toch een afwegen.
Maar ik hoor u toch heel duidelijk zeggen dat het gaat om een uitzondering op een algemene verbodsregel. Dat zal ik in elk geval aan de betrokken motorrijders laten weten. Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
13 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanhoudende verzoeken of aanmaningen vanwege de politiediensten aan de bezitters van een vuurwapen met het oog op de inlevering ervan" (nr. 2982)
13 Question de M. Bert Schoofs au ministre de l'Intérieur sur "les demandes ou sommations persistantes de la part des services de police adressées aux détenteurs d'armes à feu en vue de leur restitution" (n° 2982)
13.01 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, wij hebben enige tijd geleden hier in het Parlement een wet uitgevaardigd waarin wordt bepaald dat men kan wachten met het inleveren van een wapen tot 31 oktober 2008, met het oog op het inhoudelijk wijzigen van de wet door de wetgever.
De formele beslissing aangaande de termijn is genomen om de wetgever toe te staan de wet te wijzigen, maar blijkbaar zijn er toch een aantal politiediensten die burgers die in het bezit zijn of kunnen zijn van een wapen, aanmanen om het in te leveren. Vooral op het vlak van passief wapenbezit zijn er problemen. Wij hebben dat vastgesteld. Daarom zal de wetswijziging er ook komen. Dat is de lege ferenda. Wij zullen het hier in de commissie nog bespreken, maar inmiddels zijn er dus wel politiediensten die de burgers blijven aanmanen om het wapen in te leveren.
Welke richtlijnen zijn er van toepassing voor de politiediensten met het oog op de inlevering van die wapens? Zijn die richtlijnen eventueel gewijzigd, in het licht van de wetswijziging die een termijnverlenging heeft toegestaan met het oog op het inhoudelijk wijzigen van de wet, meer bepaald in die zin dat politiediensten voorlopig niet zouden aandringen op de inlevering van wapens? Het gaat hier uiteraard over wapens die in elk geval niet verboden zijn. Wij weten waarover wij spreken. Worden wapenbezitters bij een dergelijke aanmaning of een dergelijk verzoek in kennis gesteld van het feit dat zij een illegaal of illegaal geworden wapen kunnen inleveren of laten regulariseren tot 1 oktober 2008? Wordt er hen in dat geval op gewezen dat de kans niet gering is dat de wet zodanig zal worden gewijzigd, zoals ik daarnet al aanhaalde, dat bestaande vergunningen en erkenningen toch geldig zullen blijven en de vijfjaarlijkse hernieuwingen zouden worden vervangen door een vereenvoudigde provinciale controle?
Ten slotte, mijnheer de minister, worden die mensen er tevens op gewezen dat een recent arrest van het Grondwettelijk Hof, met name een arrest van 19 december 2007, hen toelaat om een vergunning aan te vragen, met uitsluiting van munitie? Worden zij er met andere woorden op gewezen dat er inmiddels een nieuwe rechtsgrond bestaat voor het passieve bezit van vuurwapens, gecreëerd door de rechtspraak van het hof, en dat het inleveren van een wapen voor iemand die niet aan sportief of recreatief schieten wenst te doen dus niet meer de enige optie is, maar dat men dat wapen wel degelijk kan behouden op basis van die uitspraak van het Grondwettelijk Hof?
13.02 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, collega, naar aanleiding van de heropening van de overgangsperiode voor de inwerkingtreding van de wapenwet werden geen nieuwe instructies gegeven aan de politiediensten.
Dat is logisch. Tijdens de vorige periode die eindigde op 30 juni 2007 werd een uitgebreide campagne gevoerd via diverse informatiekanalen en namen zowel de provinciale wapendiensten als de lokale politiediensten initiatieven die een goede toepassing van de wet beogen.
Wie de wet wenste na te leven, heeft zich tijdens die periode in orde gesteld. Wie dat niet wenste te doen, zal dat nu nog steeds niet doen omdat de wet nog niet ten gronde is veranderd.
Pas als de wet zal zijn aangepast, zal het zin hebben om voor het resterende deel van de lopende overgangsperiode nieuwe richtlijnen te geven aan de lokale bevoegde overheden en eventueel een nieuwe sensibiliseringscampagne te voeren.
Als bepaalde politiediensten wapenbezitters contacteren die zich nog niet in regel hebben gesteld, is dat op eigen initiatief. Ze hebben wel de richtlijn gekregen om dit te doen na het verstrijken van de overgangsperiode.
In elk geval hoeven we zeker niet te vrezen dat de wapenbezitters niet op de hoogte zouden zijn van de mogelijkheid om nog de regularisatie van hun wapen te vragen of van de mogelijkheid die het geciteerde arrest van het Grondwettelijk Hof geeft om een vergunning zonder munitie te vragen voor wapens die onder de oude wetgeving reeds wettig en louter passief voorhanden werden gehouden. Het nieuws is uitgebreid aan bod gekomen in de ledenbladen van diverse verenigingen van wapenliefhebbers en staat ook duidelijk vermeld op verschillende websites.
Ik verkies op dit moment echter om geen te grote ruchtbaarheid aan dit laatste element te geven omdat men zich enkel voor het oud wapenbezit kan steunen op dit arrest. Mensen die nu een wapen erven of er een willen aanschaffen als decoratie kunnen immers nog geen dergelijke vergunning aanvragen.
Het is beter alle betrokken partijen tegelijk te informeren, wat pas zin heeft als de wet zal zijn aangepast. Ik hoop dan ook dat dit binnen korte termijn kan gebeuren, maar wil hierop niet vooruitlopen aangezien het parlementair debat hierover nog moet worden gevoerd in deze commissie.
13.03 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, u hebt het over de wapenliefhebbers die de websites kunnen bekijken.
Er is een kleine groep mensen die nu nog een wapen kunnen erven, en die niet onder de oude wet vallen. Meestal gaat het om oudere mensen, weduwen die het wapen van hun man erven en zich volgens de wet zouden moeten inschrijven in een schietclub. Dat is natuurlijk een vervelend gegeven. Die dames of heren zijn niet op de hoogte van alle details van de wetgeving aangezien zij nu pas wapenbezitter worden. Hun echtgenoot of echtgenote is dat altijd geweest. Zij kunnen zich inderdaad niet beroepen op het arrest, maar ik vermoed dat zij zich wel kunnen beroepen op het in de bestaande wet opgenomen uitstel tot 31 oktober 2008.
Het zou spijtig zijn dat deze mensen nu door de politie worden geïnstigeerd om met pijn in het hart een beslissing te nemen, terwijl zij helemaal niet vuurwapengevaarlijk zijn. Zij zouden een onomkeerbare beslissing nemen die tot de vernietiging van het vuurwapen zou leiden.
Er zou een kantlijn bij de richtlijn kunnen worden gegeven aan de politie. Ik vraag niet om de richtlijn te wijzigen, maar om een kanttekening te maken waarin aan de politie wordt gevraagd een zekere terughoudendheid aan de dag te leggen in gevallen waar helemaal geen sprake is van vuurwapengevaar, zodat men vóór 31 oktober 2008 allemaal op dezelfde lijn zit en met gelijke rechten vertrekt.
Dat is mijn enige bekommernis. Ik denk niet dat we ervoor moeten vrezen dat er zware gewelddaden zullen worden gepleegd met dergelijke vuurwapens.
Misschien zou men de politiediensten er in sommige gevallen toch op kunnen wijzen wat tact en terughoudendheid aan de dag te leggen in die welbepaalde dossiers waar het echt aangewezen lijkt.
L'incident est clos.
14 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de minister van Justitie over "de lange wachttijden voor de jeugdrechtbanken in Tongeren en Hasselt" (nr. 2983)
14 Question de M. Raf Terwingen au ministre de la Justice sur "la longueur des délais d'attente auprès des tribunaux de la jeunesse de Tongres et de Hasselt" (n° 2983)
14.01 Raf Terwingen (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, uit eigen ervaring kan ik bevestigen dat er een probleem rijst. Er zijn lange wachttijden voor burgerlijke zaken die voor de jeugdrechtbanken in Tongeren en Hasselt worden ingeleid, wat totaal niets met de werklast of de kwaliteit van de rechters aldaar te maken heeft. Wij hebben in Limburg heel goede jeugdrechters. Mevrouw de voorzitter, het zijn soms ook jonge en vrouwelijke jeugdrechters, wat u wel zal plezieren.
Er zijn niettemin lange wachttijden. Ze lopen op tot verschillende weken – 8 à 10 tot 12 weken. Het gaat dan om de wachttijd tussen het neerleggen van het verzoekschrift in een burgerlijke jeugdzaak en de eerste inleidingzitting.
Ik heb het dan nog niet over de eventuele, volgende stappen in de procedure, die op een maatschappelijk onderzoek betrekking kunnen hebben. Mijnheer de minister, de heer Steegen stelde daarover vorige week trouwens een vraag aan u. Op dat vlak is er immers nog een probleem, namelijk inzake de maatschappelijke onderzoeken die door de justitiehuizen moeten worden gevoerd. Ook voor voornoemde onderzoeken zijn er immers wachttijden.
Het gaat hier echter puur om de inleiding van een zaak, met name de periode tussen de neerlegging van het verzoekschrift en het ogenblik dat de zaak voor de jeugdrechter komt. Het probleem bestaat.
Mijnheer de minister, concreet wil ik u dienaangaande het volgende vragen.
Bent u op de hoogte van de lange wachttijden tot de inleidingzittingen?
Rijst het probleem enkel in de provincie Limburg of zijn er ook wachttijden in de andere provincies?
Welke initiatieven kunnen eventueel worden overwogen om de bedoelde wachttijden te verhelpen? Immers, in jeugdzaken is het belangrijk dat de zaak snel voorkomt. Dikwijls gaat het immers om dringende zaken, waarbij kinderen betrokken zijn en waarbij door de rechter dringende initiatieven moeten worden genomen.
14.02 Minister Jo Vandeurzen: De jaarverslagen voor 2007 worden pas verwacht tegen 1 april 2008, maar uit navraag blijkt dat de stellingstermijn op de rechtbank te Hasselt 3,5 tot 4 maanden bedraagt. Er wordt hard gewerkt om de stellingstermijn terug te brengen tot 2,5 maand. Op de rechtbank te Tongeren is de stellingstermijn licht gestegen en bedraagt thans 6 tot 8 weken. Mijn diensten zullen deze evolutie van nabij opvolgen. Tot op vandaag worden geen statistieken gemaakt van de gemiddelde stellingstermijn van alle rechtbanken, omdat niet alle rechtbanken statistieken bewaren met betrekking tot deze gegevens.
Van sommige andere rechtbanken kan ik u wel nog cijfers meedelen. Ik kan u meegeven dat in Luik en Charleroi de stellingstermijn 1 tot 2,4 maanden bedraagt. In Leuven en Turnhout is dat 1,5 maanden en 4 weken. Van de jeugdrechtbanken in Gent en Nijvel zijn geen cijfers bekend, maar volgens de laatste jaarverslagen zouden er daar geen achterstanden meer zijn. Op de jeugdrechtbank van Antwerpen volgt een inleidingszitting binnen een termijn van drie weken. Tijdens die zitting worden alle voorlopige maatregelen genomen. De zaak wordt dan uitgesteld voor een behandeling ten gronde in een latere zitting, waarvoor de wachttijd ten minste vier tot zes maanden bedraagt. Er wordt aan de partijen dan de mogelijkheid geboden om de zaak opnieuw aanhangig te maken op eenvoudig verzoek in geval van gewijzigde omstandigheden of hoogdringendheid. Bovendien is er steeds de mogelijkheid om zich tot de kortgedingrechter te wenden.
In 2007 werden 9 bijkomende jeugdrechters toegekend aan verschillende ressorten onder de vorm van toegevoegde rechters die worden aangewezen door de eerste voorzitters van de hoven van beroep. Voor het rechtsgebied Bergen was er slechts een ambt van toegevoegd rechter mogelijk, aangezien dit ressort het plafond had bereikt van zijn wettelijk contingent. Ik zal alleszins de jaarverslagen van 2007 laten analyseren om na te gaan of structurele oplossingen dienen te worden gezocht om de stellingstermijnen te doen verminderen. Zoals hierboven aangehaald kan voor urgente gevallen alleszins steeds beroep worden gedaan op de kortgedingrechter.
14.03 Raf Terwingen (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik begrijp dat u het met mij eens bent dat de termijnen die op dit ogenblik voorhanden zijn, misschien wat te lang zijn. Kort geding is inderdaad een mogelijkheid. Ik denk dat sowieso ook de gewone burgerlijke procedures in dit soort jeugdzaken sneller zouden moeten behandeld kunnen worden op de inleiding. Ik noteer dat dit blijkbaar in Antwerpen het geval is en dat men daar op korte termijn voorlopige maatregelen neemt in functie van een verderzetting. Dat is misschien een suggestie voor de andere jeugdrechters, maar we zullen zien hoe het verder afloopt.
L'incident est clos.
- mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Justitie over "het verjaren van de KBC-fraude met de forfaitaire buitenlandse belasting" (nr. 2990)
- mevrouw Josée Lejeune aan de minister van Justitie over "de gerechtelijke vervolgingen inzake fiscale fraude" (nr. 2994)
- Mme Sarah Smeyers au ministre de la Justice sur "la prescription de la fraude relative à la quotité forfaitaire d'impôt étranger impliquant la banque KBC" (n° 2990)
- Mme Josée Lejeune au ministre de la Justice sur "les poursuites en justice en matière de fraude fiscale" (n° 2994)
Ten gevolge een technisch mankement ontbreekt een deel van de digitale geluidsopname. Voor vraag nr. 2990 van mevrouw Smeyers steunt het verslag uitzonderlijk op de tekst die de spreekster heeft overhandigd.
15.01 Sarah Smeyers (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de gebrekkige vervolging van de massale fraude met de forfaitaire buitenlandse belasting door verschillende banken is een van de zwarte bladzijden in de geschiedenis van de Belgische justitie. In de KBC-zaak zou het parket nu zelf de verjaring vorderen. De zaak is zelfs niet verschenen voor de raadkamer.
Mijn vraag is de volgende. Hoe komt het dat dit dossier niet succesvol kon worden afgerond? Hebt u plannen om dit soort miskleunen of debacles inzake vervolging van grootschalige fiscale of andere fraude in de toekomst te vermijden?
15.02 Josée Lejeune (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, j'ai pris également connaissance dans "De Tijd" du 13 mars que le parquet de Bruxelles soulèverait la prescription dans le cadre de l'affaire de la banque KBC devant la chambre du conseil, laquelle devrait se réunir très prochainement.
Pour rappel, cette affaire qui concerne une fraude présumée de sommes exorbitantes commise voici plus ou moins 20 ans, n'a toujours pas été fixée devant la chambre du conseil.
J'ai également pu lire que vous vous penchiez actuellement sur l'élaboration d'un plan d'action pour renforcer la section fraude du parquet de Bruxelles.
Dans ce type d'affaire, je relève que le problème de temps (la prescription) et celui des moyens humains jouent généralement à l'encontre d'une possible condamnation en justice.
Monsieur le ministre, dès lors mes questions sont les suivantes.
- Pourriez-vous m'indiquer si ledit plan d'action est en voie d'élaboration ou à tout le moins en voie de discussion?
- Dans l'affirmative, pourriez-vous me communiquer les orientations de ce plan?
- Si un tel plan est effectivement sur les rails, endéans quel délai pensez-vous qu'il sera mis en exécution?
- Envisagez-vous d'entamer une réflexion sur l'élaboration d'un plan national en la matière?
15.03 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, specifiek wat de dossiers forfaitaire buitenlandse belastingen betreft, wil ik mij beperken tot en verwijzen naar de persberichten die het parket van Brussel in maart en oktober 2007 verspreidde in dat verband. U moet immers weten dat het parket in een aantal zaken waarin de onderzoeksrechters de verjaring hebben vastgesteld, hoger beroep of cassatieberoep heeft ingediend.
In die persberichten lees ik dat de feiten zeer oud zijn. Ze dateren van het einde van de jaren ’80 en het begin van de jaren ’90. De verschillende gerechtelijke onderzoeken werden pas vele jaren later geopend. Dat is naar aanleiding van het geval ten vroegste vanaf 1995 tot 1999 na klachten van de fiscus tegen bijna alle grote Belgische banken.
Vanaf het begin werden de onderzoeksrechters en het parket geconfronteerd met een gebrek aan capaciteit van de politiediensten en het niet invullen door de belastingsadministratie van het reglementair kader van de fiscale assistent. Precies omwille van dat capaciteitsprobleem werd begin 2000 besloten om de beperkte middelen van de politie te concentreren op een beperkt aantal dossiers. Dankzij die concentratie van middelen en dankzij de inspanningen van de politie konden die dossiers grondig worden onderzocht en kwamen volumineuze onderzoeken tot stand.
Gelijktijdig deed de belastingadministratie aanzienlijke inspanningen om op basis van de stukken uit het strafdossier waartoe zij systematisch toegang kreeg, ontdoken belastingen in te vorderen. Daardoor werden meer dan 7 miljard Belgische frank effectief ingevorderd.
De gerechtelijke onderzoeken werden in 2003 en 2004 aan het parket meegedeeld voor eindvordering. De eindvorderingen werden door het parket opgesteld en voorgelegd aan de raadkamer. In de zogenaamde Uruguay-dossiers en de Korea-dossiers acht het parket dat er voldoende bezwaren waren om de verwijzingen naar de correctionele rechtbank te vorderen.
Het parket verdedigt de stelling dat de feiten niet verjaard waren, zich steunend op de vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie inzake het voortdurend gebruik van valse stukken in het raam van fiscale geschillen. De raadkamer volgde die Cassatierechtspraak echter niet, waardoor die vijftien jaar oude feiten dan verjaard werden verklaard.
In het dossier Kredietbank-Italië, dat u aanhaalt – niet te verwarren met het KB-Lux-dossier, waarin de raadkamer van Brussel recentelijk beschikking na verwijzing heeft uitgesproken –, deelt het parket van Brussel mij mee dat er nu besloten werd, in de context van dat specifiek dossier, om niet verder aan te dringen omdat het dossier onvoldoende stavingstukken bevat omtrent het voortdurend gebruik van valse stukken.
In het vermelde persbericht legde het parket tevens de nadruk op het feit dat met het dossier Kredietbank-Italië het openbaar ministerie in een aantal welbepaalde dossiers uitvoerig gemotiveerde vorderingen tot buitenvervolgingstelling opstelde omdat het grondig onderzoek dat werd gevoerd, naar zijn mening aantoonde dat de feiten strikt genomen niet frauduleus en dus niet strafbaar zijn.
In de persberichten benadrukt het parket dat niet zomaar ongenuanceerd en zonder onderscheid kan worden gezegd dat alle FBB-dossiers ontegensprekelijke frauduleuze constructies zijn.
Het bestaan van een belangrijke achterstand op de financiële sectie van het parket van Brussel is mij goed bekend. Het probleem bestaat al jaren. Financiële en fiscale strafzaken worden in vele gevallen, maar niet altijd, te langzaam behandeld op verschillende niveaus. Onderzoek door de politie, de opstelling van schriftelijke vorderingen door de procureur eens het gerechtelijk onderzoek is afgesloten, de behandeling door de raadkamer met het oog op de verwijzing naar de correctionele rechtbank, behandeling in hoger beroep van de zogenaamde Franchimont-verzoeken, enzovoort, neemt soms vele jaren in beslag, met alle mogelijke problemen op het vlak van het verstrijken van de redelijke termijn en de verjaring van de feiten.
Ma cellule stratégique mène actuellement des discussions avec le procureur du Roi et le procureur général afin d’aborder sérieusement cette situation. Le procureur général a déjà rédigé un projet de plan d’action qui doit encore être débattu avec les différents acteurs. J’espère pouvoir disposer dans le mois d’une méthode de travail efficace de résorption de l’arriéré. Il va de soi que celui-ci ne sera pas résorbé du jour au lendemain. En outre, j’attire votre attention, comme j’ai déjà eu l’occasion de le faire en réponse à une question similaire, sur le fait que vingt-quatre postes de substitut du procureur du Roi sont actuellement vacants au parquet de Bruxelles, ce qui représente un manque d’effectif de 25%. Tous les plans d’action possibles, toutes les méthodes de travail imaginables pour s’attaquer à l’arriéré ne pourront pas faire disparaître comme par enchantement ce phénomène de postes non occupés, déclarés vacants et publiés comme tels au Moniteur belge.
Daarom is niet enkel een actieplan nodig waarbij het bestaande personeel de achterstand in Brussel moet aanpakken. Er moet tevens op ander vlakken algemeen gehandeld worden.
Waarom zijn er zoveel openstaande betrekkingen van substituut? Werken de fiscale substituten effectief aan fiscale zaken? Wordt er intern voldoende aan dossieropvolging gedaan? Zijn er efficiënte opvolgingsmechanismen binnen de parketten om de verjaringsfenomenen tegen te gaan? Zijn alle plaatsen van fiscale assistenten OGP effectief ingevuld? Moeten de vervolgingsprioriteiten inzake financiële inbreuken niet veel strikter bepaald worden? Hoe zit het met de samenwerking met curatoren inzake faillissementsmisdrijven? Moet het openbaar ministerie op het vlak van fiscale misdrijven niet louter subsidiair tussenkomen enkel wanneer de belastingen onbetaald blijven? Moet er niet gewerkt worden aan een omzendbrief van het College van procureurs-generaal inzake fiscale fraude en witwassen? Deze vragen en vele andere wil ik grondig onderzoeken waarbij ik toch wil benadrukken dat men de situatie van bepaalde dossiers of kabinetten in Brussel niet moet veralgemenen, noch naar andere arrondissementen, noch naar vele financiële dossiers waarin het parket van Brussel successen boekt.
Ik vernam dat bijvoorbeeld het parket van Antwerpen vorige week een belangrijk vonnis bekwam inzake financiële fraude in de sector van de export van tweedehandswagens en dat het parket van Brussel eveneens vorige week een zware veroordeling mocht bekomen inzake fraude met kasgeldvennootschappen.
15.04 Josée Lejeune (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Pour ma part, je tiens à souligner qu'il est incompréhensible, voire inacceptable, que de tels dossiers ne puissent faire l'objet d'un suivi, faute de moyens ou à cause d'une surcharge de travail.
Cette surcharge entraîne évidemment un retard dans les tâches à accomplir et cause, à plus long terme, une prescription. Je regrette que nous en arrivions à de telles situations.
15.05 Sarah Smeyers (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Ik ben blij te vernemen dat men toch een actieplan plant ter zake. Het is volgens mij – mevrouw Lejeune heeft er ook op gewezen – een verkeerd signaal aan de rechtsonderhorigen dat dergelijke zaken verjaren. Ik weet het: gedane zaken nemen geen keer. Dergelijke zaken moeten in de toekomst toch vermeden kunnen worden door een betere invulling van het parket in Brussel. Daar lijkt toch een probleem te zijn voor vele zaken, ondanks de goeie dingen die men daar doet.
Ik vermeld, geheel ter zijde, dat in de commissie voor de Naturalisaties de adviezen van het parket van Brussel ook achterblijven. De algemene tendens is toch dat er een achterstand wordt opgebouwd door een tekort aan personeel. Ik dank u voor uw antwoord;
L'incident est clos.
16 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de acties die de federale regering zal ondernemen ingevolge de recente uitspraken van de burgemeester van Maastricht" (nr. 3017)
16 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "les actions que le gouvernement fédéral compte entreprendre à la suite des déclarations récentes du bourgmestre de Maastricht" (n° 3017)
16.01 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, toen ik u vorige week over de situatie in verband met de coffeeshops en de wietboulevard in Maastricht en over het drugsbeleid in het algemeen interpelleerde, werd dezelfde dag bekend dat de burgemeester van Maastricht, de heer Leers, minstens voorlopig de bouw van coffeeshops nabij de Belgische grens moest stopzetten. De verplaatsing van de drugsverkoop en de plannen voor een zogenaamde wietboulevard werden dus voorlopig een halt toegeroepen.
In een reactie op voornoemde, rechterlijke beslissing kondigde de burgemeester van Maastricht aan dat hij zich allicht genoodzaakt zou zien om erg repressief op te treden. Hij zal zijn beleid dus blijkbaar volledig wijzigen, waardoor de overlast zich evenzeer of zelfs nog meer in de richting van het Belgische grondgebied zal verplaatsen.
Ik kon op de radio vernemen hoe hij tegen voornoemde beslissing van de rechter van leer – of moet ik “van leers” zeggen? – trok.
Mijnheer de minister, welke houding neemt u aan tegenover de uitspraken van de burgemeester van Maastricht en het soort dreigementen dat door hem werden geuit?
Hebt u een inschatting gemaakt of kunt u een inschatting maken van de mogelijke gevolgen van een repressief beleid, indien de gemeente Maastricht daadwerkelijk tot een dergelijk beleid overgaat?
Welk effect inzake criminaliteit en drugsoverlast zou dergelijk beleid sorteren op het grondgebied van onze grensgemeenten?
Zult u desgevallend een lik-op-stukbeleid voeren en dus eveneens tot het voeren van repressieve acties aan de Belgische zijde van de grens overgaan, indien blijkt dat het dreigement van de heer Leers ernstig moet worden genomen?
Ten slotte, hoeveel en welke concrete acties plant de federale regering en plant u eventueel ter bestrijding van de overlast in de grensstreek aldaar voor het jaar 2009? Ik vraag u uiteraard niet wanneer voornoemde acties zouden plaatsvinden. Welk signaal zult u echter op dat vlak geven?
16.02 Minister Jo Vandeurzen: Mijnheer Schoofs, het is nog maar van vorige week geleden dat u mij in de Kamercommissie voor de Justitie eenzelfde vraag stelde omtrent het voeren van repressieve acties in het licht van het door de burgemeester aangekondigde beleid van het verplaatsen van de coffeeshops in de richting van de Belgische grens. Ik kan dan ook slechts mijn antwoord herhalen.
Wij hebben sinds het bilateraal overleg eind januari in Ljubljana een engagement van Nederlandse zijde gekregen dat er daadwerkelijk overleg zal worden gepleegd over de problematiek. Wij willen dat constructieve spoor volop kans geven. In dat licht wordt aan Belgische zijde overleg voorbereid en zijn de inspanningen daarop toegespitst.
Intussen is het vonnis in kort geding in Maastricht tussengekomen. Dat onderstreept dat de stelling die van Belgische zijde steeds verdedigd is geweest met betrekking tot de verplaatsing van de Maastrichtse coffeeshops, wel degelijk een basis heeft.
Ik kan u dus geruststellen. De problematiek van de coffeeshops wordt vanuit Justitie van nabij gevolgd. De problematiek van het drugstoerisme is trouwens expliciet opgenomen in het nationaal veiligheidsplan 2008-2011. Er werd in voorzien dat prioritair bepaalde veiligheidsfenomenen projectmatig dienen aangepakt te worden door middel van een jaarlijks geïntegreerd actieplan.
Er is ook opgenomen dat ik als minister van Justitie aan het College van procureurs-generaal vraag om in overleg met de federale politie, de vaste commissie van de lokale politie, de dienst voor strafrechtelijk beleid, de federale procureur, de Raad van procureurs des Konings en de Raad van arbeidsauditeurs binnen de zes maanden na goedkeuring van het nationaal veiligheidsplan een verslag uit te brengen van de initiatieven die reeds werden genomen of die genomen worden met het oog op een beleidsmatige aanpak van de bepaalde prioriteiten en over de richtlijnen en acties die in de toekomst gepland zijn.
De aanpak van het fenomeen dient globaal en geïntegreerd te zijn, vertrekkende vanuit de beschrijving van de verschillende raderwerken die betrokken bij de illegale activiteiten. Er dienen acties voorgesteld die tegelijkertijd gericht zijn op preventie, ontraden om misdrijven te plegen, reactie en opvolging.
Ik ben ervan overtuigd dat het niet voldoende is om symptomatisch aspecten aan te pakken en zal daarom werken aan een versterking van de internationale samenwerking met de buurlanden, ook justitieel, met het oog op de identificatie en de destabilisatie van de criminele groepen die actief zijn in de bevoorrading van de verkooppunten of klantenwerving.
Ik ben er eveneens van overtuigd dat een nauwer overleg tussen de dienst voor strafrechtelijk beleid, het College van procureurs-generaal en de politiediensten de huidige omzendbrief inzake drugtoerisme kan aanvullen met een globalere aanpak van het drugtoerisme.
16.03 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, voor de vorm en voor wat het waard is, bedankt voor uw antwoord, maar ik ben helemaal niet gerustgesteld, noch door uw verwijzing naar het veiligheidsplan, noch door uw verklaring hetzelfde antwoord te moeten geven, terwijl zich een geheel nieuw feit voordoet. De ironie is dat burgemeester Leers nu eindelijk schijnt in te zien dat een repressieve aanpak wel degelijk kan werken en dat hij daartoe ook wil overgaan. Het is eigenaardig dat hij op zo’n korte tijd zo’n bocht kan maken. U maakt helaas de bocht niet mee. U wendt zich tot de diplomatie, tot bilateraal overleg, terwijl Leers wild om zich heen gaat slaan. Dat zal voor overlast in de gemeente zorgen, eenmaal hij met die repressieve aanpak begint.
U kunt best voorbereid zijn, mijnheer de minister, maar ik hoor dat niet. Ik hoor wel heel veel intentieverklaringen. Het lijkt trouwens op de regeringsverklaring, waarmee wij vandaag al gedeeltelijk konden kennismaken. Het is het destructieve beleid van Leers dat u zal dwingen om in de tegenaanval te gaan. U hoeft zich niet al te veel te beroepen op constructieve maatregelen en het overleg. Het gevaar is daar. Leers duwt het over de grens. Het is in de grensstreek dat dat staat te gebeuren. Daar kunt u de afschrikking voor de eerste keer in de praktijk brengen en kunt u komaf maken met het paarse gedoogbeleid. U kunt wel zeggen dat de strafwet wordt toegepast, of dat ze nog geldt, maar in elk geval heeft men onder het paarse beleid enkele maatregelen genomen die een gedoogbeleid hebben geïnstalleerd. Daarmee kunt u komaf maken. U kunt nu de grensgemeenten afschrikken door Leers lik op stuk te geven.
Wanneer u dat niet doet en u wentelt zich alleen maar in wollige verklaringen, dan kan ik alleen maar besluiten dat CD&V dezelfde weg opgaat als paars en dat wij noch vlees noch vis op het vlak van het drugbeleid zullen krijgen. Voor mijn partij is dat absoluut onaanvaardbaar.
L'incident est clos.
17 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de uitspraken van de correctionele rechtbank te Hasselt inzake de wapendracht door Sikhs" (nr. 3018)
17 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "les décisions du tribunal correctionnel de Hasselt en matière de port d'armes par les Sikhs" (n° 3018)
17.01 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, dit is een vraag die ik ook al aan de vorige minister van Justitie heb gesteld.
De rechtbanken van Tongeren en Hasselt hebben in het verleden meermaals vrijspraak verleend aan gelovigen van de sikhgemeenschap na een vervolging door het parket voor het dragen van de traditionele dolk, de kirpan genaamd. Volgens de rechtbanken zou het een religieus symbool betreffen. Ik ga hier geen kritiek leveren op de uitspraak van de rechtbanken. Zij passen de wet toe zoals zij menen dat die moet worden toegepast maar er is toch een hiaat. Sikhs lopen gewapend op straat. Zij schermen soms met het argument dat hun dolken niet geslepen zijn. Ik ben nog nooit gestoken door een dolk, hetzij door een geslepen of een niet-geslepen exemplaar. Ik vind het echter onaanvaardbaar dat men verwijst naar religieuze of culturele elementen in deze voor het dragen van een kirpan. Ik wil er trouwens op wijzen dat er in het verleden aan de tempel van Halmal vechtpartijen zijn geweest met dolken en zwaarden. Er zijn daar toen sikhs veroordeeld.
Ik heb volgende vragen voor u. In het kader van de wapenwet, die nog moet worden gewijzigd, vraag ik u wat u vindt van het dragen van die dolken in het openbaar. Kan dit of kan dit niet? Vindt u dat de wet op dit punt moet worden gewijzigd en dat dit achterpoortje moet worden gesloten? Of vindt u dat dit allemaal zomaar kan?
17.02 Minister Jo Vandeurzen: Ik heb net zoals u kennis genomen van de uitspraak waarbij een gelovige van de sikhgemeenschap werd vrijgesproken voor het dragen van een traditionele dolk, de kirpan. U vraagt of ik plannen heb om het dragen van deze dolk in het openbaar aan banden te leggen. Zoals u terecht zegt, is er momenteel in het Parlement een discussie aan de gang over de wapenwet op basis van wetsvoorstellen. Aangezien deze zaak nog niet definitief is beslecht en gelet op het hoger beroep dat werd ingesteld tegen de vrijspraak, wil ik hierover geen uitspraak doen. Ik wens de uitspraak in het hoger beroep dan ook af te wachten.
17.03 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, dat is een ontwijkend antwoord.
Wij als wetgever kunnen wetsvoorstellen indienen en u kunt wetsontwerpen indienen. De wapenwet zal in elk geval ter sprake komen. Over het hoger beroep zal in elk geval nog geen beslissing zijn genomen wanneer wij dit normalerwijze bespreken. Het is immers al langer aangekondigd dat wij de wapenwet zouden bespreken. Ik verwacht dat dit de eerste week na de paasvakantie het geval zal zijn. U zult zich dan toch moeten uitspreken. U zult zich er dan met dit antwoord helaas niet vanaf kunnen maken, vrees ik.
L'incident est clos.
18 Vraag van mevrouw Katrien Schryvers aan de minister van Justitie over "de vergoeding voor politiediensten voor bijstand aan een gerechtsdeurwaarder" (nr. 3024)
18 Question de Mme Katrien Schryvers au ministre de la Justice sur "l'indemnité octroyée aux membres des services de police qui prêtent main-forte à un huissier de justice" (n° 3024)
18.01 Katrien Schryvers (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, volgens het koninklijk besluit van 30 november 1976 tot vaststelling van het tarief voor de akten van gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en handelszaken en van het tarief voor sommige toelagen, krijgt een politiecommissaris of diens afgevaardigde een vergoeding als hij meegaat met een gerechtsdeurwaarder om die bij te staan voor het openen van deuren of om hem, zoals men het noemt, de sterke arm te lenen. Het bedrag is regelmatig aangepast. Het gaat eigenlijk om een indexatie, die op dit moment 5,76 euro per bijstand bedraagt.
Als ik dat lees, maak ik er onmiddellijk de opmerking bij dat die politiemensen dat doen tijdens hun diensturen en dat zij hun gewone vergoeding krijgen voor hun diensturen. Wat zou dan de reden zijn van die extra toelage? De Mammoetwet had precies als bedoeling alle bijkomende toelagen af te schaffen of zoveel mogelijk te verminderen. Er zijn er natuurlijk afgeschaft, maar deze zijn altijd blijven bestaan.
De bijstand gebeurt tijdens de werkuren van de politiecommissaris, de politie-inspecteurs of andere mensen die zij daarvoor aanwijzen.
Ik zou daarom graag van u vernemen, mijnheer de minister, wat de reden is voor die extra vergoeding en of er nog andere handelingen zijn waarvoor een dergelijke vergoeding wordt toegekend. Ik meen dat er nog andere handelingen zijn waarvoor politiemensen meegaan met een gerechtsdeurwaarder of die zij stellen en waarvoor zij een speciale vergoeding krijgen.
Bent u van mening dat het billijk is dat dergelijke vergoedingen blijven bestaan? Creëren die geen ongelijkheid, ook binnen het korps, tussen mensen die mogen meegaan en mensen die deze taken niet mogen uitvoeren? Is niet elke taak van een politieagent geïncorporeerd in de wedde die hij ontvangt?
18.02 Minister Jo Vandeurzen: Het koninklijk besluit van 30 november 1976 tot vaststelling van het tarief voor akten van gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en handelszaken en van het tarief van sommige toelagen legt inderdaad het tarief vast dat uitbetaald moet worden wanneer een gerechtsdeurwaarder een beroep doet op een politiecommissaris of op zijn afgevaardigde om hem in bepaalde gevallen bij te staan.
In de bevoegdheid om een beroep te doen op politieambtenaren wordt in diverse wetteksten voorzien: artikel 1504 van het Gerechtelijk Wetboek, artikel 44 van de wet op het Politieambt en artikel 62/4 van de wet op de geïntegreerde politie.
De bijstand kan zowel tijdens als buiten de diensturen geschieden door de betrokken commissaris of zijn vervanger. De bijstand moet als een bijkomende taak beschouwd worden, boven op de normale beroepsactiviteiten van politieambtenaren. Voor die bijstand wordt een geringe vergoeding toegekend, zijnde 5,76 euro.
Het Comité P heeft in zijn jaarverslagen van 2000 en 2005 reeds de vraag gesteld of het wel normaal is te voorzien in een betaling, hoe gering ook, aan een politieambtenaar, terwijl de bedoelde opdracht bij wet bepaald is. In het jaarverslag van 2005 stelde het Comité P onomwonden vast dat de betaling voor bijstand aan een gerechtsdeurwaarder afgeschaft moet worden.
Recentelijk werden echter twee initiatieven genomen, mede ondertekend door de vorige minister van Justitie, waarbij aan het principe van de vergoeding voor politiemensen voor bijstand aan een gerechtsdeurwaarder niet geraakt werd. Ten eerste, was er de richtlijn van 1 december 2006 tot het verlichten en vereenvoudigen van sommige administratieve taken van de lokale politie. Ten tweede, was er de deontologische code van de politiediensten.
Er zijn mij voorlopig geen andere opdrachten bekend waarbij een politieambtenaar voor gelijkaardige zaken op een vergoeding aanspraak zou kunnen maken.
Ik zal evenwel de opdracht geven om deze problematiek nader te bekijken. Indien nodig kan de vergoedingsregeling nadien worden bijgestuurd of afgeschaft.
18.03 Katrien Schryvers (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. U zegt dat het zowel tijdens als buiten de diensturen kan gebeuren. Ik meen dat dit een belangrijk element is. Het werpt een ander licht op de zaak, maar globaal genomen meen ik dat het een problematiek is die eens bekeken moet worden, teneinde na te gaan of dit wel moet blijven bestaan.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
19 Vraag van mevrouw Katrien Schryvers aan de minister van Justitie over "de internering" (nr. 3056)
19 Question de Mme Katrien Schryvers au ministre de la Justice sur "l'internement" (n° 3056)
19.01 Katrien Schryvers (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, op basis van artikel 14 van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij kan een geïnterneerde geplaatst worden in een ziekenhuis voor zover dit ziekenhuis dat aanvaardt en voor zover er geen speciale veiligheidsrisico’s moeten genomen worden. Bij zo’n plaatsing betaalt Justitie de niet-medische kosten en kunnen de gezondheidsuitgaven vergoed worden door het RIZIV voor zover de betrokken instelling een speciale overeenkomst heeft met het RIZIV voor de vergoeding van de gezondheidsuitgaven van de geïnterneerde. Dit geldt wel enkel voor geïnterneerden die niet vrij zijn op proef.
Mijnheer de minister, bestaat er een lijst van psychiatrische ziekenhuizen waarmee dergelijke overeenkomsten werden afgesloten? Dat kan natuurlijk belangrijk zijn wanneer familieleden van geïnterneerden op zoek gaan naar een psychiatrisch ziekenhuis waar de betrokkene zou kunnen opgenomen worden. Waarom is een dergelijke overeenkomst eigenlijk noodzakelijk? Is dit systeem geen rem op de mogelijke behandeling van geïnterneerden? Bestaat niet de mogelijkheid dat mensen wel een psychiatrisch ziekenhuis vinden dat de geïnterneerde wil opnemen maar waarmee geen dergelijke overeenkomst bestaat en dat het ziekenhuis dan de geïnterneerde afwijst? Is een aanpassing van deze regeling te verwachten in de toekomst?
19.02 Minister Jo Vandeurzen: Artikel 14 van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij, de huidige interneringswet, bepaalt dat de internering plaatsvindt in een inrichting aangewezen door de commissie tot bescherming van de maatschappij. Deze plaatsing geschiedt hetzij in een inrichting georganiseerd door de regering, hetzij in een andere inrichting die daarvoor geschikt is uit het oogpunt van veiligheid en verzorging.
Artikel 56, §3, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige zorgen, gecoördineerd op 14 juli 1994, bepaalt dat de verzekering voor geneeskundige verzorging ten belope van maximum 27.659.000 euro aan tegemoetkoming voorziet in de geneeskundige verstrekkingen verleend in verzorgingsinstellingen en instellingen voor functionele revalidatie aan geïnterneerden die hetzij geplaatst zijn, hetzij vrij op proef gesteld zijn door de commissie tot bescherming van de maatschappij. Deze regeling is van toepassing vanaf 1 januari 2005. De wet voorziet tevens in hetzelfde artikel 56 dat door de betrokken ministers bevoegd voor Volksgezondheid en Justitie bijzondere overeenkomsten met de betrokken verzorgingsintellingen moeten worden afgesloten. Ik overhandig u de lijst met de instellingen waarmee voor het jaar 2007 in dit kader een overeenkomst werd afgesloten.
Naast de voormelde regeling bestaan de zogenaamde proefprojecten van het externe zorgnetwerk. Hiervoor werden door de minister van Volksgezondheid overeenkomsten gesloten voor drie jaar met enkele psychiatrische instellingen. In Vlaanderen betreft het de instellingen te Rekem, Bierbeek en Zelzate. In Brussel gaat het over Titeca en in Wallonië over een PVT-afdeling in Les Marroniers in Doornik.
De overeenkomsten die op basis van artikel 56 met elke betrokken instelling worden afgesloten zijn enerzijds uitdrukkelijk door de wet voorgeschreven. Anderzijds is deze wettelijke regeling er gekomen omdat vele geïnterneerden niet in regel zijn met de ziekteverzekering en een bijzondere RIZIV-regeling dus voor hen noodzakelijk was. De geïnterneerden krijgen in de betrokken instellingen weliswaar een volwaardige behandeling maar het probleem is dat het bedrag waarvoor het RIZIV tussenkomt geplafonneerd is op 27.659.000 euro en dat dit plafond al van in de beginne bereikt is. Daardoor zitten veel geïnterneerden te wachten in een gevangenis tot er een plaats vrijkomt in een verzorgingsinstelling. Om meer geïnterneerden binnen de toepassing van deze regeling te kunnen laten vallen dient het plafond dan ook opgetrokken te worden.
In de nabije toekomst moeten enkele maatregelen worden genomen. Ten eerste moet het plafond van de RIZIV-tussenkomst zoals voorzien in artikel 56 worden opgetrokken opdat meer geïnterneerden zouden kunnen doorstromen van gevangenissen naar psychiatrische instellingen. Ten tweede moet het aantal opvangplaatsen voor intensieve behandeling, PVT en beschut wonen in het externe zorgnetwerk, worden opgetrokken. Een en ander kan onder meer tot stand gebracht worden via een reconversie van uitdovende PVT-bedden. Ten derde moeten specifieke behandelnormen en specifieke erkenningscriteria voor geïnterneerden gecreëerd worden, wat moet toelaten het actuele systeem van proefcontracten met instellingen een meer duurzame basis te verschaffen. Ten vierde moet een wettelijke regeling inzake de ziekteverzekering van geïnterneerden tot stand worden gebracht.
Voor een en ander zal ik overleg plegen met de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. Vandaag zitten er meer dan duizend geïnterneerden in de gevangenis. Velen wachten op een aangepaste behandeling in een psychiatrische instelling. Ik streef ernaar om tegen 2012 al deze wachtenden een aangepaste plaats te verschaffen in de forensische en reguliere verzorgingssector.
19.03 Katrien Schryvers (CD&V - N-VA): Ik dank de minister voor het uitvoerig antwoord. Het is inderdaad een belangrijke problematiek en het is schrijnend te weten dat meer dan duizend geïnterneerden die een behandeling nodig hebben, zitten te wachten in de gevangenis. Het is ook schrijnen vast te stellen dat een aantal verzorgingsinstellingen niet geneigd is deze mensen op te nemen hoewel ze daar perfect voor gespecialiseerd zijn, en dit wegens een financiële problematiek.
Ik hoor echter dat de minister zeer veel aandacht heeft voor dit thema en een aantal heel concrete maatregelen in het vooruitzicht stelt. Ik sta daar zeer positief tegenover.
L'incident est clos.
- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de aanstelling van een taaladjunct bij het departement Justitie" (nr. 3053)
- de heer Robert Van de Velde aan de minister van Justitie over "de benoeming van taaladjuncten" (nr. 3066)
- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la désignation d'un adjoint linguistique au sein du département de la Justice" (n° 3053)
- M. Robert Van de Velde au ministre de la Justice sur "la nomination d'adjoints linguistiques" (n° 3066)
20.01 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, men heeft collega Van de Velde dus niet kunnen bereiken. Het spijt me om mijn collega in de wind te moeten zetten. Dat is niet mijn bedoeling.
De voorzitter: Betrokkene werd verwittigd. Ik kan de vraag ook uitstellen.
20.02 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, ik wil toch graag hebben dat men iets laat weten. Ik zal mijn vraag stellen. Ik kan ze later eventueel opnieuw stellen als het probleem nog steeds prangend is.
Ik wil graag van de minister vernemen of er een oplossing is. Mijn vraag betreft de vacature voor een taaladjunct, toegevoegd aan de directeur-generaal Rechterlijke Organisatie onder het departement Justitie. Die vacature werd nog steeds niet ingevuld, hoewel er een kandidaat is.
Het is gebruikelijk dat aan hoge functies in de ambtenarij een taaladjunct wordt toegevoegd omdat de titularissen niet meertalig zijn. Dat is al een aantal jaren het geval.
Bij de andere departementen lijkt dit vlot te verlopen, behalve bij Justitie. Het departement is daardoor in overtreding met de taalwetgeving.
Ik heb de volgende vragen. Welke obstakels staan de invulling van de vacature in de weg? Tegen wanneer zou dit dossier uiteindelijk rond kunnen zijn?
20.03 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, collega, het ambt van een taaladjunct van de directeur-generaal Rechterlijke Organisatie werd op 6 december 2007 open verklaard.
Slechts een ambtenaar heeft zijn kandidatuur ingediend. Hij stelde zich echter eveneens kandidaat voor de functie van taaladjunct bij het directoraat-generaal Wetgeving tezamen met een tweede kandidaat.
Op 16 januari 2008 concludeerde het directiecomité dat de kandidaat wel als taaladjunct kan worden aangeduid voor het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie. De andere kandidaat werd gekozen voor het directoraat-generaal Wetgeving.
Het koninklijk besluit van 4 maart 2008 houdende wijziging van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 betreffende de aanwijzing van een tweetalige adjunct bij wijze van overgangsmaatregel in de centrale diensten van de federale overheidsdiensten dat voorlopig het stelsel van taaladjuncten verlengt, werd op 7 maart 2008 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.
Intussen heeft de betrokken ambtenaar een bezwaarschrift ingediend tegen de beslissing van het directiecomité met betrekking tot de functie van taaladjunct bij het directoraat-generaal Wetgeving. Het onderzoek van dit bezwaarschrift is op heden nog steeds lopende en vertraagt de procedure.
De beslissing zal worden uitgevoerd zodra de notulen van het directiecomité definitief zullen worden goedgekeurd.
20.04 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, als ik het goed begrijp heeft de betrokkene twee kandidaturen ingediend, zowel wetgeving als rechterlijke organisatie. Als er een probleem is in verband met wetgeving, als er een procedure zou lopen, is er toch geen beletsel om de betrokkene te benoemen op die plaats waarvoor er maar één kandidaat is en waarvoor hij geschikt geacht wordt door het directiecomité, namelijk het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie? Men koppelt de dossiers blijkbaar aan elkaar?
20.05 Minister Jo Vandeurzen: (…) Daar komt de minister niet in tussenbeide.
20.06 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Het is toch eigenaardig dat het directiecomité dan weigert een kandidaat te benoemen die geschikt is voor een bepaalde functie, terwijl er net een procedure in een andere kwestie gestart is. Ik zal de zaak van nabij opvolgen en eventueel erop terugkomen, dan kan collega Van de Velde zich ook opnieuw aansluiten.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.43 uur.
La réunion publique de commission est levée à 17.43 heures.