COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZAKEN

La séance est ouverte à 14.31 heures et présidée par M. Jean-Marc Delizée.

De vergadering wordt geopend om 14.31 uur en voorgezeten door de heer Jean-Marc Delizée.

Le président: La question n° 2103 de M. Bultinck est retirée.

- de heer Stefaan Vercamer aan de minister van Pensioenen en Maatschappelijke Integratie over "het Kringloopfonds" (nr. 2304)

- de heer Stefaan Vercamer aan de minister van Pensioenen en Maatschappelijke Integratie over "de toekomst van het Kringloopfonds" (nr. 2747)

01 Questions jointes de

- M. Stefaan Vercamer au ministre des Pensions et de l'Intégration sociale sur "le Fonds de l'économie sociale et durable" (n° 2304)

- M. Stefaan Vercamer au ministre des Pensions et de l'Intégration sociale sur "l'avenir du Fonds de l'économie sociale et durable" (n° 2747)

01.01 Stefaan Vercamer (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn eerste vraag heb ik ingediend vóór het eerste communautair akkoord, mijn tweede vraag erna.

Ik heb mijn eerste vraag toch gehandhaafd, omdat ze nuttig blijft om de evaluatie te maken van de werking en de kosten van het Kringloopfonds. In een artikel in De Standaard van maandag 18 februari werd uitgebreid bericht over de werking van het Kringloopfonds. Het komt erop neer dat men deze maand een beslissing moet nemen omtrent de terugbetaling van de obligatielening. Die obligatielening werd in 2003 uitgeschreven, om een portefeuille van 75 miljoen euro bijeen te brengen.

Vooraleer men in de regering tot een beslissing komt – ik weet niet of er momenteel al beslissingen zijn genomen – dacht ik dat het nuttig was, naar aanleiding van het artikel in De Standaard, om u een aantal vragen te stellen met betrekking tot de werking en de kosten van het Kringloopfonds.

Ten eerste, klopt het dat elke euro verstrekt krediet 25 eurocent kost aan de belastingbetaler? Kunt u die kosten eventueel toelichten?

Ten tweede, klopt het dat het filiaal Sowecsom van de Waalse investeringsmaatschappij de enige partner van het Kringloopfonds is die geen eigen inbreng doet? Kunt u daarvoor een verklaring geven? Klopt het dat de Waalse regering hierdoor een kredietlijn heeft van 10 tot 12 miljoen euro bij het Kringloopfonds? Kunt u toelichten waarom er vorig jaar een plotse stijging was van de activiteiten van het Kringloopfonds?

Ten derde, bij de eerste vraag ik die stelde over het Kringloopfonds hebt u enkele cijfers van de toegestane kredieten en participaties per regio ter beschikking gesteld. Daaruit blijkt, na controle, dat de in het samenwerkingsakkoord – tussen de Staat, de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap – afgesproken verdeelsleutels betreffende de sociale economie niet worden nageleefd. Dat samenwerkingsakkoord bepaalt immers de volgende verdeelsleutel: voor het Vlaamse Gewest 55,7%, het Waalse Gewest 33%, het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest 10% en de Duitstalige Gemeenschap 1,3%.

Volgens het jaarrapport 2006 is de huidige verdeling via het Kringloopfonds echter de volgende: het Vlaamse Gewest 47,7% in plaats van de afgesproken 55,7%, het Waalse Gewest 34,2%, het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest 18,1%. In uw eerste antwoord hebt u er mij attent op gemaakt dat het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest niet onbelangrijk was. Over de Duitstalige Gemeenschap heb ik geen cijfers gevonden. Kunt u mij de reden geven die aan de grondslag ligt van deze scheeftrekking? Hoe kan die worden rechtgetrokken?

Een laatste elementje is de nieuwe weg die het Kringloopfonds was ingeslagen. Sedert 2005 financiert het Kringloopfonds ook bedrijven die de sociale en duurzame economie verbinden, onder meer ook KMO’s die milieugerelateerde doelstellingen behalen en eerlijke handel. In het financieel plan 2008-2013 stelt het Kringloopfonds dat de meerwaarde van de financiering van de duurzame economie ligt in het nemen van een deel van het risico. Het Kringloopfonds ziet de financieringen in duurzame economie in de toekomst toenemen. Kunt u mij een overzicht geven van de andere fondsen of solidaire financiers die actief zijn in dit segment? Werkt het Kringloopfonds samen met deze andere actoren of treedt men in concurrentie? Is er geen sprake van een overlapping met de regionale bevoegdheden ter zake? Inderdaad, ik heb die vraag ingediend vooraleer het eerste communautair akkoord er was. Misschien, mijnheer de minister, kunt u mij daarop een antwoord geven?

01.02 Minister Christian Dupont: Mijnheer Vercamer, ik zal proberen op al uw vragen te antwoorden. U bent een echte specialist van het Kringloopfonds geworden.

Ten eerste, in het artikel waaraan u refereert wordt een eenvoudige regel van drie toegepast. Het kapitaal dat ter beschikking gesteld wordt van het Fonds sinds de oprichting, namelijk 7,5 miljoen euro, is opgeteld bij de winstderving van de Staat die voortvloeit uit de fiscale aftrek, geraamd op 3,3 miljoen euro. In feite gaat het om 3,069 miljoen euro. Dit bedrag wordt vergeleken met de lopende kredieten en deelname, 240 miljoen euro. Zo komt men tot het resultaat dat in het artikel staat. Om een beetje nauwkeuriger te zijn heeft de Staat sinds 2003 7,195 miljoen euro aan kapitaal in het kringloopfonds gebracht. Het gaat om een kapitaalbijdrage. Indien het Fonds zijn activiteiten moet stopzetten, zal het resterende kapitaal terugkeren naar de staatskas, vandaag zo ongeveer 4,835 miljoen euro. Dat wil zeggen dat er een verlies is van 2,3 miljoen euro op de geïnvesteerde kapitalen. Rekening houdend met deze twee verduidelijkingen geeft de berekening een ander resultaat, namelijk ongeveer 4,4 miljoen euro kosten op 42 miljoen euro verstrekt krediet, hetzij 13 eurocent per euro verstrekt krediet.

Er is natuurlijk een andere benadering van het probleem. De directeur van het Fonds heeft een andere berekening voorgesteld in zijn carte blanche in antwoord op het artikel. Het gaat om 1.500 nieuwe banen die gekoppeld zijn aan de toegekende kredieten voor een gecumuleerd verlies van 2,3 miljoen euro, hetgeen neerkomt op een kostprijs van 1.500 euro per nieuwe arbeidsplaats. Dat is niet veel als men ziet hoeveel men soms moet investeren om nieuwe jobs te scheppen in zekere sectoren.

U vroeg of het klopt dat Sowecsom de enige partner van het Kringloopfonds is die geen eigen inbreng doet. Sowecsom biedt niet altijd een cofinanciering maar is de enige partner die het volledige risico op zich neemt.

De Waalse regering stelt zich garant. In geval van niet-terugbetaling van een krediet dat via Sowecsom is gepasseerd, betaalt Sowecsom dus 100% van het krediet terug aan het Fonds. In het kader van de partnerschappen met andere instellingen is het risico verdeeld naargelang de bijdrage van elk van de partners.

Wat de verhoging van de uitstaande bedragen vorig jaar betreft, die is even groot als de toename in 2006. Dat is te wijten aan een toename van alle activiteiten van het Fonds bij al zijn partners.

Wat de verdeling van de middelen van het Fonds tussen de verschillende Gewesten betreft, wil ik eerst opmerken dat het samenwerkingsakkoord wel een verdeelsleutel bepaalt van de middelen die de federale Staat vrijmaakt in het kader van het samenwerkingsakkoord om gezamenlijke acties met de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap te cofinancieren. Het Kringloopfonds heeft echter geen initiatief ondernomen in het kader van het samenwerkingsakkoord. De verdeelsleutel is voor hem dus niet van toepassing. De middelen van het Fonds zijn ook geen subsidies, maar kredieten en participaties. De enige verdeelsleutel is de relevantie van de projecten, hun kwaliteit, de stabiliteit van hun financieel plan, eindbalans en hun terugbetalingscapaciteiten, ongeacht of ze van Vlaanderen, Wallonië, Brussel of de Duitstalige Gemeenschap zijn.

Thans kom ik tot de bedrijven die worden geholpen in het kader van de duurzame economie. Zoals ik heb uitgelegd in een vorig antwoord, werkt het Fonds alleen volgens het principe van de cofinanciering om samen met zijn partners kredietoplossingen en financiële instrumenten te kunnen ontwikkelen die zo aangepast mogelijk zijn. Het is niet de bedoeling van het Fonds de mededinging aan te gaan, maar de beste mogelijkheden inzake ethisch rendement te zoeken voor de middelen die de burgers het hebben toevertrouwd.

Op dit moment heeft het Fonds op dit vlak een samenwerkingsovereenkomst gesloten met de bank Triodos. Het Kringloopfonds is op zoek naar partners die investeringsmogelijkheden kunnen aanbieden in de sociale en duurzame economie. Het luik duurzame economie valt onder de bevoegdheid van mijn collega die belast is met duurzame economie.

Nu zal ik het hebben over de toekomst en het akkoord. Ik zal het akkoord van de regering woordelijk voorlezen: “Het is evident dat de beslissing omtrent de financiering van het Kringloopfonds dient overeen te stemmen met de beslissing omtrent zijn voortbestaan".

De obligatielening ten belope van 75.000.000 euro dient te worden terugbetaald in juni 2008. Deze lening werd uitgegeven met staatsgarantie. Het is raadzaam dat de Staat de terugbetalingsmodaliteiten ervan bepaalt en ook de eventuele herfinancieringsoperaties van deze terugbetaling waarborgt. Voor deze terugbetaling zal uiteraard een beroep worden gedaan op de mobiliseerbare activa van het Fonds. Er wordt voorgesteld dat het Kringloopfonds vanaf 1 januari 2009 enkel nog het uitstaande bedrag beheert.

Tegelijk wordt, naar het voorbeeld van wat wordt voorgesteld voor het Startersfonds, voorgesteld de raad van bestuur uit te breiden met vertegenwoordigers van de Gewesten en het Kringloopfonds te machtigen een nieuwe obligatielening uit te geven, op vraag van en met de garantie van de Gewesten en met een afzonderlijke boekhouding.

Er worden stappen ondernomen om te garanderen dat de Gewesten soortgelijke initiatieven nemen vooraleer het Kringloopfonds wordt uitgedoofd. Belangrijk is dat er voor de sector continuïteit bestaat. Het sleutelwoord is dus continuïteit, op een of andere manier, maar met de garantie van de Gewesten.

Zal het Kringloopfonds in deze context opnieuw engagementen nemen of nieuwe kredieten toestaan? Voor de periode tussen de inwerkingtreding van de programmawet en 1 januari moet elke beslissing inzake nieuwe kredieten of deelnemingen worden bekrachtigd per besluit, vastgelegd na overleg in de Ministerraad. De modaliteiten van de genomen participaties en van de toegekende kredieten zullen niet worden aangepast. Er verandert niets voor de ondernemingen.

Wie zal de uitstaande kredieten verder beheren? Het Fonds? Tot hoe lang zal het Fonds voortbestaan? Het Fonds blijft bestaan voor zover er nog uitstaande kredieten zijn. Op de vraag over de continuïteit is het antwoord het volgende. Tot 1 januari kon het Fonds nog kredieten en participaties goedkeuren voor zover het zo door de Ministerraad goedgekeurd wordt. Nadien zouden de Gewesten de continuïteit van de financiering van de sociale economie moeten verzekeren, als zij dat zo beslissen.

De terugbetalingsmodaliteiten moeten nog verder verfijnd worden door de regering. Het lijkt wel duidelijk dat het Fonds beroep zal doen op al zijn mobiliseerbare activa. Voor het resterende bedrag zijn er verschillende mogelijkheden: leningen bij banken of andere instellingen, middelen van de moedervennootschap, obligatielening op vraag en met garantie van de Gewesten. Dit werd nog niet beslist.

01.03 Stefaan Vercamer (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil eerst terugkomen op de evaluatie. Wij zullen echter niet lang bij het onderwerp blijven stilstaan.

De geest van het samenwerkingsakkoord is in elk geval dat, ook voor het Kringloopfonds en voor de middelen die voor sociale economie worden vrijgemaakt, de verdeelsleutels zouden worden gerespecteerd. Dat is echter verleden tijd. Wij zullen daarop niet verder ingaan.

Mijnheer de minister, wat mij wel interesseert, hoewel u zegt dat het nog te vroeg is, is mijn vraag wanneer over het voorgaande binnen de regering wel beslissingen zullen worden genomen. Mij interesseert ook voor welk resterende bedrag de regering nog bijkomende middelen, boven op de mobiliseerbare activa, zal moeten zoeken. Er zal volgens mij toch al een simulatie zijn gemaakt van de vraag over welk bedrag, bovenop de realiseerbare activa, de regering nog ongeveer zal moeten kunnen beschikken.

Ik vraag mij bovendien af waar de regering het geld zal halen. U sprak over de moedervennootschap en over andere mogelijkheden.

Wanneer zou er duidelijkheid komen over voorgaande vragen? Ik vraag ook om de commissie daaromtrent zo snel mogelijk te informeren.

01.04 Minister Christian Dupont: Mijnheer de voorzitter, ik zal natuurlijk zonder enig probleem de commissie informeren.

Het bedrag waarnaar u vraagt, is 50 miljoen euro.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

02 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Pensioenen en Maatschappelijke Integratie over "het aantal toegewezen zaken aan het advocatenkantoor Uyttendaele, Gérard et associés" (nr. 2294)

02 Question de M. Francis Van den Eynde au ministre des Pensions et de l'Intégration sociale sur "le nombre d'affaires confiées au bureau d'avocats Uyttendaele, Gérard et associés" (n° 2294)

02.01 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, bedankt om mij terug aan bod te laten komen. De agenda van verschillende commissies, ook de uwe, is vandaag nogal overhoop gehaald en daardoor is het soms moeilijk om te volgen.

Mijnheer de minister, wanneer een advocaat de echtgenoot, of een advocate de echtgenote is van een minister betekent dat altijd – heel normaal – publiciteit voor het betrokken advocatenkantoor. Iedereen denkt, terecht of ten onrechte, dat een advocaat die nauw verwant is met de regering wat meer macht heeft ten overstaan van de rechtbanken dan een andere. Dat is een fenomeen dat steeds terugkomt en dat geldt in het bijzonder voor mensen die een conflict moeten uitvechten met die regering. Zij denken dat zij meer kansen hebben met een advocaat die heel dicht bij die regering staat.

Een stukje eigenaardiger is, is dat het niet zozeer de particulier of het bedrijf is dat een beroep doet op dat advocatenkantoor maar wel de overheid zelf. Tijdens de vorige legislatuur werd dit nogal vaak verteld over de echtgenoot van mevrouw Onkelinx die toen minister van Justitie was. Ik heb mij de moeite gedaan op het einde van die legislatuur alle ministers en staatssecretarissen te ondervragen over wat er echt aan de hand was want verhaaltjes zijn verhaaltjes. Men moet dat nagaan. Ik moet bekennen dat het betrokken advocatenkantoor aan de federale regering een goede cliënt had. Trouwens, dit was niet alleen het geval met de federale regering maar ook met een aantal gemeente- en provinciebesturen. Dit laatste doet hier evenwel niets ter zake.

De regering was een dermate goede cliënt dat het advocatenkantoor op basis van mijn berekeningen meer dan 12 miljoen voormalige Belgische frank aan erelonen had binnengehaald met zaken die het in naam van de regering had behartigd. Die berekening was trouwens verre van compleet. Een aantal ministers had immers niet geantwoord en over een aantal dossiers kon men mij nog geen informatie geven omdat zij nog niet achter de rug waren.

Dit was de vorige legislatuur. Wij dachten dat deze zaak achter de rug was. Wij waren een beetje verbaasd toen wij enkele weken geleden mochten vernemen dat het betrokken advocatenkantoor een soort strategische nota had opgesteld om zijn cliënteel op het niveau van het beleid te behouden, met naam en toenaam van ministers en allerlei bronnen die daarbij konden helpen.

Voor een alert parlementslid is het dus een plicht om even na te gaan of dit verhaal verdergaat en, zo ja, in welke mate. In dat opzicht is het voor mij een aangename taak om alle ministers van de huidige regering – veel tijd heb ik niet meer, want met Pasen zou ze ter ziele gaan en vervangen worden door een andere – te ondervragen over dezelfde zaak.

Ik kom dus bij u aankloppen om u te vragen of u inderdaad sinds uw aantreden als minister aan dat betrokken advocatenkantoor opnieuw zaken hebt toevertrouwd en, zo ja, hoeveel. Indien er daarvoor al erelonen werden betaald, wat is het bedrag daarvan? Ik kan mij inbeelden dat dit nog niet zo vaak het geval geweest is, want gerechtelijke dossiers gaan niet zo snel als de regeringen in dit land. Ik wil u ook vragen of u in uw kabinet een aantal nog hangende dossiers hebt gevonden die in handen zijn van hetzelfde advocatenkantoor en, zo ja, hoeveel. Werd er met betrekking tot die hangende dossiers, ook al ereloon betaald? Zo ja, hoeveel? Last but not least, hebt u een idee van het aantal dossiers dat tijdens de vorige legislatuur door dit kabinet aan het fameuze advocatenkantoor Uyttendaele werd toevertrouwd? Ik dank u vanzelfsprekend bij voorbaat voor uw antwoord.

02.02 Minister Christian Dupont: Mijnheer de voorzitter, mijn antwoord zal korter zijn dan de vraag van mijnheer Van den Eynde. Als antwoord op de vraag kan ik meedelen dat in het raam van mijn bevoegdheden bij Maatschappelijke Integratie, Fedasil, de Rijksdienst voor Pensioenen en PDOS, sinds mijn aantreden geen enkele maal beroep werd gedaan op het advocatenkantoor Uyttendaele, Gérard et associés.

02.03 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister en ik ben blij met zijn antwoord.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

03 Question de Mme Florence Reuter au ministre des Pensions et de l'Intégration sociale sur "le calcul de la pension militaire d'ancienneté" (n° 2396)

03 Vraag van mevrouw Florence Reuter aan de minister van Pensioenen en Maatschappelijke Integratie over "de berekening van het militair anciënniteitspensioen" (nr. 2396)

03.01 Florence Reuter (MR): Monsieur le ministre, la loi du 24 avril 1958 déterminant, pour le calcul des pensions militaires d'ancienneté, la supputation des services accomplis pendant la guerre de 1940-1945 et pendant la campagne de Corée, insère dans les lois sur les pensions militaires coordonnées par l'arrêté royal du 11 août 1923 un article 73 qui stipule: "sont comptés doubles dans le calcul de la pension militaire d'ancienneté les services effectués durant la guerre 1940-1945 énumérés ci-après:

- les périodes de service effectif dans la force publique mobilisée des citoyens belges résidant à la colonie et qui ont fait partie d'un corps expéditionnaire de la force publique du Congo belge,

- les périodes de service effectif dans la force publique mobilisée des citoyens belges ayant rejoint la force publique pendant les hostilités."

Cette assimilation double est donc ouverte aux seuls pensionnés qui ont effectué une carrière dans la fonction publique? De nombreux volontaires qui ont entrepris par la suite une carrière de salarié dans le secteur privé ou d'indépendant ne peuvent bénéficier de cette assimilation.

Monsieur le ministre, mes questions sont les suivantes.

Quelle est la motivation de ce qui, à première vue, pourrait être considéré comme une discrimination?

Disposez-vous d'informations sur le nombre de personnes encore en vie qui seraient dans ce cas et pourraient donc être concernées par une extension de la double assimilation aux autres secteurs des pensions?

Enfin, quel serait le coût financier d'une telle mesure qui honorerait l'engagement citoyen et patriotique de ces anciens?

03.02 Christian Dupont, ministre: Je vous confirme qu’il y a bien une différence entre le régime des travailleurs salariés et indépendants et celui du secteur public. Dans ce dernier secteur, il est en effet tenu compte d’un doublement des années prestées dans la carrière militaire via le statut de reconnaissance nationale.

En ce qui concerne le régime salarié, une disposition a été introduite en 1991 pour faire en sorte que les personnes bénéficiant de ce statut ne perdent pas d’années d’ancienneté en prenant leur pension anticipée à soixante ans, contrairement aux autres qui perdaient 5% par année d’ancienneté en moins, c’est-à-dire un maximum de 25%. Cette disposition a été abrogée puisqu’on peut estimer que les personnes concernées sont maintenant très très âgées.

Pour les indépendants, la même disposition existe, à part qu’elle n’a pas été abrogée. Il est en effet habituel que les indépendants prennent leur pension beaucoup plus tardivement que les salariés, puisqu’ils peuvent choisir l’âge de leur retraite.

Le nombre de personnes concernées ne nous est pas connu. Cependant il est certain qu’elles sont peu nombreuses, vu leur grand âge et les événements auxquels leur statut fait référence.

03.03 Florence Reuter (MR): Monsieur le ministre, si je vous comprends bien, vous ne répondez pas vraiment à la question en parlant de "bonus pension" pour les salariés et pour les indépendants, ce qui n'a rien à voir avec la double assimilation dont je faisais état pour les personnes mobilisées dans la fonction publique. Il y aurait donc bel et bien une discrimination?

03.04 Christian Dupont, ministre: D'abord, il ne s'agit pas d'un bonus. Pour les uns, les années comptent double et les autres bénéficient d'une non-pénalisation de cinq ans. Voilà comment il convient de voir les choses. Ce sont deux statuts différents, deux manières différentes de voir les choses.

03.05 Florence Reuter (MR): Rien n'est donc envisagé pour les quelques personnes encore en vie et concernées par la problématique: pas de remise à niveau des divers statuts.

03.06 Christian Dupont, ministre: Nous pouvons vérifier le nombre de personnes encore concernées, mais je crains qu'il ne soit très faible. De plus, les dispositions sont très anciennes puisqu'elles datent de 1991 et vous nous demandez donc de réagir après 17 ans.

Je reste cependant ouvert à toute proposition, mais il faudra d'abord étudier le nombre de personnes concernées.

03.07 Florence Reuter (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie. Je transmettrai aux quelques personnes qui nous ont interpellés à ce sujet.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

04 Question de M. Georges Gilkinet au ministre des Pensions et de l'Intégration sociale sur "l'accord du gouvernement sur la suppression de la cotisation de solidarité" (n° 2829)

04 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Pensioenen en Maatschappelijke Integratie over "het regeringsakkoord over de afschaffing van de solidariteitsbijdrage" (nr. 2829)

04.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, une des mesures annoncées à la suite du dernier conclave budgétaire est la suppression progressive de la cotisation de solidarité.

Cette hypothèse de travail avait fait l'objet d'une discussion au sein même de cette commission, qui avait conduit à l'organisation d'auditions fort utiles et intéressantes. Ces dernières avaient notamment mis en évidence le décrochage des plus petites pensions et l'urgence de les revaloriser pour éviter de précipiter vers la pauvreté encore plus d'allocataires sociaux.

De même, si la dimension quelque peu illogique de la cotisation de solidarité avait été pointée, il avait été mis en évidence que ce sont les pensionnés bénéficiant des "moins mauvaises" pensions qui y contribuaient et que la suppression de la cotisation de solidarité aurait un coût de plus de 300 millions d'euros à charge du budget "pensions", qui devrait en tout état de cause être compensé vu l'importance des besoins.

C'est la raison pour laquelle je suis particulièrement curieux de l'accord intervenu au sein de la pentapartite relativement à la suppression de la cotisation de solidarité.

Monsieur le ministre, pouvez-vous nous dire quelle est la nature exacte de l'accord intervenu en vue de la suppression de la cotisation de solidarité au sein du gouvernement pentapartite?

Quelle compensation budgétaire est-elle prévue par rapport aux moyens qui seraient perdus pour le budget "pensions" du fait de la suppression de la cotisation de solidarité?

Dans l'hypothèse où cette suppression se réaliserait progressivement, un mécanisme structurel de compensation budgétaire est-il prévu? Sous quelle forme?

Au-delà de la confirmation de l'accord "bonus pension" du gouvernement violet également intervenu lors du conclave, des moyens structurels sont-ils dégagés en vue d'une liaison structurelle des pensions au bien-être? À quelle hauteur et via quel mécanisme de financement?

04.02 Christian Dupont, ministre: Il a été décidé par le gouvernement d’entamer le démantèlement progressif de la cotisation de solidarité à partir de juillet 2008. Un premier montant de 30.000.000 euros sera consacré à ce démantèlement en 2008, et 60.000.000 en 2009. Jusqu’à présent, aucune compensation n’a été prévue pour le démantèlement de cette cotisation.

Le coût total de cette opération s’élèvera à 270.000.000 euros. On ne peut pas estimer dans quel régime la cotisation va porter le plus, entre les agents du secteur public, les salariés et les indépendants. Elle entre en vigueur à partir de 1.250 euros, de manière quasi-homéopathique à ce stade-là, mais elle atteint 2% vers 1.600 ou 1.700 euros.

Les 30.000.000 seront affectés singulièrement aux pensions les plus basses, selon une formule mêlant la disparition totale pour les pensions les plus basses et une diminution du taux de 2% pour les autres, jusqu’à ce qu’on arrive à 30.000.000 pour la demi-année et 60.000.000 à la fin de l’année. On estime ainsi qu l’on devrait toucher la moitié des contributeurs de la cotisation de solidarité, soit à peu près 400.000 personnes.

Cela sera porté à charge du budget de l’État pour les dépenses primaires, s’il s’agit de pensions du secteur public, ou bien de la gestion globale de la sécurité sociale, s’il s’agit de pensions de salariés ou d'indépendants, ou de financements alternatifs, ou de toute autre forme.

Outre ce démantèlement qui va augmenter ces pensions qui ne figurent pas parmi les plus basses, il faut également mentionner l’intégration du bonus, qui représente mensuellement une augmentation de 2%, les 2% d’augmentation sur les pensions minimales, salariés et indépendants, et l’augmentation de la GRAPA.

Vous me demandez ce qu'il en est de l'adaptation au bien-être. Cette adaptation au bien-être est prévue dans une loi. Les partenaires sociaux soumettent leurs propositions en ce sens au gouvernement, en particulier pour préciser le type d'intervention sociale qu'ils veulent soutenir: les pensions les plus basses, le revenu d'intégration, la GRAPA, etc.

De plus, les partenaires sociaux semblent parfaitement d'accord pour prendre en charge l'augmentation qu'impliquera l'opération "one shot" d'intégration du bonus dans la pension telle qu'elle sera constituée pour les années à venir; ce qui représente une somme d'environ 40 millions d'euros.

04.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, ce débat est évidemment délicat. En effet, faire payer à des allocataires la solidarité envers d'autres allocataires ne me semble pas d'une logique limpide. Néanmoins, la cotisation de solidarité est affectée au budget des pensions. Nous savons que les plus basses d'entre elles atteignent des seuils qu'il conviendrait de relever.

Vos explications confirment bien mes informations, à savoir qu'on a prévu 30 millions pour 2008 et 60 millions pour 2009. La diminution de la cotisation de solidarité et, par voie de conséquence, du budget des pensions me paraît donc très claire.

Pour le reste, je ne vois pas comment cette opération pourra être compensée. Vous m'avez à peine cité quelques hypothèses sans vous attarder davantage.

Depuis que cette mesure a commencé à être évoquée, notre souci est de trouver un mécanisme strict de compensation, nonobstant les moyens nécessaires au redressement des pensions les plus modestes. Un pas a déjà été accompli, mais il n'est que la confirmation – certes, améliorée – d'une mesure précédemment décidée par le gouvernement violet.

En revanche, je n'ai pas entendu de réponses à mes questions, si ce n'est un renvoi aux partenaires sociaux au sujet de la liaison structurelle des allocations sociales au bien-être. C'est pourquoi j'ai l'impression que vous mettez la charrue avant les bœufs, même si je reconnais que la charrue constitue un problème important.

Le gouvernement est toujours en train de discuter de sa composition et de son programme définitifs, mais nous demandons qu'il considère ce thème comme une priorité au lieu de refiler la patate chaude aux partenaires sociaux, lesquels se feront un plaisir de proposer une liaison structurelle au bien-être si on leur offre un budget suffisant.

Je ne les décode pas en fonction des explications que je vous remercie de m'avoir données.

04.04 Christian Dupont, ministre: Monsieur le président, M. Gilkinet et moi ne nous sommes pas très bien compris.

Il y a vraiment 2% d'augmentation, qui ne datent pas de la violette, sur les pensions minimales. Il y a l'intégration du bonus qui représente en termes mensuels 2% et, au lieu d'être une mesure "one shot" payée une fois en avril ou en septembre 2008, cela devient 2% payés jusqu'à la fin de la durée de la pension des gens. Cela a un coût de 40 millions en année pleine.

Il y a 2% sur la GRAPA et il y a effectivement une diminution de la cotisation de solidarité de 30 millions d'euros, qui ne peut s'exprimer en pourcentage. Il y a donc quatre mesures.

Pour ce qui est de la liaison au bien-être, il s'agit d'une enveloppe globale déterminée en fonction de l'enveloppe des prestations sociales, année après année ou tous les deux ans. La dernière enveloppe globale était, je pense, de 500 millions d'euros. Les partenaires sociaux font des propositions et le gouvernement affecte les moyens. On n'a donc pas affaire à des mesures qui se soustraient, comme vous avez l'air de le dire, mais bien à des mesures qui se superposent. L'enveloppe liaison au bien-être n'est pas le fait du prince ou du gouvernement, c'est une loi.

La GRAPA est donc un plus, on ne reviendra pas là-dessus. Les 2% pour les pensions minimales, c'est un vrai plus. L'intégration du bonus est passé d'un rythme annuel à un rythme mensuel et fait partie de la pension de base des gens. Au lieu de toucher 1.000 euros, les gens touchent 1.002 euros et avec l'index suivant, il s'agira de 1.002 euros fois 2%.

Je ne dis pas que c'est Byzance mais je ne voudrais pas que vous partiez d'ici avec l'impression que c'est chaque fois la même mesure que l'on met en œuvre et que l'on vend quatre fois. Les partenaires concernés sont différents et en matière de liaison au bien-être, c'est une obligation légale et je vois mal le gouvernement revenir sur cette mesure essentielle à l'équilibre de ce qui était le Pacte des générations. Cette enveloppe va donc perdurer.

04.05 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, vous dites que c'est une nouvelle mesure. Le gouvernement violet a décidé 2% et que vous avez aussi décidé 2%. Cela veut-il dire qu'il y a eu 4% d'augmentation du gouvernement violet pour les plus petites pensions? Ce n'est pas ma lecture des choses.

04.06 Christian Dupont, ministre: Si on remonte cinq ans en arrière, le gouvernement violet…

04.07 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Je vous parle de l'arrêté de 2006.

04.08 Christian Dupont, ministre: Je ne vous parle que de 2008. Je vous ai dit comment le bonus de 2% a été transformé.

04.09 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Ca c'est nouveau, mais les 2% étaient déjà décidés dans un arrêté.

04.10 Christian Dupont, ministre: Non, les 2% des pensions minimales ne l'étaient pas. C'est une nouvelle mesure.

04.11 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vais relire le texte.

04.12 Christian Dupont, ministre: Autant de fois que vous le voulez. Nous pouvons le voir ensemble, en noir, en couleurs, en néerlandais, en allemand et en français. Les 2% pour les pensions minimales constituent une nouvelle mesure. Nous verrons leur augmentation le 1^er juillet.

04.13 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je regarderai cela attentivement. Pour le reste, si je puis me permettre une dernière réplique…

04.14 Christian Dupont, ministre: Vous aurez le dernier mot, alors.

Le président: Absolument, le parlement a le dernier mot, et le président en est le garant. Monsieur Gilkinet, vous avez la parole pour un dernier mot.

04.15 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je vous remercie.

Monsieur le ministre, je ne puis que vous encourager à augmenter l'effort. Au-delà de notre petite querelle sur le caractère neuf ou non de cette mesure, des priorités existent en termes de pensions. Vous dites que l'on dépense 30 millions pour la cotisation de solidarité et 40 millions pour les plus petites pensions. Or, je suis désolé de vous le rappeler, mais l'urgence sociale concerne ces dernières!

En voulant faire plaisir aux uns et aux autres, je doute que l'on puisse régler les problèmes les plus aigus. Voici ce que je voulais mettre en évidence.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

Le président: Nous allons devoir suspendre nos travaux jusque 15.30 heures puisque la commission est convoquée à cette heure pour examiner 3 projets de loi.

De behandeling van de vragen en interpellaties wordt geschorst van 15.12 uur tot 16.59 uur.

Le développement des questions et interpellations est suspendu de 15.12 heures à 16.59 heures.

05 Vraag van de heer Koen Bultinck aan de minister van Werk over "het pleegzorgverlof" (nr. 2776)

05 Questions de M. Koen Bultinck au ministre de l'Emploi sur "le congé en cas de placement familial" (n° 2776)

De voorzitter: De heer Bonte is vertrokken en heeft zijn vraag nr. 2368 ingetrokken.

05.01 Koen Bultinck (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, in uw eerste kranteninterviews hebt u aangekondigd dat uw palmares vrij indrukwekkend zou zijn. Kwestie van elkaar nog even te treffen voor u waarschijnlijk deze interim-regering op 23 maart verlaat, wil ik u even opzoeken met een dossier waar ik u enkele maanden geleden, op 23 januari om concreet te zijn, over lastiggevallen heb, zijnde de problematiek van het pleegzorgverlof.

Ik bespaar u het lange verhaal, mijnheer de minister, hoe dat in de vorige legislatuur via een programmawet tot stand gekomen is en hoe u in uw antwoord aan mijzelf verwezen hebt naar het advies dat gevraagd is aan de Nationale Arbeidsraad. U hebt ook gezegd dat u wel degelijk de ambitie had voor 23 maart de hele problematiek concreet te regelen. Vandaar dat ik u met dezelfde twee vragen van vorige keer opnieuw kom lastigvallen, al was het maar om u dit op uw palmares te laten schrijven.

Wanneer mogen wij de uitvoeringsbesluiten en de publicatie ontvangen?

Uiteraard is er ook de concrete vraag: welke uitvoeringsbesluiten zijn nu in voorbereiding? Dat in de stille hoop, mijnheer de minister, dat uw antwoord niet alleen optimistisch zal zijn maar dat u iets concreter kunt zijn dan op 23 maart. Ik hoop dat u concreet zult kunnen zeggen: ik heb dit en dat gedaan, mijnheer Bultinck, en dit is het resultaat in dat dossier, dat toch voor ieder van ons belangrijk is, opdat wij daarin concrete stappen vooruit doen.

05.02 Josly Piette, ministre: Monsieur le président, je remercie M. le député pour sa question. Effectivement, nous sommes en pleine concertation. Nous avons demandé que les débats se déroulent le plus rapidement possible. Je ne suis pas en mesure de vous donner aujourd'hui la date à laquelle l'avis définitif sera rendu. Ce qui m'importe, c'est que cet avis soit unanime, car à ce moment, le ministre peut exécuter sans difficultés. Si les avis sont partagés, j'éprouverais des soucis. Par ailleurs, soyons réalistes! Dans dix jours, je ne ferai plus partie de ce gouvernement. Ce dossier nous tient à cœur et je vous garantis que votre préoccupation est également la nôtre. Je vais tenter, une nouvelle fois, d'obtenir une date pour l'avis émanant du Conseil national du Travail. Mais aujourd'hui, je ne peux pas conclure, monsieur le président.

05.03 Koen Bultinck (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u beleefdheidshalve voor uw antwoord, maar ik steek niet onder stoelen of banken dat het antwoord uiteraard niet echt is wat ik had verwacht. Ik neem akte van het feit dat het overleg binnen de NAR nog altijd gaande is. Waarschijnlijk zal ik zeer kortelings bij uw opvolger dezelfde problematiek moeten agenderen, als u niet op het departement blijft. Tot mijn spijt stel ik vast dat ik dit niet op uw palmares zal kunnen schrijven. Het is een gemiste kans, maar wij nemen er akte van en volgen het dossier.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

06 Question de Mme Véronique Salvi à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "les conséquences en matière de chômage du mandat d'administrateur désigné par le comité consultatif des locataires et propriétaires dans le conseil d'administration d'une société de logement" (n° 2597)

06 Vraag van mevrouw Véronique Salvi aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de gevolgen op het stuk van werkloosheid van het mandaat van de door het adviescomité van de huurders en eigenaars aangewezen bestuurder in de raad van bestuur van een huisvestingsmaatschappij" (nr. 2597)

06.01 Véronique Salvi (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, comme vous le savez, le conseil d'administration d'une société de logement du service public est composé, notamment, d'un administrateur désigné par le comité consultatif des locataires et des propriétaires en vertu de l'article 148, §1 du Code wallon du logement. Le but est de favoriser une participation plus active des locataires et propriétaires dans la gestion des sociétés de logement public.

La question qui se pose porte sur les conséquences de ce mandat d'administrateur sur les prestations de sécurité sociale: ce mandat est-il compatible avec la perception d'allocations de chômage?

Actuellement, près de 30% des locataires de logements sociaux sont des chômeurs. Par conséquent, il est probable que ces chômeurs soient désignés comme administrateurs représentant le comité consultatif des locataires et propriétaires.

Pour bénéficier de ses allocations de chômage, le chômeur doit être privé de travail et de rémunération. Cependant, il existe des exceptions. Ainsi, le chômeur qui exerce un mandat politique peut en même temps bénéficier des allocations de chômage.

Ma question est simple et porte sur la notion et la définition du mandat politique.

S'agissant d'un mandat d'administrateur désigné par le comité consultatif des locataires et propriétaires, celui-ci entre-t-il bien dans la notion de mandat politique tel que défini par la loi?

De ce fait, un chômeur désigné par le comité consultatif des locataires et propriétaires peut-il siéger au sein de ces conseils d'administration et cumuler son allocation de chômage et la perception d'un jeton de présence lors de sa participation à ces conseils d'administration?

06.02 Josly Piette, ministre: Monsieur le président, mes réponses seront directes et précises. Oui, c'est bien considéré comme un mandat politique; il n'y a aucune équivoque à ce propos. Les limites sont fixées par l'article 130 de la réglementation du chômage à 310,18 euros par mois, montant indexé au 1^er janvier 2008. Concrètement, si le chômeur perçoit un montant mensuel inférieur à 310,18 euros, il conserve l'intégralité de ses allocations de chômage. Par contre, s'il perçoit des indemnités supérieures, on déduira ce surplus de son indemnité de chômage.

Il n'y a donc pas de difficulté particulière pour ses allocations de chômage.

06.03 Véronique Salvi (cdH): Je remercie le ministre. Les chômeurs qui dépasseraient cette limite sont-ils considérés comme chefs de ménage?

06.04 Josly Piette, ministre: (…)

06.05 Véronique Salvi (cdH): Ce sont là des limites théoriques mais dans la pratique, quand on désigne un membre pour représenter la société de logement, on ne commence pas à réaliser des calculs pour savoir s'il entre ou pas. Il faudrait pouvoir dire si une personne au chômage, membre d'une société de logement, peut siéger au sein de ce conseil d'administration comme tout un chacun sans devoir se livrer à des calculs savants, surtout quand on connaît par ailleurs les plafonds pour les jetons de présence.

Pour ce genre de conseils d'administration, il faudrait se baser sur des considérations pratiques sans imposer de tels calculs à des personnes qui ont envie de s'investir dans le domaine. Je suis donc partisane d'une vision plus claire, du genre "c'est oui ou c'est non", sans qu'il soit nécessaire de calculer.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

07 Question de Mme Véronique Salvi au ministre de l'Emploi sur "le statut social des artistes" (n° 2847)

07 Vraag van mevrouw Véronique Salvi aan de minister van Werk over "het sociaal statuut van de kunstenaars" (nr. 2847)

07.01 Véronique Salvi (cdH): Monsieur le président, je vous informe que je retire ma question n° 2847.

Le président: Dont acte.

Divers collègues ont demandé le report de leur question. Il s’agit des questions n° 2650 de Mme Dieu, n° 2741 de Mme Lejeune, n° 2730 de M. Crucke et n° 2831 de M. Tommelein.

08 Vraag van mevrouw Martine De Maght aan de minister van Werk over "het koninklijk besluit van 9 mei 2007 betreffende de tewerkstelling op zondag in kleinhandelszaken en kapperssalons gevestigd in badplaatsen, luchtkuuroorden en toeristische centra" (nr. 2657)

08 Question de Mme Martine De Maght au ministre de l'Emploi sur "l'arrêté royal du 9 mai 2007 relatif à l'occupation au travail le dimanche dans les magasins de détail et les salons de coiffure situés dans les stations balnéaires et climatiques ainsi que dans les centres touristiques" (n° 2657)

08.01 Martine De Maght (LDD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het koninklijk besluit, ondertekend door toenmalig minister van Werk, de heer Vanvelthoven, stelt in artikel 3 de uitzonderingen op het zogenaamd zondagsrustprincipe voor de werknemers voor wie het koninklijk besluit van toepassing is, met name de kleinhandelszaken gevestigd in de badplaatsen en toeristische centra.

In het vorige koninklijk besluit, het koninklijk besluit van 7 november 1966, was tevens voorzien dat de tewerkstelling mogelijk was op die plaatsen waar tijdens het weekend een toevloed aan toeristen plaatshad ingevolge het bestaan van bezienswaardigheden, natuurschoon, ondernemingen voor sportieve en culturele ontspanning, bedevaartsoorden, logies of restauratieaangelegenheden, conform het artikel 4, 1ste, van dat koninklijk besluit. Dat artikel werd niet hernomen in het koninklijk besluit van mei 2007.

Het toerisme in ons land moet het vooral hebben van het weer. Als nu de extra zondagen tewerkstelling buiten het normale voorziene seizoen, buiten de normale voorziene periode, ook beschreven in dat betreffend koninklijk besluit, enkel kunnen onder de voorwaarden van een manifestatie, zoals bedoeld in die wet, dan wordt door dat overheidsbeleid de toeristische sector in het algemeen en de werkgelegenheid in het bijzonder getroffen.

Mijnheer de minister, wat is uw visie en die van de regering?

Bent u bereid om voorliggend koninklijk besluit aan te passen?

08.02 Josly Piette, ministre: Monsieur le président, madame De Maght l'a souligné, nous connaissons bien l'arrêté royal du 7 novembre 1966 relatif au travail du dimanche dans les magasins de détail, les salons de coiffure, les stations balnéaires, les centres touristiques et autres. On peut également l'élargir, en dehors des périodes de vacances, à 13 dimanches par an lorsque les conditions suivantes sont remplies: une affluence touristique en raison des attractions permanentes proposées dans la commune, par exemple les sites historiques, et les manifestations ponctuelles comme les foires, kermesses et braderies.

L'arrêté du royal du 9 mai 2007 ne prévoit par contre aucune dérogation en dehors des vacances mais uniquement pour les manifestations ponctuelles.

Nous avons l'intention de saisir le Conseil national du Travail pour lui demander si cette modification est conforme à l'avis qu'il a rendu précédemment sur le projet d'arrêté royal, de sorte que nous puissions avoir une vue d'ensemble de l'avis des partenaires sociaux, ce qui permettrait probablement de répondre à vos préoccupations.

08.03 Martine De Maght (LDD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u, omdat u aan de opmerking ter zake gevolg wenst te geven.

Natuurlijk blijft dan nog het probleem van de overgangsperiode tussen wat u van plan bent te doen en de wetgeving zoals ze vandaag moet worden toegepast. De kleinhandelaars binnen de bewuste sector hebben daardoor wel een probleem, omdat zij buiten de toegestane periodes mensen zullen moeten laten afvloeien. Dat kan mijns inziens niet de bedoeling zijn, vooral omdat wij tewerkstelling bepleiten.

Ik heb bijgevolg wel degelijk een probleem, omdat er inderdaad mensen zullen moeten afvloeien en omdat de maatregel in het slechtste geval faillissementen van kleinhandelszaken tot gevolg zal hebben. De kleinhandelaars moeten immers echt leven van de extra dagen waarop zij nu verplicht moeten sluiten.

Is er een overgangsmaatregel mogelijk, ook al zal u – waarvoor mijn dank, mijnheer de minister – inspanningen leveren voor het eventueel aanpassen van de wetgeving in kwestie?

08.04 Josly Piette, ministre: Monsieur le président, je viens de m'entretenir avec le juriste expert qui est à mes côtés et qui est spécialisé en ce domaine. Le regret que l'on peut avoir dans ce débat est que nous ne pouvons pas opérer de modifications sans consulter les partenaires sociaux. Nous devons en effet obligatoirement obtenir l'avis du CNT.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

09 Vraag van mevrouw Hilâl Yalçin aan de minister van Werk over "de buitenlandse vrijwilligers" (nr. 2743)

09 Question de Mme Hilâl Yalçin au ministre de l'Emploi sur "les volontaires étrangers" (n° 2743)

09.01 Hilâl Yalçin (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, enkele weken geleden stelde ik een vraag over het uitblijven van een koninklijk besluit voor buitenlandse vrijwilligers.

Gezien de actualiteit was dit vorige week brandend actueel in het kader van de week van de vrijwilliger.

In dat verband antwoordde u op 21 februari dat een vergadering zou worden belegd met de gewestelijke ministers bevoegd voor Werk en uzelf waarop de verschillende integratiemogelijkheden voor een aantal categorieën van vreemdelingen zouden worden besproken.

Ik krijg graag een antwoord van u op de volgende vragen. Wat zijn de resultaten van dit overleg? Werden bepaalde conclusies geformuleerd? Werd op dit overleg de mogelijkheid besproken om een koninklijk besluit inzake buitenlandse vrijwilligers uit te vaardigen? Zal een koninklijk besluit worden uitgevaardigd waardoor vreemdelingen de mogelijkheid krijgen om vrijwilligerswerk uit te oefenen? Indien neen, waarom niet?

Ik dank u alvast voor uw antwoord en hoop dat het iets concreter zal zijn dan de vorige keer.

09.02 Josly Piette, ministre: Monsieur le président, madame Yalçin, je comprends vos préoccupations et je partage personnellement votre démarche. Si on reprend ce qui a été fait au niveau de la sensibilité politique, on a essayé d’avancer sur la problématique des permis de travail et d’étendre les possibilités pour le travail bénévole. Comme je l’avais dit à cette même commission, j’ai soumis mes propositions au Conseil des ministres de vendredi dernier afin d’ouvrir l’accès au permis de travail aux clandestins, pour les régulariser et leur permettre d’arrêter de travailler en noir dans des conditions inacceptables.

Au Conseil des ministres, nous avons atteint un compromis qui ne donne à personne ni tort ni raison. À la suite de la relecture du texte global et du débat sur tout ce qui concerne l’immigration, y compris l’immigration économique et le bénévolat, il a été convenu que ce serait traité par le prochain gouvernement. Au Conseil des ministres, il n’y a aucune possibilité de déroger. Dans ma réponse du 19 février 2008, je vous ai également dit qu’un travailleur étranger en séjour illégal a évidemment le droit d’utiliser son temps libre à d’autres activités valorisantes de toute nature. C’est légal et cela ne pose aucun problème. Il n’y a pas non plus pour moi de problème avec le lien de subordination par rapport à un contrat de travail.

Pour le reste, suivons les travaux et les textes du prochain gouvernement. Je croyais pouvoir faire passer mes deux propositions au Conseil des ministres. Une seule a été retenue. Je le regrette mais il en est ainsi. Aujourd’hui, je n’ai plus le poids, en fin de mandat, de revenir sur ce dossier. Étant donné qu’il y a un sommet européen, il n’y aura pas de Conseil des ministres ce vendredi et, lors du Conseil des ministres du 20 mars 2008, nous sommes censés démissionner avec M. Verhofstadt. Il ne sera dès lors plus opportun d’aborder le sujet.

Le président: Monsieur Piette, vous pourriez rester un mois ou deux de plus, de manière à ce qui vous puissez (…) mais je me mêle de ce qui ne me regarde pas!

09.03 Hilâl Yalçin (CD&V - N-VA): Het is misschien geen slecht voorstel van de voorzitter om dat daadwerkelijk te bewerkstelligen.

Mijnheer de minister, ik voel mij natuurlijk persoonlijk aangesproken omdat heel wat mensen in die situatie zitten. Vreemdelingen zijn momenteel al in het middenveld tewerkgesteld. Het creëren van een wettelijk kader voor hun arbeid zou gewoon een vaststelling van de realiteit zijn.

Ik deel ook uw bezorgdheid dat deze mensen niet zouden worden uitgebuit door werkgevers die mensen in het kader van vrijwilligerswerk zouden tewerkstellen. Ik denk niet dat u zich hoeft te verontschuldigen. Ik ben blij dat u op de Ministerraad al hebt geijverd om uw collega’s te overtuigen. Het blijft een belangrijk punt dat ik in de komende legislatuur zal volgen. Hopelijk komt er een goed voorstel voor deze mensen.

Ik dank u voor uw betrachtingen.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

10 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Werk over "het toevertrouwen van dossiers aan het advocatenkantoor Uyttendaele, Gérard et associés" (nr. 2717)

10 Question de M. Francis Van den Eynde au ministre de l'Emploi sur "les affaires confiées au bureau d'avocats Uyttendaele, Gérard et associés" (n° 2717)

10.01 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik kom daar ook op terug, al voor de derde keer vandaag. Ik kom ook bij de minister op deze zaak terug want het is de tweede keer dat ik die vraag stel aan de minister. Ik heb ze vorige week gesteld.

De vraag luidde toen of hij dossiers had toevertrouwd aan het advocatenkantoor van de echtgenoot van de voormalige minister van Justitie. Dat advocatenkantoor heeft blijkbaar een strategie uitgekiemd om de klandizie te behouden die het had tijdens de vorige regering bij alle mogelijke beleidsinstanties. Daarop heeft de minister neen geantwoord. Dit is een correct antwoord neem ik aan. Hij heeft geen dossiers toevertrouwd aan dat kantoor.

Ik heb hem echter ook gevraagd of er nog hangende dossiers waren van het vorige kabinet waarvan hij kennis had. Of daar erelonen werden betaald? Of hij wist welke dossiers het vorige kabinet toevertrouwd had aan het kantoor van die betrokken advocaat? De minister heeft daarop toen niet geantwoord. Aangezien ik een koppig parlementariër ben, kom ik op deze zaak terug.

Vandaar dat ik de minister nu al op bij voorbaat bedank voor zijn antwoord, op voorwaarde natuurlijk dat ik een antwoord krijg.

10.02 Josly Piette, ministre: Monsieur le président, je vais reprendre textuellement ce que j'ai répondu la semaine dernière, je crois, à M. le député.

Le cabinet de l'Emploi n'a confié aucun dossier au cabinet d'avocats Uyttendaele, Gérard & associés.

Nous avons fait le point à ce sujet au sein du cabinet. Il en résulte la conclusion suivante, je vous lis la phrase: "Le cabinet de l'Emploi actuel n'est pas en mesure de répondre à cette question".

10.03 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Ik dank de minister voor zijn antwoord.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

11 Question de M. Maxime Prévot au ministre de l'Emploi sur "la pénurie de main-d'oeuvre dans certains métiers" (n° 2848)

11 Vraag van de heer Maxime Prévot aan de minister van Werk over "het tekort aan arbeidskrachten voor sommige beroepen" (nr. 2848)

11.01 Maxime Prévot (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, j'ignore si une commission se tiendra la semaine prochaine ou si c'est la dernière occasion qui m'est offerte pour vous interroger. Auquel cas, j'en profite pour vous remercier de tout le travail que vous avez abattu durant les trois mois de ce gouvernement intérimaire.

Ma première question concerne la pénurie de main-d'œuvre dans certains métiers. Une étude récente de l'Unizo montrait une nouvelle fois que de nombreuses PME devaient freiner leur croissance, car elles ne parvenaient pas à trouver des candidats pour leurs offres d'emploi. Toujours selon cette étude, plus de 40.000 emplois sont régulièrement à pourvoir en Belgique.

Certes, cette situation ne nous est pas inconnue, nous ne découvrons donc pas l'eau chaude aujourd'hui, mais elle suscite l'attention de tous les pouvoirs régionaux, puisque l'emploi fait partie également de leurs compétences et qu'ils ont d'ailleurs établi différents plans de lutte contre le chômage.

Le pouvoir fédéral n'est probablement pas non plus insensible, j'imagine, à cette situation paradoxale de pénurie de main-d'œuvre d'un côté et d'emplois vacants de l'autre.

Monsieur le ministre, comment réagissez-vous par rapport à cette situation?

Malgré le court délai qui vous reste, comptez-vous, en association avec les instances régionales, mener des actions de lutte contre cette pénurie de main-d'œuvre? Si oui, de quels leviers pensez-vous disposer et pouvoir activer au niveau fédéral pour intégrer cette synergie d'initiatives entre les différents niveaux de pouvoir afin de résoudre ce problème touchant la main d'œuvre qualifiée et, en particulier, les fonctions critiques?

11.02 Josly Piette, ministre: Monsieur le président, ce problème est une des missions qui nous ont été confiées dans la déclaration gouvernementale. Nous avons beaucoup travaillé à ce dossier dans le but de faciliter les choses. En tant qu'État fédéral, nous souhaitons être la jonction entre les Régions qui connaissent ce problème de pénurie d'emplois. Nous ne sommes pas les maîtres d'œuvre de la politique de l'Emploi, ce sont les Régions qui en sont les chevilles ouvrières.

On l'oublie parfois mais, au niveau fédéral, nos missions sont limitées. Elles concernent l'ONEm, le paiement des allocations de chômage et le plan d'accompagnement des chômeurs que nous avons finalisé ce matin lors d'un débat intéressant et constructif. Je ne vais pas m'étendre sur ce point car ce n'est pas l'objet de votre question mais nous avons bien avancé, dans un esprit de compréhension mutuelle entre partenaires sociaux, Régions, Communautés et État fédéral. Nous sommes tombés d'accord sur la définition de l'emploi convenable.

Dans les missions du fédéral, on retrouve également le volet des aides à l'emploi, les réductions des cotisations, les incitants. Voilà notre "core business". Le reste est dévolu aux ministres régionaux de l'Emploi.

Avant mon départ, nous allons rentrer un rapport sur la simplification des aides à l'emploi. Nous avons eu une réunion hier avec M. Frank Robben, de la Banque-Carrefour, et nous aurons l'occasion de nous expliquer lundi à ce sujet. La Banque-Carrefour de la Sécurité sociale a procédé à un recensement: au niveau fédéral, il y a une centaine d'aides à l'emploi. Il faut maintenant revenir à l'essentiel et aller vers ce que vous proposez. Nous allons d'ailleurs étudier cette possibilité et déposer un rapport avant le 20 mars. Nous sommes prêts et nous avons tous les éléments pour ce faire.

En ce qui concerne la mobilité, il faut inciter les travailleurs à se rendre dans les régions qui connaissent une pénurie pour certains métiers. Nous avons aussi déposé un projet à l'ONEm afin d'offrir plus de possibilités de mobilité vers les régions en pénurie de main-d'œuvre. De plus, nous avons ouvert de nouvelles possibilités en matière de garde d'enfants pour les familles monoparentales.

Il faut lutter contre les pièges à l’emploi. Il s’agit de l’écart qui sépare l’indemnité de chômage et le salaire. Nous avons demandé aux partenaires sociaux de nous faire des propositions. Nous avons déposé une lettre avec des propositions sur trois terrains, qui permettraient de réduire et de dépasser cet écart avec une indemnité notamment pour la garantie de revenus au niveau du chômage, qui passerait à 54 euros. Cela inciterait les chômeurs à faire des formations pour aller vers ces métiers.

Ce matin, nous avons eu un débat sur les formations. Il est évident que les Régions et Communautés doivent jouer leur rôle envers les métiers en pénurie. Il faut qu’elles aient la capacité de le faire. On nous a posé une série de questions sur le manque de moyens, sujet qui mérite discussion.

Les partenaires sociaux doivent respecter leurs accords. La formation doit être dispensée au niveau des entreprises, mais aussi ouverte à d’autres. Nous n'atteignons pas le taux de 1,9% de la masse salariale, qui est la moyenne européenne.

Une autre approche est demandée par le monde patronal. Il s’agit de l’intégration d’une série de travailleurs clandestins, ainsi que de ceux issus de l’immigration économique. Un débat à ce sujet a été ouvert par le groupe des dix, à la demande conjointe de M. Dewael et de moi-même, et sera étendu aux partenaires sociaux sur les métiers en pénurie et l’immigration économique, ciblée.

Il est essentiel pour moi que l’enseignement réponde aux besoins de la société en évolution. C’est aussi un appel aux Communautés et aux Régions. Je ne dis pas que l’école doit préparer les jeunes uniquement à l’industrie et à des métiers spécifiques, il faut une formation plus large qui permette de s’adapter. L’enseignement doit pouvoir répondre aux besoins de la société de manière globale, mais aussi face aux nouvelles technologies et aux nouveaux défis qui nous attendent.

11.03 Maxime Prévot (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je partage votre souci, même nous écartant ainsi des sphères fédérales, de maximiser l'investissement des autorités publiques sur notre corps enseignant et notre système d'enseignement. En effet, les métiers de la main devraient être valorisés beaucoup plus qu'ils ne le sont actuellement. Tout l'enseignement technique et professionnel, en particulier, devrait recevoir une attention accrue.

Mais, comme le ministre l'a rappelé, il est vrai qu'en matière de fonctions critiques, comme on les appelle, les Régions sont les acteurs de premier plan. Le ministre a pu rapidement passer en revue les divers leviers pouvant être utilement activés du côté fédéral pour compléter l'action des Régions, mais certainement pas pour la remplacer, ce qui ne correspond pas à la vocation du niveau fédéral.

En tout cas, j'espère que le successeur de M. Piette aura la sagesse d'approfondir chacun de ces créneaux. Il n'existe pas de solution miracle: on ne pourrait décréter du jour au lendemain – cela se saurait – la mesure répondant à tous ces "gap", ce fossé entre la demande et l'offre pour ces métiers en pénurie de main-d'œuvre.

Il ne sera possible de faire se rencontrer cette offre et cette demande de manière optimale que par l'addition d'une série de mesures à chacun des niveaux de pouvoir de notre pays.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

12 Question de M. Maxime Prévot au ministre de l'Emploi sur "la signature par six associations d'un pacte 'national' emploi" (n° 2849)

12 Vraag van de heer Maxime Prévot aan de minister van Werk over "de ondertekening door zes organisaties van een 'nationaal' pact inzake werkgelegenheid" (nr. 2849)

12.01 Maxime Prévot (cdH): Monsieur le ministre, en ouvrant la gazette d'hier, j'ai pu constater que six associations ont signé lundi un pacte de solidarité socio-économique dans le but de présenter au gouvernement fédéral des mesures visant la création de 500.000 emplois d'ici 2020. Ces six associations dont la presse parle abondamment aujourd'hui sont toutes des associations patronales. On peut se réjouir d'une telle mobilisation pour lutter contre le chômage, quelle que soit la nature des acteurs, quand ceux-ci apportent des propositions constructives, s'inscrivant ainsi dans une démarche positive.

Se réjouir de l'initiative ne veut pas forcément dire qu'on soit ravi du contenu de celle-ci. J'ai pu prendre connaissance, après le dépôt de ma question, des mesures proposées par le banc patronal. Comme souvent, il y a à boire et à manger. Si certaines pistes de réflexion méritent qu'on s'y intéresse, d'autres propositions me paraissent particulièrement radicales, voire inquiétantes.

Mon souhait à travers cette question est double. D'une part, je souhaiterais savoir comment vous voyez l'initiative de ces associations patronales, et ensuite comment vous accueillez les différentes propositions. Favorablement ou avec scepticisme?

D'autre part, l'objet initial de ma question, avant de découvrir la teneur des propositions – vu que vous travaillez depuis quelque temps à l'élaboration d'un plan national Emploi qui mobilise, regroupe, associe les différents niveaux de pouvoir, en particulier les Régions – est de savoir comment vous envisagez la manière dont cette initiative peut ou doit s'articuler avec ce plan? Même si les initiatives sont toujours bénéfiques, il ne faut pas partir dans tous les sens: tout le monde gagnera à mobiliser nos énergies autour d'un seul et même plan, au lieu d'en voir émerger çà et là en fonction de l'actualité.

12.02 Josly Piette, ministre: Monsieur le président, monsieur Prévot, il s'agit d'une initiative unilatérale, ce qui est légitime. Nous sommes érigés en démocratie. Les trois organisations: patronales, régionales ainsi que la FEB s'accordent au sujet d'une déclaration. Je dis bravo! Les patronats pourront peut-être transcender, car il faut lire entre les lignes - je ne juge pas; je ne veux pas provoquer de conflit communautaire avec le monde patronal - les différences d'interprétation entre les Régions sur une série de thèmes délicats, sur la sécurité sociale, sur les notions du droit social, qui devrait être le même ou sur le socle commun. À cet égard, je reste très prudent dans ma réponse. Nous n'avons été associés d'aucune façon à cette démarche. Je dois constater, d'après les informations que nous recueillons et ce matin encore par des contacts individuels (le comité de gestion de l'ONEm et les partenaires sociaux), que manifestement, les trois syndicats n'ont pas été consultés. Je le répète, il s'agit d'une initiative unilatérale du monde patronal. Il est de son droit le plus strict de s'exprimer.

Vous me demandez mon avis. Je ne susciterai certainement pas la polémique. Nous avons lancé un défi important: la création de 500.000 emplois d'ici 2020 avec un taux d'emploi de 70% appliqué à chaque Région. Cet objectif est pour le moins ambitieux et demandera des efforts très différenciés. Il mérite une analyse très détaillée qu'il ne m'appartient pas, au niveau fédéral, mais aux Régions, d'effectuer. Les efforts consentis seront différents d'une Région à l'autre en fonction de taux d'emploi distincts. Il faut bien mesurer la portée de ces engagements. Chaque Région a certainement un "gap" particulier à atteindre. Si on veut atteindre les 70% dans le délai imparti, des efforts parfois démesurés devront être consentis par une région du pays. Je ne préjuge pas. J'en appelle à la prudence.

Cela me réjouit que M. Leterme, dans son projet de gouvernement, souhaite dynamiser l’emploi. Il a donné un chiffre ambitieux d’emplois à atteindre pour l’ensemble du pays, sans fixer de contraintes pour les Régions.

Pour réussir un tel pacte de solidarité et transcender la vue unilatérale – en disant ce qui suit je me mouille peut-être un peu trop! – affirmer qu'il faut abaisser de 8% les coûts salariaux comme le fait le patronat, sans concertation préalable, ne correspond pas aux données du rapport du Conseil central de l’Économie. Cela mérite des nuances. C’est leur droit de l’affirmer de façon péremptoire, mais ce n’est pas ainsi que l’on va favoriser le dialogue avec le monde du travail. Je suis un peu le gardien du dialogue social dans ce pays!

Limiter dans le temps les allocations de chômage me paraît être également difficilement acceptable par le monde du travail. Concernant la notion d’emploi convenable, il me semble que nous avons ouvert au maximum les possibilités en disant que la langue n’empêchait pas un emploi d’être convenable. Nous avons déposé un projet à l’ONEm pour encourager la mobilité d’une région à l’autre.

Je ne me prononcerai pas sur l’institutionnel. Si nous voulons garder une certaine sérénité, M. Leterme le répète souvent, il faut garantir la solidarité interpersonnelle. Cela a été répété ce matin par les représentants de la FEB au comité de gestion de l’ONEm. Il faut garder un socle de droit social commun pour éviter toute distorsion de concurrence. La fiscalité en fait aussi partie.

Je peux comprendre que le formateur doive se positionner par rapport à l’opinion publique, car il devra dans dix jours proposer un nouveau gouvernement. Mais il est important de prendre des précautions afin de préserver la sérénité dans les rapports avec les partenaires sociaux.

12.03 Maxime Prévot (cdH): Monsieur le ministre, l'appel à la sérénité que vous réitérez me paraît la sagesse même. Comme je l'ai dit, il y a à boire et à manger. Certaines pistes méritent réflexion, tandis que d'autres sont plus inquiétantes, voire inadmissibles. Néanmoins, ce dossier peut nous servir de source d'inspiration. Je juge plutôt positif que soit manifestée la volonté de faire avancer les dossiers au-delà des clivages communautaires. Réjouissons-nous d'ailleurs que les organisations patronales le fassent parfois à l'instar des syndicats. Néanmoins, pour bien prendre la mesure de leurs propositions, il faut lire non seulement ce qu'elles contiennent mais aussi comprendre ce qu'elles taisent.

De toute manière, l'objectif consistant à doper l'emploi dans ce pays est partagé par toutes les formations politiques. Nous n'y arriverons, et le ministre a raison de le rappeler, qu'à travers un dialogue social fécond et non par l'entremise d'exigences perçues comme trop radicales d'un côté ou de l'autre. Il ne faut jamais rejeter les suggestions qui provoquent la réflexion pour peu qu'elles ne causent pas de schisme dans les tentatives de dialogue positif.

Toujours est-il que je resterai attentif à l'élaboration et à la finalisation du plan emploi. Sauf erreur, le ministre l'avait cité parmi les trois priorités de sa brève fonction. Il s'y est attelé avec vigueur et raison. Il serait aussi temps que nous puissions transcender les aspects négatifs de la "lasagne" institutionnelle de notre pays pour enfin fédérer les apports positifs et concourir à la rédaction d'un seul et unique document qui poserait quelques balises. De la sorte, chacun pourra mobiliser son énergie, son temps et ses moyens.

Le ministre l'a rappelé en répondant à ma précédente question: des centaines d'initiatives existent pour aider à la création d'emplois, mais elles sont tellement nombreuses que nous ne nous y retrouvons plus. Tout le monde aurait à gagner à avoir une canalisation des énergies vers un seul et même document partagé par tous les niveaux de pouvoir et tous les partenaires.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

La réunion publique de commission est levée à 17.42 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.42 uur.