Commissie
voor de Financiën en de Begroting |
Commission des Finances et du Budget |
van dinsdag 11 maart 2008 Namiddag ______ |
du mardi 11 mars 2008 Après-midi ______ |
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 15.08 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Carl Devlies.
Le développement des questions et interpellations commence à 15.08 heures. La réunion est présidée par M. Carl Devlies.
01 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het aantal toegewezen zaken aan het advocatenkantoor Uyttendaele, Gérard et associés" (nr. 2289)
01 Question de M. Francis Van den Eynde au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le nombre d'affaires confiées au bureau d'avocats Uyttendaele, Gérard et associés" (n° 2289)
01.01 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de vorige regering was u niet vreemd. U weet dat er in de vorige regering een minister van Justitie was, van wie de echtgenoot niet alleen professor grondwettelijk recht aan de Université Libre de Bruxelles en ook advocaat is, maar vooral echtgenoot van de minister van Justitie is. Betrokkene bleek daaraan nogal wat te danken te hebben. Immers, er werd een aantal roddels verspreid over het feit dat hij nogal wat dossiers van het beleid te behandelen kreeg, niet alleen van het federaal beleid, maar ook van het regionaal, van provinciaal en van gemeentelijk beleid. Die laatste niveaus zijn onze zaak hier niet.
Naar aanleiding van die roddels heb ik op het einde van de vorige legislatuur u en uw collega’s aan de tand gevoeld om te vernemen hoeveel dossiers er werden toevertrouwd aan het advocatenkantoor Uyttendaele. De antwoorden die ik kreeg, waren verre van volledig, omdat er onder meer nog altijd een aantal hangende dossiers waren die niet waren afgehandeld en waarop dus nog geen prijs kon worden geplakt, en ook omdat sommige ministers, onder wie heer Flahaut, pertinent weigerden te antwoorden.
Het resultaat was toch niet slecht voor het advocatenkantoor Uyttendaele, want op het einde van de rit had, op basis van de berekeningen die ik toen maakte, de echtgenoot van mevrouw Onkelinx toch voor meer dan 12 miljoen voormalige Belgische frank aan erelonen ontvangen van de federale regering, met betrekking tot dossiers die hij voor die regering had behandeld.
Nu dachten wij dat het lied uitgezongen was, tot wij enkele weken geleden mochten vernemen dat er een nieuw strategisch plan aan het licht was gekomen, een strategisch plan dat in feite was bedoeld om in het betrokken kantoor het cliënteel vanwege de federale overheid, maar ook van de andere overheden, te behouden.
Ik kan daarvoor begrip opbrengen. Dat is in feite zeer sociaal. Het advocatenkantoor in kwestie had op het ogenblik dat mevrouw Onkelinx minister van Justitie werd, vier advocaten in dienst. Op het einde van de rit waren het er vijfentwintig. Dat zijn vijfentwintig mensen die aan het werk moeten worden gehouden. Men moet daar wel wat voor doen. Het leek mij dus nogal een sociale benadering van de zaak.
Niettemin ben ik toch nieuwsgierig naar wat er van dit nieuwe strategische plan is geworden. Mijnheer de minister, daarom loop ik op dit ogenblik al uw collega’s, en uiteraard ook u, af om het volgende te vernemen.
Hoeveel dossiers hebt u, sinds de nieuwe regering is aangetreden, toevertrouwd aan dat advocatenkantoor?
Hoeveel zijn er door het kabinet toevertrouwd aan dat advocatenkantoor in de periode van de regering van lopende zaken? Een regering van lopende zaken moet immers ook nog regelmatig advocaten inschakelen.
Hoeveel werd er ondertussen reeds aan ereloon betaald, als dat reeds is gebeurd, in zowel de ene periode als de andere?
Hebt u een idee van het aantal dossiers dat tijdens de vorige legislatuur door het betrokken kabinet werd toevertrouwd aan het advocatenkantoor Onkelinx, nee ik vergis mij, aan het advocatenkantoor van de heer Uyttendaele?
Ik dank u bij voorbaat voor uw antwoord.
01.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, er werd geen beroep gedaan op de juridische dienst van het advocatenkantoor Uyttendaele, Gérard et associés door het departement Financiën gedurende de betreffende periode. Het is aldus moeilijk om meer te zeggen.
01.03 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik vermoedde dit reeds, want ook tijdens de vorige legislatuur was er geen enkele minister van uw partij die een beroep had gedaan op dat advocatenkantoor. Ik weet niet waaraan dat te wijten is. Mijnheer de minister, u begrijpt echter dat ik volledig moet zijn en dat ik het aan iedereen moet vragen.
Ten slotte, ik feliciteer u in deze zaak.
L'incident est clos.
02 Samengevoegde vragen en interpellatie van
- mevrouw Sarah Smeyers aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de werking van de DAVO" (nr. 2322)
- mevrouw Barbara Pas tot de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het gebrek aan middelen bij de Dienst voor alimentatievorderingen" (nr. 35)
- mevrouw Meyrem Almaci aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Mobiliteit en Institutionele Hervormingen over "de problemen bij de Dienst Alimentatievorderingen" (nr. 2864)
02 Questions et interpellation jointes de
- Mme Sarah Smeyers au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le fonctionnement du SECAL" (n° 2322)
- Mme Barbara Pas au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le manque de moyens au Service des créances alimentaires" (n° 35)
- Mme Meyrem Almaci au vice-premier ministre et ministre du Budget, de la Mobilité et des Réformes institutionnelles sur "les problèmes au sein du Service des créances alimentaires" (n° 2864)
02.01 Sarah Smeyers (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, op de schriftelijke vraag over de werking van de DAVO, de dienst Alimentatievorderingen, die ik u enkele weken geleden stelde, kreeg ik onder meer als antwoord dat de dienst momenteel nog een bedrag van 103 miljoen euro te vorderen heeft van de onderhoudsplichtigen. Dat cijfer bevestigt mijn vrees dat de DAVO vooral werkt als een dienst die alimentatievoorschotten uitbetaalt aan de gerechtigden, maar er niet in slaagt om de alimentatie terug te vorderen van de onderhoudsplichtigen.
Concreet komt het erop neer dat de Staat de kosten van onderhoudsplichtigen overneemt, terwijl een groot deel van hen waarschijnlijk wel zelf in staat is om te voorzien in het onderhoud van zijn of haar kinderen.
Mijnheer de minister, mijn vraag is drieledig. Ten eerste, het bedrag van 103 miljoen euro was de toestand op 31 december 2007. Kent u de recente cijfers? Met andere woorden, hoeveel bedragen de achterstallige vorderingen, inclusief intresten en bijdragen, op dit moment?
Mijnheer de minister, ten tweede, erkent u dat er een probleem bestaat op het vlak van het terugvorderen van de voorschotten?
Ten derde, wilt u de DAVO meer middelen toekennen of meer mogelijkheden bieden om de voorschotten gemakkelijker en sneller terug te vorderen en, zo ja, welke?
02.02 Barbara Pas (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, zoals collega Smeyers reeds terecht opmerkte, verloopt de invordering van onderhoudsgeld door de dienst voor Alimentatievorderingen nog steeds moeizaam.
Er doen zich allerlei problemen voor. Te veel exen werken in het zwart, waardoor er geen onderhoudsgeld kan worden gevorderd. Veel bedrijfsleiders en zelfstandigen verdienen officieel weinig, maar hebben via allerlei constructies wel een flinke maar niet te achterhalen bankrekening. Vaak weigeren onderhoudsplichtigen gewoonweg te betalen, ook na veelvuldige dwangbevelen. De DAVO zou hier korter op de bal moeten kunnen spelen.
Uit een intern rapport van de werknemers van de 30 DAVO-kantoren blijkt ook dat de kantoren van de DAVO geregeld worden geconfronteerd met onderhoudsplichtigen die bewust net over de grens gaan wonen of werken om aan hun onderhoudsplicht te ontsnappen. Volgens de werknemers van de DAVO ontbreekt een wettelijk kader om achter de vluchtende onderhoudsplichtigen aan te gaan.
Uit het evaluatieverslag van de DAVO voor het jaar 2005, waarin nogmaals de moeizame invordering van het onderhoudsgeld werd aangekaart, blijkt ook een gebrek aan middelen, meer bepaald een personeelstekort en een gebrek aan financiële middelen.
Eerder laakte ook de Vrouwenraad dat de overheid de jongste drie jaar geen poging heeft gedaan om de DAVO meer armslag te geven.
Ook administratief-intern zijn de middelen beperkt. Zo voldoen de huisvesting en de informaticaprogramma’s van de DAVO niet. Het gebrek aan middelen is frustrerend voor de werknemers van de DAVO en verscheidene van hen zouden de dienst al ontmoedigd hebben verlaten.
Mijn eerste vraag is dan ook hoeveel personeelsleden voor de DAVO werken. Hoe groot was het verloop van de werknemers bij de DAVO in 2006 en 2007?
Mijn tweede vraag heeft betrekking op de beperkte interne middelen. Vorige zomer vernamen we dat de dienst niet is verbonden met de bestaande computersystemen van de belastingen of de sociale zekerheid. Als dat wel het geval was, zouden zij, bijvoorbeeld, het tegoed dat mensen van de belastingen krijgen, kunnen inhouden als blijkt dat zij nog schulden hebben bij de DAVO. In maart vorig jaar beaamde u in de commissie voor de Financiën dat de DAVO toen nog steeds geen toegang had tot de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. De problemen situeerden zich op het niveau van de bescherming van het privéleven. Niettemin zei u toen dat de onderhandelingen zouden worden voortgezet, zodat een automatische toegang tot de relevante gegevens van de instellingen van de sociale zekerheid kan worden gerealiseerd. Ondertussen zijn we een jaar verder en vraag ik aan u, mijnheer de minister, of de DAVO reeds automatische toegang heeft tot de gegevens van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.
Ten derde, werknemers van de DAVO klagen dat, wanneer de onderhoudsplichtige geen geldig adres meer heeft in België, er niet kan worden opgetreden. In welke middelen is er voorzien om achter die vluchtende onderhoudsplichtigen aan te gaan? Erkent u, mijnheer de minister, dat hiervoor een bijkomend wettelijk kader nodig is? Zo ja, zijn hiervoor reeds initiatieven genomen?
Ten vierde, de onderhoudsplichtigen kunnen de onderhoudsgelden in mindering brengen bij hun belastingaangifte. Klopt het dat de onderhoudsplichtigen geen bewijs hoeven voor te leggen dat zij die onderhoudsgelden ook werkelijk betalen? Zo ja, wat is uw standpunt betreffende de mogelijkheid om de attesten door de DAVO te laten afleveren?
Een vijfde vraag heeft betrekking op de te verwachten evaluatierapporten van de DAVO. Artikel 29 van de wet van 21 februari 2003 voorziet in een commissie, belast met het opstellen van een evaluatieverslag van de DAVO en het voorleggen van advies aan de ministers bevoegd voor Financiën en Begroting. Het eerste verslag van de evaluatiecommissie werd aan de betrokken ministers voorgelegd op 21 november 2006. Mijnheer de minister, toen u op 20 maart van vorig jaar in de commissie voor de Financiën over het onderwerp werd geïnterpelleerd, zei u over het evaluatierapport van het werkingsjaar 2006 dat het “momenteel wordt afgewerkt en zo spoedig mogelijk zal worden voorgelegd aan het Parlement.” Wij zijn ondertussen een jaar verder. Ik vraag mij dus af wanneer het verslag effectief zal worden voorgelegd aan het Parlement.
Wat is de timing voor het evaluatieverslag van het werkingsjaar 2006 en van het evaluatieverslag van het werkingsjaar 2007?
Ten zesde, werd bij de werking van de DAVO rekening gehouden met de aanbevelingen van het evaluatieverslag van het werkingsjaar 2005?
02.03 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik zal het kort houden, want er is al heel wat gezegd door mevrouw Smeyers en mevrouw Pas, maar ik wil mijn vragen wel vanuit een andere hoek stellen.
Het is geweten dat vandaag ongeveer 1 op 3 gezinnen een eenoudergezin is. Volgens het Armoedejaarboek van 2006 heeft 28% van de alleenstaande ouders een inkomen onder de armoedegrens. De regering heeft zelf duidelijk gemaakt dat ze van de aanpak van de armoede echt een speerpunt wil maken. Het probleem van de armoede vraagt natuurlijk een globale aanpak, maar er is een specifiek aspect bij de eenoudergezinnen dat ook de DAVO aanspreekt en dat al jaren aansleept, namelijk de problematiek van de achterstallige onderhoudsgelden.
Wij moeten keer op keer vaststellen dat de voorschotregeling die de federale regering via de DAVO heeft uitgewerkt, niet werkt. De voorschotten die worden uitbetaald, zijn ook gebonden aan een zeer lage inkomensgrens, wat in extremis discriminatie tussen kinderen creëert.
Wij hebben ook indicaties over de werking van de DAVO. Naar gelang van het kantoor en de ligging van het kantoor wordt soms meer of minder onderhoudsgeld ingevorderd. Ook kan men de complexere dossiers niet afhandelen wanneer bijvoorbeeld, in deze geglobaliseerde wereld waarin wij nu leven, een alimentatieplichtige naar het buitenland verhuist of in België een nieuw adres heeft en men dat niet direct kan vinden.
Mijnheer de minister, wanneer is de volgende evaluatie van de DAVO gepland? Komt er een evaluatie? Zo neen, waarom niet?
Bent u op de hoogte van het verschil in werking tussen de afdelingen van de DAVO? Op welke manier zou u die werking kunnen of willen uniformiseren?
Bent u bereid om het bestaande inkomensplafond voor de toekenning van voorschotten op te trekken en desgewenst af te schaffen om zo de discriminatie tussen kinderen weg te werken?
Wat is de werkwijze in het geval de alimentatieplichtige verhuist naar een onbekend ander of internationaal adres?
02.04 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, ik geef u eerst het aantal medewerkers op 31 december van de opeenvolgende jaren: 2004: 111, 2005: 93, 2006: 103 en 2007: 109.
Alle medewerkers hebben dezelfde richtlijnen en opleiding gekregen. De praktische toepassing ervan kan variëren volgens de toestand van de schuldeiser of de schuldenaar van het onderhoudsgeld. Het spreekt echter voor zich dat de basisprincipes moeten worden nageleefd.
Op 30 oktober 2007 werd een aanvraag ingediend bij het sectoraal comité voor de Sociale Zekerheid om toegang te krijgen tot de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. De aanvraag was het resultaat van een lang onderhandelingsproces. Ondertussen vroeg het sectoraal comité nog een aantal bijkomende inlichtingen. Het dossier verloopt moeilijk, maar naar alle waarschijnlijkheid gunstig.
Nadat de technische moeilijkheden zullen zijn opgelost, zal de toegang een feit worden.
Indien iemand geen geldig adres meer heeft, kunnen verschillende gegevensbanken en/of diensten worden geraadpleegd. Ook de politie kan worden aangeschreven om inlichtingen betreffende de onderhoudsplichtige te verkrijgen. Indien die middelen niets opleveren, kan periodiek een nieuw onderzoek worden ingesteld. Indien dat alles niets oplevert, zit de zaak vast. De problematiek is niet specifiek voor een onderhoudsvordering. Evasief gedrag kan worden vastgesteld bij om het even welke schuldvordering, fiscaal en gemeenrechtelijk.
Ik zie niet onmiddellijk in welke wettelijke initiatieven kunnen worden genomen om een schuldenaar die niet wil worden teruggevonden, wel terug te vinden. Ik ben echter bereid om uw voorstel te onderzoeken.
De laatste vraag van mevrouw Pas is zonder voorwerp.
De onderhoudsplichtigen kunnen inderdaad het uitgekeerde bedrag van het onderhoudsgeld aftrekken aan 80% van het betaalde bedrag. Daarvoor moet op grond van artikel 104,1 WIB 1992 aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan, namelijk de onderhoudsuitkeringen moeten worden betaald ter uitvoering van een verplichting voortvloeiend uit het Burgerlijk Wetboek of het Gerechtelijk Wetboek. De verkrijger van de uitkering mag geen deel uitmaken van het gezin van de persoon die de uitkering betaalt. De onderhoudsuitkeringen moeten regelmatig zijn betaald en de betalingen moeten door bewijsstukken worden gerechtvaardigd.
Het bestaan van de DAVO verandert niets aan die principes. Het blijft de onderhoudsplichtige die de betalingen van het onderhoudsgeld moet bewijzen. De dienst kan wel attesten met betrekking tot de ontvangen betalingen afleveren, maar dat gebeurt enkel op aanvraag. Een automatische aflevering zal maar kunnen worden gedaan wanneer het nieuwe ICT-investeringsproject Steamer operationeel zal zijn.
Volgens het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 moet het jaarverslag mij bereiken vóór 31 januari van het daaropvolgende jaar. Het jaarverslag van 2007 moest mij dus afgeleverd worden vóór 31 januari 2008. De voorzitter van de evaluatiecommissie heeft mij reeds laten weten dat de datum van 31 januari niet haalbaar is. De extractie van de statistische en financiële gegevens op datum van 31 december voor het verlopen jaar kan pas gebeuren in het begin van de maand januari. Die gegevens moeten nog worden verwerkt. Het verslag moet worden geactualiseerd en het geheel moet dan worden becommentarieerd, zodat een en ander moeilijk of niet te realiseren is op de vooropgestelde datum. De doelstelling is om het verslag aan mij en mijn collega van Begroting af te leveren op 31 maart. Wij krijgen dan de tijd tot 8 april om het verslag te lezen.
Nochtans vestig ik uw aandacht erop dat de voorzitter van de evaluatiecommissie werd uitgenodigd voor een hoorzitting op 7 maart 2007. Tijdens die hoorzitting werden de verslagen over de jaren 2005 en 2006, deze laatste weliswaar in ontwerp, behandeld. U hebt blijkbaar een technische fractie. Het is misschien mogelijk om met uw collega’s van Ecolo enkele inlichtingen uit te wisselen. Ik begrijp dat dat nu moeilijker ligt, maar in de vorige legislatuur was het wel mogelijk om informatie uit te wisselen tussen Groen! en Ecolo.
Het is inderdaad de bedoeling om de aanbevelingen inzake de interne werking te realiseren.
Het bedrag dat op 21 februari 2008 van de onderhoudsplichtigen wordt ingevorderd ten bate van de onderhoudsgerechtigden, bedraagt, exclusief intrest en bijdrage in de werkingskosten, ongeveer 104 miljoen euro. Met intrest en werkingskosten inbegrepen, bedraagt het bedrag ongeveer 123 miljoen euro. In 2006 recupereerde de DAVO ongeveer 6,5% van de uitbetaalde voorschotten. In 2007 is dat percentage gestegen tot ongeveer 14,5%. Dat is meer dan een verdubbeling op een jaar tijd, maar de prestatie zal niet elk jaar opnieuw kunnen worden overgedaan.
Uiteraard vormt dat percentage een probleem. Hoe hoger het terugvorderingspercentage, hoe beter. Het is juist de verdienste van de DAVO dat de financiële kosten van het systeem nu duidelijk zijn, omdat een dienst de taken verricht die vroeger door drie diensten werden uitgevoerd. Dat waren de OCMW’s voor het uitbetalen van voorschotten, de Programmatorische Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie voor het betalen van subsidies aan de OCMW’s en de Federale Overheidsdienst Financiën voor de invorderingen. Het feit dat drie diensten bepaalde taken te vervullen hadden, maakte dat de kostprijs niet zo duidelijk was. Het terugvorderingspercentage lag toen nog lager, namelijk tussen 3% en 5% in vergelijking met 14,5% in 2007.
U zegt dat een groot deel van de onderhoudsplichtigen ongetwijfeld zelf in staat is te voorzien in het onderhoud van hun kinderen. De praktijk leert toch wel dat heel wat mensen kampen met een grote schuldenlast. Voorts vestig ik uw aandacht op het feit dat wanneer de DAVO beslag legt op inkomsten, de opbrengst wordt beperkt door het bedrag van het leefloon. Hoe dan ook is in het invorderingsproces het meest essentiële uit de wanbetalers de personen te selecteren die wel kunnen betalen. Informatie is daarvoor cruciaal. Dat was ook een van de redenen waarom de DAVO bij de FOD Financiën werd ondergebracht. Hij heeft toegang tot allerlei informatie met betrekking tot roerende en onroerende inkomens of vermogensbestanddelen.
De wetgever heeft de Davo een aantal middelen gegeven, enerzijds om efficiënter te kunnen invorderen, bijvoorbeeld het dwangbevel en het vereenvoudigd derdenbeslag, en anderzijds om informatie omtrent het vermogen en inkomen van de onderhoudsplichtige in te winnen. De DAVO kan de gegevensbanken binnen de FOD Financiën raadplegen. Op 30 oktober 2007 werd toegang gevraagd tot de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.
Wat betreft bijkomende middelen kan ik u zeggen dat regelmatig ideeën worden gelanceerd, laatst nog door mevrouw Reuter, om het bestaan van de DAVO reeds in de uitvoerbare titel kenbaar te maken. Voorts staat er nog een aantal suggesties in het evaluatieverslag, bijvoorbeeld met betrekking tot een nieuw voorrecht voor de DAVO.
Bovendien verwijs ik naar een aantal Angelsaksische landen waar de overheid een toelating of attest kan weigeren af te leveren, schorsen of intrekken, bijvoorbeeld het rijbewijs, de reispas en dergelijke meer.
Zoals ik al meermaals zei, blijf ik openstaan voor alle voorstellen die de toegang tot de Dienst voor Alimentatievorderingen kunnen uitbreiden. Een wijziging van meer in het bijzonder de inkomensgrens, waarvan de toekenning van een voorschot op het onderhoudsgeld afhangt, zou tot een wetgevende ingreep en overleg met andere instanties en collega’s nopen. Ik vestig er uw aandacht ook op dat het een jaarlijks geïndexeerd nettobedrag betreft dat wordt verhoogd naargelang het aantal kinderen ten laste en waarvan de kinderbijslag wordt uitgesloten. Bovendien is het invorderingsdeel zelf aan geen enkele inkomensvoorwaarde gebonden.
Ik herhaal, mijnheer de voorzitter, dat er twee verschillende punten zijn. Ik meen dat er geen gebrek aan middelen is. Dat is wel het geval voor een zeer klein aantal mogelijke gevallen. Het was nu eenmaal de keuze van het Parlement om een aantal grenzen te bepalen wat de toegang tot de DAVO betreft. Er is echter een verschil tussen een bredere toegang tot de DAVO en het voorschot en een gebrek aan personeel en middelen om de huidige toestand te beheren.
02.05 Sarah Smeyers (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het uitvoerig antwoord. Ik hoor dat het verslag in aantocht is. In vorige verslagen werd al een aantal goede suggesties gedaan, maar u hebt niet gezegd of u daar iets mee van plan bent. Het zou aangewezen zijn om daar werk van te maken.
Ik noteer dat op twee maanden tijd het bedrag aan achterstallige vorderingen met een miljoen euro verhoogd is. Dat is toch wel onrustwekkend.
02.06 Barbara Pas (Vlaams Belang): Ik zou de minister willen bedanken voor zijn uitgebreid antwoord.
Bij de oprichting van de DAVO was er sprake van om in 220 voltijdse personeelsleden te voorzien in de 30 kantoren in ons land. De dienst is mijns inziens vandaag met 109 voltijdse personeelsleden onderbemand. De Unie van Financiën deed vorige zomer met een open brief nog een oproep om de schrijnende problemen op organisatorisch vlak bij de DAVO op te lossen. Daarin stelt zij dat het huidige personeelsbestand minstens zou moeten worden opgetrokken tot een persoon per OCMW in België. België telt 585 gemeenten en OCMW’s. Van een zeshonderdtal personeelsleden bij de DAVO zijn we vandaag toch wel zeer ver verwijderd.
Wat uw antwoord op mijn derde vraag betreft, er zijn nog altijd te veel adreslozen waarvan geen onderhoudsgeld kan worden gevorderd. Na een steekproef bleek het in een bepaald kantoor te gaan om 300 van de 1.200 onderhoudsplichtigen, waardoor in maart en april van vorig jaar op slechts twee maanden maar liefst 4 miljoen euro niet kon worden ingevorderd.
Wanneer men wel alimentatievoorschotten uitbetaalt, maar er te weinig in slaagt alimentatie terug te vorderen van de onderhoudsplichtigen, komen de kosten van die alimentatie bij de Staat terecht. Ik ben ervan overtuigd dat bijkomende middelen voor de DAVO, en in het bijzonder meer middelen voor een efficiënte invordering van de onderhoudsgelden, zich zeker en vast zullen terugverdienen.
Het is een feit dat momenteel de invordering van onderhoudsgelden nog veel te moeilijk verloopt en dat de inning van achterstallige en lopende onderhoudsgelden eenvoudiger moeten kunnen. Wij hebben moeten vaststellen dat hiervoor personele, administratieve en financiële middelen ontbreken. Ik zal dan ook een motie van aanbeveling indienen waarin aan de regering wordt gevraagd in de nodige middelen te voorzien.
02.07 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik wil u eerst danken voor uw bezorgdheid om onze samenwerking met Ecolo. Ik heb alle informatie van de leden ervan gekregen. Ik denk dat u zich van vraagsteller hebt vergist, want al mijn vragen gingen over dit jaar.
Ik was benieuwd naar het verslag van dit jaar, vooral omdat ik ook had verwacht dat het er in het voorjaar zou zijn en het er nog niet was. Het doet mij deugd dat het op komst is.
Met betrekking tot de invorderingen en de voorschotten, ben ik heel blij met uw verklaring dat voor het inkomensplafond kan worden gekeken welke richting wij kunnen uitgaan en dat wij met de parlementen kunnen overwegen het te verhogen en eventueel weg te werken. Wij zullen zeker onze schouders daar mee onderzetten. Dat heeft natuurlijk wel gevolgen voor de situatie vandaag.
Ik heb ook een vraag gesteld naar het verschil in werking tussen de afdelingen. Er zijn afdelingen die zeer goed invorderen en er zijn afdelingen die dat minder goed doen of kunnen doen, bijvoorbeeld omdat men verhuist. Het gevolg is natuurlijk dat die voorschotten enkel worden gegeven aan personen die tot aan het inkomensplafond zitten, en niet aan zij die daarboven zitten. Als er niet goed wordt ingevorderd, blijft er natuurlijk een hele groep in de kou die geen alimentatiegelden ontvangt. Dat is dus een heel belangrijk aandachtspunt.
Met betrekking tot de evaluatie, ik zou graag een zicht krijgen op het verschil in werking in de verschillende afdelingen en kantoren. Is er een verschil in de manier waarop wordt ingevorderd? Ik ben zeer benieuwd naar die resultaten.
Wat de adreswijziging betreft, ik ben blij dat u zelf hebt verwezen naar de politie. Ik ben nieuw en ben daarin niet thuis, maar een van de pistes die kan worden bekeken, is hoe politioneel op Europees vlak kan worden samengewerkt. Zo kan men zien of personen die niet langer in België wonen, maar wel in Europa, op een of andere manier kunnen worden teruggevonden. Het is de moeite te onderzoeken of zo’n gemakkelijk systeem kan bestaan.
In ieder geval, ik wacht mee op het rapport en zal zeker meewerken om het inkomensplafond voort weg te werken.
Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Barbara Pas en door de heer Hagen Goyvaerts en luidt als volgt:
“De Kamer,
gehoord de interpellatie van mevrouw Barbara Pas
en het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen,
vraagt de regering
onverwijld te voorzien in de nodige personele, administratieve en financiële middelen opdat de Dienst voor alimentatievorderingen de taken waarmee het door het Parlement bij een zeer ruime meerderheid werd belast naar behoren zou kunnen uitvoeren."
Une motion de recommandation a été déposée par Mme Barbara Pas et par M. Hagen Goyvaerts et est libellée comme suit:
“La Chambre,
ayant entendu l'interpellation de Mme Barbara Pas
et la réponse du vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles,
demande au gouvernement
de prévoir sans délai les moyens humains, administratifs et financiers nécessaires pour permettre au Service des créances alimentaires d’exercer correctement les missions qui lui ont été confiées à une très large majorité par le Parlement.“
Een eenvoudige motie werd ingediend door de dames Kattrin Jadin en Josée Lejeune en door de heren Hendrik Bogaert en Luk Van Biesen.
Une motion pure et simple a été déposée par
Mmes Kattrin Jadin et Josée Lejeune et par MM. Hendrik Bogaert et Luk Van Biesen.
Over de moties zal later worden gestemd. De
bespreking is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.
Président: Luk Van
Biesen.
- de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de inkohieringen tijdens de maand januari 2008" (nr. 2360)
- de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de inkohieringen tijdens de maand februari 2008" (nr. 2826)
- M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les enrôlements du mois de janvier 2008" (n° 2360)
- M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les enrôlements du mois de février 2008" (n° 2826)
03.01 Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, de samengevoegde vragen hebben betrekking op de maanden januari en februari 2008 en de inkohieringen van het aanslagjaar 2007.
Ik had van de minister graag vernomen hoeveel aanslagen werden gevestigd respectievelijk in de maanden januari en februari 2008 en welke de resultaten waren in het voordeel van de Belgische Staat of de belastingplichtige.
03.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Devlies, tijdens de maand januari 2008 werden er inzake de personenbelasting 184.661 inkohieringen verricht in het voordeel van de Belgische Staat voor een totaal bedrag van 186.063.206,27 euro. Er werden 852.352 aanslagen gevestigd in het nadeel van de Belgische Staat voor een totaal bedrag van 1.438.506.179,82 euro. Ten slotte werden er 158.374 nulkohieringen verricht.
Voor het aanslagjaar 2007 zijn er nu in totaal 1.165.683 positieve inkohieringen verricht tot op 31 januari 2008 voor een totaal door de belastingplichtigen te betalen bedrag van 1.272.249.228,34 euro. Voor dezelfde periode zijn er 2.043.772 negatieve inkohieringen uitgevoerd voor een totaal aan de belastingplichtigen terug te geven bedrag van 2.198.523.251,85 euro. Ten slotte zijn er voor aanslagjaar 2007 tot 31 januari 2008 in totaal 913.815 nulkohieringen gevestigd.
Wat de vennootschapsbelasting betreft, zijn er gedurende de maand januari 2008 geen inkohieringen verricht voor het aanslagjaar 2007.
In de maand februari 2008 werden er inzake de personenbelasting 286.947 inkohieringen verricht in het voordeel van de Belgische Staat voor een totaal bedrag van 495.328.697,88 euro. Er werden 571.239 aanslagen gevestigd in het nadeel van de Belgische Staat voor een totaal bedrag van 811.663.713,28 euro. Tot slot werden er 341.452 nulkohieringen verricht.
Voor het aanslagjaar 2007 zijn er nu in totaal 1.452.630 positieve inkohieringen gebeurd tot 29 februari 2008 voor een totaal door de belastingplichtigen te betalen bedrag van 1.767.577.926,22 euro.
Voor dezelfde periode zijn er 2.615.011 negatieve inkohieringen uitgevoerd voor een totaal aan de belastingplichtigen terug te geven bedrag van 3.010.186.965,13 euro.
Ten slotte zijn er voor het aanslagjaar 2007 tot en met 29 februari 2008 in totaal 1.255.267 nulkohieren gevestigd.
Wat de vennootschapsbelasting betreft, zijn er gedurende de maand februari 2008 volgende inkohieringen verricht voor het aanslagjaar 2007: 12.859 positieve inkohieringen voor een bedrag van 219.043.082,95 euro, 14.865 negatieve inkohieringen voor een bedrag van 279.238.504,40 euro en 1.688 nulkohieren.
Ik heb nog geen cijfers voor maart, maar ik heb ook nog geen vraag gekregen met betrekking tot maart.
03.03 Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor deze informatie.
Quod este
demonstrandum.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
04 Question de Mme Josée Lejeune au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les rentes alimentaires et les enfants à charge" (n° 2411)
04 Vraag van mevrouw Josée Lejeune aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "onderhoudsuitkeringen en kinderen ten laste" (nr. 2411)
04.01 Josée Lejeune (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, la question de la déduction des rentes alimentaires pour les enfants et la prise en charge de ces mêmes enfants a, à la suite de l'évolution de la jurisprudence, justifié une modification de la position de l'administration fiscale dans les cas où une imposition commune est établie pour l'année de la séparation de fait. Cette disposition est exposée dans une circulaire administrative du 25 janvier 2007.
Dans les circonstances évoquées, l'administration explique que rien n'empêche l'application simultanée des articles 136 et 104.1° du Code des impôts lorsque les conditions de prise en charge sont remplies dans le chef d'un des conjoints et que les conditions de déduction de la rente sont remplies dans le chef de l'autre conjoint.
Toutefois, monsieur le ministre, cette position est-elle d'application dans les cas où un enfant, pour lequel une rente est payée par un ex-conjoint divorcé par exemple pendant les huit premiers mois de la période imposable, rejoint le ménage de cet ex-conjoint en septembre et fait donc partie du ménage au 1er janvier de l'exercice d'imposition?
D'une part, il me paraît, monsieur le ministre, en effet, que les conditions de déduction de la rente sont remplies au moment où celle-ci est payée et que, d'autre part, les conditions de prise en charge sont également remplies au 1er janvier de l'exercice. Les motifs qui sont à la base de la circulaire du 25 juin 2007 devraient, dès lors, s'appliquer à cette situation.
Président: Carl Devlies.
Voorzitter: Carl Devlies.
04.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, je peux répondre de façon affirmative à la question de Mme Lejeune. En effet, la condition selon laquelle le crédit-rentier ne peut pas faire partie du ménage du contribuable doit être appréciée au moment du paiement des rentes alimentaires et non au 1er janvier de l'exercice d'imposition, pour que celui-ci soit considéré à charge du contribuable.
Par conséquent, les rentes alimentaires payées durant la partie de la période imposable pour laquelle le crédit-entier ne faisait pas partie du ménage du contribuable sont, en principe, déductibles de l'ensemble de ses revenus nets, alors que ce même crédit-rentier peut également être considéré à charge, à condition, entre autres, qu'il fasse partie du ménage du contribuable au 1er janvier de l'exercice d'imposition.
04.03 Josée Lejeune (MR): Monsieur le président, je voudrais simplement remercier M. le ministre pour la qualité de sa réponse.
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het fiscaal regime van voertuigen in functie van de CO2-uitstoot" (nr. 2633)
05 Question de M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le régime fiscal des véhicules en fonction de leurs émissions de CO2" (n° 2633)
05.01 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, mijn vraag handelt over het fiscale regime van voertuigen in functie van de CO2-uitstoot. Een aantal leden van deze commissie zal zich herinneren dat onder het mom van de CO2-uitstootbeperking de vorige regering via de programmawet van 27 april 2007 – een van de laatste wapenfeiten van paars – er niet beter op had gevonden dan de fiscale aftrek van autokosten te relateren aan de CO2-uitstoot van het aangekochte voertuig.
Het opzet was de CO2-uitstoot te beperken door de fiscale aftrekbaarheid te laten variëren tussen 60% en 90%, terwijl het vroeger vast 75% was, afhankelijk van de CO2-uitstoot van de desbetreffende wagen. Die beperking geldt blijkbaar ook ineens voor alle autokosten. Het was van geen belang of de uitgaven schadelijke gevolgen hebben voor het milieu. Zo worden afschrijvingen, verzekeringskosten, belastingen en onderhoudskosten beperkt, maar ook bijvoorbeeld parkeerkosten. Op die manier probeert men de bevolking bewust te maken van de milieuproblematiek en de aankoop van propere wagens aan te moedigen.
Mijnheer de minister, ik confronteer u met een werkelijkheidsgetrouw voorbeeld uit de praktijk. Twee artsen werken in hetzelfde ziekenhuis en op dezelfde afdeling. Arts A werkt als zelfstandige, terwijl arts B zijn prestaties levert via zijn doktersvennootschap. Arts A koopt het vlaggenschip van Mercedes, voor zij die ermee vertrouwd zijn, naar verluidt een S63 AMG. Ik ken daar niets van, maar het blijkt een dure wagen te zijn. Die wagen heeft een CO2-uitstoot van 355 mg. Dat zal niet niets zijn, denk ik. Maar omdat arts A deze wagen als zelfstandige heeft aangekocht, blijven alle kosten onderworpen aan de aftrek van 75%. Voor hem verandert er blijkbaar niets.
Arts B schaft zich een andere wagen aan via zijn vennootschap, bijvoorbeeld een modale gezinswagen. Dat kan een Europese of Japanse wagen zijn met een 1900 turbodiesel injectiemotor. Op zich kan die worden beschouwd als een familiale en niet overdreven luxueuze wagen. Die wagen heeft een uitstoot van 178 mg. Het gevolg daarvan is dat alle autokosten voor de betrokken arts B zich beperken tot 60%. Arts B, die een gezinswagen koopt, wordt dus fiscaal gestraft. Indien arts A zijn wagen zou kopen via een vennootschap worden uiteraard zijn kosten ook beperkt tot 60%.
Mijnheer de minister, als men die twee voorbeelden naast elkaar legt, heb ik de indruk dat die nieuwe regeling een ietwat perverse werking heeft. De schadelijke gevolgen voor het milieu worden met die fiscale maatregel helemaal niet aangepakt. Enkel de manier waarop men zich fiscaal organiseert, bepaalt blijkbaar de fiscaliteit.
Ik stel ook vragen bij het gebrek aan objectieve rechtvaardiging om voertuigen van een zelfstandige fiscaal anders te behandelen dan dezelfde voertuigen die via een rechtspersoon zijn aangekocht. Ik vraag mij af of het gelijkheidsbeginsel hier overeind blijft.
Mijnheer de voorzitter, voor de volledigheid van het verslag heb ik u drie vragen overgemaakt. Ik zal ze even overlopen.
Ten eerste, bent u het eens dat in het voorbeeld dat ik heb gegeven, de vrije keuze van de ondernemer om zich optimaal te organiseren, wordt beperkt?
Ten tweede, wat is uw visie omtrent de mogelijke schending van het gelijkheidsbeginsel, waarbij voertuigen fiscaal anders worden behandeld in functie van het statuut van de belastingplichtige?
Ten derde, welke argumenten hebt u ter beschikking, indien deze problematiek zou worden voorgelegd aan een rechtbank? U zult begrijpen, mijnheer de voorzitter, dat ik benieuwd ben naar het antwoord van de minister.
05.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Goyvaerts, de uitoefening van hun beroep door geneesheren in naam en voor rekening van een vennootschap met handelsvorm veeleer dan als natuurlijk persoon en beoefenaar van een vrij beroep, houdt verschillende juridische, economische, en fiscale gevolgen in.
Ik meen dan ook dat door die uitdrukkelijke keuze er geen schending is van het gelijkheidsbeginsel in de zin van artikel 10 van de Grondwet, daar het in het door u aangehaalde voorbeeld gaat om twee verschillende categorieën van belastingplichtigen, die elk een eigen fiscaal regime ondergaan. Er is dus geen probleem van discriminatie in dat geval.
05.03 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Strikt juridisch hebt u waarschijnlijk gelijk, maar het blijft een aberratie dat afhankelijk van hoe iemand zich fiscaal organiseert de vorige regering, en misschien ook deze regering, maatregelen neemt om de CO2-uitstoot te beperken via de fiscaliteit. In de praktijk staat dat toch soms haaks op elkaar.
Goed, ik kan leven met uw antwoord, maar het komt wel vreemd over bij de betrokkenen als zij zich met elkaar vergelijken op fiscaal vlak.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Ik meen dat wij nu wat kunnen vooruitgaan met de agenda. Vraag nr. 2432 van de heer Van Biesen is omgezet in een schriftelijke vraag. Dat geldt ook voor vraag nr. 2473 van de heer De Vriendt.
06 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "waarborgen bij allerlei financiële derivaten zoals beleggingsfondsen" (nr. 2488)
06 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les garanties relatives aux différents produits financiers dérivés, tels que les fonds de placement" (n° 2488)
06.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag heeft betrekking op de financiële derivaten en de waarborgen – vraagteken. In de jaren ’80 van de vorige eeuw werd het steeds duidelijker dat het gewone modale spaarboekje steeds minder rendeerde en begonnen allerlei banken promotie te maken met allerlei financiële derivaten en beleggingen in pensioenfondsen. Ook pensioenfondsen zelf gingen beleggen in buitenlandse aandelen. Met de kwakkelende beursresultaten en met de crash van enkele banken in onder meer Groot-Brittannië en Amerika in het achterhoofd stellen burgers die deze producten hebben aangekocht zich toch enkele vragen. Ik zou graag enkele van die vragen vertolken, mijnheer de minister.
Ten eerste, hebt u kennis van betalings- of andere liquiditeitsproblemen bij pensioenfondsen in binnen- of buitenland? Ik verwijs dan vooral naar Amerika en Groot-Brittannië.
Ten tweede, hebt u zicht op waar de waarborgen van financiële derivaten te vinden zijn bij een faillissement van de financiële instelling waar ze zijn afgesloten? Zijn daar überhaupt waarborgen?
Ten derde, genieten deze producten zoals beleggingen in binnenlandse of buitenlandse pensioenfondsen van dezelfde bankwaarborg als die van het klassieke spaarboekje bij de Belgische banken? Ik heb het dan over de waarborg van 25.000 euro.
Ten vierde, zijn deze financiële producten van het einde van de vorige eeuw op een of andere manier verzekerd tegen een faillissement van de financiële instellingen waar ze zijn afgesloten? Hebt u daar zicht op?
06.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Logghe, naar mijn oordeel gaat de vraag over individuele pensioenspaarproducten. Dit betreft in België de facto pensioenspaarfondsen zoals bedoeld in de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles. Het is de wet op de beveks en fondsen. Deze pensioensspaarfondsen die door de banken worden gecommercialiseerd zijn tevens onderworpen aan het WIB ’92. Overeenkomstig de bepaling van deze laatste wetgeving mogen pensioenspaarfondsen niet in financiële derivaten beleggen.
Als antwoord op uw eerste vraag kan ik u meedelen dat ik niet op de hoogte ben van betalingsproblemen. Voor de volledigheid merk ik op dat de pensioenspaarfondsen mogen beleggen in aandelen en daardoor onderhevig zijn aan de evolutie van de beurzen. Gegeven de huidige marktomstandigheden lijkt het erop dat het rendement van deze fondsen zal dalen.
Ten tweede, pensioenspaarfondsen hebben een afgescheiden vermogen en maken bijgevolg geen deel uit van het vermogen van de bank. Dit betekent dat zij in voorkomend geval niet in de faillietboedel terechtkomen. Een belegging in een pensioenspaarfonds wordt bovendien op een effectenrekening geplaatst. Beleggingen in ICB’s worden gedekt door het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten.
Dit betekent dat een tegemoetkoming kan worden bekomen bij het Beschermingsfonds ten belope van maximaal 20.000 euro indien een kredietinstelling of een beursvennootschap rechten van deelneming van ICB’s aanhoudt voor rekening van haar cliënten en deze niet kan leveren of teruggeven aan de rechtmatige eigenaars. Deposito’s zoals spaarrekeningen die een cliënt aanhoudt bij een kredietinstelling of beursvennootschap genieten een depositobescherming ten belope van maximaal 20.000 euro door het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten. Dat is hetzelfde bedrag. Pensioenspaarfondsen genieten dus van dezelfde bescherming als spaarrekeningen.
06.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, bedankt voor uw uitvoerig antwoord. Ik was in een vroeger leven bankbediende en in die functie heb ik toch meegemaakt dat men zinnens was om met het pensioenfonds van de bedienden van die bank te beleggen in Amerikaanse aandelen. Ik heb niet kunnen volgen of dat verder werd doorgevoerd. Een aantal oudere collega’s stelde zich wel de vraag wat er zou overblijven van hun pensioenfonds als er een crash is in Amerika. Dat is toch een stuk van hun bijkomende pensioenpijler. Ik weet niet of u daar een antwoord of een begin van antwoord op geeft.
06.04 Minister Didier Reynders: Ik heb een antwoord gegeven.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: De samengevoegde vragen nrs. 2496 van de heer Gilkinet en 2569 van de heer Flahaut worden uitgesteld.
Mijnheer Van der Maelen, collega Gilkinet heeft gevraagd om vraag 2497 uit te stellen. Dit is een samengevoegde vraag met uw vraag nr. 2859. Gaat u daarmee akkoord? (Instemming)
De samengevoegde vragen nrs. 2497 van de heer Gilkinet en 2859 van de heer Van der Maelen worden uitgesteld.
Vragen nrs. 2568 en 2570 van de heer Flahaut worden uitgesteld.
- de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de verzekering tegen natuurrampen en tegen terreuraanslagen" (nr. 2583)
- de heer Jenne De Potter aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de reactie op de vernietiging van een aantal artikelen van de wet betreffende de natuurrampenverzekering" (nr. 2617)
- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'assurance contre les catastrophes naturelles et contre les attentats terroristes" (n° 2583)
- M. Jenne De Potter au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la réaction face à l'annulation d'un certain nombre d'articles de la loi sur l'assurance contre les catastrophes naturelles" (n° 2617)
07.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag betreft de verzekering tegen natuurrampen en terreuraanslagen. Sinds september 2005 moet een brandverzekering verplicht een uitbreiding opnemen tegen natuurrampen zodat het Rampenfonds van de Staat, van de federale overheid zoveel mogelijk kan worden ontzien. Als ik de verzekeringsmarkt hoor, blijken er toch bepaalde problemen te zijn inzake implementatie van bepaalde regels.
Mijnheer de minister, daarnaast is er een verzekering tegen terreuraanslagen, waarin zich ook bepaalde dringende problemen voordoen en waarover ik u graag een aantal vragen zou willen stellen.
Ten eerste, inzake de verplichte uitbreiding natuurrampen in de brandverzekering zou er geen dekkingslimiet zijn, wat de facto leidt tot een onverzekerbaarheid van de uitbreiding volgens de verzekeringsmarkt. Is dit juist? Wat werd er daarvoor in het verleden voorzien? Wat plant u hiertegen in de toekomst te doen?
Ten tweede, als u er niet in slaagt om onmiddellijk te remediëren en in de dekkingslimiet te voorzien, dan wordt die uitbreiding onverzekerbaar. Wat gebeurt er dan? Komt dan het financieel uitgeputte Rampenfonds toch opnieuw tussenbeide ingeval van rampen? Wat is uw visie hierop?
Ten derde, daarnaast zou er een regel zijn om de bijdrage van de verzekeraars in de rampen te berekenen. Het Grondwettelijk Hof zou hebben opgemerkt dat sommige bepalingen vrij discriminerend zijn voor bepaalde verzekeraars en dus moesten worden aangepast. Is dit ondertussen gebeurd? Moet dit nog gebeuren? Wanneer zal dit gebeuren?
Ten slotte, in verband met de terreuraanslagen, volgens de huidige tekst zouden de werkgevers moeten opdraven voor schade hoger dan 1 miljard euro. Is dit bericht juist? Wordt hierover of werd hierover met de verzekeraars overleg gepleegd? Weten de werkgeversorganisaties van deze stand van zaken? Op welke manier verleent u hieraan gevolg?
07.02 Jenne De Potter (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat ook over de natuurrampenverzekering. Met het arrest van 15 maart vernietigde het Grondwettelijk Hof een vrij essentieel deel van de wet op de natuurrampenverzekering.
Een klein aantal verzekeraars had een vernietigingsberoep ingesteld tegen die nieuwe wet omdat zij vonden dat zij te veel risico’s liepen in vergelijking met de grote marktspelers. Ze bestreden vooral artikel 11 van de wet waarin er een verwijzing is naar een forfaitair bedrag en naar de omvang van het bedrag voor het bepalen van een dekkingslimiet.
Het Grondwettelijk Hof gaf die maatschappijen uiteindelijk gelijk en vernietigde de bestreden bepaling met dien verstande dat de vernietigde bepaling gehandhaafd blijft tot de inwerkingtreding van een nieuwe regeling daaromtrent. Die nieuwe regeling moet er zijn uiterlijk voor 30 juni van dit jaar.
Als de wet tegen dan niet gewijzigd is, dan zijn alle verzekeringsmaatschappijen in de onmogelijkheid om een dekkingslimiet te bepalen bij een schadegeval, wat de facto zou zorgen voor een onverzekerbaarheid van de natuurrampen.
Ook in de vorige legislatuur werden hierover door mijn fractie vragen gesteld. De toenmalige minister van Economie kondigde een wetswijziging aan, al gaf hij, gelet op het moment van het arrest, wel aan dat deze pas in deze legislatuur in werking zou kunnen treden.
Enkele weken geleden trok Assuralia nogmaals aan de alarmbel omdat niets doen tegen 30 juni 2008 de fundamenten van de natuurrampenverzekering zou raken.
Mijn vragen aan de minister zijn dan ook de volgende. Wanneer zal een mogelijke wetswijziging aan het Parlement worden voorgelegd? Wat is de stand van zaken in dit dossier? Is er al enige duidelijkheid omtrent de inhoud van de wetswijziging? Welke forfaits en welke dekkingslimiet zal worden gehanteerd?
07.03 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, de verplichte uitbreiding natuurrampen in de brandverzekering bevat wel een dekkingslimiet. Het toepassen van de formule uit artikel 68, 8, §2, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst leidt tot een engagement van de verzekeringssector van 280 miljoen euro voor de natuurrampen en van 700 miljoen euro voor de dekking aardbevingen. Deze bedragen worden als dusdanig hernomen in de voorbereidende werken van de wet van 17 september 2005.
Rekeninghoudend met het antwoord op de vorige vraag heeft de tweede vraag volgens mij geen zin meer.
Wat uw derde vraag betreft, als gevolg van het arrest 2007/39 van het Grondwettelijk Hof van 15 maart 2007 werd de formule vernietigd waarbij het arrest echter specificeerde dat de huidige formule uitwerking behoudt tot 30 juni 2008. Bijgevolg zal vóór deze datum in de wijziging van de bestaande formule worden voorzien. Er dient een ontwerp te worden opgenomen in de wet houdende diverse bepalingen die weldra voor bespreking aan het Parlement zal worden voorgelegd.
Ik vermoed dat u in uw vierde vraag alludeert op de arbeidsongevallenverzekering waarvoor de tussenkomst beperkt is als gevolg van de wet van 1 april 2007 betreffende de verzekering tegen schade veroorzaakt door terrorisme. Deze wet wijzigt echter de arbeidsongevallenwet en opent voor de arbeidsongevallenverzekeraars een verhaal tegen het Fonds voor Arbeidsongevallen, ten laste van de Belgische Staat, voor de schade die niet volledig of niet onmiddellijk te hunner laste zijn.
Wat de heer De Potter betreft, kan ik zeggen dat de wijziging zeer binnenkort aan het Parlement zal worden voorgelegd. De ontwerptekst werd in de werkgroep geanalyseerd en zal worden opgenomen in het voorontwerp van wet houdende diverse bepalingen dat zeer binnenkort aan het Parlement zal worden voorgelegd. Men is bezig met de voorbereiding van die tekst. Er is al duidelijkheid over de inhoud van de wetswijziging. De forfaits worden uniform verminderd tot het niveau van de solvabiliteitsmarge en de coëfficiënten, waarmee de schadelast en het premie-incasso worden vermenigvuldigd, worden verhoogd.
Hieruit volgt dat de kleinere ondernemingen minder zullen moeten tussenkomen en de grote meer, zonder dat echter de oorspronkelijke engagementen van de verzekeringsector ter discussie worden gesteld.
07.04 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, het is een vrij technische materie.
Ik zal nog even contact nemen met de sector om te zien of een en ander overeenstemt met hetgeen zij op de markt aanvoelen.
Wij kijken uit naar de voorstellen van de regering en zullen ze beoordelen op het moment dat ze voor ons liggen.
07.05 Jenne De Potter (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, het lijkt mij dat door de vermindering van de forfaits voor de kleine ondernemingen er zal zijn tegemoetgekomen aan de opmerkingen van het Grondwettelijk Hof. Waarschijnlijk is dat wel in overleg gebeurd. Ik neem aan dat er dus geen problemen meer zullen ontstaan, zodat de wet op de natuurrampenverzekering eindelijk volledig kan worden toegepast.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 2587 van de heer Devlies is omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 2589 van mevrouw Partyka, vraag nr. 2598 van de heer Vanvelthoven, vraag nr. 2608 van de heer Thiébaut en vragen nrs. 2631 en 2846 van mevrouw Becq zijn uitgesteld.
08 Vraag van de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het gewijzigde standpunt van de fiscus bij een zogenaamde 'gesplitste aankoop'" (nr. 2634)
08 Question de M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la modification de la position du fisc concernant l''acquisition scindée'" (n° 2634)
08.01 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, mijn vraag handelt over de zogenaamde gesplitste aankoop. De afgelopen jaren is er nogal wat discussie geweest over de fiscale procedure die moet worden gevolgd bij een zogenaamde gesplitste aankoop van een onroerend goed, en meer bepaald over het tijdstip waarop een aantal betalingen dienen te gebeuren, bijvoorbeeld wanneer ouders samen met hun kinderen een aankoop doen en over het geld moeten beschikken om die aankoop te finaliseren.
Uit recente informaties zou blijken dat de fiscus zijn standpunt hierover heeft aangepast en versoepeld. Het nieuwe standpunt zou zijn dat men het bestaan en het gebruik van het geld in hoofde van de verkrijger van de blote eigendom dient te bewijzen op het ogenblik dat de prijs moet worden betaald. Dit is in tegenstelling tot vroeger waarbij men bij de ondertekening van het compromis reeds over het geld moest beschikken.
Over dit gegeven heb ik de volgende drie vragen.
Kunt u officieel bevestigen dat dit het gewijzigde standpunt is van de fiscus?
Is die beslissing al kenbaar gemaakt? Zo nee, wanneer kunnen wij ze verwachten? Zo ja, vanaf wanneer gaat ze in?
Wat gebeurt er met zaken waar het in het kader van een gesplitste aankoop nog over een betwisting zou gaan? Vallen die dan nog onder de oude regeling of is men bereid die zaken die in betwisting zijn, te behandelen volgens het nieuwe inzicht van de fiscus?
08.02 Minister Didier Reynders: Ik kan bevestigen dat de Administratie van de Patrimoniumdocumentatie nopens de toepassing van artikel 9 van het Wetboek der successierechten recent haar standpunt heeft versoepeld in de zin zoals door u gesteld.
Deze beslissing werd aan de ontvangers van de registratie alsmede aan het notariaat kenbaar gemaakt midden januari 2008. Ze is sinds kort tevens beschikbaar op Fisconet.
Het nieuwe standpunt is in principe ook van toepassing op reeds opengevallen onafgehandelde nalatenschappen. Er is dus geen probleem voor deze dossiers.
08.03 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord en heb niets meer aan deze bespreking toe te voegen.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Punt 27 van de agenda, zijnde vraag nr. 2661 van de heer Brotcorne, wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
Het volgende punt op de agenda is vraag nr. 2699 van de heer Van de Velde. De heer Van de Velde is in aantocht en wij zullen zijn vraag even aanhouden.
Vraag nr. 2725 van de heer Brotcorne wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
Vraag nr. 2749 van de heer Jambon, vraag nr. 2762 van de heer Crucke en vraag nr. 2781 van mevrouw Schryvers worden uitgesteld.
Vraag nr. 2787 van mevrouw Jadin wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
Vraag nr. 2795 van de heer Deseyn wordt uitgesteld.
09 Vraag van de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het project inzake het scannen van binnenkomende documenten" (nr. 2804)
09 Question de M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le projet relatif au scannage des documents entrants" (n° 2804)
09.01 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, deze vraag betreft het project binnen Financiën aangaande het scannen van binnenkomende documenten.
De afgelopen jaren kenden wij het project waarbij men de belastingaangifte inscant en waarbij de btw-aangifte voor bedrijven wordt ingescand. Blijkbaar is er al enkele jaren geleden in uw departement een automatiseringsproject gestart om alle binnenkomende documenten te scannen. In het raam van het debat van vorige week met betrekking tot de fiscale controle was ik in een aantal documenten aan het lezen en kwam ik daarbij uit op het jaarverslag van de FOD Financiën. Ik was benieuwd hoever het nu staat met het automatiseringsproject aangaande het inscannen van alle binnenkomende documenten op uw departement, zodat men voortaan ook bijlagen en briefwisseling elektronisch kon opvolgen. Ik was wel een beetje de draad verloren en bijgevolg vraag ik u gewoon mij een actuele stand van zaken te geven aangaande dit project.
09.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Goyvaerts, de evolutie van de technologie maakt de optische herkenning van karakters mogelijk met Optical Character Recognition. Van die technologie zal gebruik worden gemaakt in het kader van het DIM-project – Document Input Management – dat de FOD Financiën opstartte. Dit project beoogt de oprichting van scanning rooms in de belangrijkste gebouwen van de FOD Financiën en bijgevolg de automatische dematerialisatie van de binnenkomende berichten zonder menselijke interventie. In die context zal de FOD Financiën aandacht hebben voor de coördinatie met het project Corporate Scanning Centre om tot een coherente en geïntegreerde oplossing tussen lokale en gecentraliseerde scanning te komen. Deze twee redenen verklaren waarom de FOD Financiën het project in het verleden omschakelde, waarbij van het dalen van taaltechnische beperkingen werd geprofiteerd.
Ik ben bereid de leden van de commissie een presentatie te geven van de evolutie van de scanning. Het was zo gedaan voor de douane in Antwerpen. Het is altijd nuttig om dat te doen. Ik heb veel vragen gekregen, tot en met de dag van dergelijk bezoek. Ik ben zonder enig probleem bereid om ook voor dergelijke evolutie op technologisch vlak een presentatie aan mijn administratie te vragen, zo nodig hier in de commissie of in ons gebouw.
De voorzitter: We zullen die suggestie overmaken aan de heer de Donnea.
09.03 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Ik kan leven met uw antwoord, mijnheer de minister, en met de suggestie om wat toelichting te geven. Ik meende te hebben begrepen dat men aanvankelijk nogal wat ambitie had in uw departement, maar dat er sindsdien niets was gewijzigd. Ik neem aan dat u gebruik maakt van de technologische vooruitgang die wordt geboekt, maar het is misschien niet slecht het hele scanningproces onder ogen te krijgen. Het is echter niet omdat wij een bezoek hebben gebracht aan de douane van Zaventem dat u plots geen vragen meer zou krijgen. Wij hebben zelf kunnen vaststellen dat nadat wij vragen hebben gesteld, de douane en de diensten en de bedrijven die met het project bezig zijn, een aardig tandje hebben bijgestoken waardoor het nu heel wat beter verloopt. Het heeft soms dus nog altijd zin om in dit Parlement een vraag te stellen en dat nadien te koppelen aan een persmoment.
Ik denk dat wij er de afgelopen week wel wat voor spek en bonen bijgezaten. Dit alles doet echter geen afbreuk aan het feit dat wij graag willen weten hoe uw administratie werkt.
L'incident est clos.
10 Vraag van de heer Robert Van de Velde aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de nieuwe versie van het Intervat-platform" (nr. 2699)
10 Question de M. Robert Van de Velde au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la nouvelle version de la plate-forme Intervat" (n° 2699)
10.01 Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de minister, in december zijn er wijzigingen gebeurd door Microsoft om in de financiële module btw-aangifte Innavision te integreren. De bedrijven brengen die wijzigingen aan, en op 22 februari kondigt u plots een nieuwe versie van het Intervatplatform aan. Wat is de reden van die wijziging? Waarom wordt niet vastgehouden aan de belofte de handmatige upload van XML-files tot eind 2008 parallel te verzekeren?
Wanneer zal een en ander compleet in orde zijn? Het komt toch onaangekondigd, en het komt op een zeer eigenaardige manier bij de bedrijven aan.
10.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Van de Velde, teneinde technische problemen op te lossen en de Intervattoepassing te verbeteren voor alle gebruikers, is het niet meer mogelijk om via de functie “manuele aangifte” een XML-bestand te uploaden dat gegevens bevat voor de periodieke btw-aangifte, te weten: de listing van de klanten en de intracommunautaire opgave. De manuele aangifte dient enkel – dit was de bedoeling van bij het opstarten van de toepassing – voor het coderen op het scherm van de gegevens van de bedoelde documenten.
Niettemin kan het uploaden van XML-bestand gebeuren via de functie “aangiften via XML-bestand,” aangeboden door de Intervattoepassing. Het XSD-schema werd ook gewijzigd om de inhoud in overeenstemming te brengen met de gegevens. Het schema is beschikbaar op de portaalsite en vervangt het oude.
Om alle moeilijkheden te vermijden en de gebruikers die voor die indieningswijze kiezen, toe te laten de bewuste wijziging door te voeren, wordt zowel het oude als het nieuwe schema ondersteund door de toepassing. De voormelde wijzigingen hebben blijkbaar weinig invloed gehad op de indiening via elektronische weg. In de loop van februari 2008 werd 43% van de documenten via elektronische weg ingediend. Voor het jaar 2007 was dat slechts 25%. Ik meen dat dat een normale evolutie is.
10.03 Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de minister, ik vind het spijtig dat in december een correctie wordt ingevoerd die in februari weer teniet wordt gedaan, waardoor een aantal bedrijven dat zich had aangepast, kosten heeft gemaakt en dan opnieuw moest beginnen. Ik meen dat dat soort operaties goed gepland moet worden. Het komt heel klungelachtig over als de overheid zijn klanten zo’n dubbele aanpassing laat uitvoeren.
Het incident is gesloten.
11 Question de M. Maxime Prévot au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les frais professionnels des travailleurs indépendants" (n° 2815)
11 Vraag van de heer Maxime Prévot aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de beroepskosten van zelfstandigen" (nr. 2815)
11.01 Maxime Prévot (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, il y a quelques années, le sénateur de Clippele, au travers une question parlementaire dont j'ai pu vous livrer les références, avait abordé la problématique des indemnités journalières payées par des sociétés à leur personnel en déplacement.
Ces dernières visaient à compenser la différence entre le coût d'une restauration à l'extérieur par rapport à celui d'un repas à domicile.
J'ai été interpellé par un citoyen en la matière.
En référence à la réponse donnée à cette question, j'aurais souhaité être informé sur l'interprétation à devoir donner pour un travailleur indépendant amené à effectuer des déplacements journaliers pour l'accomplissement de prestations d'une durée totale de plus de cinq heures en plus d'un endroit.
Peut-il ou pas revendiquer, en matière de frais de restauration, l'usage d'indemnités non imposables telles que celles allouées par des entreprises en remboursement de frais de séjour pour les membres de leur personnel qui effectuent des déplacements de service?
Telle était ma question de nature plus technique que politique. Je vous remercie d'avance pour vos éclaircissements.
11.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, monsieur Prévot, les indemnités pour frais de séjour constituent sous certains conditions des remboursements de dépenses propres à l'employeur visées à l'article 31, alinéa 2, 1° du Code des impôts sur les revenus 1992 et sont considérées à ce titre comme des revenus non imposables.
Conformément à l'article 32, alinéa 2, 1° du Code des impôts sur les revenus, il en va de même pour les remboursements de frais propres à la société accordés aux dirigeants d'entreprise.
Par définition, la notion de dépenses propres à l'employeur ou à la société ne peut bien entendu trouver à s'appliquer pour des travailleurs indépendants qui recueillent des bénéfices ou des profits visés aux articles 24 et 27 du Code des impôts sur les revenus 1992.
11.03 Maxime Prévot (cdH): Au moins les choses sont claires. Je me ferai un plaisir de transmettre votre réponse à la personne qui m'a interpellé et qui apparemment avait quelques doutes quant à l'interprétation qu'elle devait donner à ces dispositions.
11.04 Didier Reynders, ministre: Dites-lui de réfléchir pour savoir qui est son employeur.
11.05 Maxime Prévot (cdH): Je ne manquerai pas de le lui suggérer.
Het incident is gesloten.
12 Question de M. Maxime Prévot au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la rémunération des architectes stagiaires de la Régie des Bâtiments" (n° 2823)
12 Vraag van de heer Maxime Prévot aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de bezoldiging van de architecten-stagiairs bij de Regie der Gebouwen" (nr. 2823)
12.01 Maxime Prévot (cdH): Monsieur le ministre, l'Ordre des architectes s'est ému dernièrement de la fixation par arrêté royal de la rémunération des architectes-stagiaires de la Régie des Bâtiments à 7 euros bruts de l'heure, soit largement moins que le revenu minimum garanti par l'État, qui s'élève à 9,20 euros de l'heure pour un manœuvre de 16 ans sans expérience particulière et minimexé. De plus, les stagiaires sont taxés comme indépendants. Par conséquent, leur revenu-poche, auquel nous sommes tous attachés, est assez minime.
Le Conseil des architectes du Brabant a refusé d'enregistrer les stages de trois stagiaires engagés à ces conditions au mois d'octobre, car ils sont rémunérés en dessous des 11 euros préconisés à cette époque. Le montant a été relevé depuis janvier 2008 à 12 euros.
Devant le refus de l'Inspection des Finances de revoir sa position, le Conseil s'est saisi de l'affaire et l'a répercutée auprès du CNOA (Conseil national de l'Ordre des architectes) et des autres conseils.
À l'heure où le relèvement du pouvoir d'achat de nos concitoyens constitue une priorité à laquelle nous sommes tous sensibles, un pareil exemple qui provient des pouvoirs publics a de quoi étonner.
Monsieur le ministre, j'espère qu'à l'instar des questions précédentes, vous pourrez nous apporter des réponses très apaisantes.
Quelle analyse livrez-vous de cette situation? Y a-t-il lieu ou pas de modifier l'arrêté royal afin d'augmenter les rémunérations des stagiaires au niveau recommandé par l'Ordre des architectes ou - à défaut - au minimum légal?
12.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur Prévot, je suis évidemment conscient du problème constitué par la fixation des barèmes horaires de la rémunération brute des architectes-stagiaires de la Régie des Bâtiments. Cette situation est en grande partie liée à l'absence de fixation de barèmes horaires contraignants par l'Ordre national des architectes relativement à la rémunération des architectes-stagiaires du pays. En d'autres termes, la recommandation est encore beaucoup plus basse… puisqu'elle n'existe pas.
Afin d'être rendus obligatoires, il apparaît que ces barèmes devraient être fixés dans la loi du 20 février 1939 sur la protection du titre et de la profession d'architecte – ce qui n'est pas le cas actuellement. En conséquence, des recommandations sont édictées par chaque Conseil provincial en matière de rémunération horaire. Ceci entraîne de grandes disparités entre les provinces.
Vous comprendrez certainement qu'il n'est pas envisageable que des architectes-stagiaires puissent percevoir une rémunération au sein de la Régie selon que leur stage est suivi par un Conseil provincial déterminé. Il est évident que ces stagiaires doivent percevoir une rémunération identique dans l'ensemble des services de la Régie.
Afin de trouver une solution à ce problème, une réunion s'est tenue le 19 février dernier entre les représentants du Conseil national de l'Ordre des architectes, de l'Inspection des Finances et de la Régie des Bâtiments. Il a été convenu que le Conseil national de l'Ordre adresserait à la Régie des Bâtiments une correspondance indiquant clairement les barèmes qu'il recommande et permettant ainsi une validation des stages dans l'ensemble des provinces.
Sur la base de cette correspondance, une proposition de modification des barèmes horaires fixés par l'arrêté royal du 5 juillet 1996 déterminant les modalités de recrutement des architectes-stagiaires au sein de la Régie des Bâtiments sera soumise à l'Inspection des Finances et ensuite au Conseil des ministres.
En résumé, j'attends une proposition du Conseil national de l'Ordre.
12.03 Maxime Prévot (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces éclaircissements. J'espère que la correspondance attendue vous parviendra sans trop tarder, de manière à pouvoir régler cette question dans l'intérêt des premiers concernés.
Je partage aussi votre souci que ne prime pas le principe du "deux poids deux mesures" en fonction du lieu de prestation, situation d'autant plus regrettable que le travail est exécuté pour la Régie des Bâtiments.
En tout cas, je me réjouis que la réunion du 19 février ait permis de dégager une procédure claire qui soit susceptible de clore ce dossier au plus grand bénéfice des stagiaires.
Het incident is gesloten.
13 Question de M. Maxime Prévot au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le versement des centimes additionnels à l'IPP aux communes" (n° 2824)
13 Vraag van de heer Maxime Prévot aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de doorstorting van de opcentiemen op de personenbelasting aan de gemeenten" (nr. 2824)
13.01 Maxime Prévot (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, à la suite des diverses propositions de loi, qui touchaient au versement du produit des centimes additionnels à l'IPP, les représentants de trois associations régionales représentatives des communes du Royaume se sont récemment adressés à l'ensemble des groupes politiques afin, d'une part, de se féliciter de ces propositions, notamment celle que j'avais pu déposer avec mon collègue Joseph George, et de proposer que les systèmes d'avances se basent sur la totalité du produit de l'impôt perçu lors de l'exercice précédent, ce afin de limiter au maximum les corrections effectuées a posteriori.
Ainsi que le relèvent les représentants des communes, le coût de ce système d'avances est limité dans la mesure où les versements d'impôts anticipés sous forme de précompte professionnel prévoient déjà un supplément de 7%, au titre d'additionnel communal, pourcentage conservé dans le Trésor pendant deux années, et producteur d'un intérêt couvrant largement le prix de l'IPP.
Dès lors, monsieur le ministre, j'aurais souhaité savoir comment vous vous positionnez par rapport à la proposition adressée par ces associations régionales représentatives de nos communes? Effectivement, cette proposition d'avances serait, à n'en pas douter, d'une aide appréciable pour celles-ci. Par ailleurs, vous vous souviendrez de l'émoi suscité par le fait que certaines communes n'avaient pas pris le soin, avant le 31 décembre 2006, de pouvoir valider leur taux IPP, à la suite du changement de majorité qui s'est opéré dans diverses communes.
À l'époque, vous aviez annoncé, au sortir d'un Conseil des ministres, le dépôt d'un projet de loi, susceptible de résoudre cette question en évoquant une certaine rétroactivité. J'aurais souhaité connaître la suite réservée à ce dossier par le Conseil d'État en espérant que les nouvelles seront positives.
13.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, monsieur Prévot, je ne vais pas refaire l'exposé de l'ensemble des mesures prises pour résorber le retard en qui concerne les communes. Je rappelle simplement qu'à mon arrivée au département, il a d'abord fallu payer l'arriéré qui s'était accumulé au fil des années sous mes prédécesseurs et qu'on qualifiait à l'époque de "dette Rosoux", du nom du fonctionnaire qui avait identifié une erreur dans le calcul des versements effectués aux communes, et qui avait laissé des milliards de francs belges de retard que nous avons entièrement résorbés.
En outre, nous avons réduit les frais prélevés sur les recettes des communes. Puisque au précompte immobilier, il n'y a pas de recettes, nous sommes passés de 3 à 1% en ce qui concerne les frais prélevés. Au-delà de quelques autres mesures comme l'autorisation, sur base des réglementations européennes, de prélever de la fiscalité sur une entreprise devenue Belgacom, anciennement la Régie des Télégraphes et Téléphones, nous avons mis en place un système d'avances gratuites. Pour l'instant, les communes reçoivent chaque année des avances sans intérêts.
Sur les deux problèmes spécifiques que vous soulevez, j'ai fait examiner par mon administration les propositions de loi déposées et j'attends une note avec ses observations sur le sujet. Nous y reviendrons dès lors dans le cadre des travaux de la commission.
Pour ce qui concerne le projet de loi, la demande émane de ministres régionaux de tutelle sur les communes au départ d'une erreur commise dans les communes et probablement due aussi à un manque de vigilance de la tutelle. Manifestement, les décisions n'étaient pas prises à temps, essentiellement dans le sud du pays, quand on compare le nombre de communes concernées. Ce qui est assez piquant, c'est que le recours en justice émane d'un conseiller CPAS du même groupe politique que celui du ministre de tutelle qui me demande de régler le problème avec effet rétroactif. Il est parfois plus simple d'en parler au sein d'une même formation politique!
J'ai demandé à mon administration d'adapter le texte suite à l'avis rendu par le Conseil d'État. Dans la situation actuelle, je pense que le dossier sera soumis au prochain gouvernement.
Je soumettrai le dossier. Néanmoins, il reste un véritable problème de fond. Va-t-on, avec une législation rétroactive, couvrir une erreur commise dans des communes et à la tutelle, avec comme conséquence de porter préjudice à un certain nombre de requérants.
Une autre voie est en cours, celle devant la Cour de cassation. La commune de Lessines est notamment en cause dans ce dossier. Le dossier n’a pas encore été au bout des procédures judiciaires. Je soumettrai en tout cas le texte adapté aux remarques du Conseil d’État au gouvernement avec une inquiétude, en ce qui me concerne, en matière fiscale quant à cette idée prônée par des ministres régionaux d’appliquer une rétroactivité pour corriger des erreurs en la matière.
Il est toujours un peu délicat vis-à-vis des contribuables de leur annoncer que leur situation change avec effet rétroactif. Je vous avoue que les contribuables se plaignent rarement quand on adapte à leur avantage, avec effet rétroactif. Je l’ai déjà fait. Par contre, si on adapte la législation à leur détriment, la réaction est légèrement différente. Je demanderai au gouvernement et probablement au Comité de concertation de confirmer cette intention de prendre des dispositions rétroactives en matière fiscale pour couvrir des erreurs communales et régionales.
13.03 Maxime Prévot (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces explications. Nous n’en avions plus entendu parler depuis quelques semaines. La question était pendante de savoir quelle était la réaction du Conseil d’État. J’imagine que nous pourrons prendre connaissance de son avis pour pouvoir s’en imprégner.
Cette question n’est pas, philosophiquement parlant, simple à trancher. D’une part, il y a les communes, qui sous le sceau de la bonne foi, ont omis de valider le taux IPP à appliquer en temps opportun et dans les délais impartis, parce qu’elles ont géré la transition dans un contexte pas toujours simple et par manque de vigilance de leur administration. Il faut pouvoir le reconnaître! Celles-ci se trouvent en quelque sorte lésées par rapport aux moyens dont elles souhaiteraient idéalement disposer ou dont elles auraient pu disposer pour mener leur politique publique. D’autre part, il y a les citoyens qui pourraient légitimement aussi s’émouvoir de se voir ponctionnés de manière rétroactive.
À l'inverse, prémunir les communes en permettant exceptionnellement cette rétroactivité contre les recours des citoyens qui pourraient être nombreux, c'est aussi une manière de prémunir les citoyens eux-mêmes contre des actes "collatéraux" que la commune pourrait prendre pour combler le manque à gagner, en jouant sur d'autres aspects fiscaux, sur d'autres éléments de redevance. En tout état de cause, chacun gagnerait à y voir plus clair dans cette question. Je me réjouis donc d'entendre que vous allez prendre des initiatives dans les toutes prochaines semaines pour proposer un projet au gouvernement mais aussi à la commission, si j'ai bien compris, notamment à la lumière de l'analyse que vous avez sollicitée des différentes propositions de loi déposées dans cette assemblée.
13.04 Didier Reynders, ministre: Je n'ose imaginer le débat dans cette commission si, en tant que ministre des Finances, j'avais laissé passer un délai d'imposition et demandé qu'on rectifie la situation avec effet rétroactif. J'imagine un court instant, de peur de ne plus pouvoir dormir, le débat sur les bancs du parlement. J'ai déjà entendu qu'améliorer le fonctionnement informatique du département, ce n'est pas suffisant. Quand je compare, j'observe les erreurs commises au niveau communal et qu'on me demande de les réparer. Je veux bien mais je ne sais pas ce qu'on en aurait dit si nous avions fait de même au niveau fédéral.
Quand je réponds comme tout à l'heure aux questions sur l'informatique, je suis ravi de constater qu'il y a eu un délai dans une application spécifique au mois de décembre. J'ai souvent avoué que nous connaissions des problèmes d'applications informatiques dans le département mais, pour avoir ce genre de problèmes, il faut avoir de l'informatique. J'ai pris connaissance la semaine dernière de la proposition du ministre de la Justice d'appliquer le projet Phenix en 2011. Je vous rassure immédiatement: le département de la Justice ne risque pas de connaître de problèmes informatiques dans les années qui viennent!
L'incident est clos.
- de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de fiscale ontvangsten van januari 2008" (nr. 2836)
- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de fiscale ontvangsten" (nr. 2858)
- M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les recettes fiscales de janvier 2008" (n° 2836)
- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les recettes fiscales" (n° 2858)
14.01 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, het is niet de bedoeling om de sfeer te verpesten maar wij hebben vorige week en de week ervoor de mogelijkheid gehad om met u het begrotingsakkoord te bespreken. Nu blijkt uit gegevens die wij via de pers vernemen dat uw fiscale ontvangsten voor de maand januari met 723 miljoen euro lager uitvallen dan aanvankelijk werd geraamd, hetzij zowat 9,3% lager. Ik weet ook wel dat men zo’n maandcijfer met een zekere omzichtigheid moet interpreteren, maar volgens een nota van de studiedienst van Financiën had men zich daaraan niet verwacht. Men heeft ook al een pronostiekje gemaakt voor de komende vier maanden en men verwacht een stijging met 2,11%. In het begrotingsakkoord bent u in totaliteit op jaarbasis, over 12 maanden of 365 dagen, uitgegaan van 6,25%.
Die nota van de studiedienst van Financiën is ook zeer specifiek wat een aantal ontvangsten betreft. Het gaat om lagere btw-ontvangsten, een daling van de ontvangsten uit de vennootschapsbelasting en een daling van de ontvangsten uit de personenbelasting. Blijkbaar gaat het ook om een geringe stijging van de inkomsten uit bedrijfsvoorheffing, terwijl men daarvan meer had verwacht en om een aanzienlijke stijging van de ontvangsten met betrekking tot de roerende voorheffing.
Ik heb vijf vragen voor u, mijnheer de minister. U kent ongetwijfeld de inhoud van dat rapport. Ik heb dat document niet ter beschikking.
Ten eerste, hoe verklaart u de lagere btw-ontvangsten voor januari? Ten tweede, hoe verklaart u de daling van de ontvangsten uit de vennootschapsbelasting? Ten derde, hoe verklaart u de daling van de ontvangsten uit de personenbelasting die blijkbaar toch sterk tegenvallen? Ten vierde, hoe verklaart u de geringe stijging van de inkomsten inzake bedrijfsvoorheffing? Ten vijfde, hoe verklaart u de aanzienlijke stijging van de ontvangsten met betrekking tot de roerende voorheffing? U weet dat wij hier een debat hebben gehad over het al dan niet afschaffen van de meerwaardebelasting. U hebt altijd gezegd dat dit een maatregel is die de Belgische Staat, de fiscus, geld zou kosten. Blijkbaar is wat betreft de maand januari dat resultaat nog zo slecht niet. Ik had daar dus graag wat bijkomende informatie over gekregen.
14.02 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, de regering gaat ervan uit, na eerst 5,6% en later 5,1% en 5,8% naar voren te hebben geschoven, dat de fiscale ontvangsten in 2008 met 6,25% zullen toenemen. Dat betekent dat de regering 654 miljoen euro of 0,2% van het bruto binnenlands product meer fiscale inkomsten verwacht dan twee weken eerder werd geraamd.
Ten eerste, waar komt voornoemde, plotse stijging vandaan?
Ten tweede, met een bbp-groei van 2,7% stegen de fiscale ontvangsten in 2007 met 4,9%. Voor 2008 gaat de regering met een bbp-groei van slechts 1,9% toch uit van een stijging van de fiscale ontvangsten met 6,25%. Hoe verklaart u de genoemde, onlogische cijfers, temeer daar de meeste, financiële instellingen de groei van het bruto binnenlands product verder neerwaarts blijven zien?
14.03 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van der Maelen, mijnheer Goyvaerts, ten eerste, wij werken op basis van verschillende nota’s van de studiedienst. Het is dezelfde studiedienst met dezelfde man.
Eind februari 2008 maakten wij een begroting op basis van de meest recente gegevens van de studiedienst. Dat gebeurde rond 24 februari 2008. Enkele dagen later – dat hebt u ook in de pers gelezen – was er een nieuwe nota van dezelfde studiedienst met een totaal andere raming voor de volgende vier maanden. Het is dezelfde persoon van dezelfde studiedienst, die uit eigen initiatief een nota over bijvoorbeeld de notionele intrestaftrek maakte.
Ik verkies daarom definitieve cijfers boven een aantal ramingen.
Om duidelijk te zijn, de studiedienst merkte op dat de globale groei in 2008 artificieel leek – ik zei dat ook naar aanleiding van de presentatie van de begroting – wegens een reeks technische verschuivingen in de ontvangsten tussen de jaren 2007 en 2008. Ik zei tijdens de presentatie al dat wij nog tot en met eind maart een aantal verschuivingen tussen de twee voornoemde jaren zullen moeten doorvoeren. Het gaat om 439 miljoen euro aan verschuivingen, waardoor de eigenlijke, impliciete groei voor 2008 tegenover 2007 geen 6,25%, maar wel 4,6% bedraagt. De nominale groei in 2007 bedraagt impliciet 5,45%.
De groei van 2008 ligt dus na correctie wel degelijk onder de groei van 2007. Deze cijfers werden trouwens in het begrotingsconclaaf aan iedereen meegedeeld en opgemaakt in onderling overleg met mijn collega van Begroting.
Vervolgens, mijnheer Van der Maelen, houdt u bij de beoordeling van de groeicijfers enkel rekening met de reële groei. Ik wil hierbij twee kanttekeningen maken. Ten eerste, bij de opmaak van de begroting dient ook rekening te worden gehouden met de inflatie. Deze bedroeg in 2007 nauwelijks 1,8%, terwijl voor 2008 met een inflatiepeil van 3% wordt gerekend. Ten tweede, niet elke belastingplichtige volgt de evolutie van de bbp-groei zoals bijvoorbeeld de roerende voorheffing - intrestvoeten -, de successierechten - overlijdens -, de beurstaksen - de beursevolutie.
Als u deze elementen in ogenschouw neemt, zullen de cijfers opgenomen in de begroting wel degelijk realistisch blijken te zijn.
Mijnheer Goyvaerts, wat de stijging van de roerende voorheffing betreft, spelen volgende factoren een rol. De roerende voorheffing uit dividenden is sterk aangetrokken door van een verschuivingseffect in de ontvangsten tussen de maanden december 2007 en januari 2008. De roerende voorheffing uit intrest groeit fors door de sterk gestegen intrestvoet in de periode 2005-2007. Het effect ervan was reeds zichtbaar in 2007 en dat zal ook zichtbaar zijn in de cijfers voor 2008.
Die sterke groei is trouwens ook in de begroting 2008 opgenomen en in januari ziet u reeds de bevestiging.
Ik zal de cijfers meedelen van de begroting met alle nota's van de studiedienst in dat verband. Wat de cijfers van januari 2008 betreft, is het onmogelijk een echte indicatie te geven voor de volgende maand. Voor de voorafgaande betalingen gaat het in januari misschien om een bedrag van 300 miljoen euro in vergelijking met meer dan 12 miljard voor een heel jaar.
Ik zal op alle punten antwoord geven aan de hand van de nota's van de studiedienst. Ik heb de studiedienst om uitleg gevraagd over een dergelijk verschil in enkele dagen, in de berekeningen van dezelfde persoon.
Het is toch merkwaardig, zo’n belangrijk bedrag. Ik wacht dus op de commentaren van de studiedienst in dat verband.
14.04 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mocht ik minister van Financiën zijn, ik legde mijn eieren toch in meer mandjes. Ik zou mij niet alleen baseren op de berekeningen van die ene persoon die op de studiedienst werkt en die u die nota’s bezorgt zowel over de notionele intrestaftrek als over de maandelijkse ontvangsten. Als dat altijd dezelfde persoon is, zou ik hem toch eens wat tekst en uitleg vragen als dat van maand tot maand zo sterk zou schommelen.
Zoals gezegd moet men met januari voorzichtig zijn, er is een uitdovend effect van 2007 en een starteffect van het jaar zelf. Uit wat in de pers verschijnt, blijkt echter duidelijk dat zij het voor 2008 niet zo rooskleurig zien. Mijnheer de minister, stel dat het in januari spectaculair goed zou zijn geweest dan zou u ons wellicht het argument voor de voeten hebben geschoven dat we eens goed moesten bekijken wat we in januari hadden ontvangen. Extrapoleer dat dus niet voor het hele jaar want anders zouden we wel eens boven die 6,25% globale stijging van de fiscale ontvangsten kunnen zitten. Ik moet dat dus met een korrel zout nemen.
Ik veronderstel dat u ons tijdens de begrotingsbesprekingen – we zullen er de tweede week van de paasvakantie aan opofferen – de nodige teksten, tabellen en studies zult voorleggen. Ik neem echter aan dat het er allemaal niet zo rooskleurig zal uitzien als u ons nu probeert wijs te maken. Ik denk dat de man van de studiedienst niet van gisteren is en dat hij vertrouwd is met de materie. Hij zit daar waarschijnlijk al langer dan een jaar. Hij zal dus wel weten dat er enig verschil is tussen de aanloop van het jaar en het eindcijfer dat u beoogt te halen in uw raming.
L'incident est clos.
15 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de rentelasten" (nr. 2857)
15 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les charges d'intérêt" (n° 2857)
15.01 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, in de communicatie van de regering is er sprake van het terugvallen van de rentelasten van 13,5 miljard naar 12,5 miljard euro in 2007. De tabel in hetzelfde document maakt melding van een stijging van rentelasten van 12,1 miljard naar 12,2 miljard euro. Is dat gewoon een slordigheid of is er een andere verklaring? De integratie van het Fonds voor Spoorweginfrastructuur kan nooit leiden tot een deviatie van de cijfers in de orde van grootte van 1 miljard euro.
15.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Van der Maelen, deze vraag behoort tot de bevoegdheid van mijn collega van Begroting. Ik kan echter bevestigen dat de cijfers van de tabel correct zijn. De rentelasten van de federale staatsschuld op economische basis zouden in 2008 12,2 miljard euro bedragen. Hierin zijn de rentelasten van de over te nemen schuldportefeuille van het Fonds voor Spoorweginfrastructuur inbegrepen voor 0,24 miljard euro. Vorig jaar bedroegen de intrestlasten van de federale staatsschuld op economische basis ongeveer 12,1 miljard euro.
L'incident est clos.
16 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de verhoging van het belastingvrij minimum" (nr. 2860)
16 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la majoration du minimum exonéré d'impôt" (n° 2860)
16.01 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, kunt u een berekening geven van de kostprijs van de verhoging van het belastingsvrij minimum, zoals dat werd aangekondigd?
16.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Van der Maelen, bij de opmaak van de begroting van 2008 werd de kostprijs van de maatregel op jaarbasis op 149.082.000 euro geraamd. In 2008 wordt de budgettaire impact derhalve geraamd op 74.091.000 euro. Wij starten op 1 juli 2008 met de maatregel. Er is wel een maximumbedrag of inkomensgrens voor de belastingplichtige vastgelegd, namelijk een inkomen van 22.873 euro na indexering.
L'incident est clos.
17 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de aanpak van de fraude inzake de notionele interestaftrek" (nr. 2861)
17 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la lutte contre la fraude en matière de déduction des intérêts notionnels" (n° 2861)
17.01 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, kan de heer minister uitleg verschaffen over de rekenwijze die werd gebruikt om tot de verwachte meeropbrengst van 200 miljoen euro te komen voor de aanpak van de fraude inzake de wet op de notionele intrestaftrek?
17.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, tijdens het begrotingsconclaaf is beslist dat bij de begrotingscontrole 2008 een rapport zal worden voorgelegd aan de regering over de bruto kosten per sector van de aftrek voor risicokapitaal en de inkohiering voor het aanslagjaar 2007.
Er zal een rapport worden gevraagd aan de Nationale Bank om de eventuele impact van die maatregelen te evalueren, eveneens per sector in termen van verhoging van de belastbare basis, verhoging van de werkgelegenheid of de instroom van investeringen.
De minister van Financiën zal een rondzendbrief goedkeuren met de maatregelen ten einde eventuele fraudegevallen inzake risicokapitaal op te sporen en te beteugelen. De minister van Financiën zal een instructie sturen naar de taxatiediensten die bepaalt in welke gevallen de fiscale toestand van de belastingplichtige verplicht het voorwerp zal uitmaken van een grondige controle van de bestanddelen die het risicokapitaal vormen zoals bedoeld in artikel 205ter van de WIB 92. Een taskforce aftrek risicokapitaal zal worden opgericht binnen de administratie om eventueel misbruik en fraudegevallen op te sporen en te beteugelen. Die taskforce zal eveneens nauw samenwerken met de Centrale Dienst voor de Bestrijding van de Georganiseerde Economische en Financiële Delinquenties (CDGEFID), en de Cel voor Financiële Informatieverwerking, de witwascel.
De toename van de verhoging van de voorafbetalingen, die is gebonden aan deze maatregelen, wordt geraamd op 200 miljoen euro. Ik zal morgen in het kernkabinet een communicatie op tafel leggen in verband met de samenstelling van de taskforce, onder leiding van de baas van de BBI.
Ten tweede, ik zal ook een communicatie versturen in verband met de werkmethode om te komen tot een omzendbrief. Ik heb nu een tekst en wij zijn bereid om over te gaan tot de publicatie van een omzendbrief.
Ten slotte, wij hebben na het begrotingsconclaaf ook nog een andere beslissing genomen tijdens het laatste Overlegcomité. In samenwerking met de drie gewestelijke regeringen hebben wij beslist een nieuwe campagne op te starten in heel de wereld, maar ook in België, voor meer investeringen. Het is een campagne met als naam “Invest in Belgium”. Wij zijn maandag gestart. De eerste minister, de minister van Buitenlandse Betrekkingen en de drie gewestelijke minister-presidenten hebben de honneurs waargenomen.
Ik was niet verrast maar tevreden om te lezen dat op voorstel van de drie gewestregeringen, de eerste minister en minister van Buitenlandse Betrekkingen deze campagne in alle landen ter wereld zou worden gevoerd. Ik lees het u voor in het Engels: “An intelligent tax system with notional intrest deduction and advanced ruling system for investors.” Ik denk dat dit een zeer mooie bevestiging is van het nuttige systeem van de notionele intrestaftrek.
Ik dank de leden van federale regering én van de verschillende gewestregeringen voor hun steun aan deze zeer efficiënte maatregel. Dit is het eerste beeld van België in het buitenland dat dankzij de federale regering maar ook de drie gewestregeringen mogelijk wordt gemaakt. In tijden van spannende debatten tussen de Gewesten en Gemeenschappen over de toekomst van dit land is dit een zeer goed voorbeeld van een consensus over een grondige maatregel.
Ik moet u zeggen dat ik daar trots op ben.
De voorzitter: Dat is een positief geluid.
17.03 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Ik zou de minister willen vragen of hij mij een verklaring kan geven waarom het gaat om 200 miljoen euro en niet 300 of 100 miljoen euro. Hoe komt u aan die 200 miljoen euro?
17.04 Minister Didier Reynders: Eerst en vooral op basis van een zeer voorzichtige raming. Ik heb mijn collega’s gezegd dat we misschien dezelfde evolutie konden krijgen dan de voorgaande jaren maar niet meer dan dat. We hebben nu dus een raming voor de voorafgaande betalingen met hetzelfde groeipad als in 2007. Dit is zo dank zij twee elementen in vergelijking met het begin van het conclaaf, namelijk 58 miljoen euro aan CO2-heffingen, een raming door de administratie, en 200 miljoen euro, op basis van dezelfde evolutie als in 2007. Dat zal alleen mogelijk zijn als er een aantal maatregelen inzake fraude zijn.
17.05 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Misbruiken, ik heb nooit het woord fraude in de mond genomen.
17.06 Minister Didier Reynders: Misschien zelfs misbruiken, maar dan met een mogelijke sanctie. Met een correcte toepassing van de wet is het onmogelijk om meer ontvangsten te hebben.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
17.07 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mag ik even terugkomen op punt 16? Ik weet niet of u het weet maar volgende week woensdag kunnen er geen commissievergaderingen doorgaan omdat er de hele dag plenaire vergadering is. Zou het mogelijk zijn om een schriftelijk antwoord te krijgen op de vraag die ik niet heb kunnen stellen, omwille van moed en zelfopoffering aangezien ik hier als laatste ben gebleven? Het gaat om mijn vraag nr. 2859 die was toegevoegd aan vraag nr. 2497 van de heer Gilkinet. Als de heer Gilkinet het wil, kan hij zijn vraag dan nog stellen. Ik sluit mij daar dan niet meer bij aan.
17.08 Minister Didier Reynders: Ik mag toch een antwoord geven?
17.09 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Wat mij betreft mag u een antwoord geven maar de heer Gilkinet had gevraagd om ze uit te stellen.
17.10 Minister Didier Reynders: Ik zal u het antwoord schriftelijk geven.
17.11 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Als u mij het antwoord nu schriftelijk bezorgt, kan de heer Gilkinet zijn vraag volgende keer nog stellen.
De voorzitter: De vraag wordt dus ingetrokken.
Er blijft nog een vraag over op de agenda. Mijnheer de minister, ik weet niet of u nog tijd over hebt; anders zal ik ze omzetten in een schriftelijke vraag. Het is een korte vraag. (Instemming)
18 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de terugvordering van accijnzen" (nr. 2588)
18 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la récupération d'accises" (n° 2588)
18.01 Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, met toepassing van de programmawet van 27 december 2004 kwam er een terugvordering van accijnzen: er werd voor het gebruik van energieproducten voor landbouw, tuinbouw, visteelt en bosbouwwerkzaamheden, mits het verkrijgen van de vereiste erkenning, vrijstelling van accijnzen verleend. De procedure voor de erkenning nam wat tijd in beslag, waardoor de regeling pas in de helft van 2007 kon ingaan. Dat betekent dat voor de periode van 10 januari 2005 tot midden 2007 heel wat bedrijven onterecht accijnzen hebben betaald en een aanvraag tot terugbetaling hebben ingediend.
De vragen zijn de volgende. Ten eerste, hoeveel bedrijven in de sectoren landbouw, tuinbouw, visteelt en bosbouw deden een aanvraag tot erkenning voor vrijstelling van accijnzen op energieproducten?
Ten tweede, hoeveel bedrijven deden een aanvraag tot terugbetaling van onterecht betaalde accijnzen?
Ten derde, wat is het bedrag van de in voornoemd kader onterecht betaalde accijnzen?
Ten vierde, op voornoemde, onterecht betaalde accijnzen werd ook 21% btw betaald. Hoe wordt de btw terugbetaald?
Ten vijfde, hoeveel bedrijven mochten reeds een terugbetaling ontvangen?
Ten zesde, binnen welke periode na de aanvraag tot terugbetaling zullen de bedrijven die nog geen terugbetaling ontvingen, de terugbetaling krijgen?
18.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Devlies, ik kan u het volgende mededelen.
De procedure en sommige modaliteiten voor de terugbetaling van accijnzen als bijdrage voor energie werden met vertegenwoordigers van de landbouworganisaties besproken. Bovendien dienden ook met de energieleveranciers procedures te worden uitgewerkt, opdat de vrijstelling rechtstreeks aan de vergunninghouders kon worden toegekend, waardoor de terugbetalingprocedure voortaan niet meer hoeft te worden gevolgd.
Begin 2007 zond de administratie der Douane en Accijnzen aan de bekende landbouwers een brief, waarin de te volgen procedure werd uiteengezet.
De vertegenwoordigers van de landbouworganisaties werden uitgenodigd hun leden in te lichten, zodat ook nog niet bij de administratie gekende landbouwers op de hoogte zouden zijn van de regeling en het nodige zouden kunnen doen. Het aantal bedrijven dat in de sector van de landbouw, de tuinbouw, de visteelt en de bosbouw een vergunning energieproducten en elektriciteit heeft verkregen, beloopt meer dan 30.000. Van dat aantal hebben er ongeveer 20.000 onder meer betrekking op elektriciteit en een duizendtal op aardgas.
Het aantal bij de administratie der Douane en Accijnzen ingediende aanvragen voor terugbetaling is aanzienlijk, maar het is materieel onmogelijk, zonder dat er een uitgebreid onderzoek zou worden ingesteld, om juiste aantallen mede te delen, ook gelet op het feit dat bij de beslissingen tot terugbetaling verschillende diensten moeten optreden: de hulpontvanger der Douane en Accijnzen voor het gebied waar de accijnzen werden betaald voor het onderzoek van de terugbetalingsaanvraag, de gewestelijke directeur voor het gebied van de bevoegde hulpontvanger voor de beslissing omtrent de aanvraag en het Enig Kantoor voor de uitvoering van de terugbetaling.
Het bedrag van de in het spel zijnde accijnzen kan natuurlijk pas worden bepaald, wanneer de som wordt gemaakt van de bedragen die voor terugbetaling in aanmerking komen. Die hangen af van de hoeveelheid elektriciteit en aardgas die er onder de vrijstellingsregeling door de energieleveranciers aan de landbouwers werd geleverd.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggave inzake belasting over de toegevoegde waarden, kan teruggave van de btw slechts worden verleend aan degene die de belasting aan de Staat heeft voldaan. De administratie mag echter in bepaalde gevallen van die regel afwijken. Dat wordt thans in overweging genomen.
Bij de behandeling van de terugbetalingsaanvragen is gebleken dat niet alle noodzakelijke gegevens voorhanden zijn. Dat leidt ertoe dat er in een aantal gevallen bijkomende informatie moet worden opgevraagd bij de landbouwers. De opdracht wordt gegeven om in de mate van het mogelijke de terugbetalingsdossiers bij voorrang te behandelen.
18.03 Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, de terugbetalingen slaan op de periode 2005, 2006 en de eerste helft van 2007. Ik ben zo vrij om erop aan te dringen dat de administratie die dossiers zo snel mogelijk zou afwerken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Mijnheer Gilkinet, dit was het einde van de vergadering. De heer Van der Maelen heeft wel een schriftelijk antwoord meegenomen. U kunt dat ook krijgen, denk ik.
18.04 Minister Didier Reynders: Ja, dat kan.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.02 uur.
La réunion publique de commission est levée à 17.02 heures.