Commissie voor de Justitie

Commission de la Justice

 

van

 

dinsdag 11 maart 2008

 

Voormiddag

 

______

 

 

du

 

mardi 11 mars 2008

 

Matin

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 10.27 uur en voorgezeten door mevrouw Mia De Schamphelaere.

La séance est ouverte à 10.27 heures et présidée par Mme Mia De Schamphelaere.

 

01 Interpellatie van de heer Bert Schoofs tot de minister van Justitie over "het beleid inzake drugs en meer bepaald in het kader van de actie Obelix in het gerechtelijk arrondissement Tongeren en de actie David in het gerechtelijk arrondissement Hasselt" (nr 36)

01 Interpellation de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la politique en matière de lutte contre la drogue et, plus particulièrement, dans le cadre de l'opération "Obélix" dans l'arrondissement judiciaire de Tongres et de l'opération "David" dans l'arrondissement judiciaire de Hasselt" (n° 36)

 

01.01  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in de nacht van woensdag 20 op donderdag 21 februari voerde de politie in de respectievelijke gerechtelijke arrondissementen Hasselt en Tongeren acties uit in het raam van enerzijds woninginbraak en anderzijds inbreuken op de drugwetgeving. De acties in Zuid-Limburg contra drugs interesseren mij het meest, en uiteraard ook die in het arrondissement Hasselt. Ik ben vooral geïnteresseerd in de resultaten met betrekking tot drugs en dan vooral het gebruik en het bezit van softdrugs.

 

Ik ga een beetje breken met de traditie en starten met mijn vragen. Dan kan ik u achteraf toelichten waarom ik ze stel en dan begrijpt u ook dat ik ze in een breder kader situeer.

 

Ik heb al gevraagd wat de resultaten waren op het vlak van het gebruik en het bezit van softdrugs. Wat de strafrechterlijke inbreuken op het vlak van drugs betreft, vraag ik expliciet of dergelijke controles meer systematisch zullen plaatsvinden in het licht van het door de burgemeester aangekondigde beleid van het verplaatsen van de Maastrichtse coffeeshops in de richting van de Belgische grensgemeenten? Is dit te beschouwen als een tegenactie van België tegen de plannen van Nederland? Niet alleen op diplomatiek vlak is men in onderhandeling. Is dit te beschouwen als een eerste daad van verzet op het slagveld, om het zo uit te drukken?

 

Hebt u in het raam van de actie rekening gehouden met het gedoogbeleid dat door de vorige regering werd gehanteerd indien er mensen met softdrugs zijn opgepakt? Welke vervolging is ingesteld, of is op sommige vlakken geen vervolging ingesteld? Wordt het gedoogbeleid van paars met de minimum hoeveelheden voortgezet? Wilt u in de toekomst het beleid inzake drugs verstrengen ten opzichte van de regeling die werd uitgewerkt door de vorige regering?

 

Daarover zou ik graag uw visie kennen, mijnheer de minister, want u kunt de justitiepeiler in het antidrugsbeleid verstevigen. Paars heeft dat in een kleedje van Volksgezondheid ingepakt. Ik zou eerder zeggen dat paars het drugsbeleid in een wollige bol heeft gewikkeld door het aan Volksgezondheid toe te bedelen. Dat heeft geresulteerd in een lakse aanpak. Het is destijds ook een CD&V-minister van Justitie, die bekend stond om zijn wollig taalgebruik, ik zal zijn naam niet noemen, die destijds de laagste vervolgingsprioriteiten invoerde en die zo het paarse gedoogbeleid op de rails heeft gezet. Weliswaar een krakkemikkig paars gedoogbeleid omdat het tot een totale rechtsonzekerheid heeft geleid.

 

Ik verkneukel mij altijd in debatten, wanneer aan mededebaters van de traditionele partijen, zeker van de socialisten en de liberalen, wordt gevraagd om het gedoogbeleid uit te leggen of wanneer hen wordt gevraagd waarin paars zich precies onderscheidt. Na drie, vier zinnen loopt men vast. Dat leidt meestal tot hilariteit in het publiek. Het beleid dat door paars in de steigers werd gezet, is dus niet goed. Ik meen dat heel velen het daarover eens zijn.

 

In Maastricht ontmoeten België en Nederland elkaar op het vlak van drugs. De lakse beleidsaanpak in beide landen komt daar samen, wat tot hilarische toestanden leidt op het terrein. Nederland geeft een beperkte toestemming voor handel en teelt. Dat wordt daar gedoogd, maar nu is het daar niet aantrekkelijk meer voor de drugsmaffia, die daarom met haar plantages, ongecontroleerde teelt en witwaspraktijken uitwijkt naar België. Nederland is namelijk wel zeer sterk op het vlak van fiscale aanpak.

 

In België is een beperkt gebruikt toegestaan, maar handel en teelt dan weer niet. Dat leidt ertoe dat men in Nederland drugs gaat aanschaffen. Het leidt tot een uitwisseling van criminelen van Nederland naar België en van gebruikers van België naar Nederland. Dat is in feite een zeer grappige situatie. Zo komt het dat de pot de ketel verwijt en de ketel de pot. België verwijt Nederland dat het laks is, Nederland verwijt België dat het laks is. Daarmee komt men tot oplossingen à la Leers – ik vernoem ook Peumans, een collega van de kartelpartij N-VA – en oplossingen à la paars en zoals in Nederland, waarbij men langzaam capituleert voor drugsgebruik en de praktijken van de drugsmaffia.

 

Mijn slotvraag aan u is of het paarse drugsbeleid nog steeds uw voorbeeld is. Is dat de te bewandelen weg? Is uw visie het bestendigen van de roes van paars, dat denkt dat alles is opgelost, maar de problemen alleen maar groter heeft gemaakt, of hebt u een heldere visie inzake een krachtdadige aanpak? Ik eindig met een citaat van een Waalse korpschef in De Standaard, in juni vorig jaar. Het gaat over de heer Jean-François Adam. Hij klonk moedeloos en zei: “Hoe meer drugstoeristen wij controleren, hoe meer drugs wij vinden. Als wij willen, kunnen wij in ons eentje de hele rechtbank van Luik overbelasten, maar aan het einde van de rit komen er voor die toeristen toch geen veroordelingen.”

 

Mijnheer de minister, u hebt de kans om een aanpak in de steigers te zetten. U bent zelf van Limburgse afkomst.

 

U krijgt aan de achterdeur al te maken met de drugsrunners, de drugsdealers en de drugsmaffia. Zij transigeren gewoon door onze gewesten op weg naar Nederland. Het is aan u om nu een drugsbeleid in de steigers te zetten als minister van Justitie. Ik had graag van u vernomen of de acties die zopas zijn gevoerd nu ook werkelijk een stap zijn in de goede richting. Is dit een eerste stap in de richting van het aanpakken van de grenscriminaliteit inzake drugs, drugsrunners en drugsdealers?

 

01.02 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, wat de eerste twee vragen betreft, zowel de actie Obelix als David betrof een geïntegreerde politionele operatie die kadert in het arrondissementeel beleid tot aanpak van de woninginbraken en de rondtrekkende dadergroepen. Ter gelegenheid van dergelijke acties worden ook andere inbreuken, bijvoorbeeld inzake drugwetgeving, opgespoord en vastgesteld.

 

Bij de actie Obelix werden 403 voertuigen en 469 personen gecontroleerd. Er werden drie personen gerechtelijk aangehouden in verband met drugs en één voor het bezit van wapens en inbrekersmaterieel. Er werd 48 gram heroïne, 100 gram cocaïne, 13 gram marihuana en kleine hoeveelheden speed en hasj in beslag genomen. Bij de actie David werden 1.235 voertuigen en 761 personen gecontroleerd. Er werden zeven processen-verbaal opgesteld wegens inbreuken op de drugwetgeving.

 

Deze acties vonden dus niet plaats in het licht van het door de burgemeester van Maastricht aangekondigde beleid van het verplaatsen van de Maastrichtse coffeeshops in de richting van de Belgische grensgemeenten. Dergelijke unilaterale acties zijn momenteel niet aan de orde. Immers, in de rand van de informele EU-ministerraad Justitie-Binnenlandse Zaken in Slovenië van 25 januari 2008 hebben de minister van Justitie en Binnenlandse Zaken van België en Nederland bilateraal overleg gepleegd over de situatie van de aangekondigde verplaatsing van de coffeeshops. Via deze weg zijn openingen gecreëerd om het overleg met Nederland terug op te starten. Die willen we uiteraard volop kansen geven.

 

Het beleid dat door de vorige regering werd gehanteerd, heeft uiteraard geen betrekking op het vaststellen en verbaliseren van inbreuken op de drugwetgeving. Het is u uiteraard bekend dat in het raam van de interim-regering dit beleid ook niet in de regeringsverklaring stond. Ik blijf echter benadrukken dat het bezit van drugs strafbaar is en blijft. In navolging van de aanbevelingen van de parlementaire werkgroep Drugs, de beleidsnota van de federale regering en de meest recente aanpassingen van de drugwetgeving dient een geïntegreerd drugbeleid te worden gevoerd gericht op effectieve ontrading – dat is ook nog eens uitdrukkelijk opgenomen in het nationaal veiligheidsplan – via preventie, hulpverlening en repressie.

 

Wat de controle van het drugaanbod betreft, moet worden gewerkt aan een versterkt repressief beleid ten aanzien van de georganiseerde drughandel en van de criminele organisaties die banden hebben met de drughandel. Wat betreft de middelengebruikers zijn er alternatieven voor gerechtelijke actie die moeten worden gestimuleerd waarbij deze groep zoveel mogelijk dient georiënteerd te worden naar de hulpverlening.

 

Een beetje in strijd met wat u insinueert was de werkgroep Drugs het er in 1997 uiteraard mee eens dat het drugbeleid in eerste instantie moet worden gevoerd vanuit de finaliteit van de volksgezondheid. Dat is een standpunt dat ook door zowat de meeste van onze collega’s hier in het Parlement op dat ogenblik werd ingenomen. Het is uiteraard ook altijd mijn standpunt geweest. Het drugbeleid moet kaderen in een consequente ontradingsstrategie. Ik heb u al gesignaleerd dat ook dat nog eens uitdrukkelijk is hernomen in het nationaal veiligheidsplan.

 

Binnen het raam van de interim-regering is het mijn bedoeling de oprichting van de cel Drugbeleid te deblokkeren, een nationale implementatie te bewerkstellingen van het pilootproject proefzorg dat in Gent is gestart en de installatie van de case managers Justitie.

 

We zullen op die manier reeds op het niveau van het parket proberen de middelengebruikers beter op te volgen en ze dan in eerste instantie door te sturen naar de bevoegde hulpverleningsinstanties.

 

01.03  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben enigszins teleurgesteld. Ik dacht dat er een aanvang was gemaakt door het met de neus op de feiten drukken door burgemeester Leers van Maastricht. Hij zette in zijn eentje de politieke wereld in Nederland en België op stelten op het vlak van het drugsbeleid.

 

Die acties kaderen in bepaalde gerechtelijke acties van de arrondissementen. Men kan het goedvinden dat die acties plaatsvinden, maar ze kaderen helemaal niet in een antidrugbeleid.

 

Mijnheer de minister, ik merk ook geen echte koerswijziging bij u. U verwijst naar de verslaafden en naar pilootprojecten en case managers. Dat gedeelte moet uiteraard bij Volksgezondheid blijven.

 

Wat u insinueert over mij, is evenmin correct. Laten we ervan uitgaan dat we beiden niet hebben geïnsinueerd. Ik vind inderdaad dat verslaafden moeten worden geholpen. U zegt dat u een hardere aanpak wilt. Daarover is iedereen het eens als we zien wat er vorig weekend opnieuw is gebeurd. Dat was een heel spijtige zaak die echter nog zal gebeuren. Ik ben mij daarvan bewust. Ik wil helemaal niet poujadistisch doen. Wanneer gezinnen compleet worden verwoest door mensen die zonder normbesef drugs nemen en daarna met de wagen rijden, laat dat evenwel een bittere smaak na bij de bevolking.

 

Het is dan ook belangrijk dat er een koerswijziging komt op het vlak van het drugbeleid. Ik hoor dat in feite te weinig van u. U hebt de term laagste vervolgingsprioriteit niet in de mond genomen, maar het was destijds wel een CD&V-minister die het beleid op de sporen heeft gezet. Paars heeft daarop heel dankbaar ingepikt.

 

Het is aan u om die koerswijziging nu te bewerkstelligen. Er wordt om daadkracht gevraagd, geen beleidsmatige laksheid, geen maatschappelijke capitulatie, geen ideologische tolerantie tegenover drugs.

 

Wat wij willen horen en wat de bevolking wil horen, is dat een keiharde aanpak komt, ook van de kleine dealers en runners die zogezegd alleen maar softdrugs hebben. Er werd al lang vastgesteld door wetenschappers dat die softdrugs zeer schadelijk zijn voor de gezondheid, ook van jonge mensen. Het zijn jonge mensen die er het eerste slachtoffer van worden.

 

Wij verwachten dus een bepaalde visie van een minister van Justitie, ook al maakt hij deel uit van een interim-regering. Wij willen dat er een krachtiger aanpak komt. U kunt dat hier al beloven. U kunt hier omfloerst taalgebruik hanteren maar wij verwachten een duidelijkere stijl, een duidelijkere visie en een duidelijkere aanpak.

 

Ik denk dat een groot deel van de bevolking wat dat betreft achter ons staat. Wanneer u paars als een papegaai zou napraten, wat ik u nu nog niet zal verwijten, maar bij mijn volgende vragen en interpellaties, zult u net zoals de vorige minister van Justitie op een bepaald moment lik op stuk krijgen en de rekening gepresenteerd krijgen.

 

Ik hoop dat u in de toekomst acties in de grensstreek zult blijven ondernemen die ook specifiek gericht zijn tegen drugs. Dat is uw opdracht, mijnheer de minister.

 

Mevrouw de voorzitter, ik dien een motie in, die ik voor de goede orde zal voorlezen. U weet dat die altijd wordt neergekrabbeld en voor de voorzitter soms moeilijk leesbaar is. Ik zal ze voorlezen en daarna indienen.

 

Mijn motie tot besluit van mijn interpellatie luidt als volgt. Ik verzoek de federale regering in het algemeen, en de minister van Justitie in het bijzonder, om het federale antidrugbeleid, met inbegrip van de bestrijding van de zogenaamde softdrugs zoals cannabis, te verstrakken en af te stappen van het lakse beleid onder de vorm van de laagste vervolgingsprioriteit of van een gedoogbeleid en in het raam hiervan grootscheepse controles, in het bijzonder in de grensstreken, met hoge frequentie en inzet van middelen en manschappen te voeren.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heer Bert Schoofs en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van de heer Bert Schoofs

en het antwoord van de minister van Justitie,

verzoekt de federale regering in het algemeen, en de minister van Justitie in het bijzonder

om het federale antidrugbeleid, met inbegrip van de bestrijding van de zogenaamde "softdrugs" zoals cannabis, te verstrakken, en af te stappen van het lakse beleid onder de vorm van de laagste vervolgingsprioriteit of een gedoogbeleid, en in het kader hiervan grootscheepse controles, in het bijzonder in de grensstreken, met een hoge frequentie en inzet van middelen en manschappen te voeren."

 

Une motion de recommandation a été déposée par M. Bert Schoofs et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l'interpellation de M. Bert Schoofs

et la réponse du ministre de la Justice,

demande au gouvernement fédéral en général et au ministre en particulier

de durcir la politique fédérale en matière de lutte contre la drogue, en ce compris la lutte contre les "drogues douces" telles que le cannabis, et de renoncer à la politique laxiste - une politique accordant le degré le plus faible de priorité en matière de poursuites ou une politique de tolérance - et, dans ce cadre, d’effectuer à intervalles réguliers et à grands renforts de moyens des contrôles de grande envergure, notamment dans les régions frontalières.“

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de dames Leen Dierick en Liesbeth Van der Auwera.

 

Une motion pure et simple a été déposée par Mmes Leen Dierick et Liesbeth Van der Auwera.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

02 Question de Mme Karine Lalieux au ministre de la Justice sur "les traducteurs jurés" (n° 2586)

02 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de minister van Justitie over "de beëdigde vertalers" (nr. 2586)

 

02.01  Karine Lalieux (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, l’accès à la justice pour les personnes parlant une autre langue dépend dans une large mesure de la qualité des interprètes et des traducteurs jurés. Une responsabilité énorme incombe à ceux-ci dans le contexte actuel de plus en plus international. Ils constituent pour les allophones des acteurs-clés dans l’accès aux tribunaux. Il est d’une extrême importance que leurs prestations soient fiables pour la manifestation de la vérité et le respect des droits en général, en particulier des droits de la défense. Il importe dès lors que la sélection rigoureuse des interprètes et des traducteurs jurés soit améliorée car ils participent au bon fonctionnement de la justice.

 

À l’heure actuelle, il n’existe pas de statut général pour les interprètes et les traducteurs en justice, pas de registre national officiel dans lequel les services judiciaires peuvent puiser, pas de cadre légal et aucune forme de coordination entre les arrondissements judiciaires. Aucune condition n’est requise dans le chef des personnes appelées à effectuer des missions de traduction ou d’interprétation dans le cadre des procédures judiciaires.

 

Dans la pratique, il est fait appel à des personnes inscrites sur des listes officieuses tenues aux greffes des tribunaux. Cette situation peut mener à une certaine dérive. Les salles d’audience, en tout cas à Bruxelles, sont régulièrement le théâtre d’incidents: les avocats et les juges ne peuvent contrôler les propos des interprètes, ceux-ci se mêlent aux débats, certains interprètes sont remplacés le jour-même, sans aucune garantie quant à leur aptitude à maîtriser la langue en question.

 

Monsieur le ministre, avez-vous eu connaissance de situations problématiques? Comptez-vous prendre des initiatives pour améliorer la qualité du travail de ces acteurs?

 

02.02  Jo Vandeurzen, ministre: Madame Lalieux, il n’a pas été porté à ma connaissance, ni à celle de mon administration, de situations problématiques ou des difficultés particulières liées à l’intervention de traducteurs jurés dans le cadre de procédures judiciaires. Cependant, comme vous avez cité des faits dans votre question, j’ai interrogé le Collège des procureurs généraux afin de leur demander si la situation au sein des cours et des tribunaux nécessite que l’on envisage des mesures générales ou particulières à cet égard. Je ne manquerai pas de vous tenir informée du résultat de cette interpellation.

 

02.03  Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse succincte. Si je vous ai posé cette question, c’est bien parce que des avocats et des traducteurs jurés m’ont parlé de situations problématiques ayant cours à Bruxelles. Je pourrai en parler à vos collaborateurs, si vous le désirez, afin de ne pas citer de noms. Il serait utile de mener une enquête via les procureurs généraux au sujet de cette problématique. Vu que de plus en plus de personnes qui ne parlent ni le français, ni le néerlandais se retrouvent devant la justice, il faudrait peut-être professionnaliser ces traducteurs et interprètes jurés pour le bon fonctionnement de notre justice.

 

02.04  Jo Vandeurzen, ministre: Je demanderai à mes collaborateurs de vous contacter.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Justitie over "de behandeling van geïnterneerden" (nr. 2696)

03 Question de Mme Carina Van Cauter au ministre de la Justice sur "le traitement des personnes internées" (n° 2696)

 

03.01  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de minister, in het dossier van de Marollenmoord hebben wij via de media de intentie van het openbaar ministerie vernomen om de verdachte te laten interneren. De problematiek van de internering is herhaaldelijk in het nieuws geweest, onder meer ook met betrekking tot de moordzaak rond Jimmy Hemeleers en de moorden van Hans Van Themsche. Er zijn zo heel veel dossiers aan te halen.

 

Uit een recent artikel van professor Dillen van de VUB blijkt dat er toch wel wat pijnpunten inzake internering naar boven komen. De professor wijt de problemen in dat verband onder meer aan het ontbreken van criteria en/of een specifieke opleiding voor gerechtspsychiaters.

 

Mijnheer de minister, bestaat er overleg met die categorie van professionelen omtrent de noodzakelijk in te vullen criteria?

 

Wanneer personen worden geïnterneerd, bestaan er dan verschillende behandelingsmethodes? Volgens Chris Dillen – en dit is toch wel een pijnlijke vaststelling – zou er enkel voor seksuele delinquenten voorzien zijn in een goed uitgebouwd systeem van behandelingen. Voor andere geïnterneerden zou er helemaal geen behandeling bestaan. De meeste geïnterneerden zouden dan ook gewoon terechtkomen in een afdeling van de gevangenis, waar ze helemaal niet worden behandeld. Kloppen die vaststellingen van Chris Dillen?

 

Hoeveel geïnterneerden zijn er en verblijven ze op specifieke afdelingen of gewoon in de gevangenissen?

 

Welke behandelingen krijgen ze desgevallend?

 

Zal het tekort dat momenteel blijkt te bestaan in Vlaanderen, binnenkort effectief worden weggewerkt?

 

03.02 Minister Jo Vandeurzen: Over de problematiek van de gerechtspsychiaters heb ik vorige week dinsdag al toelichting gegeven. In het kader van de nieuwe wet op de internering van 21 april 2007 zullen de gerechtspsychiaters in de toekomst moeten erkend zijn door de minister van Volksgezondheid. Het KB dat de criteria voor de gerechtspsychiaters zal vastleggen, wordt voorbereid tegen de effectieve inwerkingtreding van de wet.

 

Ik onderken de knelpunten op het vlak van de psychiatrische expertise en het statuut van deskundige in het kader van de wet op de internering. Het punt van de tarieven voor de deskundigenopdrachten wordt mee opgenomen in de algemene analyse van de gerechtskosten. In België bestaat er geen specifieke opleiding voor gerechtspsychiaters. Het is geen aparte discipline in ons land. Vooraleer een uitspraak te doen over het oprichten van een dergelijke opleiding, wil ik daartoe eerst de behoefte en de haalbaarheid analyseren en met de betrokken actoren uit het werkveld overleg hebben.

 

Vandaag zijn er iets meer dan 3.000 geïnterneerden in België. Daarvan bevinden er zich ruim 1.000 in een van de psychiatrische afdelingen van de gevangenissen. De anderen zijn hetzij vrijgesteld op proef, dan wel geplaatst in een psychiatrische instelling door de commissie tot bescherming van de maatschappij. In Wallonië zijn de instellingen van het Waals Gewest gevestigd te Doornik en te Mons, goed voor 400 plaatsen. Daarbij komen nog eens gemiddeld 50 plaatsen in diverse psychiatrische instellingen, die ten laste vallen van het RIZIV. In Vlaanderen bestaan er de proefprojecten van de psychiatrische zorgcircuits, die bestaan uit clusters van intensieve behandelingsunits, afdelingen PVT en centra voor beschut wonen. Het gaat om de instellingen te Bierbeek, Rekem en Zelzate die goed zijn voor telkens 40 bedden in intensievebehandelingsunits, 60 bedden PVT en 20 plaatsen beschut wonen. In totaal zijn dat dus 360 plaatsen.

 

Het concept is zo opgevat dat geïnterneerden kunnen doorstromen van intensievebehandelingunit naar PVT en beschut wonen. In die diverse afdelingen kunnen de geïnterneerden een beroep doen op een gelijkwaardige psychiatrische behandeling en verzorging als de andere patiënten.

 

Het is mijn bedoeling om in samenwerking met de minister van Volksgezondheid te komen tot een specifieke forensische behandelingsnorm met specifieke erkenningsvoorwaarden. Dat zal de opvang van geïnterneerden in de psychiatrie een structurele basis geven, die het huidige systeem van proefcontracten kan vervangen.

 

Tegen 2012 worden te Gent en Antwerpen gesloten forensische psychiatrisch centra gebouwd voor geïnterneerden met een hoog veiligheidsrisico. Zij zullen een capaciteit hebben van respectievelijk 270 en 120. Het is de bedoeling om op die wijze nog eens 390 geïnterneerden uit de gevangenissen te halen. Momenteel verblijven er in de gevangenissen in Vlaanderen 606 geïnterneerden.

 

03.03  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor het zeer uitvoerige antwoord. Dat u vorige week dinsdag reeds heeft geantwoord, wist ik niet. Waarschijnlijk hebben de vragen mekaar gekruist. Mijn excuses als ik voor een stuk hetzelfde heb gevraagd.

 

Ik ben in ieder geval gerustgesteld dat de problematiek van zeer nabij wordt gevolgd, dat met de professionelen op het terrein overleg wordt gepleegd en dat er blijkbaar ook werk zal worden gemaakt van de normering, zowel qua tarifering als criteria.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Question de Mme Jacqueline Galant au ministre de l'Intérieur sur "le service minimum dans les prisons" (n° 2551)

04 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de minimale dienstverlening in de gevangenissen" (nr. 2551)

 

04.01  Jacqueline Galant (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, je tiens tout d’abord à m’excuser pour mon retard.

 

Fin 2007, plusieurs prisons belges ont été le théâtre de mouvements de grogne liés à des problèmes ponctuels ou récurrents. Début décembre, des surveillants de la prison d’Andenne déclenchaient une grève en raison de la présence encombrante au sein de l’établissement d’un détenu difficile. Régulièrement, on observe des actions menées dans d’autres prisons à cause de la surpopulation carcérale, de problèmes de sécurité du personnel et de la détérioration des bâtiments souvent insalubres ou dangereux.

 

Avant qu’il ne soit nommé premier ministre, alors qu’il assurait son rôle de formateur, Guy Verhofstadt avait fait savoir qu’il voulait rapidement introduire un service minimum obligatoire en cas de grève dans les prisons.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous nous dire comment évolue ce dossier sachant que certains syndicats ont d’ores et déjà averti le gouvernement que le personnel pénitentiaire n’acceptera pas que les problèmes dans les prisons soient réglés par un service minimum et que, si une décision devait malgré tout être prise en ce sens, il partirait immédiatement en grève sans préavis?

 

04.02  Jo Vandeurzen, ministre: Madame la présidente, madame Galant, j’ai déjà signalé au sein de cette assemblée, lors de mes réponses aux questions de MM. Gilkinet et Eerdekens et, plus récemment, le 12 février 2008, à M. Crucke, qu’en ce qui concerne l’instauration d’un service minimum dans les prisons, la problématique concerne d’autres secteurs que le seul secteur pénitentiaire. Si une réflexion est engagée, elle devra aborder la question sur le plan des principes et au niveau de l’ensemble de la fonction publique, actuellement en négociation devant le Comité A.

 

04.03  Jacqueline Galant (MR): Monsieur le ministre, j’espère sincèrement que ce dossier avancera car de gros problèmes se posent dans les prisons. À chaque fois que l’on vous interpelle, vous répondez que soit cela ne relève pas de vos compétences, soit qu'une réflexion est en cours avec d’autres départements. Nous ne manquerons pas de revenir sur le sujet car il est très important et concerne effectivement plusieurs départements. Récemment encore il y a eu des problèmes, notamment à la prison de Mons car il n’y avait pas de gardien pour assurer l’encadrement des détenus.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Question de Mme Jacqueline Galant au ministre de la Justice sur "la loi sur les armes et l'arrêt de la Cour constitutionnelle" (n° 2682)

05 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Justitie over "de wapenwet en het arrest van het Grondwettelijk Hof" (nr. 2682)

 

05.01  Jacqueline Galant (MR): Monsieur le ministre, l'article 44, §2 de la loi réglant les activités économiques et individuelles avec des armes disposait que, quiconque à la date d'entrée en vigueur de la nouvelle loi détenait une arme à feu devenue soumise à autorisation en vertu de la nouvelle loi, devait, par le biais de la police locale, en faire la déclaration près du gouverneur compétent pour sa résidence. Par la loi du 27 novembre 2007, le délai dans lequel l'arme doit être déclarée a été porté au 31 octobre 2008.

 

Comme vous le savez, la loi du 8 juin 2006 ne reconnaît pas comme motif légitime l'acquisition d'une arme à feu par succession. Toutefois, la Cour constitutionnelle a rendu, dans le courant du mois de décembre 2007, un arrêt qui ne sera pas sans conséquences pour les héritiers. En effet, cette cour annule la disposition de la loi du 8 juin 2006 en ce qu'elle ne mentionne pas comme motif légitime la conservation d'une arme dans un patrimoine, lorsque la demande d'autorisation de détention concerne une arme soumise à l'autorisation, à l'exclusion des munitions, pour laquelle une autorisation de détention a été délivrée et pour laquelle une autorisation de détention n'était pas requise. Cette motivation est applicable aux acquéreurs d'armes à feu par succession.

 

De nombreuses personnes ayant acquis des armes par voie de succession et souhaitant respecter la loi ont remis leurs armes aux services de police. De nombreuses armes ont été détruites. Toutefois, les responsables de certaines zones ont demandé à leur personnel de ne plus procéder, à titre provisoire et en attendant la modification annoncée de la loi sur les armes, à la destruction des armes remises aux forces de l'ordre.

 

Une telle décision n'a pu être prise que dans les zones de police disposant de locaux permettant de les stocker en toute sécurité. Compte tenu de l'arrêté rendu par la Cour constitutionnelle, plusieurs associations d'amateurs d'armes invitent ces personnes à prendre contact avec les responsables des zones de police afin de savoir ce qu'il est devenu de ces armes et de rappeler, le cas échéant, l'arrêt de la Cour constitutionnelle. Cet arrêt permettrait de demander une autorisation de détention sans munitions si l'arme était détenue légalement sous l'ancienne loi.

 

Pour ce qui concerne ma zone, où je suis présidente du conseil de police, ces armes ont été conservées. Il serait tout à fait possible de les rendre à leur propriétaire. Compte tenu de la jurisprudence de la Cour constitutionnelle, les détenteurs d'armes acquises par voie de succession peuvent-ils demander une autorisation de détention sans munitions si l'arme était détenue légalement sous l'ancienne loi et sans modification de la loi?

 

L'arrêt de la Cour constitutionnelle annule la disposition de la loi du 8 juin 2006 en ce qu'elle ne mentionne pas comme motif légitime la conservation d'une arme dans un patrimoine, lorsque la demande d'autorisation de détention concerne une arme soumise à autorisation, à l'exclusion des munitions, pour laquelle une autorisation de détention a été délivrée ou pour laquelle une autorisation de détention n'était pas soumise.

 

La motivation de cette annulation ne concernait pas seulement les héritiers, mais aussi les détenteurs d'armes acquises légalement et devenues soumises à autorisation sous l'ancienne loi. Cette interprétation est-elle correcte?

 

Toujours sur la base de cet arrêt de la Cour constitutionnelle, les zones de police peuvent-elles remettre les armes concernées?

 

05.02  Jo Vandeurzen, ministre: Chère collègue, l'arrêt de la Cour constitutionnelle anticipe déjà la volonté générale de modifier la loi sur les armes pour y inclure notamment ce que nous appelons la détention passive d'armes.

 

Dans ce cadre, il ne s'agit pas seulement des héritages, mais également des autres cas de détention d'une arme sans avoir l'intention de l'utiliser, par exemple la conservation d'une arme utilisée pour un hobby abandonné ou l'acquisition d'une arme à des fins décoratives ou même financières.

 

Vu la portée d'un arrêt de la Cour constitutionnelle, les héritiers et les autres détenteurs passifs d'armes peuvent déjà demander une autorisation de détention sans munitions au gouverneur s'ils sont dans la situation décrite dans l'arrêt. Pour cela, il ne faut pas attendre la modification de la loi. Néanmoins, cette dernière demeure nécessaire, car il existe toujours une différence entre ceux qui étaient détenteurs passifs avant l'entrée en vigueur de la loi et ceux qui le deviendraient aujourd'hui.

 

En effet, la Cour ne parle que des personnes qui détenaient déjà légalement des armes sans munitions sous l'emprise de l'ancienne loi.

 

Avant l'arrêt de la Cour constitutionnelle, la loi ne donnait pas la possibilité de garder une arme sans un des motifs légitimes énumérés à l'article 11. Pour obtenir une autorisation, il fallait toujours exercer une certaine activité avec cette arme. Dans cette situation, beaucoup de personnes ayant compris qu'elles ne pouvaient pas obtenir une autorisation pour garder leur arme s'en sont défaite. Elles avaient et ont toujours plusieurs possibilités de faire neutraliser l'arme: par le banc d'épreuve à Liège, de sorte qu'elle devienne une arme en vente libre, en cédant l'arme à une personne en droit de la détenir, en la donnant en dépôt pour en garder la propriété ou d'en faire abandon volontaire.

 

Il ne peut dès lors être question d'une indemnisation pour avoir simplement respecté la loi telle qu'elle était à ce moment.

 

Les armes abandonnées volontairement avant le 1er juillet 2007 ont été détruites, à l'exception de quelques exemplaires intéressants qui ont été offerts à des musées ou à des collections didactiques d'écoles de police. Celles qui ont été abandonnées après doivent en principe également être détruites mais certaines polices locales les ont toujours en leur possession. En principe, elles ne devraient restituer que des armes prises en dépôt et non des armes abandonnées. Cela ne peut d'ailleurs se faire qu'après l'obtention d'une autorisation du gouverneur.

 

05.03  Jacqueline Galant (MR): Monsieur le ministre, si j'ai bien compris votre réponse, les personnes qui ont abandonné leurs armes peuvent les récupérer si elles ont une autorisation du gouverneur, alors que la loi de 2006 est suspendue.

 

05.04  Jo Vandeurzen, ministre: L'arrêt de la Cour a comme effet que ceux qui possédaient l'arme avant l'entrée en vigueur ont cette possibilité.

 

05.05  Jacqueline Galant (MR): Je pense qu'il y a un problème de compréhension de la loi de 2006. Des gens ont rendu leur arme dans un commissariat. Comme la loi de 2006 a été suspendue, ces armes ont été rendues alors qu'il ne fallait pas les rendre. Ma question est donc assez simple: peut-on rendre ces armes maintenant puisqu'elles ont été indûment déposées?

 

05.06  Jo Vandeurzen, ministre: Je vais vous transmettre ma réponse écrite.

 

La question de fond est qu'il faut changer la loi pour qu'elle soit plus cohérente et logique. Nous en discuterons au sein de cette commission.

 

05.07  Jacqueline Galant (MR): Je reviendrai vers vous avec des questions plus précises.

 

Le président: La loi sur les armes sera à l'agenda après le congé de Pâques.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Justitie over "de kwijtschelding van penale boetes in het kader van de collectieve schuldenregeling" (nr. 2697)

06 Question de Mme Carina Van Cauter au ministre de la Justice sur "la remise d'amendes pénales dans le cadre du règlement collectif de dettes" (n° 2697)

 

06.01  Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, overeenkomstig artikel 1675, §2, van het Gerechtelijk Wetboek is een collectieve schuldenregeling slechts toelaatbaar voor zover de aanvrager niet kennelijk zijn onvermogen zelf heeft bewerkstelligd.

 

Volgens vaste rechtspraak en rechtsleer kan de aanvraag tot collectieve schuldenregeling niet zomaar worden ontoelaatbaar verklaard omdat de schuldoverlast onder meer te wijten zou zijn aan strafrechtelijke veroordelingen. In dergelijke gevallen dient te worden nagegaan of de fout van de schuldenaar al dan niet opzettelijk is en of zo zwaar dat zij ontoelaatbaar zou zijn.

 

Mogelijks vallen penale boeten onder het regime van collectieve schuldenregeling. De vraag is of deze penale boetes ook in aanmerking kunnen komen voor kwijtschelding. Deze zijn niet opgesomd in de lijst van de niet voor kwijtschelding vatbare schulden. Ook uit de rechtspraak blijkt dat penale boetes regelmatig worden kwijtgescholden.

 

Vereist het openbaar belang niet, mijnheer de minister, dat strafrechtelijke boetes niet kunnen worden kwijtgescholden? Moeten zij aldus niet worden opgenomen in deze lijst? Wordt het strafrechtelijke gezag van de strafrechter niet ondermijnd door een eventuele kwijtschelding zoals vandaag gebeurt?

 

Ik dank de minister voor zijn antwoord.

 

06.02 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, artikel 1675/2, van het Gerechtelijk Wetboek voert een selectie in voor de schuldenaars die bij de rechter een verzoek indienen tot het verkrijgen van een collectieve schuldenregeling. In artikel 1675/2, werd als toelatingscriterium gekozen voor het criterium van het niet kennelijk zijn onvermogen te hebben bewerkstelligd. Dat criterium wordt in de rechtspraak vaak gehanteerd om een schuldenlast die geheel te wijten is aan de opzettelijke fouten van de schuldenaar, af te wijzen bij het verzoek tot het verkrijgen van een procedure collectieve schuldenregeling.

 

Zo komt het hof van beroep van Antwerpen in zijn arrest van 11 januari 2006 – dat recent met een noot van professor Dierickx in het Rechtskundig Weekblad werd gepubliceerd – tot de vaststelling dat een debiteur niet in aanmerking komt voor een collectieve schuldenregeling omdat hij de gevolgen van zijn opzettelijk gepleegde feiten diende te kennen, zodat hij geacht moet zijn, zijn onvermogen te hebben gerealiseerd of bewerkstelligd.

 

Deze rechtspraak wordt niet door iedereen gevolgd. Andere menen dat het toelatingscriterium niet van die aard is dat elke persoon die wetens en willens een misdrijf heeft gepleegd, geacht wordt te weten dat zijn delictuele handeling aanleiding kan geven tot het bewerken van zijn onvermogen en dus niet in aanmerking zou komen voor de procedure van collectieve schuldenregeling. Er wordt opgemerkt dat die redenering zeker niet geldt voor veroordelingen als gevolg van opzettelijke misdrijven.

 

In artikel 1675/13, §3, worden de schulden opgesomd waarvoor de rechter geen kwijtschelding kan verlenen. Zo kan de rechter geen schulden kwijtschelden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van een lichamelijke schade veroorzaakt door een misdrijf.

 

De wetgever heeft de kwijtscheldbaarheid van penale boetes niet uitdrukkelijk uitgesloten of dit omwille van artikel 110 van de Grondwet onoverbodig geacht. Artikel 110 bepaalt dat de Koning het recht heeft de door de rechters uitgesproken straffen kwijt te schelden of te verminderen, het genaderecht. Mijn voorgangster, met verwijzing naar dat artikel, heeft geoordeeld dat er geen wetswijziging diende te gebeuren.

 

Bij de herziening van de wet van 5 juli 1998, in 2005, werd een amendement ingediend dat voorstelde om in artikel 1675/13, §3, duidelijk te bepalen dat alle strafrechtelijke geldboetes en schadevergoedingen, waartoe de schuldenaar is gehouden ingevolge een correctionele veroordeling, van kwijtschelding kunnen worden uitgesloten, dus niet beperkt tot schulden die een schadevergoeding inhouden voor het herstel van een lichamelijke schade veroorzaakt door een misdrijf.

 

Het is een discussie die, gelet op de verdeelde rechtspraak, wat open blijft. Het is misschien nuttig dat in de commissie daarover van gedachten wordt gewisseld.

 

06.03  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de minister, dat is een goede suggestie van u. Ik ga dat zeker opvolgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Justitie over "de rechtsplegingsvergoeding" (nr. 2698)

07 Question de Mme Carina Van Cauter au ministre de la Justice sur "l'indemnité de procédure" (n° 2698)

 

07.01  Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, nog eens over de rechtsplegingsvergoeding. Onder meer in de commissie van 26 februari laatstleden werd een aantal problemen vastgesteld met betrekking tot de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake de rechtsplegingsvergoeding. Ik heb toen vernomen van de minister dat er nog wat procedures hangende zijn voor de Raad van State, evenals voor het Grondwettelijk Hof. De minister wacht deze uitspraken af om de betrokken artikelen eventueel in hun geheel te herbekijken en te verfijnen.

 

Inmiddels stellen zich inderdaad aanzienlijke problemen met betrekking tot de toepassing van deze regelgeving. Ik geef er hier nog enkele aan met een vraag om verduidelijking.

 

Is de nieuwe regelgeving van toepassing op de administratieve procedures? Is deze van toepassing op de procedures voor het Hof van Cassatie? Is artikel 1, lid 2 van het KB van 30 november 1970 nog van toepassing, met name een rechtsplegingsvergoeding wanneer verschillende partijen door een en dezelfde advocaat worden verdedigd? Wat indien een partij verzet aantekent tegen bijvoorbeeld een dwangbevel, louter en alleen om betaling te bekomen? Is het dan de eisende partij die een rechtsplegingsvergoeding kan vorderen van de verwerende partij? Met andere woorden, is het dan zo dat degene die in gebreke blijft recht krijgt op een rechtsplegingsvergoeding? Dit lijkt mij toch in tegenspraak met de ratio legis van het oorspronkelijke artikel.

 

Tot zover een aantal knelpunten waarover wij de minister om verduidelijking vragen.

 

07.02 Minister Jo Vandeurzen: De wet van 21 april 2007 en het koninklijk besluit van 26 april 2007 roepen een aantal vragen op tot interpretatie, waarbij het eerlijk gezegd niet aan mij is om daar nu op te antwoorden. De interpretatie van die wetteksten en hun toepassingen behoort toe aan de hoven en de rechtbanken en, zoals u terecht hebt aangegeven, werden er reeds verscheidene zaken aanhangig gemaakt.

 

Er bestaat een ruime rechtsleer over de wet van 21 april 2007 en zijn uitvoeringsbesluiten, en met name over de toepassing van artikel 1222 van het Gerechtelijk Wetboek op administratieve procedures en procedures voor het Hof van Cassatie. De auteurs zijn verdeeld over de kwestie. Ik kan u naar een aantal artikels verwijzen, waarvan ik u de referenties zal geven, van professor Van Droogenbroeck, van Samoy en Sagaert en van Voet, verschenen in het Journal des Tribunaux en het Rechtskundig Weekblad.

 

In het algemeen is het voor mij evident dat die wet nog heel wat toepassingsproblemen zal doen rijzen. Ik heb een werkgroep samengesteld met een aantal experts om de evolutie in de rechtspraak nader op te volgen en consequenties ervan te onderzoeken. Ik moet met u vaststellen dat er nog heel wat discussie bestaat en zal blijven bestaan en dat wij wellicht zullen moeten wachten op een aantal arresten om op een aantal belangrijke punten te weten hoe de wet door de rechtbanken zal worden geïnterpreteerd en welke draagwijdte ze eraan geven.

 

07.03  Carina Van Cauter (Open Vld): Het is inderdaad aan de rechtbanken om in specifieke dossiers een uitspraak te doen. Ik had toch graag antwoord gekregen op de vraag of artikel 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 1970 vandaag nog van toepassing is. Dat lijkt mij toch een zeer duidelijke vraag, waar ik graag een antwoord op krijg, eventueel zelfs achteraf.

 

07.04 Minister Jo Vandeurzen: Ik zal mijn medewerker vragen dat te interpreteren. Het probleem is dat wij hier te maken hebben met wat iemand meent dat de interpretatie zal zijn van die wet. Daar moet ik natuurlijk zeer terughoudend over zijn, omdat ik mij niet in de plaats kan stellen van degene die er een interpretatie aan mag geven.

 

Ik wil het graag nog eens voorleggen. Misschien kan men u een punctueel antwoord geven. Maar als het antwoord is dat men niet met zekerheid kan zeggen en dat het niet uit de wet af te leiden is, kan ik niet anders dan u de correcte weerslag te bezorgen van de adviezen die mij zijn verstrekt.

 

07.05  Carina Van Cauter (Open Vld): Ik begrijp wat u zegt, mijnheer de minister. Ik heb inderdaad een vraag over de interpretatie.

 

Een ander aspect van mijn vraag is echter of een bepaald artikel nog van toepassing is. Dat is geen interpretatie. Het is nog van toepassing of het is niet meer van toepassing. Ik neem aan dat ik bij uw medewerker nog eens zal moeten terugkomen op dat aspect.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de minister van Justitie over "het budget voor eredienstattributen" (nr. 2711)

08 Question de Mme Leen Dierick au ministre de la Justice sur "le budget pour les attributs du culte" (n° 2711)

 

08.01  Leen Dierick (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag heeft betrekking op het budget voor eredienstattributen.

 

De wet van 12 januari 2005 houdende de basiswet van het gevangeniswezen voorziet in artikel 72 in de aanstelling van aalmoezeniers en bedienaren van in België erkende erediensten, alsook morele consulenten van door de wet erkende organisaties die morele diensten verlenen op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing.

 

Het koninklijk besluit van 25 oktober 2005 stelt het kader en de weddeschalen vast van de aalmoezeniers, van de islamconsulenten van de erkende erediensten en van de morele consulenten van de Centrale Vrijzinnige Raad der niet-confessionele levensbeschouwelijke gemeenschappen van België bij de strafinrichtingen.

 

Op 26 november 2007 was er een schriftelijke instructie van de directeur-generaal penitentiaire inrichtingen die de tenlastelegging afschafte van het budget van de attributen die worden gebruikt tijdens de erediensten. Het gaat onder meer om hosties, miswijnen en andere voorwerpen.

 

Naar verluidt zouden ook de orgelisten die de erediensten opluisteren niet langer worden vergoed.

 

Mijnheer de minister, in deze context verneem ik graag van u wat de motieven zijn die aan de grondslag liggen van deze beslissing. Wat was de budgettaire last van deze artikelen en de vergoedingen voor orgelisten en andere diensten ten behoeve van de erediensten voor het jaar 2006? Overweegt u om deze onkosten die moeten worden gemaakt voor de verzorging van de erediensten opnieuw te vergoeden? Het gaat immers om een decennialang gebruik.

 

Ik dank u alvast voor uw antwoord.

 

08.02 Minister Jo Vandeurzen: Geachte collega, er moet inzake de erediensten een onderscheid worden gemaakt tussen de toelagen aan personen die bij gelegenheid hun medewerking verlenen in de strafinrichtingen, enerzijds, en de kosten voor de attributen voor de erediensten, anderzijds. Het gaat immers om verschillende allocaties op de begroting.

 

De kosten voor eredienstattributen zoals hosties, miswijn, kaarsen, druksel en gewaden, werden tot hiertoe verrekend op de werkingskredieten van de gevangenissen. Het koninklijk besluit van 22 oktober 2002 bepaalde dat de wedden en vergoedingen van aalmoezeniers en morele consulenten en de zangers-organisten tot aan de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 25 oktober 2005 houdende vaststelling van hun kader, verder zouden worden voorzien zoals bepaald door de KB’s van 14 augustus 1972, 6 januari 1976 en 27 oktober 1977 en het ministerieel besluit van 31 januari 1957.

 

Het KB van 25 oktober 2005 regelt evenwel het kader en de wedden van de aalmoezeniers, islamconsulenten en morele consulenten, maar niet de vergoeding van de personen die bij gelegenheid hun medewerking verlenen aan de erediensten zoals zangers-organisten.

 

De gevangenisadministratie deelt mij mee dat de budgettaire last voor de eredienstattributen in 2006 om en nabij de 10.000 euro bedroeg. De noodzakelijke kosten die werden gemaakt in het kader van de eredienst, zoals in het verleden, werden ten laste genomen door het budget en niet door de bedieners van de erediensten zelf. Wat betreft de betaling van de eredienstattributen geef ik de administratie de opdracht om op zeer korte termijn een praktische regeling uit te werken die voldoende duidelijk kan zijn en die zo snel mogelijk in werking zal treden. Wat betreft de vergoeding van derden die bij gelegenheid hun medewerking verlenen aan de erediensten, laat ik nog een KB uitwerken dat eveneens een duidelijke regeling zal inhouden.

 

08.03  Leen Dierick (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw uitgebreid en positief antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Interpellatie van de heer Robert Van de Velde tot de minister van Justitie over "het centraal bestand van beslagberichten" (nr. 39)

09 Interpellation de M. Robert Van de Velde au ministre de la Justice sur "le fichier central des avis de saisie" (n° 39)

 

09.01  Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de minister, het is een beetje een vaudeville of een processie van Echternach.

 

Bij wet van 29 mei 2000 wordt beslist om een centraal bestand der beslagberichten op te richten. Het leidmotief van deze wet was eigenlijk het verhinderen of vermijden van herhaalde en meervoudige zinloze beslagen. In 2003 komt er dan nog een tussenwet op artikel 1524 van het Gerechtelijk Wetboek. Sindsdien is er telkens op dat centraal bestand teruggekomen, ook in verschillende parlementaire vragen hier en in de Senaat. In 2004 was er collega Borginon over de koppeling. Mevrouw Onkelinx antwoordt dat het centraal bestand wordt gekoppeld aan het Phenix-project, maar dat het wel prioritair is. We spreken dan 2004.

 

In 2005 wordt dezelfde vraag nog eens opnieuw gesteld en wordt gesteld dat er vertraging is door een grondig onderzoek dat wordt gevoerd. In 2006 wordt door mevrouw Onkelinx gesteld dat er werkvergaderingen plaatsvinden tussen Justitie en de nationale kamer met de bedoeling een grondige analyse te maken van de structuur en de behoefte van de databank. Er wordt ook gesteld dat 2007 eigenlijk een beetje de startdatum zou moeten worden voor de inwerkingtreding van de wet van 2000. Het is dan al zeven jaar later.

 

U moet mij niet verkeerd begrijpen: een schuldenaar moet betalen. Zoals het op dit moment vaak loopt, wordt nog steeds beslag op beslag gelegd en rijzen de kosten voor een schuldenaar de pan uit. Het kan ook niet de bedoeling zijn dat een handeltje mag worden gevoerd op de rug van ondernemers of mensen met problemen.

 

Wat houdt het opstarten van het centrale bestand tegen? Wanneer komt het er precies zodat de wet in werking kan treden? Zijn er eventueel begeleidende maatregelen gepland tijdens de periode dat het centraal bestand niet in werking is?

 

09.02 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, geachte collega, bij wet van 29 mei 2000 werd de oprichting bevolen van een centraal bestand van beslagberichten. Dat was onderdeel van de voorheen geplande structuur en werkwijze van het Phenix-project.

 

Rond de specifieke oprichting van een centraal bestand voor beslagberichten bleef budgettaire en technische architectuur uit. U weet ook, ondertussen, dat het Phenix-project in zijn oorspronkelijk ambities op zich niet meer aan de orde is.

 

Nazicht leert dat de voorfinanciering van het project grotendeels ligt bij de nationale kamer van de gerechtsdeurwaarders. De kosten voor de totstandkoming en de instandhouding van het project horen daarbij. Dat kan door hen gebeuren omdat er bij actieve inwerkingtreding van het systeem kan worden teruggevorderd via retributies bij consultatie.

 

De financiering zou niet altijd eenvoudig geweest zijn. Navraag bij de nationale kamer der gerechtsdeurwaarders leert nu dat er een financiële partner werd gevonden. Daarnaast heeft de nationale kamer een voorstel klaar tot technische architectuur dat mogelijk maakt snel van start te gaan indien daaromtrent een akkoord kan worden gevonden bij de bevoegde administratie. Ik kan u meedelen dat mijn kabinet daarover reeds volgende week samenkomt met de betrokken actoren.

 

Het voorstel van de nationale kamer der gerechtsdeurwaarders zou kunnen voorzien in inscanning van alle bestaande berichten met inbegrip van controle door medewerkers van die federatie.

 

We gaan er nu naar streven om zo snel mogelijk tot een goed akkoord te komen met de betrokken actoren opdat de vooropgestelde wet van 29 mei 2000 eindelijk haar concrete invulling zou krijgen op het terrein. We zullen dus proberen om snel tot een concrete uitwerking te komen van het centraal bestand der beslagberichten. Dat zal gebeuren in overleg met de betrokkenen. De persoon in mijn kabinet die de technische kant daarvan volgt, verzekert mij dat het mogelijk moet zijn om dat project uitgewerkt te krijgen op een relatief zeer korte termijn.

 

09.03  Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de minister, sta mij toe te zeggen dat dit een zeer wollig antwoord is: zo snel mogelijk; op zeer korte termijn en misschien. Ik denk dat begeleidende maatregelen op dit moment noodzakelijk zijn. Ik ga niet het spelletje spelen van de moties om dan uiteindelijk te eindigen met een eenvoudige motie.

 

Ik denk dat u vandaag een zeer duidelijke verantwoordelijkheid hebt voor de sector zowel als voor de mensen die op dit moment worden geplaagd door meerdere beslagen die nog steeds plaatsvinden. Ik denk ook dat het verstandig zou zijn om een goede controle in gang te zetten op de gerechtsdeurwaarders en een aantal die het willens nillens niet kunnen laten om beslag op beslag te leggen. Ik denk dat dit vandaag te ver gaat en dat daaraan paal en perk moet worden gesteld. Het centraal bestand is daar een punt van, de controles een ander.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van de heer Bruno Steegen aan de minister van Justitie over "de gerechtelijke achterstand bij de jeugdrechtbanken van Hasselt en Tongeren" (nr. 2782)

10 Question de M. Bruno Steegen au ministre de la Justice sur "l'arriéré judiciaire des tribunaux de la jeunesse de Hasselt et de Tongres" (n° 2782)

 

10.01  Bruno Steegen (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, wanneer er voor de jeugdrechtbank een verzoek wordt ingediend tot een bilocatieregeling wordt er, vooral sinds de nieuwe wet, regelmatig een maatschappelijk onderzoek bevolen door de jeugdrechter. Ik heb het over de jeugdrechtbanken in zowel Tongeren als Hasselt.

 

Wanneer dit niet wordt geprovisioneerd door de partijen, wordt dit uitgevoerd door een justitieassistent die dan nagaat hoe de feitelijke situatie eruitziet bij vader en moeder, spreekt met ouders en kinderen en dan een verslag opstelt.

 

In de meeste gevallen – ik heb navraag gedaan – wordt in een vonnis bepaald dat er, gezien de delicaatheid van de materie, binnen de drie maanden een verslag moet zijn van de justitieassistent teneinde een nieuwe zitting te organiseren zodat de jeugdrechtbank de juiste maatregelen kan nemen ten aanzien van de kinderen.

 

In de praktijk is het bijna in alle gevallen zo dat na drie maanden, nadat er een tussenvonnis is geveld, deze justitieassistenten nog steeds niet de tijd hebben gehad om nog maar te beginnen aan hun verslag, laat staan dat hun verslag is afgewerkt.

 

Aangezien het hier gaat om kinderen die een echtscheiding van hun ouders moeten verwerken en rekeninghoudend met het feit dat de situatie van de kinderen wordt gebruikt en soms ook misbruikt, zijn deze toestand van onzekerheid en een dergelijk lange periode niet verantwoord.

 

Vandaar mijn vraag, die uit vier delen bestaat.

 

Kunt u mij precies meedelen hoeveel maanden achterstand er is bij de jeugdrechtbanken van Hasselt en Tongeren? Hoeveel justitieassistenten kunnen er momenteel worden ingezet per jeugdrechtbank? Hoeveel opdrachten werden er in 2007 gegeven door de jeugdrechtbanken aan deze justitieassistenten, met betrekking tot de problematiek van de bilocatieregeling en/of de omgangsregeling in het kader van echtelijke moeilijkheden? Is er een initiatief dat kan worden genomen om deze achterstand weg te werken?

 

 

10.02 Minister Jo Vandeurzen: Inzake de justitiehuizen is er momenteel inderdaad een probleem van achterstand. Op 29 januari 2008 bedroeg de achterstand in Hasselt in totaal 20 dossiers. In Tongeren waren op dat moment een 50-tal dossiers in wacht. Thans zouden er in Tongeren 64 burgerrechtelijke opdrachten wachtend zijn en 35 opdrachten in uitvoering. Dat betekent dat die dossiers nog niet door de directeur zijn toegewezen aan justitieassistenten teneinde een maatschappelijk onderzoek in te stellen.

 

Uit info die ik bekwam via de leidende jeugdrechter te Hasselt blijkt dat de achterstand momenteel twee tot drie maanden bedraagt. In Tongeren zou de achterstand een vijftal maanden bedragen.

 

Het is de directeur van het justitiehuis die verantwoordelijk is voor een zo efficiënt mogelijke werkverdeling voor het personeel. Hij beslist welke mandaten aan welke assistent worden toevertrouwd op basis van de werklastmeting per type mandaat. In dat opzicht wordt momenteel een beheersinstrument, met name de resourceplanning ontwikkeld, die de directeurs in de mogelijkheid zal stellen op een objectieve manier een inschatting te maken van de resterende werkruimte bij de assistenten.

 

Over het aantal personeelsleden kan ik alvast het volgende zeggen. In Hasselt zijn er op dit moment drie justitieassistenten werkzaam in 4/5-tewerkstelling en een justitieassistent in halftijdse tewerkstelling ter vervanging van een voltijdse assistent die afwezig is wegens ziekte. In Tongeren zijn er momenteel drie justitieassistenten in dienst.

 

Ik verneem dat de justitieassistenten waarvan sprake hun uiterste best doen om de opdrachten naar behoren uit te voeren. Het justitiehuis in Hasselt kreeg in 2007 in totaal 102 opdrachten te verwerken, waarvan 54 zaken zich toespitsten op de herziening of de bepaling van de verblijfsregeling. In Tongeren waren er maar 7 zulke vragen op een totaal van 191 burgerrechtelijke opdrachten in 2007. Van die 191 opdrachten werden er 153 verwerkt.

 

Aan de hand van de werklastmeting kunnen de personeelsbehoeften in de justitiehuizen duidelijk in kaart worden gebracht. Ik ben mij er terdege van bewust dat de oplossing moet worden gezocht in het ter beschikking stellen van meer personeel. Op dit moment wordt de aanwerving van zo’n 80 justitieassistenten afgerond.

 

Bijkomend kan ik u meedelen dat er nog eens 100 extra justitieassistenten zullen worden aangeworven op basis van het vooropgestelde personeelsplan voor 2008. De aanvraag om een nieuw examen te organiseren werd reeds ingediend bij Selor. In afwachting worden stappen ondernomen om na te gaan of er contractuele aanwervingen kunnen gebeuren.

 

Er zijn bovendien een aantal affectaties en mutaties hangende die nog de goedkeuring vereisen van de inspecteur van Financiën. Ik hoop dat de inspecteur snel een beslissing kan nemen om te vermijden dat de achterstand oploopt.

 

10.03  Bruno Steegen (Open Vld): Mijnheer de minister, ik ben blij dat er inderdaad werk van wordt gemaakt. Uit navraag, ook bij een aantal confraters, blijkt inderdaad dat er meer opdrachten zijn gegeven in de afgelopen periode. Ik ben dan ook blij dat er in meer personeel kan worden voorzien. Dat is geen verwijt naar de rechtbank op zich. Ik denk dat de rechtbank daar voldoende is bemand. Het gaat om de justitieassistenten. Vooral mensen die niet het geld hebben of niet het geld willen spenderen aan een deskundige, moeten vrij lang wachten.

 

Ik volg dat dossier in elk geval op.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Justitie over "de voorwaardelijke invrijheidstelling - samenwerkingsmodel" (nr. 2832)

11 Question de Mme Carina Van Cauter au ministre de la Justice sur "le modèle de collaboration sur le suivi de la libération conditionnelle" (n° 2832)

 

11.01  Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, naar aanleiding van mijn eerdere vraag in de gemeenschappelijke vergadering van de commissies voor de Justitie en de Binnenlandse Zaken op 13 februari deelde u mee dat de opdracht werd gegeven aan de procureur-generaal van Antwerpen om een samenwerkingsmodel tussen het parket en de lokale en de federale politie, betreffende de opvolging van politioneel controleerbare voorwaarden, uit te werken.

 

Ik weet dat het nog niet lang geleden is, maar het interesseert mij bijzonder hoe een en ander verdere opvolging heeft gekregen. Werd inmiddels een dergelijk samenwerkingsmodel opgemaakt? Kunt u ons daarover al iets meer zeggen? Hoe worden thans, in afwachting van een evaluatie en eventueel een veralgemening van dit model, in de andere arrondissementen, buiten Antwerpen, deze voorwaarden gecontroleerd?

 

Naar aanleiding van de overval in Ronse vorige week, op een Recordbank, kwam in de media dat een van de aangehouden verdachten bekend was bij het gerecht ten gevolge van vorige feiten, namelijk drie zware misdrijven. Heeft de betrokkene toen de opgelegde straffen ondergaan? Is er ook in dit dossier sprake van voorwaarden en voorwaardelijke invrijheidstelling? Hoe worden en werden deze eventueel gecontroleerd?

 

11.02 Minister Jo Vandeurzen: U stelt twee verschillende vragen. Ik begin met het antwoord op uw eerste vraag.

 

Op 15 februari 2008 kwam de werkgroep politionele controle van de personen die onder voorwaarden in vrijheid worden gesteld inderdaad voor het eerst opnieuw samen. Deze werkgroep heeft als doel in een eerste fase de informatiesturing tussen het openbaar ministerie en de politiediensten die relevant is voor de controle, zo goed mogelijk in kaart te brengen, met betrekking tot de vrijheid onder voorwaarden, probatie en voorwaardelijke invrijheidstelling. Ook de inhoudelijk invulling van de controle zal grondig worden doorgenomen. In een tweede fase zullen ook het directoraat-generaal van de justitiehuizen en het directoraat-generaal van de gevangenissen worden betrokken in de bespreking.

 

De werkgroep is net begonnen de situatie in kaart te brengen. Ik stel voor dat wij haar de nodige tijd geven om zo het samenwerkingsmodel grondig uit te werken met de diverse betrokken partners. Momenteel zit de opvolging van de vrijgestelde periode reeds in het takenpakket van alle politiediensten. Ik verwijs daarvoor naar de artikelen 5, 15, 18, 19 en 20 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt. Elke politiedienst heeft een eigen systeem om zijn taak zo goed mogelijk in te vullen, maar er dient verder te worden gestreefd naar uniformisering en efficiënte samenwerkingsverbanden met de lokale partners. Hiertoe dienen de krijtlijnen verder te worden uitgetekend, met behoud van ieders rol en autonomie.

 

Met betrekking tot uw tweede vraag, de veroordeelde werd op 13 juni 2005 voorwaardelijk in vrijheid gesteld door de commissie voor de Voorwaardelijke Invrijheidstelling te Brussel, Franstalige kamer. Hij was opgesloten sinds 13 december 1989 en verkeerde sinds 14 oktober 2003 – dus ongeveer twee jaar daarvoor – in de wettelijke tijdsvoorwaarden voor de voorwaardelijke invrijheidstelling. Hij diende minimum tweederde van zijn straf uit te zitten gelet op zijn veroordeling in staat van wettelijke herhaling.

 

Hij zat voor feiten van diefstal met geweld of bedreiging, gebruik van wapens, bendevorming en heling. Hij had in totaal 18 jaar gevangenis te doen waarvan hij circa 12 jaar heeft uitgezeten. In 1992 ontvluchtte hij en werd drie jaar later opnieuw opgesloten. Hij werd voorwaardelijk in vrijheid gesteld na ongunstig advies van de procureur-generaal te Brussel, de procureur des Konings te Verviers en te Brussel, de directeur van de gevangenis en de minister van Justitie. Hij diende in totaal zeven voorwaarden na te leven. Deze werden opgevolgd door zijn justitieassistent die periodiek rapporteert aan de commissie voor de Voorwaardelijke Invrijheidstelling, thans de strafuitvoeringsrechtbank.

 

Het parket en de burgemeester van zijn woonplaats waren ingelicht over zijn vrijlating met het oog op politioneel toezicht. Uit de evolutieverslagen in het kader van de opvolging van de voorwaardelijke invrijheidstelling blijkt dat betrokkene alle opgelegde voorwaarden in voldoende mate naleeft.

 

11.03  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de minister, wij gaan dit dossier verder opvolgen. Ik begrijp dat de tijd kort was om nu al te komen tot een samenwerkingsmodel zoals het zal proefdraaien in Antwerpen. Uit deze feiten blijkt opnieuw dat men toch heel snel werk moet maken van het beter opvolgen van voorwaardelijk in vrijheid gestelde en gevonniste personen en dat men ten gronde moet evalueren of de voorwaardelijke invrijheidstelling niet in haar geheel moet worden bekeken.

 

Het kan toch niet zijn dat mensen een straf opgelegd krijgen en dat – zoals in het dossier Ronse opnieuw is gebleken – zij van de voorwaardelijke invrijheidstelling gebruik maken om opnieuw misdrijven te plegen in plaats van zich opnieuw te integreren in de maatschappij, wat eigenlijk de bedoeling is van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

 

Ik neem aan dat het de intentie is van de minister om een en ander opnieuw ten gronde te gaan bekijken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de minister van Justitie over "de Limburgse Buksschutters" (nr. 2844)

12 Question de Mme Liesbeth Van der Auwera au ministre de la Justice sur "les Limburgse Buksschutters" (n° 2844)

 

12.01  Liesbeth Van der Auwera (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, sedert het bestaan van de nieuwe wapenwet zijn heel wat vragen en verontruste reacties bij onder meer onze Limburgse schuttersverenigingen gerezen. Wij kennen de wapenwet en de verplichtingen die worden opgelegd aan personen die met wapens omgaan. Natuurlijk behoort tot de vuurwapens ook de historische buks, bekend bij de verschillende historische verenigingen, die jaarlijks schuttersfeesten en dergelijke organiseren.

 

Op de problematiek die door de wapenwet ontstond, kwam er vrij snel – tussen haakjes – een antwoord. Immers, net iets te traag kwam er een KB, in juli 2007, dat bepaalt dat de wapens die eigendom zijn van een erkende vereniging die zich bezighoudt met statutair omschreven activiteiten van historische, folkloristische, traditionele of educatieve aard, met uitsluiting van enige vorm van sportschieten, worden ingedeeld als vrij verkrijgbare wapens wanneer een aantal voorwaarden is vervuld. Dat KB is er gekomen als antwoord op de vraag van de verschillende schutterijen of zij evenementen mochten organiseren, zoals onder meer het koningschieten, waaraan men kan deelnemen zonder een sportschutterslicentie te moeten aanvragen. Daarvoor was dat KB bestemd.

 

Nu bestaat er verwarring op het terrein, omdat in het KB staat: “met uitsluiting van enige vorm van sportschieten”. Dat wekt verwarring op, ook op het Vlaamse niveau. Bloso vraagt zich af of de Oud-Limburgse schutterijen of de schuttersfederatie aan sportschieten doen.

 

Mijnheer de minister, betekent het KB dat de deelnemers aan de feesten van de Oud-Limburgse schuttersfederatie niet in het bezit van een sportschutterslicentie dienen te zijn? Betekent het eveneens dat historische schuttersgilden geen machtiging als sportschuttersfederatie dienen te vragen?

 

12.02 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, waarde collega, artikel 1 van het KB van 9 juli 2007 heeft als doel de oplossing te zijn voor de praktische problemen waarmee traditionele, historische en of folkloristische groepen te maken krijgen als ze de wapenwetgeving willen naleven. Zij zijn immers vaak eigenaar van de vuurwapens die zij ter beschikking stellen van hun leden, alsook van andere genodigden en andere occasionele schutters binnen het kader van manifestaties zoals het Oud-Limburgs Schuttersfeest.

 

Omdat het noch haalbaar noch wenselijk is een individuele wapenvergunning te eisen van elke schutter, of hij nu een lid of een genodigde van de vereniging is of niet, of een occasionele schutter die wil kennismaken met de activiteiten, werd in het voornoemde KB geschreven dat de wapens die aan die vereniging toebehoren, onder welbepaalde voorwaarden niet als vergunningsplichtig te beschouwen zijn.

 

Uiteraard is het aan elke overheid zelf om daaraan zelf de nodige interpretaties te geven, maar blijkbaar ziet de Vlaamse overheid dat enigszins anders. Zij beschouwt de deelnemers aan dergelijke activiteiten als sportschutters en zij eist dan ook dat elke schutter in het bezit is van een sportschutterslicentie, uitgereikt door een sportschuttersfederatie.

 

Nogmaals, het is aan de bevoegde gemeenschap om zelf de nodige regelgeving met betrekking tot het sportschieten uit te werken. Het is echter duidelijk dat het KB een andere draagwijdte had. De bedoelde activiteiten zijn wat ons betreft in het gewone taalgebruik niet als sport te beschouwen. Volgens de letter en de geest van de federale wapenwet hoeven de deelnemers aan de feesten van Oud-Limburgse schuttersfederaties geen enkel document te bezitten, zolang maar voldaan is aan de voorwaarden van het KB.

 

Ik kom tot uw tweede vraag. Voor de toepassing van de wapenwet hoeven die historische schuttersgilden niet erkend te worden als sportschuttersfederatie. Ik heb het dan uiteraard over de federale wapenwetgeving. De sportschuttersdecreten die in het vooruitzicht van de goedkeuring van de nieuwe wapenwet, op verzoek van mijn voorgangers en in samenspraak met mijn departement werden opgesteld door de drie Gemeenschappen van dit land, waren alleen bestemd – dat was althans onze federale invalshoek – om dezelfde faciliteiten als die van jagers te kunnen aanbieden aan de sportschutters. Hierbij werd alleen de sportschutter in de gewone zin van het woord – dit omvat de elementen sport-, training-, competitiedisciplines – bedoeld en niet de deelnemers aan traditionele manifestaties.

 

12.03  Liesbeth Van der Auwera (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik ben heel blij met uw antwoord en ik zal ook heel blij zijn als ik dat vanavond aan de verschillende schuttersgilden kan overmaken en aan de organisatoren van het OLS.

 

Ik noteer dat het KB duidelijk een andere draagwijdte had en het zou ook de wereld op zijn kop zijn, mocht aan die verschillende mensen een sportschutterslicentie worden gevraagd want dat zou eigenlijk betekenen dat die mensen allemaal een wettige reden hebben om ook een wapen te kopen zoals dit in de wapenwet staat. Ik denk dat we daarover moeten blijven waken.

 

Ik dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

13 Question de Mme Clotilde Nyssens au ministre de la Justice sur "le statut social des magistrats" (n° 2867)

13 Vraag van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Justitie over "het sociaal statuut van de magistraten" (nr. 2867)

 

13.01  Clotilde Nyssens (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, le projet de réforme de l'organisation judiciaire commencé sous la précédente législature souligne l'évolution du statut du magistrat. On attend de lui des compétences non juridictionnelles de gestionnaire. Cette évolution rend nécessaire des garanties statutaires et des adaptations du régime de responsabilité juridique du magistrat.

 

Depuis l'adoption de la loi du 8 mars 1999, le Conseil consultatif de la magistrature est l'instance représentative qui a pour mission de permettre le dialogue avec les autres pouvoirs en ce qui concerne le statut, les droits et les conditions de travail. Or l'échec des premières élections organisées montre qu'il est sans doute nécessaire de reconstruire le dialogue au départ de cet organe.

 

Le statut social du magistrat oscille entre deux pôles. D'une part, il est lié au statut de la fonction publique. Toutefois les magistrats sont moins bien protégés que certains fonctionnaires au niveau de certains droits sociaux, par exemple en matière d'incapacité de travail. D'autre part, il relève de la spécificité de l'organisation judiciaire et de la direction confiée aux chefs de corps mais il résulte du caractère lacunaire des règles contenues dans le Code judiciaire des particularismes locaux qui ne favorisent pas l'égalité de traitement.

 

De nombreuses inégalités ont été dénoncées, par exemple, en matière de congé de maternité. À cet égard, le statut social de nos magistrats semble aussi moins favorable que celui des magistrats de certains de nos pays voisins. J'emploie le verbe "sembler" car il est difficile de comparer un statut sur l'ensemble des éléments. Les magistrats émettent donc des revendications compréhensibles en termes de droits sociaux.

 

Monsieur le ministre, la condition préalable à l'évolution du statut social des magistrats est l'instauration d'un dialogue social. Où en est-on au niveau du fonctionnement et du financement du Conseil consultatif de la magistrature? Avez-vous déjà pensé à un mécanisme de participation des associations de magistrats? Si oui, de quelle sorte? Avez-vous déjà entamé la réflexion sur un statut syndical adapté? Dans l'affirmative, dans quel sens?

 

Avez-vous déjà pu réfléchir au statut du magistrat et pu prendre connaissance des études qui vous ont été remises en ce qui concerne le statut social et le régime de responsabilité du magistrat, notamment le rapport du 11 mai 2006 remis par le premier président du collège des premiers présidents des cours du degré d'appel à Mme Onkelinx, ainsi que les travaux consacrés par l'UPM et la SM en 2006 à l'aménagement du temps de travail des magistrats? Si oui, où en est l'état de vos réflexions sur le régime des responsabilités des magistrats, en particulier des chefs de corps? Où en est l'état de vos réflexions en ce qui concerne la modernisation du statut social du magistrat à ce sujet?

 

Selon vous des emprunts pourraient-ils être faits et des dérogations pourraient-elles être imposées par rapport au statut de la fonction publique fédérale belge, compte tenu de la spécificité de la fonction judiciaire? Comptez-vous prendre des initiatives à cet égard? Sur quels points et dans quels délais?

 

Monsieur le ministre, je crois que le réaménagement, la modernisation de l'ordre judiciaire est l'une de vos préoccupations principales. Je crois aussi que vous avez envie de prendre des initiatives dans cette matière. Je suis donc curieuse de vous entendre.

 

13.02  Jo Vandeurzen, ministre: Madame la présidente, les magistrats de l'ordre judiciaire sont exclus de la loi de 1974 qui organise les relations entre les autorités publiques et les syndicats des agents relevant de cette autorité. Pour permettre le dialogue social, le Parlement a décidé en 1999 de mettre sur pied un Conseil consultatif de la magistrature. Son rôle est d'émettre des avis et de mener des réflexions sur tout ce qui concerne le statut, les droits et les conditions de travail des magistrats, des tribunaux et des parquets.

 

Le Conseil consultatif est composé de 44 membres élus répartis pour moitié dans un collège francophone et pour l'autre moitié dans un collège néerlandophone. Il est composé de telle manière que les différentes branches de la magistrature y soient représentées. Le Conseil consultatif est opérationnel depuis bientôt deux ans. J'ai reçu leurs avis et leurs réflexions à propos des magistrats suppléants, de la loi modifiant le Code judiciaire en vue de lutter contre l'arriéré judiciaire et de la mesure de la charge de travail. 

 

Ma cellule stratégique a rencontré récemment des représentants du Conseil consultatif. Je leur ai demandé de me remettre un plan reprenant les projets ayant trait au cœur de leur mission pour les deux prochaines années de mandat, c'est-à-dire le statut social, les droits et les conditions de travail des magistrats. Je souhaite que le Conseil puisse remplir sa mission. Une fois ce plan en ma possession, je pourrai entreprendre des actions sur ce terrain.

 

Par ailleurs, j'ai demandé à M. Hubin de me donner la conclusion des études de son groupe de travail. Il m'a promis à deux reprises de me remettre ces documents. Il a réalisé un rapport sur le statut social qui constitue à mes yeux une bonne base de travail. Il faut effectivement faire quelque chose pour que les magistrats aient enfin un statut social. On y travaille.

 

13.03  Clotilde Nyssens (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse. Je comprends bien que vous attendez d’être alimenté de part et d’autre par les acteurs, à savoir le Conseil de la magistrature et les groupes de travail existants.

 

Fondamentalement, il me semble urgent d’avoir un statut social qui reprenne toutes ces nouvelles questions dans un contexte moderne, qu'il s'agisse des responsabilités juridiques des magistrats ou, d’une manière plus classique, du statut social. En cas de congé de maternité ou d’incapacité de travail, en tant que magistrat, le statut n’est pas tout à fait clair. Il est urgent de remédier à cela si l’on veut revaloriser cette fonction. Je souhaite que la fonction de magistrat reste attrayante. Monsieur le ministre, ce n’est pas à vous qu’il faut l’expliquer. Des fonctions sont aujourd’hui difficilement vendables.

 

Je pense aussi à la difficulté de trouver des magistrats aux parquets. Tout ceci est lié et je ne voudrais pas qu’il y ait seulement un discours négatif qui, de temps en temps, a bonne presse. Je suis convaincue que chacun doit prendre ses responsabilités. Il est évident que le statut fait partie de l’attractivité du métier.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "nieuwe gevangenissen" (nr. 2872)

14 Question de M. Stefaan Van Hecke au ministre de la Justice sur "les nouvelles prisons" (n° 2872)

 

14.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, gisteren kondigde de heer Meurisse, directeur-generaal van het bestuur van de strafuitvoering, in een krant aan dat er drie nieuwe gevangenissen zouden komen, mooi communautair verdeeld: een in Wallonië, een in Vlaanderen en een in Brussel. Alle drie zouden een driehonderdtal plaatsen hebben.

 

De plannen waren in dat interview vrij vaag. Er waren geen aanduidingen van een concrete plaats, van een budgettering of van een timing. Vandaar dat ik gisteren de vraag indiende om wat meer verduidelijking te krijgen. Ik ging ervan uit dat de communicatie van de directeur-generaal van het bestuur van de strafuitvoering in overleg met u zou zijn gebeurd. Als ik echter vandaag de reactie lees van uw kabinet in een andere krant, schrik ik toch wel even. Blijkbaar zou er nog niks zijn beslist en zou dit maar een denkpiste zijn. De heer Meurisse wordt eigenlijk een beetje teruggefloten: hij is blijkbaar een beetje vroeg geweest met de communicatie. Ik begrijp niet goed hoe ik dit moet interpreteren.

 

Mijnheer de minister, ten eerste, wat is er nu precies van aan? Is er nu een beslissing genomen om drie gevangenissen te bouwen? Zijn er daar concrete plannen voor, of niet?

 

Ten tweede, waar zullen die gevangenissen worden gebouwd? Zijn er eventueel nog andere pistes? We hebben in het verleden nog discussies gevoerd over de mogelijke import van gevangenisboten uit Nederland.

 

Ten derde, wat is de kostenraming van die drie extra gevangenissen? Is er daar al studiewerk over gebeurd?

 

Ten vierde, werd reeds beslist hoe alles zal worden gefinancierd? In de eerste nota’s in het najaar van de heer Leterme werd vaak gesproken over PPS-constructies, ook wanneer het zou gaan over de bouw van nieuwe gevangenissen. Hoe ver staat het daar met de plannen van de financiering van de gevangenissen?

 

Ten slotte, op welke termijn zouden de nieuwe gevangenissen beschikbaar moeten zijn en kunnen worden opgeleverd?

 

14.02 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, het interview met de heer Meurisse werd afgenomen naar aanleiding van het organiseren van het examen penitentiair beambte en moet ook in dat licht worden gezien.

 

Met betrekking tot het beleid inzake strafuitvoering, is het bekend dat ik een belangrijk luik zal voorzien voor het verhogen van de celcapaciteit. Dat werd als dusdanig expliciet vermeld in het interim-regeerakkoord. Die uitbreiding is onontbeerlijk om aan de gedetineerden een correct en humaan gevangenisregime te kunnen bieden en goede werkomstandigheden te verzekeren voor het gevangenispersoneel.Tegelijkertijd is ook de beveiliging van de gevangenissen, en dus de bescherming van de samenleving aan de orde.

 

Ik kan u in grote lijnen aangeven dat dit zal gebeuren door het plan dat ik zal voorleggen en dat op drie niveaus zal werken zoals in het regeerakkoord werd aangegeven. In de eerste plaats zal binnen de bestaande gevangenissen voorrang worden gegeven aan renovatie- en moderniseringswerken die een gunstige impact hebben op de celcapaciteit evenals aan werken die de veiligheid verbeteren.

 

In de tweede plaats wordt het meerjarenplan van de vorige regering geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd zodat er onder meer in Gent en Antwerpen nieuwe instellingen voor gedetineerden kunnen worden opgericht, een nieuwe gevangenis kan worden opgericht in Dendermonde en zowel in Vlaanderen als in Wallonië een gesloten instelling voor jeugddelinquenten kan worden gerealiseerd. Mijn administratie werkt nauw samen met de Regie der Gebouwen om aan deze plannen een concrete vorm te geven in termen van oppervlakte en functionele behoeften.

 

Ten slotte, de vraag naar extra capaciteit die ik nastreef, heeft een dubbel doel. Ze moet tegemoetkomen aan de stijgende evolutie van de gevangenispopulatie en voorzien in een buffercapaciteit om de noodzakelijke renovatie-, herstel- en beveiligingswerken op een snelle en veilige manier te kunnen uitvoeren.

 

Er werden nog geen beslissingen genomen over deze extra capaciteit en logischerwijs dus ook niet over de locaties ervan. Dat is een opdracht die door mijn collega bevoegd voor de Regie der Gebouwen, in samenspraak met de FOD Justitie, zal worden uitgevoerd. Het is eveneens de Regie der Gebouwen die de kostenramingen opstelt en voorstellen onderzoekt over financieringsformules. Voor nieuwe infrastructuren sluit ik PPS-formules inderdaad niet uit.

 

Wat de termijn betreft, kan op basis van eerdere projecten worden gesteld dat men al snel op twee jaar voorstudie moet rekenen en evenveel voor de realisatie van het project zelf. Concreet betekent dat, wanneer we over al die elementen beschikken en het budgettair meerjarenkader hebben kunnen uittekenen, de regering wellicht een beslissing zal nemen over het globale meerjarenplan gevangeniscapaciteit.

 

14.03  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik ben uit uw antwoord niet veel wijzer geworden.

 

Ik blijf het bizar vinden dat er blijkbaar een communicatiefout geweest moet zijn tussen u en de heer Meurisse, die toch blijkbaar – denk ik toch – goed geplaatst is om te weten welke plannen er in de pijplijn zitten. Ik kan me eigenlijk niet voorstellen dat de heer Meurisse geïmproviseerd heeft en zomaar over drie nieuwe instellingen heeft gesproken als er daarover nog geen enkele beslissing zou zijn genomen.

 

U spreekt over Dendermonde, een beslissing die reeds een tijd geleden werd genomen. Tevens spreekt u over twee instellingen voor geïnterneerden, wat ook beslissingen zijn die vroeger zijn genomen, en over jeugdinstellingen. U hebt het dus blijkbaar niet over andere capaciteit; daar nemen we akte van.

 

De heer Meurisse verwijst ook uitdrukkelijk naar het bouwprogramma van minister Vandeurzen om te verwijzen naar de drie nieuwe instellingen. Blijkbaar is hij al op de hoogte van uw bouwprogramma terwijl u hier nu zegt dat u er nog geen beslissing over hebt genomen.

 

Enfin, ik vind de communicatie van de jongste dagen over die drie instellingen heel bizar. De toekomst zal wellicht uitwijzen of er al dan niet drie nieuwe instellingen komen. Misschien weten we het over veertien dagen.

 

14.04 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, ik wil daarover geen misverstanden laten bestaan. Uiteraard ben ik voorstander van de organisatie van bijkomende capaciteit. Het is echter toch logisch dat ik daarvan eerst calculaties wil kennen. Wat kost het, wat kan er, wat is er mogelijk? Pas daarna kan er een beslissing zijn.

 

Aangezien het gaat om een beslissing over meerdere jaren, zal het een beslissing zijn die door de regering zal worden genomen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Samengevoegde vragen van

- de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over "de eerste resultaten van de politiedelegatie die naar Marokko werd gezonden in de zaak-Belliraj" (nr. 2718)

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de aanwezigheid van de Belgische politiedelegatie in Marokko" (nr. 2800)

15 Questions jointes de

- M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur "les premiers résultats de la délégation policière envoyée au Maroc dans le cadre de l'affaire Belliraj" (n° 2718)

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "la présence de la délégation de la police belge au Maroc" (n° 2800)

 

15.01  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik had het vorige week nog over de delegatie die zonet werd gezonden. Er was nog heel wat onduidelijkheid over hun mandaat. Ondertussen weten wij echter een en ander meer. Ik lees vandaag in de kranten dat men zeer opgetogen is over de kwaliteit van de informatie en vooral ook over de hoeveelheid informatie.

 

Toch blijkt een aantal zaken niet geweten te mogen zijn. Zo mag een krant blijkbaar niet weten wat de identiteit is van het vijfde slachtoffer, de ex-militair van joodse afkomst die werd doodgeschoten. Nochtans lezen wij alle details daarover in een andere krant, met name dat het om een kruidenier zou gaan, de heer Schouppe. Misschien is hij familie van personen die u kent, maar daarop wil ik niet ingaan. Het is in elk geval een bekende naam. Er is blijkbaar heel wat discussie over het feit of het al dan niet zou gaan om iemand van joodse afkomst. Dat is relevant in het dossier, want het zou erop kunnen wijzen dat het ook een terroristische aanslag was.

 

Heeft de heer Belliraj de moorden zelf gepleegd of niet? De moord op Schouppe zou hij inderdaad zelf hebben gepleegd. Er blijven in elk geval veel vragen over het zesde slachtoffer. Daarvan is nog geen naam bekend. Sommigen zeggen dat het om een notoire homoseksueel gaat. Dat lees ik in de kranten, maar zij geven geen naam of meer aanduiding daarvan. Dat is allemaal heel merkwaardig. Het zou immers ook een politiek statement kunnen zijn geweest, indien men iemand vermoordt om zijn geaardheid. Weet u intussen meer daarover? Weet u welke moorden hij heeft gepleegd of niet? Is er intussen meer duidelijkheid over Belliraj binnen het al-Qaedanetwerk? Welke rol speelt hij daar?

 

Is er duidelijkheid over de andere personen met Belgische nationaliteit? Daarover horen wij tot vandaag heel weinig. Terecht gaat er veel aandacht naar Belliraj, maar er waren nog twee personen met de Belgische nationaliteit. Is daar ook al een onderzoek naar gevoerd? Hadden de politie-inspecteurs, die nu zijn vertrokken, de bevoegdheid daarover vragen te stellen? Weet u daarover al iets meer? Hadden die verdachten ook misdrijven gepleegd in het kader van het terrorisme of niet? Kunt u daarover meer vertellen? Hebben zij bekentenissen afgelegd?

 

Ten slotte, wanneer vertrekt de rogatoire commissie?

 

15.02  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een vraag over hetzelfde onderwerp, met name de delegatie die is vertrokken en een evaluatie moet maken van een eventuele rogatoire commissie naar Marokko.

 

Ik wil er toch even aan herinneren dat ons land vorig jaar een verbindingsmagistraat naar Marokko heeft uitgestuurd. Sinds 1 april 2007 zou die magistraat in Marokko dossiers over terrorisme, de strijd tegen de georganiseerde misdaad en drugshandel opvolgen.

 

Wat heeft die verbindingsmagistraat sinds april 2007 verricht in Marokko. Welk nut heeft hij intussen gehad?

 

Wordt hij ingeschakeld in de zaak-Belliraj? Zo ja, op welke manier? Wat wordt er van hem verwacht?

 

Wordt er, meer in het algemeen, overwogen om verbindingmagistraten naar andere landen, behalve Marokko, uit te sturen?

 

Hoeveel zal de operatie waarbij zes speurders werden uitgestuurd naar Marokko bij raming kosten aan de Belgische overheid?

 

15.03 Minister Jo Vandeurzen: Op de vraag over de door België gestuurde politiedelegatie naar Marokko kan ik u het volgende meedelen. Het federaal parket stuurde, in overleg met de procureur des Konings te Brussel, een delegatie van zes politiemensen van de FGP Brussel en de DGA, de groep binnen de politie die het terrorisme bestrijdt, onder leiding van de directeurs Operatie van de FGP Brussel, naar Marokko. De delegatie was samengesteld uit politiemensen die gespecialiseerd zijn in de domeinen van het terrorisme, het grootbanditisme en moorden.

 

De delegatie had als opdracht de informatie die het federaal parket inmiddels had verkregen via het kanaal van de Belgische verbindingsofficier van de federale politie, de Belgische verbindingsmagistraat en de media, te verifiëren en aan te vullen. De delegatie diende eveneens, met behulp van de Belgische verbindingsofficier en de verbindingsmagistraat ter plaatse de nodige contacten te leggen, ter voorbereiding van eventuele navolgende internationale rechtshulpverzoeken die vanuit België aan de Marokkaanse autoriteiten zouden worden gericht.

 

De delegatie werd ter plaatse in Marokko goed ontvangen, kreeg zeer goede medewerking van de Marokkaanse autoriteiten en werd in kennis gesteld van heel wat politionele informatie over de terroristische activiteiten, de daden van grootbanditisme en de moorden waarvan Belliraj Abdelkader en anderen in Marokko worden verdacht. Uit het rapport dat de delegatie inmiddels ter beschikking stelde van de federale procureur en de procureur des Konings te Brussel, blijkt ook dat het onderzoek in Marokko op een grondige en onderbouwde wijze is gebeurd.

 

Alle verkregen informatie wordt thans geanalyseerd en daarbij wordt rekening gehouden met de in België beschikbare informatie, onder meer uit de verschillende strafdossiers die in België met betrekking tot de feiten reeds bestonden of inmiddels werden geopend.

 

Op maandag 10 maart vond ter zake een overlegvergadering plaats tussen de procureur des Konings te Brussel, de federale procureur, de magistraten, de FGP Brussel en de andere betrokken politiediensten.

 

Op basis van de analyse van alle informatie zullen de Belgische autoriteiten beslissen of zij afzonderlijke rechtsverzoeken naar Marokko zullen sturen, al dan niet bemand, in het kader van de verschillende Belgische strafdossiers. De rechtsverzoeken zouden er onder meer toe kunnen strekken kennis en kopie te nemen van het Marokkaanse strafonderzoek. De Belgische politionele delegatie, die geen contact had met de Marokkaanse gerechtelijke autoriteiten, had immers geen rechtstreekse toegang tot het strafdossier.

 

Het principe van de scheiding van de machten en het geheim van het gerechtelijk onderzoek laten niet toe meer details te verschaffen over de inhoud van de verschillende Belgische strafdossiers en de in Marokko verkregen informatie.

 

Wel kan worden meegedeeld dat de informatie uit Marokko van nut zou kunnen zijn om het onderzoek te oriënteren en voort te zetten in verschillende moorddossiers van het parket van Brussel en in het dossier dat het federaal parket heeft geopend lastens onbekenden die ervan worden verdacht op Belgisch grondgebied te hebben deelgenomen aan de activiteiten van de terroristische groep rond Abdelkader Belliraj.

 

Op de tweede vragenreeks kan ik het volgende antwoorden. Vanaf april 2007 werd een verbindingsmagistraat toegevoegd aan de Belgische ambassade in Rabat. In de ambassade adviseert de verbindingsmagistraat in verband met de gerechtelijke dimensie van de bilaterale betrekkingen bijvoorbeeld met betrekking tot de Marokkaanse wetgeving en de specifieke situatie van hechtenis.

 

De verbindingsmagistraat is ook belast met de ondersteuning van elke vorm van juridische samenwerking tussen België en Marokko, zowel op burgerlijk vlak als op strafgebied. Hij draagt eveneens bij tot een beter wederzijds inzicht in de respectieve gerechtelijke apparaten en tot de uitwisseling van zowel juridische informatie als statistische gegevens.

 

Tot op het ogenblik dat de procureur-generaal des Konings het onderzoek startte bij het hof van beroep in Rabat, was het vooronderzoek in handen van de Marokkaanse politiediensten. Er moet worden gepreciseerd dat er in Marokko een duidelijk onderscheid bestaat tussen de gerechtelijke autoriteiten en de politiediensten. De politie-informatie werd dus enkel via het politioneel kanaal aan België bezorgd.

 

In de gerechtelijke fase van het dossier heeft de verbindingsmagistraat de parketmagistraat van het parket-generaal des Konings van Rabat ontmoet die zich bezighoudt met de zaak. Die laatste heeft hem over de procedure geïnformeerd en over de noodzaak van een nauwere samenwerking met de Belgische autoriteiten. De verbindingsmagistraat heeft onmiddellijk een rapport in die zin aan het federaal parket in België bezorgd.

 

Het verzamelen van informatie kan niet volledig worden overgelaten aan de verbindingsmagistraat. De uitwisseling van gerechtelijke informatie vindt plaats in het kader van internationale rogatoire commissies. De verbindingsmagistraat heeft de rol van facilitator. Hij is geen beheerder van een gerechtelijk dossier en is niet bevoegd om buiten de internationale rogatoire commissie om informatie omtrent feiten in een gerechtelijk dossier te ontvangen en door te geven.

 

Op voorstel van het Marokkaans ministerie van Justitie heeft de Belgische regering in april 2007 een verbindingsmagistraat naar Marokko afgevaardigd voor een termijn van twee jaar. Pas na een positieve evaluatie door het College van procureurs-generaal van het functioneren van de eerste verbindingsmagistraat kan de eerste termijn van twee jaar worden hernieuwd en kan worden overwogen de verbindingsmagistraat naar andere landen dan Marokko te sturen.

 

Buiten de kosten die zijn gedekt door de betaling van het gewone salaris, bedraagt de geraamde kostprijs voor de missie van zes leden van de federale politie naar Marokko 5.946 euro. Het gaat om reiskosten, verplaatsing, logement en maaltijden.

 

15.04  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik blijf toch ontzettend op mijn honger na dat antwoord. U zegt dat er heel veel informatie kon worden verkregen. Vervolgens zegt u dat u geen details kunt geven, omdat die deel uitmaken van het geheim van het onderzoek.

 

Het is toch wel onvoorstelbaar dat u en uw diensten het Parlement zo voor schut zetten. We lezen alle mogelijke details in de kranten in De Morgen, vandaag nog in De Standaard, over de plaats waar die kruidenier gevestigd was, op welke wijze hij vermoord werd, enzovoort, enzovoort. En u kunt niets zeggen? Ik vind dat, ten opzichte van enkele weken, zelfs een enorme achteruitgang. De andere slachtoffers zijn wel nog met naam genoemd in de commissievergadering, en daarover kon u wel nog details geven. Nu kunt u blijkbaar geen details geven. Ik vind dat vreselijk erg.

 

Ik heb de indruk dat in het dossier een aantal zaken verborgen moet blijven en dat het Parlement zijn rol niet kan spelen. We krijgen geen onderzoekscommissie. In de begeleidingscommissie zit geen oppositie. Op alle mogelijke manieren blijven de fracties verstoken van informatie. Vandaag, opnieuw, bevestigt u dat we het maar in de kranten moeten lezen, dat we daar onze informatie maar moeten halen. U moedigt dus bijna aan tot lekken. U zorgt ervoor dat de pers informatie moet halen via allerlei sluikwegen, in plaats van dat de informatie op een normale manier tot ons zou komen.

 

Ik kan me niet voorstellen dat het onderzoek op een of andere manier zou worden geschaad, een onderzoek dat trouwens loopt in Marokko en in principe hier nog niet eens, omdat hij hier wellicht niet zal worden gevonnist. Het gaat over zaken van twintig jaar en langer geleden. Volgens mij kan dat onderzoek niet worden geschaad, doordat u hier enkele essentiële details zou bevestigen. Het is gewoon ondenkbaar dat u op een of andere manier daardoor schade zou aanrichten.

 

Ik vind het werkelijk schrijnend dat wij, als Parlement, vandaag zo voor schut worden gezet.

 

Mijnheer de minister, ik stel voor dat u toch nog het nodige doet om meer informatie te verkrijgen en die aan het Parlement kenbaar te maken, al was het maar via een schriftelijke weg. Nu worden wij op en top gefnuikt in onze rol.

 

Wat de strafdossiers zelf aangaat, daarin is er nog geen inzage. Binnenkort worden er nieuwe commissies naar Marokko gestuurd, of er wordt ginder rechtshulp gevraagd. Blijkbaar is de term “rogatoire commissie” niet meer in zwang. Maar goed, dat zullen de diensten wel beter weten.

 

Ik dring er toch op aan dat u snel van uw injunctierecht gebruikmaakt om ervoor te zorgen dat al wie op een of andere manier was betrokken bij die moorden, hier toch nog wordt gevonnist. Belliraj zal wellicht in Marokko worden gevonnist en hij heeft natuurlijk een centrale rol. Uit heel wat informatie blijkt dat hij niet alleen was, dus dat hij een aantal moorden niet zelf heeft gepleegd, maar dat hij medeplichtigen had of in een netwerk zat. Die mensen mogen hun straf niet ontlopen. Ik dring erop aan dat die dossiers worden heropend en dat er zo snel mogelijk wordt gezorgd voor een reactivering, zodanig dat die medeplichtigen zo snel mogelijk worden gevonnist.

 

15.05  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, vooreerst bedank ik u voor de verduidelijking van de taken van de verbindingsmagistraat in Marokko. Het is dus een eerste Belgische verbindingsmagistraat die actief is. U hebt gezegd dat afhankelijk van de evaluatie van de werkzaamheden van die magistraat, in april 2009 zal worden beslist over de verlenging van de functie en eventueel de uitbreiding van die functie naar andere landen.

 

In het dossier-Belliraj moet ik toch vaststellen dat de magistraat niet echt een meerwaarde heeft betekend tot nu, want u zegt dat het vooronderzoek is gebeurd door de Marokkaanse politiediensten en dat op die manier de informatie rechtstreeks op politioneel niveau werd doorgegeven aan ons land. Wel is er een ontmoeting geweest met onze verbindingsmagistraat op het parket van Rabat. Er moet nauwere samenwerking komen, zo is uit die ontmoeting gebleken. Toch is, zoals u hebt geantwoord, een rogatoire commissie nodig. Ik stel vast dat in het dossier de verbindingsmagistraat eigenlijk niet echt een meerwaarde heeft betekend tot nu toe. We zullen het onderzoek op de voet blijven volgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

16 Vraag van mevrouw Ilse Uyttersprot aan de minister van Justitie over "een dagvaarding voor de rechtbanken" (nr. 2766)

16 Question de Mme Ilse Uyttersprot au ministre de la Justice sur "une citation devant les tribunaux" (n° 2766)

 

16.01  Ilse Uyttersprot (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, in december 2006 werd een praalwagen van een Aalsterse carnavalgroep in beslag genomen omdat hij zich op de openbare weg bevond zonder gelijkvormigheidsattest, schouwingsattest en verzekeringsbewijs. Dat was het gevolg van een overijverige politieman die het noodzakelijk vond een proces-verbaal op te stellen voor een praktijk die voor iedere folkloristische stoet in België een probleem vormt, namelijk dat zij niet kunnen worden verzekerd.

 

De voorzitter van deze carnavalgroep werd recent, in februari, voor deze feiten gedagvaard voor de politierechtbank. Het KB is nochtans sinds 29 januari van dit jaar gewijzigd waardoor praalwagens voor folkloristische manifestaties niet meer moeten worden ingeschreven en dat zij zijn vrijgesteld van een aantal bepalingen in de wegcode. Daarmee werd eigenlijk een eeuwenoud probleem opgelost voor de toekomst. De vraag is alleen wat er met het verleden moet gebeuren.

 

Ik had graag geweten wat het huidige beleid is in zaken waarvoor een proces-verbaal is opgesteld, maar waarbij nadien specifieke wijzigingen werden doorgevoerd, zodat een dergelijk voorval in de toekomst binnen de regelgeving valt. Is er een verschil tussen de parketten inzake het behandelen van dergelijke zaken?

 

16.02 Minister Jo Vandeurzen: Waarde collega, u zult begrijpen dat ik als minister van Justitie geen uitspraak kan doen over een hangende zaak, in casu de dagvaarding van een voorzitter van een carnavalgroep voor de politierechtbank. Blijkbaar zou het gaan over een praalwagen van deze groep die niet was verzekerd, niet geldig was gekeurd en evenmin over een geldig gelijkvormigheidsattest beschikte.

 

Het komt bovendien aan het openbaar ministerie toe om te oordelen of een bepaalde overtreding al dan niet moet worden vervolgd voor de politierechtbank. Het is de politierechter, die in deze zaak werd gevat, die zal moeten oordelen of de weerhouden inbreuken intussen al dan niet nog strafbaar zijn na de wijziging van de desbetreffende reglementering.

 

Ik heb navraag laten doen. Er zijn mij geen verschillen bekend tussen politieparketten bij de behandeling van deze zaken.

 

16.03  Ilse Uyttersprot (CD&V - N-VA): Het is toch wel spijtig dat er geen mogelijkheid is om afspraken te maken tussen parketten in verband met zaken die nadien wettelijk worden geregeld. Het probleem is gekend en niet alleen in Aalst maar bij alle folkloristische stoeten. Er was met het parket het voorbije jaar een afspraak over een gedoogbeleid. Dat kon blijkbaar dus wel. Het lijkt mij zeer raar dat men na een jaar gedoogbeleid nu nog vervolgt voor een zaak die ondertussen wettelijk kon worden geregeld.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

17 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de punten in het kader van de tweedelijnsbijstand" (nr. 2660)

17 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "les points accordés dans le cadre de l'aide de deuxième ligne" (n° 2660)

 

17.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, de vergoeding tweedelijnsbijstand wordt vastgesteld door middel van een puntensysteem. Per procedure wordt aan de pro-Deoadvocaat een aantal punten toegekend. Mijn vraag gaat over de waarde van het punt. Voor het jaar 2004-2005 was de waarde 24,288 euro per punt. Dan hebben we een terugval gehad naar 22,799 euro. Voor het gerechtelijk jaar 2006-2007 werd mits een bijkomend budget door minister Onkelinx opnieuw 24,228 euro per punt betaald. Feit is natuurlijk dat door een aantal ingrepen steeds meer rechtzoekenden aanspraak kunnen maken op die tweedelijnsbijstand. De inkomensgrenzen zijn verhoogd waardoor het pakket aan pro-Deozaken alsmaar groter wordt. Hoe meer prestaties er worden geleverd, hoe meer punten er worden toegekend. Het gevaar bestaat dus dat de waarde van het punt weer zal zakken.

 

Ik zou u willen vragen welk budget er de laatste jaren uitgetrokken is voor de pro-Deoprestaties. Steeg het budget evenredig met het aantal prestaties? Door de verbreding van de toegang wordt gevreesd voor een waardedaling van het punt. Is deze vrees terecht? Hoeveel geld wordt er in de huidige begroting voorzien voor prestaties die pro-Deoadvocaten leveren?

 

17.02 Minister Jo Vandeurzen: De verbetering van de toegang tot het gerecht die beoogt dat de rechtzoekende degelijke juridische bijstand kan genieten, vormt een van de prioriteiten in mijn beleid. Van bij het begin van mijn aanstelling als minister heb ik inlichtingen ingewonnen over het budget dat aan juridische tweedelijnsbijstand wordt besteed. Ik heb tevens bijzondere aandacht gehad voor de werking van de bestaande regeling.

 

Over de middelen die hiervoor werden uitgetrokken kan ik u volgende cijfers meedelen: voor de prestaties die in het gerechtelijk jaar 2004-2005 werden geleverd werd een bedrag van 44.147.000 euro uitgetrokken. Voor 2005-2006 werd 46.571.000 euro uitgetrokken. Voor 2006-2007 is in een budget voorzien van 47.270.000 euro. Deze stelselmatige verhoging van het budget beoogde de waardedaling van het punt tegen te gaan aangezien het aantal afgesloten dossiers en het aantal punten dat recht geeft op de betaling van de vergoeding voortdurend stijgt. Tijdens het gerechtelijk jaar 2004-2005 werden immers 110.517 zaken afgesloten met een totaal aantal van 1.796.618,19 punten. Voor de periode 2005-2006 is er sprake van 122.457 dossiers met een totaal aantal punten van 1.951.234,30 punten. Wat 2006-2007 betreft, gaat het om 138.970 afgesloten zaken met een totaal van 2.203.704,12 punten. De aangehaalde cijfers gelden voor het ganse land.

 

Het klopt dat mijn voorgangster de inkomensgrenzen voor de kosteloze juridische bijstand heeft verhoogd en de categorieën van begunstigden heeft uitgebreid zonder dat wordt voorzien in de vereiste aanvullende middelen, wat kan leiden tot een waardedaling van het punt. Niettemin is het te vroeg om overhaaste conclusies te trekken, want deze aangelegenheid moet zeer grondig worden onderzocht. Met de OVB en de OBFG werden hierover overigens vergaderingen belegd.

 

Ik ben er tijdens het begrotingsconclaaf in geslaagd om de aanpassingen te verkrijgen inzake de vergoedingen voor 2006-2007 die dit jaar worden betaald. Het gaat om een aanvullend bedrag van 5.371.000 euro voor de juridische tweedelijnsbijstand en een bedrag van 436.000 euro voor de werkingskosten. Hierdoor zal de waarde van het punt op peil blijven zoals de voorbije jaren.

 

Het initieel budget waarin is voorzien voor de vergoeding voor het jaar 2007-2008 die in 2009 wordt betaald, bedraagt in principe 48.688.000 euro voor de juridische tweedelijnsbijstand en 3.947.000 euro voor de werkingskosten. Tijdens hetzelfde begrotingsconclaaf is inderdaad beslist nog een bijkomende verhoging van de bedragen overeen te komen, wat nog eens extra 5.532.000 euro voor de juridische tweedelijnsbijstand betekent en 449.000 euro voor de werkingskosten.

 

Er zijn dus in de recente begrotingsbesprekingen significante inspanningen geleverd voor de juridische bijstand. Het spreekt voor zich dat over deze bedragen nog moet worden gestemd door het Parlement, maar ik hoop op uw goedkeuring daarvoor te kunnen rekenen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

18 Samengevoegde vragen van

- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de gevangenis in Hasselt" (nr. 2767)

- de heer Bruno Steegen aan de minister van Justitie over "de gevangenis van Hasselt" (nr. 2789)

- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de klacht van een vakbondsafgevaardigde van de gevangenis van Hasselt over de incidenten van januari" (nr. 2838)

18 Questions jointes de

- M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la prison de Hasselt" (n° 2767)

- M. Bruno Steegen au ministre de la Justice sur "la prison de Hasselt" (n° 2789)

- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la plainte déposée par un délégué syndical de la prison de Hasselt concernant les incidents de janvier" (n° 2838)

 

18.01  Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in het weekend van 12 en 13 januari, u zult zich dat herinneren, deden zich een aantal incidenten voor met bezoekers in de gevangenis van Hasselt waarbij cipiers blijkbaar gewond werden.

 

Dit leidde tot beroering bij de cipiers. De voornaamste eis van de cipiers was een aanpassing van de bezoekregeling, die volgens hen nu te laks zou zijn. Daarnaast vroegen zij ook maatregelen om de agressie en conflicten te verminderen en de tuchtprocedure voor gedetineerden eventueel te herzien.

 

Na overleg in uw beleidscel op 15 januari gaf u hieraan gunstig gevolg. Ik verwijs hiervoor naar de persberichten, niet alleen in – hoe heet die ook weer – Het Belang van Limburg, maar ook in andere. Ik ben gewoon van de Krant van West-Vlaanderen te lezen, vandaar. Aangezien niet alleen Het Belang van Limburg, maar ook de Gazet van Antwerpen tot bij ons worden gelezen, zou ik niet durven om een ondertoon te voeren. Ik ken de machten in dit land. Dit gezegd zijnde, kom ik tot mijn vragen.

 

Gelet op de betrouwbare bronnen die hebben gezegd dat u op 15 januari beloftes hebt gedaan of hebt laten doen, wat hebt u ondertussen ondernomen om tegemoet te komen aan de eisen van de cipiers in Hasselt?

 

Is er, zoals werd beloofd, reeds een nieuwe bezoekregeling van kracht in de gevangenis van Hasselt? Zoniet, wanneer komt die er?

 

Welke aanpassingen zullen er worden aangebracht aan de bezoekregeling?

 

Kan men ondertussen de veiligheid van de cipiers in Hasselt garanderen?

 

Mijn bijkomende vraag is de volgende. Zult u voldoende lang minister van Justitie zijn om dit te realiseren?

 

18.02  Bruno Steegen (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik denk dat collega Landuyt alles al heeft geschetst.

 

Ik heb ook een drieledige vraag. Naar aanleiding van het onderzoek dat u hebt bevolen naar aanleiding van de incidenten in het weekend van 12 en 13 januari, heb ik de vraag of er inderdaad al bepaalde maatregelen zijn genomen om de agressie van de gevangenen te verminderen en conflicten te vermijden.

 

Belangrijk in dit hele verhaal – wat ook collega Landuyt zegt – is de vraag of er ondertussen al een nieuwe bezoekregeling van kracht is in Hasselt of niet.

 

18.03  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, ik heb destijds na de feiten onmiddellijk een mondelinge vraag gesteld aan de minister van Justitie. Toen heeft hij ook maatregelen beloofd. Inmiddels heeft ook een cipier een strafklacht ingediend tegen de bezoekers die destijds amok hebben gemaakt in de gevangenis en die zich gewelddadig hebben gedragen ten aanzien van zijn persoon en ten aanzien van een aantal andere gedetineerden.

 

Aansluitend op de vragen van de collega’s met betrekking tot de bezoekregeling, wil ik nog iets concreter worden.

 

Hebben de betrokken bezoekers – een familie uit Berchem – inmiddels de gevangenis opnieuw bezocht? Werden er veiligheidsmaatregelen getroffen opdat zij en eventuele andere bezoekers zich niet langer schuldig kunnen maken aan gewelddadigheden?

 

Worden er ook gegevens bijgehouden met betrekking tot bezoekers die aanhoudend problematisch gedrag vertonen, in Hasselt en in andere penitentiaire inrichtingen? Het zou nuttig zijn om die gegevens te verzamelen.

 

Ik wil nog even terugkomen op de fouillering van bezoekers. In Hasselt is daar ook een en ander om te doen geweest. Zijn er inmiddels strengere regels van kracht, niet alleen voor de gedetineerden die na een penitentiair verlof terug in de gevangenis komen, maar ook voor de bezoekers? Ik hoor soms van gedetineerden dat men zelfs kinderen gebruikt om zaken binnen te smokkelen in de gevangenis, maar dat men daar weinig of niets tegen kan doen. Dat is natuurlijk zeer perfide en moreel onaanvaardbaar, maar op die manier geraken bepaalde zaken wel binnen in de gevangenis.

 

Ik heb nog een slotvraag, die ik niet in mijn schriftelijke weergave heb toegevoegd. Ik stel ze nu toch. Wordt de cipier in kwestie op een of andere manier gesteund in zijn klacht door de FOD Justitie of wordt hij minstens moreel gesteund door de minister van Justitie?

 

18.04 Minister Jo Vandeurzen: Ik zal eerst op het belangrijkste deel van de vraag van de heer Landuyt antwoorden. Ik krijg net een geruststellend sms-bericht van Joëlle Milquet binnen: “J’ai démenti l’article du Tijd. Ils n’ont même pas appelé ici".

 

18.05  Renaat Landuyt (sp.a-spirit): Ze heeft weer neen gezegd.

 

18.06 Minister Jo Vandeurzen: Over de problemen die zich voordeden in de gevangenis van Hasselt en de maatregelen die zouden worden genomen, gaf ik op 15 en 22 januari enige toelichting. Na het overleg met de vakorganisaties op mijn kabinet enkele dagen na de incidenten, is er een lokale werkgroep opgericht waarbij de directie, medewerkers en vakbondorganisaties betrokken waren. Er werden in de weken die volgden op de problemen, al wijzigingen doorgevoerd aan de regeling van de wandeling. Zo werd het tijdstip daarvan verschoven van de avond naar de dag voor sommige categorieën van gedetineerden. Op die manier zijn de wandelingen voortaan beter gespreid.

 

De bezoekers waartegen door een personeelslid klacht werd ingediend, hebben de gevangenis van Hasselt niet meer bezocht. De betrokken gedetineerde voor wie ze op bezoek kwamen, vertoefde trouwens niet meer in de gevangenis van Hasselt.

 

Van de problemen die door de bezoekers werden veroorzaakt, wordt akte genomen op de fiche van de bezoeker in het Accesprogramma.

 

De bezoekregeling te Hasselt werd in haar geheel geëvalueerd. Er werd overwogen of de regeling van de glijdende bezoektijden diende te worden vervangen door een andere met vaste tijdblokken. De werkgroep kwam tot de conclusie dat dat meer nadelen dan voordelen zou opleveren. Er werd dan ook geopteerd om het systeem van glijdende bezoektijden te behouden. Ook de vertegenwoordigers van de vakorganisaties gingen hiermee akkoord. Er zijn wel enkele aanpassingen van de bezoekregeling in het vooruitzicht. Zo zal voor het toezicht in de bezoekzaal een beurtrol worden ingericht om te vermijden dat een medewerker acht uur ononderbroken die post moet waarnemen.

 

De toegangscontrole voor bezoekers wordt geregeld door de ministeriële rondzendbrief van 1 maart 2002, die bepaalt dat alle bezoekers zich dienen te onderwerpen aan een identiteitscontrole en een metaaldetectorcontrole. Hun bagage wordt met een elektrische scanner gecontroleerd.

 

Wat het agressiefenomeen betreft, wil ik vooreerst aangeven dat de incidenten van 12 januari 2008 zich gelukkig niet hebben herhaald. Conflicten met de bezoekers doen zich wel vaker voor, maar de agressieve escalatie toen in de gevangenis van Hasselt had toch een uitzonderlijk karakter. Bezoekers die de orde verstoren of zich agressief gedragen, kan door de gevangenisdirectie de toegang tot de gevangenis voor kortere of langere termijn worden ontzegd. Er kan desgevallend ook worden gesanctioneerd door het bezoek achter glas te laten plaatsvinden.

 

Wat de opvang van de medewerkers die het slachtoffer zijn van een kritisch incident of van intimidatie betreft, zijn er aan elke gevangenis opvangteams verbonden van personen die daartoe speciaal zijn geselecteerd en opgeleid. De slachtoffers van de incidenten te Hasselt hebben hun tevredenheid geuit over de wijze waarop zij werden opgevangen. Dat neemt niet weg dat zowel de infrastructuur als de werkprocedures voldoende garanties moeten bieden. Die werden inmiddels geëvalueerd.

 

Penitentiaire medewerkers van de gevangenissen worden ook getraind in het omgaan met conflicten en agressie. Penitentiaire beambten die posten bekleden bij de toegang of in de bezoekafdeling, ontvangen een vijfdaagse opleiding, die zowel bestaat uit een technisch deel, waarbij men de detectieapparatuur correct leert hanteren, als uit een luik waarbij men onder andere wordt getraind in het omgaan met bezoekers die zich agressief gedragen.

 

Beginnende penitentiaire beambten ontvangen ter gelegenheid van hun drie maanden durende basisopleiding ook een training in het omgaan met conflicten en in zelfverdedigingstechnieken. Later op de werkvloer krijgen zij voortgezette training van daartoe gevormde interne trainers.

 

Alle leidinggevenden, dat wil zeggen de kwartierchefs en de penitentiaire assistenten, werden in de loop van 2006 en 2007 eveneens gedurende 5 dagen getraind in de conflict- en agressiehantering. Bij deze opleiding wordt het zogenaamd 5 fasen model gehanteerd dat voorschrijft dat conflicten worden benaderd volgens een schaal die gaat van dialoog tot het gebruik van dwangmiddelen.

 

Het veiligheidsaspect van het penitentiair personeel heeft veel facetten waaraan continu aandacht wordt besteed. Het is ook een aangelegenheid die aan de orde is op het regelmatig overleg tussen de directie en de vakbonden. Aan elke gevangenis is ook een preventieadviseur verbonden. In 2006 en 2007 voerden zij in elke inrichting een risicoanalyse uit waaraan medewerkers van alle diensten hebben meegewerkt en waarvan het rapport werd besproken door de basisoverlegcomités.

 

18.07  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Ik heb niet goed begrepen wat er nu juist is veranderd?

 

18.08 Minister Jo Vandeurzen: Ik zal u het schriftelijke antwoord bezorgen. De wandelingen zijn beter gespreid en er zijn aanpassingen in het vooruitzicht voor het personeel dat toezicht houdt in de bezoekerszaal. Dat zijn twee van de dingen die ik juist heb vermeld.

 

18.09  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, dat was een heel uitvoerig betoog. Ik ben blij dat er een lik-op-stuk-beleid gevoerd wordt ten aanzien van de bezoekers die zich niet weten te houden aan de regels. Dat is een goede zaak.

 

Inzake de fouilleringen blijf ik een beetje op mijn honger.

 

Ook blijft de heikele kwestie overeind hoe de cipiers zich verhouden tot de directie. Is er tevredenheid over de wijze waarop de directie optreedt, en dergelijke? Ik heb dienaangaande al een aantal signalen opgevangen wat Hasselt betreft. Maar laat ik die toch nog even voor mezelf houden. Ik zal daar nader onderzoek naar verrichten.

 

In elk geval mag u weten dat ik mij – ik heb dit ook gedaan na de incidenten van 1 oktober en de incidenten van midden januari – altijd schaar aan de zijde van de cipiers, omdat ik weet hoe moeilijk zij het hebben.

 

De wet op de interne rechtspositie van de gedetineerde is op sommige vlakken een goede zaak. Ik hoop alvast dat we, wanneer er zich nog incidenten zouden voordoen zoals de zaak waarover we nu een vraag stellen, in de toekomst geen wet over de interne rechtspositie van de cipiers zullen nodig hebben.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

19 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de mogelijkheid van het gebruik van de polygraaf door particulieren" (nr. 2837)

19 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la possibilité pour les particuliers de faire usage du détecteur de mensonges" (n° 2837)

 

19.01  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, uit een eerder gestelde parlementaire vraag aan uw voorganger is gebleken dat het gebruik van de polygraaf of leugendetector in België in principe vrij is en niet aan rechtsregels gebonden. In principe zou het instrument bijvoorbeeld gebruikt kunnen worden in arbeidsrechtelijke relaties. Uiteraard zou aldus verkregen informatie slechts een zeer relatieve bewijskracht hebben. Ik denk aan burgerlijke of arbeidsrechtelijke procedures waarin een partij daarmee komt aandragen.

 

Ook in strafrechtelijke procedures is dat relatief. In die strafrechtelijke procedures bestaat er nu een juridische basis, een circulaire van de minister en een richtlijn van het College van procureurs-generaal, waardoor het gebruik van de polygraaf juridisch is erkend of wettelijk is erkend in de ruime zin van het woord. Daardoor heeft de polygraaf bestaansrecht verworven in het Belgisch recht.

 

In andere domeinen van het recht is het gebruik van de polygraaf echter niet geregeld. Mijn vraag is de volgende.

 

Streeft u eventueel een regeling na met betrekking tot het gebruik van de polygraaf buiten het strafrecht of acht u dat niet nodig?

 

Zou de polygrafische dienst van de politie eventueel kunnen overgaan tot het uitvoeren van tests op particuliere verzoeken? Wie moet daar de toestemming voor geven?

 

Ten slotte, hoeveel zou de kostprijs voor een dergelijke test voor de particulier zijn? In Amerika is het een tijdje heel populair geweest. McDonalds gebruikte bijvoorbeeld de polygraaf als instrument om werknemers te testen. Dat is gelukkig wat in onbruik geraakt, maar iemand zou hier wel eens op het idee kunnen komen. Af en toe word ik toch eens gevraagd, want dit is zo’n vraag die is doorgegeven, die werd gesuggereerd, of het mogelijk is dat particulieren een leugendetectortest afleggen bij de specialisten van de politie.

 

19.02 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, In België kan een particulier een polygraaf bezitten of gebruiken. Het gebruik van de polygraaf in het kader van de gerechtelijke procedure wordt op strafrechtelijk niveau gereglementeerd.

 

In de omzendbrief van het College van procureurs-generaal van 6 mei 2003 werden specifieke voorwaarden voor het gebruik van de polygraaf bepaald, onder meer het principe van de proportionaliteit: de polygraaf mag enkel worden aangewend voor het ophelderen van misdaden of ernstige misdrijven. Ook geldt het principe van de subsidiariteit: de polygraaf mag slechts worden aangewend, indien andere onderzoeksmiddelen onvoldoende gegevens opleveren.

 

Ik ben de mening toegedaan dat de polygraaf inderdaad voor ernstige, strafrechtelijke dossiers dient te worden voorbehouden.

 

Uw vraag over het gebruik in arbeidsrechtelijk verband zou u het beste aan de bevoegde minister van Werk stellen.

 

De polygraaf wordt door de polygrafische dienst van de politie gebruikt. Tijdens het vooronderzoek of het gerechtelijk onderzoek zal de techniek van de polygraaf respectievelijk door de procureur des Konings of door de onderzoeksrechter kunnen worden bevolen. De polygrafische dienst van de politie organiseert geen dergelijke tests op vraag van particulieren.

 

19.03  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, zou ik de schriftelijke neerslag van uw antwoord kunnen krijgen?

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De heer Wathelet was onderweg. Hij bevindt zich nu echter in de Conferentie van voorzitters.

 

20 Question de M. Melchior Wathelet au ministre de la Justice sur "les jeux de paris et de hasard sur internet" (n° 2779)

20 Vraag van de heer Melchior Wathelet aan de minister van Justitie over "de online gok- en kansspelen" (nr. 2779)

 

20.01  Melchior Wathelet (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, vous n'êtes pas sans savoir que la Loterie Nationale va offrir un certain nombre de jeux sur internet.

 

À la suite d'une question que j'avais posée au ministre des Finances, il apparaît que seuls les jeux à tirage vont être disponibles sur internet.

 

Cette démarche commerciale de la Loterie Nationale vise à tenter d'offrir à ses clients le meilleur produit possible et à lutter contre une série de jeux qui fleurissent sur internet, sans respecter la réglementation mais qui sont pourtant utilisés par toute une série de joueurs.

 

Ne serait-il pas opportun, à l'occasion de cette discussion concernant la Loterie Nationale, de remettre sur la table toute la discussion que nous avions eue fin de la législature précédente sur les jeux de pari sur internet?

 

En effet, il est aujourd'hui extrêmement aisé de trouver sur internet de nombreux jeux illégaux.

 

Vous savez que les casinos sur internet sont totalement interdits. Pourtant, ils existent! On trouve également bien d'autres jeux totalement interdits. Ces jeux ont une particulière mauvaise influence sur les joueurs pathologiques et ne sont, en termes de réglementation, absolument pas respectueux de la législation. Par ailleurs, ils ne sont pas encadrés.

 

Outre l'effet dévastateur sur le joueur de ce type de produit sur internet, ces jeux font évidemment une concurrence déloyale à l'ensemble des acteurs présents sur le marché belge et qui eux respectent la législation.

 

Que pensez-vous de l'opportunité de relancer cette discussion pour trouver une solution pour lutter contre ces sites internet illégaux qui abusent les joueurs, qui ne respectent pas la législation et qui font une concurrence déloyale à ceux qui respectent les règles du marché?

 

20.02  Jo Vandeurzen, ministre: Il existe actuellement deux domaines d'action pour limiter les jeux de hasard sur internet. Premièrement, il y a la piste légale qui se base sur la loi du 19 avril 2002 concernant la rationalisation du fonctionnement et la gestion de la Loterie Nationale et qui porte uniquement sur l'organisation de jeux de hasard par la Loterie.

 

L'article 6, §1, 2° de cette loi prévoit que l'objet social de la SA de droit public Loterie Nationale porte sur l'organisation, dans l'intérêt général et selon des méthodes commerciales, de jeux de hasard dans les formes et selon les modalités générales fixées par le Roi par arrêté délibéré en Conseil des ministres, sur proposition du ministre des Entreprises et des Participations publiques et du ministre de la Justice et après avis de la commission des Jeux de hasard.

 

En vertu de l'article 7 de la loi du 19 avril 2002, la Loterie Nationale a la possibilité d'exploiter des jeux de hasard et de loterie sur internet. L'article en question stipule en effet que la Loterie a le droit de faire usage des outils de la société de l'information. Ce n'est pas un monopole de droit mais de fait, engendré par l'interdiction faite par l'article 4 de la loi du 7 mai 1999 qui prévoit une interdiction d’exploitation des jeux de hasard autre que celle autorisée conformément à la loi.

 

La Loterie Nationale annonce son intention d'offrir sur internet des produits de loterie et non pas des jeux de hasard stricto sensu. Elle en a le droit vu l'article 6, §1er et 7 de la loi du 19 avril 2002 susmentionnée. Les formes et les modalités devront être fixées par le Roi sur proposition du ministre ayant les Entreprises et les Participations publiques dans ses attributions. La commission des Jeux de hasard n'intervient pas. Le ministre compétent devra sans aucun doute se demander si la loterie proposée n'est pas en réalité un jeu de hasard.

 

Il est clair que tous les autres jeux de hasard sur internet sont illégaux. Les actes de publicité pour ces sites sont également susceptibles de faire l'objet de poursuites pénales. Actuellement, des procès verbaux sont adressés au procureur du Roi qui reste maître de juger de l'opportunité de poursuites. Nous constatons que les poursuites ne sont pas nombreuses en raison de la complexité technique et du manque d'effectifs spécialisés.

 

L'offre actuelle de jeux de hasard sur internet doit être freinée par une réglementation belge qui apporte la sécurité juridique et la clarté. Le but serait d'arriver à une offre limitée et contrôlée, tant au niveau de l'honnêteté du jeu, de l'utilisation des données personnelles des joueurs, que de la transparence des exploitants, sans oublier une juste perception des taxes.

 

En outre, une attention soutenue doit être consacrée à une concurrence loyale entre les jeux de même nature et les jeux de hasard virtuels doivent correspondre aux mêmes exigences que les jeux réels.

 

Pour pouvoir envisager une canalisation sérieuse des jeux en ligne, des bases légales doivent être mises en place en tenant compte d'un rapport sur la situation actuelle des jeux de hasard qui font appel aux instruments de la société de l'information. Le projet de loi n° 51/2807 servira de base pour cette nouvelle réglementation.

 

La déclaration gouvernementale interviendra prochainement pour les décisions qui doivent être concrétisées après le 23 mars 2008. Il entre dans mes intentions de faire introduire dans celles-ci l'idée d'une mise en place d'une politique cohérente des jeux de hasard, tant virtuels que réels, aussi bien nationale qu'internationale, principalement pour la protection des joueurs et pour la perception correcte des impôts en tenant compte de la rentabilité de ces entreprises.

 

20.03  Melchior Wathelet (cdH): Madame la présidente, je voudrais simplement remercier le ministre car c'est exactement la prise de position que je voulais entendre et qui me fait particulièrement plaisir. Votre approche des jeux encadrés et réglementés, en se basant sur la loi de la précédente législature, sans faire de concurrence déloyale me semble être la bonne.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 12.33 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.33 uur.