Commissie voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw

Commission de l'Economie, de la Politique scientifique, de l'Education, des Institutions scientifiques et culturelles nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture

 

van

 

dinsdag 4 maart 2008

 

Voormiddag

 

______

 

 

du

 

mardi 4 mars 2008

 

Matin

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 10.09 uur en voorgezeten door de heer Bart Laeremans.

La séance est ouverte à 10.09 heures et présidée par M. Bart Laeremans.

 

De voorzitter: Aangezien ikzelf de eerste vraag stel, samen met mevrouw Partyka, wil ik mij graag als voorzitter even laten vervangen omdat het de voorkeur wegdraagt zijn vraag vanop de banken te stellen en niet als voorzitter. Ik zie allemaal mensen met dezelfde anciënniteit, daarom zal ik de grootte van de fracties in aanmerking nemen. Mijnheer Logghe, mag ik u, allicht tot uw verrassing, vragen om mij als voorzitter even te vervangen.

 

Voorzitter: Peter Logghe.

Président: Peter Logghe.

 

01 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Katrien Partyka aan de minister van Klimaat en Energie over "de concrete start en de werking van de ombudsdienst voor energie" (nr. 2232)

- de heer Bart Laeremans aan de minister van Klimaat en Energie over "de vele klachten inzake de particuliere energielevering en de mogelijke oplossingen hiervoor" (nr. 2627)

01 Questions jointes de

- Mme Katrien Partyka au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le lancement concret et le fonctionnement du service de médiation pour l'énergie" (n° 2232)

- M. Bart Laeremans au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les nombreuses plaintes relatives à la fourniture d'énergie aux particuliers et les solutions éventuelles au problème" (n° 2627)

 

01.01  Katrien Partyka (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zou u graag nog eens een vraag stellen over de ombudsdienst. Wij hebben het er al herhaaldelijk over gehad. Door de publicatie in het Belgisch Staatsblad is de oprichting officieel. Ik veronderstel dat voor de concrete start van de ombudsdienst nog heel wat werk moet gebeuren zoals de aanwerving, de omkadering, de bezoldiging en het statuut van het administratief personeel. In het KB is dat alleen geregeld voor de leden van de ombudsdienst zelf. Ik veronderstel dat ook nog heel wat praktische zaken moeten worden geregeld zoals het huren van kantoren, computers, de website enzovoort.

 

Mijnheer de minister, wanneer denkt u dat de consumenten concreet een beroep kunnen doen op de ombudsdienst voor de regeling van hun geschillen?

 

U hebt ook gezegd dat de klachten over de oneigenlijke handelspraktijken door de economische inspectie verder worden behandeld. In welke mate zal de ombudsdienst met deze dienst samenwerken? Veel klachten die bij de ombudsdienst zullen terechtkomen, zullen ook aan de economische inspectie moeten worden doorgespeeld. Komt er een soort van samenwerkingsprotocol of op welke manier zullen de diensten samenwerken?

 

Een tweede deel van de vraag, de eindafnemer, consumenten en bedrijven, betalen al geruime tijd een federale bijdrage voor de financiering van deze ombudsdienst. In 2005, 2006 en 2007 heeft de ombudsdienst niet gewerkt. Hoeveel bedroeg de federale bijdrage van de consumenten en de bedrijven? Waar is dat bedrag naartoe gegaan? In de teksten is sprake van een bedrag van 832.000 euro. Is dat de bijdrage die betaald is, of is dat meer of minder? Wat is daarmee gebeurd?

 

01.02  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, wij hebben afgelopen vrijdag met de commissie voor het Bedrijfsleven een bezoek gebracht aan de SPE gascentrale in Seraing. Daar is een bijzonder probleem onder de aandacht gebracht waarmee alle nieuwe spelers op de markt blijkbaar worden geconfronteerd. Dat heeft te maken met de individuele gegevens over familie en gezinssituatie van het cliënteel, van de gewone burger. Men blijkt er allesbehalve gemakkelijk aan te geraken.

 

Een van de oplossingen die vrijdag werd voorgesteld, is de oprichting van een centraal clearing house, dat op een transparante wijze alle mogelijke adresgegevens zou gaan verzamelen en behandelen ten dienste van de nutleveranciers, gas, elektriciteit, maar waarom ook niet, bij uitbreiding, water. Aangezien deze instantie zou gaan samenwerken met de lokale overheden en het rijksregister en de bescherming van de privacy uiteraard moet worden verzekerd, wijst alles erop dat de oprichting van zulke instantie enkel kan na een overheidsinitiatief, waarmee nog niet is gezegd dat de instantie op zich een overheidsorgaan moet zijn. Dat kan ook een privéorgaan zijn dat wordt betaald door de afnemers van die informatie.

 

Duidelijk is in ieder geval dat de correcte informatie en facturatie kan leiden tot een gemakkelijkere overstap van de ene leverancier naar de andere en dus tot een betere concurrentie. Dat is toch iets wat we allemaal willen, met als gevolg dat prijzen kunnen dalen of binnen de perken kunnen worden gehouden.

 

Werden uw diensten reeds geconfronteerd met deze vraag?

 

Hoe staat de minister tegenover de oprichting van een dergelijke instantie? Of zijn er volgens de minister andere manieren om de raadpleging en actualisering van individuele gegevens ter beschikking te stellen?

 

Zou zulk clearing house best een privaat beheer kennen dan wel een overheidsorgaan zijn dat zich door de klanten laat financieren, eventueel gekoppeld aan de ombudsdienst Energie? Zij behandelen eigenlijk hetzelfde probleem. De problemen zijn gelijklopend.

 

Zou zulk centraal clearing house ook informatie kunnen verzamelen over frauduleuze cliënten en over wanbetalers?

 

Behoort deze materie volgens u op dit moment nog tot de federale bevoegdheid? Zal deze op basis van het eerste akkoord inzake de staatshervorming worden overgeheveld naar de Gewesten? Dat akkoord is inzake Energie absoluut niet duidelijk, men spreekt over delen van Energie, maar het is niet duidelijk welke delen van Energie. Zal bijvoorbeeld de ombudsdienst Energie – die nog in volle oprichting is – op federaal niveau blijven bestaan of is dat precies iets dat naar de Gewesten gaat? Kan u daar meer duidelijkheid over geven?

 

01.03 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, het koninklijk besluit van 18 januari 2008 regelt de diverse noodzakelijke bepalingen voor het verzekeren van de oprichting van de ombudsdienst voor Energie. In verband met de aanwerving van het personeel voor de ombudsdienst, wordt erin voorzien dat dit gebeurt volgens het regime van de arbeidsovereenkomst, zoals bepaald in de wet van 3 juli 1978. Voor het personeel met een statutaire functie wordt erin voorzien dat zij ter beschikking worden gesteld van die dienst, mits behoud van hun rechten op bevordering en salarisverhoging en binnen hetzelfde systeem van sociale zekerheid als datgene dat werd toegepast in hun oorspronkelijke dienst. Bijkomende bijzondere bepalingen kunnen desgevallend worden vastgesteld via een in de Ministerraad overlegd besluit.

 

De wet van 16 maart 2007 tot oprichting van de ombudsdienst voorziet dat er, tevens via een in de Ministerraad overlegd besluit, bijzondere bepalingen kunnen worden vastgesteld aangaande de berekening van de ombudsbijdrage. Er zou echter slechts gebruik mogen worden gemaakt van die reglementaire macht indien zou blijken dat de wettelijke bepalingen die de berekeningswijze voor de ombudsbijdrage …

 

(…)

 

Ik kan het geschreven antwoord geven. Niemand wil blijkbaar het antwoord horen.

 

De voorzitter: Ja, ja, toch wel.

 

01.04 Minister Paul Magnette: … ombudsbijdrage regelen, moeten worden aangevuld met het oog op de door de ombudslui ontwikkelde ervaring in die bewuste materie.

 

De diverse praktische modaliteiten, verbonden aan de oprichting van de ombudsdienst, aanwerving van personeel, plaatsing van kantoren, aanschaf van werkingsmaterialen, vallen onder de bevoegdheid van de ombudslui van zodra zij zijn benoemd.

 

De datum vanaf wanneer consumenten effectief een beroep zullen kunnen doen op de ombudsdienst, is afhankelijk van de termijn die vereist is voor de organisatie van de selectieprocedures en de benoeming van de ombudslui, alsook voor de uitwerking van de zonet vermelde praktische modaliteiten.

 

Klachten in verband met oneerlijke handelspraktijken worden momenteel behandeld door de algemene directie Controle en Bemiddeling van de FOD Economie.

 

Zodra de ombudsdienst voor Energie gevormd is, zal die dienst instaan voor het vergemakkelijken van een minnelijke schikking tussen de eindgebruiker en de elektriciteits- of gasleverancier. Als er geen compromis kan worden bereikt, zal de ombudsdienst een aanbeveling moeten formuleren aan de betrokken onderneming. Indien die onderneming niet instemt met de aanbeveling, zal zij haar beslissing bezorgen aan de klagende partij alsook aan de ombudsdienst. Indien de beslissing geformuleerd door de elektriciteits- of gasonderneming in strijd is met de wettelijke bepalingen over die materie, volstaat het dat de ombudsdienst in overeenstemming met de klagende partij de betwistbare beslissing bezorgt aan de algemene directie Controle en Bemiddeling van de FOD Economie.

 

Het is hier opportuun eraan te herinneren dat de federale bijdrage die wordt afgehouden onder de vorm van een extra belasting op de elektriciteitstarieven in 2005 was bestemd om vijf fondsen te bevoorraden, namelijk respectievelijk het CREG-fonds, het sociaal energiefonds, het denuclearisatiefonds, het broeikasgasfonds en het fonds beschermde klanten. Het is ook de bedoeling dat de afgehouden federale bijdrage onder de vorm van een extra belasting op de gastarieven het CREG-fonds en het sociale fonds financiert.

 

Het CREG-fonds, bestemd om de totale werkingskosten van de CREG te financieren maar tevens die van de ombudsdienst voor Energie, bedroeg in 2005 13 miljoen euro. Er moet worden opgemerkt dat dit bedrag voor 69% in rekening wordt genomen door de federale elektriciteitsbijdrage en voor 31% door de federale gasbijdrage. In 2005 werd een bedrag van 832.000 euro afgehouden van het CREG-fonds, dat sindsdien wordt bewaard op de rekeningen van de CREG om te kunnen inspelen op de financiering van de werkingskosten van de ombudsdienst zodra die actief wordt. In 2006 en 2007 werd voor de ombudsdienst op geen enkel bedrag een beroep gedaan.

 

De financiering van de ombudsdienst door het CREG-fonds is het gevolg van het feit dat de wet van 29 april 1999 inzake de organisatie van de elektriciteitsmarkt die dienst oorspronkelijk binnen de CREG had gepland. De wet van 16 maart 2007 tot wijziging van de wet van 29 april 1999 heeft er een autonome dienst van gemaakt met een rechtspersoonlijkheid die duidelijk verschilt van die van de CREG. De wijze van financiering werd eveneens gewijzigd.

 

Voor het eerste werkingsjaar van de ombudsdienst zal een beroep worden gedaan op een bedrag van 832.000 euro. Vanaf het tweede werkingsjaar zal elke elektriciteits- en gasonderneming jaarlijks een bijdrage betalen die zal worden vastgesteld op basis van de werkingskosten van de ombudsdienst. De financiering van die dienst zal dan bijgevolg enkel worden verzekerd door die ondernemingen en niet langer door federale bijdragen die worden aangerekend aan de consumenten.

 

De kwestie van de kwaliteit van de gegevens die gepaard gaan met het opstellen van de energiefactuur naar aanleiding van de vrijmaking van de markten wordt door mijn diensten nauwlettend gevolgd. De kwestie van de oprichting van een centraal clearing house dient te worden geanalyseerd maar behoort niet tot mijn onmiddellijke prioriteiten.

 

Op dit moment gaat mijn aandacht vooral uit naar de automatische toepassing van de sociale tarieven. In het raam daarvan wordt een matching georganiseerd tussen de gegevens van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en de gegevens van de leveranciers.

 

Ook inzake frauduleuze cliënten en wanbetalers bestaat er bij de gas- en elektriciteitsoperatoren een gedragscode op basis waarvan daarover informatie wordt uitgewisseld. Ik heb een evaluatie gevraagd van de werking van die gedragscode. De resultaten van die evaluatie heb ik nu in ontvangst genomen. Mijn diensten zullen ze grondig onderzoeken en in samenwerking met de sector de nodige aanpassingen aanbrengen. Dit zijn bevoegdheden van de federale overheid en er is geen sprake van ze te regionaliseren. Dat geldt eveneens voor de ombudsdienst voor Energie.

 

01.05  Katrien Partyka (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Ik vind het toch bijzonder jammer dat ik veel stukken van uw antwoord moeilijk heb gehoord door het binnen- en buitenlopen van mensen. Ik zal het antwoord nog eens bekijken. Ik meen dat het belangrijk is – ik heb toch grote bedragen gehoord – te bekijken hoe de verdeling was en waar die opbrengsten naar toe zijn gegaan.

 

Ik zal het schriftelijk antwoord erop nalezen.

 

01.06  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord dat weliswaar veel beknopter is wat betreft het centraal clearing house.

 

Hoe dan ook, dit is een belangrijke vraag vanuit de sector waar men op dit moment wordt geconfronteerd met een grote concurrent, met name Electrabel, die beschikt over alle gegevens uit het verleden. Nieuwkomers op de markt beschikken over geen enkele informatie. Precies zij worden omwille van dat gebrek aan informatie aan het cliënteel voortdurend geconfronteerd met klachten.

 

Ik denk dat het toch de moeite loont om die vraag te onderzoeken en dit zeker niet op de lange baan te schuiven. Ik neem aan dat dit niet onmiddellijk of ondoordacht moet worden gerealiseerd, maar grondig moet worden voorbereid.

 

Het lijkt inderdaad wenselijk dat één orgaan zou dienen voor alle mogelijke nutsvoorzieningen om op die manier echte concurrentie te kunnen teweegbrengen. Dat kan evengoed voor water of voor andere zaken zijn.

 

Ik wil erop aandringen dat u dit onderzoekt, precies om die markt verder open te breken, om te zorgen dat er echte concurrentie kan zijn waardoor uiteindelijk de prijzen kunnen stabiliseren. Dat is in ons aller belang en zeker ook in het belang van de mindervermogenden.

 

Ik hoop dat u daarvan de komende maanden werk zult maken en dit niet op de lange baan zult schuiven.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Klimaat en Energie over "het aantal toegewezen zaken aan het advocatenkantoor Uyttendaele, Gérard et associés" (nr. 2291)

02 Question de M. Francis Van den Eynde au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le nombre d'affaires confiées au bureau d'avocats Uyttendaele, Gérard et associés" (n° 2291)

 

Voorzitter: Bart Laeremans.

Président: Bart Laeremans.

 

02.01  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in de vorige regering, die paars van kleur was, was er een minister van Justitie. Zij was getrouwd. Zij is trouwens nog getrouwd met dezelfde man.

 

De betrokken echtgenoot is advocaat en professor Grondwettelijk Recht aan de ULB. Het was echter onze indruk – wij kunnen het natuurlijk altijd fout voorhebben – dat de voornaamste bron van inkomsten voor hem enigszins met zijn echtelijke staat te maken had. Hij kreeg toen immers van de regering en van een hele hoop departementen heel wat dossiers.

 

Op een zeker ogenblik, op het einde van de vorige legislatuur, stelde ik een aantal vragen aan alle leden van de regering. In de mate dat zij antwoordden – niet allemaal wilden zij immers antwoorden; de heer Flahaut wilde mij bijvoorbeeld geen cijfers geven –, kwamen wij toch al aan een bedrag van meer dan 12 miljoen voormalige Belgische frank ereloon. Dat is niet slecht om het beleg op de boterham te kunnen betalen.

 

Nu mochten wij door een uitgelekte nota – dat was een onhandigheid; zelfs de beste advocaten zijn af en toe onhandig – vernemen dat de echtgenoot van de voormalige minister van Justitie, die nu opnieuw minister is in de huidige oranjeblauwrode regering, een heel plan in elkaar heeft gestoken om de werkgelegenheid van zijn vennoten te waarborgen, wat mooi en sociaalvoelend is. Immers, toen zijn echtgenote minister van Justitie was, bestond zijn kabinet uit vier advocaten. Ondertussen zijn het er naar verluidt 25 geworden. Hij moest toch iets doen voor de werkgelegenheid. Hij heeft zich daarmee dan ook zwaar beziggehouden.

 

Het plan bestaat eruit dat hij opnieuw een aantal administraties als cliënt wil binnenhalen. Hij had er een heel aantal uit de Waalse regering, uit de Brusselse en Waalse gemeentebesturen overgehouden. Wij zijn hier echter met de federale regering bezig.

 

Teneinde na te gaan in welke mate zijn plan effectief werkt, ga ik terug het rijtje regeringsleden af en vraag aan elke, kersverse minister hoeveel dossiers hij in voorkomend geval ondertussen aan de betrokken raadsman, zijnde meester Uyttendaele, om hem niet bij naam te noemen, heeft toevertrouwd.

 

Hoeveel ereloon zou hem al zijn betaald? Waarschijnlijk zal hem nog geen ereloon zijn betaald. Zo snel worden de betrokken dossiers immers niet afgehandeld. Men weet echter nooit.

 

Hoeveel hangende dossiers namen hij en zijn kabinet over? Indien een dossier door een minister aan een advocaat wordt toevertrouwd, is het immers niet evident dat het dossier is afgehandeld op het ogenblik dat de minister naar aanleiding van verkiezingen plaats ruimt.

 

Is het mogelijk dat hij – de huidige minister – kennis heeft van het aantal dossiers uit de vorige legislatuur die aan die advocaat werden toevertrouwd en hoeveel daarvoor werd betaald?

 

Die laatste vraag stel ik u omdat een aantal van uw collega’s mij die informatie heel spontaan hebben overgemaakt en daarvoor ben ik ze zeer dankbaar. U dank ik bij voorbaat voor uw antwoord.

 

De voorzitter: Mijnheer de minister, vooraleer ik u laat antwoorden, heb ik een vraag. Ik heb begrepen dat u blijft tot 11 uur.

 

02.02 Minister Paul Magnette: (…).

 

De voorzitter: Minister Laruelle komt om 11 uur. Na de middag gaan we door met vragen aan minister Laruelle. Zouden wij eventueel morgen bijkomende vragen kunnen agenderen want wij zitten met 20 vragen voor u. Wij gaan om 11 uur nooit klaar zijn met die 20 vragen.

 

02.03 Minister Paul Magnette: Morgen?

 

De voorzitter: In de voor- of namiddag, zoals het u past.

 

02.04 Minister Paul Magnette: Neen, sorry maar…

 

De voorzitter: Neen, dat gaat niet? Op geen enkel moment?

 

02.05 Minister Paul Magnette: Er is ook gedurende twee dagen Europese Raad. Ik kan wel wat later blijven. Ik zal dan wat later aankomen op de Europese Raad.

 

De voorzitter: We zullen zien hoever we geraken en dan zullen wij eventueel volgende week woensdag vergaderen.

 

02.06  Katrien Partyka (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, gewoon ter informatie. We gaan verder met de vragen om 14.15 uur en om 15.15 uur is er de toelichting over het wetsvoorstel?

 

De voorzitter: Klopt, dat is de bedoeling.

 

Dan geef ik nu het woord aan de minister voor zijn antwoord op de vraag van de heer Van den Eynde.

 

02.07 Minister Paul Magnette: Dit zal niet veel tijd vergen. Ik zal een zeer kort antwoord geven.

 

Sedert mijn aantreden als minister van Klimaat en Energie werd geen beroep gedaan op de diensten van het advocatenkantoor Uyttendaele, Gérard et associés, noch door mijn kabinet, noch door de FOD Economie voor energiebevoegdheden, noch door de FOD Volksgezondheid voor leefmilieubevoegdheden.

 

02.08  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Ik dank de minister voor dit zeer precieze antwoord. Dat maakt mijn berekeningen gemakkelijker als er af en toe een minister geen dossiers heeft toevertrouwd. Hartelijk dank.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Samengevoegde vragen van

- de heer Willem-Frederik Schiltz aan de minister van Klimaat en Energie over "de verkoop van Distrigas als gevolg van de fusieplannen tussen Suez en Gaz de France" (nr. 2359)

- de heer Peter Logghe aan de minister van Klimaat en Energie over "de verkoop van Distrigas als gevolg van de fusieplannen tussen Suez en Gaz de France" (nr. 2621)

03 Questions jointes de

- M. Willem-Frederik Schiltz au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la vente de Distrigaz à la suite des projets de fusion entre Suez et Gaz de France" (n° 2359)

- M. Peter Logghe au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la vente de Distrigaz à la suite des projets de fusion entre Suez et Gaz de France" (n° 2621)

 

03.01  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de fusie tussen Suez en Gaz de France komt uiteraard in een beslissende fase terecht. Zoals bekend heeft deze fusie belangrijke gevolgen voor ons land, vooral in de gassector. Hier dreigt een volledige monopolisering van de gasvoorziening.

 

De Europese Commissie heeft dan ook terecht beslist dat Suez Distrigas moet verkopen aan een concurrent natuurlijk. Tegen 19 maart moet Suez aan de Europese Commissie drie kandidaat-overnemers voorleggen voor een tweede onderhandelingsronde. Uiteindelijk zou dan in juli de overname van Distrigas een feit zijn.

 

Een van die kandidaten is EDF, Electricité de France. Een verkoop aan EDF is uiteraard problematisch, vooral omdat het hier nog steeds om een overwegend staatsbedrijf gaat, waarbij de energiebelangen van de Franse staat niet noodzakelijkerwijze gelijklopen met de Belgische. In hetzelfde kader wordt dan ook gesuggereerd om te zoeken naar de mogelijkheden om een Belgische energiegroep tot stand te brengen.

 

De golden share is ondertussen uiteraard reeds oud nieuws, maar mijn vragen blijven desalniettemin relevant.

 

Zijn er contacten en/of gesprekken met Suez Gaz de France omtrent de verkoop van Distrigas? Zo ja, is het dan de bedoeling tot bepaalde afspraken te komen?

 

Wat is het standpunt van de regering ten aanzien van een verkoop van Distrigas aan EDF? Bestaat het risico dat wij hierdoor een horizontaal monopolie verruilen voor een toegenomen verticale integratie?

 

Is de regering van plan om in het kader van de fusie Suez Gaz de France en de daaraan gekoppelde verkoop van Distrigas maatregelen te nemen om de markt verder open te breken en dit zowel voor gas als voor elektriciteit?

 

Wat is het standpunt van de regering inzake de golden share die werd bekomen? Hoe plaatst u dit juridisch in het Europees verband?

 

Voorzitter: Melchior Wathelet.

Président: Melchior Wathelet.

 

03.02  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, zoals collega Schiltz terecht opmerkt, nadert de fusie tussen Suez en Gaz de France een beslissende fase, een belangrijke stap, al is het maar omdat onze energievoorziening door de verkoop van Distrigas nog maar eens afhankelijker dreigt te worden van enkele monopoliserende leveranciers.

 

Mijnheer de minister, ik heb daarover enkele vragen.

 

Er is sprake van een swap tussen Suez en het Franse staatsbedrijf EDF. De fusiegroep Suez Gaz de France zou dan een sterkere positie op de Franse elektriciteitsmarkt kunnen innemen terwijl EDF door de aankoop van Distrigas een belang op de gasmarkt zou kunnen opbouwen.

 

Mijnheer de minister, dreigt deze fusie en de verkoop van Distrigas aan EDF niet eerder tot een versterking van de Franse monopoliepositie te leiden? Wat is uw houding in deze?

 

Als de regering niet wil weten van een duopolie zoals eerste minister Verhofstadt liet optekenen maar veeleer wil streven naar vier à vijf spelers op de markt zodat het principe van de vrije prijsbepaling kan spelen, is het toch onbegrijpelijk dat deze regering zich zou verzetten tegen de verkoop van Distrigas aan SPE. Nochtans krijg ik sterke signalen uit de markt dat deze regering absoluut geen verkoop wil van Distrigas aan SPE. Vergis ik mij in deze? Wat is uw standpunt daarover?

 

Ten derde, zou het niet veel eerlijker zijn om een speler als SPE die momenteel goed is voor ongeveer 9 procent van de productie eindelijk te laten uitgroeien tot een volwaardige speler om de markt meer concurrentiële tarieven te kunnen aanbieden?

 

Ten slotte, mijnheer de minister, alles hangt natuurlijk af van de prioriteiten die deze regering wil stellen. Indien het vrijmaken van de energieprijzen de hoogste prioriteit is om het prijsniveau op die manier naar beneden te krijgen, moet SPE in elk geval een kans worden gegeven. U kunt SPE enkel een kans geven door ze meer volume te geven en u kunt ze enkel een groter volume geven door ze, bijvoorbeeld, in de verkoop van Distrigas te betrekken. Deelt u deze mening? Zoniet, waarom niet?

 

03.03 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, er zijn contacten geweest met alle operatoren die geïnteresseerd waren in de overname van Distrigas, zonder onderscheid. Zoals u weet, handelt de Europese Commissie voorafgaand aan dit dossier, omdat ze vanaf eind maart in het raam van de mogelijkheden voor de fusie die ze aan Suez heeft opgelegd, een shortlist zal ontvangen van de kandidaat-overnemers van Distrigas. Het zal dan ook haar taak zijn om na te gaan of de kandidaten voldoen aan de toelatingscriteria met het oog op het mededingingsrecht, maar ook met het oog op de basisprincipes voor de uitbouw van een concurrentiële energiemarkt.

 

Naast de gemeenschappelijke doelstelling die wij delen met de Commissie, namelijk de Belgische markt openstellen voor concurrentie, zal ik er samen met mijn collega’s uit de regering met aandacht op toezien dat de kandidaat-overnemer beantwoordt aan een geheel van fundamentele criteria in het belang van het land en van de consument. Daarom zal, met het oog op de verzekerde en veilige bevoorrading van het land, voor elk type van cliënteel, het volgende moeten worden overeengekomen.

 

Om te kunnen beantwoorden aan de eisen van de markt, zal de ondernemer zowel een bevoorrading van L-gas als H-gas moeten aanbieden, maar zal hij ook in staat moeten zijn om de eisen van het retailcliënteel te dekken, wat momenteel niet altijd de bedoeling lijkt te zijn van alle overnemers. De verankering van de overnemer in België zal trouwens moeten gepaard gaan met reële investeringen in elektriciteitscentrales in ons land. Daarom zal ik aan de kandidaat-overnemer vragen om zijn industriële plannen te mogen analyseren.

 

Ten slotte – dat is voor mij een belangrijke voorwaarde – is de operatie slechts aanvaardbaar wanneer ze verenigbaar is met de versterking van de rol van de openbare aandeelhouders in het beheer van de netten.

 

Zeer concreet pleit ik ervoor dat het aandeelhouderschap van Fluxys in die zin wordt gewijzigd.

 

Wat de golden share betreft, laat ik het over aan de heer Guy Verhofstadt om u op de hoogte te houden van de onderhandelingen hieromtrent.

 

03.04  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, een zeer korte repliek. Ik neem er nota van dat u effectief de verschillende belangen nauwkeurig in het oog zult houden. Uw plannen om de industriële strategie van EDF onder de loep te nemen teneinde die belangen te garanderen kunnen uiteraard op mijn steun rekenen. Ik kijk ernaar uit om te zien hoe u dat in de praktijk zult realiseren.

 

03.05  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord hoewel ik geen antwoord heb gekregen op de concrete vraag waarom blijkens gegevens SPE niet direct werd gecontacteerd of worden zij evengoed gecontacteerd en krijgen zij evenveel recht om mee te dingen?

 

03.06 Minister Paul Magnette: Het zijn de operatoren die me moeten contacteren. Ik heb de operatoren ontmoet die het mij hebben gevraagd.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Question de Mme Karine Lalieux au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le traitement des plaintes dans le secteur des assurances" (n° 2363)

04 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de minister van Klimaat en Energie over "de klachtenbehandeling in de verzekeringssector" (nr. 2363)

 

04.01  Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 4 juillet 2006, le Moniteur belge a publié l’arrêté royal relatif au traitement des plaintes dans le secteur des assurances. Dans l’avis du Conseil de la Consommation du 30 novembre 2005, les organisations des consommateurs avaient émis la crainte qu’on assiste à une privatisation des missions de service public qui étaient confiées jusqu’alors au SPF Économie et à l’OCA, puis, après la réforme des organes prudentiels, à la CBFA.

 

L’arrêté royal n’a pas levé ces craintes et l’indépendance du service qui est prônée dans le rapport au Roi, lorsqu’on lit les exposés, ne se retrouve en aucun cas dans le texte et dans les articles de l’arrêté. En effet, en ce qui concerne le Conseil de Surveillance, l’organe qui est créé, la parité qui devrait être la règle n’est nullement respectée puisque, sur sept membres prévus par cet arrêté royal, deux seulement sont désignés par les organisations des consommateurs.

 

La conséquence directe de ce déséquilibre lors de la précédente législature est que les organisations de consommateurs n’ont désigné aucun membre pour faire partie de cet organe de surveillance et c’est le ministre lui-même – je ne reviendrai pas sur ce type de désignation, on l’a assez interpellé sur la question – qui a désigné deux représentants qui sont tant pour moi, pour les consommateurs que pour les partenaires sociaux absolument non représentatifs. Deux personnes non représentatives sont donc aujourd’hui au Conseil de Surveillance.

 

J’en viens à mes questions. Nous avons eu un débat pour savoir à qui les poser. C’est très bien ainsi, monsieur le ministre, car je voulais vous les poser à vous. Quelle légitimité peut avoir un service de plaintes auprès des consommateurs lorsqu’on sait que les organes de consommation ont émis les plus nettes réserves sur le service et qu’elles n’y participent pas? Les critères repris dans l’arrêté royal du service garantissent-ils, selon vous, l’indépendance du Conseil de Surveillance? Ne pensez-vous pas qu’il serait plus opportun de reprendre les critères et le système du service de médiation des banques qui reçoit un accueil favorable de tous les acteurs et qui fonctionne très bien depuis la modification de la loi?

 

04.02  Paul Magnette, ministre: Monsieur le président, madame Lalieux, je peux évidemment comprendre la méfiance des organisations de consommateurs à l’égard de l’ombudsman des assurances puisqu’elles ne sont représentées ni au sein du service lui-même, ni au sein de son Conseil de Surveillance.

 

Comme vous le signalez très justement, l’arrêté royal du 1er juillet 2006 n’a réservé, dans le Conseil de Surveillance, que deux mandats sur sept aux organisations représentatives des consommateurs, lesquelles ont dès lors décidé de boycotter en quelque sorte l’institution.

 

Le transfert de la mission de service public, qu’est le traitement des plaintes et des litiges en matière d’assurances, de la sphère publique, à savoir la CBFA financée pour cette mission, vers une organisation purement privée constitue pour moi une décision regrettable. Mais qu’en plus les organisations de consommateurs ne soient même pas associées au traitement au quotidien de telles plaintes renforce leur méfiance, ce que je peux également comprendre.

 

Comme ministre chargé de la protection des consommateurs, la question du traitement des litiges entre consommateurs et professionnels me préoccupe évidemment au premier chef. Associer les organisations de consommateurs à la gestion et au traitement quotidien des plaintes me paraît être une démarche élémentaire, à l’instar de ce qui est prévu par le Service de Médiation Banques-Crédits-Placements, qui est effectivement un modèle idéal. Dans ce cadre en effet, un représentant permanent des intérêts des consommateurs est associé à l’examen et au traitement des dossiers par l’ombudsman du secteur.

 

Par ailleurs, un comité d'accompagnement paritaire, lieu de dialogue et de concertation, assure la gestion du service.

 

Je suis également très intéressé par la proposition du SPF Économie d'initier une procédure de certification des organismes des règlements des litiges. Je prendrai incessamment contact avec Assuralia, l'organisation professionnelle représentative du secteur, pour lui faire part de mes préoccupations.

 

04.03  Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Certes, la situation n'est vraiment pas idéale. Il est grand temps de prendre des décisions, en modifiant à un moment donné cet arrêté royal, après négociation ou pas. On enregistre énormément de plaintes par rapport aux abus des compagnies d'assurances. Les consommateurs sont livrés à eux-mêmes. Or, les compagnies d'assurances prétendent qu'il n'y a pas beaucoup de plaintes. Forcément, puisque les consommateurs n'ont jamais raison lorsqu'ils portent plainte! Honnêtement, c'est un dossier que vous devez prendre à bras-le-corps, car il doit être modifié le plus rapidement possible par une proposition ou un projet de loi à soumettre au parlement.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Meyrem Almaci aan de minister van Klimaat en Energie over "de garantiewet" (nr. 2433)

- de heer Melchior Wathelet aan de minister van Klimaat en Energie over "de wet van 1 september 2004 betreffende de bescherming van de consumenten bij verkoop van consumptiegoederen" (nr. 2519)

05 Questions jointes de

- Mme Meyrem Almaci au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la loi de garantie" (n° 2433)

- M. Melchior Wathelet au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la loi du 1er septembre 2004 relative à la protection des consommateurs en cas de vente de biens de consommation" (n° 2519)

 

Le président: En ce qui concerne la question n° 2578 de M. de Donnea, il y a un problème, à savoir que la ministre Laruelle souhaiterait y répondre. Nous allons de toute façon commencer par poser les questions.

 

05.01  Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, op 15 januari 2008 publiceerde de Raad voor het Verbruik een advies met betrekking tot de wet van 1 september 2004, een wet die dus bijna drie jaar in voege is. Deze wet betreft de bescherming van de consument bij verkoop van consumptiegoederen en is ook genoegzaam bekend als de garantiewet. In het advies stellen de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties nagenoeg unaniem vast dat de naleving van de wettelijke bepalingen door verkopers nog altijd niet positief is geëvolueerd. Tussen 2006 en 2007 hebben zij bijvoorbeeld vastgesteld dat consumenten zelden op hun rechten worden gewezen en vaak zelfs in hun rechten worden geschonden. Ze krijgen niet de juiste documenten voor hun garantie mee en de termijn van twee jaar wordt niet altijd nageleefd. In 12% van de gevallen is dat niet zo. In 6% van de gevallen worden hen onterecht kosten aangerekend. Hierover zou ik u graag een aantal vragen willen stellen.

 

De Raad voor het Verbruik is het er unaniem over eens dat consumenten en verkopers beter moeten worden ingelicht over de bestaande wetgeving. Hebt u reeds maatregelen genomen om hierop in te gaan, aangezien die wet al dateert van 1 september? Indien niet, welke maatregelen zijn volgens u dan wenselijk om in te gaan op het advies van de Raad voor het Verbruik?

 

Consumentenorganisaties, onder andere Test-Aankoop, pleiten tegelijk voor een verlenging van de periode waarin het vermoeden bestaat dat het gebrek bestond op het ogenblik van levering. Als iemand een wasmachine koopt en een tijd erna een gebrek vaststelt dat op het moment van de productie reeds bestond, heeft men nu ongeveer zes maand de tijd om dat gebrek aan te tonen en daarmee terug naar de verkoper te stappen. In Portugal is dat bijvoorbeeld twee jaar en in het Verenigd Koninkrijk, in Engeland, is dat zes jaar. In Zweden is het drie jaar. Hier is het slechts zes maand. Gaat u ermee akkoord dat we die termijn moeten verlengen? Zo ja, op welke manier? Hoeveel langer zou u die termijn willen maken? Indien niet, waarom zou u die termijn niet willen verlengen, gelet op het advies van de consumentenorganisaties?

 

Zowel vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties als van de middenstand zijn voorstander van een directe vordering van de consument ten aanzien van de fabrikant. Nu moet de consument naar zijn verkoper stappen en de verkoper kan niet altijd verhaal halen bij de fabrikant. Wat is uw standpunt als minister hierover?

 

Ook zou ik graag willen weten wat uw standpunt is met betrekking tot het aanbieden van vervangingstoestellen. In verschillende van de ons omringende landen, bijvoorbeeld Duitsland, wordt er een vervangingstoestel ter beschikking gesteld op het ogenblik waarop mensen hun toestel in herstelling geven. Gaat u ermee akkoord om dat toestel te laten vervangen en, als het meer dan twee keer kapot is gegaan en moet worden hersteld, in een verplichte vervanging te voorzien voor een terugkerend gebrek? Indien u daar niet mee akkoord gaat, welke alternatieven stelt u dan voor?

 

Hoe staat u tegenover het voorstel om te voorzien in een systeem van alternatieve geschillenregeling?

 

Ten slotte, de controles die werden uitgevoerd door de algemene directie Controle en Bemiddeling in 2006 en 2007 toonden aan dat de garantiewet niet goed wordt nageleefd. Welke maatregelen staan tot uw beschikking om te garanderen dat deze wet in de toekomst wel beter zal worden nageleefd? Het zijn heel wat vragen maar mijns inziens zijn ze wel belangrijk. Ik ben benieuwd naar uw antwoord.

 

05.02  Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le ministre, trois ans après sa mise en vigueur, la loi sur la vente des biens de consommation pose un certain nombre de problèmes. En effet, en septembre 2006, la direction générale Contrôle et Médiation a mené une enquête générale portant sur la garantie légale auprès de 377 vendeurs. Elle a constaté 125 infractions. Un an plus tard, sur 417 vendeurs contrôlés, 124 infractions ont été constatées.

 

En Belgique la durée de la garantie est de six mois, ce qui est nettement inférieur à la durée légale dans d'autres pays. J'ai pris quelques exemples au hasard: au Portugal, en Suède, les garanties sont respectivement de deux et trois ans. Au Royaume-Uni, celle-ci est de six ans.

 

Par ailleurs, dans son rapport du 15 janvier 2008, le SPF Économie a précisé qu'il fallait – je cite – "aller plus loin dans la protection du consommateur qui, après six mois, se trouve tout aussi démuni face à la difficulté d'apporter la preuve de l'antériorité du défaut de conformité et qu'il était nécessaire d'augmenter la durée de présomption à la durée totale de la garantie légale". De plus, Test-Achats, du même avis que le SPF Économie ajoute "qu'il faudrait en plus pouvoir mettre un appareil de remplacement à la disposition du consommateur pendant la durée de la réparation et remplacer l'appareil au bout de deux réparations consécutives."

 

Il faut savoir qu'en République tchèque ou au Grand-Duché de Luxembourg, le vendeur doit effectuer la réparation endéans les 30 jours, sans quoi le consommateur peut exiger le remboursement de l'appareil. En Estonie, la période raisonnable pour effectuer la réparation est de deux semaines. En Allemagne, si un bien est envoyé à deux reprises en réparation, il ne peut plus faire l'objet d'aucune nouvelle tentative.

 

Je pense qu'il ne faut pas faire subir aux consommateurs les contraintes de multiples réparations. En effet, on ne pourrait imaginer une famille se retrouvant sans les appareils électroménagers indispensables acquis pourtant en toute conformité.

 

À la lumière de ce qui précède, mes questions sont les suivantes.

 

- Avez-vous connaissance du rapport du SPF?

- Dans l'affirmative, quelles sont les mesures qui ont été prises? Sinon, comptez-vous prendre des mesures? Si oui, lesquelles?

- Ne pensez-vous pas qu'il faudrait peut-être une prolongation de la durée de garantie? Quelle est votre proposition à ce sujet?

- Pourrions-nous imaginer des systèmes de remplacement de l'appareil après un certain nombre de réparations, comme c'est le cas dans d'autres pays.

 

05.03 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Wathelet, mevrouw Almaci, vooreerst, ik zal binnenkort, samen met mijn collega’s van Economie en Justitie, een verslag voorleggen over de toepassing van de wet van 1 september 2004 betreffende de bescherming van de consument bij verkoop van consumptiegoederen.

 

J'ai pris connaissance de l'avis du Conseil de la Consommation, émis le 15 janvier 2008 sur l'évaluation de la loi de garantie. Certaines recommandations rejoignent celles qui sont développées dans le rapport d'évaluation de la loi de garantie en vue de rendre son application plus efficace.

 

In de eerste termijn van zes maanden geldt een wettelijk vermoeden van niet-conformiteit, zoals dat is bepaald in de Europese richtlijn 1999/44. Deze richtlijn is minimalistisch, zodat de lidstaten kunnen beslissen tot een uitbreiding van deze termijn. Toch meen ik dat het, vanwege de consequenties die dat zou kunnen hebben voor de Belgische verkopers, vandaag niet is aangewezen eenzijdig een beslissing in die richting te nemen, ook al zou dat voor de consument zeker gunstig zijn.

 

In het kader van de Europese werkzaamheden rond de evaluatie van het communautaire acquis inzake consumentenzaken, ondersteun ik een dergelijk discours wel.

 

Les réparations successives inopérantes de produits défectueux constituent un problème majeur de l’application de la loi garantie. Je partage le point de vue d'autres États membres quant aux améliorations à apporter en ce domaine. Il pourrait être envisagé de fixer un délai obligatoire dans lequel le vendeur devrait exécuter la réparation, tout en prévoyant le droit pour le consommateur d'exiger le remplacement de son bien lorsque ce délai sera dépassé.

 

Dans le même ordre d'idées, nous pourrions imaginer un droit pour le consommateur d'exiger le remplacement du produit défectueux lorsque celui-ci est affecté d'un problème récurrent de conformité ne pouvant être résolu durant le délai de garantie.

 

05.04  Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Ik neem er nota van dat u verslag zult uitbrengen over de werking van die wet en dat u geen eenzijdige beslissing wilt nemen wat betreft het vermoeden van een gebrek. Nu had ik wel heel wat meer vragen wat betreft het rechtstreeks verhaal van de consumenten ten aanzien van de fabrikanten. Dat is ook de vraag die door de eindverkoper en door middenstandsorganisaties wordt gesteld. Ik heb ook uw antwoord wat betreft het vervangingstoestel vernomen. Maar wat antwoordt u op het voorstel van de consumentenorganisatie om te voorzien in een systeem voor alternatieve geschillenregeling en een aantal van de verdere vragen?

 

Ik hoop dat u in uw verslag en in de verdere werking op vragen vanuit de middenstand en de consumentenorganisaties een antwoord kunt en wilt formuleren, want een en ander duurt ondertussen al drie jaar. Mensen worden, zonder dat zij het weten, in hun rechten geschonden en het kan niet dat dat zo verder blijft duren. Ik vraag met aandrang om ook de andere vragen die ik heb gesteld, mee te nemen in uw verslag, ze liefst ook te beantwoorden en verder de rechten van uw consumenten te waarborgen.

 

Natuurlijk kan men het probleem niet op een-twee-drie oplossen, wat bovendien zeker via overleg moet gebeuren. Een aantal bestaande knelpunten kan wel op relatief korte termijn worden verbeterd, onder andere via een grote campagne naar uw consumenten. Dit is ook een vraag van onder andere Test-Aankoop: maak de consumenten bewust van de rechten die zij hebben. Als er een overheidscampagne komt, zou dat al een hele stap in de goede richting zijn. Dan kunnen mensen uiteraard klacht indienen op het moment dat zij merken dat zij niet in hun rechten worden gerespecteerd en kunnen zij zelf stappen zetten. Welke stappen zij kunnen zetten en dat ze een vervangingstoestel kunnen vragen, is door heel veel mensen niet geweten. Ik vind het toch wel heel belangrijk dat u dat meeneemt en ook daar werk van maakt.

 

05.05  Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Un rapport et une évaluation globale constituent la meilleure approche pour faire évoluer la loi dans la bonne direction.

 

J'ajoute que les mesures relatives à un délai obligatoire en cas de remplacement du matériel défectueux me semblent les plus optimales, car elles permettent de ne pas contraindre le vendeur de manière disproportionnée tout en se présentant comme un important levier, indispensable pour le consommateur.

 

Puis-je vous demander de nous tenir informés de la réalisation de ce rapport et des mesures qui suivront? De même, il conviendrait de diffuser celles-ci auprès du public.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Questions jointes de

- M. Jean-Jacques Flahaux au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les investissements dans le réseau électrique belge" (n° 2446)

- Mme Kattrin Jadin au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les risques de sous-production de gaz et d'électricité" (n° 2652)

06 Samengevoegde vragen van

- de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Klimaat en Energie over "de investeringen in het Belgisch elektriciteitsnetwerk" (nr. 2446)

- mevrouw Kattrin Jadin aan de minister van Klimaat en Energie over "het gevaar voor een ontoereikende gas- en elektriciteitsproductie" (nr. 2652)

 

06.01  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, la FEBEG a poussé un cri d'alarme quant à un possible retard en investissements dans le développement d'outils de production énergétique. Elle s'appuie pour cela sur des chiffres certes inquiétants pour ce qui est de notre marge de production théorique de 14%, jugée trop faible, qui nous menacerait de pénurie à l'horizon de 2017. Elle souligne notre dépendance déjà importante et en progression constante vis-à-vis de l'étranger.

 

Son objectif est donc de voir la procédure d'octroi des permis assouplie afin d'accélérer les investissements jugés nécessaires et urgents dans la mesure où les compensations actuelles, en termes d'économie d'énergie et d'énergie renouvelable, ne seraient, selon elles, pas négligeables.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous nous préciser votre position dans ce débat entre une politique d'accroissement de la production d'énergie et une politique de réduction de la consommation qui peut s'appuyer notamment sur le développement d'une politique d'isolation accrue des bâtiments (en cette matière, notre pays accuse du retard aussi) et une meilleure utilisation des ressources énergétiques au quotidien, politiques qui ne sont pas forcément antinomiques?

 

06.02  Kattrin Jadin (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, ma question s'inscrit dans le même sens que celle de mon collègue, M. Flahaux, et a trait à ce besoin accru d'investir dans l'énergie au cours des années à venir pour pallier ce manque d'ici 2017. L'idée, notamment lancée par la FEBEG pour contrevenir à la lenteur des octrois de permis, était de lancer un permis unique fédéral.

 

En votre qualité de ministre fédéral en charge du climat, j'aurais aimé connaître votre avis à ce sujet. Existe-t-il un réel risque de sous-production à moyen terme? Qu'en est-il de la lenteur des octrois de permis? Est-elle bien réelle au niveau des Régions? L'instauration d'un permis unique au niveau fédéral est-elle une piste intéressante? Si tel est le cas, avez-vous déjà recueilli l'avis des Régions en la matière?

 

06.03  Paul Magnette, ministre: Monsieur Flahaux, madame Jadin, je ne répondrai pas à la place des Régions car je suis respectueux de la répartition des compétences dans ce pays. Cela étant, en effet, ces derniers mois et même ces dernières années, différentes études dont celle de la commission Énergie 2030, celle de la CREG sur la sous-capacité de production et le récent communiqué de presse de la FEBEG ont mis en évidence les investissements importants qui devront être consentis pour remplacer les centrales électriques arrivées en fin de vie et pour répondre à la demande sans cesse croissante en électricité.

 

L'étude prospective Électricité 2008-2017 en cours, élaborée par la DG Énergie et le Bureau fédéral du Plan, permettra très prochainement de quantifier de manière précise ces besoins d'investissements en fonction des différents scénarios envisagés. La question de savoir s'il est acceptable que la Belgique soit de plus en plus dépendante de l'étranger ou si, au contraire, il faudrait poursuivre un objectif d'autosuffisance mérite certainement un large débat dans le contexte actuel d'un marché unique entièrement libéralisé au niveau européen.

 

La capacité optimale de production d'électricité d'un pays dépend dans une large mesure de la marge de sécurité ou de réserve qu'on considère adéquate. La plupart des études réalisées par le passé prenaient en compte une marge de réserve de 11% environ. Dans l'étude prospective Électricité, une marge nettement supérieure a été retenue. Ipso facto, les besoins en capacité de production qui en découlent sont plus élevés. Ce facteur est également déterminant pour l'évaluation de l'évolution des importations. Il est évident que les délais entre les décisions d'investir et la mise en activité des nouvelles unités doivent absolument être raccourcis, notamment en simplifiant les procédures administratives et en rationalisant les diverses exigences imposées aux initiateurs de projets.

 

Par ailleurs, je persiste à penser que vouloir amender la loi de 2003 organisant la sortie progressive du nucléaire n'est pas la meilleure façon d'inciter des investissements nouveaux sur notre territoire.

 

Enfin, toute mesure permettant de réduire notre consommation énergétique doit être mise en œuvre, notamment en transposant et en appliquant les directives européennes relatives à ce sujet: performance énergétique des bâtiments, co-génération, efficacité énergétique et services énergétiques, éco-design et bien sûr l'actuel paquet Énergie-Climat. Ce dernier en particulier, par l'internalisation du coût du carbone et un objectif ambitieux de réduction globale des émissions de gaz a effet de serre, permettra de peser sur la demande énergétique.

 

Comme vous, je pense que ces différentes politiques d'incitation à l'investissement dans la production d'électricité, dans l'efficacité énergétique et la gestion de la demande ne sont absolument pas antinomiques mais, au contraire, parfaitement complémentaires et indispensables.

 

J'ajouterai enfin que tout sera mis en œuvre, en collaboration avec mes homologues régionaux, pour instaurer des projets volontaristes permettant d'atteindre les objectifs ambitieux décidés au niveau européen.

 

06.04  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Effectivement, c'est un débat important que nous initions. J'espère d'ailleurs que votre "Printemps de l'environnement" pourra participer à cela en collectant tous les numéros de téléphone régionaux nécessaires.

 

Il est vrai qu'il s'agit d'un point important. Si nous pouvons contrer la demande de la FEBEG par la mise en œuvre des maisons passives – on a notamment vu, dans des émissions télévisées, à Fribourg des idées tout à fait intéressantes qui permettent d'avoir quasi-zéro quantité d'énergie consommée pour le chauffage –, nous devons aller dans cette direction.

 

06.05  Kattrin Jadin (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. J'entends bien qu'il y a, une fois de plus, une grande responsabilité de la part des Régions. C'est un peu mon lot de vous poser des questions qui concernent les Régions. D'où, peut-être, l'intérêt de refédéraliser certaines compétences. Quand l'opportunité paraît réelle de refédéraliser certaines matières, comme c'est le cas ici, il faut au moins s'interroger sur l'opportunité de le faire.

 

Comme M. Flahaux, je pense que le colloque que vous organiserez dès le printemps vous permettra d'aboutir à des résultats très importants pour des mesures à prendre au niveau fédéral.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de M. Christian Brotcorne au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la production et l'utilisation de biocarburants" (n° 2513)

07 Vraag van de heer Christian Brotcorne aan de minister van Klimaat en Energie over "de productie en het gebruik van biobrandstoffen" (nr. 2513)

 

07.01  Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le ministre, j'ai été interpellé récemment par une campagne médiatique menée par une compagnie aérienne européenne annonçant avoir effectué le premier vol commercial au "biocarburant" composé d’un mélange d'huile de noix de babassu et d'huile de noix de coco. C'était présenté comme la solution miracle pour réduire les émissions de CO2 mais aussi pour poursuivre le développement des carburants du futur.

 

Nous avons tous marqué notre enthousiasme à l'idée des biocarburants. Depuis lors, cet enthousiasme est quelque peu retombé à mesure qu'on se rend compte de leurs effets négatifs et pervers. Les scientifiques nous mettent en garde contre la destruction d'écosystèmes naturels pour la culture destinée à la production de biocarburants qui eux aussi génèrent du gaz carbonique, principal gaz à effet de serre.

 

Par rapport à cette campagne marketing et à cette opération présentée comme la solution, avons-nous en Belgique une politique particulière quant au développement des biocarburants par et pour l'industrie aéronautique? La noix de babassu dont il est question ici dans ce mélange est issue de plantations d'anacardiers, qui se situent à l'embouchure de l'Amazone, région considérée en grand danger de déforestation. Dans la foulée, après quelques mois ou davantage de pratique des biocarburants dans notre pays, quel est le montant des subventions ou des incitants fiscaux attribués en faveur de la culture destinée aux biocarburants?

 

07.02  Paul Magnette, ministre: Monsieur Brotcorne, j'ai vu comme vous M. Branson poser devant un avion Virgin, une noix de coco à la main et je partage vos doutes quant au caractère durable de ce genre d'initiative.

 

La Belgique a transposé la directive européenne visant à promouvoir l'utilisation de biocarburants dans les transports. La mise en œuvre de cette directive doit garantir la disponibilité sur le marché d'une part minimale de biocarburants de 5,75% en 2010. Le gouvernement fédéral a également autorisé la défiscalisation de certaines quantités de bioéthanol et de biodiesel pour être mélangées aux carburants fossiles. Cela s'est traduit dans la loi du 10 juin 2006 relative à la promotion des biocarburants.

 

À l'occasion du sommet de printemps en 2007, l'Europe a décidé de porter le pourcentage de biocarburants à 10% pour 2020. Cet objectif est en passe d'être formalisé dans deux projets de directive européenne, l'un sur la qualité des carburants, l'autre sur les énergies renouvelables. Dans les deux cas, cet objectif de 10% est conditionné à la fixation de critères de durabilité sur la biomasse, critères sur lesquels j'ai encore insisté fermement la semaine dernière lors du Conseil européen Énergie. Dans le débat européen actuel, la Belgique soutient la définition de critères de durabilité dans les filières de biocarburants comme une condition indispensable dans les travaux de révision de la directive sur la qualité des carburants et de la directive sur les énergies renouvelables. Ces critères devraient couvrir l'ensemble des dimensions du développement durable: économique, social et environnemental.

 

Dans le contexte européen, les biocarburants n'ont jamais été évoqués pour des applications comme celle de l'aéronautique. Je m'en étonne d'ailleurs compte tenu de l'importance des critères de qualité pour les carburants utilisés par les avions.

 

Les applications éventuelles dans ce secteur sont actuellement purement expérimentales.

 

Les subventions européennes sont les seules subventions dédiées aux cultures énergétiques. Elles représentent un montant de 45 euros par hectare. Les autorités régionales sont compétentes pour le contrôle des conditions à remplir par les agriculteurs pour bénéficier de ces subventions.

 

07.03  Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse complète en ce compris sur les incitants.

 

La solution se situe en effet certainement au niveau européen.

 

Je me réjouis donc de votre annonce quant au fait que la Belgique soutient les critères de durabilité qui me paraissent évidents, eu égard à tout ce que nous savons aujourd'hui sur les destructions potentielles que peuvent générer des cultures intensives en faveur des biocarburants.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Je voudrais intervenir sur l'ordre des travaux. Nous avions un accord sur le fait que M. Magnette reste jusque 11 heures. Mme Laruelle est déjà là pour la deuxième salve de questions.

 

Madame Laruelle, pouvons-nous encore poser une ou deux questions à M. Magnette?

 

07.04  Sabine Laruelle, ministre: Tout à fait.

 

07.05  Paul Magnette, ministre: Je peux rester jusque 11.30 heures.

 

07.06  Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, qu'on pose encore une ou deux questions. De toute façon, 40 questions me sont destinées. On se rend bien compte que toutes ne sauront être posées ce matin.

 

Le président: Comme vous le dites, de toute façon, on n'épuisera l'agenda ni de l'un ni de l'autre.

 

08 Vraag van de heer Dirk Vijnck aan de minister van Klimaat en Energie over "de strategische olievoorraden beheerd door het agentschap Apetra" (nr. 2526)

08 Question de M. Dirk Vijnck au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les stocks stratégiques de pétrole gérés par l'agence Apetra" (n° 2526)

 

08.01  Dirk Vijnck (LDD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, Apetra is een naamloze vennootschap van publiek recht die bij wet van 26 januari 2006 werd opgericht om het beheer van de verplichte voorraden van België waar te nemen.

 

De wetgeving voorziet voor de eerste vijf werkingsjaren van Apetra nog in een individuele voorraadplicht voor de geregistreerde aardoliemaatschappijen. Dat geldt voor de maatschappijen die in het voorgaande jaar meer dan 100.000 ton van de productiecategorieën in gebruik hebben gesteld.

 

De voorraadplicht boven die van de voorraadplicht vrijgestelde drempel wordt uitgedrukt in dagen en bedraagt voor het voorjaar van 2007-2008 vijftien dagen. Jaarlijks bouwt die voorraadplicht af met drie dagen, om na vijf jaar tot nul te worden herleid.

 

Apetra heeft van de federale overheid de verplichting om de komende vijf jaar ongeveer 1.850.000 ton diesel, huisbrandolie en kerosine in eigendom te verwerven.

 

Europa eist dat alle lidstaten voor de diverse soorten olieproducten reserves zouden hebben voor minstens negentig dagen. Op België na, halen alle lidstaten dat streefcijfer.

 

Uit een rapport van Apetra zelf blijkt dat er onvoldoende strategische olievoorraden zijn in België. Het probleem is zelfs groter geworden. Voor de categorieën benzine en zware stookolie is er meer dan voldoende reserve, maar voor diesel, kerosine en stookolie zou de reserve slechts vijfentwintig dagen bedragen. Op de website van de Europese Commissie staat dat er een reserve zou zijn van negenenzestig dagen.

 

Apetra moet reserves opbouwen voor ongeveer tachtig dagen. De rest wordt ingevuld door de oliesector.

 

Mijnheer de minister, graag had ik daarom een antwoord op de volgende vragen gehad.

 

Wat is de reden van de vertraging in de opbouw van de strategische reserves?

 

Welke zijn nu de juiste cijfers inzake de reeds aanwezige voorraden? Apetra spreekt over vijfentwintig, en de Europese Commissie over negenenzestig dagen.

 

Beschikt Apetra over voldoende opslagcapaciteit om te voldoen aan de Europese vraag?

 

08.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Vijnck, Apetra heeft het beheer van de Belgische strategische voorraden overgenomen op 1 april 2007.

 

Tijdens een eerste werkingsfase kon Apetra enkel een beroep doen op zogenaamde tickets op werkvoorraden van de industrie. Die tickets kan Apetra bekomen op werkvoorraden gelegen in België en in zes andere EU-lidstaten.

 

Door de sterk gestegen olieprijzen op dat ogenblik, kon men reeds een eerste trend van destockering ontdekken bij de oliemaatschappijen, en dat zowel in Europa als mondiaal. Voor de weinige aangeboden voorraden werd er dan ook een relatief hoge ticketprijs gevraagd. Door onder andere de toetreding van nieuwe Europese lidstaten staat de vraag naar tickets onder zeer grote druk.

 

Het onvoldoende aanbod aan werkvoorraden heeft zich nog verergerd in de tweede helft van 2007 door een massale destockering door de oliemaatschappijen ingevolge de zogenaamde backwardation situatie.

 

Ten slotte speelde ook een wijziging voor de productiespecificatie voor gasolie vanaf 1 januari 2008 een rol, waardoor de maatschappijen hun voorraden dienden te veranderen.

 

Apetra heeft anderzijds sinds eind 2007 alle benodigde instrumenten voor de aankoop van oliestocks afgerond, opslagcontracten afgesloten en de eerste aankopen van middeldistillaten gerealiseerd. De eerste strategische voorraden aangekocht door Apetra worden in maart in depot geleverd.

 

De laatste communicatie van het Belgisch niveau van strategische olievoorraden aan de Europese Commissie betreft de gegevens voor de maand september 2007. Voor die maand beschikte België over 69 dagen voorraad in de tweede productcategorie. Eerstdaags verwacht ik van de administratie de rapportering voor het laatste trimester van 2007. Ik ga ervan uit dat in de huidige marktomstandigheden het aantal dagen sterk verminderd zal zijn.

 

Naar aanleiding van de eerste offerteaanvragen voor bestaande opslagcapaciteit van Apetra zijn eerste opslagcontracten afgesloten die Apetra toelaten 165.000 ton te kopen in 2008 en additioneel 284.000 ton in 2009. Apetra lanceert in de komende weken offerteaanvragen voor opslagcapaciteit, nieuwe depots, uitbreiding van bestaande depots voor middeldistillaten en ruwe aardolie. De eerste opslagcapaciteit zal beschikbaar zijn vanaf 1 juli 2008. Deze aanbestedingsprocedure is afgerond.

 

Apetra is erin geslaagd aan gunstige voorwaarden een financiering van 800 miljoen euro te bekomen. De overheidsopdracht werd uiteindelijk toegewezen aan Dexia.

 

Desondanks wil ik meedelen dat de huidige situatie zorgwekkend blijft. Ik onderzoek momenteel dan ook de wettelijke en reglementaire mogelijkheden om deze situatie te verbeteren.

 

08.03  Dirk Vijnck (LDD): Mijnheer de minister, dank u voor uw duidelijk antwoord. Ik hoop gewoon dat we aan de Europese verwachtingen kunnen voldoen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: Pour que les gens n'attendent pas inutilement, je vais passer à la question n° 2533 de M. Clarinval et reporter les questions de M. Prévot et Mme Gerkens.

 

Daarna is er een samengevoegde vraag. Daarvoor zullen we niet genoeg tijd meer hebben. Ik zal stoppen na vraag 12.

 

08.04  Dalila Douifi (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, de samengevoegde vragen waar ik deel van uitmaak komen dus niet meer aan bod?

 

De voorzitter: Neen, de minister moet om 11.30 uur weg en mevrouw Laruelle is al aanwezig. Het is dus absoluut onmogelijk om tot het einde van de agenda te gaan.

 

08.05  Dalila Douifi (sp.a-spirit): Ik het kader van de actualiteit zijn dat bijzonder belangrijke vragen. Het gaat om drie vragen en we weten niet eens of de betrokkenen alle drie aanwezig zullen zijn. Ik ben hier wel tijdig om aan bod te komen. Ik zou dus vragen om door te gaan en de agenda af te werken.

 

De voorzitter: Ik heb daar geen probleem mee. De minister moet echter weg om 11.30 uur. Mevrouw Laruelle is al aanwezig en ik heb nog twee vragen.

 

08.06  Dalila Douifi (sp.a-spirit): J'entends bien que le ministre n'a pas de problème pour rester.

 

De voorzitter: Om 11.30 uur wel.

 

08.07  Dalila Douifi (sp.a-spirit): Il peut être un peu en retard, a-t-il dit.

 

08.08  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, ik heb er absoluut geen probleem mee om mijn vraag over de prospectieve studie tot volgende week uit te stellen. In verband met de werkzaamheden zou ik er toch op willen wijzen dat er ook vandaag vragen aan de agenda staan die eigenlijk vorige week of twee of drie weken op een identieke manier aan bod zijn gekomen, bijvoorbeeld over biobrandstoffen of Apetra, zonder dat er nieuwe elementen worden aangebracht.

 

Op die manier wordt onze vragenagenda natuurlijk zeer zwaar belast en komen de vragen met een echt duidelijke actuele….

 

De voorzitter: Dat is de verantwoordelijkheid van ieder lid van de commissie. Wij mogen altijd vragen stellen. Zij komen op de agenda, maar ik mag, als voorzitter, de agenda niet veranderen omdat een vraag meer actueel is en de andere niet. Ik volg gewoon de agenda. Ik kan niets anders doen. Wat vandaag in uw voordeel is, is misschien morgen of volgende week in uw nadeel. Dat kan ik absoluut niet doen. We hebben misschien al een beetje te veel tijd verloren. Ik ga gewoon door met de agenda en wij zullen zien waar wij geraken. Geen tijd verliezen, is in het belang van iedereen.

 

08.09  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, dit probleem kan misschien eens bekeken worden in de Conferentie van voorzitters.

 

09 Question de M. David Clarinval au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'impact des impositions de CO2 par rapport au développement économique" (n° 2533)

09 Vraag van de heer David Clarinval aan de minister van Klimaat en Energie over "de impact van de CO2-belasting ten opzichte van de economische ontwikkeling" (nr. 2533)

 

09.01  David Clarinval (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, en 2005, Arcelor décide de fermer le haut fourneau 6 (HF6) de Seraing. Deux ans plus tard, afin de faire face, entre autres, à un déficit momentané de la production d'acier en Europe, le nouveau groupe fusionné Arcelor-Mittal opte pour la relance de ce haut fourneau. Michel Wurth, numéro 2 chez Arcelor-Mittal, reconnaît, dans une interview parue dans "La Libre Belgique" du 1er février 2008, avoir vendu des quotas pour environ 1,5 million de tonnes de CO2 reçu gratuitement de la Belgique, au cours de la période 2005-2007.

 

Pour permettre au HF6 de reprendre du service, Arcelor-Mittal constate qu'il lui manque 3,8 millions de quotas pour les années 2008-2009, et 20 millions en tout d'ici 2012 (soit environ 4 millions de tonnes de quotas de CO2 nécessaires par an). Arcelor-Mittal pose alors la question de savoir qui va payer ces quotas. L'entreprise menace de ne pas relancer ses activités dont la fermeture aurait traumatisé la Wallonie.

 

Face à ce chantage à l'emploi, deux acteurs publics ont décidé d'intervenir: le fédéral pour 600.000 tonnes et la Région wallonne pour le reste (soit 1,7 million plus une réserve de 600.000 tonnes par an).

 

Monsieur le ministre, combien coûte aux pouvoirs publics – Région wallonne et État fédéral – la relance de ce haut fourneau? L'attitude adoptée par les pouvoirs publics ne risque-t-elle pas de créer un précédent pour d'autres secteurs? Je pense notamment aux cimenteries. Cette solution garantit un avenir au HF6 jusqu'en 2012, voire 2015, mais qu'adviendra-t-il par la suite?

 

Cet argent aurait pu servir à autre chose comme, par exemple, le développement de nouvelles technologies permettant la réduction des émissions de CO2 réclamée par la FEB. Cet argent aurait pu aussi être utilisé pour réduire le niveau très élevé des charges sociales de nos industries en Belgique qui empêchent la création d'emplois.

 

Par ailleurs, nous savons qu'un haut fourneau produit énormément de CO2, presque deux tonnes pour obtenir une tonne d'acier. Or la Belgique s'est engagée à diminuer ses émissions de CO2. Je constate donc, monsieur le ministre, que l'on a sacrifié l'intérêt environnemental à long terme au profit de l'intérêt à court terme d'une multinationale. Dès lors, comment expliquez-vous aux citoyens qu'ils doivent faire des efforts au quotidien afin de préserver l'environnement si, de votre côté, vous cédez aux pressions d'une multinationale?

 

09.02  Paul Magnette, ministre: Cher collègue, je vous remercie de votre question.

 

Cela dit, je n'ai pas cédé aux pressions d'une multinationale. Il s'agit d'une matière essentiellement régionale dans le cadre de laquelle le pouvoir fédéral a apporté son aide pour trouver un accord au niveau du plan national d'allocation en estimant qu'il fallait répondre à des demandes formulées par les Régions qui souhaitaient trouver un système global.

 

Ce système prévoit la création d'une réserve pour les nouveaux entrants à laquelle le secteur du ciment peut également faire appel. Ainsi, par le biais de cette réserve, ce secteur peut, par extension, suite à une augmentation de capacité ou à une hausse significative des émissions de gaz à effets de serre, endéans certaines limites bien précisées, acquérir des quotas d'émissions. La chose peut se faire moyennant l'existence de règles transparentes et objectives et ce, pour garantir un traitement égal entre les différentes entreprises.

 

Cette réserve n'est pas valable pour les entreprises qui relèvent de manière entièrement neuve au système de l'échange de quotas.

 

Il est clair que la Belgique doit continuer à égaliser le terrain pour une société à faible teneur en carbone et par le biais de l'innovation technologique dans l'industrie, le transport et d'autres secteurs. L'innovation technologique doit demeurer d'un niveau élevé, et ce également dans les secteurs qui relèvent du système actuel d'échange de quotas. Pour autant, on ne peut pas ne pas prendre en considération la situation d'industries déjà existantes quand elles comportent un nombre élevé d'emplois et quand on sait que, par exemple, l'acier produit sur notre territoire produira trois fois moins de CO2 que s'il était produit ailleurs en Europe ou dans le monde et que ces émissions de CO2 n'ont pas de frontières et que leur effet sur la couche d'ozone est identique.

 

Pour ce qui relève du système actuel d'échange de quotas, il couvre environ 50% des émissions totales de gaz à effet de serre pour la période 2008-2012. L'autre moitié doit être concrétisée par des mesures de réduction à l'intérieur du pays, et ce dans divers domaines, comme le secteur du transport et les ménages. Différentes mesures portent déjà leurs fruits. Je pense à la déduction fiscale pour les citoyens lors de l'achat d'une voiture grevant faiblement l'environnement. Cette déduction s'applique, depuis 2007, directement lors de l'achat de la voiture.

 

Si nous voulons néanmoins préparer le terrain en vue d'une économie peu élevée en carbone, il faut que nous abandonnions le discours qui tend à prétendre que les frais sont trop élevés pour notre société. Je veux, en concertation avec les citoyens, l'industrie et mes collègues régionaux, mener une politique volontariste, axée entre autres sur l'identification de situations où toutes les parties prenantes sont gagnantes, et ce tant pour l'industrie, le citoyen que pour les pouvoirs publics.

 

09.03  David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, ma question était tout simple: combien coûte, en euros, la relance du haut fourneau n° 6. Vous n'y avez pas répondu. J'aimerais avoir un chiffre, car cela m'intéresse vraiment d'en connaître le coût exact.

 

09.04  Paul Magnette, ministre: Comme je vous l'ai dit au début de ma réponse, il s'agit là d'une matière essentiellement régionale. Nous avons établi une répartition de quotas entre les Régions, chacune faisant ensuite une répartition des quotas entre les différents secteurs industriels et en calculant le coût.

 

09.05  David Clarinval (MR): Sur la base du quota global, on peut donc extrapoler un coût spécifique pour ce dossier.

 

09.06  Paul Magnette, ministre: Oui, mais c'est très difficile, techniquement parlant, puisqu'on se projette dans l'avenir et qu'on ne sait pas, au moment où il faudrait éventuellement acheter des quotas, quel en sera le prix. On ne sait pas non plus si l'on pourra plutôt acheter des "clean development mechanisms" ou des "joint initiatives", qui sont moins chers.

 

En tout état de cause, c'est aux Régions qu'il reviendra de faire cette opération.

 

09.07  David Clarinval (MR): C'est la loi de la demande …

 

J'aimerais connaître une estimation sur la base du marché des quotas tel qu'on le connaît aujourd'hui.

 

09.08  Paul Magnette, ministre: Je ne peux pas vous donner une telle estimation, pas plus que je ne puis vous donner le prix du baril de pétrole en 2012.

 

Le président: Je pense que nous avons maintenant épuisé le débat.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Question de Mme Muriel Gerkens au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les pouvoirs de la CREG vis-à-vis de la distribution de gaz et d'électricité" (n° 2554)

10 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de minister van Klimaat en Energie over "de bevoegdheden van de CREG inzake de gas- en elektriciteitsverdeling" (nr. 2554)

 

10.01  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, à l'issue du conclave budgétaire du gouvernement, ce 26 février, il a été annoncé – et je m'en réjouis – que vous aviez déposé un projet de loi visant à renforcer les pouvoirs de contrôle de la CREG, notamment vis-à-vis des prix de distribution. Or, dans le même temps, nous apprenons que, dans l'autre versant des travaux gouvernementaux, la régionalisation des tarifs de distribution a été acceptée.

 

Ma question est une demande d'éclaircissement afin de comprendre le processus. En effet, selon certaines données, "les tarifs de la distribution ne dépendront plus du régulateur fédéral, mais ils seront revus, éventuellement corrigés, par les régulateurs régionaux (BRUGEL, CWaPE, VREG)", tandis que d'autres articles font part du fait que "le régulateur, grâce à la réforme et au renforcement des pouvoirs de la CREG, pourra corriger les tarifs" et que "le régulateur fédéral aura la capacité d'apprécier le caractère raisonnable des coûts présentés par les gestionnaires de réseaux de distribution".

 

Quel est le rôle de la CREG vis-à-vis des tarifs de distribution et vis-à-vis d'un projet de régionalisation de la distribution de gaz et d'électricité ainsi que de ses prix?

 

10.02  Paul Magnette, ministre: Monsieur le président, je remercie Mme Gerkens pour cette question qui permet de lever certaines ambiguïtés. En effet, j'ai également lu la presse et été étonné par certains comptes rendus. Il y a eu tant d'effets d'annonce à tant de niveaux différents au même moment, sur les mêmes questions que même les journalistes les mieux informés s'y sont un peu perdus.

 

En ce qui concerne la CREG, après quelques semaines de pratique du secteur de l'énergie, en pleine libéralisation, encore loin d'être aboutie, j'ai pu dresser rapidement le constat que la régulation ne pourrait s'exercer pleinement que si un contrôle en amont des opérateurs pouvait être réalisé.

 

Afin de compléter la mission de suivi des marchés par une analyse en amont, j'ai donc décidé de confier à la CREG de nouvelles compétences, parmi lesquelles le monitoring des prix, mais aussi, globalement, un monitoring permanent des marchés de l'électricité et du gaz. La CREG a réalisé, à la demande des précédents ministres de l'Énergie, des études ponctuelles relatives aux prix finaux de l'électricité et du gaz naturel. Elle suit l'évolution du prix de l'électricité sur Belpex, mais la CREG n'a, à ce jour, pas de moyens pour réaliser un monitoring permanent des prix de fourniture de l'électricité et du gaz.

 

Ce monitoring devrait comprendre aussi celui du contrôle des données permettant à la CREG de fixer les paramètres d'indexation et d'en contrôler les éléments constitutifs. Ce monitoring implique de pouvoir accéder périodiquement aux coûts réels – les "commodities" et hors "commodities" – de tous les producteurs, importateurs et fournisseurs d'électricité et de gaz.

 

Je rejoins le comité de direction lorsqu'il considère que ce monitoring permettra, d'une part, de reconnaître et d'anticiper les évolutions des marchés et, d'autre part, en cas d'anomalie, d'avoir un accès immédiat à une base de données contenant toute l'information pertinente et indispensable à la réalisation d'une étude approfondie de mesures adaptées pour répondre à ce problème. Un tel monitoring aurait pour effet d'accroître la transparence sur le marché et, le cas échéant, d'éclairer les autorités compétentes quant aux mesures concrètes à prendre pour un meilleur fonctionnement du marché.

 

Cette compétence était, à mon sens, essentielle et manquait à l'arsenal de la CREG, ce qui a justifié mon action immédiate et sans préjuger d'une réflexion plus approfondie sur les mécanismes de régulation, réflexion qui est en cours au sein de mon cabinet.

 

Au contraire de l'information qui est relayée dans l'article de presse que vous mentionnez, les dispositions légales qui seront insérées dans la loi-programme ne concerneront que cette nouvelle compétence de la CREG. Une de mes premières démarches auprès de la CREG a été de requérir l'état de la situation quant aux projets d'arrêtés royaux relatifs aux tarifs pluriannuels des GRD établis dans le cadre de la concertation prévue par l'article 12 de la loi électricité.

 

Après une série d'informations reçues de la CREG, j'ai fixé la date du 15 mars pour qu'elle me remette la version finale de ses travaux. Ensuite, j'examinerai ceux-ci dans la problématique globale et le contexte institutionnel que vous connaissez.

 

10.03  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): La CREG aura accès à toutes les données pour pouvoir informer les autorités compétentes. J'entends aussi que pour la distribution, nous verrons plus tard.

 

Je voudrais insister sur le fait qu'il est important, dans la distribution, qu'une autorité fédérale indépendante puisse garder un pouvoir de régulation et de vérification des prix, car nous sommes confrontés à des intercommunales et à des communes qui ont besoin d'argent. Les Régions, qui ont la tutelle sur les communes, sont aussi directement concernées. Le fait d'avoir une instance en dehors de ce champ et qui se base sur des données me semble indispensable et essentiel.

 

J'espère que les négociations permettront de préserver la régulation des distributeurs régionaux au niveau fédéral.

 

M. Wathelet ne semble pas d'accord. J'espère que le partenaire cdH du gouvernement qui était attentif aux pouvoirs de la CREG soutiendra cette préoccupation.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

11 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Tinne Van der Straeten aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de financiering van het klimaatbeleid en de Electrabeltaks" (nr. 2489)

- de heer Bart Laeremans aan de minister van Klimaat en Energie over "de 250 miljoen euro die de producenten van kernenergie moeten betalen" (nr. 2625)

- mevrouw Dalila Douifi aan de minister van Klimaat en Energie over "de onderhandelingen met Electrabel" (nr. 2646)

11 Questions jointes de

- Mme Tinne Van der Straeten au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le financement de la politique climatique et la taxe Electrabel" (n° 2489)

- M. Bart Laeremans au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les 250 millions d'euro à payer par les producteurs d'énergie nucléaire" (n° 2625)

- Mme Dalila Douifi au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les négociations avec Electrabel" (n° 2646)

 

11.01  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, in het kader van de begrotingsbesprekingen is terug de piste opgedoken om de windfall profits van Electrabel te belasten. Tegelijkertijd worden wij geconfronteerd met de internationale en Europese verplichtingen op het vlak van klimaat. Het Europese klimaatplan kost ongeveer 0,7% van het bbp of iets minder dan 2 miljard euro. Wij hebben in België nog niet echt het debat over de financiering van het klimaatbeleid gevoerd. De federale regering heeft wel de verschillende fondsen. In 2006 werd de federale retributie op de gratis emissierechten ingevoerd. Intussen is dat afgeschaft. Zal dit door iets anders worden opgevangen?

 

Mijnheer de minister, ten eerste, wat moet worden begrepen onder een stabiel fiscaal kader tot 2009, zoals overeengekomen in de Pax Electrica? Is het in die zin mogelijk om op korte termijn een taks in te voeren op afgeschreven steenkool of kerncentrales?

 

Ten tweede, wat is uw mening over het invoeren van een dergelijke taks op afgeschreven steenkool en nucleaire kerncentrales? Is dat al dan niet gekoppeld aan het langer openhouden van de kerncentrales?

 

Ten derde, zou het invoeren van een dergelijke taks een vorm van alternatieve of duurzame financiering voor het klimaatbeleid kunnen zijn?

 

Ten vierde, welke andere manieren op het vlak van fiscaliteit ziet u als een mogelijkheid om middelen te generen voor het klimaatbeleid?

 

Die laatste vraag was aanvankelijk bedoeld voor minister Reynders. Die vraag is dus misschien minder van toepassing op minister Magnette.

 

11.02  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op het begrotingsconclaaf werd inderdaad beslist om aan de producenten van kernenergie 250 miljoen euro te vragen. Het is evenwel niet duidelijk op basis waarvan dit zomaar kan worden gevraagd en welke eventuele tegenprestatie daar tegenover staat. Zo blijkt nog steeds geen duidelijk akkoord te bestaan over het langer openhouden van de kerncentrales, jammer genoeg. Dat lijkt mij immers vrij essentieel, zowel voor het onder controle houden van de energieprijzen en de bevoorradingszekerheid als voor de klimaatverplichtingen inzake de CO2-uistoot. Daarin kunnen de kerncentrales een heel belangrijke rol spelen.

 

Mijnheer de minister, ten eerste, welke juridische basis of welke andere argumenten heeft de regering om 250 miljoen euro te vorderen van de producenten van kernenergie? Gaat dit om een eenmalige bijdrage of een structurele, jaarlijks hernieuwbare bijdrage?

 

Ten tweede, over welk onderhandelingspand beschikt de minister om dit bedrag te bekomen? Weet u wat de eerste minister tijdens het debat in de Kamer bedoelde met de uitleg dat hij dit op dezelfde manier zou doen als de vorige 100 miljoen euro voor de gasfactuur die hij van dezelfde instelling heeft bekomen? Kunt u dat toelichten? Wanneer en op welke basis gebeurde dit?

 

Ten derde, hebt u een mandaat om te spreken over het langer openhouden van de kerncentrales?

 

Ten vierde, klopt het dat de PS bereid is om akkoord te gaan met het langer openhouden van de kerncentrales en dus met een wetswijziging, nu blijkt dat uw partij binnen de regering in dit dossier geïsoleerd staat?

 

Ten vijfde, hoe zult u vermijden dat de 250 miljoen euro door de producenten naar de gebruiker zal worden doorgerekend? Op die manier staan wij immers nergens.

 

11.03  Dalila Douifi (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, naar aanleiding van de begrotingsopmaak werd duidelijk gezegd dat zou worden gesproken met de energiesector, Electrabel, om te trachten 250 miljoen euro los te krijgen.

 

Die 250 miljoen euro moet dan worden doorgestort naar de schatkist. Er rijzen steeds meer vragen, zeker nadat ik de voorbije dagen de pers erop nalas. Bovendien weten wij ook al een aantal zaken, mijnheer de minister. Enkele dagen geleden heeft de moedermaatschappij van Electrabel, Suez, niet zonder fierheid laten weten dat zij de grootste winst ooit, een historische winst, heeft gemaakt in 2007. Ook voor Electrabel is er dus de grootste winst ooit. Wij weten ook dat de prijzen nog nooit zo fel – wat voor ons onaanvaardbaar is – gestegen zijn als in 2007. Wij weten dus heel veel zaken, maar van de regering weten wij veel minder.

 

Wij weten dat u zou proberen om een deal te sluiten om 250 miljoen euro binnen te rijven voor de staatskas, maar binnen welk kader zult u dat doen? Hebt u misschien een mandaat gekregen van uw partners binnen de regering om aan een soort ruilhandel te doen met Electrabel? U schudt nee, maar toen ik eergisteren in de pers las dat uw collega-minister Onkelinx, een partijgenote van u, gezegd heeft dat de verlenging van de uitstap uit kernenergie bespreekbaar is, en dus dat de kerncentrales langer kunnen openblijven, dan moet men geen groot politiek genie zijn om de conclusie te maken dat er zal worden geruild.

 

De 250 miljoen euro zult beleefd gaan vragen, maar allicht hebt u in uw valies iets zitten om eruit te halen en terug te geven, namelijk het langer openhouden van de kerncentrales. Ik zie een liberale collega, Flahaux, deftig knikken. Dat is natuurlijk ook niet nieuw, want wij weten wat de meerderheid in deze regering denkt. In een deelakkoord van oranje-blauw stond reeds dat men dat wil en dat men toegevingen zou doen aan Electrabel om de kerncentrales langer open te houden. Electrabel zelf maakt er ook geen geheim van. Ik heb onlangs tijdens een overleg aan Electrabel gevraagd of de heffingen op de winsten – die wij allemaal willen – bespreekbaar zijn, zonder een tegenprestatie. Het antwoord was duidelijk neen. Electrabel is slechts bereid iets te doen en die 250 miljoen eventueel te geven, indien garanties worden gegeven dat de centrales langer kunnen worden opengehouden.

 

Wat is nu het standpunt van de regering? Wat zit er te bewegen? Welk mandaat hebt u precies van de regering gekregen om te gaan onderhandelen? Hebt u wel een mandaat gekregen om te onderhandelen over de tijdsduur en het openhouden van de kerncentrales? Zijn de uitspraken van uw collega-PS-minister Laurette Onkelinx ook uw standpunt?

 

11.04 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, op dit ogenblik bestaat er geen wettelijke basis om die bijdrage van de sector te vragen. Er is een notificatie van de regering en wij wachten op de programmawet. Het is een beslissing die de regering in het kader van de begroting heeft genomen. Ik moet onderhandelingen met de producenten voeren. Indien de onderhandelingen niet tot resultaten zouden leiden, zou er ter gelegenheid van de tweede begrotingscontrole een belasting zijn opgelegd om de extreem hoge winsten te compenseren die door de reeds afgeschreven kerncentrales zijn gemaakt.

 

De bijdrage waarvan sprake, houdt geen enkel verband met het al dan niet langer openhouden van kerncentrales in ons land. Ik beschik over geen enkel mandaat ter zake. De wet van 13 januari 2003 blijft volkomen van toepassing. Dat zijn twee volledig verschillende debatten. Er is een debat over de bijdragen van de energieproducent. Er mag een debat zijn over de Belgische energiemix. Ik weet niet wanneer dat zal zijn, maar dat zal ongeveer in 2020 zijn. Dat zijn dus twee verschillende debatten. Er is absoluut geen tegenprestatie. U kunt de notificatie van de regering lezen. Ik herhaal: er is absoluut geen relatie tussen de twee punten.

 

De regering en de wetgever hebben beslist om de CREG bijkomende bevoegdheden toe te kennen om toezicht te kunnen houden op de gas- en elektriciteitsprijzen en om erop toe te zien dat de producent de 250 miljoen euro niet aan de gebruiker zal doorrekenen. Indien dergelijke onregelmatigheden toch worden vastgesteld, zal ik bij mijn collega van Economie aandringen op het bepalen van maximumprijzen.

 

Voor andere aspecten, met betrekking tot de fiscaliteit, moet u zich tot de minister van Financiën richten.

 

11.05  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik had mijn vraag initieel ook aan minister Reynders gericht. Uw antwoord is immers bekend. U zegt het ook altijd in de krant. Ik was benieuwd naar het antwoord van minister Reynders met betrekking tot de problematiek, vooral omdat de hele discussie nu in het kader van de fiscaliteit en het sluitend maken van een begroting wordt geplaatst. Frappant is uw verklaring dat er geen wettelijke basis is, dat op de programmawet moet worden gewacht en dat een en ander in het kader van de begroting nog voort moet worden bekeken. Het is hallucinant dat op bepaalde inkomsten wordt gerekend waarvoor u geen mandaat hebt. In die zin vraag ik mij waar het goed bestuur van de regering is.

 

Het is alleszins belangrijk dat het debat over de afroming van de winsten wordt gevoerd, los van het debat over het langer openhouden van de kerncentrales, zoals u ook hebt gezegd. De discussie zou opnieuw in de financiering van het klimaatbeleid worden ingepast. Dat klimaatbeleid is een zeer duur beleid. Jos Delbeke heeft dat ook gezegd in de verzamelde commissievergadering die wij daarover hebben gehad. In die zin denk ik dat het belangrijk is dat, als er een heffing komt, de winsten daarvan een duidelijke bestemming krijgen, namelijk voor het klimaatbeleid.

 

In die zin is het ook goed dat de verlenging van het openhouden van de kerncentrales wordt losgekoppeld van het debat over de winsten. Immers, de uitstap uit de kernenergie is nodig om hernieuwbare energie, die ook duur is, alle kansen te geven en daarvoor voldoende ruimte op de markt te maken. Op die manier is de cirkel rond en kunnen de opbrengsten worden gebruikt om het klimaatbeleid, hernieuwbare energie en energiebesparing, te financieren.

 

Mevrouw Gerkens en ikzelf hebben een wetsvoorstel ter zake ingediend. Laten we dan ook daarover de discussie beginnen.

 

Voorts denk ik dat wij zullen moeten wachten op de discussie vanmiddag in de commissie voor de Financiën over dit aspect in de begroting. Ik denk dat het een haak in de begroting is als er geen mandaat is. Er is blijkbaar ook geen overeenstemming in de regering over wat daarmee moet gebeuren.

 

De voorzitter: De discussie over de begroting vindt vanmiddag plaats in de commissie voor de Financiën.

 

11.06  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, ik had mijn vraag ook ingediend aan minister Reynders.

 

11.07  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, maar het stelt mij toch ten zeerste teleur. Men denkt hier zomaar grotendeels een firma te kunnen belasten vanwege winsten, winsten die er hoe dan ook zijn, laten we daarover niet twisten. Het is echter juridisch ten zeerste betwistbaar om zomaar een firma op basis van het feit dat zij winsten maakt, te belasten. Die zaak zal aangevochten worden. Dat zal een juridische staart krijgen, zoals wij allemaal wel aanvoelen. Het is ook helemaal niet zeker dat de regering daardoor dit jaar een beroep kan doen op die 250 miljoen euro. Integendeel, dat is een heel groot vraagteken.

 

Ik vind het toch wel merkwaardig dat net dit weekend minister Onkelinx een opening heeft gemaakt om toch die uitstap te herzien. Dat is een hoopgevend signaal. Vandaag smijt u die deur weer dicht door te zeggen dat dat absoluut niet aan de orde is, misschien ergens tegen 2020. Wij hebben tijdens onze bezoeken aan Doel met onze commissie inzake kernenergie duidelijk gehoord dat, als er tegen 2009 geen uitsluitsel is, definitief de stappen gezet worden om te sluiten, met alle gevolgen van dien inzake energieprijzen, inzake CO2, inzake de bevoorradingzekerheid. Er is grote vrees bij de grote bedrijven in dit land, bij de bedrijven in de haven dat zij zonder energie zullen vallen, met alle gevolgen van dien, ook voor de werkgelegenheid in dit land.

 

Mijnheer de minister, ik zou u ten zeerste willen vragen om u niet te laten leiden door groene hallucinaties dat wij het allemaal met hernieuwbare energie zullen oplossen. Wij zijn pro hernieuwbare energie, maar de 60% à 70% elektriciteit die wij op dit moment halen uit de kerncentrales, zult u de komende decennia niet kunnen compenseren met enkele procenten of met 13% hernieuwbare groene energie, hoe graag wij dat allemaal ook zouden willen.

 

Laten wij realistisch blijven en een verantwoordelijk beleid voeren. Wij nodigen u daartoe ten spoedigste uit.

 

11.08  Dalila Douifi (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, er is geen wettelijke basis, er is niets dwingend. Wij stellen alleen met lede ogen vast dat de energiesector steeds meer hoge winsten maakt. Wij stellen ook vast dat de consument steeds meer betaalt. Dat krijgt ook geen staart. Daaraan hebt u met de regering ook nog niets gedaan. Dit jaar zullen de consumenten, de Belgische huishoudens, gemiddeld 300 euro per jaar meer betalen. Ondertussen kijkt men alles met lede ogen aan en wordt er helemaal niets gedaan.

 

U gaat dus beleefd vragen om een bijdrage te doen. Ik zou echter eens heel graag het volgende uit uw mond willen horen. Wat is nu, als vijfde partner in de regering, het standpunt van de PS in de regering? Laat u de kerncentrales langer open in ruil voor die 250 miljoen euro of niet? Daarop zou ik echt nog graag een antwoord hebben van u.

 

Le président: Je donne la parole au ministre pour une toute dernière réplique.

 

11.09  Paul Magnette, ministre: Je serai très bref.

 

Pour rassurer Mme Van der Straeten et Mme Douifi sur l'aspect légal, il est normal qu'à ce stade, il n'y ait pas de base légale. On a adopté des projets de notifications lors des conclaves budgétaires. Ils sont devenus des notifications lors du dernier Conseil des ministres, c'est-à-dire qu'ils ont été ratifiés. Ils vont maintenant faire partie de la loi-programme et, à ce moment, il y aura une base légale. C'est le processus normal pour "juridifier" la décision, étape par étape.

 

En ce qui concerne le contenu de cette notification, elle est extrêmement claire. Elle prévoit un procédé en deux temps.

 

Premièrement, je suis chargé, d'une part, d'une négociation vaste avec le secteur sur l'ensemble des aspects: la structure du marché, l'approvisionnement, les objectifs européens, etc. et, d'autre part, de demander une contribution de 250 millions au secteur. Deuxièmement, au moment du contrôle budgétaire, la notification dit que le gouvernement prendra les mesures nécessaires.

 

Quand le gouvernement prend les mesures nécessaires et que le montant est inscrit au budget, c'est bien ce qu'on appelle un prélèvement obligatoire. Vous pouvez poser la question à mon collègue des Finances mais, pour moi, c'est clair.

 

On peut regretter – je le regrette tout comme vous, madame Van der Straeten – qu'il n'y ait pas de lien immédiat entre recettes et dépenses dans un budget mais telle est la logique d'un budget. Il y a un volet "Recettes" d'un côté et il y a un volet "Dépenses" de l'autre.

 

J'aurais aimé que la contribution soit plus élevée et investie directement dans des matières liées à l'énergie renouvelable. Cela fait des années que le sp.a et le PS demandent cette contribution, nous en avons enfin obtenu le principe. Je m'en réjouis grandement. J'espère qu'elle pourra être plus importante l'année prochaine et directement liée aux objectifs auxquels je suis attaché.

 

En ce qui concerne la position du PS sur la loi de 2003, elle est absolument claire. Il n'a jamais été dit qu'il fallait sortir de la loi de 2003. Cette position a encore été rappelée par le Bureau de mon parti il y a deux semaines.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: Monsieur le ministre, je vous remercie d'avoir répondu jusqu'au dernier moment.

 

Je remercie également Mme Laruelle d'avoir attendu patiemment.

 

Voorzitter: Bart Laeremans.

Président: Bart Laeremans.

 

De voorzitter: Gezien het groot aantal vragen en de beperkte tijd van de minister tot 12.15 uur vanochtend en tussen 14.15 en 15.15 uur, zal een deel van de vragen morgen moeten worden gesteld. De minister is bereid om morgennamiddag te komen. We zijn haar dan ook dankbaar voor.

 

De vragen voor minister Magnette die niet zijn gesteld, worden uitgesteld tot volgende week. Er staat al een aantal vragen op de agenda van dinsdag om 11.00 uur. Voor de punten die niet afgehandeld zijn, zal minister Magnette volgende week woensdag komen.

 

Ik hoop dat dat ook in het verslag staat, zodat alle collega's het weten.

 

12 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "de Uitvoerende Kamer van het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars" (nr. 2015)

12 Question de Mme Sarah Smeyers à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la Chambre exécutive de l'Institut professionnel des agents immobiliers" (n° 2015)

 

12.01  Sarah Smeyers (CD&V - N-VA): Mevrouw de minister, de titel en de beoefening van het beroep van vastgoedmakelaar-syndicus worden in België beschermd. Gelet op de vele misbruiken uit het verleden en de wildgroei in het beroep, werd het Belgisch Instituut voor Vastgoedmakelaars bij koninklijk besluit opgericht. Het BIV heeft niet alleen de taak te waken over de toegang tot het beroep, maar het dient bovendien de beroepskwaliteit en de deontologische onaantastbaarheid van de beoefenaar te waarborgen tegenover de consument-mede-eigenaar van een appartementsgebouw, die noodgedwongen een beroep moet doen op een syndicus.

 

De verantwoordelijkheid van het BIV is bijzonder groot bij de evaluatie en toekenning van die beroepskwalificatie. Om misbruiken en onbekwaamheid van de vastgoedmakelaars-syndicus te evalueren en desgevallend te sanctioneren in het BIV, werd een administratief rechtscollege opgericht, met als naam de uitvoerende kamer. Die kamer wordt voorgezeten door een magistraat. De consument-mede-eigenaar van een appartementsgebouw kan klacht indienen bij de uitvoerende kamer van het BIV wanneer de syndicus handelingen stelt die strijdig zijn met de beroepsdeontologie.

 

Mevrouw de minister, op papier is dat allemaal perfect geregeld, maar in de praktijk blijkt er een en ander te schorten aan de werking van het BIV.

 

Om te beginnen mag de klager niet aanwezig zijn, noch gehoord worden tijdens de behandeling van zijn klacht, die hij schriftelijk moet indienen. De klager blijft dus totaal onwetend over de reactie en de verdediging van de vastgoedmakelaar-syndicus. Bovendien wordt de klager niet in kennis gesteld van de berisping of de sanctie die de vastgoedmakelaar-syndicus eventueel opgelegd kreeg. Mevrouw de minister, daarom wil ik u de volgende vragen stellen.

 

Is die vorm van rechtspreken door de uitvoerende kamer, waarbij de klagende partij compleet onwetend wordt gehouden van de behandeling van de klacht, en dan nog niet eens in kennis wordt gesteld van de beslissing, compatibel met de normen van een democratische rechtsstaat?

 

Kunt u een initiatief nemen om die situatie, waarvan de consument uiteindelijk de dupe is, te verhelpen?

 

12.02 Minister Sabine Laruelle: Mevrouw Smeyers, het klopt inderdaad dat de reglementering zelf geen specifieke bepalingen bevat in het geval een consument een klacht indient tegen een vastgoedmakelaar. Het betreft hier geen burgerlijke belangen van de consument, maar het handelt over het niet-naleven van de deontologische regels van de vastgoedmakelaar zelf.

 

Het is om die reden dat het BIV bij de ontvangstbevestiging van de klacht de beperking van de bevoegdheid van de uitvoerende kamer meedeelt en de consument steeds verwijst naar de gewone rechtsinstantie, wat de burgerlijke belangen aangaat.

 

Omwille van de transparantie van de procedure brengt de uitvoerende kamer van het BIV de klager op de hoogte van het verloop van de procedure. Bij iedere stap van de procedure, met name het advies van de rechtskundig assessor, het onderzoek van de verslaggever, het formuleren van opmerkingen en de indiening van het document door de betrokken vastgoedmakelaar enzovoort, wordt er een brief gericht aan de klager. Op dezelfde manier wordt de klager op de hoogte gebracht van het feit dat het dossier geklasseerd wordt zonder gevolg wegens gebrek aan tuchtmaatregelen.

 

Bij het moment van de oproeping van de vastgoedmakelaar voor de uitvoerende kamer, wordt de klager eveneens uitgenodigd om aan de debatten deel te nemen, waarin de reglementering trouwens voorziet in artikel 50, §2 en §3 van het koninklijk besluit van 27 november 1985 tot bepaling van de regels inzake de organisatie en de werking van de beroepsinstituten die voor de dienstverlenende intellectuele beroepen zijn opgericht. Hij wordt eveneens verwittigd omtrent de zitting waar de sanctie wordt uitgesproken.

 

De klager ontvangt geen kopie van de tuchtrechterlijke sanctie die wordt uitgesproken tegen de vastgoedmakelaar. De sanctie betreft de vastgoedmakelaar zelf en zijn beroepspraktijk en is niet tegenstelbaar aan derden.

 

Ikzelf ben enkel voogdijminister van de Nationale Raad van het Beroepsinstituut voor Vastgoedmakelaars. Gelet op de scheiding van de machten, kan ik niet interveniëren in beslissingen die werden genomen door de uitvoerende kamer van het BIV. De uitvoerende kamer is volledig onafhankelijk.

 

Tegen beslissingen van de uitvoerende kamer kan in beroep worden gegaan bij de kamer van beroep en nadien eventueel bij het Hof van Cassatie.

 

12.03  Sarah Smeyers (CD&V - N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord, dat ik deels ook begrijp. Ik snap echter niet dat u zegt dat de mogelijkheid bestaat om in beroep te gaan. Als de klager niet in kennis wordt gesteld van de uitspraak, kan er daartegen toch moeilijk in beroep worden gegaan.

 

Ik begrijp wel dat het burgerlijke aspect en het deontologische aspect moeten worden gescheiden.

 

Ik stel me echter toch vragen ter zake in het licht van de democratische rechtsstaat. Ik zal het opvolgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van de heer François-Xavier de Donnea aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "de wet van 1 september 2004 betreffende de garantie voor de consument" (nr. 2578)

13 Question de M. François-Xavier de Donnea à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la loi du 1er septembre 2004 sur la garantie pour le consommateur" (n° 2578)

 

13.01  François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le président, madame la ministre, l'avis du Conseil de la Consommation du 15 janvier 2008 émet des critiques à l'égard de la loi sur la garantie de 2004 et estime que la nouvelle législation n'est que trop peu respectée par les vendeurs professionnels. Cette situation n'a apparemment connu aucune amélioration pour les années 2006 et 2007. Selon les associations de consommateurs, les règles belges relatives à la consommation ne seraient pas aussi protectrices à l'égard des consommateurs que celles de nos voisins européens. Ces associations estiment que la durée légale de garantie est insuffisante, déplorent l'absence d'action directe du consommateur final à l'égard du producteur et préconisent la mise en place d'un système obligatoire de remplacement pendant les périodes de réparation.

 

Madame la ministre, disposez-vous d'informations permettant de dire effectivement que notre système de protection des consommateurs serait en-deçà de la protection offerte par les pays voisins? S'il y a effectivement des différences en défaveur des consommateurs belges, quelles sont les mesures correctrices à prendre?

 

13.02  Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le député, tout comme vous, j'ai pris connaissance de l'avis du Conseil de la Consommation du 15 janvier 2008 sur l'évaluation de la loi sur la garantie. La loi du 1er septembre 2004 transpose une directive européenne et en vertu du caractère minimal de cette même directive, le législateur belge a pris, sur certains points, des dispositions plus strictes visant à assurer un niveau de protection plus élevé du consommateur. Cela concerne notamment la suspension du délai de garantie de deux ans durant le temps de réparation, le retour au régime du droit commun de la garantie contre les vices cachés après la durée légale de deux ans et la possibilité de dommages et intérêts.

 

La durée légale de garantie de deux ans et la présomption légale de non-conformité pendant les six premiers mois à dater de la délivrance du produit découle directement de la directive européenne. La prolongation éventuelle de cette durée de présomption légale s'inscrirait bien sûr dans un objectif de meilleure protection du consommateur mais il faudrait évidemment étudier les conséquences d'une telle prolongation sur l'ensemble des secteurs professionnels.

 

La mise à disposition d'un bien de remplacement pendant la durée de réparation du bien entaché d'un défaut de conformité impose au vendeur de disposer d'un stock important de biens de remplacement. Cette disposition pose un certain nombre de problèmes professionnels dans des secteurs qui évoluent rapidement, par exemple l'informatique ou les biens audiovisuels. Une telle mesure aurait aussi comme conséquence d'augmenter le coût à charge du vendeur qui, à mon avis, serait nécessairement répercuté sur le consommateur.

 

La loi actuelle prévoit l'obligation de garantie à charge du vendeur. La question d'une action directe contre le fabricant pour non-conformité fait partie des questions soumises à révision au niveau européen.

 

Nous suivons ce dossier de très près et la mise en place d'un type d'actions déterminé demande une large consultation et une analyse approfondie. Mais nous allons donc plus loin que la directive européenne.

 

13.03  François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le président, je remercie la ministre pour ses explications utiles et globalement rassurantes.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De volgende vraag was gepland voor het begin van de vergadering en normaal gezien zou de minister van Binnenlandse Zaken hierop antwoorden, maar wij hebben dan bericht gekregen dat de minister van Economie en Wetenschapsbeleid zal antwoorden.

 

14 Vraag van de heer Jenne De Potter aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de werking van de Koninklijke Muntschouwburg" (nr. 2543)

14 Question de M. Jenne De Potter au ministre de l'Intérieur sur "le fonctionnement du Théatre royal de la Monnaie" (n° 2543)

 

14.01  Jenne De Potter (CD&V - N-VA): Mevrouw de minister, via een aantal verschillende kanalen bereikten mij berichten over de werking van de Koninklijke Muntschouwburg. Er zou nogal wat wrevel bestaan bij de leden van het orkest over de nieuwe muziekdirecteur. Volgens berichten in een krant zou een interne peiling duidelijk maken dat 94% van het personeel van het orkest de nieuwe muziekdirecteur niet langer wil. Blijkbaar is het onderling vertrouwen ondertussen nog niet hersteld, want volgens mijn informatie zouden de muzikale prestaties er binnenkort onder kunnen lijden als er niet wordt ingegrepen.

 

Wat er ook van aan is, het is een zeer slechte zaak dat dergelijke geruchten de kop opsteken. Wij moeten absoluut vermijden dat er problemen ontstaan. Mevrouw de minister, daarom heb ik volgende vragen.

 

Hebt u weet van mogelijke problemen binnen de Koninklijke Muntschouwburg? Zo ja, wat is de problematiek en welke acties zijn er eventueel reeds ondernomen om de problemen te verhelpen?

 

Mevrouw de minister, bent u van plan om rond de tafel te gaan zitten met vertegenwoordigers van het personeel enerzijds en van de directie anderzijds om de mogelijke problemen uit te klaren?

 

14.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, Ik lees het antwoord van minister Dewael.

 

Peter De Caluwe werd in juni 2005 benoemd als algemeen directeur van De Munt met ingang van juni 2007. Hij werd unaniem gekozen uit 21 internationale kandidaten op basis van een sterk en onderbouwd dossier.

 

Het samen met het benoemde bestuur afgestemde beleid ging uit van het behoud van het voltallige personeel van De Munt. In de keuze van naaste medewerkers kreeg de algemeen directeur de vrije hand. Hij schoof naast drie nieuwe directieleden, die verantwoordelijkheid kregen over technische afdelingen, dramaturgie, communicatie en planning van de productie, ook een nieuwe muziekdirecteur naar voren, namelijk Mark Wigglesworth.

 

Uitgangspunt hierbij was om alle bedrijfsonderdelen van het huis in de dagelijkse leiding vertegenwoordigd te zien, om op die manier een zo plat mogelijke structuur met delegatiemogelijkheid en horizontale verantwoordelijkheidsafbakening te realiseren.

 

Om ook de garantie van continue training van het orkest en hoogstaande uitvoeringen in het symfonisch repertoire te blijven garanderen, leek Wigglesworth de juiste kandidaat.

 

Met de benoeming van Wigglesworth als muziekdirecteur met ingang van september 2008 hoopte De Caluwe hoge ogen te gooien. Hij wist diens voorganger Kazushi Ono te overtuigen om nog een jaar bij De Munt te blijven, zodat de uitgaande en binnenkomende directeur een overgangsjaar hadden, waarin beiden het podium van De Munt zouden delen.

 

De benoeming is voor 100% een prerogatief van de algemene directeur. Hij kan zelf bepalen wie zijn muzikale partner wordt.

 

Van bij het begin, in september 2007, bleek de chemie tussen Wigglesworth en het orkest niet te werken. Ondanks de artistieke en publieke successen en de appreciatie voor de vriendelijke en integere persoonlijkheid van de dirigent sprak een groot deel van het orkest bij een artistieke evaluatie zijn zorg uit.

 

Dat is geen ongewone procedure. Dirigenten worden nu helemaal geëvalueerd. De vraag is wat er met de evaluatie gebeurt. De directie heeft geluisterd naar de argumenten van het orkest en heeft getracht de emotionele argumenten van de werkelijke te scheiden.

Sinds het begin van het seizoen is er regelmatig een zorgvuldig overleg tussen directie, orkestcommissie en de syndicale afvaardigingen. Dat overleg verloopt constructief. Alle partijen zijn ervan overtuigd dat er een oplossing komt, ook al verschilt de timing die door beide partijen naar voren wordt geschoven.

 

Het bestuur is van de situatie op de hoogte en stelt zijn volste vertrouwen in de huidige algemeen directeur en diens ambitieuze plannen om De Munt in de top 10 van de Europese operahuizen te houden.

 

14.03  Jenne De Potter (CD&V - N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw zeer omstandig antwoord. Ik ben blij dat er wordt gewerkt aan overleg tussen de betrokken organisaties. Ik meen dat het absoluut van het grootste belang is, zoals u zelf aanstipt, De Munt in de top 10 van de operahuizen te behouden. Daarvoor is het noodzakelijk dat er rond de tafel wordt gezeten met de orkestcommissie, de muzikale directeur en eventueel de syndicale organisaties om tot een oplossing te komen.

 

Ik meen dat, als de situatie blijft zoals mij nu wordt verteld, er door u bepaalde demarches zullen moeten worden gedaan om het overleg vlot te trekken. Ik hoop dat wij tot een goede oplossing komen; wij moeten erover waken dat de goede naam van De Koninklijke Muntschouwburg niet in het gedrang komt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van de heer Luk Van Biesen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de gelijke behandeling van uitoefenaars van vrije beroepen" (nr. 2256)

15 Question de M. Luk Van Biesen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'égalité de traitement des titulaires d'une profession libérale" (n° 2256)

 

15.01  Luk Van Biesen (Open Vld): Mevrouw de minister, belastingconsulenten, accountants, revisoren en advocaten zijn voor een belangrijk deel van hun activiteiten elkaars concurrenten. Voor hun opdrachten worden zij door de wetgever niet gelijk behandeld, nu bedrijfsrevisoren en advocaten contractueel hun beroepsaansprakelijkheid kunnen beperken. Dat gebeurt meestal voor een zeker bedrag.

 

Belastingconsulenten en accountants worden echter geconfronteerd met het wettelijk verbod dat bepaald wordt in artikel 33 van de wet van 22 april 1999. Een dergelijk onderscheid tussen beroepsgroepen is wel objectief, maar niet pertinent in de zin van het gelijkheidsbeginsel, zoals dat wordt geïnterpreteerd door het Grondwettelijk Hof. Er bestaat immers geen redelijke verantwoording voor het onderscheid wanneer men acht slaat op het doel en de gevolgen van het onderscheid.

 

Dat zogenaamde kleine kantoren van de vier genoemde beroepsgroepen in de praktijk misschien minder met het probleem worden geconfronteerd, is in deze niet relevant. Een onderscheid creëren tussen wat groot of klein zou zijn, zal steeds arbitrair zijn en tot rechtsonzekerheid aanleiding geven, daar de grote steeds zullen pogen het verbod te omzeilen, niet alleen door voortdurend met alle mogelijke middelen te beknibbelen op wat groot is, zou moeten zijn, of niet zou moeten zijn.

 

Een veralgemening van het verbod is daarom maatschappelijk niet gewenst, daar kleine en middelgrote ondernemingen, beroepsuitoefenaars met een bescheiden omzet en infrastructuur, in wezen daardoor niet zullen worden beschermd, maar misschien veeleer benadeeld wanneer zij zonder voldoende verzekerde bedragen moeten opboksen tegen de grotere kantoren.

 

Ten eerste, waarom is er geen gelijke behandeling van de vier groepen van beroepsuitoefenaars?

 

Ten tweede, waarom schaft men artikel 33 niet gewoon af?

 

15.02 Minister Sabine Laruelle: Zoals u ongetwijfeld reeds weet, is op het vlak van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid van de accountants en de bedrijfsrevisoren een belangrijke stap gezet door de wet van 23 december 2005. Die wet legt een aansprakelijkheidsplafond op in geval van uitvoering van bepaalde opdrachten die door of krachtens de wet worden toevertrouwd aan de commissaris – wettelijke controle – of, bij gebrek aan een commissaris, aan een bedrijfsrevisor of aan een accountant – bijzondere opdrachten –, inclusief de gevallen waarbij die opdrachten worden uitgevoerd door een accountant. Er bestaat bijgevolg een coherentie voor elke categorie van dezelfde opdrachten.

 

Het aansprakelijkheidsplafond bedraagt 12 miljoen euro in geval van uitoefening van een opdracht bij een beursgenoteerde vennootschap, en 3 miljoen euro bij een andere rechtspersoon dan een beursgenoteerde vennootschap. Die bepaling is van openbare orde. Er kan dus niet van worden afgeweken en zij is van toepassing, ook als daarin niet uitdrukkelijk wordt voorzien in het contract tussen de beroepsoefenaar en de cliënten.

 

Dat is zowel ten opzichte van andere vrije beroepen als in vergelijking met andere lidstaten van de Europese Unie een positieve evolutie, die evenwel lang niet alle problemen oplost, wat de onbeperkte burgerlijke beroepsaansprakelijkheid van de belastingsconsulenten en accountants betreft.

 

Het kan niet worden ontkend dat de beroepsbeoefenaars van de beroepen voor een deel dezelfde diensten leveren als andere vrije beroepen die desgevallend de mogelijkheid hebben hun burgerlijke beroepsaansprakelijkheid contractueel te beperken, ook al is die mogelijkheid vaak beperkt tot het door de verzekeraar gewaarborgd bedrag.

 

Wat de advocaten betreft, bestaat er enige concurrentie op het vlak van de fiscale opdrachten.

 

Wat een mogelijke distorsie binnen de economische beroepen betreft, is een aanpassing van de wet van 22 april 1999 gevraagd door het Instituut van Accountants en Belastingsconsulenten, zoals blijkt uit het memorandum dat na de verkiezingen van 2007 werd verspreid.

 

Eenzelfde redenering wordt gevolgd in het memorandum van het Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten. Indien blijkt dat voor een zekere categorie van opdrachten een distorsie zou zijn binnen de economische beroepen, kan de zaak worden herbekeken om een volledige coherentie te verwezenlijken binnen de verschillende componenten van de economische beroepen.

 

De draagwijdte van het nieuwe artikel 9bis van de wet van 22 april 1953 is hierbij een belangrijk gegeven. Een gelijkschakeling tussen beroepsbeoefenaars op het vlak van de aansprakelijkheid in het kader van de fiscale opdracht lijkt moeilijk, omdat iedereen die opdracht kan vervullen. Zelfs als alle beroepsbeoefenaars hun aansprakelijkheid op dat vlak zouden kunnen beperken, blijft er ongelijkheid met andere uitvoerders van die opdrachten die geen beroepsaansprakelijkheid hebben wegens het ontbreken van een monopolie. Iedereen op hetzelfde niveau plaatsen is zeer moeilijk.

 

De afschaffing van artikel 33 zou betekenen dat accountants en belastingsconsulenten en bijgevolg ook boekhouders en fiscalisten onderworpen worden aan de gemeenrechtelijke aansprakelijkheid. Zij zouden die bijgevolg contractueel kunnen beperken. Een afweging van de voor- en nadelen is daar aan de orde.

 

Het concurrentievermogen van de Belgische kantoren is daarbij een belangrijke afwijking, daar de beperking van aansprakelijkheid ten opzichte van de ondernemingen die een beroep doen op beroepsbeoefenaars voor die ondernemingen, een reden kan zijn om zich te wenden tot buitenlandse kantoren, die hun op dat vlak wel voldoende garanties bieden.

 

Anderzijds moet ook rekening worden gehouden met het feit dat de ondernemingen, in het bijzonder de kmo’s, vaak volledig steunen op de expertise van de beroepsbeoefenaar, en dat een te sterke beperking van de aansprakelijkheid van die laatste de ondernemingen zwaar kan benadelen.

 

15.03  Luk Van Biesen (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw zeer uitvoerig antwoord. Uiteraard zal er samen met het Instituut worden overlegd om de ongelijkheid die werd aangeklaagd in te toekomst te beperken en te verhinderen. Ik meen dat wij op de goede weg zijn. Wij zullen dat samen opvolgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

16 Vraag van de heer Luk Van Biesen aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "de stand van zaken in de restauratie van het Horta-Lambeauxpaviljoen in het Brusselse Jubelpark" (nr. 2542)

16 Question de M. Luk Van Biesen à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "l'état d'avancement de la restauration du pavillon Horta-Lambeaux dans le parc du Cinquantenaire à Bruxelles" (n° 2542)

 

16.01  Luk Van Biesen (Open Vld): Mevrouw de minister, ik heb een vraag over de stand van zaken in verband met het Horta-Lambeauxpaviljoen in het Brussels Jubelpark. Het is niet de eerste keer dat ik over de problematiek een vraag stel. Iedereen kent het Horta-Lambeauxpaviljoen. Het is het eerste officiële bouwwerk van Horta. Er staat een fantastisch werk in, namelijk "De menselijke driften", zoals het wordt genoemd, van de hand van de kunstenaar Jef Lambeaux.

 

Ondanks dat het een volstrekt uniek kunstwerk in ons land is, werd het al gedurende meer dan eeuw aan zijn lot overgelaten. Het zou zonde dat men dat pronkstuk van het Belgisch patrimonium voort laat aftakelen. Heel wat geïnteresseerden worden ook ontmoedigd om het kunstwerk te komen bezichtigen, omdat het bijna niet toegankelijk is. Men moet eerst een gids vastleggen en dan zijn er ook slechts een aantal uren dat men het kan bezoeken.

 

In 2006 werd via Beliris, het samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en het Brussels Gewest, het Jubelpark onder handen genomen. In de loop van 2007 zal het Horta-Lambeauxpaviljoen voor het eerst in zijn meer dan honderdjarig bestaan ook worden opgefrist. In het budget zou in 636.000 euro zijn voorzien. Dat werd bevestigd door de vroegere minister van Wetenschapsbeleid, de heer Verwilghen, op verschillende vragen die aan hem werden gesteld. Iedereen keek ernaar dat de gevels, het dak, de acroteriën, de deuren en het glas in 2007 zouden worden hersteld. Er zou ook in een technische bewakingsruimte worden voorzien.

 

Mevrouw de minister, kunt u de stand van zaken van de restauratie van het paviljoen geven? Beschikt het paviljoen reeds over infrastructuur, elektriciteit, verwarming, sanitair? Is het paviljoen ook toegankelijker gemaakt voor geïnteresseerden? Wordt er ook promotioneel iets gedaan voor het toch unieke kunstwerk "De menselijke driften"? De naam alleen al spreekt tot eenieders verbeelding.

 

16.02 Minister Sabine Laruelle: Het Horta-Lambeauxpaviljoen en het bas-reliëf "De menselijke driften" dat het herbergt, zijn inderdaad aan een grondige renovatie toe. Ondanks de opmerkelijke artistieke kwaliteiten en de onweerlegbare originaliteit, werd het complex te lang verwaarloosd.

 

De Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis bieden de bezoekers die erom vragen, natuurlijk de kans beide werken te bezichtigen onder de begeleiding van een opzichter. Het spreekt echter voor zich dat een bezoek aan een kunstwerk van dat wereldniveau niet voorbehouden mag blijven aan enkele liefhebbers die zich de moeite getroosten om toegang te vragen.

 

Daarom werd de Regie der Gebouwen belast met het opmaken van de nodige lastenboeken voor de restauratie van het bas-reliëf en het gebouw. De documenten werden in 2007 door de Regie der Gebouwen naar de FOD Mobiliteit en Vervoer gezonden voor aanpassing en publicatie van de opdrachten.

 

Voor de eerste aanbesteding, de restauratie van het bas-reliëf, werd het stedenbouwkundige attest verkregen. Het lastenboek zal dus zeer binnenkort worden gepubliceerd. Voor de twee aanbestedingen heeft de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen enkele opmerkingen gemaakt. Het stedenbouwkundige attest werd dus nog niet afgeleverd, maar de nodige aanpassingen werden uitgevoerd.

 

Concreet denk ik dat de restauratie van het fresco zal kunnen starten vanaf het tweede semester van dit jaar. De renovatie van het gebouw zou begin 2009 moeten gebeuren. Het spreekt voor zich dat het de bedoeling is om dat prachtige paviljoen voor iedereen open te stellen en samen met de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis de promotie te voeren, die het verdient.

 

16.03  Luk Van Biesen (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Voormalig minister Verwilghen heeft twee jaar geleden geantwoord dat in de nodige budgetten was voorzien en dat de restauratie zou gebeuren. Ik hoop dat wij het kunstwerk daadwerkelijk zullen kunnen gaan bekijken in de tweede helft van dit jaar. Misschien maken we er samen een uitstap van.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Voorzitter: Luk Van Biesen.

Président: Luk Van Biesen.

 

17 Question de M. André Perpète à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la hausse annoncée des prix de la viande de boeuf et de porc" (n° 2307)

17 Vraag van de heer André Perpète aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "de aangekondigde prijsstijging van rund- en varkensvlees" (nr. 2307)

 

17.01  André Perpète (PS): Monsieur le président, madame la ministre, mon père a tenu une boucherie pendant quarante ans, c'est un secteur que je connais donc bien et qui m'intéresse. Cela concerne aussi toute la population car l'augmentation des prix est inquiétante. Vous le savez bien car vous êtes en première ligne à différents titres, pour l'économie et pour l'agriculture. Après les hausses du prix du lait (12%), du beurre (10%), des pommes de terre (53%), on annonce maintenant des hausses dans le secteur de la viande, notamment pour le bœuf et le porc (de 15 à 50%) au cours de l'année 2008.

 

Bien sûr, il y a la hausse du coût des matières premières et de la nourriture des animaux, il y a la maladie de la langue bleue qui joue négativement pour le bœuf, il y a la faiblesse des exportations et la faiblesse du dollar qui jouent négativement pour le porc.

 

Malgré le fait que les prix augmentent beaucoup, la situation des agriculteurs ne paraît guère enviable puisque, entre 1991 et 2004 – si on prend une assez longue période –, un tiers des effectifs agricoles ont disparu alors que certaines mesures ont été prises mais qui, manifestement, ne suffisent pas encore. Il est vrai qu'il faut d'énormes capitaux pour créer ou reprendre une exploitation agricole. Des aides existent mais elles ne sont peut-être pas suffisantes. On met aussi en relief la difficulté de cette profession, le stress qui est vécu au quotidien par les agriculteurs qui sont aussi tributaires du climat.

 

Une étude de 2004 concernant leurs conditions de travail faisait apparaître que près d'un tiers des éleveurs wallons disaient avoir un stress élevé et environ 30% un niveau d'épuisement professionnel élevé. Les tâches multiples des agriculteurs, sur le plan administratif, sur le plan du travail journalier, les normes, les contrôles importants, même s'ils sont nécessaires, les heures de travail nombreuses, les nouvelles exigences intellectuelles, administratives comptables et techniques, rendent ce métier de moins en moins accessible et de moins en moins intéressant aux yeux des jeunes. Par ailleurs, le nombre de cultivateurs qui doivent prendre un autre travail pour pouvoir subvenir aux besoins de leur famille est important aussi. Donc, le nombre de cultivateurs à temps plein est moins important que dans le passé. On peut donc s'inquiéter pour l'avenir.

 

Madame la ministre, je sais que vous n'avez pas attendu aujourd'hui pour vous y intéresser, votre passé professionnel en témoigne.

 

Concernant l'évolution du prix des terres, on constate aussi une explosion. J'ai pris quelques exemples. À Arlon, il y aurait une évolution de 96% en dix ans, à Huy, de 53%, à Mouscron, de 57%, à Namur, de 56%.

 

Les chiffres avancés par les professionnels du secteur concernant la hausse du prix de la viande vous apparaissent-ils corrects?

 

Quelles idées et quelles décisions pouvez-vous avancer pour revaloriser le travail de plus en plus difficile des agriculteurs, notamment en vue des crises à répétition traversées par les différents secteurs ces dernières années, et pour que la hausse des matières premières qu'ils doivent acquérir pour nourrir le bétail ne grève pas excessivement leur revenu?

 

Par ailleurs, au vu des chiffres avancés quant au stress et à la difficulté d'exercer cette profession, quelles solutions pourraient être apportées pour la rendre plus attractive?

 

Des mesures fiscales, en partenariat avec le ministre des Finances, sont-elles à l'étude pour faciliter la reprise des exploitations agricoles?

 

17.02  Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, les chiffres cités font référence à des prévisions annoncées par les professionnels du secteur de la viande, lesquelles n'étaient pas nécessairement entièrement partagées par le secteur agricole, que vous connaissez bien également, en particulier quant à l'ampleur des hausses.

 

Sur ce point, je crois qu'il convient de distinguer les effets à court et à moyen terme. À court terme, il est évident que l'on devrait connaître une hausse des prix de la viande de bœuf suite notamment à l'embargo décidé par l'Union européenne le 31 janvier dernier sur l'importation de viande fraîche brésilienne, à cause d'une carence en matière de respect des exigences communautaires applicables pour les importations de viande bovine. Ces importations représentaient 6% de la consommation européenne et il n'existe pas d'alternative immédiate en termes d'approvisionnement.

 

L'Argentine bloque ses exportations. L'Australie subit les conséquences de la sécheresse et les États-Unis vendent de la viande hormonée, interdite en Europe.

 

Dans le secteur du porc, nous sommes face actuellement à un pic de production conjugué à des coûts de production relativement élevés, en raison tout simplement de l'augmentation des céréales. La faiblesse des prix a d'ailleurs nécessité la mise en place de mesures spécifiques de soutien du marché au niveau européen (restitution à l'exportation, aide au stockage privé).

 

À cet effet, à la suite d'une demande de l'Allemagne que j'ai soutenue, la Commission a proposé, lors du dernier Conseil européen du 18 février, de prolonger de trois mois la période de stockage privé.

 

Pour le moyen terme, moins de vaches de réforme sont mises sur le marché du bétail maigre. Cela s'explique notamment par la diminution générale du troupeau laitier, tendance lourde depuis quelques années, et par le fait que les producteurs gardent plus longtemps dans l'exploitation leurs vaches en fin de carrière en vue de produire le plus possible de lait, notamment du fait des prix favorables dans le secteur laitier.

 

Le potentiel de bétail à engraisser s'en trouve donc réduit. Il est certain également, comme vous l'avez souligné, que les effets de la fièvre catarrhale, notamment l'impact sur la fertilité et la croissance des animaux, vont aussi se faire sentir. En outre, on constate une décapitalisation en cheptel blanc-bleu en raison de décisions d'abandon de production pour manque de rentabilité ou à des ventes d'animaux pour alimenter la trésorerie, notamment à cause de la langue bleue.

 

Sur les marchés internationaux, des prix soutenus sont attendus, en raison de la demande provenant des pays asiatiques et de la Russie. Dans le secteur du porc et de la volaille, le coût des aliments – hausse de 40% – ayant un impact considérable sur la rentabilité incite les producteurs à abandonner ces productions. Toutefois, une baisse importante de la production pourrait être compensée, en cas de nécessité, par un recours à des importations ou par la libéralisation du stockage privé, qui est en route. Ceci devrait relativiser l'ampleur de la hausse des prix.

 

Enfin, il convient de ne pas perdre de vue qu'en cas de hausse trop importante du prix de la viande de bœuf, les consommateurs devraient davantage orienter leurs achats vers les viandes blanches: porc et volaille.

 

Vous avez mentionné à juste titre que les agriculteurs doivent composer avec les effets-retours sur les intrants. Un système organisationnel reposant sur le marché et la concurrence, comme nous le connaissons aujourd'hui, doit présenter suffisamment de transparence. Il importe en effet que les hausses des prix de vente à la consommation soient répercutés sur l'ensemble des maillons de la filière. C'est pourquoi j'ai demandé à mon administration d'étudier la faisabilité d'un suivi de la transmission des prix au sein des filières agro-alimentaires.

 

Le stress que vous avez cité résulte de divers facteurs, dont les formes d'incertitude ne doivent évidemment pas être sous-estimées. Un statut social fort, garant d'un filet de sécurité en cas d'aléa de la vie, constitue mon premier axe d'intervention que je souhaite poursuivre au cours de cette législature. Le second axe porte sur les relations avec les autorités administratives, et en particulier sur les contrôles de terrain. Je souhaite que ceux-ci s'opèrent, comme c'est majoritairement le cas, sur une base objective et dans un esprit de respect mutuel entre les parties concernées.

 

Enfin, sur le plan fiscal, je rappelle qu'en 2007 un cycle de conférences avait été organisé. Y participaient des experts en fiscalité, droit des sociétés, bail à ferme, etc. L'objectif était d'informer les agriculteurs sur l'impact de l'organisation de leur exploitation sous la forme d'une personne morale.

 

La transmission des exploitations est un des sujets au cœur des débats. On assiste en Région wallonne à un désinvestissement des pouvoirs publics en matière d'aide aux installations. Notamment, la réforme du fonds d'investissement y est pour beaucoup.

 

Par ailleurs, des mesures comme le carry-back, qui reporte des pertes sur les bénéfices des années antérieures en vue d'atténuer les fluctuations de revenus, sont actuellement à l'étude.

 

17.03  André Perpète (PS): Monsieur le président, je remercie la ministre pour sa réponse très détaillée.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 12.24 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.24 uur.