Commissie voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw

Commission de l'Economie, de la Politique scientifique, de l'Education, des Institutions scientifiques et culturelles nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture

 

van

 

dinsdag 19 februari 2008

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mardi 19 fÉvrier 2008

 

Après-midi

 

______

 

 


De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 14.36 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Bart Laeremans.

Le développement des questions et interpellations commence à 14.36 heures. La réunion est présidée par M. Bart Laeremans.

 

01 Vraag van de heer Bart Tommelein aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "de Sabam-tarieven" (nr. 1447)

01 Question de M. Bart Tommelein à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "les tarifs de la Sabam" (n° 1447)

 

01.01  Bart Tommelein (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, collega's, mevrouw de minister, dat de inning en de verdeling van de gelden van Sabam geen synoniem zijn voor transparantie en correctheid, is algemeen geweten. De berekeningswijze mag dan al duidelijk zijn, toch vraag ik mij af of Sabam bij de berekening van de bijdragen geen rekening moet houden met de zich wijzigende realiteit, zijnde de prijsstijgingen in diverse sectoren, waaronder drank. Van indexatie aan de zijde van Sabam blijkt geen sprake.

 

Bij de berekening van het tarief voor bijvoorbeeld de organisatie van een fuif wordt een link gelegd met de consumptieprijzen. Wanneer de gemiddelde consumptieprijs hoger ligt dan 1,25 euro, dan dient het verschil bij de gemiddelde inkomprijs gevoegd te worden. De gemiddelde inkomprijs wordt dus gebruikt bij de berekening van het verschuldigde bedrag.

 

Vaak is de gemiddelde consumptieprijs gelijk aan de prijs van een pintje van 25 centiliter. Een belangrijke brouwerij – ik zal geen reclame maken – maakte bijvoorbeeld onlangs bekend dat de bierprijs nogmaals de hoogte in zal gaan vanaf 1 februari 2008. Dan stijgen de bierprijzen met gemiddeld 3%, als gevolg van de structurele stijging van de grondstofprijzen. De stijging geldt zowel voor vaten, bakken bier als blikken. 3% mag dan al miniem lijken, ware het niet dat dit de zoveelste stijging op rij is.

 

De toevoeging van dat verschil aan de gemiddelde inkomprijs bij de berekening van het bedrag, rekeninghoudend met de prijsstijgingen, zorgt voor een bijkomende en volgens mij enigszins onterechte inning van gelden. Hoe kan immers de stijging van de prijs van dranken de daaraan gekoppelde indirecte prijsstijging van de auteursrechten rechtvaardigen?

 

Mevrouw de minister, kunt u de auteursrechtenverenigingen nogmaals aanmoedigen om op dat vlak een transparanter en vooral correcter beleid te voeren?

 

Hoe zal dat worden benaderd?

 

01.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Tommelein, inzake het door u aangehaalde probleem speelt slechts bij zeven op de drieëndertig door Sabam gebruikte tarieven de consumptieprijs een rol in de berekeningswijze van het tarief. Dat relativeert dan ook meteen de draagwijdte van het probleem.

 

De tariefberekening voor gelegenheidsmanifestaties, zoals fuiven, die Sabam toepast, gebeurt aan de hand van een percentage van 10% op de bruto-ontvangsten.

 

Het klopt dat in de berekeningswijze van de minimumbedragen van gelegenheidsinningen de inkomprijs voor dat soort van manifestaties kan worden verhoogd indien de prijs van de meest gevraagde consumptie hoger ligt dan 1,25 euro.

 

Volgens deze logica en zoals u suggereert, kunnen organisatoren van dit soort evenementen aan een hoger tarief ontsnappen wanneer de prijs van de meest gevraagde consumptie wordt opgetrokken tot meer dan 1,25 euro.

 

De minister van Economie heeft echter niet de bevoegdheid om tussen te komen in de tarifering van de vennootschappen voor het beheer van de rechten. Het is desgevallend aan de beroepsfederatie van de betrokken sector om met Sabam te onderhandelen over een eventuele herziening van de drempel van 1,25 euro voor de meest gevraagde consumptie.

 

Ik verbind mij er echter toe de verantwoordelijken van Sabam te ontmoeten en hen deze problematiek voor te leggen.

 

01.03  Bart Tommelein (Open Vld): Mevrouw de minister, ik ben blij om te horen dat u Sabam toch eens op het matje zult roepen om hen te zeggen dat dit zo niet verder kan. Ik daag iedereen uit, met inbegrip van de voorzitter die aan de melk zit, om een pintje te gaan zoeken op de markt aan 1,25 euro. Dat vindt men nergens meer.

 

Het is een pure schande dat deze organisatie met een quasi monopolie doet alsof de wereld rond hen draait. Ik denk dat dit niet langer meer mag worden aanvaard. Het is juist, mevrouw de minister, dat 7 van de 33 tariefvoorwaarden daarvoor in aanmerking komen. Dat is meer dan 20%. Wat mij vooral stoort, is dat het 20% is die op de nek terechtkomt van vrijwilligersorganisaties, jeugdverenigingen, jeugdbewegingen en mensen die iets organiseren voor het goede doel. Mensen organiseren een fuif om andere mensen te helpen en zij worden gestraft door Sabam dat vanuit de hoogte op hen neerkijkt en weigert om de minimumprijs voor een pintje aan te passen aan de reële waarde die men op de markt vindt.

 

Ik ben van Oostende en ik weet dat de pintjes op de dijk wat duurder zijn. Ik daag echter iedereen uit om vandaag een kroeg of een herberg te zoeken waar men nog een pintje kan vinden aan 1,25 euro. Ik trakteer die mannen van Sabam als ze mij die kroeg kunnen tonen.

 

Mevrouw de minister, ik denk dat het hoog tijd is dat wij tegen deze mensen optreden. U zal ze ondervragen. Ik hoop ze in deze commissie naar aanleiding van mijn wetsvoorstel binnenkort ook te kunnen ondervragen via hoorzittingen.

 

De voorzitter: Mevrouw Lalieux heeft misschien gehoord dat er nog vraag bestaat naar hoorzittingen. We zullen wel zien of het voorstel voor hoorzittingen zal worden gesteund door deze commissie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Bart Tommelein aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "de facturen in verband met de billijke vergoeding" (nr. 1912)

02 Question de M. Bart Tommelein à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "les factures relatives à la rémunération équitable" (n° 1912)

 

02.01  Bart Tommelein (Open Vld): Mevrouw de minister, mijn vraag zit in dezelfde sfeer. Artikel 42 van de wet op de auteursrechten kent rechten toe aan uitvoerende kunstenaars en aan producenten, niet aan auteurs. De billijke vergoeding is een zogenaamd naburig recht en geen auteursrecht. Afhankelijk van het soort uitbetaling en de sector wordt een andere aanpak van betaling gehanteerd voor permanente uitbatingen. De uitbaters van sectoren waarvoor reeds een KB is verschenen, krijgen een informatiepakket en een aangifteformulier, waarna een uitnodiging tot betaling volgt. De daaropvolgende jaren ontvangt men telkens een uitnodiging tot betaling.

 

De voorbije weken ontvingen 30.000 handelaars een factuur voor de muziek die in hun zaak speelt. Het adressenbestand van de beheersvennootschap is niet up-to-date, waardoor heel wat zaken noch een informatiepakket, noch een aangifteformulier mochten ontvangen. Uiteraard is iedere Belg geacht de wet te kennen, maar toch zijn de zelfstandigen hier de dupe van de onkunde van Simim. Let wel, ik wil geen afbreuk doen aan het principe van de auteursrechten. Ik wil alleen het functioneren van een maatschappij ter discussie stellen.

 

Mevrouw de minister, acht u het billijk om de terugwerking in de tijd van facturen te beperken tot bijvoorbeeld vijf jaar?

 

Bent u van oordeel dat de handelaars een registratie moet worden opgelegd, teneinde dergelijke financiële aderlatingen van zelfstandigen te vermijden?

 

Welke stappen zullen worden ondernomen om Simim te verplichten om haar werking te optimaliseren?

 

Hoeveel van de ingevorderde rechten wordt echt aan de uitvoerders doorgestort? Wat zijn de overheidskosten bij de behandeling door Simim van dergelijke burgerlijke vergoedingen? Hoe evolueerden de cijfers in de afgelopen drie jaar?

 

02.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer Tommelein, ik kan me volledig vinden in uw analyse met betrekking tot de inning en het beheer van de auteursrechten en de naburige rechten. Onlangs heb ik in dat kader ook nota genomen van de verwachtingen en de gegronde punten van kritiek van Unizo, UCM, NSZ en FEDIS.

 

Ondanks dat de kwesties waarover u het hebt, gedurende twee jaar grondig werden onderzocht door de commissie – artikel 42 – en een ad-hocwerkgroep binnen de FOD Economie, moeten wij vaststellen dat tot op vandaag nog steeds geen enkele maatregel het daglicht heeft gezien om het de handelaars makkelijker te maken en dit ondanks de proactieve stappen van mijn administratie.

 

Ik heb alle betrokken actoren samengebracht om de mogelijkheid te onderzoeken om de aangifte en de facturatie van de auteursrechten en de naburige rechten voor achtergrondmuziek samen te smelten, om de inningprocedure te vereenvoudigen en meer bepaald te eisen dat de rechten op korte termijn aan de handelaars worden gefactureerd, en om een eerlijke oplossing te vinden voor de 30.000 facturen, waarvan u melding hebt gemaakt.

 

Wat het laatste dossier betreft, kan ik u al melden dat een akkoord werd gevonden met Simim en Uradex. De betaling van de desbetreffende facturen werd opgeschort. De betrokken ondernemingen zullen eerstdaags een nieuwe brief krijgen waarin betalingsmodaliteiten worden voorgesteld die tot twee jaar zijn gespreid.

 

Voorts ben ik op termijn van plan dezelfde stappen te ondernemen wat de eenmaking van de verschuldigde rechten voor kopieën voor privégebruik en voor reprografie betreft.

 

Wat de cijfergegevens betreft, kan ik u meedelen dat, gelet op het feit dat de cijfers voor 2007 nog niet volledig verwerkt zijn en zij dus een schatting betreffen, wordt teruggegaan tot 2004 in plaats van 2005, dus drie jaar terug.

 

Wanneer men de geïnde rechten plaatst tegenover de bedragen die werden betaald aan Outsourcing Partners en Honeywell, die werden gemandateerd door Simim en Uradex om in hun naam en voor hun rekening de billijke vergoeding te innen bij de winkels, de kappers, de schoonheidsspecialisten, de dienstensector, de sociaalculturele sector, de bioscopen, de horeca en de discotheken, levert dat het volgende kostenpercentage op voor de inning van de billijke vergoeding: in 2004: 21,33%, in 2005: 19,22%, in 2006: 20,69%. Voor 2007 is de schatting 20,27%.

 

02.03  Bart Tommelein (Open Vld): Mevrouw de minister, ik denk dat wij in verband met de problematiek het absoluut er niet over moeten hebben om het de handelaars gemakkelijker te maken, dan wel om het de handelaars niet moeilijk te maken. Daar heeft men in de betrokken sector blijkbaar geen kaas van gegeten.

 

Ik stel met genoegen vast dat u een eerlijke oplossing probeert te zoeken voor de betalingen en dat de betalingen werden opgeschort. Mijn vraag is natuurlijk wel wat er gebeurt met die mensen die al hebben betaald. Men kan een betaling natuurlijk opschorten, maar ondertussen hebben een aantal trouwe, goedbedoelende mensen al betaald. Wat gebeurt daarmee? Krijgen zij ook nog een aanbod om de betalingsmodaliteiten eventueel te spreiden? Wat zal daarmee gebeuren?

 

02.04 Minister Sabine Laruelle: Ik voer een breed overleg met de handelaars en de middenstandsorganisaties om te weten wat we best doen. Het probleem is nu de retroactiviteit. Kan een onderneming tot acht jaar teruggaan, tot vijf jaar, drie jaar of twee jaar?

 

02.05  Bart Tommelein (Open Vld): Inderdaad, mevrouw de minister. Het is belangrijk dat u daarover met de organisaties van zelfstandigen goed overlegt en dat daarvoor een goede oplossing uit de bus komt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Luk Van Biesen aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "de resultaten van de enquête onder zelfstandigen met betrekking tot de administratieve lasten" (nr. 2003)

03 Question de M. Luk Van Biesen à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "les résultats de l'enquête concernant les charges administratives pour les travailleurs indépendants" (n° 2003)

 

03.01  Luk Van Biesen (Open Vld): Mevrouw de minister, volgens een enquête van UNIZO is de administratieve last voor tweederde van de ondernemingen toegenomen. Nauwelijks een derde weet welke overheidsdienst de gewenste informatie kan verschaffen. De enquête maakt helaas geen onderscheid tussen de verschillende overheidsniveaus. De voorbije jaren is er op federaal niveau immers heel wat gebeurd. Studies van het Planbureau wijzen op een daling van de administratieve kost. De Kruispuntbank voor de sociale zekerheid heeft vorig jaar nog een Europese prijs gekregen voor haar innoverende aanpak op het vlak van modernisering van de processen in de Belgische sociale sector. De Kafka-aanpak is doorgedrongen tot onze buurlanden. Ook de Wereldbank heeft in het verleden reeds meermaals lof geuit over het werk van de Belgische regering, met name in haar rapporten “doing business”.

 

Het aantal opgerichte ondernemingen gaat ook in stijgende lijn, wat erop wijst dat het starten van een bedrijf duidelijk eenvoudiger en sneller is geworden. Misschien knelt hier wel een beetje het schoentje. Er is veel werk verzet voor beginnende ondernemingen. Ik denk daarbij aan de Kruispuntbank ondernemingen. Dat blijkt ook uit de enquête van Unizo. Voor eenmanszaken is de administratieve last fors gedaald. Problematischer is de situatie voor doorgroeiende bedrijven en bedrijven met personeel. Dat lijkt erop te wijzen dat in de toekomst meer aandacht zal moeten gaan naar dit soort ondernemingen en hun administratieve last.

 

Ik heb een aantal vragen voor u, mevrouw de minister. Welke conclusies trekt de minister uit de enquête? Is het correct dat de lasten voor bedrijven met personeel zijn gestegen zijn? In dat geval, wat zijn hiervan de oorzaken?

 

Is het aangewezen om in de toekomst meer de aandacht te verschuiven van startende ondernemingen naar gevestigde ondernemingen met personeel?

 

Wat met het succesvolle Kafka-project? Wordt dit verder gezet? In welke structuur zal het worden ingebed?

 

Worden er nieuwe acties en concrete vereenvoudigingsprojecten opgestart? Zo ja, welke?

 

Welke initiatieven zal de minister nemen om tot een duidelijk beeld te komen van de administratieve lasten voor ondernemingen, wat de evolutie ervan is en voor welke ondernemingen deze lasten het zwaarst wegen?

 

Zal de minister initiatieven nemen om de inspanning inzake vereenvoudiging ook in de toekomst te blijven coördineren met andere overheden en andere departementen?

 

03.02 Minister Sabine Laruelle: Ik kan u verzekeren dat ik groot belang hecht aan de vermindering van de administratieve last voor de ondernemingen en voor de zelfstandigen, de kleine en middelgrote ondernemingen in het bijzonder.

 

Hoewel er reeds veel inspanningen werden geleverd, zoals trouwens blijkt uit voornoemde enquête, is het werk zeker nog niet gedaan. In de domeinen waarvoor ik bevoegd ben, blijven administratieve vereenvoudiging en betere regelgeving bij de belangrijkste objectieven. Mijn administratie, de FOD Economie, heeft zich onder meer tot doel gesteld de economische wetgeving te moderniseren en aan te passen aan de eisen die door de mondialisering, de Europese eenmaking en de federalisering worden gesteld. Dit moet leiden tot een vereenvoudiging waarvan alle ondernemingen kunnen genieten. Hij heeft ook de intentie om zijn contacten met de burgers te onderwerpen aan een charter van de gebruiker. Dat moet de toegankelijkheid en de beschikbaarheid van de diensten verbeteren.

 

Ik ga natuurlijk akkoord met u om naast de vermindering van de administratieve lasten voor startende ondernemingen verder te streven naar de vermindering van lasten waaronder bestaande ondernemingen gebukt gaan. Het gaat om een inspanning die moet worden geleverd door verschillende beleidsniveaus en verschillende departementen. Ik zal niet nalaten om in de domeinen waarvoor ik verantwoordelijk ben, de nodige stappen te zetten om oplossingen te vinden. Wij hebben in de regering ook een regeringslid dat specifiek bevoegd is voor de administratieve vereenvoudiging, mevrouw Vervotte.

 

Ik kan nu echter verzekeren dat ik, net zoals tijdens de vorige legislatuur, de strijd zal voortzetten tegen overbodige administratieve lasten die drukken op de ondernemingen en de zelfstandigen. Ik verwijs naar mijn initiatief en dat van mevrouw Vervotte, tot vereenvoudiging van de statistiek en enquêtes. Het werk is al gedaan door Vincent Van Quickenborne. Het gaat om de vereenvoudiging van de statistische enquête Prodcom, de maandelijkse enquête naar de industriële productie, en de jaarlijkse structuurenquête naar de structuur van de ondernemingen. Voor de landbouwsector werd de enquête over de graanvoorraden volledig afgeschaft. Deze koninklijke besluiten zullen spoedig in het Belgisch staatsblad verschijnen.

 

03.03  Luk Van Biesen (Open Vld): Ik dank de minister voor de bijzondere aandacht, die zij aan deze problematiek wenst te besteden in de volgende legislatuur. In de volgende periode kunnen wij de minister nog even wijzen op het substantieel gegeven. Als men berekent dat ongeveer 7,68 miljard euro door de bedrijven wordt uitgetrokken om alle administratieve lasten te voldoen, dan is het onze taak daar een tandje bij te steken waar het kan en ik denk dat het ook de taak is van onze commissie om dit nauwlettend, samen de minister, op te volgen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Question de M. Jean-Jacques Flahaux à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "l'accès gratuit aux musées des jeunes" (n° 2117)

04 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "gratis toegang tot musea voor jongeren" (nr. 2117)

 

04.01  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, madame le ministre, le gouvernement flamand a décidé de favoriser l'accès aux musées des jeunes de moins de 26 ans en mettant le prix d'entrée à 1 euro.

 

La France a d'ailleurs également pris des initiatives semblables. Nous ne pouvons que nous féliciter de cette initiative louable qui fera naître dans l'esprit des jeunes, je l'espère, l'envie de s'enrichir culturellement dans ces merveilleux outils que sont les musées.

 

Ne serait-il pas possible que tous les musées nationaux fédéraux reprennent cette mesure à leur compte?

 

Bien sûr, l'afflux croissant des jeunes ne pourra compenser qu'en partie le manque à gagner dû à la baisse du prix des billets. Aussi est-il envisageable qu'à cette fin, le gouvernement verse des compensations financières aux musées. Voir nos jeunes à la tête plus ou moins bien remplie à ce prix ne serait-ce pas la plus belle des plus-value pour notre Belgique dont on est si fier?

 

04.02  Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, je voudrais remercier le député pour sa question qui me permet de rappeler l'importance du patrimoine fédéral, qu'il soit culturel, scientifique ou historique. Ce patrimoine qui est estimé à une valeur de 6 milliards d'euros est détenu notamment dans les différents établissements scientifiques fédéraux et en particulier dans les musées. Je pense aux collections détenues par le Muséum des Sciences naturelles, notamment les iguanodons, au patrimoine des Musées royaux d'art et d'histoire, à celui des Beaux-Arts ou encore au Musée royal d'Afrique centrale ou aux collections de la Bibliothèque royale.

 

Dans le cadre de ma compétence, j'ai évidemment le souhait de travailler à une meilleure conscientisation et à une meilleure valorisation de ce patrimoine et donc aussi à une meilleure pédagogie pour essayer de renforcer au maximum leur visibilité, leur accessibilité, surtout envers les jeunes.

 

La question d'un prix d'entrée attrayant pour les jeunes est importante. Il existe d'ailleurs déjà au niveau des musées fédéraux un tarif "étudiants". La proposition d'un prix d'entrée à 1 euro doit être examinée dans ce contexte mais également dans le cadre d'une réflexion plus globale avec les différents responsables de ces établissements scientifiques fédéraux. Il convient également de l'analyser en termes d'objectif budgétaire car il convient de préserver les moyens et les ressources financières de ces établissements.

 

04.03  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, je remercie Mme le ministre pour sa réponse.

 

Nous avons la chance en Belgique d'avoir – je pense à Tervueren et à l'Institut des Sciences naturelles – deux émeraudes, si j'ose dire, au niveau mondial. Il faut effectivement les mettre en valeur, sans diminuer leurs moyens, par des propositions telles que celle que je viens de faire.

 

Je remercie Mme le ministre d'êtres sensible à cette problématique dans ses nouvelles attributions.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le démantèlement des barrières du crédit" (n° 2120)

05 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de afbouw van de kredietbarrières" (nr. 2120)

 

05.01  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, madame la ministre, l'Union européenne, dans un but louable de baisse du coût du crédit à la consommation, envisage de démanteler les barrières du crédit qui répondent encore à des critères de protection vis-à-vis des organismes de financement des autres pays européens afin de permettre l'accès à une offre de crédit moins coûteuse aux citoyens européens en ce qui concerne l'acquisition d'un bien immobilier. Il s'agit notamment d'améliorer la diversité des produits et de mieux préparer les consommateurs à la recherche d'un prêt approprié.

 

Cet objectif généreux doit déjà tenir compte des barrières linguistiques et des questions de proximité et de relations client déjà nouées entre les clients et leur banquier. Mais il doit aussi tenir compte des stratégies des organismes de prêt comme certaines clauses contraignantes, mentionnées dans nombre de contrats de crédit, empêchant notamment les emprunteurs de refinancer leur prêt auprès d'une banque concurrente offrant de meilleures conditions d'octroi.

 

Madame la ministre, quelle attention comptez-vous porter à ce dossier? Partant, quelles mesures d'accompagnement comptez-vous adopter pour que cette ouverture du marché du crédit des particuliers à la concurrence européenne s'effectue dans l'intérêt des clients, belges, et donc de notre économie, en reprécisant de manière claire aux différents acteurs de ce marché les règles de concurrence loyale, et non faussée, qui prévalent dans les rapports économiques au sein de l'Union européenne?

 

Madame la ministre, pourriez-vous nous indiquer si cette libéralisation de l'accès transfrontalier au crédit se réalise en direction de tous les pays européens ou est limitée seulement à ceux de la zone euro?

 

05.02  Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, la Commission européenne a rédigé un communiqué de presse en décembre 2007 lors de la publication du Livre blanc sur l'intégration du marché européen du crédit hypothécaire à propos d'une série de mesures destinées à démanteler les barrières nationales dans le secteur du crédit hypothécaire, donc à encourager les Européens à financer l'achat de leur maison dans un autre État membre.

 

Il convient de préciser que ce Livre blanc concerne les crédits hypothécaires accordés à des consommateurs et non à des commerçants.

 

Le remboursement anticipé constitue un des points sensibles de ce Livre blanc. À cet égard, la Commission européenne a déclaré qu'elle considérait le remboursement anticipé comme une des principales questions à traiter aux fins d'intégration des marchés européens du crédit hypothécaire. Elle reconnaît la sensibilité politique de cette question et la difficulté d'arriver à un niveau approprié d'harmonisation.

 

Elle estime néanmoins et elle partage avec les États membres et le Parlement européen la responsabilité de faire tout ce qui est en son pouvoir pour permettre aux ménages européens de bénéficier de conditions contractuelles plus diversifiées lorsqu'ils souscrivent un prêt hypothécaire et, notamment, en ce qui concerne le remboursement anticipé.

 

En Belgique, une clause empêchant un consommateur de refinancer son prêt auprès d'une banque concurrente offrant de meilleures conditions est totalement interdite, tant en vertu de la loi du 12 juin 1991 relative au crédit à la consommation qu'en vertu de la loi du 4 août 1992 relative au crédit hypothécaire. En outre, les indemnités qu'une banque pourrait demander ou peut demander en cas de refinancement du prêt sont strictement réglementées.

 

Il est clair que la Commission européenne a l'intention d'étendre cette libéralisation à l'accès transfrontalier au crédit à tous les États membres et pas uniquement à ceux qui font partie de la zone euro.

 

05.03  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, la réponse de Mme la ministre s'inscrit entièrement dans le sens d'une meilleure protection du consommateur. Je ne doute pas qu'elle continuera à être attentive à ce genre de dossier.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de aansprakelijkheid van accountants en belastingconsulenten" (nr. 2113)

06 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la responsabilité des experts-comptables et des conseillers fiscaux" (n° 2113)

 

06.01  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, belastingconsulenten en accountants in ons land zijn al jarenlang vragende partij om de verzwaarde beroepsaansprakelijkheid van artikel 33 van de wet van 22 april 1999 te vervangen door de minder zware algemene aansprakelijkheid van het gemene recht. Deze beroepscategorieën vinden de verzwaarde aansprakelijkheid een discriminatie tegenover de gemeenrechtelijke aansprakelijkheid van vele andere vrije beroepers.

 

Ziehier mijn concrete vragen in dat verband.

 

Het is in elk geval duidelijk dat andere categorieën van vrije beroepen die ook in de financiële sfeer actief zijn, zoals advocaten en bedrijfsrevisoren, hun aansprakelijkheid wel contractueel kunnen beperken. Dit levert hun in elk geval een danig concurrentievoordeel op. Wat denkt u over deze concurrentievervalsende factor?

 

Door de verzwaarde beroepsaansprakelijkheid te laten rusten op de schouders van belastingsconsulenten en accountants, maakt men het voor deze categorie moeilijk om nog een verzekering beroepsaansprakelijkheid af te sluiten. Steeds minder verzekeringsmaatschappijen, laat ik mij vertellen, blijken nog bereid om in deze categorieën nog de beroepsaansprakelijkheid te dekken. Als die wordt gedekt, wordt die afgesloten tegen fenomenaal hoge premies. Is de minister van deze toestand op de hoogte? Worden hieromtrent maatregelen voorbereid?

 

Het gevolg van de twee voorgaande vragen is natuurlijk dat de accountants en de belastingconsulenten hun verhoogde risicopremie mee opnemen in de kosten die zij aan de klanten doorrekenen en daardoor in een discriminatoire toestand terechtkomen. Andere categorieën die niet onder deze groep vallen, zoals advocaten en bedrijfsrevisoren, maar ook accountants en belastingconsulenten van andere Europese lidstaten waar men die verzwaarde beroepsaansprakelijkheid niet toepast, hebben een dubbel concurrentievoordeel. Zij hebben dus niet te maken met die verzwaarde beroepsaansprakelijkheid en zij slagen er ook vrij gemakkelijk in om via hun verzekering hun gewone gemeenrechtelijke aansprakelijkheid in te dekken.

 

Hoe meent u dit te verhelpen? Werden er maatregelen voorgesteld? Worden er maatregelen voorgesteld? Zijn er maatregelen in de maak?

 

06.02 Minister Sabine Laruelle: Het is ongetwijfeld reeds bekend dat op het vlak van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid van de accountants en de bedrijfsrevisoren, een belangrijke stap is gezet door de wet van 23 december 2005, nieuw artikel 17 van de wet van 22 juli 1953, houdende oprichting van een instituut van de bedrijfsrevisoren en een organisatie van het publiek toezicht op het beroep van bedrijfsrevisor.

 

Deze wet legt een aansprakelijkheidsplafond op in geval van uitvoering van bepaalde opdrachten die door of krachtens de wet worden toevertrouwd aan de commissaris of, bij gebrek aan een commissaris, aan een bedrijfsrevisor of aan een accountant, inclusief de gevallen waarbij deze opdrachten worden uitgeoefend door een accountant.

 

Er bestaat bijgevolg een coherentie voor elke categorie van dezelfde opdrachten. Dit aansprakelijkheidsplafond bedraagt 12 miljoen euro, in geval van uitoefening van een opdracht bij een beursgenoteerde vennootschap, en 3 miljoen euro bij een andere persoon dan een beursgenoteerde vennootschap. Deze bepaling is van openbare orde. Er kan dus niet van worden afgeweken en ze is van toepassing, ook als het niet uitdrukkelijk wordt voorzien in het contract tussen de beroepsbeoefenaar en de cliënt.

 

Dit is zowel ten opzichte van andere vrije beroepen als ten opzichte van andere lidstaten van de Europese Unie een zeer positieve evolutie die evenwel lang niet alle problemen oplost wat de onbeperkte burgerlijke beroepsaansprakelijkheid betreft van de belastingconsulent en de accountant.

 

Het kan niet worden ontkend dat de beoefenaars van deze beroepen voor een deel dezelfde diensten leveren als andere vrije beroepen, zowel in het binnenland als in het buitenland, die desgevallend de mogelijkheid hebben om hun burgerlijke beroepsaansprakelijkheid contractueel te beperken, ook al is deze mogelijkheid vaak beperkt tot het door de verzekeraar beroepsaansprakelijkheid gewaarborgd bedrag. Een aanpassing van de wet op dat vlak is gevraagd door het Instituut van de Accountants en de belastingconsulenten hebben van deze eis trouwens een prioriteit gemaakt, zoals blijkt uit het memorandum dat na de verkiezing van juni 2007 werd verspreid.

 

Op Europees vlak werd een studie uitgevoerd door de Europese Commissie inzake de aansprakelijkheid van wettelijke auditors. Een aanbeveling hieromtrent zal volgens Europees commissaris McCreevy worden gepubliceerd in de loop van 2008.

 

06.03  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mevrouw de minister, ik dank u voor het omstandige antwoord. U bent heel duidelijk geweest.

 

Ik verneem dat er dus wel een aanpassing van de wet zit aan te komen en dat wij op dat vlak de toekomst met enige hoop tegemoet mogen kijken. Ik dank u hiervoor.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Het volgende punt op de agenda zijn de samengevoegde vragen van de heren Henry, Bogaert en Prévot. Vraag nr. 2169 van de heer Bogaert wordt uitgesteld en bijgevolg ook afgesplitst van de andere vragen.

 

07 Question de M. Philippe Henry à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "le retard dans le paiement de factures" (n° 2130)

07 Vraag van de heer Philippe Henry aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "de laattijdige betaling van facturen" (nr. 2130)

 

07.01  Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, il arrive fréquemment que des factures adressées au pouvoir fédéral ne soient pas payées à l'échéance, ce qui a amené certains fournisseurs à refuser d'effectuer l'une ou l'autre livraison. Cela peut concerner des fournitures de marchandises ou des prestations de services, tels des experts, des psychiatres ou des médecins notamment.

 

Je voulais vous poser une série de questions relativement factuelles pour avoir une idée assez précise quant à ces retards de paiement de factures.

 

Quel était le montant total des factures impayées pour le SPF Économie, Classes moyennes et Énergie fin 2007? Qu'en était-il à la fin du mois de janvier 2008?

 

Combien de factures ont-elles été payées tardivement par le SPF de janvier 2007 à janvier 2008? Quelle est la ventilation mensuelle de ces factures? De combien de jours, en moyenne, la date d'échéance a-t-elle été dépassée pour ces factures?

 

Quel était le montant total représenté par les factures impayées dans les délais prévus? Quelle est la ventilation mensuelle de ces factures?

 

De janvier 2007 à janvier 2008, quel est le temps moyen qu'a dû attendre un fournisseur ou un expert pour voir sa facture honorée? Pouvez-vous me donner un détail mensuel?

 

Quel est le coût supplémentaire supporté par le SPF en raison de ces retards de paiement de factures (amendes, intérêts de retard, frais de recouvrement)? Certains fournisseurs ont-ils procédé à des recouvrements judiciaires de factures non contestées? Le cas échéant, à hauteur de quels montants? Des jugements ont-ils été prononcés à l'encontre de l'État belge au sujet de montants dus par le SPF?

 

Quelles sont les causes des retards de paiement? Quelles mesures avez-vous prises pour éviter ces retards de paiement à l'avenir?

 

07.02  Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, M. Bogaert avait quasiment la même question. Il va sans dire que quand j'aurai répondu à M. Henry, je considérerai avoir répondu aussi à M. Bogaert. Je veux bien répéter trois fois la même chose, mais il me semble que c'est une perte de temps.

 

En ce qui concerne la première question, la comptabilité actuelle du SPF Économie ne permet pas de donner les sommes demandées par mois. À titre indicatif, je peux signaler qu'au 11 février de cette année, des factures pour un montant de 8.804.693,09 euros avaient été payées.

 

En ce qui concerne les deuxième, troisième, cinquième et sixième questions, de janvier 2007 à janvier 2008, 51 factures ont été réglées trop tard, avec des intérêts de retard se chiffrant à 21.092,25 euros.

 

Il n'est pas possible non plus d'examiner la ventilation par facture pour une période si courte.

 

Aucune procédure judiciaire n'a été intentée par des fournisseurs pour des livraisons qui n'ont pas été contestées.

 

Quant à la quatrième question, un sondage représentatif de 463 factures payées a indiqué que le délai moyen de paiement par le SPF Économie est de trente jours. Le principe de l'ancre en 2007, et plus particulièrement la décision du gouvernement du 5 novembre 2007, a entraîné un retard de paiement supplémentaire d'environ six semaines pour des factures d'un montant 5.270.307,65 euros. Vous apprécierez la précision des chiffres donnés par mon SPF! Évidemment, toutes ces factures ont entre-temps été liquidées.

 

En ce qui concerne votre dernière question, outre diverses mesures internes prises par le SPF Économie en vue d'un monitoring des dépenses et d'une accélération du traitement des factures, il faut également mentionner le projet FEDCOM qui améliorera les possibilités de contrôle interne et de reporting dans le domaine de la comptabilité publique. L'étude préliminaire au lancement de ce projet sera terminée dans le courant de ce mois de février et l'implémentation dans les départements-pilotes pourrait débuter dès mars 2008.

 

07.03  Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, je vous remercie pour cette réponse effectivement très précise. Je prends bonne note des différentes informations que nous ne manquerons pas d'examiner. Vous nous avez communiqué un montant relatif aux intérêts de retard. Cela signifie-t-il qu'il n'y a pas eu d'amendes ou de frais de recouvrement mais uniquement des intérêts de retard? Est-ce correct?

 

07.04  Sabine Laruelle, ministre: C'est exact. Si vous souhaitez avoir les chiffres précis, je peux vous transmettre une copie de ma réponse ou je les donne au greffe.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de M. Maxime Prévot à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la dette de la Belgique à l'égard de l'Agence spatiale européenne, ses conséquences éventuelles et les grands axes prioritaires de sa politique" (n° 2213)

08 Vraag van de heer Maxime Prévot aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "de schuld van België ten aanzien van het Europees Ruimteagentschap, de eventuele gevolgen hiervan en de grote prioritaire krachtlijnen van het Belgisch beleid" (nr. 2213)

 

Président: Melchior Wathelet.

Voorzitter: Melchior Wathelet.

 

08.01  Maxime Prévot (cdH): Madame la ministre, je souhaitais vous interroger sur la dette de la Belgique à l'égard de l'Agence spatiale européenne (ESA). En effet, la presse nous a appris ce week-end que notre pays était redevable d'une somme d'environ 100 millions d'euros à l'ESA. Les engagements auxquels la Belgique aurait souscrit, il y a quatre ans, à savoir le paiement d'une contribution de 160 millions d'euros chaque année, ne seraient pas honorés. J'utilise bien évidemment le conditionnel puisque je vous demande confirmation de la chose. Cela contraint d'ailleurs l'Agence spatiale européenne à consentir à des emprunts additionnels, sans parler du taux d'intérêt qui y est lié.

 

En soi, le non-respect de nos engagements budgétaires à l'égard de tiers et a fortiori à l'égard des organisations européennes de pointe est problématique, me semble-t-il, si on veut éviter une quelconque réputation de mauvais payeur; reconnaissons que ce n'est pas la plus agréable à porter. Mais ce qui interpelle surtout, c'est la question des conséquences de ces retards. La Belgique ne semble plus compter depuis peu parmi le top 5 des plus importants contributeurs de l'ESA, un rang qu'elle occupait depuis près de quinze ans. Cela pourrait être un choix: il n'y a pas nécessité d'être à tout prix dans le top 5 mais si on souhaite y être, il faut s'en donner les moyens. Il convient en tout cas de bien mesurer les conséquences sur le positionnement de notre État en matière spatiale et l'impact qu'une position moins ambitieuse pourrait avoir sur la dynamique du secteur de l'aéronautique et du spatial qui est parmi les plus florissants de notre pays, au Nord comme au Sud.

 

Madame la ministre, j'aimerais donc obtenir quelques éclaircissements. En l'occurrence, pouvez-vous confirmer les informations de la presse sur nos retards de paiement à l'égard de l'ESA? Dans l'affirmative, envisagez-vous des mesures rapides pour nous permettre de respecter nos engagements auprès de cette Agence spatiale européenne et lesquels? En aurez-vous déjà la capacité à l'occasion des discussions budgétaires dans lesquelles vous êtes plongée dès à présent?

 

À défaut, devons-nous en conclure que le maintien de la Belgique dans le top 5 des contributeurs ne constituerait plus une priorité? Cela pourrait constituer un choix assumé, pour peu que cela soit bien pensé et réfléchi. Plus largement, cette question est aussi pour moi l'occasion de vous demander, en votre qualité de ministre en charge de la Politique scientifique fédérale, d'exposer succinctement, sans entrer dans les détails, les grands axes de votre politique spatiale et les ambitions belges que vous souhaitez porter pour maintenir et renforcer le rôle de la Belgique dans ce champ de l'action européenne.

 

08.02  Sabine Laruelle, ministre: Je voudrais remercier M. le député de me donner l'occasion de reparler de ce dossier important, même si j'ai eu l'occasion de répondre à une question écrite de M. Henry portant sur le même sujet. J'espère que mes deux réponses ne divergeront pas trop.

 

La Belgique n'est plus le cinquième contributeur à l'ESA: on est devenu le sixième parce que l'Espagne a renforcé sa contribution. Ce n'est donc pas parce que la Belgique a diminué ses ambitions mais parce que l'Espagne a renforcé les siennes. Si on calcule en fonction du nombre d'habitants, nous sommes le deuxième contributeur à l'ESA.

 

Donc, même si la Belgique est un petit pays par sa taille et son nombre d'habitants, au niveau du spatial européen, nous jouons vraiment dans la cour des grands puisque nous sommes le sixième contributeur en valeur absolue et le deuxième par tête d'habitant. C'est une ambition que j'ai envie de continuer à porter.

 

Si on veut s'y retrouver dans le débat budgétaire, il faut séparer les engagements et les ordonnancements. La Belgique s'était engagée à hauteur de 140 millions d'euros par an. De fait, depuis 2003, nous avons accumulé une dette en ordonnancement de l'ordre de 103 millions d'euros. J'ai eu l'occasion de m'entretenir avec le directeur général de l'ESA pour lui dire que je comptais bien amener le dossier sur la table du gouvernement lors du conclave budgétaire pour essayer de trouver une solution.

 

Mon objectif dans cette discussion budgétaire est double, et j'espère vraiment que mes collègues du gouvernement me suivront – mais tout le monde a beaucoup de demandes et nous verrons ce qui sera possible de faire. Il faut que pour 2008, et j'espère que le ministre du Budget y sera sensible, la dette ne soit pas amplifiée. Il faut que l'ordonnancement soit au moins équivalent à l'engagement car autrement, nous accumulerons la dette. De plus, il faut soit payer les 103 millions de dette et l'effort en ordonnancement sera très fort en 2008, soit trouver un système d'apurement de la dette.

 

Au niveau de l'ESA, nous devons avoir des engagements ambitieux, nous devons rester dans la cour des grands, à la sixième place. Nous devons aussi savoir si nous allons apurer la dette en une fois ou en plusieurs fois. Mon objectif est de le faire le plus rapidement possible mais vous savez que le budget doit être en équilibre.

 

J'en ai déjà discuté au "kern" vendredi passé lorsque nous abordions les dépenses primaires et je n'ai pas senti, dans le chef des partis autour de la table, une envie de diminuer nos ambitions au niveau de l'ESA. Au moment où l'ESA va envoyer Frank De Winne dans l'espace en 2009, il ne faut pas réduire notre participation.

 

De plus, fin 2008, à La Haye, nous aurons une ministérielle qui sera très importante pour nos entreprises, pour nos centres universitaires, pour la société de la connaissance spatiale en Belgique. Il ne faut donc pas revoir nos ambitions à la baisse en 2008, ce serait vraiment catastrophique non seulement pour l'image de la Belgique mais aussi pour notre industrie et nos universités.

 

Demain, lors d'un colloque organisé par le Fonds Prince Philippe, je participe à un groupe de travail présidé par Frank De Winne sur le manque d'étudiants dans les matières scientifiques. Une des conclusions des travaux que des experts ont menés et dont nous allons débattre demain, est justement de dire que le spatial sera sûrement un des domaines qui peut donner aux jeunes l'envie de s'orienter vers les sciences.

 

Quand il est question de l'engagement des 3% pris à Lisbonne, je ne pense pas que ce soit l'objectif. Le gouvernement maintiendra son ambition en termes d'engagement. Pour l'ordonnancement, le gouvernement agira dans le meilleur sens. En résumé, nous ne devons pas amplifier la dette, et il nous faut commencer à résoudre le problème.

 

08.03  Maxime Prévot (cdH): Madame la ministre, en guise de clin d'œil, j'ajouterai qu'une fois n'est pas coutume, votre réponse me ravit. Plus sérieusement, je considère très sincèrement que s'il existe bien un domaine où nous ne devons pas nous désengager, c'est bien le spatial. A priori, à l'échelle du pays, et pas seulement à celle de la Wallonie – ce secteur y ayant été défini comme un pôle d'excellence -, l'aéronautique reste un domaine dans lequel nous disposons de compétences reconnues sur le plan international et qui nous ont valu d'être salués dans les plus hautes sphères. Nous devons continuer, pour nos entreprises, qui sont dans bien des cas des PME, à soutenir avec force ce secteur.

 

J'espère que vous obtiendrez, sinon intégralement, du moins partiellement, gain de cause au cours des discussions à venir, que je sais particulièrement délicates.

 

En tout état de cause, nous ne devons pas rater le tournant de 2008, car nous ne pouvons pas nous permettre de faire un petit pas de côté, au risque d'être considérés comme la cinquième roue du carrosse. Par conséquent, je me réjouis que vous continuiez à considérer le spatial et l'aéronautique comme un domaine à privilégier - et vous pourrez toujours compter sur notre soutien quand il s'agira d'aller dans ce sens.

 

Le président: Merci, monsieur Prévot. Madame la ministre, je suppose que vous n'avez rien à ajouter après cette brillante intervention.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08.04  Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, à qui dois-je confier les chiffres?

 

Le président: Il s'agit des chiffres relatifs à l'ESA?

 

08.05  Sabine Laruelle, ministre: Non, ils concernent le paiement des factures.

 

Le président: Vous pouvez les transmettre aux services.

 

Madame la ministre, je pense que l'ordre du jour vous concernant est épuisé. Nous attendons le ministre Magnette qui est annoncé à 15.30 heures.

 

08.06  Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, s'il est aussi ponctuel que moi, il ne devrait plus tarder.

 

09 Vraag van de heer Jenne De Potter aan de minister van Klimaat en Energie over "het nucleair passief en de kosten voor de ontmanteling van de kerncentrales" (nr. 2110)

09 Question de M. Jenne De Potter au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le passif nucléaire et les coûts du démantèlement des centrales nucléaires" (n° 2110)

 

09.01  Jenne De Potter (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat over het nucleair passief en de kosten voor de ontmanteling van de kerncentrales.

 

Om de kosten voor de ontmanteling en de berging van het radioactief afval te betalen, wordt een provisie aangelegd, het nucleair passief genaamd. Die provisie wordt gefinancierd door de verbruiker van energie via een heffing per kilowattuur.

 

Er bestaat evenwel enige onzekerheid over de vraag of de aangelegde provisie wel voldoende groot zou zijn om de kosten van de ontmanteling en de berging van het afval te betalen. Reden voor die onzekerheid is de onduidelijkheid over de precieze omvang van de totale kosten. Die onduidelijkheid is ontstaan afgelopen zomer, naar aanleiding van een aantal berichten in de media, waarbij volgens een vertrouwelijke studie van het NIRAS werd gesteld dat de ontmanteling van de kerncentrales veel duurder zou zijn dan aanvankelijk gepland. De reële kosten zouden 12 miljard euro bedragen en dat bedrag ligt 90% hoger dan aanvankelijk werd gedacht. De middelen in het nucleair passief zouden dan ook ruim onvoldoende zijn, wat dan weer door Synatom werd betwist.

 

Mijnheer de minister, om die onduidelijkheid uit de wereld te helpen, heb ik de volgende vragen.

 

Hoeveel middelen zitten er op dit ogenblik in het nucleair passief?

 

Wat is op dit ogenblik de geschatte kostprijs van de ontmanteling van de kerncentrales? Klopt het cijfer van de 12 miljard euro, zoals zou moeten blijken uit die vertrouwelijke studie van het NIRAS?

 

Is de provisie die op dit ogenblik wordt aangelegd, voldoende groot om op het ogenblik dat de middelen effectief noodzakelijk zijn, de totale kosten van de ontmanteling van de kerncentrales en de berging van het afval te betalen, rekening houdend met het uitstapscenario waarin we ons op dit moment nog steeds bevinden?

 

Zijn de aanbevelingen van het opvolgingscomité aan Synatom ondertussen opgevolgd?

 

09.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, mijnheer De Potter, eerst wil ik de volgende verduidelijking geven.

 

Om de kosten van de ontmanteling van de kerncentrales en de behandeling en de berging van het ontmantelingsafval te betalen, wordt een voorziening aangelegd bij de kernprovisiemaatschappij Synatom.

 

De nodige gelden daarvoor worden aan Synatom bezorgd door de kernexploitant Electrabel of door andere vennootschappen, momenteel enkel SPE, in verhouding tot hun aandeel in de industriële productie van elektriciteit door gebruik van kernbrandstoffen. Die gelden maken deel uit van de productiekosten van elektriciteit geproduceerd door kerncentrales. De productiekosten, verhoogd met een winstmarge, worden gedekt door de tarieven die de elektriciteitsverbruikers betalen.

 

De nodige gelden voor de voorzieningen worden dus niet gefinancierd door een heffing op de verbruikte kilowattuur, zoals dat wel het geval is voor de financiering van het zogenaamde nucleair passief BP1 en BP2.

 

Er wordt bij Synatom tevens een voorziening aangelegd voor het beheer van de bestraalde splijtstoffen.

 

Ik wil nu dieper ingaan op uw vier specifieke vragen.

 

Ten eerste, eind 2007 bedroeg de voorziening bij de kernprovisiemaatschappij voor de ontmanteling van de kerncentrales en de behandeling en berging van het ontmantelingsafval,1,742 miljard euro, en voor het beheer van de bestraalde splijtstoffen 3,163 miljard euro. Het totaal van de twee voorzieningen samen bedraagt 4,905 miljard euro.

 

Op de tweede vraag kan ik het volgende antwoorden. Het is inderdaad juist dat de kostprijs van de ontmanteling van de kerncentrales en het beheer van de bestraalde splijtstoffen geschat is op 12 miljard euro, in de economische voorwaarden van 2006.

 

Ten derde, de methode voor het aanleggen van voorzieningen is gebaseerd op de Net Present Value. Deze methode bepaalt dat de hoofdsom steeds moet voorzien zijn en dat zij jaarlijks moet aangroeien met de intresten, op basis van een aangenomen actualisatievoet. Bovendien zijn er nog jaarlijkse toevoegingen voor de bestraalde splijtstoffen naarmate zij worden geproduceerd.

 

In het huidige scenario zal op die manier een bedrag beschikbaar zijn, na de industriële ingebruikname van de centrales, wat overeenstemt met het wettelijk uitstapscenario.

 

Ten vierde, het gaat hier om uitgaven voor een activiteit op zeer lange termijn. De schattingen gebeuren dan ook op basis van hypothesen. Deze hypothesen bevatten nog enkele onzekerheden en alle beslissingen zijn nog niet genomen. De hypothesen worden dan ook conservatief gehouden en er worden systematisch onzekerheidsmarges toegepast. Naarmate de tijd vordert, moeten de hypothesen en berekeningen gedetailleerder en beter worden genuanceerd. Over al deze aspecten heeft de Commissie voor Nucleaire Voorzieningen aanbevelingen uitgebracht. De Commissie is met de kernprovisievennootschap een kalender overeengekomen volgens dewelke de verbeteringen en de verfijningen moeten worden aangebracht. Het volgende evaluatiemoment is het jaar 2010. De kalender strekt zich evenwel verder uit dan 2010.

 

09.03  Jenne De Potter (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Als ik het volledig begrepen heb, is het zo dat die 12 miljard euro effectief de geraamde kostprijs is, maar dat in het huidige scenario waarbij men zit met geleend geld waarop een rente wordt toegepast, men die 12 miljard euro effectief zal bereiken, gelet op het huidige uitstapscenario.

 

Ik vind het wel verwonderlijk dat de media verwezen naar een geheim rapport van het Niras, waaruit bleek dat er toch wel een probleem zou zijn in verband met de financiering van de totale kosten. Als u zegt dat er middelen voorhanden zullen zijn op het ogenblik dat ze er moeten zijn, dan wil ik u graag geloven, maar ik denk dat wij dit toch grondig in de gaten moeten houden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van mevrouw Freya Van den Bossche aan de minister van Klimaat en Energie over "de automatische toekenning van de sociale tarieven" (nr. 2216)

10 Question de Mme Freya Van den Bossche au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'octroi automatique des tarifs sociaux" (n° 2216)

 

10.01  Freya Van den Bossche (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, energie neemt een steeds belangrijkere plaats in het huishoudbudget in. Om de zwaksten te beschermen, heeft de overheid een aantal maatregelen genomen, zoals de toekenning van een goedkoper sociaal tarief voor gas en elektriciteit.

 

Zo kunnen personen met een handicap en een inkomensvervangende tegemoetkoming, ouderen die een inkomensgarantie hebben en leefloontrekkers een beroep doen op dat sociaal tarief. Als wij al die mensen in België samentellen, komen wij aan meer dan 300.000 mensen. Vandaag doen zo'n 200.000 mensen een beroep op dat sociaal tarief. Een groot aantal mensen ontvangt dus niet het tarief waarop het recht heeft, waarschijnlijk omdat men niet weet dat men er recht op heeft of omdat men niet weet hoe men het kan bekomen.

 

De vorige regering heeft dan ook een initiatief genomen om de toekenning van de sociale tarieven automatisch te laten gebeuren. Daarvoor zou een beroep worden gedaan op de gegevens die in de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid beschikbaar zijn. In de programmawet van 27 april 2007 werd die automatische toekenning ook ingeschreven. De datum van inwerkingtreding zou door de Koning worden bepaald.

 

Sinds de invoering van de wet zijn de prijzen voor energie nog gevoelig gestegen. Door de lange aanslepende formatiegesprekken kon de regering van lopende zaken ook het benodigde KB niet laten goedkeuren. De vorige regering heeft het niet meer kunnen doen en de interim-regering heeft het nog niet gedaan, maar heeft toch als een van de voornaamste doelstellingen, als ik het goed heb begrepen, het beschermen van de koopkracht van de mensen. Zeker voor de zwaksten onder ons zijn de energiefacturen heel zwaar.

 

Mijnheer de minister, ten eerste, wanneer zal de regering die wet in werking laten treden om ervoor te zorgen dat die sociale tarieven automatisch worden toegekend? Ten tweede, zal de toekenning met terugwerkende kracht gebeuren, of ziet u dat anders? Ten derde, gezien de lange formatie heeft de administratie bijna een jaar de tijd gehad om de automatische toekenning van dat sociaal tarief in te voeren en te laten proefdraaien, ook om eventuele kinderziekten met betrekking tot de gegevensuitwisseling op te sporen. Is dat ook gebeurd? Wat waren de resultaten van die tests?

 

10.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Van den Bossche, de programmawet van 27 april 2007 heeft inderdaad de noodzakelijke wettelijke bepalingen ingevoerd ter verzekering van een automatische toepassing van de sociale tarieven voor de levering van gas en elektriciteit. In overeenstemming met het wettelijk kader organiseert en coördineert de FOD Economie de uitwisseling van gegevens tussen de leveranciers van gas en elektriciteit en de instellingen die over de maatschappelijke gegevens beschikken, organiseert en coördineert, in het bijzonder de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.

 

Omdat deze automatisering inderdaad een belangrijke maatregel is ten voordele van de sociaal zwakkeren, vooral degenen die nu niet van het sociaal tarief genieten, heb ik onmiddellijk na mijn aantreden naar de stand van zaken van dit dossier gevraagd. Hieruit blijkt dat midden 2007 door de administratie een lastenboek is opgesteld en gepubliceerd om de opdracht door een externe partner te laten uitvoeren. De evaluatie van de offertes door de medewerkers van de FOD Economie en FEDICT is gebeurd. Het toewijzingsdossiers ligt momenteel bij de inspecteur voor Financiën. Zodra de nodige kredieten voor 2008 definitief aan de FOD Economie zijn toegewezen en de overheidsopdracht definitief kan worden gegund, zullen de voorziene fases van het project kunnen worden afgerond.

 

Fase 1 betreft een startproject, waarbij er binnen de FOD Economie onder meer een automatische matching zal gebeuren met de identificatiegegevens uit de verschillende gegevensbronnen: leveranciers van gas en elektriciteit en de instellingen voor sociale zekerheid, in het bijzonder de kruispuntbank. In fase 2 zal de werkelijke oplossing worden opgestart, waarvoor eveneens een doorlooptijd nodig is, voor de functionele analyse, de integratie en, uiteindelijk, de automatische toekenning.

 

In de veronderstelling dat het geautomatiseerde systeem op 1 maart 2008 van start zou kunnen gaan, zou fase 1 kunnen worden afgerond in juli 2008 en fase 2 tegen het einde van het jaar. Zoals u vaststelt, zijn er een aantal verplichte stappen en tijdslimieten in dit dossier die maken dat een automatische toekenning van het sociale tarief binnen enkele maanden niet haalbaar is.

 

Tot slot voorziet de huidige wetgeving niet in specifieke bepalingen die in de automatische toekenning van de sociale tarieven met terugwerkende kracht voorzien voor de levering van gas en elektriciteit. Dergelijke retroactiviteit invoeren, lijkt mij het overwegen waard, zolang de betrokken sociale klanten nog geen eindafrekening hebben ontvangen en voor zover dit technisch uitvoerbaar is voor de verschillende partijen die bij dit project betrokken zijn.

 

10.03  Freya Van den Bossche (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw positief antwoord. Het is spijtig dat het nog erg lang zal duren vooraleer het definitief in werking kan treden. Daarom moet men des te meer eens bekijken of dit niet alsnog kan worden bespoedigd. Als dat onmogelijk zou zijn, dan is het misschien niet zo gek om toch na te denken over de retroactiviteit, want zelfs wanneer mensen al een factuur zouden hebben betaald, is het een zodanige hap uit het budget dat een gedeeltelijke terugbetaling achteraf voor veel mensen soelaas kan bieden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van mevrouw Freya Van den Bossche aan de minister van Klimaat en Energie over "bepaalde praktijken van vastgoedmakelaars" (nr. 2217)

11 Question de Mme Freya Van den Bossche au ministre du Climat et de l'Énergie sur "certaines pratiques d'agents immobiliers" (n° 2217)

 

11.01  Freya Van den Bossche (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, het gaat in het bijzonder over de problematiek van het schatten van onroerende goederen, meer bepaald over het overschatten van de waarde van die goederen.

 

Bepaalde makelaars – zeker niet allemaal – zouden woningen systematisch overschatten, met de bedoeling zoveel mogelijk panden in hun portefeuille te krijgen en de woningen via een exclusieve verkoopsopdracht te proberen te verkopen, of toch minstens een tijdje in hun portefeuille te houden. Zowel consumentenorganisaties als vastgoedmakelaars bij monde van het BIV stellen dat het probleem zich in meerdere of mindere mate – daarover verschilt men al eens van mening – voordoet. Het BIV heeft het overigens in zijn tijdschrift van augustus 2007 de kwelgeest van het beroep genoemd. Men erkent dat er inderdaad makelaars zijn die dergelijke praktijken toepassen en dat dat natuurlijk het hele beroep met een smet belast.

 

Het systematisch overschatten van woningen is een oneerlijke praktijk zowel tegenover de consument-koper als tegenover de consument-verkoper, aan wie ook iets wordt voorgehouden. Het is bovendien ten opzichte van makelaars die correct schatten, ook een oneerlijke praktijk: het kan hen uit de markt concurreren op een onheuse manier. Bonafide makelaars zien op die manier opdrachten tot verkoop aan hun neus voorbijgaan. De vraag rijst ook of en, zo ja, in welke mate dergelijke praktijken bijdragen tot de verhitting van vastgoedprijzen. Men kan zich inbeelden dat er een spiraal ontstaat waarbij een aantal makelaars dergelijke praktijken toepast en anderen dan worden meegesleurd om toch maar voldoende onroerende goederen in de portefeuille te halen, waarna natuurlijk minstens de geafficheerde prijzen omhoog gaan en de koper-consument de indruk krijgt dat de prijzen zijn gestegen, dus dat de werkelijke marktwaarde van die huizen is gestegen. Dat is voor de koper-consument natuurlijk een probleem. Dat is vooral voor de verkoper-consument een probleem wanneer achteraf blijkt dat de koper-consument niet bereid is tegen die prijs het huis te kopen, omdat hij dat niet kan. De verkoper moet dan langer wachten op de verkoop van zijn huis. Dat is nochtans belangrijk, want vaak rekent een verkoper-consument, die vaak geen meerdere huizen in bezit heeft, die opbrengst al mee voor het kopen van een nieuw huis.

 

In de vorige legislatuur zijn er maatregelen genomen om de consumenten te beschermen tegen oneerlijke praktijken in de vastgoedsector. Er werd een KB genomen dat er onder andere in voorziet dat het contract een minimumverkoopprijs moet vermelden en dat de makelaar maandelijks verslag van de activiteiten moet uitbrengen. Dat is een redelijke veiligheid, omdat een makelaar die systematisch overschat, een weinig positief verhaal zal kunnen brengen aan de verkoper-consument; dan zal blijken dat weinigen geïnteresseerd zijn in het huis. Men kan hem bovendien ontheffen van zijn opdracht. De plichtenleer van vastgoedmakelaars bepaalt bovendien ook dat de makelaar erop moet toezien dat de door hem meegedeelde prijzen van goederen overeenstemmen met de prijs die met de opdrachtgever werd overeengekomen.

 

Ten eerste, zijn dergelijke praktijken conform de regels van de wet betreffende de handelspraktijken en de plichtenleer van de vastgoedmakelaar? Mij lijkt dat niet zo te zijn.

 

Ten tweede, werden er al controles uitgevoerd inzake de naleving van het KB van 12 januari 2007 betreffende het gebruik van bepaalde bedingen in de bemiddelingsovereenkomsten van vastgoedmakelaars? Zo ja, hebt u daar resultaten van? Zo nee, voorziet u dan in een dergelijke algemene controle?

 

Ten derde, vindt u het aangewezen dat er duidelijke regels en criteria zouden worden vastgelegd waaraan makelaars zich moeten houden bij de waardebepaling van een onroerend goed? Zo ja, in welke vorm? Zou u daar ook een initiatief in nemen? Ik besef dat het verschrikkelijk moeilijk is om dat op objectieve wijze te doen. Uiteindelijk is de waarde van een goed de prijs die de markt bereid is daarvoor te betalen. Het is niet eenvoudig om dat correct in te schatten. Begrijp mij niet verkeerd; dat is geen exacte wetenschap. Wanneer men ziet dat een groot deel van de makelaars op dezelfde wijze schat en een klein deel systematisch overschat, dan lijkt er mij toch iets aan de hand te zijn.

 

11.02 Minister Paul Magnette: Inzake de deontologie van de vastgoedmakelaar, zoals verplicht gemaakt door het KB van 27 september 2006, kan worden opgemerkt dat artikel 1 bepaalt dat de vastgoedmakelaar bij de uitoefening van zijn beroep de geldende wettelijke en reglementaire bepalingen moet respecteren, zoals die aangaande de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. Artikel 45 van het koninklijk besluit stelt verder dat de schattingen en ramingen oprecht moeten worden verricht, terwijl artikel 52 stelt dat de vastgoedmakelaar er steeds op moet toezien dat de door hem meegedeelde prijzen overeenstemmen met die overeengekomen met de opdrachtgever. Het niet respecteren van die bepalingen stelt de vastgoedmakelaar dus bloot aan een tuchtsanctie vanwege de uitvoerende kamer van het Beroepsinstituut voor Vastgoedmakelaars, dat de aandacht van zijn leden hierop heeft gevestigd in nummer 3 van 2007 van zijn ledenblad.

 

Ik kan u meedelen dat de algemene directie Controle en Bemiddeling in haar planning voor 2008 een algemene controle plant in de vastgoedsector wat betreft de naleving van het koninklijk besluit van 12 januari 2007 betreffende het gebruik van bepaalde bedingen in de bemiddelingsovereenkomsten. De timing hiervan ligt echter nog niet helemaal vast, gelet ook op het feit dat er over dat contract nog een discussie aan de gang is tussen de administratie en de sector.

 

Voor zover realiseerbaar zal ik met de sector en de bevoegde minister contact nemen, teneinde de mogelijkheid van het vastleggen van criteria voor de waardebepalingen van de onroerende goederen te onderzoeken.

 

11.03  Freya Van den Bossche (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, dat is zeker een vrij bevredigend antwoord. Er is echter iets dat mij verontrust. Er is discussie over het typecontract. Het typecontract maakt geen deel uit van het eigenlijke KB, het is een initiatief van de vorige minister van Middenstand. Hier is simultaan toe beslist, doch het staat compleet los van het KB dat de afspraken met de vastgoedsector inhoudt. Er kan dus perfect een controle plaatsvinden op velerlei vlakken die de consument beschermen, ook wanneer er discussie zou zijn over dat typecontract.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Samengevoegde vragen van

- de heer Hendrik Bogaert aan de minister van Klimaat en Energie over "het aantal onbetaalde facturen in 2007" (nr. 2175)

- de heer Philippe Henry aan de minister van Klimaat en Energie over "de laattijdige betaling van facturen" (nr. 2236)

- mevrouw Muriel Gerkens aan de minister van Klimaat en Energie over "de laattijdige betaling van facturen" (nr. 2192)

12 Questions jointes de

- M. Hendrik Bogaert au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le nombre de factures impayées en 2007" (n° 2175)

- M. Philippe Henry au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le retard dans le paiement de factures" (n° 2236)

- Mme Muriel Gerkens au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le retard dans le paiement des factures" (n° 2192)

 

Le président: La question n° 2175 de M. Bogaert est reportée mais nous lui ferons parvenir une copie de la réponse qui sera donnée aujourd'hui par le ministre.

 

Je pense que les questions de Mme Gerkens et de M. Henry concernent deux SPF différents.

 

12.01  Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, vous avez tout à fait raison.

 

Monsieur le ministre, il arrive que des factures adressées à l'État ne soient pas payées par les autorités dans les échéances prévues, ce qui a conduit certains fournisseurs à refuser d'effectuer l'une ou l'autre livraison.

 

Cela peut concerner des livraisons de marchandises ou des prestations de services.

 

J'aurais donc voulu obtenir des informations précises pour avoir une idée plus claire en la matière.

 

Quel était le montant total des factures impayées du SPF Énergie en date du 31 décembre 2007 et en date du 31 janvier 2008?

 

Combien de factures ont-elles été payées tardivement par le SPF pendant la période allant de janvier 2007 à janvier 2008? Quelle en est la répartition au cours de l'année, par mois? Quel est, en moyenne, le nombre de jours de dépassement de la date d'échéance pour le paiement de ces factures?

 

Sur la période précitée, quel est le montant total représenté par les factures qui n'ont pas été payées dans les délais prévus et combien de temps un fournisseur ou un expert a-t-il dû attendre, en moyenne, pour que ses factures soient payées par ce même SPF? Pouvez-vous ventiler ces chiffres par mois?

 

Quel était le coût supplémentaire encouru par le SPF en raison du retard de paiement des factures (amendes, intérêts de retard ou frais de recouvrement éventuels)? Quelle en est la répartition par mois sur la période susmentionnée?

 

Certains fournisseurs ont-ils procédé au recouvrement judiciaire de factures non contestées? Si c'est le cas, à hauteur de quel montant? Des jugements ont-ils été prononcés à l'encontre de l'État belge au sujet de factures dues par le SPF? Quelles étaient dans ce cas les causes des retards de paiement? Des mesures ont-elles été prises pour éviter ces retards de paiement à l'avenir?

 

12.02  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je ne vais pas répéter la question dans toutes ses déclinaisons.

 

Je dirai simplement que ma question a le même contenu mais porte sur le SPF Environnement.

 

Nous avons introduit deux questions différentes car nous pensions que vous deviez passer dans les deux commissions correspondantes mais c'est très bien si tout va ensemble.

 

12.03  Paul Magnette, ministre: Monsieur le président, la comptabilité actuelle du SPF ne permet pas de donner les sommes demandées par mois.

 

À titre indicatif, je peux signaler qu'au 11 février, des factures pour un montant de 8.804.683,09 euros avaient été payées par le SPF Économie.

 

De janvier 2007 à janvier 2008, 51 factures ont été réglées trop tard, avec des intérêts de retard se chiffrant à 21.092 euros. Il n'est pas possible d'examiner la ventilation par facture pour une si courte durée.

 

Aucune procédure judiciaire n'a été intentée par des fournisseurs pour des factures qui n'ont pas été contestées.

 

Un sondage représentatif de 463 factures payées récemment indiquait que le délai moyen de paiement est de 30 jours. Ce délai ne tient toutefois pas compte de la période d'acceptation des prestations facturées. Ce sondage a en outre été purgé des effets du principe de l'ancre. L'application de ce principe en 2007 et plus particulièrement la décision gouvernementale du 5 novembre 2007 a entraîné un retard de paiement supplémentaire d'environ 6 semaines pour des factures d'un montant de 5.270.307 euros.

 

Toutes ces factures ont été liquidées entre-temps.

 

Outre diverses mesures internes prises par le SPF Économie en vue d'un monitoring des dépenses et d'une accélération du traitement des factures, il faut mentionner le projet FEDCOM, qui améliorera les possibilités de contrôle interne et de reporting dans le domaine de la comptabilité publique. L'étude préliminaire au lancement de ce projet sera achevée en février, et l'institution d'un département-pilote pourra avoir lieu dès mars 2008.

 

S'agissant du SPF Environnement, je ne puis répondre que pour la Division organique qui relève de mes compétences: la DO 55 Environnement. Les factures introduites auprès du service d'encadrement Budget et Contrôle de gestion logistique au 31 décembre 2007 et pour lesquelles aucun ordonnancement n'a été effectué, représentent un montant de 403.631 euros. Au 31 janvier 2008, ce montant a été ramené à 87.902 euros.

 

Le SPF Santé publique, Sécurité de la chaîne alimentaire et Environnement reçoit annuellement quelque 30.000 factures. Dans des conditions normales, le délai de traitement moyen est de 22 jours. En 2007, ce délai s'est élevé en moyenne à 35 jours pour la Division organique 55. Toutefois, pour cette même année, on recense 816 factures dont le délai de traitement excède les 50 jours. Si cela vous intéresse, madame Gerkens, je dispose d'une ventilation par mois, que je propose de ne pas vous lire.

 

Mes services ne disposent pas du détail exact, mais vu le délai de traitement moyen de 2007, ce dépassement est négligeable.

 

Le montant total des factures qui n'ont pas été payées entièrement dans le délai légal s'élève à 1.797.599 euros. Là aussi, j'ai en ma possession une ventilation mensuelle.

 

La durée moyenne de traitement des factures était de 35 jours, et les intérêts de retard furent liquidés à hauteur de 6.839 euros. En 2007, le paiement tardif des factures non contestées n'a fait l'objet d'aucune procédure en justice. Le retard dans les paiements s'expliquait essentiellement par le principe de la sous-utilisation des crédits, dont l'impact s'est étendu à l'ensemble de l'exercice budgétaire. En effet, en début d'année, les reports dus au principe de l'ancre de 2006 devaient être traités, de sorte qu'a suivi une nouvelle mesure de sous-utilisation, dont l'effet intrinsèque fut la nécessité de fixer les priorités dans le paiement des factures.

 

Le service d'encadrement Budget et Contrôle de gestion logistique du SPF Santé publique et autres met tout en œuvre pour régler les factures dans les plus brefs délais, malgré des conditions souvent difficiles en raison de la discipline budgétaire précitée.

 

Je vous rassure: aujourd'hui, l'arriéré est quasiment résorbé en ce qui concerne les factures introduites avant le 31 décembre 2007. Le service d'encadrement exhortera également les différents services du SPF à transmettre sans tarder pour ordonnancement toutes les factures.

 

12.04  Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, si je comprends bien, votre réponse est exactement identique à celle de Mme Laruelle. Je n'en suis évidemment pas surpris, puisque vous avez dit tous deux que la ventilation en fonction de vos attributions respectives était impossible.

 

Je le regrette! Nous allons néanmoins examiner ces différents chiffres car ce problème est extrêmement préoccupant. Si cela conduit certains fournisseurs à retirer leur confiance à l'État fédéral, c'est effectivement assez grave.

 

En ce qui concerne la partie de votre réponse relative à l'environnement, j'ai été surpris d'entendre que vous pouviez donner une ventilation par mois, ce qui n'était apparemment pas le cas pour le SPF Économie. À ce stade, je ne peux que le constater! Je vous remercie en tout cas pour les chiffres que vous nous avez transmis.

 

12.05  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Il serait effectivement intéressant de savoir pourquoi on peut ou pas donner une ventilation par mois. Ce matin, le ministre du Budget m'a donné une ventilation par mois pour 2007. L'administration du Budget traite moins de factures qu'une autre administration. La manière de gérer une administration, la comptabilité ou le traitement des fournisseurs peut aussi être à l'origine de cette mesure. Il me semble dès lors intéressant d'investiguer en la matière.

 

Monsieur le ministre, je retiens de votre réponse que le mécanisme de l'ancre provoque une série de réactions en chaîne qui mènent à un retard via la sous-utilisation des budgets. Néanmoins, même s'il faut le vérifier dans le détail, un délai moyen de paiement de trente jours semble être raisonnable, en tout cas en ce qui concerne les règles qui valent en matière de marché public, etc.

 

Pour comparer les différentes réponses, le ministre du Budget nous donnait comme argument que les difficultés de paiement étaient essentiellement liées à des factures mal rédigées, mal formulées, mal numérotées, … De ce fait, l'administration ne pouvait pas y répondre. Je m'aperçois, monsieur le ministre, que vous n'utilisez pas cet argument pour expliquer le retard dans certains cas. Peut-être, vos fournisseurs sont-ils plus astucieux ou plus méthodiques que ceux de l'administration du Budget?

 

(…): Peut-être, le ministre est-il plus ordonné!

 

12.06  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Peut-être aussi!

 

(…): le SPF!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van mevrouw Dalila Douifi aan de minister van Klimaat en Energie over "het ter beschikking stellen van een gedeelte van de nucleaire provisies voor energiebesparing en investeringen in hernieuwbare energie" (nr. 2233)

13 Question de Mme Dalila Douifi au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'affectation d'une partie des provisions nucléaires à l'économie d'énergie et aux investissements dans des énergies renouvelables" (n° 2233)

 

13.01  Dalila Douifi (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de nucleaire provisies voor de ontmanteling van onze kerncentrales en het beheer van hun splijtstoffen werden ondergebracht in een fonds bij de nv Belgische Maatschappij voor Kernbrandstoffen, Synatom. Deze ontmanteling moet een aanvang nemen direct na het jaar 2015, zoals bepaald in de wet op de sluiting van de kerncentrales. Dit fonds wordt gefinancierd met financiële provisies die worden gestort door de kernexploitanten zelf. De facto betaalt de Belgische consument via zijn elektriciteitsfacturen.

 

De wet bepaalt dat 75% van de middelen van het Synatomfonds kan worden gebruikt voor leningen aan de kernexploitanten zelf. Het saldo van 25% wordt door de kernprovisievennootschap belegd in activa buiten de kernexploitanten, met aandacht voor een voldoende diversificatie en een beperking van de genomen risico's. De resterende 25% moet bijgevolg worden geïnvesteerd in activa buiten de kernexploitanten onder de verantwoordelijkheid van Synatom en onder het toezicht van een daartoe opgerichte Commissie voor nucleaire voorzieningen. In deze commissie zetelen, naast vertegenwoordigers van de nv Synatom, ook vertegenwoordigers van de overheid.

 

De wet werd in 2007 gewijzigd om een deel van de middelen – 10% van de 25% die niet mogen worden geleend aan kernexploitanten – als terugbetaalbare leningen toe te kennen aan projecten van rechtspersonen die de energie-efficiëntie of de productie van hernieuwbare energie bevorderen.

 

De Commissie voor nucleaire voorzieningen moet een lijst opmaken van rechtspersonen en projecten en een tarief vaststellen dat lager ligt dan de marktrente. De wet voorziet in de mogelijkheid dat de Koning deze lijst van projecten en rechtspersonen en het interesttarief kan aanpassen of het percentage van 10% van de 25% kan verhogen.

 

Het aanwenden van middelen voor investeringen in energiebesparing of hernieuwbare energieproductie zou een grote prioriteit moeten genieten. De internationale prijzen voor aardolie en aardgas stijgen sterk, waardoor de levensduurte stijgt voor de Belgische consumenten. Bovendien stelde de Europese Commissie onlangs haar Klimaatplan voor waaruit blijkt dat België meer dan een tandje zal moeten bijsteken wil het zijn aandeel kunnen uitvoeren van de Europese doelstelling van 20% energiebesparing en 20% hernieuwbare energie tegen 2020.

 

Mijnheer de minister, ik wil de volgende vragen stellen. Ten eerste, wat is de stand van zaken inzake de opstelling van de lijst van rechtspersonen en projecten door de Commissie voor nucleaire voorzieningen?

 

Ik kom tot mijn vraagstelling, mijnheer de minister.

 

Wat is de stand van zaken van de vaststelling van de lijst van rechtspersonen en projecten door de Commissie voor nucleaire voorzieningen? Werd de lijst reeds opgemaakt en zo ja, welk type rechtspersonen en projecten zijn er in vertegenwoordigd? Welke criteria werden daarbij gehanteerd? Indien er nog geen vooruitgang zou zijn, plant u dan zelf, mijnheer de minister, een initiatief om een dergelijke lijst op te stellen, gezien de wetgeving u dat toelaat?

 

De federale overheid heeft zelf 2 initiatieven ontwikkeld om energiebesparing te stimuleren: de nv Fedesco, die energiebesparende maatregelen moet doorvoeren in gebouwen van de overheid zelf en het Fonds ter reductie van de globale energiekost, dat goedkope leningen ter beschikking stelt van particulieren voor energiebesparende maatregelen. Komen beide initiatieven volgens de minister in aanmerking voor kredieten uit deze 10% van 25% van de nucleaire provisies in Synatom?

 

De voorziene 10%van de 25% van de middelen in Synatom vormen een bedrag in de orde van grootte van 100 miljoen euro. Dit is uiteraard niet veel wanneer we kijken naar de benodigde investeringen die ons land zal moeten uitvoeren om zijn aandeel in de Europese doelstellingen te realiseren. Plant de minister een initiatief om dit aandeel, zoals in de wet voorzien, uit te breiden?

 

13.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Douifi, de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen, die de wet van 11 april 2003 over de nucleaire voorzieningen wijzigt, voorziet er inderdaad in dat 10% van 25% van het totaal van de voorzieningen dat niet het voorwerp mag uitmaken van leningen aan kernexploitanten voorbehouden mag worden voor leningen ten behoeve van een lijst met rechtpersonen en projecten opgesteld door de Commissie voor nucleaire voorzieningen.

 

Sinds de publicatie van deze wet heeft de nv Synatom een aantal mogelijke voorstellen onderzocht. Een eerste resultaat van deze verkenning werd onlangs in de Commissie voor nucleaire voorzieningen besproken. Het onderzoek naar hoe de genoemde wetsbepaling het best wordt gerealiseerd is echter nog niet ten einde. Er moeten gepaste criteria en structuren worden uitgewerkt en er moet voor worden gezorgd dat alles juridisch in orde is. Er is bijgevolg nog geen lijst van rechtspersonen en projecten door de commissie vastgesteld.

 

Voorzitter: Bart Laeremans.

Président: Bart Laeremans.

 

Om het systeem objectief, werkbaar en haalbaar te houden, is een doordachte aanpak nodig. De nodige voorzieningen mogen niet in het gedrang worden gebracht.

 

Voorlopig wens ik geen initiatief te nemen om een lijst op te stellen. Ik wens eerst te zien hoe de werkzaamheden van de Commissie evolueren.

 

Ik kom tot uw tweede vraag. Kunnen de initiatieven van de federale regering ter stimulering van de energiebesparing, namelijk de nv Fedesco en het Fonds ter de reductie van de globale energiekost, in aanmerking komen voor kredieten uit de 10% van 25% van de nucleaire voorzieningen bij Synatom? Deze vraag zal pas kunnen worden beantwoord als er meer duidelijkheid is over de aanpak die de Commissie aan het uitwerken is.

 

Wat uw derde vraag betreft, er zijn inderdaad nog heel wat investeringen nodig om de beoogde Europese doelstellingen inzake energiebesparing en hernieuwbare energiebronnen te halen. Zolang het systeem voor de huidige 10% echter niet in werking is, is het voorbarig om over een uitbreiding van het systeem te spreken. Bovendien heeft de Europese Commissie onlangs, in een mededeling aan het Europees Parlement, het tweede verslag over het gebruik van de financiële middelen van de ontmanteling van nucleaire installaties en voor het beheer van gebruikte splijtstof en radioactief afval bekendgemaakt. De Europese Commissie heeft in dit rapport kritische bedenkingen geuit bij het gebruik van een deel van de voorzieningen in investeringen buiten het doel van de voorzieningen. Zij vindt de Belgische wetsbepalingen niet in het belang van de voorzieningen.

 

13.03  Dalila Douifi (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, uw antwoord is een beetje teleurstellend. Eigenlijk staan we helemaal nog niet ver, om niet te zeggen: nergens, wat het systeem van tien procent betreft. Ik weet niet of u een timing voor ogen hebt alvorens zelf in te grijpen of een voorstel te doen. In elk geval willen wij aandringen om toch vooruitgang te boeken in dit dossier. Te gepasten tijde zal ik daarop terugkomen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

14 Question de M. Melchior Wathelet à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "les conséquences financières et environnementales des erreurs de choix de carburant des consommateurs et la manière d'y remédier" (n° 2093)

14 Vraag van de heer Melchior Wathelet aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "de gevolgen op financieel vlak en voor het milieu van de foute brandstofkeuzes door de consument en de manier om hier iets aan te doen" (nr. 2093)

 

14.01  Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, tout d'abord, j'aimerais faire remarquer qu'à deux reprises, le ministre a répondu à des questions relatives à la protection du consommateur. Il n'y a pas encore d'accord total à ce propos, mais on remarque que les questions sont redirigées vers vous, monsieur le ministre. J'en prends bonne note, car, sans le savoir, j'avais d'abord adressé ma question à la ministre Laruelle. Heureusement, elle a été dirigée vers le ministre qui a la protection du consommateur parmi ses compétences.

 

Monsieur le ministre, selon une étude du club automobile flamand VAB, le nombre d'automobilistes qui se trompent de carburant en faisant leur plein a augmenté de près de 70% en huit ans. Un type d'erreur qui coûte annuellement un million d'euros aux automobilistes belges, révélait, mardi, cette enquête réalisée par le VAB.

 

Selon les estimations du VAB, le nombre de pannes survenues à la suite d'un mauvais choix de carburant est passé de 1.500 en 1999 à plus de 2.500 en 2007, soit une hausse de 70%. Chaque jour, sept automobilistes se trompent de carburant en Belgique. Ce phénomène s'explique par l'augmentation du nombre de conducteurs de véhicules roulant au diesel.

 

(…): Femmes ou hommes?

 

14.02  Melchior Wathelet (cdH): Je ne suis pas habitué à faire ce genre de distinction.

 

Les erreurs à la pompe concernent chaque année quelque 650.000 litres de mélange de carburants inutilisables, ce qui représente une valeur d'un million d'euros. Les principales raisons qui poussent les automobilistes à se tromper de carburant, outre le défaut d'information ou de publicité, sont le changement de voiture et la distraction, voire le sexe du conducteur mais je ne tiens pas entrer dans de telles considérations.

 

Je souhaiterais savoir si le ministre entend prendre l'une ou l'autre initiative afin de réduire ces conséquences fâcheuses – en coût, les chiffres sont importants, en tout cas surprenants –, par exemple, via une campagne d'information ciblée ou une modification des dispositifs de sécurité à la pompe, comme une forme d'embout différente à la pompe ou au réservoir, ce qui éviterait de tels problèmes.

 

14.03  Paul Magnette, ministre: Je réponds en effet aux questions concernant la protection du consommateur et il serait dommage que des questions comme celle-ci passent inaperçues. C’est un phénomène beaucoup plus répandu qu’on ne l’imagine, et cette hausse de 70% en huit ans méritait d’être soulignée. Il serait intéressant d’y consacrer une étude pour essayer de la comprendre.

 

Il est étonnant que chaque jour tant de personnes se trompent en faisant le plein d’essence. Vous évoquez la distraction, le manque de temps, le changement de voiture, le changement de pompe. Cependant, il existe déjà un certain nombre de dispositions légales.

 

Il est en effet obligatoire d’indiquer le type de carburant sur chaque pompe servant à la vente, au moyen d’un autocollant de 7,5 cm de diamètre, avec des caractères noirs, dont le fond est jaune pour les produits diesel et vert pour les produits essence. Idéalement, un tel autocollant se trouve aussi sur le pistolet, ce qui, vous en conviendrez, réduit fortement les risques de distraction.

 

Dans le cas contraire, il est clair que des erreurs sont possibles, d’autant plus qu’à l’heure actuelle, toutes les pompes distribuent toutes les sortes de carburant; ce sont des pompes dites "multiproduits". Dans le passé, les choses étaient plus simples: chaque colonne ne distribuait qu’un seul type de carburant et il fallait s’arrêter devant la colonne adéquate. Aujourd'hui, il est possible d'obtenir tous les produits à chaque pompe. Je constate par ailleurs que les constructeurs automobiles s’efforcent d’indiquer clairement le carburant utilisé à l’intérieur de la valve de la citerne.

 

Finalement, faire le plein demeure une opération humaine et, comme chacun le sait, l’erreur est humaine. Aux Pays-Bas, une solution a peut-être été trouvée à ce problème. La semaine passée, mon collègue néerlandais a présenté un robot automatisant toute l’opération, y compris la détermination du type de combustible adéquat.

 

Cependant, cela me semble être une solution coûteuse. C'est la raison pour laquelle mon administration, qui est très perspicace et très consciente du problème, a cherché une autre solution, que je vais vous transmettre.

 

On pourrait prévoir une sécurité supplémentaire afin d'éviter de tels risques. On sait que deux tiers des personnes faisant le plein font appel au paiement par Bancontact. Par expérience, car il m'arrive de faire le plein, je sais qu'on demande d'abord le code et ensuite le numéro de la colonne de la pompe. De cette façon, il est toujours possible de se tromper si on prend le pistolet erroné. Si la procédure du Bancontact demandait également d'indiquer le type de carburant souhaité, la personne faisant le plein réfléchirait à cet aspect et indiquerait le produit adéquat. C'est une piste qui pourrait être approfondie.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 16.24 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.24 uur.