Commissie voor de Financiën en de Begroting

Commission des Finances et du Budget

 

van

 

woensdag 13 februari 2008

 

Voormiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 13 fÉvrier 2008

 

Matin

 

______

 

 


Le développement des questions et interpellations commence à 10.12 heures. La réunion est présidée par M. François-Xavier de Donnea.

De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 10.12 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer François-Xavier de Donnea.

 

01 Samengevoegde vragen van

- de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Mobiliteit en Institutionele Hervormingen over "de 100.000 niet-verzekerde voertuigen in het verkeer" (nr. 1649)

- de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de niet-verzekerde voertuigen in het verkeer" (nr. 1861)

01 Questions jointes de

- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre du Budget, de la Mobilité et des Réformes institutionnelles sur "les 100.000 véhicules non assurés qui sont en circulation" (n° 1649)

- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les véhicules non assurés qui sont en circulation" (n° 1861)

 

01.01  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, op de lijst van de Belgische verzekeraars stonden eind 2007 niet minder dan 154.000 namen. 92% van die personen werd op de lijst gezet wegens wanbetaling.

 

De verzekeringssector rekende ons voor dat niet minder dan 100.000 niet-verzekerde voertuigen in het verkeer circuleren. De politiediensten die worden geconfronteerd met onverzekerde voertuigen, bijvoorbeeld naar aanleiding van andere overtredingen, ongevallen en dergelijke, leggen naar verluidt onmiddellijk een boete op van 1.000 euro en slaan het niet-verzekerde voertuig aan.

 

Ik heb voor u een aantal concrete vragen over het fenomeen van de niet-verzekerde voertuigen.

 

Volgens bepaalde berichten zou het in beslag genomen voertuig alleen verbeurdverklaard worden als de boete van 1.000 euro niet binnen de gestelde termijnen wordt betaald. Mijnheer de minister, als de boete wordt betaald binnen de termijn, zou het niet-verzekerde voertuig dan worden vrijgegeven, ook al gaat het om een niet-verzekerd voertuig dat op die manier in het verkeer wordt gebracht?

 

Ingeval een niet-verzekerd voertuig een verkeersongeval veroorzaakt, ontvangt men als normaal verzekerd autobestuurder een schadevergoeding, die wordt uitbetaald door het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds. Dat fonds probeert dan het bedrag dat het heeft uitbetaald, te verhalen op de aansprakelijke niet-verzekerde tegenpartij. Mijnheer de minister, in het verleden werd als eens geklaagd over de lange procedure die men moest doorlopen, vooraleer de schadevergoeding werd uitbetaald. Kunt u ons een idee geven van de gemiddelde looptijd van de schadedossiers in de afgelopen jaren? Hoeveel dossiers beheert het fonds? Worden er maatregelen genomen om de looptijd in de toekomst te verkorten?

 

Een verplichte bankdomiciliëring met maandelijkse premiebetalingen zou het aantal wanbetalingen waarschijnlijk doen verminderen. Overweegt u om een dergelijke maatregel aan de verzekeringssector op te leggen?

 

Kunt u ons een idee geven van de leeftijdsklasse van de wanbetalers en de regionale spreiding van de wanbetalers in Vlaanderen, Brussel en Wallonië?

 

Ik kom nu tot mijn toegevoegde vraag. Artikel 20 van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen regelt de werkwijze ingeval de politie of de ambtenaar van de openbare macht vaststelt dat een motorrijtuig niet gedekt is op het vlak van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid. De politie of de ambtenaar stelt dan een proces-verbaal op, waarvan een afschrift binnen de 2 dagen na de dag waarop de identiteit van de eigenaar kan worden vastgesteld, wordt toegestuurd.

 

Wat gebeurt er indien de identiteit van de eigenaar niet kan worden vastgesteld? Welke opvolging wordt dan aan de zaak gegeven? Wordt het voertuig weggesleept? Wordt het voertuig gestockeerd? Laat men het voertuig gewoon achter? Waar worden de voertuigen bewaard waarvan men de eigenaar niet onmiddellijk kan identificeren en die niet in orde zijn met de verplichte burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering?

 

01.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, de procedure van het beslag behoort niet tot mijn bevoegdheid, maar tot die van de minister van Justitie. Dat is ook zo voor uw laatste vraag over de evolutie van het proces-verbaal.

 

In de loop van 2006 werden door het Motorwaarborgfonds 7.877 nieuwe schadedossiers aangelegd op grond van de niet-verzekering van een ongeval dat plaatsvond in België. In 40% van de gevallen hadden de dossiers betrekking op ongevallen die voor 2006 plaatsvonden. In 2007 werden 8.259 nieuwe schadedossiers door het Motorwaarborgfonds aangelegd, op grond van niet-verzekering van ongevallen die plaatsvonden in België. In 40% van de gevallen hadden de dossiers betrekking op ongevallen die voor 2007 plaatsvonden.

 

De wachttijden houden verband met de verplichting om de versies van de bij een ongeval betrokken partijen te bekomen, de schadestukken te verzamelen alsook de verzekeringstoestand na te gaan, het bekomen van de versies afhankelijk van de inzage van het strafdossier, het bepalen van de verzekeringstoestand van een voertuig in het geval waarin het voorheen gebruikt voertuig werd verkocht of het opzoeken van de juiste eigenaar van een voertuig, de vrij aanzienlijke tijd alvorens een schadegeval aan het fonds wordt meegedeeld, wat het onderzoek bemoeilijkt.

 

In 2006 gebeurde de aangifte in 927 gevallen wel degelijk met de melding dat er een gerechtelijke procedure moet worden gevolgd. In 2007 gebeurde de aangifte in 892 gevallen wel degelijk met de melding dat er een gerechtelijke procedure moet worden gevolgd. Dit zijn gevallen waarbij van bij de aanvang de afhandeling op korte termijn zeer problematisch is. Van de afwikkelingsdossiers die door de verzekering in 2006 werden geopend, was 32% eind 2006 afgesloten. Eind 2007 was 71% van de in 2006 aangelegde dossiers afgesloten. Van de afwikkelingsdossiers die in 2007 waren geopend, was 28% eind 2007 afgesloten.

 

Ik vestig ook de aandacht op het feit dat het sinds 2004 mogelijk is voor de BA om voor autoverzekeraars die een vergoeding vragen, ook in het geval van niet-verzekering, de RDR-conventie toe te passen. Die conventie maakt een directe regeling tussen de verzekeraars mogelijk wat tot een snellere afhandeling van de dossiers en in de eerste plaats de vergoeding van de slachtoffers leidt. Krachtens deze conventie kan de BA-verzekeraar van de benadeelde zelf vergoeden op voorwaarde dat het schadegeval onder een barema valt.

 

Indien de benadeelde van mening is dat het onderzoek van het fonds te lang duurt, kan bovendien worden gevraagd toepassing te maken van artikel 19 bis 18 van de wet van 21 november 1989. Krachtens deze bepaling ingebracht door de wet van 27 augustus 2002, mag het fonds vergoeden indien er betwisting is tussen het fonds en een verzekeraar aangaande de vraag welke van hun beiden tot de vergoeding moet overgaan.

 

Dit is slechts mogelijk indien de feiten vaststaan op het vlak van de aansprakelijkheid hetzij eventueel voor zwakke weggebruikers de betrokkenheid van het voertuig waarvan wordt gesteld dat de verzekeringsplicht niet werd nageleefd.

 

Rekening gehouden met de oorzaken van de wachttijden en de nieuwe mogelijkheden ingevoerd in 2002 en 2004, zijn nieuwe maatregelen niet onmiddellijk noodzakelijk. Enkele verzekeraars bieden al de mogelijkheid om de premie maandelijks, per kwartaal of per halfjaar te betalen. Dat is een interessante denkpiste, onder meer om het aantal wanbetalingen te verminderen, aangezien het de consumenten meer mogelijkheden laat. Deze domiciliëring verplicht maken zal echter het probleem van de wanbetaling niet oplossen. Zo zijn andere initiatieven te overwegen, onder meer inzake financiële educatie zoals trouwens door de Europese Commissie werd gesuggereerd. Het is uiteraard aan de minister van Economie om die kwestie te bestuderen.

 

Ik heb geen informatie over uw vierde vraag inzake het aantal wanbetalers en de verdeling ervan.

 

01.03  Peter Logghe (Vlaams Belang): De vragen die voor Justitie bedoeld zijn, zal ik aan de minister van Justitie voorleggen. Het is te betreuren, en het is niet de eerste keer, dat er weer geen informatie beschikbaar is over regionale spreiding van wanbetalers en van niet-verzekerde voertuigen in de verschillende landsdelen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

01.04  Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, je souhaite intervenir à propos de l'ordre du jour.

 

Je suis arrivée en retard à cause du brouillard abondant sur les routes et je me trouvais au cours de néerlandais lorsque mon collaborateur m'a appelée.

 

Je suis arrivée en commission à 10.06 heures et un vote était déjà intervenu, malgré le peu de collègues présents à cause des problèmes sur les routes. Je trouve cette précipitation assez désagréable, au motif que la proposition intéresse principalement le MR. Nous n'avons pas pu nous exprimer sur le fond de cette proposition ni participer au vote. J'aimerais bien que l'on revienne sur le vote.

 

Dorénavant, nous traiterons aussi les autres partis de la sorte! Monsieur le président, je voudrais simplement vous dire que cette précipitation résulte de votre volonté de faire passer cette mesure par un coup de force, sans débat ni audition.

 

Le président: Je suis toujours ouvert au dialogue, madame Lalieux. Je vous signale d'abord que, pour changer un vote sur l'ordre du jour, il faut l'unanimité. Ensuite, le point 1 contient le mot "continuation". Vous aurez donc toute l'occasion de vous exprimer si vous le souhaitez. Je propose donc que nous entamions ce point tout à l'heure et que nous décidions de ce que nous ferons. Quant à la tenue des votes aujourd'hui, c'est une autre question.

 

J'attendais que les membres fussent tous présents, afin de ne pas aborder ce point avec seulement huit personnes. Si j'avais voulu agir dans la précipitation, je me serais dépêché de passer au vote sans attendre votre arrivée. Or, comme j'apprécie généralement vos interventions, même si je ne les partage pas toujours, j'ai préféré attendre que vous arriviez, ainsi que MM. Coëme et Tuybens.

 

Ceci prouve dans quel état d'esprit de dialogue je me trouve. Par conséquent, je n'accepte pas vos procès d'intention que je n'ose qualifier de "malveillants".

 

C'est moi qui préside la commission, et pas vous, madame! J'entamerai la discussion du premier point dès que j'aurai l'impression que tout le monde sera présent. Je l'aborderai après la question de M. Bogaert

 

02 Vraag van de heer Hendrik Bogaert aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de bio-ethanol en de bio-diesel" (nr. 1708)

02 Question de M. Hendrik Bogaert au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le bio-éthanol et le bio-diesel" (n° 1708)

 

02.01  Hendrik Bogaert (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik zal het ritme van mijn vraagstelling niet aanpassen. Ik zal op een normale manier mijn vraag stellen.

 

Ik heb acht subvragen.

 

Ten eerste, wat zijn de opbrengsten per maand voor de overheid van de verhoogde accijns op bio-ethanol sinds 1 oktober 2007?

 

Ten tweede, wat zijn de verwachte opbrengsten voor de komende drie maanden?

 

Ten derde, hoeveel is reeds gecompenseerd aan de sector voor de aankoop of aanmaak van bio-ethanol in miljoenen euro?

 

Wanneer zal bio-ethanol beschikbaar zijn voor de consument?

 

Wat zijn de opbrengsten per maand voor de overheid van de verhoogde accijns op biodiesel sinds de invoering ervan?

 

Wat zijn de verwachte opbrengsten voor de komende drie maanden?

 

Hoeveel is reeds gecompenseerd aan de sector voor de aankoop of aanmaak van biodiesel in miljoenen euro?

 

Wanneer zal biodiesel volledig beschikbaar zijn voor de consument?

 

02.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Bogaert, we zitten aan 15 vragen voor twee agendapunten. Daarbij zijn veel vragen over statistieken en cijfers over het rendement van de verschillende belastingen. Ik zal dat ook zeggen op de Conferentie van voorzitters. Het is toch moeilijk om week na week op vragen naar statistieken een antwoord te geven.

 

Er is geen enkele accijnsverhoging op bio-ethanol geweest sinds 1 oktober 2007. Het tarief dat van toepassing is op benzine zonder lood, aangevuld met 7 procent bio-ethanol, ten belopen van 0,5800832 euro per liter is lager dan het tarief dat vóór 1 oktober 2007 van toepassing was op benzine zonder lood, met name 0,5921877 euro per liter. Overigens is er van dit mengsel in België tot op heden nog niets in gebruik gesteld en zijn er bijgevolg dus nog geen accijnsontvangsten geweest. Voor de komende drie maanden zijn er geen ontvangsten te verwachten.

 

Wat de biobrandstof betreft, is er om redenen van budgettaire neutraliteit geen enkele directe compensatie voor de sector. Bij het in het gebruik stellen van biobrandstof is het accijnstarief dat van toepassing is op het mengsel van fossiele- en biobrandstof lager dan datgene wat van toepassing is op de gelijkaardige fossiele brandstof. Aangezien tot op heden in België nog geen bio-ethanol in gebruik is gesteld, werd dit verlaagd tarief nog nooit toegepast.

 

Luidens de mij ter beschikking gestelde informatie zal door de erkende productie-eenheden slechts vanaf mei 2008 bio-ethanol kunnen worden geleverd, al moet evenwel worden opgemerkt dat er geen enkele verplichting bestaat om bio-ethanol op de Belgische markt te brengen. Dat maakt het hachelijk enige voorspelling te doen over het in het gebruik stellen van dit product.

 

Er is geen enkele accijnsverhoging geweest op biodiesel sinds 1 november 2006. Het tarief dat van toepassing is op gasolie, aangevuld met fame, te weten 0,302 euro per liter, is lager dan het tarief dat vóór 1 november 2006 van toepassing was op gasolie met een laag zwavelgehalte, hetzij 0,318009 euro per liter.

 

Aangezien er geen enkele accijnsverhoging op biodiesel is geweest sinds de invoering van een accijnstarief op dat product, kan onmogelijk een raming worden gemaakt van welke meeropbrengst dan ook.

 

Er is geen directe compensatie voor de sector voor de productie van biobrandstoffen. Om het prijsverschil tussen de biobrandstof en het volledig fossiel product te compenseren, is het tarief dat van toepassing is bij het ingebruikstellen van gasolie gemengd met 5% fame biodiesel lager dan het tarief voor het ingebruikstellen van volledig fossiele gasolie. De tarieven bedragen respectievelijk 0,302 euro per liter en 0,3178947 euro per liter.

 

Ten slotte is biodiesel bij bepaalde brandstofleveranciers reeds beschikbaar voor de consument als mengsel van 5% met gasolie. Er wordt evenwel opgemerkt dat er geen enkele verplichting bestaat om biobrandstoffen op de Belgische markt te brengen. Het staat elke leverancier vrij om al dan niet een product dat biodiesel bevat, te verkopen.

 

Ik wil nog een zaak toevoegen. Wij hebben op federaal en Europees vlak al richtlijnen gemaakt om naar biobrandstoffen te kunnen overgaan. Het gaat om een nieuwe richtlijn, een aanpassing van de verschillende fiscale maatregelen, een lancering van een vraag voor offerten. Daarna hebben wij veel beslissingen genomen, maar er is een vertraging bij de leveranciers. Ik heb een engagement gekregen van de leveranciers en van de Gewesten om klaar te zijn, bijvoorbeeld in het Waals Gewest in Wanze tegen oktober 2007. Nu wachten wij, denk ik, tot oktober 2008. Er is dus een zeer grote vertraging in de verschillende Gewesten aangaande de levering van de producten. Daaraan kunnen wij op federaal vlak echter niets doen.

 

02.03  Hendrik Bogaert (CD&V - N-VA): Mijnheer de vice-eerste minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord.

 

Iemand uit de sector zei me dat de leveranciers inderdaad niet klaar zijn maar dat er zou worden gewacht tot iedereen klaar is. Ik weet niet of dat klopt. Is het juist dat men in Vlaanderen wel klaar is, maar in Wallonië nog niet, en dat dit de reden is waarom er met het geheel wordt gewacht? Misschien kunt u daarop nog een bijkomend antwoord geven.

 

02.04 Minister Didier Reynders: Er was een probleem in Gent, denk ik, en dan in Wanze. Wij wachten echter niet tot en met de laatste leverancier. Er is geen beslissing in dat verband.

 

02.05  Hendrik Bogaert (CD&V - N-VA): Dus als iemand klaar is en voldoende capaciteit heeft, dan start u op?

 

02.06 Minister Didier Reynders: Zonder enig probleem.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De behandeling van de vragen en interpellaties wordt geschorst van 10.30 uur tot 11.16 uur.

Le développement des questions et interpellations est suspendu de 10.30 heures à 11.16 heures.

 

03 Vraag van de heer Hendrik Bogaert aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de evolutie van de ontvangsten uit belastingen op brandstoffen" (nr. 1733)

03 Question de M. Hendrik Bogaert au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'évolution des recettes provenant de taxes sur le carburant" (n° 1733)

 

03.01  Hendrik Bogaert (CD&V - N-VA): Mijnheer de vice-eerste minister, ik heb een heel korte vraag. Ik zou graag willen weten wat de evolutie is van de fiscale ontvangsten op brandstoffen over de voorbije drie jaar. Die vraag is al enkele keren gesteld, maar alles evolueert. Daarom had ik graag de meest recente cijfers gehad.

 

03.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, de evolutie van de accijnsontvangsten, waarnaar de heer Bogaert heeft geïnformeerd, kan worden afgeleid uit een tabel. Voor 2005 gaat het om iets meer dan 4.250.000.000 euro, voor 2006 om iets meer dan 4.100.000.000 euro en voor 2007 om 4.149.000.000 euro. Ik heb een detailberekening met accijnzen en bijzondere accijnzen, controle, retributie en bijdragen op energie, tot op de eurocent, voor de drie jaar.

 

Er moet worden opgemerkt dat de cijfers met betrekking tot 2005 en 2006 definitief zijn, terwijl de cijfers voor 2007 slechts definitief zijn voor de eerste elf maanden van het jaar, aangevuld met de voorlopige cijfers voor de maand december.

 

Met betrekking tot de btw-ontvangsten, kan ik u meedelen dat ik mijn administratie opdracht gegeven heb om een studie te maken inzake de opbrengst van de fiscale ontvangsten op brandstoffen voor de voorbije drie jaar. Ik zal u de desbetreffende gegevens doorsturen, zodra ze beschikbaar zijn. Ik heb wel een tabel bij mij voor u met betrekking tot de accijnzen.

 

03.03  Hendrik Bogaert (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik wil de vice-eerste minister danken voor zijn omstandig antwoord. Ik weet dat de vice-eerste minister soms een beetje klaagt dat hij te veel vragen krijgt, maar de oorzaak van dat probleem is dat de antwoorden te goed zijn. Mochten de antwoorden minder goed zijn, dan zouden er minder vragen komen. Misschien zou dat een oplossing kunnen zijn.

 

03.04 Minister Didier Reynders: Er is ook een verbetering in de vragen, sinds enkele maanden.

 

De voorzitter: De heer Bogaert is zeer rechtvaardig. Hij stelt evenveel vragen aan de huidige minister van Begroting als aan de minister van Financiën. Er is dus een politiek evenwicht ontstaan. Dat is zeer goed.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van de heer Hendrik Bogaert aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de evolutie van de interestlasten" (nr. 1734)

04 Question de M. Hendrik Bogaert au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'évolution des charges d'intérêts" (n° 1734)

 

04.01  Hendrik Bogaert (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, hoe evolueren de interestlasten? Wat is de deelimpact van de evolutie van de impliciete rente ten opzichte van de impact van de grootte van de overheidsschuld zelf? Dat is eigenlijk een opvolgingsvraag voor de eerste reeks vragen in de commissie bij de opening van het parlementaire jaar.

 

04.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Bogaert, ik heb voor u een tabel met de evolutie van 2004 tot 2007. Ik zal daarbij nog wat commentaar geven en uw vraag beantwoorden wat de federale staatsschuld betreft. Het betreft dus de schuld uitgegeven of overgenomen door de federale staat, verhoogd met de schuld van bepaalde andere instellingen waarvoor de staat bijdraagt in de financiële lasten. Ik heb er daarbij voor gekozen om de schuld van het Fonds voor spoorweginfrastructuur niet te beschouwen, aangezien die slechts gedurende korte tijd als een federale staatsschuld werd aanzien. Zodoende valt de evolutie over de jaren heen beter te verklaren. Ik hield ook geen rekening met de schulden ten overstaan van het Zilverfonds omdat het mij relevant leek om enkel de interestkosten ten opzichte van actoren buiten de overheidssector te beschouwen.

 

Over de voorbije vier jaar – ik heb een tabel met de evolutie – evolueerde de impliciete rente van 4,99% in 2004 tot 4,59% in 2007. Ik zal u alle gegevens bezorgen. Tot en met het jaar 2005 deed er zich jaarlijks een daling voor van de interestlasten in nominale termen. De over het algemeen dalende marktrente resulteerde toen in een belangrijke daling van de impliciete rente. In 2006 en in 2007 daalden de interestkosten in nominale termen niet meer, omdat de impliciete rente vrijwel niet meer afnam. De marktrente op korte termijn steeg inderdaad relatief sterk in die jaren zodat het effect van de herfinanciering van de langetermijnschuld aan lagere rentevoeten tenietgedaan werd door de hogere kosten op de kortetermijnschuld.

 

De beperkte daling van de impliciete rente werd bovendien tenietgedaan door de lichte stijging van de federale staatsschuld in nominale termen. Mocht de kortetermijnrente in 2008 opnieuw dalen als gevolg van een interventie van de Europese Centrale Bank, zullen de interestkosten net als de impliciete rente opnieuw afnemen.

 

In termen van het bbp bleven de interestkosten in 2006 en 2007 niettemin afnemen net als de federale staatsschuld zelf. Ik heb een tabel voor u met de gegevens.

 

04.03  Hendrik Bogaert (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Question de Mme Camille Dieu au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la nomination au titre d'inspecteur principal au sein des services des contributions directes suite à une mise en compétition ouverte le 14 juin 2007" (n° 1740)

05 Vraag van mevrouw Camille Dieu aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de benoeming tot eerstaanwezend inspecteur bij de dienst Directe Belastingen na een incompetitiestelling op 14 juni 2007" (nr. 1740)

 

05.01  Camille Dieu (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 21 décembre 2007 ont été notifiées des propositions de nominations aux emplois de niveau A auxquels appartient le titre d'inspecteur principal au sein des contributions directes. Ces propositions de nominations avaient fait l'objet d'une mise en compétition au mois de juin 2007. Pour pouvoir participer à cette compétition de niveau A, il faut avoir réussi cinq examens: quatre examens écrits d'ordre technique et un examen oral. Nous savons qu'il est assez difficile de réussir ces examens; en effet, parfois moins de 10% des inscrits les réussissent.

 

En juin 2007, 90 agents du rôle francophone avaient postulé. À peu près 30 ont obtenu l'emploi sollicité. Les autres agents sont soit restés au même poste, soit ont été maintenus à un grade inférieur à celui visé. Pourtant, des agents n'ayant pas réussi les examens ad hoc continuent de remplir certaines de ces fonctions à titre intérimaire avec une compensation salariale. Selon certains agents du SPF Finances, il semble que cette situation perdure en dépit des résultats de la postulation.

 

Il me revient que ceci décourage les agents et qu'un certain malaise règne au sein des directions régionales. Ce malaise est bien compréhensible si cette situation est avérée, naturellement.

 

Parmi les agents ayant présenté et réussi les examens en question, certains n'obtiennent pas la promotion qu'ils estiment légitime et ne reçoivent donc qu'une compensation salariale limitée – ils n'ont qu'un seul saut d'échelle. Ceux qui ont réussi les examens obtiennent deux sauts d'échelle et ceux qui n'ont pas réussi les examens mais restent dans des fonctions à titre intérimaire ont une compensation salariale importante puisqu'ils ont eux aussi les deux sauts d'échelle.

 

Monsieur le ministre, que pensez-vous de cette situation? Ces faits sont-ils avérés?

 

Pourquoi organiser des examens de promotion si certains des postes vacants ouverts à la postulation restent occupés par des agents intérimaires alors que des agents ont réussi les examens?

 

Comptez-vous prendre des mesures pour mettre un terme à cette situation?

 

A-t-on pu établir des statistiques qui recensent le nombre d'inspecteurs principaux intérimaires au sein des directions régionales du SPF au cours des dix dernières années? Si c'est le cas, pouvez-vous m'en faire part?

 

Il me revient également que certains agents nommés à un poste qu'ils ont sollicité ne l'occuperont jamais parce qu'ils sont détachés automatiquement et qu'ils bénéficient, en plus de leur avantage salarial mérité, d'une prime de détachement. S'il en est ainsi, ne pourrait-on pas exiger que toute promotion ou toute mutation d'un agent soit précédée, comme c'est le cas dans bien d'autres statuts de la Fonction publique, d'une période minimale de fonctionnement à l'emploi où l'agent est nommé et a fortiori, s'il s'agit pour ce faire d'obtenir encore une indemnité quelconque?

 

En revanche, si la loi prévoit déjà cette période minimale de fonctionnement, qu'en est-il de son application?

 

Enfin, il me revient qu'au moins un emploi d'inspecteur principal aurait dû être mis en compétition mais ne l'a pas été. Il serait occupé par un agent nommé à un autre poste. Pourriez-vous infirmer ou confirmer cette rumeur? Si vous n'en avez pas connaissance et si vous le souhaitez, je peux vous en faire connaître l'origine.

 

05.02  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, comme Mme Dieu l'a signalé dans sa question, une procédure de nomination aux emplois de niveau A auquel le titre d'inspecteur principal de l'administration fiscale est attaché est actuellement en cours au sein de l'administration des Contributions directes.

 

Les emplois d'inspecteur principal de l'administration fiscale vacants au 1er janvier 2007 pourvus d'un intérimaire ont été mis en compétition par ordre de service publié au Moniteur belge le 14 juin 2007.

 

En tenant compte des postulations, la proposition de nomination pour les emplois vacants ou devenus vacants suite aux mouvements internes de mutation a été notifiée ce 21 décembre 2007.

 

Vous comprendrez bien évidemment qu'il ne m'appartient pas de commenter plus avant cette procédure actuellement en cours dans laquelle des réclamations ont été introduites et pour laquelle aucune décision définitive n'est intervenue. J'ai d'ailleurs pour principe de ne pas intervenir dans un dossier de nomination avant que le dossier complet ne me soit soumis.

 

La procédure étant toujours en cours suite aux réclamations, les intérimaires désignés aux postes proposés dans la notification du 21 décembre 2007 restent en fonction, en principe jusqu'au moment de la nomination et de l'installation des agents dans le cadre de cette procédure, conformément aux dispositions de l'arrêté royal du 8 août 1983 relatif à l'exercice d'une fonction supérieure dans les administrations de l'État.

 

Étant donné le délai de réponse qui m'a été imparti pour répondre à cette question, monsieur le président, les données statistiques concernant le nombre d'inspecteurs principaux intérimaires au sein des directions régionales des Contributions directes au cours des dix dernières années seront transmises très prochainement par écrit à Mme Dieu.

 

Je me permets d'attirer son attention sur le fait que les règles et conditions d'attribution des fonctions supérieures ne sont pas les mêmes que celles relatives aux nominations.

 

En ce qui concerne le principe d'une période minimale de fonctionnement avant toute promotion, je tiens à rappeler qu'il est prévu pour les nominations par accession au niveau supérieur, par l'article 29bis de l'arrêté royal du 7 août 1939 organisant l'évaluation et la carrière des agents de l'État. Il ne me paraît pas opportun de l'étendre à une promotion au sein d'un même niveau.

 

Enfin, je ne suis pas au courant d'une rumeur relative à un emploi d'inspecteur principal qui aurait dû être mis en compétition, mais qui ne l'a pas été. Mais si vous pouvez me faire parvenir des indications plus précises sur le poste concerné, je ferai procéder à des vérifications.

 

05.03  Camille Dieu (PS): Monsieur le président, je dois dire que le ministre s'est exprimé comme un notaire. C'est la raison pour laquelle certains éléments m'ont échappé.

 

05.04  Didier Reynders, ministre: Si vous le souhaitez, je vous remettrai la réponse écrite.

 

05.05  Camille Dieu (PS): Je vous remercie.

 

Je n'ai en effet pas saisi ce que vous avez répondu au sujet des règles de nomination différentes pour les fonctions supérieures et attributions en fonction d'un arrêté de 1939. Enfin, je relirai attentivement votre réponse.

 

05.06  Didier Reynders, ministre: Madame, la période minimale de fonctionnement est prévue pour aller vers un niveau supérieur, mais il ne me paraît pas utile d'en prévoir une quand des agents restent au sein d'un même niveau. C'est une question de logique: ils sont déjà en train d'exécuter une tâche à ce niveau; on ne va pas leur demander une période supplémentaire.

 

05.07  Camille Dieu (PS): Monsieur le ministre, admettons que quelqu'un réussisse un examen, puis postule pour un emploi à Mons, par exemple, mais n'occupe ensuite jamais sa fonction, car il est détaché à Bruxelles. Tout le monde sait, en outre, qu'il bénéficiera d'une prime de détachement, de Mons à Bruxelles, alors qu'il habite peut-être Mouscron. Voilà le sens de ma question: pourquoi postuler à Mons alors que l'on va travailler à Bruxelles? Et donc, pourquoi accorder cette promotion? C'est uniquement une question pécuniaire. En effet, quelqu'un qui a posé sa candidature à Bruxelles n'obtiendra peut-être pas ce poste. Cela n'a rien à voir avec le fonctionnement statutaire.

 

05.08  Didier Reynders, ministre: Si vous connaissez de tels cas, je vous invite à me les faire parvenir. Pour obtenir que des gens travaillent à Bruxelles ou Anvers, il faut déjà se lever tôt, mais des personnes qui ont postulé à Bruxelles et qui n'y trouvent pas de poste et sont envoyés ailleurs, il faut me les faire connaître, car c'est très rare.

 

05.09  Camille Dieu (PS): J'ai dit "Bruxelles" comme j'aurais pu dire "Charleroi". Toujours est-il que je vous communiquerai des informations plus précises.

 

Par ailleurs, vous me dites que des recours ont été introduits. Si j'ai de nouveau vent de quelque chose, je reviendrai vous interroger à ce propos.

 

05.10  Didier Reynders, ministre: Je ne vous demande pas le nom des personnes, mais simplement le poste concerné, afin que nous puissions vérifier.

 

05.11  Camille Dieu (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van de heer Jenne De Potter aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de moeilijkheid om een schuldsaldoverzekering af te sluiten na een diagnose van kanker" (nr. 1828)

06 Question de M. Jenne De Potter au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la difficulté de conclure une assurance de solde restant dû après un diagnostic de cancer" (n° 1828)

 

06.01  Jenne De Potter (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, vandaag wil ik het hebben over een problematiek waarmee voornamelijk kankerpatiënten worden geconfronteerd, maar ze is eigenlijk symptomatisch voor andere mensen met een chronische ziekte, zoals de ziekte van Crohn, diabetes, CVS enzovoort. Kankerpatiënten en ex-kankerpatiënten kunnen vaak geen betaalbare schuldsaldoverzekering sluiten. Soms worden zij geweigerd. Vaak moeten zij een forse bijpremie betalen. Ik heb van de Vlaamse Kankerliga een voorbeeld gekregen: iemand bij wie in 2004 de ziekte van Hodgkin werd vastgesteld in februari 2007, wil een schuldsaldoverzekering sluiten en moet daarvoor een premie van 2.800 euro betalen, terwijl dat normaal 274 euro is. Ik denk dat er zo wel een aantal voorbeelden zijn.

 

De situatie wordt reeds een aantal jaren door de patiëntenorganisaties aangeklaagd. Daarvoor is dus misschien een oplossing nodig. De vorige minister, bevoegd voor verzekeringen, liet in de vorige legislatuur trouwens verstaan dat hij hoopte dat er een snelle doorbraak zou komen.

 

Wij vernemen nu dat Assuralia zich van de problematiek bewust is en het idee van een publiek-private samenwerking naar voren schuift. Zij stellen een systeem voor waarbij een fonds zou worden gecreëerd dat via solidariteit tussen verzekeraars ervoor zou zorgen dat iedereen een betaalbare polis kan sluiten. Dat is op zichzelf een goed idee, maar ik denk dat ook de verzekeraars hierin verantwoordelijkheid hebben. De medische wetenschap is al een eind gevorderd waardoor sterftecijfers, ook voor andere chronische ziekten, vaak veel lager liggen en premies vaak te hoog lijken in vergelijking met het risico.

 

Mijnheer de minister, hebt u meer globale cijfers over de bijpremie die kankerpatiënten moeten betalen voor hun schuldsaldoverzekering? Wat is het percentage van weigeringen?

 

Steunt u het idee om een fonds op te richten waarbij door middelen, afkomstig van de verzekeringssector en eventueel van de publieke overheid, aan kankerpatiënten en hen die genezen zijn verklaard, een betaalbare schuldsaldoverzekering wordt gegarandeerd? Zult u daartoe een initiatief nemen? Zult u bijvoorbeeld een rondetafeloverleg starten met alle betrokken actoren, de patiëntenorganisaties, de consumentenorganisaties en de verzekeraars om tot een oplossing te komen? Ziet u eventueel andere mogelijkheden om voor de problematiek een oplossing te bieden?

 

Vindt u niet dat we verzekeraars meer moeten verplichten om transparant te werken en meer rekening te houden met de jongste ontwikkelingen in de wetenschap op het vlak van het genezen van ziekten.

 

06.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer De Potter, er bestaan geen officiële cijfers over de bijpremie die kankerpatiënten en ex-kankerpatiënten voor een schuldsaldorekening moeten betalen. De hoogte van een mogelijke bijpremie wordt immers bepaald door elke verzekeringsonderneming en op basis van de individuele karakteristieken van het risico. Bovendien bestaan er geen statistieken over het aantal geweigerde aanvragen.

 

Ik ben bereid samen met de verzekeringssector na te gaan wat de mogelijkheden zijn om patiënten of herstellende patiënten aan een betaalbare verzekering te helpen. Het overleg tussen mijn diensten en de verzekeringssector is reeds van start gegaan. Blijkbaar zouden zeer weinig kankerpatiënten - ongeveer 5% - daadwerkelijk onverzekerbaar zijn volgens de criteria van de sector, die door de herverzekeraars zijn vastgelegd.

 

Bijgevolg wil ik niet meteen voorrang geven aan een wetgevend initiatief en/of de oprichting van een fonds, maar wil ik eerst weten met welke diagnose en welke factoren de schatting verband houdt.

 

Ik vestig er uw aandacht op dat de problematiek duidelijk breder is dan die van de kankerpatiënten en van de schuldsaldoverzekering. Ik denk meer bepaald aan de moeilijkheden die diabetespatiënten ondervinden.

 

Voorts wens ik een proefproject voor één ziektetype en één verzekering in te voeren. In dat geval wordt de schuldsaldoverzekering aangegaan in het kader van een hypothecaire lening. Op basis daarvan kunnen wij onderzoeken hoe wij de actie naar andere ziektes en andere verzekeringen kunnen uitbreiden.

 

Mijnheer De Potter, u moet beseffen dat het opleggen van solidariteit aan verzekeringsondernemingen in feite betekent dat er een solidariteit wordt opgelegd aan alle verzekeringnemers die een schuldsaldoverzekering aangaan. Het gaat zeer vaak om personen die al zware financiële inspanningen leveren om een woning te verwerven. Enerzijds, kan de vraag worden gesteld of zo’n soort solidariteit aangewezen is. Anderzijds, kan ik er wel mee akkoord gaan dat de wetenschappelijke bevindingen over de mortaliteit en de behandeling van ziektes sneller in rekening gebracht zouden moeten worden bij het bepalen van het verzekeringstarief.

 

Ik heb dat ook gezegd in de Senaat, mijnheer de voorzitter. Ik start een onderhandelingsproces met de verzekeringssector. Wij kunnen over een paar weken misschien komen tot de presentatie van een proefproject, in de commissie hier, of in de Senaat, of in een werkgroep, dat blijft hetzelfde.

 

06.03  Jenne De Potter (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik had gepolst naar officiële cijfers, omdat ik wel een aantal voorbeelden krijg, maar daar gaat het soms om extremen. Ik wil daar een gemiddelde in vinden.

 

Ik meen dat het inderdaad nodig is dat er overleg is, en ik apprecieer, mijnheer de minister, dat u het overleg al gestart bent met de verzekeraars. Ik meen dat het ook nodig is dat de patiëntenorganisaties en de consumentenorganisaties daarbij worden betrokken om de volledige problematiek in kaart te brengen.

 

Het proefproject is misschien een goed idee om mee te starten, maar ik hoop natuurlijk dat het de zaak niet teveel vertraagt en dat de problematiek niet wordt verwezen naar de Griekse kalender. Als wij iets willen doen, moeten wij daar snel werk van maken.

 

Voor mensen die al ziek zijn en die ook nog moeilijkheden hebben om een schuldsaldoverzekering te vinden, meen ik dat vertraging niet kan. Ik meen dat wij er werk van moeten maken.

 

Solidariteit tussen verzekeraars betekent uiteraard dat iedereen meer zal moeten betalen. Maar ik meen dat wij de verzekeraars toch moeten forceren om meer inspanningen te leveren, en inderdaad meer rekening te houden met de stand van de wetenschap.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de M. Guy Coëme au ministre de l'Intérieur sur "les problèmes rencontrés par les zones de police en matière de sécurité sociale" (n° 2004)

07 Vraag van de heer Guy Coëme aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de problemen waarmee de politiezones worden geconfronteerd inzake sociale zekerheid" (nr. 2004)

 

07.01  Guy Coëme (PS): Monsieur le président, je remercie le ministre de Finances de bien vouloir répondre à ma question car je pensais que c'était le ministre de l'Intérieur qui devait le faire. Peu importe car la question que je pose a plus une portée comptable et budgétaire que sécuritaire.

 

Monsieur le ministre, je suppose que vous êtes au courant des difficultés rencontrées par les zones de police de l'ensemble du Royaume en cette matière. En effet, depuis la réforme de 2002, les zones de police rencontrent toujours un certain nombre de difficultés dans leurs relations avec le secrétariat social de la police intégrée et le Service central des dépenses fixes (SCDF). Ainsi, le système de déclarations en matière de sécurité sociale qui a été modifié en 2002, a encore été profondément transformé en 2005 en raison de la déclaration multifonctionnelle. Ces modifications ont entraîné de la part du SCDF un retard considérable dans l'introduction des déclarations à la sécurité sociale et la production de documents comptables correspondants. Vous n'êtes pas sans savoir qu'à défaut de facture définitive de l'ONSSAPL, les zones de police sont dans l'impossibilité de procéder aux contrôles nécessaires en matière de comptabilisation des salaires mais également de connaître le montant définitif de la dotation sociale II et de la cotisation au service social collectif.

 

Étant donné que vous avez reçu le texte de la question, je vais directement aborder la conclusion. À ce jour, les zones de police ont reçu les factures ONSS pour le premier trimestre 2007, l'année 2006 et les deux derniers trimestres de 2005. Les exercices 2002, 2003 et 2004 ont été régularisés mais il reste toute une série de trimestres pour lesquels nous n'avons pas d'information.

 

Dès lors, la question est simple. Nos zones de police deviennent quasiment ingérables puisque nous n'avons pas les bases comptables sur lesquelles établir nos budgets. Si j'ajoute à cela que la gestion des zones est rendue difficile par le fait de l'application automatique d'accords qui ont été pris à l'occasion de la réforme des polices, chacun comprendra qu'il est extrêmement difficile de gérer de manière correcte.

 

Je souhaite simplement connaître l'intention du gouvernement sur la nécessité et sa volonté de rattraper ces retards le plus rapidement possible.

 

07.02  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, M. Coëme le sait, c'est une longue procédure qui a été suivie en la matière. Fin décembre 2007, le SCDF a envoyé les déclarations des deuxième et troisième trimestres 2005 à l'ONSSAPL, qui les a toutes acceptées. La notification de calcul sera prochainement envoyée aux diverses zones de police. La facture définitive sera envoyée à l'ONSSAPL. Il y a donc un accord sur les déclarations des deuxième et troisième trimestres 2005.

 

En ce qui concerne les années 2002 à 2004, les déclarations originales ont été acceptées par l’ONSSAPL depuis longtemps. Par conséquent, ces déclarations sont déjà incorporées dans la comptabilité des diverses zones de police.

 

Ce qui est concerné actuellement, ce sont les déclarations rectificatives, d’une part, des déclarations originales erronées et, d’autre part, des révisions effectuées par le SSGPI (Secrétariat de la police intégrée structurée à deux niveaux). Tant qu’il y aura des révisions, des déclarations rectificatives devront être rédigées. Toutes les révisions, jusque décembre 2006 inclus, pour les années concernées seront envoyées au cours des semaines qui suivent.

 

Un planning détaillé ne peut pas être établi parce qu’en fonction des fautes qui apparaîtront, des corrections devront être effectuées par le SSGPI et le SCDF. Je rappelle cependant qu’il n’est pas responsable des données qu’on lui transmet en amont. Il essaye de jouer ce rôle de secrétariat social, et plusieurs solutions ont été trouvées pour le fonctionnement à venir. Mais, dans ce cas-ci, des décisions ont été transmises pour les différentes années et il reste encore à traiter de nombreuses déclarations rectificatives.

 

07.03  Guy Coëme (PS): Monsieur le président, je remercie M. le ministre pour les précisions qu’il a apportées. Je pense que l’on va vers une amélioration en la matière. Cependant, en tant que bourgmestre, je ne peux que m’interroger sur ce qui arriverait dans nos communes si cette situation devait s’y produire. Je vous laisse imaginer quelle serait la responsabilité du receveur et des services qui établissent les données en amont, mais également les conséquences sur la gestion des institutions publiques dont nous sommes responsables.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de M. Guy Coëme au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la corruption dans un bureau de recettes de la TVA" (n° 2010)

08 Vraag van de heer Guy Coëme aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "corruptie in een btw-ontvangkantoor" (nr. 2010)

 

08.01  Guy Coëme (PS): Monsieur le président, je vais poser cette question avec une double réserve que chacun comprendra. La première est celle de l'établissement de la véracité des faits tels qu'ils ont été relatés dans la presse, la seconde étant celle de la présomption d'innocence. Ce que je peux vous dire, vous le connaissez. La semaine dernière, la presse a fait état de malversations au bureau de recettes TVA de Bruxelles IV; le receveur responsable serait aujourd'hui poursuivi devant le tribunal correctionnel pour faits de corruption. Il y aurait eu des arrangements entre ce responsable de bureau et différents établissements horeca qui relèvent de la compétence de ce bureau de recettes TVA.

 

Toujours selon la presse, le receveur aurait couvert des fraudes à la TVA de certains restaurants en échange de cadeaux. De plus, ce scandale aurait été dénoncé en vain dans un premier temps, en interne, par de jeunes fonctionnaires indignés par ce qu'ils pouvaient constater. Ils se seraient heurtés à un mur et certains auraient été sanctionnés par des mutations déguisées. Je parle évidemment au conditionnel.

 

Ce qui m'intéresse, monsieur le ministre, ce sont plus exactement des réponses aux questions suivantes. Pour le reste, laissons la justice suivre son cours. Je voudrais savoir si l'administration s'est constituée partie civile dans ce dossier, si vous connaissez l'ampleur de la fraude présumée qui aurait été ainsi couverte par les agissements de ce receveur. J'imagine qu'une enquête administrative a été diligentée. Dans ce cas, quelles en sont les conclusions? S'il n'y a pas eu d'enquête, pourquoi? Quels sont les mécanismes prudentiels pour éviter ce genre de dérapages? Y a-t-il lieu de s'inquiéter d'indices de passivité tels que relatés par la presse?

 

08.02  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, monsieur Coëme, ce que je trouve surprenant dans ce dossier, c'est que les informations aient commencé à circuler ces derniers jours alors que des audiences ont déjà eu lieu fin 2006. Comme quoi, certaines procédures restent relativement discrètes dans le monde judiciaire. En effet, l'administration s'est évidemment portée partie civile dans cette affaire. Bien sûr, comme vous l'avez rappelé, compte tenu du principe de présomption d'innocence, il est prématuré de déterminer l'ampleur de la fraude présumée aussi longtemps que les tribunaux ne se seront pas prononcés sur d'éventuelles culpabilités. Il en est de même pour une procédure disciplinaire qui est suspendue tant qu'une procédure pénale est en cours.

 

Par contre, dès qu'elle a eu connaissance d'une enquête judiciaire, l'administration a éloigné le fonctionnaire incriminé en le mutant par mesure d'ordre vers une autre résidence administrative.

 

Une enquête interne a été menée par la cellule d'audit interne; selon les informations en ma possession, elle n'a pu ni confirmer ni infirmer de faits répréhensibles à charge de l'intéressé. Cette cellule ne dispose évidemment pas des moyens et pouvoirs octroyés aux services judiciaires qui ont le traitement de ce dossier en charge. J'attends donc purement et simplement l'évolution du dossier judiciaire.

 

L'administration dispose d'un système de contrôle interne aux différents degrés de la hiérarchie, entre autres par les informations régulières fournies par les services de traitement de l'information. Je n'énumérerai pas ici ces différentes procédures qui ont déjà été évoquées devant cette commission.

 

J'ajouterai deux points. Le receveur est également justiciable en sa qualité de comptable de l'État devant la Cour des comptes, qui peut le rendre personnellement responsable des droits établis non recouvrés. En outre, puisque vous avez évoqué la situation, j'ai demandé une enquête interne sur les éléments relatifs à des mutations ou des réactions qui auraient concerné des agents ayant dénoncé des éléments de fraude. Bien entendu, si ces éléments s'avéraient exacts, il serait donné des suites internes sur le sujet.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Question de M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le résultat du comité de concertation du 1er février 2008 en ce qui concerne la demande de la Communauté française de bénéficier d'une aide pour la prise en charge des factures énergétiques des écoles et les perspectives d'une aide de même nature pour l'ensemble des collectivités" (n° 2035)

09 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de resultaten van de vergadering van het overlegcomité van 1 februari 2008 inzake het verzoek van de Franse Gemeenschap om een tegemoetkoming in de kosten van de energiefactuur van de scholen, en de perspectieven met betrekking tot een soortgelijke tegemoetkoming voor alle gemeenschapsvoorzieningen" (nr. 2035)

 

09.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je reviens sur une question que je vous ai déjà posée le 30 janvier dernier mais il y a des éléments nouveaux depuis, notamment l'annonce hier selon laquelle l'augmentation du prix du mazout de chauffage atteignait un nouveau sommet.

 

En 2005, alors que le mazout était 10 centimes moins cher, le gouvernement fédéral – je ne vous apprends rien – avait accepté d'accorder une aide aux Communautés et Régions de quelque 10 millions d'euros correspondant à peu près à ses recettes TVA afin d'alléger la note de chauffage des lieux collectifs.

 

La Communauté française et les écoles qui en dépendent sont aujourd'hui demandeuses d'un renouvellement de l'opération. Elles se sont manifestées à plusieurs reprises en ce sens.

 

De la même façon et indépendamment de la demande de la Communauté française, l'ensemble des collectivités confrontées à des soucis équivalents seraient heureuses de bénéficier d'un coup de pouce du gouvernement fédéral, soit sous la forme d'une aide directe, soit encore – nous en avons débattu la fois passée – sous la forme d'aides spécifiques en vue de la réalisation d'économies d'énergie structurelles.

 

Lorsque je vous ai interrogé sur le sujet le mercredi 30 janvier dernier, vous m'aviez répondu entre autres choses que vous n'aviez pas été saisi de cette demande de la Communauté française. En réplique à votre réponse, la ministre-présidente de la Communauté française a confirmé médiatiquement avoir écrit à deux reprises au premier ministre …

 

09.02  Didier Reynders, ministre: Je ne suis pas premier ministre.

 

09.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Cela, je le sais!

 

Elle lui a demandé que le sujet soit mis à l'ordre du jour du comité de concertation du vendredi 1er février, auquel je suppose vous avez participé et que vous avez préparé avec vos collègues ministres. À l'issue de celui-ci, à ma connaissance, aucune communication n'a eu lieu sur le résultat des débats et c'est précisément à ce sujet que je voudrais vous entendre.

 

Même si vous n'êtes pas encore, ou pas, ou que vous ne serez jamais premier ministre, avez-vous reçu, en tant que membre du gouvernement, copie de la demande de la ministre-présidente de la Communauté française?

 

Cette demande de la Communauté française a-t-elle été traitée lors du comité de concertation du 1er février? Quelle était la conclusion du comité de concertation sur le sujet? Je suppose qu'il n'y a pas de secret en la matière et qu'il ne s'agit pas d'un colloque singulier.

 

Une aide a-t-elle été décidée à cette occasion? Dans l'affirmative, de quelle nature et de quel montant? Dans quel délai pourrait-elle intervenir?

 

Indépendamment de ma première question, monsieur le ministre, et malgré le spectaculaire redoux que nous connaissons, le coût du mazout de chauffage et de la TVA payée sur celui-ci restent des questions fondamentales pour l'ensemble des collectivités. Le gouvernement a-t-il pour projet, dans le cadre de ses travaux budgétaires en cours, de prévoir une aide exceptionnelle ou, mieux, structurelle pour ces collectivités? Si oui, de quelle nature serait-elle et dans quel délai pourrait-elle intervenir?

 

09.04  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, je dois dire à M. Gilkinet qu'en ce qui concerne la deuxième partie de sa question, je lui ai déjà répondu fin janvier dernier. Cependant, je veux bien répéter qu'en 2005, on a décidé d'une allocation spéciale et unique d'un montant total de 10 millions d'euros pour l'année 2006, à titre d'intervention fédérale visant la hausse des frais de chauffage à laquelle les structures collectives des Communautés et des Régions ont été confrontées, à la suite de la hausse continuelle des prix du pétrole sur le marché mondial, en parallèle avec le chèque-mazout, qui a touché tous les consommateurs.

 

Cette allocation spéciale et unique, décidée et explicitée comme telle, a d'ailleurs nécessité le vote notamment d'une loi spéciale, car il a fallu étendre les mesures pour la Communauté germanophone.

 

Parallèlement, il a été décidé de stimuler, au niveau des différentes entités, avant tout des mesures structurelles visant à rationaliser l'usage de l'énergie. Je cite le Fonds de réduction du coût global de l'énergie et Fedesco, la société de droit public, qui fut créée à l'initiative du gouvernement fédéral et qui a pour objet l'étude et la réalisation de projets contribuant au progrès économique et écologique au niveau de l'éco-efficience des bâtiments.

 

D'autres initiatives étaient élaborées au sein d'une Conférence interministérielle sous la présidence du ministre de l'Environnement et du Développement durable. Nous misons surtout sur des investissements dans ces solutions durables et d'énergies renouvelables, qui contribuent de surcroît à la réduction d'émissions de CO2 et à la réalisation des objectifs de Kyoto. La baisse de la facture énergétique pourra être mise à profit pour rembourser le coût des investissements réalisés.

 

En 2005, simultanément à l'instauration du chèque-mazout, la Communauté française annonçait pour un, voire plusieurs milliards d'euros, le cofinancement public/privé pour permettre des investissements dans des écoles. En février 2008, il serait effectivement intéressant de dresser le bilan des actions réalisées en la matière. Mais nous avons répondu en 2005 de manière très précise à la demande adressée par l'ensemble des Communautés en prenant cette mesure tout à fait exceptionnelle.

 

Ainsi, je vous annonce que le gouvernement flamand a également un projet d'investissement PPP (partenariat public/privé) pour des immeubles scolaires portant sur un milliard d'euros d'ici à 2011. Peut-être pouvons-nous nous inscrire dans cette démarche?

 

Le comité de concertation a été saisi du dossier le 1er février 2008. Il a pris acte de la demande de la Communauté française et des remarques que je viens de formuler. Je vous donne lecture de la suite réservée aux travaux: "Il a chargé la ministre-présidente de la Communauté française de transmettre ses remarques et propositions au premier ministre". Mais, je vous le répète, si nous devions avancer, ce serait à travers une loi spéciale, qui reviendrait sur la décision intervenue en 2005, c'est-à-dire "une intervention spéciale et unique". Les termes étaient quand même très clairs.

 

09.05  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, vous avez répondu à ma question principale que le comité de concertation avait pris acte de la demande de la Communauté française, ce qui est une manière de l'enterrer. Je suppose que Mme Arena va essayer de la réintroduire et d'obtenir une aide du gouvernement fédéral, c'est de sa responsabilité. Tout comme il est de sa responsabilité, et je vous rejoins entièrement, de mettre en œuvre les promesses que le gouvernement de la Communauté française avait mises sur la table. En cela, la Communauté flamande est un bon exemple. J'ai entendu des résultats intéressants communiqués par le ministre Vandenbroucke à ce sujet.

 

Je sais aussi que le gouvernement a mis en place des mesures structurelles avec divers fonds. Je rejoins entièrement ces intentions. D'après les informations qui me reviennent – mais je poserai des questions spécifiques prochainement –, il y a de gros problèmes d'efficience de ces fonds et il y a de l'argent qui dort dans plusieurs fonds. Mais nous sortons un peu du cadre de la question.

 

J'aimerais redire, comme le 30 janvier dernier, qu'il est vrai qu'en 2005 on avait annoncé une mesure spéciale et unique. Je pense que la composition du gouvernement était différente de celle d'aujourd'hui. L'engagement spécial et unique était lié à un gouvernement violet qui, aujourd'hui, a terminé son travail.

 

C'est au nouveau gouvernement que je pose la question, même si le ministre des Finances est toujours le même. Je note que vous n'êtes pas très enthousiaste à l'idée de renouveler l'opération. Toutefois, j'aimerais dire en conclusion qu'à l'époque, le prix du litre de mazout était de 60 centimes pour 70 centimes aujourd'hui. Je pense que nous devons, dans le cadre des travaux budgétaires, avoir un œil sur la question du chauffage dans les collectivités. J'ai d'ailleurs lu que c'était une des priorités d'un parti qui a un ministre au gouvernement.

 

Je serai attentif à la suite des travaux budgétaires. Si vous décidiez de faire un geste en la matière, je m'en réjouirais.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Samengevoegde vragen van

- de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het registratiekantoor van Lennik" (nr. 1825)

- de heer Luk Van Biesen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het registratiekantoor van Lennik" (nr. 1990)

10 Questions jointes de

- M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le bureau d'enregistrement de Lennik" (n° 1825)

- M. Luk Van Biesen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le bureau d'enregistrement de Lennik" (n° 1990)

 

10.01  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik denk dat het ook in de rand rond Brussel belangrijk is dat men voor een stuk zijn identiteit blijft behouden. Welnu, in het kader van de decentralisatie is het registratiekantoor van Lennik een begrip, zowel voor de gemeente vanuit een lange traditie, als voor de regio op het vlak van service en werkgelegenheid.

 

Er zou nu sprake zjin van een verhuis van dat registratiekantoor naar Dilbeek. De enige reden zou een dispuut zijn tussen de eigenaar van het pand waar die diensten momenteel zijn gevestigd, en de Regie der Gebouwen.

 

Mijnheer de minister, vanuit de bekommernis om het registratiekantoor daar regionaal ingeplant te houden, wil ik de volgende vragen stellen. Hebt u een zicht op de juiste aard van het conflict daar? Ik begrijp dat het ook delicaat kan zijn en misschien niet altijd makkelijk te ontdekken is.

 

Wat is de stand van zaken aangaande die verhuis?

 

Wat zijn de redenen om te kiezen voor Dilbeek als nieuwe locatie?

 

10.02  Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, zoals de heer Doomst zei, is er sprake van een verhuis van het registratiekantoor van Lennik naar Dilbeek, alsook van het controlekantoor van Lennik naar Halle. Officieuze bronnen melden inderdaad dat er een dispuut zou zijn tussen de eigenaar van het pand en de Regie der Gebouwen.

 

Wij wensen echter toch ook eens te benadrukken dat Lennik niet zomaar gekozen was in het verleden. Lennik heeft historisch eigenlijk zo'n beetje een centrale functie. Het is ook niet voor niets de parel van het Pajottenland, alhoewel ik weet dat heel wat gemeenten met elkaar wedijveren voor die titel. In ieder geval, het openbaar vervoer is bijvoorbeeld wel afgestemd op Lennik.

 

Het is, met andere woorden, een beetje logisch dat Lennik toch behouden zou blijven als registratiekantoor voor de gemeenten Galmaarden, Gooik, Herne, Lennik, Pepingen en Roosdaal.

 

Mijnheer de minister, bevestigt u de verhuis van het registratie- en controlekantoor?

 

Wat is de oorzaak van het conflict?

 

Is er geen mogelijkheid om op die beslissing terug te komen?

 

Er is sprake van dat er niet alleen een dispuut speelt, maar dat de eventuele maatregel kadert in een breder plan waarbij ook andere registratie- en controlekantoren uit Vlaams-Brabant een andere locatie zouden krijgen. Kunt u ons meedelen welke registratie- en controlekantoren er in 2008 in Vlaams-Brabant zullen verhuizen?

 

10.03 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Doomst, mijnheer Van Biesen, het is meer een concrete vraag dan een ideologische vraag over bijvoorbeeld een wetsvoorstel.

 

Er is enkel een probleem met de inhuring voor het registratiekantoor. Het controlekantoor is gehuisvest in een federale eigendom.

 

Het geschil betreft een erfeniskwestie. Voor de huisvesting van het registratiekantoor worden twee appartementen gehuurd. Er is een discussie tussen de heer Karel Verhoeven en zijn broers en zussen omtrent het feit of bij testament de beide appartementen aan de heer Karel Verhoeven zijn nagelaten of alleen het appartement met drie slaapkamers. De heer Karel Verhoeven beweert beide appartementen te hebben geërfd. Zijn broers en zussen menen dat het tweede appartement, met twee slaapkamers, hun toekomt.

 

De raadsman van de Regie der Gebouwen heeft geadviseerd om, zolang er geen schriftelijk akkoord is van de overige reservataire erfgenamen, de huurgelden niet te betalen aan de heer Karel Verhoeven of zijn notaris, maar ze te storten in handen van de Deposito- en Consignatiekas.

 

De huur werd tot op dit moment niet opgezegd. De huur is jaarlijks opzegbaar mits een vooropzeg van drie maanden. Momenteel loopt de huur tot 1 oktober 2008. Rekening houdend met de mogelijke beëindiging van de inhuring van het pand te Lennik, wordt thans de mogelijkheid onderzocht om het registratiekantoor Lennik te huisvesten in een nabijgelegen rijksadministratief gebouw, bij voorkeur in Dilbeek.

 

Naast de eigen bevoegdheden is het registratiekantoor Lennik belast met de heffing van de registratierechten op de exploten en de proces-verbalen van de gerechtsdeurwaarders met standplaats Dilbeek en Sint-Pieters-Leeuw.

 

In de toekomstige organisatie van de gewestelijke diensten van de pijler Rechtszekerheid binnen de algemene administratie van de patrimoniumdocumentatie worden het ambtsgebied van het registratiekantoor Dilbeek en Sint-Pieters-Leeuw en een deel van het huidige ressort van het registratiekantoor Lennik-Gooik en Lennik ingedeeld bij dezelfde archiefambten.

 

Ik wens u te verwijzen naar mijn uiteenzetting in de Kamer voor volksvertegenwoordigers in maart 2004, over de resultaten van de Coperfinstudies met een overzicht van de locaties waar in de toekomst de diensten van de FOD Financiën zullen gevestigd zijn. Tot op heden is de uitvoering van dat plan echter niet aan de orde van de dag. Het is een plan op middellange en lange termijn.

 

Ik kan u alvast meedelen dat de FOD Financiën niet de intentie heeft om de gemeente Lennik te verlaten, maar integendeel een contactcentrum wenst te installeren. Het concept van de contactcentra houdt rekening met de diversiteit aan interacties. Tot in 2010-2012 moeten er heel wat onderhandelingen met de vakbonden en de lokale overheden worden voortgezet. De reorganisatie kan dienvolgens heden nog niet als definitief worden bestempeld. Ik meen dat ik in 2004 gezegd heb dat het een proces was dat ten minste tot en met 2015 zou duren.

 

Aangezien het hier gaat over een mogelijke opzegging van de huisvesting in Lennik, betreft het een alleenstaand geval, dat niet samengaat met de reorganisatieprojecten waarover op langere termijn nog beslist moet worden. Mijnheer Doomst, mijnheer Van Biesen, ik heb een schriftelijke kopie voor u.

 

10.04  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw gedetailleerde en familiaal getinte antwoord. Ik neem er akte van dat een en ander deel uitmaakt van een bredere organisatie en dat er nog mogelijkheden zijn. Ik stel voor dat wij dat opvolgen. Ik meen dat, zeker met mijn collega van Lennik, daarover overleg gepleegd kan worden.

 

10.05  Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord en voor het feit dat u op het einde van uw antwoord zei dat Lennik een centrumfunctie heeft en die zal behouden. Dat lijkt mij in de gegeven omstandigheden inderdaad een zeer wijselijk besluit.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van de heer Hendrik Bogaert aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de toepassing van de 40-dagenregel voor de berekening van het voordeel van alle aard van de bedrijfswagen" (nr. 2057)

11 Question de M. Hendrik Bogaert au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'application de la règle des 40 jours pour le calcul de l'avantage de toute nature généré par un véhicule de société" (n° 2057)

 

11.01  Hendrik Bogaert (CD&V - N-VA): Mijnheer de vice-eerste minister, ik zal mijn vraag niet voorlezen in detail gezien het tijdsbestek. Ze gaat over het volgende. Op 6 december 2007 verscheen een nieuwe rondzendbrief AOIF 46/2007… Ik zal het misschien toch voorlezen.

 

Op 6 december 2007 verscheen een nieuwe rondzendbrief AOIF 46/2007 over de forfaitaire raming van het voordeel alle aard dat voortvloeit uit de terbeschikkingstelling voor privégebruik van een bedrijfswagen. De rondzendbrief bepaalt dat als vaste plaats van tewerkstelling zal worden aangemerkt: de plaats waar de aanwezigheid van de werknemer gedurende het belastbare tijdperk 40 dagen of meer bedraagt.

 

Die 40 dagen moeten niet noodzakelijk op elkaar volgen. Bijgevolg zal, wanneer een werknemer zich verplaatst van zijn woonplaats naar een plaats van tewerkstelling die niet de belangrijkste plaats van zijn beroepsactiviteit is, maar waar hij 40 dagen of meer aanwezig is, die plaats als vast worden beschouwd en zal een voordeel van alle aard rekening houdend met die plaats van tewerkstelling berekend moeten worden.

 

Deze rondzendbrief, mijnheer de vice-eerste minister, doet in de praktijk heel wat vragen rijzen. Ik leg de belangrijkste aan u voor.

 

Ten eerste, het toepassingsgebied wat het personeel betreft. De vraag die aan de fiscus werd voorgelegd en waarop de rondzendbrief een antwoord biedt, betreft een handelsvertegenwoordiger, een zogenaamd niet-sedentaire werknemer. Bij de formulering van de 40-dagenregel is echter steeds sprake van een werknemer.

 

Geldt de 40-dagenregel enkel voor de niet-sedentaire werknemer zoals de handelsvertegenwoordiger maar ook voor de consultant die vaak klanten bezoekt? Geldt die ook voor de sedentaire werknemer, of met andere woorden: voor elke werknemer die zich verplaatst van zijn woonplaats naar de plaats van tewerkstelling die niet de belangrijkste plaats van zijn beroepsactiviteit is maar waar hij 40 dagen of meer aanwezig is?

 

Ten tweede, in de berekeningswijze van het voordeel alle aard geldt de langste afstand ook al werkt de werknemer het grootste deel van het jaar dichtbij, denken wij bijvoorbeeld aan de werknemer die minder dan 25 km – enkele rit – van zijn werkgever woont en die meer dan 40 dagen tijdens het belastbare tijdperk aanwezig is bij een klant die meer dan 25 km van de woonplaats van de werknemer woont. Hoe moet de aanwezigheid begrepen worden van de werknemer die gedurende het belastbare tijdperk 40 dagen of meer bedraagt? Is de aanwezigheid gedurende een hele werkdag vereist of volstaat een korte tijd per dag?

 

Ten derde, vanaf wanneer moet deze 40-dagenregel worden toegepast? De rondzendbrief vermeldt geen datum van inwerkingtreding.

 

11.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Bogaert, vooraf wens ik aan te stippen dat de notie “plaats van tewerkstelling” als zodanig niet in de fiscale wettekst wordt gedefinieerd en dat zowel de werkgevers als de werknemers aandrongen op een duidelijke omschrijving en praktische invulling van dat begrip. In het licht daarvan is de regeling die het voorwerp uitmaakt van de rondzendbrief van 6 december 2007 tot stand gekomen.

 

De rondzendbrief is van toepassing op alle werknemers en strekt ertoe dat de plaats waar de werknemer gedurende minder dan veertig dagen van het belastbaar tijdperk aanwezig is, niet als een vaste plaats van tewerkstelling wordt aangemerkt. Die aanwezigheid moet worden beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden, waarbij het duidelijk moet zijn dat het om een wezenlijke vorm van tewerkstelling gaat, hetgeen de aanwezigheid gedurende slechts een korte tijd per dag uitsluit. Ten slotte moet het voordeel pro rata worden berekend, rekeninghoudend met de mogelijke diverse vaste plaatsen van tewerkstelling.

 

Deze rondzendbrief is van toepassing vanaf de datum van de publicatie ervan. Het is evenwel niet de bedoeling dat de bepalingen ervan door de administratie retroactief voor het jaar 2007 worden toegepast, met dien verstande dat de belastingplichtige er zich wel in elk stadium van de procedure op mag beroepen.

 

11.03  Hendrik Bogaert (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik dank de vice-eerste minister voor zijn omstandig antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 2038 van de heer Vercamer, die niet aanwezig is, komt te vervallen. Mevrouw Gerkens heeft gevraagd haar vraag uit te stellen.

 

11.04  Hendrik Bogaert (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, kunt u de vraag van Stefaan Vercamer ook uitstellen?

 

De voorzitter: Normaal moet hij iets laten weten, mijnheer Bogaert.

 

11.05  Hendrik Bogaert (CD&V - N-VA): Hij is nieuw. Ik zal hem erop attent maken dat hij dat de volgende keer doet.

 

De voorzitter: We zullen de vraag uitstellen.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.09 uur.

La réunion publique de commission est levée à 12.09 heures.