Commissie voor de Financiën en de Begroting

Commission des Finances et du Budget

 

van

 

dinsdag 12 februari 2008

 

Voormiddag

 

______

 

 

du

 

mardi 12 février 2008

 

Matin

 

______

 

 


La séance est ouverte à 10.00 heures et présidée par M. François-Xavier de Donnea.

De vergadering wordt geopend om 10.00 uur en voorgezeten door de heer François-Xavier de Donnea.

 

01 Vraag van de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Mobiliteit en Institutionele Hervormingen over "een correcte opname van alle uitgaven van de Koninklijke Familie in de begroting" (nr. 1812)

01 Question de M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre du Budget, de la Mobilité et des Réformes institutionnelles sur "une incorporation correcte dans le budget de toutes les dépenses de la Famille royale" (n° 1812)

 

01.01  Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, vorige week maandag maakte het Paleis bekend aan welke uitgaven oud-koningin Fabiola haar ruime dotatie van 1,4 miljoen euro besteedt. Naast de uitgave van maar liefst 1 miljoen euro gemeenschapsgeld aan 25 personeelsleden, besteedde de oud-koningin maar liefst 25.000 euro gemeenschapsgeld aan gezondheidskosten. Deze hoge bedragen doen toch vragen rijzen over de manier waarop de koninklijke familie omspringt met haar dotaties, samen goed voor 3 miljoen euro. Dat cijfer haal ik uit de initiële begroting van 2007. Daarnaast beschikt de koninklijke familie nog over de dotatie van de Civiele Lijst ter uitvoering van haar taken, goed voor ruim 9,5 miljoen euro in 2007. Ondanks de ruime omvang van al deze middelen doet de koninklijke familie daarnaast nog regelmatig een beroep op de FOD Binnenlandse Zaken voor begeleiding en beveiliging en op de FOD Defensie voor haar verplaatsingen.

 

Mijnheer de minister, ten eerste, worden de diensten die de FOD Binnenlandse Zaken en de FOD Defensie leveren aan de koninklijke familie doorgerekend aan de Civiele Lijst en de respectievelijke dotaties of vallen ze ten laste van de respectievelijke departementsbegrotingen?

 

Ten tweede, indien ze ten laste van de departementsbegrotingen vallen, is het dan niet wenselijk om voortaan elk gebruik van overheidsmiddelen door de koninklijke familie aan te rekenen op die respectievelijke dotaties?

 

Ten derde, is het omwille van de boekhoudkundige transparantie in dit raam niet mogelijk om het koningshuis voortaan als een apart departement op te nemen in de begrotingsdocumenten met een gelijkaardige toewijzing van middelen op basis van begrotingsprogramma's?

 

Ten vierde, kunt u alvast een gedetailleerd overzicht geven van de bestedingen in 2007 van de middelen van de Civiele Lijst en de andere dotaties aan de leden van de koninklijke familie?

 

Ten vijfde, waar ligt volgens u de noodzaak om een personeelsbestand van 25 personen ter beschikking te stellen van een oud-koningin die niet langer een officiële functie bekleedt? Kan dit geld niet beter aan de sociale zekerheid worden besteed, bijvoorbeeld om de wachtlijsten van gehandicapten te verkorten?

 

01.02 Minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Jambon, ik antwoord op uw vragen.

 

Ten eerste, het klopt inderdaad dat door sommige departementen of, zoals het thans heet, door FOD’s en POD’s ook bijkomende diensten worden verleend. Op de precieze inhoud van bedoelde diensten heb ik persoonlijk geen zicht. In mijn hoedanigheid van minister van Begroting heb ik per departement geen zicht op wat binnen de departementen gebeurt. U moet dus de betrokken politieke verantwoordelijken, in casu de bevoegde ministers, over voornoemde diensten ondervragen.

 

De koninklijke familie heeft – zoals andere instellingen van ons land en ook zoals de instelling waarin wij thans verblijven en waarvoor u werd verkozen – een dotatie. Het eigene aan een dotatie is dat het gaat om een globale som, zonder verdere opdeling naar de aard van de uitgaven die ermee worden gedekt.

 

Indien er bijkomende dienstverlening van alle departementen is, komt de financiering van voornoemde dienstverlening uiteraard ten laste van de begrotingen van de betrokken departementen. Het detail van de basisallocaties op het niveau van de FOD’s en departementen, gaat niet tot een detail van de begunstigde van de betrokken dotatie. Zo zullen de kosten van de personeelsleden niet specificeren naar welke diensten zij gaan, ook niet indien het desgevallend om gedetacheerde personeelsleden gaat.

 

Inzake het gebruik van voertuigen en brandstoffen wordt in de basisallocaties ook niet gespecificeerd wat de aanleiding is van de opdrachten waarvoor de uitgaven gebeuren. Het gaat om uitgavendetails waarover enkel het betrokken departement eventueel uitleg kan verschaffen. Wij zien alleen de basisallocaties en de globale bedragen op het niveau van de begroting.

 

In antwoord op uw tweede vraag meen ik dat, indien diensten zouden worden geleverd die verder gaan dan wat tot de basisopdracht – bijvoorbeeld beveiliging – behoort, er effectief zou kunnen worden overwogen om de diensten aan te rekenen op de respectieve dotaties. Dat zou trouwens ook ten aanzien van het Parlement kunnen. Ik heb vanuit het departement Begroting echter geen indicaties dat ruimere prestaties worden geleverd. U moet over voornoemd punt dus – ik verwijs in dat verband naar mijn antwoord op uw eerste vraag – de betrokken titularissen ondervragen.

 

Wat betreft de boekhoudkundige transparantie waarbij het koningshuis voortaan als een apart departement zou worden opgenomen in de begrotingsdocumenten, is het zo dat de dotaties vandaag reeds afzonderlijk zijn opgenomen in de uitgavenbegroting. Ik denk persoonlijk dat een verdere opdeling en aanrekening niet onmiddellijk opportuun lijken.

 

U vroeg of ik een gedetailleerd overzicht kan geven van de besteding van de middelen van de civiele lijst en de andere dotaties aan de leden van de koninklijke familie in 2007. Zoiets is niet beschikbaar aangezien de dotaties in hun geheel worden overgemaakt. Dat geldt trouwens ook voor andere begunstigden zoals het Parlement. Het behoort de begunstigde zelf toe om desgevallend toelichting te geven met betrekking tot de aanwending.

 

Wat uw vijfde vraag betreft, is de begrotingsautoriteit sinds de Magna Carta uiteraard toebedeeld aan het Parlement. Indien u vanuit uw beoordeling van de opportuniteit vindt dat bedragen op een andere manier moeten worden besteed, staat het u vrij om amendementen op de begroting in te dienen.

 

01.03  Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, hartelijk dank voor uw antwoord. We zijn inderdaad van plan uw collega’s van Binnenlandse Zaken en Landsverdediging over deze materie verder te ondervragen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Mathias De Clercq aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Mobiliteit en Institutionele Hervormingen over "zelfstandigen die in financiële problemen komen wegens te late betalingen door de overheid" (nr. 1859)

02 Question de M. Mathias De Clercq au vice-premier ministre et ministre du Budget, de la Mobilité et des Réformes institutionnelles sur "les problèmes financiers rencontrés par des indépendants en raison de paiements tardifs par l'État" (n° 1859)

 

02.01  Mathias De Clercq (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de vice-eersteminister, het toiletpapierincident in Brugge ligt nog vers in het geheugen. Het lijkt een banaal voorval, maar het is toch een uiting van een dieperliggend probleem.

 

In casu was het bedrijf gestopt met het leveren van toiletpapier omdat de overheid al een tijdje niet meer kon betalen. Dit was een noodkreet, aangezien de leverancier nog steeds wacht op de achterstallige betalingen.

 

Bovendien blijkt uit een rapport van een zelfstandigenorganisatie dat het fenomeen waarbij de overheid wanbetaler is ten aanzien van privébedrijven steeds vaker voorkomt. Daarnaast moet ook worden vermeld dat de overheid zelf boetes oplegt aan wanbetalers - particulieren of zelfstandigen. Omgekeerd klinkt echter een oorverdovende stilte. Ik denk dat dit in het kader van goed bestuur geen goed gegeven is.

 

Mijnheer de minister, ik wil u daarom de volgende vragen stellen. Ten eerste, bent u van plan het probleem van de wanbetalende overheidsinstellingen op te lossen? Hoe zult u dit verwezenlijken? Welke plannen hebt u ter zake?

 

Ten tweede, zal het systeem van de voorlopige twaalfden voor de federale begrotingsopmaak 2008 de komende maanden nog dergelijke problemen veroorzaken? Hoe zult u toezien op de onverantwoord lange betalingstermijnen van de overheidsorganen? Hebt u weet van studies of rapporten over overheidsorganen als wanbetalers? Indien ja, welke? Indien nee, zult u hiernaar onderzoek verrichten en op welke termijn?

 

Kunt u een overzicht voorleggen van de overheidsinstanties die met een betalingsachterstand kampen, eventueel met vermelding van het respectievelijke bedrag ter zake? Dat lijkt mij toch essentieel.

 

02.02 Minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, eerst en vooral wil ik zeggen dat de beste methode om te vermijden dat er betalingsachterstanden ontstaan of dat er wanbetalingen ontstaan in hoofde van de overheid, secuur begroten is. Het is er voor zorgen dat de kredieten die zijn voorzien, voldoende zijn om de geraamde uitgaven in de loop van een bepaald begrotingsjaar correct af te handelen en op tijd te betalen of dat het nu over gesplitste of niet-gesplitste kredieten gaat.

 

Wij erven op dit moment een toestand die op dat vlak wat verziekt is. Het klopt effectief dat de afgelopen jaren, wellicht via onderramingen – een aantal nefaste uitwerkingen van het ankerprincipe – een aantal betalingen zeer laattijdig gebeuren. Wij zijn op dit moment in overleg, zoals u waarschijnlijk wel weet, rond het opmaken van de begroting 2008 en een van de objectieven is om waarheidsgetrouw te begroten. Dit is niet altijd het meest makkelijke en het meest sympathieke naar de collega’s toe, om te kijken per basisallocatie wat er effectief nodig is en hoe we er kunnen voor zorgen dat er voldoende krediet is – ook niet te veel uiteraard – om wanbetalingen te vermijden.

 

Het probleem wordt effectief aangepakt via een zo waarheidsgetrouw mogelijke begroting. De vraag over de voorlopige twaalfden begrijp ik eigenlijk niet zo goed. De voorlopige twaalfden als techniek heeft eigenlijk geen impact op de tijdige betalingen. De kredieten blijven zonder beperking beschikbaar. Wat in 2007 werd besteld, is indertijd vastgelegd en kan worden betaald met de kredieten van de voorlopige twaalfden.

 

Ik moet u wel zeggen, en dat is voor een deel hetzelfde antwoord als aan uw collega Jambon, dat de organisatie van de federale overheid dermate is dat toezien op correcte, tijdige betaling van facturen, per FOD en POD is geregeld, waar zogezegde stafdiensten B&B, budget en beheerscontrole, van de departementen zelf moeten instaan voor het nazicht op de betalingstermijnen.

 

Hoe zal de minister toezien op onverantwoord lange betalingstermijnen van overheidsorganen?

 

Dat moet gebeuren in de departementen zelf, in de FOD’s en de POD’s. Uiteraard kunnen wij een oog in het zeil houden voor algemene negatieve evoluties, maar dat gebeurt vooral via een secure opmaak van de begroting.

 

Heeft de minister weet van studies of rapporten over overheidsorganen als wanbetaler?

 

Mijnheer De Clercq, ik heb een verleden bij het Rekenhof, dat ten dienste staat van het Parlement waarvan u lid bent. Ik was altijd fier als ik een half blad kon vullen in het boek van opmerkingen, zoals dat heet. Wel, het 162ste boek van opmerkingen van het Rekenhof – uit 2004 of 2005 – heeft een passage over laattijdige betalingen en de effecten op het vlak van verwijlintresten en dies meer.

 

Er is trouwens naar aanleiding van die opmerkingen een correspondentie geweest tussen de toenmalige regering en het Rekenhof, waarin is uitgewisseld welke maatregelen zouden kunnen worden genomen om te vermijden dat de toestand volledig uit de hand zou lopen.

 

Kan de minister een overzicht geven van het aantal overheidsinstanties dat met zo’n betalingsachterstand kampt?

 

Neen, u moet dat vragen per minister. Het zogenaamde FEDCOM, een informatica-instrument dat de overheid toelaat de betalingen op te volgen, zal het normaal op termijn mogelijk maken om daar, naast de bevoegde minister, wat zicht op te krijgen, tot daar, mijnheer de voorzitter, mijn antwoord.

 

Ik ken uw ascendenten niet, mijnheer De Clercq, maar ik ben de zoon van een schilder-behanger, van een middenstander. Mijn vader zei altijd: “De stad is een late betaler, maar een zekere betaler.” Het klopt dat we inspanningen moeten doen om ervoor te zorgen dat de betalingen tijdig gebeuren, maar ook uit onderzoek van UNIZO blijkt dat de overheid over het algemeen toch nog altijd een zeer goede betaler is in verhouding tot andere schuldenaars.

 

Is het niet waar misschien, mijnheer Van Biesen?

 

02.03  Luk Van Biesen (Open Vld): (…)

 

02.04  Mathias De Clercq (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik zal niet ingaan op de problematiek van de ascendenten.

 

Ik vind dit toch een bijzonder wezenlijke problematiek en ik denk dat de overheid alle krachten moet aanwenden om haar burgers en zeker de zelfstandigen, die het al heel moeilijk hebben met administratieve en fiscale lasten, correct te behandelen. De voorbeeldfunctie van de overheid is essentieel. Ik hoop dat u daar, samen met al uw collega’s, stevig werk van zult maken, in het belang van die mensen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Question de M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre du Budget, de la Mobilité et des Réformes institutionnelles sur "l'impact budgétaire de la non-application du principe de l'imposition des travailleurs dans le pays du lieu de travail" (n° 1898)

03 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Mobiliteit en Institutionele Hervormingen over "de budgettaire gevolgen van het niet toepassen van het principe dat werknemers belasting betalen in het land waar ze zijn tewerkgesteld" (nr. 1898)

 

03.01  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, le vice-premier ministre vient justement de faire allusion à la confection du budget. On pourrait l'interroger sur des rentrées financières qui n'existent pas encore, je pense plus particulièrement aux travailleurs frontaliers français. La convention fiscale pour la prévention de la double imposition de 1964, qui applique tout le contraire de ce que préconise l'OCDE, à savoir l'imposition sur le lieu de travail, vient de subir un avenant signé par les deux ministres des Finances, belge et français. L'avenant prévoit l'application de ce principe OCDE à partir de 2010 et fixe une compensation de 25 millions d'euros environ.

 

Dans le cadre de la confection du budget, il serait intéressant d'évaluer toutes les rentrées financières sur lesquelles on ne peut pas compter. Monsieur le vice-premier ministre, je voudrais connaître la perte annuelle occasionnée par les frontaliers français dans le budget de l'État belge. Je ne parle pas seulement des Français qui travaillent dans le Hainaut occidental et dans le Courtraisis, là où on rencontre le plus cette situation. On peut y ajouter la région d'Ypres mais il y a plus de travailleurs français en Wallonie qu'en Flandre. Je ne parle pas seulement des Français qui viennent travailler en Belgique mais aussi des Belges qui partent habiter en France, généralement pas les plus pauvres, et qui, bénéficiant de ce statut de frontaliers, ne cotisent plus à l'impôt des personnes physiques tout en continuant à bénéficier de tous les avantages sociaux. Quel est le montant de cette perte pour les caisses de l'État belge?

 

Ma deuxième question sera plus subjective puisque je suis bourgmestre d'une commune frontalière. Le statut fiscal des travailleurs frontaliers a également un impact sur les additionnels communaux. Même si l'avenant prévoit de corriger cette situation à l'avenir, dans ce régime transitoire, quel est le manque à gagner des communes frontalières et généré par ce phénomène en vogue? En effet, de plus en plus de personnes trouvent un certain charme à ce statut de frontalier, en particulier du côté de la France vu qu'avec les autres frontières, le problème a été réglé depuis longtemps.

 

03.02  Yves Leterme, ministre: Monsieur le président, je vous remercie.

 

Monsieur Crucke, je commencerai par vous répondre sur les additionnels communaux. L'application du régime aux frontaliers résidents de France n'a aucun impact direct sur la perception des additionnels par les communes belges. En effet, ils sont calculés à partir de l'impôt sur les personnes physiques auquel les résidents en Belgique sont assujettis. Selon la logique de l'OCDE, si les résidents français étaient imposables en Belgique, ils ne seraient pas soumis à l'impôt des personnes physiques, mais à celui des non-résidents et ne payeraient donc pas d'additionnels communaux – abstraction faite de l'accord avec la France au sujet de l'avenant sur un remboursement forfaitaire.

 

Ensuite, s'agissant du manque à gagner général qui résulte de l'application du régime frontalier prévu par la convention belgo-française préventive, il est difficile de l'évaluer précisément. Les frontaliers employés en Belgique sont, par définition, des non-résidents. Puisqu'ils ne sont pas imposables en Belgique, ils ne doivent pas y déclarer leurs revenus. Dès lors, les seules informations dont l'administration dispose à leur sujet sont les données figurant dans le système informatisé "Belgotax'", qui permet aux employeurs de remplir leurs obligations en termes de précompte professionnel. Toutefois, les données contenues dans ce système sont nécessairement incomplètes, étant donné que les employeurs ne sont pas obligés d'y participer et que l'administration ignore leur taux de participation. Nous ne sommes donc pas certains que tous les employeurs utilisent "BELCOTAX".

 

Sur la base des données de 2005, nous pouvons estimer – pour l'exercice d'imposition 2006 - le nombre de frontaliers à 33.000. L'administration évalue l'impôt brut total à quelque 57 millions d'euros. Ce montant ne tient pas compte des charges de famille, qui ne sont pas davantage connues – et je vous en ai expliqué la raison. D'autres éléments, comme des déductions déterminées des revenus provenant d'une autre origine ou le travail à temps partiel, peuvent encore influencer ce montant dans les deux sens.

 

Pour intégrer ces facteurs, l'administration a produit une estimation minimale et maximale. Il en résulte qu'elle table sur une fourchette comprise entre environ 29 millions et 65 millions d'euros. Bien entendu, il convient d'insister sur le fait qu'il ne s'agit là que de tentatives d'estimations dont la fiabilité ne peut être garantie en raison du peu d'informations dont dispose l'administration au sujet des travailleurs concernés.

 

En bref, pour l'ordre de grandeur, je vous ai parlé de 57 millions puis de la fourchette entre 29 et 65 millions d'euros.

 

03.03  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, j'aimerais tout d'abord remercier le vice-premier ministre pour sa réponse, mais je ne suis pas tout à fait d'accord avec sa première réponse, à savoir qu'il n'y a aucun impact direct sur les additionnels.

 

Je ne dis pas que sa réponse n'est pas exacte sur le plan de la technique fiscale. Comprenons-nous bien, monsieur le vice-premier ministre, sur ce qui se passe: les Belges qui quittent la Belgique pour se domicilier en France resteraient en Belgique s'il n'existait pas ce régime si favorable et paieraient leurs impôts frontaliers, étant domiciliés dans une commune frontalière. C'est une première perte.

 

Deuxièmement, je vous remercie pour ce chiffre de 57 millions.

 

03.04  Yves Leterme, ministre: Ils peuvent avoir d'autres raisons de déménager.

 

03.05  Jean-Luc Crucke (MR): Je suis persuadé qu'il n'y en a pas beaucoup par rapport à ceux qui sont là. Si vous lisez l'étude EuresChannel, vous verrez que ce transfert est essentiellement dû à ce différentiel de 30% sur le plan fiscal, ce qui n'est pas rien pour certains emplois: plus les gens gagnent, plus la différence est importante.

 

Deuxièmement, je vous remercie donc pour le chiffre. Je comprends qu'il puisse exister une marge et que l'administration doive en tenir compte. Mais un autre calcul peut être réalisé: vous m'avez cité le nombre de 33.000 frontaliers en 2005; aujourd'hui, on peut dire qu'ils sont 40.000. Ces 40.000 pourraient être remplacés – au conditionnel – par des chômeurs, flamands comme wallons, qui pourraient travailler à leur place. Or, le budget doit aussi payer ces chômeurs. Je reste toujours optimiste et je me dis qu'un sur deux pourrait être un chômeur qui prendrait une place, mais un chômeur coûte au minimum 10.000 euros. Faites le calcul et vous retrouverez encore 20 millions d'euros.

 

Pour moi, ce système existant qui pourra, heureusement, être modifié par la concrétisation de cet accord et de cet avenant est inique parce qu'il coûte au budget belge et parce qu'il lèse le fédéral. On est en train de mettre en place une politique fédérale au bénéfice d'une région. Tout à l'heure, vous avez parlé d'Ypres, de Courtrai; les emplois sont là-bas, ce que je ne critique pas. Mais un autre phénomène indirect est très dangereux: certaines entreprises se déplacent de la région d'Hasselt ou de Liège pour s'implanter dans cette région: elles peuvent faire appel à des frontaliers qui leur coûtent moins cher, parfois plus qualifiés, mais qui alors, à même qualification, coûtent encore moins cher.

 

Il conviendrait de mettre fin à tout cela: il ne s'agit pas uniquement d'une inégalité sur le plan fiscal. Comme je pense à vous et que je veux vous aider, sur le plan budgétaire, cette recette ne ferait pas trop de mal et serait vite comprise par tout le monde.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van de heer Hendrik Bogaert aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Mobiliteit en Institutionele Hervormingen over "de netto-overheidsschuld en de rentelasten die wegen op de begroting" (nr. 1975)

04 Question de M. Hendrik Bogaert au vice-premier ministre et ministre du Budget, de la Mobilité et des Réformes institutionnelles sur "la dette publique nette et les charges d'intérêt qui pèsent sur le budget" (n° 1975)

 

04.01  Hendrik Bogaert (CD&V - N-VA): Mijnheer de vice-eerste minister, ik heb een vraag in verband met de rentelasten die wegen op de begroting. Daar is al vaak over gediscussieerd dat de rentelasten op een bepaald ogenblik begonnen te dalen, te weten zo’n acht jaar geleden, en dat zij nu opnieuw een stijgende curve vertonen.

 

Mijn vraag in het raam van de begrotingsopmaak is de volgende. Geldt de aandacht die daaraan wordt geschonken ook voor de lange termijn? Wat is nu eigenlijk de netto-overheidsschuld, niet de bruto-overheidsschuld volgens de definitie van het Verdrag van Maastricht? Wat is de netto-overheidsschuld, volgens de gebruikelijke definitie? Wat zijn de precieze rentelasten die wogen op de begroting op lange termijn, laten wij zeggen, de jongste acht jaar?

 

Mijnheer de vice-eerste minister, kunt u ook wat commentaar geven bij het perspectief voor het komende jaar of de komende twee jaar?

 

04.02 Minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, ik zal mijn commentaar reserveren voor de voorstelling van de begroting voor 2008. Ik heb voor de gemakkelijke toegang tot de cijfers, en om het mijzelf te besparen ze voor te lezen, een tabel laten kopiëren die ik nu laat ronddelen. Ik veronderstel dat die kan worden overgenomen in het verslag van deze commissiewerkzaamheden. Ik wil het wel allemaal voorlezen, maar ik denk dat u beter gediend bent met de exacte cijfers.

 

De voorzitter: Het verslag bevat alleen wat hier wordt gezegd. Dat is absurd volgens mij. Dat is kafkaiaans, maar het is nu zo. Alleen wat wordt gezegd, kan worden opgenomen in het verslag. Ik heb daartegen al geprotesteerd, maar de diensten van de Kamer willen er niets van weten. Ofwel moet de heer Bogaert zich tevreden stellen met uw stuk, ofwel moet u wat hij daadwerkelijk in het verslag wil zien verschijnen, ongelukkiglijk, lezen.

 

04.03 Minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, ik ben tot alles bereid, natuurlijk, maar het zou mooi zijn als de leden die hier vanmorgen aanwezig zijn een soort monopolie hadden op die informatie. Zij is rondgedeeld. Zij staat niet in het verslag. Alleen u beschikt erover.

 

De voorzitter: Diegenen die wel aanwezig zijn, worden beloond. Dat is logisch.

 

Oké, hartelijk bedankt, mijnheer de minister.

 

04.04  Hendrik Bogaert (CD&V - N-VA): Mag ik nog een woordje zeggen?

 

De voorzitter: De heer Bogaert krijgt nog een repliek, sorry. Ik dacht dat u zich ging neerleggen bij de uitleg van de minister.

 

04.05  Hendrik Bogaert (CD&V - N-VA): Het is een zeer interessante tabel. Ik raad iedereen aan ze zorgvuldig te lezen. Op pagina 2 van die nota van twee pagina’s staat de netto-overheidsschuld sinds 1996. Wat merken wij? Ik zal er een willekeurig jaar uitnemen: 1999. Toen bedroeg de netto-overheidsschuld 246 miljard euro. Tegen 2007 was ze opgelopen tot 275 miljard euro. Ik meen dat ik daar geen tekening moet bij maken. Dat is geen daling. Dat is een stijging. Dat klopt toch volgens deze cijfers. Begrijp ik het goed, mijnheer de vice-eerste minister? Dat is een stijging van 29 miljard.

 

04.06 Minister Yves Leterme: Het zijn nominale cijfers.

 

04.07  Hendrik Bogaert (CD&V - N-VA): Het zijn nominale cijfers. Vandaar dat ik ze ook vraag. De nettoschuld wordt vaak uitgedrukt als een percentage van het bruto binnenlands product. Dan toont men een mooie dalende curve. Men zegt dan: wij komen van 135% en zijn gedaald tot 88%. Vandaar dat ik de cijfers vraag in absolute termen. De man in de straat vraagt zich af: is de staatsschuld nu gestegen of gedaald de jongste 7 of 8 jaar? Ik stel hier vast dat ze in 1999 246 miljard bedroeg, en in 2007 op het eind van het jaar 275 miljard. Ik vind dat een belangrijke politieke constatering. Dat is plus 29 miljard euro in de jongste acht jaar.

 

Men spreekt vaak over sluitende begrotingen en zo, maar het blijkt toch maar dat ondanks al die retoriek de staatsschuld met een gigantisch bedrag is gestegen, wat ik ten zeerste betreur.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van de heer Robert Van de Velde aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Mobiliteit en Institutionele Hervormingen over "de vergoedingen aan vakbonden voor het uitbetalen van de werkloosheidsuitkeringen" (nr. 1980)

05 Question de M. Robert Van de Velde au vice-premier ministre et ministre du Budget, de la Mobilité et des Réformes institutionnelles sur "les indemnités versées aux syndicats pour le paiement des allocations de chômage" (n° 1980)

 

05.01  Robert Van de velde (LDD): Mijnheer de minister, in een periode waarin de alarmbel wordt geluid op het gebied van de koopkracht en waarin we zien dat er aan overheidszijde met een begrotingsprobleem wordt gekampt – terwijl we tegelijkertijd zelfs uit VLD-kringen horen dat het niet vermeerderen van de belastingen al een goede zaak zou zijn – denk ik dat wij als overheid de plicht hebben om te kijken naar zogenaamde quick wins. We moeten eens kijken of er binnen de overheid geen efficiëntieverbeteringen te halen zijn.

 

Een van die verbeteringen lijkt mij op het eerste gezicht het uitbetalen van de werkloosheidsvergoedingen, wat nu voor een groot stuk via de vakbonden verloopt. Ik heb daar een aantal vragen bij.

 

Ten eerste, wat is vandaag nog de noodzaak van het bestaan van deze aanpak? Naast een overheidsorgaan hebben we een apart orgaan – trouwens met een bedenkelijke rechtspersoonlijkheid – dat we overheidsgeld laten uitkeren. Zijn er binnen de coalitie misschien plannen om dit te wijzigen?

 

Verder zou ik graag een aantal cijfergegevens van u horen. Wat was de verdeling in Vlaanderen en Wallonië in 2007 tussen de rechtstreekse uitbetaling en de uitbetaling door de vakbonden qua bedrag en aantal dossiers? Wat is het precieze bedrag dat wij als overheid aan de vakbonden hebben uitbetaald voor deze dienst? Wat hebt u in 2008 begroot voor deze dienst?

 

05.02 Minister Yves Leterme: Mijnheer Van de velde, de eerste drie vragen moet u stellen aan de heer Piette. Ze behoren tot zijn bevoegdheid.

 

Uw vraag is gisteren om 10.15 uur aangekomen. In antwoord op uw derde vraag heb ik de cijfers opgevraagd bij de RVA. Uiteraard was de termijn te kort om die cijfers al ter beschikking te hebben.

 

De vragen 1 tot 3 moet u eigenlijk stellen aan de heer Piette.

 

Wat vraag 4 betreft, kan ik u zeggen dat in 2007 143.102.000 euro uitbetaald is aan uitbetalingsinstellingen. De drie erkende vakbonden waren daarbij goed voor 62.458.000 euro wat het ABVV betreft, 68.717.000 euro wat het ACV betreft en 11.927.000 euro wat het ACLVB betreft.

 

Het antwoord op uw vijfde vraag, daarvan zult u uiteraard in kennis worden gesteld bij het indienen van het ontwerp van begroting een van de volgende weken.

 

05.03  Robert Van de velde (LDD): Mijnheer de minister, ik zal er verder niet op ingaan. Dank u voor het antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van de heer Hendrik Bogaert aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Mobiliteit en Institutionele Hervormingen over "onbetaalde facturen van 2006" (nr. 2002)

06 Question de M. Hendrik Bogaert au vice-premier ministre et ministre du Budget, de la Mobilité et des Réformes institutionnelles sur "les factures impayées de 2006" (n° 2002)

 

06.01  Hendrik Bogaert (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik heb een heel concrete vraag aan de vice-eerste minister. Kan hij een overzicht per departement geven van alle onbetaalde facturen die nu werden aangetroffen? Het gaat om facturen die eigenlijk in 2006 hadden moeten zijn betaald en dus ontegensprekelijk op de begroting 2007 zullen wegen.

 

06.02 Minister Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Bogaert, zoals ik daarstraks op een vraag van de heer De Clercq antwoordde, wordt de “inventaris” van de onbetaalde facturen door de departementen – de FOD’s en de POD’s – bijgehouden. U moet uw vraag dus aan elke minister afzonderlijk stellen. U kunt dat misschien schriftelijk doen.

 

In elk geval, wij hebben op begrotingsniveau geen zicht op de zogenaamde reports, zijnde het geheel van onbetaalde facturen.

 

06.03  Hendrik Bogaert (CD&V - N-VA): Ze bestaan echter wel degelijk per departement?

 

06.04 Minister Yves Leterme: Ze bestaan.

 

De voorzitter: Dat zijn typisch vragen die schriftelijk moeten worden gesteld, anders worden wij met tabellen overrompeld.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 10.33 uur.

La réunion publique de commission est levée à 10.33 heures.