Commissie voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw

Commission de l'Economie, de la Politique scientifique, de l'Education, des Institutions scientifiques et culturelles nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture

 

van

 

dinsdag 29 januari 2008

 

Voormiddag

 

______

 

 

du

 

mardi 29 janvier 2008

 

Matin

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 10.21 uur en voorgezeten door de heer Bart Tommelein.

La séance est ouverte à 10.21 heures et présidée par M. Bart Tommelein.

 

01 Vraag van mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "een aanvullende studie besteld bij het Planbureau betreffende het potentieel aan hernieuwbare energie in België" (nr. 1480)

01 Question de Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "une étude complémentaire commandée auprès du Bureau du Plan relative au potentiel d'énergies renouvelables en Belgique" (n° 1480)

 

01.01  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het potentieel hernieuwbare energie is de jongste weken onderwerp van niet alleen heel wat gegoochel met cijfers en studies, maar ook van enig geanimeerd debat. Marc Verwilghen is hier, op dezelfde stoel als waar u nu zit - ik zat toen daar -, komen vertellen dat wat hem betreft het potentieel in België 8% bedraagt.

 

U hebt nog geen percentages genoemd; u spreekt altijd van ambitieuze percentages. Wat voor mij op dit moment niet duidelijk is, is welke referenties u gebruikt ter ondersteuning van uw beleid, wat het standpunt is van de federale regering en vooral ook op basis van welke documenten u uw standpunt bepaalt.

 

Het is algemeen geweten dat de Vlaamse administratie een beroep doet op de VITO-studie. De bijbel van uw voorganger Marc Verwilghen was de studie van de Commissie 2030. Ik heb vernomen dat er ondertussen, in het licht van het klimaat- en het energiepakket, ook een bijkomende studie zou gevraagd zijn aan het Planbureau, een update van een studie die is uitgevoerd in 2006.

 

Ik had daar een aantal vragen over. Klopt het dat er inderdaad een bijkomende gevraagd is aan het Planbureau? Wat is de juiste omschrijving en wat is het juiste onderwerp van die studie?

 

Zijn er resultaten? Zijn er eventueel al voorlopige resultaten? Als die studie een update van de studie van 2006 is, is dat op basis van het PRIMES-model en moeten die gegevens vanuit Athene komen? Misschien is het dus te vroeg voor definitieve resultaten, maar zijn er misschien al voorlopige resultaten? Kunt u die studie en de al dan niet voorlopige resultaten ter beschikking stellen van het Parlement?

 

Welke studies en/of rapporten gebruikt u voorts als ondersteuning en voorbereiding van uw beleid?

 

01.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw Van der Straeten, op het eerste deel van uw eerste vraag kan ik bevestigend antwoorden. Dergelijke studie werd samen met de drie Gewesten besteld bij het Federaal Planbureau. Het gaat in feite om twee complementaire studies ter ondersteuning van de Belgische overheden bij de verdeling van doelstellingen door een verkennende analyse van de verschillende scenario’s gebaseerd op de unilaterale Europese 20%-klimaatdoelstelling enerzijds, en een mondiale 30%-klimaatdoelstelling anderzijds.

 

Tot nu toe hebben wij alleen voorlopige resultaten van de studie. Bijkomend studiewerk is momenteel nog lopende, waaronder de analyse van de economische impact van de verschillende EU-doelstellingen op België.

 

Het lijkt mij om strategische redenen niet opportuun om de cijfers zelf nu reeds breed te verspreiden, aangezien de daadwerkelijke onderhandelingen met de Europese Commissie en de overige lidstaten nog moeten beginnen.

 

Ik ben zeker voorstander van een debat in het Parlement over de materie en ik ben bereid om de studie ter beschikking te stellen. De bereidheid van de overige opdrachtgevers, waaronder de Gewesten, moet uiteraard ook bekeken worden. Voorlopig zijn daarover met hen nog geen nadere afspraken gemaakt.

 

Naast de voornoemde rapporten die het Planbureau momenteel voorbereid, kan ik hier de zogenaamde studie-Tobback vermelden, die door het Planbureau in opdracht van mijn voorganger in 2006 is uitgevoerd en waarvoor niet alleen de Gewesten, maar ook het middenveld werd geconsulteerd. Die studie, getiteld "Het Klimaatbeleid na 2012: Analyse van Scenario’s voor Emissiereducties in 2020 en 2050", is trouwens beschikbaar op de website van dienst Klimaatverandering.

 

Andere studies die mee in overweging werden genomen bij de ontwikkeling van de Belgische positie inzake hernieuwbare energiebronnen, zijn onder meer de volgende. Ten eerste is er de studie van het welbekende Fraunhofer Institute en Ecofys.

 

Ten tweede was er de studie van l'Institut de Conseil et d'Études en Développement durable, over hernieuwbare energie, in opdracht van DG TREN, Transport en Energie, van de Europese Commissie.

 

Ten derde zijn er de studies van het VITO in opdracht van het Vlaams Gewest over de prognoses voor hernieuwbare energie en warmtekrachtkoppeling tot 2020. Ik nodig u dan ook uit die studies te raadplegen.

 

01.03  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Dank u wel, mijnheer de minister, ik heb de studies die u vernoemt, ook gelezen. Ik ben zeer blij dat de studie van de Commissie 2030 niet in uw lijstje voorkomt en dus niet in aanmerking genomen zal worden als ondersteuning voor uw beleid.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "het Belgische standpunt over de richtlijn inzake hernieuwbare energie" (nr. 1481)

02 Question de Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la position de la Belgique concernant la directive en matière d'énergies renouvelables" (n° 1481)

 

02.01  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag is ten dele ingehaald door de actualiteit maar het onderwerp betreffende de handel in garanties van oorsprong in de richtlijn Hernieuwbare Energie is volgens mij niet ingehaald door de actualiteit want dit zal de komende maanden een van de discussiepunten blijven.

 

In het klimaat-energiepakket zit een voorstel van richtlijn die enerzijds door de Raad en anderzijds door het Europees Parlement moet worden aangenomen. Een van de elementen uit de richtlijn is de handel in garanties van oorsprong. Het is een publiek geheim dat België daar altijd voorstander van is geweest. Met name het Vlaams Gewest, bij monde van Kris Peeters, heeft daar altijd zeer sterk voor gepleit om op die manier de doelstellingen inzake hernieuwbare energie in ons land te halen. Er zijn toch een aantal serieuze vraagtekens te plaatsen bij de handel in garanties van oorsprong. Die vraagtekens worden met name geplaatst door de sectororganisaties inzake hernieuwbare energie.

 

Zij stellen dat deze handel een ondermijning kan zijn van bestaande nationale ondersteuningsmechanismen. Zij zeggen ook dat de richtlijn nogal onevenwichtig in elkaar zit. Landen kunnen hun nationaal ondersteuningsmechanisme beschermen. Zij kunnen dit tijdelijk doen maar op relatief korte termijn kunnen die voorwaarden telkens opnieuw worden aangepast. Er zijn ook sectororganisaties in België zoals ODE en EDORA Vlaanderen die wijzen op het feit dat de massale aankoop van garanties kan leiden tot een eventuele overbelasting van het net.

 

Ik meen dat wij de komende maanden en zeker in de aanloop naar de Raad dit aspect van de richtlijn en met name het Belgische standpunt ter zake wat grondiger moeten bekijken. Mijn vragen zijn de volgende. Wat is precies het standpunt van de Belgische regering? Ik vraag niet zozeer naar het standpunt van de Belgische regering maar wel of er al een standpunt werd bepaald in overleg met de Gewesten met betrekking tot de handel in garanties van oorsprong. Wat zijn volgens België daarvan de positieve kanten? Volgt de minister de argumenten van de hernieuwbare energiesector? Waarom wel? Waarom niet? Is de minister niet van mening dat het interessanter zou zijn om hier te investeren in hernieuwbare energie – in jobs en in energiezekerheid hier – in plaats van een garantie te kopen? Op termijn is dit misschien goedkoper maar dit betekent wel dat wordt geïnvesteerd in jobs en energiezekerheid elders.

 

02.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw Van der Straeten, ik ben zonder meer voorstander van de organisatie op Europees niveau van een systeem voor de uitwisseling van oorsprongcertificaten zoals voorzien door de Commissie. Dit systeem biedt een onbetwistbare flexibiliteit voor potentiële investeerders om te investeren daar waar de omstandigheden het voordeligst zijn, met andere woorden daar waar de marginale productiekosten het gunstigst zijn.

 

Dankzij dit systeem zouden ook de Verenigde Staten in de beste omstandigheden ambitieuze doelstellingen kunnen halen op het vlak van hernieuwbare energiebronnen door de ontwikkeling van hun hernieuwbare-energiesector op huishoudelijk niveau op basis van hun eigen systeem van financiële steun aan landen met een groot potentieel voor de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen. In België zou dit werken via groenestroomcertificaten en later offshorecertificaten samen met de aankoop van oorspronggaranties in zoverre een echte Europese markt wordt uitgebouwd.

 

In de finale versie van het voorstel van richtlijn wordt de draagwijdte van het Europese systeem van de uitwisseling van oorsprongcertificaten begrensd. Er zou geen sprake meer zijn van een echte markt aangezien de lidstaten de toepassing ervan in hun land gedurende een welbepaalde periode zouden kunnen verbieden voor hun operatoren. Het huidige systeem beperkt zich als het ware tot een reeks flexibele mechanismen zoals die welke voorzien zijn voor de CO2-uitstoot.

 

De besprekingen tussen de Commissie en de 27 lidstaten over dit voorstel zullen nu worden opgestart. In dit verband zullen wij pleiten voor een open en ruim systeem van uitwisseling van certificaten. De positieve kanten zijn de aldus geboden bijkomende flexibiliteit en de mogelijkheid die de bedrijven krijgen, meer bepaald de elektriciteitsproducenten, om een strategie te ontwikkelen voor de bevordering van hernieuwbare energie op Europese schaal door gebruik te maken van de beste economische buitenkansen en te hopen dat zij globaal gezien de doelstelling van 20% op Europese schaal zullen bereiken waartoe in maart 2007 besloten is. Dit systeem zal ons zeker niet vrijstellen van de verplichting om een beleid te voeren inzake de ontwikkeling van hernieuwbare energie in België, onder meer door de productie van elektriciteit uit offshore windenergie.

 

Zoals eerder toegelicht, begrijp ik de bezorgdheid van de sector aangezien de huidige voorstellen van de Commissie onvoldoende garanties en stabiliteit in de tijd bieden, meer bepaald voor bedrijven die niet in verschillende landen tegelijkertijd aanwezig zijn. Daarom zullen wij ten aanzien van de Commissie het principe verdedigen van een systeem van uitwisseling tussen landen en op Europese schaal.

 

02.03  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, u zegt dat u zult pleiten voor een open en ruim systeem. U spreekt alleen over garanties van oorsprong als het gaat over offshore wind. Ik wil pleiten voor een getrapt systeem. Ik ben zeker niet tegen het opzetten van een markt voor de uitwisseling van certificaten of van garanties van oorsprong, maar ik vrees dat het voor België, en met name voor Vlaanderen, geïnterpreteerd zal worden als een easy way out; wij zullen onze garanties wel kopen en op die manier onze doelstelling halen.

 

Ik zou ervoor willen pleiten dat men werkt met een getrapt systeem en dat men streeft naar een bepaald percentage productie. Op het ogenblik dat men dat percentage haalt, kan men in de handel stappen. Op die manier kunnen wij hier investeren in jobs en technologie en tegelijkertijd ervoor zorgen dat – u hebt het correct gezegd – de energie geproduceerd wordt waar zij het goedkoopst is. Die twee systemen gaan dus hand in hand, maar om het niet te ondermijnen, denk ik dat wij in België een getrapt systeem moeten inbouwen. Ik denk dat het geen goed idee is om zomaar de markt open te gooien, want wij staan echt nog nergens. Van 2,2% naar 13% is echt niets.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Question de M. François-Xavier de Donnea au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le double conflit d'intérêt existant dans la nomination de la directrice générale à l'Énergie au poste de présidente du conseil d'administration de l'autorité régulatrice de l'énergie" (n° 1532)

03 Vraag van de heer François-Xavier de Donnea aan de minister van Klimaat en Energie over "de tweevoudige belangenvermenging in het kader van de benoeming van de directeur-generaal voor Energie tot voorzitster van de raad van bestuur van de energieregulator" (nr. 1532)

 

03.01  François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 13 septembre 2007, le gouvernement bruxellois a nommé à la tête du conseil d'administration de l'autorité de régulation de l'énergie régionale (BRUGEL), la directrice générale de l'administration fédérale de l'énergie.

 

Bien que conforme à l'arrêté royal ouvrant candidature pour ce poste ainsi que conforme à l'avis du jury statuant sur la nomination, le gouvernement bruxellois semble n'avoir pas mesuré le conflit d'intérêts naissant et important dans le chef de cette fonctionnaire. D'emblée, nous pouvons relever une certaine incompatibilité entre les fonctions assumées au niveau fédéral et celles dévolues au niveau régional.

 

Par ailleurs, la seconde incompatibilité, à savoir le cumul du poste de directrice générale de l'administration de l'énergie avec l'autorité de régulation chargée de contrôler cette même administration, nous apparaît comme plus grave encore et est en totale contradiction avec la 3e directive Libéralisation de la Commission européenne.

 

En effet, celle-ci stipule en son article 22bis que, je cite: "une autorité de régulation se doit d'être juridiquement distincte et fonctionnellement indépendante de toute autre entité publique ou privée" et que "les personnes chargées de sa gestion ne sollicitent ou n'acceptent d'instructions d'aucun gouvernement ou autre entité publique et privée".

 

Cette nomination suscite donc, à juste titre, des réactions extrêmement critiques dans les milieux intéressés, notamment à la Commission européenne.

 

Bien sûr, vous n'êtes pas responsable de cette situation, mais la fonctionnaire en question dépend aujourd'hui de vous.

 

Partagez-vous mon analyse concernant le problème des incompatibilités, au moins déontologiques sinon juridiques en droit européen même si, apparemment, ce n'est pas le cas en droit belge? Avez-vous déjà fait remarquer à l'intéressée et aux autorités de la Région de Bruxelles-Capitale que la situation était déontologiquement et juridiquement difficilement acceptable?

 

03.02  Paul Magnette, ministre: Monsieur le président, monsieur de Donnea, c'est une question délicate. D'un côté, nous devons être extrêmement rigoureux pour veiller à ce que l'indépendance d'un organe régulateur soit pleinement assurée et éviter tout éventuel conflit d'intérêts. D'un autre côté, nous ne pouvons aller à un tel point de rigueur qu'on empêcherait les personnes compétentes, et dont on peut a priori penser qu'elles donnent toutes les garanties d'indépendance, d'exercer des fonctions qu'elles peuvent parfaitement bien exercer. Nous sommes dans un champ qui est un peu neuf.

 

C'est dans cet esprit que j'ai demandé une étude au service juridique du SPF Économie sur l'existence éventuelle d'une incompatibilité entre ces deux fonctions. Selon cette étude, il apparaît que le conflit d'intérêts doit être entendu comme étant toute situation dans laquelle le membre du personnel a, par lui-même ou par personne interposée, un intérêt personnel susceptible d'influer sur l'exercice impartial et objectif de ses fonctions ou de créer une suspicion légitime. Étant donné que l'activité au sein de ladite commission n'est pas susceptible d'être exercée pour le compte propre des intéressés, il n'existe, selon le SPF Économie, aucun conflit d'intérêts.

 

Accessoirement aux règles applicables aux cumuls au sein de notre SPF, qui s'avèrent respectées, l'intéressée signale dans sa demande que les conditions d'incompatibilité entre ces deux fonctions ont fait l'objet d'un examen approfondi par le jury de sélection pour ce poste. De même, il était précisé que cet examen a également été opéré par le service juridique de l'IBGE. L'autorité fédérale n'est en rien liée par ses interprétations, elle apprécie souverainement l'existence des motifs d'incompatibilité.

 

À cet égard, la répartition claire des compétences fédérales et régionales en matière d'énergie ainsi que le champ d'action de BRUGEL par rapport aux prérogatives fédérales, notamment par rapport aux prérogatives de la CREG, ne permettent pas a priori de prévoir des situations conflictuelles flagrantes dans l'exercice des compétences du mandataire fonctionnaire intéressé.

 

En ce qui concerne la proposition de texte de directive que vous mentionnez, il convient d'attendre l'évolution des discussions en cours. En effet, lors du dernier groupe Énergie de ce mardi 22 janvier, cinq pays ont émis de fortes réserves quant à la portée de ce texte. La Belgique ne s'est pas encore exprimée sur ce sujet mais, de manière générale, cela risque de soulever de grosses difficultés si le texte reste en l'état. Cela impliquerait de revoir fondamentalement nos modèles régulateurs fédéral et régionaux. Ainsi, certaines régions ont déjà réagi car ce texte implique l'interdiction de la présence de commissaires du gouvernement au sein des organes de décision des régulateurs. Or, c'est le cas dans les trois Régions actuellement.

 

03.03  François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le président, j'entends la réponse du ministre et j'ai noté qu'en début d'intervention, il a indiqué que la question était délicate.

 

Je ne mets nullement en doute ni l'intégrité ni les compétences de la fonctionnaire dont il est question aujourd'hui. Là n'est pas la question. Néanmoins, je crains que cette personne se retrouve un jour dans des situations délicates et qu'on lui fasse des procès d'intention tout à fait injustes. Personnellement, je pense que ce genre de situation devrait être évité.

 

Le ministre a consulté les juristes de son administration. Selon moi, il devait le faire mais j'estime également qu'il serait utile d'interroger les services compétents de la Commission européenne sur cette question car il me revient que ces services ne sont pas très heureux de la situation.

 

Si je peux me permettre de donner un conseil au ministre – je le fais d'autant plus qu'il n'est pas responsable de la nomination –, je lui suggère de prendre contact avec la Commission européenne pour tirer les choses au clair. Rien ne serait en effet plus désagréable pour le gouvernement régional bruxellois, le ministre fédéral et la fonctionnaire en question d'être un jour accusés d'intenter des procès d'intention, à tort ou à raison.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Samengevoegde vragen van

- de heer Peter Vanvelthoven aan de minister van Klimaat en Energie over "de aanbesteding en de betaling van de studies over de kernuitstap" (nr. 1548)

- mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Klimaat en Energie over "de betaling van de kernenergiestudies" (nr. 1582)

04 Questions jointes de

- M. Peter Vanvelthoven au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'adjudication et le paiement des études relatives à la sortie du nucléaire" (n° 1548)

- Mme Tinne Van der Straeten au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le financement des études sur l'énergie nucléaire" (n° 1582)

 

04.01  Peter Vanvelthoven (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, u kent het dossier dat hier nogmaals ter sprake komt. Vicepremier en minister van Begroting Leterme is daar in de vorige plenaire vergadering over ondervraagd. Het is een dossier met een geurtje, mag ik wel zeggen, al vanaf het begin, bij de bestelling. U weet dat de studie bijzonder eigenaardig tot stand is gekomen. De studie werd blijkbaar op vraag van Leterme besteld. In de feiten gebeurde dat echter door uw voorganger, minister Verwilghen. Met andere woorden, een minister van de paarse regering bestelde een studie om een beslissing van dezelfde paarse regering terug te draaien. Ik vind dat nogal eigenaardig. Vervolgens is er het feit dat minister Verwilghen de procedure niet heeft toegepast. Elke procedureregel inzake goed huishouden en goede begrotingswerking werd daar met voeten getreden. Er was geen aanbesteding en geen vraag om advies van de inspectie van Financiën.

 

Vorige week hebben we, niet van u of uw administratie, maar van minister Leterme, de studie ontvangen. Ik was verbaasd over de eenvoud ervan en over de geringe inhoud van de studie. Ik was nog verbaasder toen ik de heer Leterme hoorde zeggen dat dat eigenlijk nog niet alles was en dat er nog iets zou komen. Het was dus een heel eigenaardige procedure met een heel eigenaardig verloop, wat mij doet vermoeden dat er hier dingen gebeurd zijn die echt niet door de beugel kunnen. Men heeft dat via het kabinet van Verwilghen besteld en men wou het allemaal laten betalen door de nieuwe regering, waarvan men hoopte dat die snel tot stand zou komen. Daarop heeft men gespeculeerd. Maar de regeringsvorming heeft veel te lang geduurd en op een bepaald ogenblik is een en ander toch naar boven gekomen. U weet ook dat de vorige minister van Begroting zich tegen de betaling van de facturen heeft verzet.

 

Een tweetal weken geleden, tijdens de vorige commissievergadering, hebt u hier op een vraag van collega Van der Straeten geantwoord dat noch u, noch uw administratie daar weet van had. Het enige wat u tot dat ogenblik wist, was wat u via de pers had vernomen. Ik heb minister Leterme vorige week donderdag horen zeggen dat hij van uw administratie de vraag heeft gekregen om toch tot betaling van de facturen over te gaan. Veertien dagen geleden zei u dat u nergens iets van wist en intussen heeft uw administratie blijkbaar gevraagd om de facturen toch te betalen.

 

Klopt het dat die vraag van uw administratie is gekomen? Wist u dat? Valt dat onder uw ministeriële verantwoordelijkheid? Met andere woorden, heeft niet uw administratie maar u de opdracht gegeven om minister Leterme te vragen om het negatief advies van de inspectie van Financiën te overrulen? Dat had ik graag geweten.

 

Het is duidelijk dat het hier gaat om een studie die niet ten behoeve van de toenmalige regering is besteld, maar wel ten behoeve van de regeringsonderhandelaars. Het lijkt mij dus logisch en aangewezen dat, zelfs als die facturen moeten betaald worden, wat het standpunt is van de minister van Begroting, de kosten van de factuur van degenen die de studie echt besteld hebben, te weten de oranje-blauwe onderhandelaars, worden teruggevorderd.

 

Voorzitter: Liesbeth Van der Auwera.

Présidente: Liesbeth Van der Auwera.

 

04.02  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega Vanvelthoven heeft gezegd dat het een dossier met een geurtje is. Ik denk dat we gerust kunnen stellen dat het niet zomaar een geurtje is, maar dat het dossier grondig stinkt. Het heeft al herhaaldelijk het voorwerp uitgemaakt van vragen in verschillende commissies en in de plenaire vergadering. Als we onze vragen maar gericht genoeg stellen, krijgen we extra informatie en op basis van telkens elk nieuw puzzelstukje zal de omvang van het dossier ooit wel eens aan het licht komen.

 

Mijnheer de minister, ik geef u het voordeel van de twijfel. U hebt tenslotte uw dossiers geërfd van uw voorganger. We weten allemaal wat de agenda van uw voorganger was. U moet maar kijken naar de studie van de Commissie 2030. Uw voorganger had een nucleaire agenda. Het was dus bijzonder handig van Leterme om die vraag via Verwilghen te laten passeren.

 

Ik geef u echt alle voordeel van de twijfel. Het dossier is uit de kast gevallen, op uw bureau. Het geeft u natuurlijk wel een prachtige rol. U bent nu immers in een positie om te zeggen "niet met mij". Dat is, op zijn zachtst gezegd, toch wel iets wat we van u verwachten, niet alleen op het inhoudelijke punt, maar ook op het vlak van de procedure zoals collega Vanvelthoven net heel duidelijk heeft uiteengezet.

 

Het is zeer onduidelijk hoe de procedure is verlopen, wie waar is tussengekomen, wanneer de vraag werd gesteld en met welke middelen dat moet worden betaald. Ik denk dat er weinig Belgen zijn die 80.000 euro kunnen verdienen op een paar weken tijd.

 

Wanneer we dan ook de omvang van de studies bekijken, en vooral de berekeningen die KPMG heeft gemaakt, wanneer we de blanco bladzijden, de bladzijden waar enkel 0 op staat en de bladzijden waarop maar twee regels staan, bekijken, dan kost die studie ongeveer 8.000 euro per pagina. De studie van KPMG kost 1.500 euro per pagina. Ik denk dat we dat bezwaarlijk een voorbeeld van goed bestuur kunnen noemen.

 

Het wordt wel frappant wanneer Yves Leterme blijkbaar alle moeite doet om het in uw schoenen te schuiven door te zeggen dat hij daarover contact heeft gehad met u, dat de FOD Economie daarover wel een dossier heeft voorbereid.

 

Ik heb een verzoek gericht aan het Rekenhof om de documenten betreffende de basisallocaties te mogen inzien. Ik verwacht woensdag of donderdag een antwoord van het Rekenhof met hun beoordeling van het dossier. In afwachting kunt u misschien nog enige duidelijkheid verschaffen aan het Parlement.

 

Ten eerste, hebt u als minister ondertussen zelf kennis kunnen nemen van die studies die werden uitgedeeld aan de parlementsleden? Beschikt u over die studies en beschikt u misschien over een andere versie dan de onze? Wij hebben de versie met de nullen, misschien hebt u een digitale versie. Beschikt u over de berekeningen die KPMG heeft uitgevoerd, met de verschillende parameters? Als u een andere versie hebt, mogen wij die dan vergelijken met de onze? Kunt u uw versie dan ook aan het Parlement bezorgen?

 

Ten tweede, klopt het dat de FOD Economie een dossier heeft voorbereid? Twee weken geleden zei u dat u van niets wist. Yves Leterme beweert met grote stelligheid dat de FOD Economie daarvan wel op de hoogte is.

 

Ten derde, als er een dossier is, bent u daarvan op de hoogte? Waaruit bestaat dat dossier?

 

Ten vierde, klopt het dat u hierover contact hebt gehad met Yves Leterme, of andersom, dat Leterme daarover met u contact heeft gehad?

 

Ten slotte, zult u een beslissing laten voorbereiden voor de Ministerraad om die studies te laten betalen? Indien ja, wanneer zal die beslissing worden voorgelegd? Indien neen, waarom niet?

 

04.03 Minister Paul Magnette: Ik heb de studie nog niet gezien. Ik heb ze niet gevraagd en niet betaald. Ik ben er ook niet erg in geïnteresseerd. Ik heb een zeer kort contact gehad met de heer Leterme. Inderdaad, in de plenaire vergadering heeft hij mij met twee woorden gezegd wat hij zou antwoorden. U hebt het antwoord waarschijnlijk gehoord. Het spijt mij, maar ik heb daaraan niets toe te voegen, aangezien de betrokken studies noch op mijn diensten noch op mijn kredieten betrekking hebben.

 

Als u meer vragen hebt, moet u zich tot de heer Leterme richten.

 

04.04  Peter Vanvelthoven (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, ik geloof wat u zegt en misschien kunt u niet onmiddellijk antwoorden, maar u bent bevoegd voor uw eigen administratie. Het zou dus uit uw mond moeten komen of uw administratie aan Leterme gevraagd heeft om de facturen te betalen. Ik moet dat niet uit de mond van Leterme horen. Ik moet dat uit uw mond horen. U hebt al eens gezegd dat u noch uw administratie van het dossier iets afweet. Ik wil dat aannemen, maar wanneer Leterme afgelopen week zei dat uw administratie hem gevaagd heeft om toch de facturen te betalen, dan zult u het met mij eens zijn dat dat eigenaardig is.

 

Uw administratie valt onder uw verantwoordelijkheid. Ik stel dus voor – misschien overvalt die vraag u vandaag – dat u even bij uw administratie checkt of het inderdaad zo is. Ik hoef niet aan de minister van Begroting te vragen wat uw administratie al dan niet heeft doorgestuurd. Daarvoor bent u de verantwoordelijke minister en daarom stel ik aan de vraag aan u. Check dat even, want het is essentieel.

 

Wanneer uw administratie iets vraagt aan Leterme, dan draagt u daarvoor de politieke verantwoordelijkheid, want u bent de verantwoordelijke minister. U kunt dan vervolgens niet naar hier komen om te zeggen dat u van niets weet. Het is uw administratie die de betaling vraagt. Leterme heeft gezegd dat hij de vraag tot betaling zal inwilligen, als de vraag komt, maar de vraag tot betaling komt natuurlijk van u of van uw administratie.

 

04.05  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Wij zouden hier een zinsnede van een welbekende man kunnen gebruiken: wie gelooft deze mensen nog. Wij kunnen van commissie naar commissie hollen om vragen te stellen en worden uiteindelijk alleen maar van het kastje naar de muur gestuurd.

 

Mijnheer de minister, wanneer u a zegt, moet u ook b zeggen. Wanneer u zegt dat u van niets weet, dat het niet uw kredieten en uw studies zijn, dat het niet uw administratie is en dat u er niets mee te maken hebt, dan kunt u op mijn laatste vraag toch eenvoudigweg antwoorden dat u geen dossier zult maken voor de Ministerraad, dat u die studies niet zult betalen en dat u het dossier niet zult voorleggen. U speelt het echter handig en u zegt dat u van niets weet. Misschien zullen wij over enkele weken vaststellen dat er toch een dossier zal zijn geweest en dat het toch betaald werd.

 

Mijnheer de minister, ik vraag u om de beslissing niet voor te bereiden, het dossier niet voor te leggen op de Ministerraad en, als de factuur toch op uw bureau valt, de factuur gewoon door te sturen naar de oranje-blauwe onderhandelaars, die het maar uit hun partijkassen moeten betalen.

 

04.06  Paul Magnette, ministre: (…)

 

04.07  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): U hebt gezegd dat u van niets weet. Ik heb gevraagd of u een beslissing zal voorbereiden voor de Ministerraad om die studies te laten betalen. Zo ja, wanneer? Zo neen, waarom niet? U hebt daarop niet geantwoord.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Question de Mme Muriel Gerkens au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les études prospectives électricité et gaz" (n° 1693)

05 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de minister van Klimaat en Energie over "de prospectieve studies inzake gas en elektriciteit" (nr. 1693)

 

05.01  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, je remercie mes collègues de me laisser poser mes questions afin de me permettre d'assurer la présidence de la commission de la Santé.

 

Monsieur le ministre, lors des modifications en juin 2005 des lois relatives à l'électricité et au gaz, le gouvernement précédent a retiré à la CREG la mission de surveillance de la sécurité d'approvisionnement du pays pour la confier à l'administration de l'énergie en collaboration avec le Bureau du Plan.

 

Les articles de la loi, entrés en vigueur respectivement en septembre 2006 pour l'électricité et en avril 2007 pour le gaz, fixent au 1er décembre 2007 pour l'électricité et au 15 mars 2008 pour le gaz l'étude prospective d'approvisionnement. L'étude relative à l'électricité n'est toujours pas prête et il semblerait que celle relative au gaz ne le sera pas non plus pour le 15 mars prochain.

 

J'aurais voulu connaître les raisons du retard constaté pour l'étude prospective d'approvisionnement en électricité et l'état d'avancement des travaux pour l'électricité et le gaz. À quelle date peut-on attendre ces études stratégiques pour le pays?

 

J'aurais également voulu connaître le montant du budget disponible pour ces missions? Un montant a-t-il été affecté pour des études externes et/ou l'engagement de personnel? Quel serait le solde éventuel de ces missions?

 

Quel est le nombre d'agents recrutés et quelles sont leurs compétences?

 

La législation prévoit désormais que les études prospectives seront établies par l'administration de l'énergie en collaboration avec le Bureau du Plan, après avis de la CREG. Comment se déroule la collaboration entre les deux premières instances? La CREG apporte-t-elle à l'administration son "know how" en personnel, modèles mathématiques, bases de données? Dans l'affirmative, sur quelle base de protocole d'accord, compte tenu du fait qu'à présent, elle n'a plus qu'une compétence d'avis sur l'étude établie par l'administration et le Bureau du Plan?

 

05.02  Paul Magnette, ministre: Madame Gerkens, un premier projet d’étude sur l’électricité est disponible, mais il doit encore être soumis à l’évaluation environnementale, prévue par la loi du 13 février 2006 au cours de laquelle le délai d’élaboration de l’étude est suspendu. Cette évaluation sera confiée à un consultant, qui en estime la durée à dix mois au minimum. Cela signifie que l’étude devrait être terminée au début de l’année 2009.

 

Pour l’étude sur le gaz, un premier projet d’étude devrait être disponible en juin 2008. Comme dans le cas de l’étude sur l’électricité, il sera ensuite soumis à l’évaluation environnementale prévue par la loi susnommée, qui sera également confiée à un consultant. Si la durée de cette évaluation est semblable à celle de l’autre étude, elle devrait aussi être achevée pour le début de l’année prochaine.

 

Aucun budget supplémentaire n’a été accordé à la DG Énergie pour la réalisation de ces deux études. Un arrêté royal organisant leur financement par le biais de la cotisation fédérale n’a pas pu être pris l’année dernière en raison de la longue période d’affaires courantes que le pays a connue. Cet arrêté, portant sur les années 2007 et 2008, allouait 100.000 euros par an à chaque étude – évaluation environnementale comprise.

 

En 2007, comme la CREG ne peut modifier la cotisation fédérale en cours d’année, le financement devrait être assuré par l’intermédiaire du crédit provisionnel – la fameuse provision interdépartementale. Toutefois, dans le cadre de l’élaboration en cours du budget 2008, il est proposé d’intégrer directement un montant de 400.000 euros pour les études dans les dépenses primaires.

 

Aucun agent supplémentaire n’a pu être engagé pour préparer ces études.

 

Quant à la collaboration avec le Bureau fédéral du Plan, elle est excellente. Deux groupes de travail DG Énergie et Bureau fédéral du Plan – l’un pour le gaz et l’autre pour l’électricité – ont été mis en place au sein de la première. Des représentants de la CREG, des GRT concernés et de la BNB participent également, comme experts extérieurs, à certaines réunions de travail pour apporter les éléments d’information nécessaires.

 

La collaboration avec la CREG est bonne et repose sur un échange de courriers entre elle-même et le SPF Économie, qui fixe les modalités pratiques de cette collaboration, tout en préservant l’indépendance totale de chacune des deux parties.

 

05.03  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, je m'aperçois que le fait d'avoir dépossédé la CREG de cette étude engendrera un an de retard avant d'obtenir les résultats. J'ignore s'il existe un lien de cause à effet, mais le constat est clair et dramatique: certains s'emballent à proclamer qu'on manque de ceci ou de cela, qu'on risque des problèmes d'approvisionnement, mais ces études ne sont toujours pas réalisées et aucun arrêté n'a été pris en 2007 afin d'assurer les budgets, voilà qui est assez lamentable.

 

J'espère que les choses s'organiseront rapidement, sans problème de collaboration avec la CREG, qui ne repose que sur des courriers, sachant que, légalement, elle ne dispose plus que d'un pouvoir d'avis; ou alors nous nous contenterons que de lui demander des avis.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de Mme Muriel Gerkens au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'intérêt de la Belgique pour le recyclage des déchets nucléaires" (n° 1692)

06 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de minister van Klimaat en Energie over "de Belgische interesse voor het recyclen en verwerken van kernafval" (nr. 1692)

 

06.01  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, lors d'une interview dans le journal "Ouest-France" du 25 janvier 2008, le patron d'Areva à La Hague, Denis Eudier, affirme que le nucléaire a le vent en poupe, et avec lui le retraitement des combustibles usés. En conséquence, l'usine de La Hague verra se multiplier la quantité de déchets à retraiter.

 

Monsieur le ministre, dans ma question écrite, je vous cite certains chiffres, notamment concernant l'augmentation du nombre de réacteurs mais je vais surtout m'attarder sur la question des déchets. La capacité de l'usine est de 1.700 tonnes. Ils disent avoir traité 946 tonnes de combustibles usés. En 2008, ils prévoient 905 tonnes et, à l'horizon 2015, ils veulent arriver à une production de 1.500 tonnes.

 

Lorsque le journaliste demande à M. Eudier comment il compte atteindre cet objectif de production, vu que son business est le retraitement des déchets, il lui répond que des clients sont intéressés par le recyclage, à savoir la Belgique, la Corée, Taïwan, l'Espagne, etc. et que le marché des États-Unis et de la Chine pourrait s'ouvrir.

 

À ce propos, monsieur le ministre, quelles démarches ont-elles été effectuées par la Belgique qui permettent au directeur d'Areva de citer la Belgique parmi les États intéressés par le recyclage des déchets nucléaires via leur usine de La Hague?

 

06.02  Paul Magnette, ministre: Madame Gerkens, la politique de la Belgique en matière de recyclage des combustibles nucléaires est toujours basée sur la résolution adoptée par la Chambre des représentants le 22 décembre 1993. En son point 1, cette résolution demande au gouvernement "de ne plus privilégier à l'avenir la stratégie de retraitement par rapport à la stratégie du conditionnement et de l'évacuation directe. Le gouvernement ne peut donc plus considérer le traitement comme la stratégie de référence qui s'impose. Il doit créer les conditions permettant de développer la stratégie de conditionnement et de l'évacuation directe en tant qu'alternative."

 

En séance du 24 décembre 1993, le gouvernement a chargé un groupe de travail de la mise en œuvre de cette résolution. Ce groupe de travail a remis ses conclusions au gouvernement qui les a adoptées en Conseil des ministres du 11 mars 1994. Tout ce que je peux vous dire, c'est que la politique du gouvernement est inchangée à ce jour.

 

06.03  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, vous me rassurez en disant qu'aucun changement n'est intervenu à ce niveau-là. Je vous fais cependant part de mon inquiétude. En effet, le secteur a connu un regroupement de tous ces acteurs énergétiques, Suez, Electrabel, EDF et on sait que ceux-ci ont des ambitions nucléaires particulièrement importantes chez nous et à travers le monde. De ce fait, je me demande si ces affirmations ne résultent pas de leurs contacts et de leurs ambitions. Je crains qu'ils négocient indépendamment des pouvoirs politiques, en essayant de créer un rapport de forces. Je vous invite dès lors, monsieur le ministre, à la plus grande vigilance!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Questions jointes de

- M. Jean-Luc Crucke au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la liste noire des assureurs" (n° 1589)

- M. Jenne De Potter au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'encadrement des 'listes noires'" (n° 1699)

- Mme Freya Van den Bossche au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la liste noire des assureurs" (n° 1723)

07 Samengevoegde vragen van

- de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Klimaat en Energie over "de zwarte lijst van de verzekeraars" (nr. 1589)

- de heer Jenne De Potter aan de minister van Klimaat en Energie over "de omkadering van de zogenaamde zwarte lijsten" (nr. 1699)

- mevrouw Freya Van den Bossche aan de minister van Klimaat en Energie over "de zwarte lijst van de verzekeraars" (nr. 1723)

 

07.01  Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, Datassur est la banque de données liée aux risques spécifiques, un joli mot pour désigner essentiellement les mauvais payeurs des assurances, mais pas seulement. Si j'en crois les chiffres communiqués par la presse, au 31 décembre 2007, cette banque des données a le vent en poupe puisqu'elle reprend 154.000 noms. Rien que pour 2007, on parle de 50.000 contrats résiliés par les assurances elles-mêmes. Il s'agirait pour 60% d'entre eux de mauvais payeurs d'assurances automobiles. Ce genre de banques de données est sûrement utile mais en l'occurrence, il n'y a pas que le mauvais payeur à être lésé, pour des raisons parfois extérieures, mais aussi le monde de l'assurance et tous les autres assurés qui paient leur prime.

 

Vous avez déclaré vouloir vous attaquer à cette législation et à cette banque de données. Quelle est votre réaction face à cette forte croissance de cette banque de données? Quelle est votre analyse à ce sujet? Si vous vous attaquez à la législation, je suppose que c'est pour y apporter des modifications. Même sans interroger le ministre sur ses intentions, quels sont les critères qu'il entend prendre en considération? Pour le délai d'affichage, on est entre trois et dix ans; avez-vous l'intention de modifier le délai de ce processus de radiation?

 

07.02  Jenne De Potter (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, reeds in de vorige legislatuur werd herhaaldelijk een omkadering van de zwarte lijsten beloofd, en dit naar aanleiding van de steeds terugkerende berichten dat er steeds meer consumenten op die zwarte lijsten staan. Zoals de heer Crucke heeft gezegd, we vernemen dat de bekendste database voor wanbetalers in de verzekeringssector, Datassur, 154.000 Belgen bevat. Eind 2004 waren dat er 42.000. Het aandeel van de wanbetalers op die zwarte lijst bedraagt nu 92%. Bij 60% van die wanbetalingen gaat het om autoverzekeringen.

 

Het feit dat men voorkomt op zo’n zwarte lijst heeft soms zware gevolgen, vaak gedurende meerdere jaren. Zo zijn er gevallen bekend van mensen die voorkomen in de database van Datassur, wegens het niet betalen van een premie voor bijvoorbeeld een autoverzekering, die onmogelijk nog een andere verzekering, zoals een schuld-saldoverzekering of een hospitalisatieverzekering kunnen bekomen, en dat gedurende meerdere jaren.

 

Het belang van de normatieve regeling van zwarte lijsten, zoals nu aangekondigd door de minister, wordt onderstreept in het advies van de Privacycommissie, dat dateert van 15 juni 2005.

 

Ik merk wel op dat er nog andere zwarte lijsten zijn, bijvoorbeeld Preventel in de telefoniesector. Er bestaan ook zwarte lijsten in de energiesector.

 

Mijn vragen aan de minister zijn dan ook de volgende. Wanneer mogen wij de normatieve regeling van de zwarte lijsten verwachten? Wat is de stand van zaken van het ontwerp? Volgens welke principes zal het gebeuren? Wat zijn de krachtlijnen van de wetgevende regeling? Wordt daarbij rekening gehouden met het advies van de Privacycommissie en van de Raad voor het Verbruik? Ten slotte, wordt er aan gedacht de termijn dat een consument op de zwarte lijst mag voorkomen te beperken?

 

07.03  Freya Van den Bossche (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, ook ik stel een vraag naar aanleiding van de cijfers die door Datassur zijn bekendgemaakt. Het probleem van de zwarte lijsten bestaat al een tijdje. Tijdens de vorige legislatuur was er een KB klaar om daar iets aan te doen, ware het niet dat de Raad van State te elfder ure heeft laten weten dat dit via een wet moest en niet via een KB. Het werk was dus gedaan en er was ook overeenstemming tussen de partners, die nu toch deels dezelfde zijn, om daar iets aan te doen. Ik hoop dan ook dat uw gevoeligheid omtrent het onderwerp groot is.

 

Wat mij vooral zorgen baart, is dat het aandeel van de wanbetalers in het totaal is toegenomen van 75% tot 92%. Dat wil zeggen dat bijvoorbeeld het aantal fraudeurs echt minimaal is geworden en dat er relatief gezien steeds meer mensen zijn die het moeilijk hebben om hun facturen te betalen. Dat is ook wat Datassur heeft gezegd. Blijkbaar zijn er veel mensen die op hun tandvlees zitten als de facturen binnenkomen. Dat kan betekenen dat mensen niet kunnen betalen maar het kan ook betekenen dat de criteria om ze te registreren te arbitrair zijn en dat men door een simpele vertraging in betaling ook wordt aanzien als onbetrouwbare klant. In ieder geval, ik voel mij niet goed bij het nogal arbitraire karakter van die lijsten.

 

Vandaag is er geen wet die organisaties ervan kan weerhouden om onderling gegevens uit te wisselen. Dat is erg gevaarlijk want als men op basis van – ik zeg maar iets – een onbetaalde telefoonrekening of verzekering om wat voor reden dan ook geen huis meer zou kunnen huren, dan zullen mensen verstoken blijven van essentiële dienstverlening en producten. We gaan die richting uit als er niet snel wetgeving komt. We moeten zeker optreden.

 

Ik heb zelf een wetsvoorstel ingediend maar vanzelfsprekend hoop ik op een nog veel snellere oplossing van de regering. Mijn vraag is dus of u bereid bent om in wetgeving rond zwarte lijsten te voorzien zoals u in de pers hebt verklaard. Wanneer zult u die wetgeving voorleggen aan de Ministerraad en indienen bij de Kamer?

 

07.04  Paul Magnette, ministre: Madame la présidente, je tiens tout d'abord à remercier les intervenants pour leurs questions qui abordent des préoccupations effectivement importantes.

 

Je constate d'ailleurs que le problème ne se limite pas au secteur des assurances. Plusieurs fichiers contenant des informations spécifiques sur le consommateur sont utilisés par certains secteurs pour évaluer la solvabilité et la fiabilité de clients.

 

Ja, ik denk dat er voor deze bestanden een bijzonder wettelijk kader nodig is om zo de consument te kunnen beschermen tegen wanpraktijken in verband met de registratie en het gebruik van deze gegevens. De consument moet er zeker van kunnen zijn dat elke registratie op een correcte, objectieve en transparante manier wordt uitgevoerd en dat deze lijsten niet op een willekeurige noch misleidende manier mogen worden opgesteld.

 

Le précédent gouvernement avait approuvé en fin de législature - vous l'avez rappelé - en première lecture un cadre légal qui organise cet encadrement.

 

Ce cadre prévoit que les listes négatives doivent satisfaire à certaines conditions qui seraient examinées par la Commission de la protection de la vie privée appelée à donner son autorisation.

 

La réglementation en question offre des mécanismes précis de protection dans le chef du consommateur par des obligations renforcées en matière d'information, de droit d'accès et de droit de contestation.

 

Dit project voorzag geen omkadering met betrekking tot de termijn. Ik dank u voor het voorstel.

 

J'étudie actuellement la possibilité de soumettre un projet réglementaire encadrant ces listes en tenant compte de l'avis de la Commission de la protection de la vie privée et du conseil de la Commission, mais il m'est difficile à ce stade de m'engager sur une date précise à laquelle je soumettrai ce texte au Conseil des ministres. Je ferai au plus vite.

 

07.05  Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, je remercie le ministre pour sa courte réponse.

 

D'abord, vous parlez de la protection des consommateurs; je vous rappelle qu'il s'agit de tous les consommateurs et pas seulement des plus faibles, même s'ils sont à protéger.

 

Ensuite, comme je l'avais déjà lu, j'entends qu'on réfléchit. J'avais déjà lu également qu'un projet de loi est en cours; cependant, pour le délai, c'est "wait and see", si j'ai bien compris. Dans la mesure du possible, nous viendrons donc accélérer la réflexion.

 

07.06  Jenne De Potter (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Het is ook mij duidelijk dat er wel een wettelijke omkadering moet zijn. U hebt een aantal principes opgesomd: transparantie, informatie voor de consument, toegang tot de gegevens, mogelijkheid om te controleren. Ik denk dat er ook een mogelijkheid moet bestaan voor een consument om bepaalde incorrecte gegevens te schrappen, of wanneer het te lang zou duren om dat te contesteren, zichzelf van die lijst te kunnen schrappen.

 

Wat mij het meeste zorgen baart, zijn de gevolgen die het voorkomen op een zwarte lijst kan hebben. Het feit dat men daarop voorkomt, kan soms betekenen dat men helemaal geen polis meer kan afsluiten, wat tot heel ongewenste situaties kan leiden.

 

Ik hoop dat u snel werk kunt maken van een ontwerp. Wij zullen dit zeker blijven opvolgen.

 

07.07  Freya Van den Bossche (sp.a-spirit): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben blij met het engagement.

 

Ik denk inderdaad dat het belangrijk is dat consumenten alleen maar op die lijst kunnen worden opgenomen wanneer daarvoor gegronde redenen bestaan, dat er een moment moet zijn dat men van die lijst geraakt, dat mensen dat te allen tijde moeten kunnen contesteren en dat die lijsten op geen enkele manier kunnen worden uitgewisseld.

 

Daarnaast wil ik nog het volgende toevoegen. Als echt blijkt dat bijzonder veel mensen wanbetalers zijn, niet zozeer omdat ze slechte intenties hebben maar omdat ze niet meer kunnen betalen, dan moeten we ons misschien ook eens afvragen of de verzekeringen niet te duur zijn en of er daarvoor ook geen initiatief nodig is.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van mevrouw Freya Van den Bossche aan de minister van Klimaat en Energie over "de oprichting van een geschillencommissie inzake reclame" (nr. 1730)

08 Question de Mme Freya Van den Bossche au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la création d'une commission des litiges en matière de publicité" (n° 1730)

 

08.01  Freya Van den Bossche (sp.a-spirit): Mevrouw de voorzitter, ik ben zelf niet zo’n purist op dat vlak. Ik vind dat er veel creativiteit moet kunnen zijn, ook in de reclame. Ik vind wel dat de Jury voor Eerlijke Reclamepraktijken, de JEP, een aura begint te krijgen dat hij niet verdient. Men geeft de indruk dat dit het orgaan bij uitstek is om een klacht bij in te dienen, ook als consument, terwijl de JEP weliswaar op autoregulerende wijze tracht niet-bindende adviezen te formuleren inzake reclame en klachten ook behandelt, maar sedert jaar en dag weigert om daarvan een paritair en onafhankelijk orgaan te maken. Tot nu toe zaten er enkel mensen in uit de sectoren. Het intern reglement is aangepast en men zou er nu ook consumenten bij betrekken, maar het is niet paritair samengesteld. Bovendien zijn die consumenten, als ik hun achtergrond bekijk en de selecties die al gebeurd zijn, vrij arbitrair gekozen.

 

Ik ben voorstander van een vorm van coregulering waarbij zowel consumentenorganisaties als de sector kunnen samenwerken. De overheid hoeft het niet altijd in de plaats van de sectoren te doen, maar hierbij zijn de consumentenorganisaties niet of veel te weinig betrokken. Beslissingen worden dan ook vaak gecontesteerd, de gedragscodes zijn eenzijdig want enkel door de sector opgesteld, de beslissingen zijn niet afdwingbaar en het toepassingsgebied is beperkt tot boodschappen die in de media verspreid worden.

 

Met andere woorden, de JEP probeert zich al gedurende twee of drie jaar te hervormen. Dat zijn stappen in de goede richting, maar we zijn er nog niet.

 

Ik vroeg mij dan ook af of u denkt de JEP te kunnen bewegen in de richting van een echt paritair en onafhankelijk orgaan dan wel of u misschien meer voelt voor een wetsvoorstel, dat door een aantal collega’s van de PS in deze commissie is ingediend om een paritair samengestelde geschillencommissie op te richten, zoals in een aantal andere domeinen voor consumenten het geval is. Ik denk aan de reissector waar er recentelijk één is opgericht tot tevredenheid van zowel de sector als de consument.

 

Met andere woorden, ziet u het zitten om zo’n geschillencommissie op te richten, in het geval dat de Jury voor Eerlijke Reclamepraktijken niet zelf op korte termijn in die richting evolueert? Zult u hiertoe zelf ook een initiatief nemen?

 

08.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Van den Bossche, het probleem dat u aanhaalt, is bijzonder complex. Daarom heb ik mijn kabinet belast met het vergaren van informatie en verkennende gesprekken over het onderwerp in kwestie.

 

De eerste vergadering over het onderwerp zal op vrijdag 1 februari 2008 plaatsvinden.

 

U zal begrijpen dat ik in het huidige stadium onmogelijk een initiatief kan nemen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De heer Wathelet stelt zijn vraag nr. 1640 over het nacht-en weekendtarief voor elektriciteit uit, waardoor wij nu bij de vragen aan minister Laruelle zijn aanbeland.

 

09 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de vervanging van nationale bankkaarten door eventuele duurdere internationale bankkaarten" (nr. 1108)

09 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le remplacement de cartes bancaires nationales par des cartes bancaires internationales éventuellement plus chères" (n° 1108)

 

09.01  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb een vraag over de dure betaalkaarten. Mijn vraag is ondertussen deels gedateerd. Ze dateert van begin december 2007, waarvoor ik mijn excuses aanbied. De strekking blijft evenwel overeind.

 

De omschakeling naar de Europese betaalruimte, de zogenaamde Single Euro Payments Area, is sedert gisteren een feit.

 

Neelie Kroes, Europees commissaris voor Concurrentie, waarschuwde de banken een tijd geleden voor anticompetitief gedrag bij de omschakeling naar voornoemde Europese betaalruimte. Zij stelde in dat verband dat nationale betaalkaarten te gemakkelijk door duurdere, internationale betaalkaarten zouden worden vervangen.

 

Ik heb voor u een aantal concrete vragen over de internationale betaalkaarten.

 

Ten eerste, mevrouw de minister, bent u van het bericht op de hoogte? Bent u op de hoogte van de waarschuwing van mevrouw Kroes?

 

Ten tweede, heeft de vervanging door en de uitbouw van de Europese betaalruimte die sinds gisteren een feit is, al het voorwerp van een debat tussen de regering en de Belgische banken uitgemaakt? Werd de vervanging van nationale bankkaarten door internationale betaalkaarten tijdens voornoemd debat besproken?

 

Ten derde, is de consument verplicht om de duurdere internationale bankkaart te aanvaarden of bestaat de mogelijkheid om de oude nationale, goedkopere bankkaart te behouden? Bestaat over voornoemde kwestie een Belgische of Europese reglementering?

 

Ten vierde, heeft de regering de intentie om in te grijpen, mocht blijken dat de nieuwe internationale bankkaarten voor de Europese betaalruimte SEPA voor de consumenten fundamenteel duurder zouden worden?

 

Mijn laatste vraag is veeleer een opmerking of een vraag naar uw standpunt.

 

Mevrouw de minister, in de loop van de voorbije decennia werd de consument steeds voorgehouden dat maatregelen nodig waren om kosten te besparen. Iedereen herinnert zich ongetwijfeld nog de periode waarin bankfilialen loketten sloten en de consument met zachte hand in de richting van het geld uit de muur werd geduwd. Dat gebeurde om kosten te besparen. Enkele jaren later zien wij dat steeds meer systemen van muurbanken worden gesloten en dat de consument wordt aangeraden om te gaan internetbankieren. Ook dat gebeurt om kosten te besparen.

 

De consument stelt echter vast dat de echte voordelen voor hem achterwege blijven. De vraag rijst dus of de banken de consument niet gewoon een rad voor ogen draaien. Heeft de regering over voornoemde vraag een standpunt? Zo ja, dan kreeg ik graag uw mening in dat verband.

 

09.02 Minister Sabine Laruelle: Mevrouw de voorzitter, ik ben inderdaad op de hoogte van de problematiek van de omschakeling van de nationale betaalkaarten naar SEPA-conforme betaalkaarten.

 

De voorbije twee jaren kwam de kostenproblematiek verschillende keren in de actualiteit. Ik verwijs hier onder meer naar het antwoord dat mijn voorganger, de heer Verwilghen, gaf op de samengevoegde mondelinge vragen van mevrouw Anseeuw over het elektronisch betalen en het mogelijke misbruik van een monopolie en van mevrouw Durant over de nieuwe tarieven die MasterCard wenst toe te passen inzake de betaling met bankkaarten.

 

De wijze om te voldoen aan de SEPA-criteria behoort in de eerste plaats tot de keuzevrijheid van de financiële sector zelf. De nationale en Europese overheidsinstanties volgen het proces van dichtbij op.

 

Dit gebeurt onder meer op het niveau van de mededingingsautoriteit en op het niveau van de SEPA-werkgroep binnen een sturingscomité van de Nationale Bank over de toekomst van de betaalmiddelen waar de problematiek reeds menigmaal aan bod kwam.

 

Wat de overgang naar SEPA-conforme kaarten betreft, verandert er momenteel voor de gewone consument weinig vermits het nationale Bancontact/Mister Cash-schema voorlopig blijft bestaan.

 

Zoals u weet, werd de initiële beslissing van de Belgische banksector om het nationale Bancontact/Mister Cash-schema te vervangen door Maestro op 1 januari 2008 uitgesteld aangezien ze onvoldoende steun kreeg van de verschillende Belgische marktpartijen.

 

Toch wordt het mogelijk dat internationale schema's en andere Europese schema's op de Belgische markt komen, wat op zich een ruime keuzeaanbod voor de consument impliceert.

 

Tegen het einde van 2010 zouden de nationale betalingsinstrumenten grotendeels moeten verdwijnen overeenkomstig de Europese SEPA-deadlines.

 

Inzake regelgeving kan het volgende worden meegedeeld. De omschakeling naar Europese kaartschema's kadert binnen de SEPA. Zoals reeds eerder gesteld, is de invoering van SEPA in principe gestoeld op een zelfregulerende basis. We moeten echter na de invoering van SEPA rekening houden met richtlijn 2007/74 betreffende de betaaldiensten. Die richtlijn moet tegen november 2009 worden omgezet.

 

Algemeen kan worden gesteld dat voldoende concurrentie op de markt een positief gevolg heeft voor de prijsvorming, kwaliteit en innovatie van producten en diensten. In het raam van de huidige werkzaamheden op Belgisch en Europees niveau wordt er door alle betrokken nationale en Europese autoriteiten op toegezien dat er voldoende graden van concurrentie aanwezig zullen zijn in de toekomstige SEPA-systemen zodat het nieuwe systeem voor alle betrokken partijen - handelaars, maar ook consumenten - een verbetering is.

 

De prijsevolutie naar aanleiding van SEPA alsmede andere financiële elementen dienen vanzelfsprekend van nabij te worden gevolgd. Een permanente evaluatie van de aangekondigde voordelen van SEPA is zeker noodzakelijk.

 

09.03  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, misschien toch nog een kleine reactie.

 

Ik dank de minister voor haar uitgebreide antwoord. Ik dring inderdaad aan op voldoende aandacht en misschien zelfs wat meer aandacht in de toekomst. De koopkracht van de mensen staat onder druk. Energie wordt duurder, primaire goederen worden duurder en heel wat burgers worden geconfronteerd met gestegen gemeentelijke taksen en belastingen. Iedereen krijgt het moeilijker om de rekeningen betaald te krijgen. Als daar bovenop nog eens duurdere betaalkaarten komen, denk ik dat dit voor de perceptie van Europa wel eens dodelijk zou kunnen zijn.

 

Ik dring dan ook aan op voldoende aandacht voor deze kwestie.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre des Affaires étrangères sur "la diffusion de TV5 Monde à Bruxelles" (n° 1150)

10 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de uitzending van TV5 Monde in Brussel" (nr. 1150)

 

10.01  Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, madame la ministre, dans une vie parlementaire précédente, je me suis beaucoup intéressé à TV5 qui est un outil incontournable pour le rayonnement de la culture francophone. Je ne pensais pas pouvoir m'y intéresser encore un jour au sein de ce Parlement puisqu'il s'agit de compétences relevant de la Communauté française.

 

Le journal "L'Écho" a relaté la dernière sortie de la ministre Fadila Laanan. Je lis ce qui a suscité mon intérêt et ma question: "La chaîne TV5 Monde qui a perdu son privilège de "must carry" en Région bruxelloise pourrait retrouver ce statut à l'issue d'une procédure en cours devant la Cour européenne de justice, pour autant que le gouvernement fédéral y donne suite, a fait valoir hier la ministre Fadila Laanan. Voici peu, l'avocat général près la Cour européenne de justice a avancé que la Belgique avait le droit d'imposer aux câblodistributeurs de retransmettre une série de chaînes afin de garantir notre pluralisme".

 

Dès lors, ma question est la suivante.

 

Nous avons une déclaration de la ministre compétente – en tout cas en charge du dossier – à la Communauté française. Vous avez un avocat général qui renvoie vers l'État belge. Je ne peux rien faire d'autre que de vous demander ce qu'il en est, non pas seulement des intentions mais de ce dossier au niveau fédéral.

 

10.02  Sabine Laruelle, ministre: Monsieur Crucke, comme vous l'avez dit, TV5 bénéficie actuellement de l'obligation "must carry" à Bruxelles. TV5 désigne donc les programmes de la société Satellimage – société anonyme – dont l'intitulé figure dans l'arrêté ministériel du 17 janvier 2001 portant désignation des organismes de radiodiffusion visés à l'article 13, 2ème tiret de la loi du 30 mars 1995 concernant les réseaux de distribution d'émissions de radiodiffusion et l'exercice d'activités de radiodiffusion dans la Région bilingue de Bruxelles-Capitale.

 

Le principe même du "must carry" est contesté par la Commission européenne qui y voit une entrave à la liberté de commerce. Il est exact qu'une action est en cours auprès de la Cour européenne de justice. Je ne peux évidemment pas me prononcer avant de connaître l'arrêt de la Cour mais je suis de très près l'évolution de ce dossier.

 

En tout état de cause, je suis favorable à ce que TV5 continue à être diffusé dans cette Région bilingue de Bruxelles-Capitale afin de permettre une offre de services la plus large possible.

 

10.03  Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, je remercie la ministre pour sa déclaration de principe et pour ce que j'appellerai sa prudence par rapport à l'arrêt. Il va de soi qu'on ne mélange pas les genres.

 

En conclusion, je voudrais ajouter qu'il pourrait être parfois intéressant pour la ministre – je ne parle pas de la ministre fédérale mais de la ministre de la Communauté française; elle sait d'ailleurs ce que je pense d'elle – de se taire plutôt que de parler et créer une confusion.

 

10.04  Sabine Laruelle, ministre: Je pense avoir une autre réponse tout à l'heure où je répéterai la même chose, mais vous avez raison. (…)

 

10.05  Jean-Luc Crucke (MR): Elles sont parfois un peu précoces.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "ongevallen bij vuurwerk" (nr. 1215)

11 Question de M. Ludwig Vandenhove au ministre de l'Intérieur sur "les accidents avec des feux d'artifice" (n° 1215)

 

11.01  Ludwig Vandenhove (sp.a-spirit): Mevrouw de minister, de vraag was oorspronkelijk aan de minister van Binnenlandse Zaken gericht. Hij heeft ze aan u doorgespeeld, omdat de vraag eigenlijk een dubbel aspect beoogd.

 

Enerzijds zijn er de gebeurtenissen rond Nieuwjaar met al dan niet illegaal vuurwerk, en anderzijds is er de voorwaarde waaronder de verkoop van vuurwerk bij ons is gereglementeerd. Ik denk dat iedereen die betrokken is bij de brandweerkorpsen en bij steden en gemeenten, weet dat de hoeveelheid al dan niet illegaal vuurwerk dat op Kerstmis en vooral Nieuwjaar wordt afgestoken, toeneemt. Bij ons zijn er ter zake nogal wat gevolgen, vermits de reglementering inzake de aanschaffing van vuurwerk in Nederland veel strenger is.

 

Mevrouw de minister, ten eerste, beschikt u over cijfers van het aantal ongevallen? Wanneer men daarover informeel met brandweermensen spreekt, verneemt men dat er wel een aantal kleine brandjes is geweest, maar dat het verband met vuurwerk niet onmiddellijk aantoonbaar is. Bij de brandweerkorpsen leeft echter het gevoel dat het verband groter is dan uit de cijfers zou blijken. Hebt u daarover indicaties?

 

Ten tweede, is het de intentie om de wetgeving inzake de verkoop van vuurwerk te verstrengen? Controle is immers één zaak, de wetgeving verstrengen een andere. Ik denk dat wij met het eerste moeten beginnen en daar moeten ingrijpen alvorens tot het tweede over te gaan.

 

Dat zijn mijn vragen, mevrouw de minister. Ten eerste, beschikt u over cijfers? Ten tweede, bent u plan om de wetgeving te verstrengen?

 

11.02 Minister Sabine Laruelle: Er moet worden vastgesteld dat de markt van het vuurwerk in volle ontwikkeling is. Wij schatten de hoeveelheid die in ons grondgebied omgaat en/of op ons grondgebied wordt gebruikt, op ongeveer 10.000 ton.

 

In België bestaan er twee categorieën vuurwerk: feestvuurwerk en spektakelvuurwerk. Feestvuurwerk kan gekocht en gebruikt worden door iedere particulier, terwijl spektakelvuurwerk enkel bestemd is voor de professionele vuurwerkmakers. Over het algemeen gebeurt het aansteken van feestvuurwerk onder de volledige verantwoordelijkheid van de particulier, terwijl het afschieten van spektakelvuurwerk onder de verantwoordelijkheid van de professionele vuurwerkmaker valt.

 

Enkel het college van burgemeester en schepenen mag het afschieten van vuurwerk op het grondgebied van de gemeente reglementeren, door het uitwerken van specifieke regels, die door de particulieren en de professionelen nageleefd moeten worden. De gemeenten mogen op elk ogenblik, en om verschillende veiligheidsredenen, het afschieten van vuurwerk verbieden.

 

Ten slotte heeft de Europese Commissie, met haar richtlijn 2007/23 voorzien in de harmonisering van het op de markt brengen van vuurwerk. Op 1 januari 2010 moet die richtlijn effectief zijn. In het kader van de omzetting wordt een indeling van het vuurwerk in vier categorieën gepland. Elke categorie zal bedoeld zijn voor gebruikers, gaande van de particulier van minstens 12 jaar, tot de professionelen wier bevoegdheid door elke lidstaat erkend zal moeten worden. Daarna zal in hetzelfde kader opgelegd worden om wettelijke regels uit te werken die op de veiligheid van het afschieten van vuurwerk toepasselijk zijn. Mijn dienst, de FOD Economie, heeft geen statistieken over ongevallen, maar ik meen dat de minister van Binnenlandse Zaken die statistieken heeft.

 

11.03  Ludwig Vandenhove (sp.a-spirit): Samenvattend, u bent niet van plan om de wetgeving federaal te wijzigen.

 

11.04 Minister Sabine Laruelle: Er is dus nu een nieuwe richtlijn van de Europese Unie. Het doel is een harmonisering in alle lidstaten. Een nieuwe wet is niet slim. Wij werken er nu aan om die richtlijn in ons wettelijk kader om te zetten. Mijn diensten gaan na hoe wij de richtlijn kunnen omzetten. Er zal dus geen verschil meer zijn tussen Nederland en België.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitter: Thans komen wij aan de samengevoegde vragen van de heer Perpète en mevrouw Muylle, waaraan ook de vraag 1726 van de heer Clarinval wordt toegevoegd.

 

De heer Perpète is nog niet aanwezig. Hij was onderweg, maar werd weerhouden.

 

12 Questions jointes de

- M. André Perpète à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la maladie de la langue bleue" (n° 1372)

- Mme Nathalie Muylle à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "le vaccin contre la fièvre catarrhale" (n° 1450)

- M. David Clarinval à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "l'instauration d'une obligation de couverture d'assurance 'maladie animale' pour les agriculteurs" (n° 1726)

12 Samengevoegde vragen van

- de heer André Perpète aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "de blauwtongziekte" (nr. 1372)

- mevrouw Nathalie Muylle aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "het blauwtongvaccin" (nr. 1450)

- de heer David Clarinval aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "de invoering van een verplichte verzekering tegen dierenziekten voor de landbouwers" (nr. 1726)

 

12.01  Nathalie Muylle (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik zal niet meer terugkomen op de erkenning van blauwtong. Vandaag wou ik het over een ander aspect hebben, namelijk het vaccinatiegegeven. Wij weten allemaal wat de gevolgen zijn van het virus voor de sector, ook economisch. Daarom kijken wij allemaal uit naar de vaccinatie als een van de grootste oplossingen om in 2008 en 2009 niet meer hetzelfde mee te maken als wat wij in 2006 en 2007 hebben meegemaakt. De laatste weken konden wij hierover positieve geluiden horen. Het vaccin is volop in ontwikkeling. Het Nederlandse bedrijf Intervet heeft laten weten dat hij volop gestart is met de productie van het vaccin dat normaal gezien in mei op de markt zou kunnen zijn.

 

Positief in dit verhaal is dat de Europese Commissie vorige week heeft beslist om de kosten voor de vaccins volledig te financieren en voor 50% tegemoet te komen voor de toedieningskosten. Dat is uiteraard positief nieuws. In een reactie daarop heeft het FAVV laten weten dat aan die Europese steun ook een vaccinatieplan moet worden verbonden, dat vanuit België moet komen. De heer Houins heeft daarover vorige week in de commissie meer toelichting gegeven, maar op een aantal vragen heeft hij niet geantwoord.

 

Hij heeft toen een richtcijfer gegeven voor de bestelling van 6 miljoen vaccins. In 11 Europese landen is blauwtong een zeer groot probleem. Er zijn meer dan 200 miljoen vaccins nodig om te starten, waardoor de angst bestaat dat er niet voldoende vaccins zullen zijn en iedereen op die vaccins zal springen. Ik vermoed dat ongeveer drie producenten kunnen produceren. Hoeveel vaccins werden er besteld? Zal men op tijd kunnen leveren? Is er voldoende garantie voor de tijdige beschikbaarheid?

 

Mevrouw de minister, ik heb nog een vraag die niet bij mijn schriftelijke versie staat vermeld. De heer Houins zei vorige week tijdens zijn uiteenzetting dat vorige vrijdag een overlegvergadering ter zake zou plaatsvinden en dat het nog niet duidelijk was of men zou verplichten om te vaccineren en wie men het vaccin zou laten toedienen, de dierenarts of de landbouwer zelf. Kunt u meer informatie geven over het overleg dat vorige vrijdag plaatsvond?

 

12.02  David Clarinval (MR): Madame la présidente, madame la ministre, je ne vous apprends rien en disant que l'année dernière, en Belgique, près de 6.600 exploitations agricoles ont été touchées par la fièvre catarrhale. Ce chiffre alarmant est dix fois plus élevé qu'en 2006.

 

En 2003, des milliers de foyers étaient frappés de plein fouet par la grippe aviaire. En 1999, la dioxine secouait la Belgique, engendrant des pertes importantes dans le monde agricole. Citons également la maladie de la vache folle et la peste porcine, qui ont ravagé, dans les années '90, bon nombre d’exploitations.

 

Bien évidemment, je salue les actions de la ministre, qui a pris des mesures destinées à résoudre les problèmes des agriculteurs. Je dois mentionner, par exemple, la programmation d'un plan de vaccination des bovins et des moutons qui sera effectif dès cet été.

 

Toutefois, ne nous limitons-nous pas trop souvent à des actions ponctuelles, dépourvues d’une vision d’avenir à plus long terme? Dans cette perspective, ne serait-il pas envisageable d’élaborer des politiques susceptibles de soutenir les agriculteurs sur le long terme, afin de compenser leurs pertes d’exploitation, consécutives aux maladies? Vous avez cité l’exemple de l’Allemagne, qui a instauré une assurance maladie animale obligatoire ou encore la France, qui délivre des aides économiques.

 

Madame la ministre, pourriez-vous nous faire part de vos réflexions? Pouvez-vous également nous dire si un tel projet est en préparation?

 

12.03  Sabine Laruelle, ministre: Madame la présidente, M. Perpète n'est pas présent parmi nous, mais sa question faisait référence à un article paru dans la presse francophone qui faisait état d'une éventuelle invitation de mon collège wallon à une réunion.

 

Je voudrais juste dire que je n'ai jamais reçu une telle invitation. Je n'ai donc participé à aucune réunion avec ledit collègue.

 

In antwoord op de vraag van mevrouw Muylle, wens ik u eraan te herinneren dat op 21 december 2007 een Europese openbare aanbesteding werd gelanceerd voor een volume van 6 miljoen dosissen blauwtongvaccin serotype 8.

 

In de aanbesteding is voorzien dat ten laatste op 16 mei 600.000 dosissen worden geleverd en de resterende 5.400.000 dosissen ten laatste op 31 juli.

 

Het spreekt voor zich dat de naleving van deze termijn zal afhangen van de productiemogelijkheid van de vaccinfabrikanten. Het is een moeilijk beheersbare factor vermits het een nieuw vaccin betreft en de vaccinfabrikanten pas garantie kunnen geven eenmaal de productie van het vaccin goed en wel op gang is gekomen.

 

De FAVV heeft verschillende contacten gehad met die drie fabrikanten en we wachten op hun biedingen voor half februari 2008. Ik hoop dat we dan meer zullen weten over de mogelijkheden.

 

Wat de financiering betreft, worden de totale kosten voor het vaccinatieprogramma 2008 voorlopig op 22 miljoen euro geschat. Na de cofinanciering door de Europese Commissie blijft 8 miljoen euro over die door het Sanitair Fonds zullen worden geprefinancierd.

 

De Europese Commissie zal 100% van de kosten van de vaccins betalen en "slechts" 50% van de volledige operatie.

 

Nous avons eu une réunion vendredi passé avec les organisations agricoles, l'AFSCA et la DG4, vu que les fonds vont préfinancer.

 

Nous n'avons pas pris de décision définitive quant à l'obligation de vaccination: l'AFSCA devait encore avoir un contact avec la Commission européenne, notamment à la demande du Boerenbond, particulièrement en fonction de ce qui pourrait se passer aux Pays-Bas, qui ne comptaient pas appliquer cette obligation de vaccination mais plutôt réaliser des tests via les tanks à lait. La décision prise vendredi est de se diriger vers cette obligation, afin d'être sûrs d'atteindre les 80% et d'être autorisés à exporter, mais si les contacts pris hier par M. Houins allaient dans un autre sens, un coup de téléphone serait donné puisque nous devons entrer notre programme très rapidement.

 

L'option est donc l'obligation, sauf en cas d'élément contraire issu de la réunion d'hier entre M. Houins et la Commission européenne.

 

Wij hebben ook beslist dat het niet verplicht is om met een dierenarts te werken, maar als een boer dat wil doen, moet hij een “guidance vétérinaire” hebben. Het is een wettelijk kader. Wij moeten de zekerheid hebben dat 80% bereikt is. Als België geen 80% bereikt, betaalt de Europese Commissie niets. Dat zou te veel zijn.

 

Par rapport à la demande de M. Clarinval, les pays sont intervenus soit via l'assurance comme l'Allemagne qui a un système social mixte, soit via des aides économiques comme la France et le Grand-Duché de Luxembourg.

 

Rappelez-vous que, dans le cadre du bilan de santé concerté et présenté actuellement par la commissaire européenne, un troisième point concerne toute cette gestion des risques. J'ai d'ailleurs eu l'occasion d'échanger quelques mots à cet égard avec Kris Peeters, évidemment de façon informelle, lors du dernier Conseil européen. La question est à revoir après la stabilisation du paysage institutionnel belge et je ne peux présumer de rien, mais il était prêt à y réfléchir. Pour la Flandre, il était plutôt favorable à la mise en place d'un système assurantiel par Région plutôt qu'au niveau fédéral.

 

Dans ce cadre, il convient de réfléchir à ce que l'on fera des calamités agricoles. Les régionalise-t-on? Le fédéral intervient-il dans les deux systèmes régionaux? Je n'ai pas vraiment d'idéologie ni de tabou à cet égard. Il faut surtout mettre en place un système permettant dans l'avenir aux agriculteurs d'être indemnisés le plus rapidement possible.

 

D'après ce que j'observe en Espagne et en Allemagne, le système assurantiel me semble intéressant. Bien sûr, il conviendra de l'analyser: on ne peut le rejeter d'un revers de la main. Qu'il intervienne au niveau régional ou au niveau fédéral, peu importe. Qu'importe le flacon pourvu qu'on ait l'ivresse! Et, avec M. Peeters, nous partagions l'objectif commun d'arriver à une solution moins match de ping-pong et plus efficace pour les agriculteurs. In fine, l'objectif est identique.

 

12.04  David Clarinval (MR): Madame la présidente, je remercie Mme la ministre et je partage sa position à 100%.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitter: De vraag nr. 1389 van de heer Mayeur en de vraag nr. 1400 van de heer Dierick worden uitgesteld.

 

13 Question de M. Jean-Luc Crucke à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la réforme de la politique antidumping" (n° 1430)

13 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "de hervorming van het antidumpingbeleid" (nr. 1430)

 

13.01  Jean-Luc Crucke (MR): Madame la ministre, le commissaire européen en charge du dossier, M. Mendelssohn, a récemment annoncé qu'il remettait à plus tard la réforme de la politique antidumping en précisant qu'il estimait pouvoir préserver de la sorte les droits de la défense des membres de l'Union face aux pays émergents, entre autres et essentiellement la Chine. Cette annonce constitue une douche froide car cette réforme est attendue depuis 2006. On a l'impression qu'on s'est arrêté au milieu du gué, pas encore sur une rive, plus sur l'autre, et on renvoie aux États membres la possibilité de prendre des mesures.

 

Quelle est votre réaction à cette annonce? Quelles sont les conséquences pour notre pays et son économie? La Belgique fait-elle partie des pays frondeurs? Quels sont ces pays qui font échouer le consensus européen en la matière? Allez-vous prendre des mesures antidumping face aux concurrents, aux pays "plus qu'émergents", bien présents désormais? Quand on constate la concurrence déloyale avec laquelle certains pays exercent leurs talents sur notre marché – je pense entre autres à la Chine -, on se demande si c'est la meilleure solution de laisser chaque pays européen tirer son épingle du jeu. Ce sera plutôt "qui s'y frotte s'y pique". En outre, plus on est petit, moins on possède de possibilités de réaction en la matière.

 

13.02  Sabine Laruelle, ministre: Madame la présidente, tout d’abord, je peux comprendre la décision de la Commission européenne, visant à reporter cette proposition de révision des instruments de défense commerciale, dans la mesure où il s’agit d’analyser le processus actuel de manière plus approfondie, afin d’obtenir un plus grand consensus entre États membres. En effet, ce n’est pas le moment pour que ceux-ci s’entredéchirent face à des pays qui, eux, renforcent leur défense commerciale. Je pense notamment aux États-Unis.

 

Si la Commission a décidé de reporter ce projet, le commissaire Mendelssohn a décidé, lui, d’avancer et de soumettre ses propositions le plus rapidement possible.

 

Certains États membres, mais aussi toute l’industrie communautaire, se sont opposés vigoureusement à toute révision du règlement, qui modifierait le fragile équilibre actuel. Les détracteurs de la réforme estiment qu’il n’est pas nécessaire de revoir les règles actuelles qui leur semblent équilibrées. Ils craignent fortement que la révision annoncée par M. Mendelssohn cherche en réalité à assouplir significativement les instruments en vigueur, au risque de les démanteler.

 

Les résultats de la consultation publique démontrent qu’un grand nombre d’États membres, mais également une vaste majorité d’entreprises et d’associations professionnelles opérant dans l’Union européenne, sont opposés à cette réforme. Ce sont notamment ces résultats qui ont poussé la Commission à reporter son projet de réforme, en vue de trouver les moyens d’organiser un consensus aussi large que possible.

 

Pour les acteurs économiques, les instruments de défense commerciale – les mesures antidumping, les anti-subventions de sauvegarde, etc. – doivent être mis en œuvre de manière transparente et prévisible, afin de favoriser un environnement concurrentiel équitable. Toute modification de la réglementation dont l’effet serait d’améliorer sensiblement l’usage, l’objectivité et l'efficacité du système sera évidemment accueillie très positivement par la Belgique. À mon avis, il serait d’ailleurs souhaitable de faciliter l’accès des PME aux instruments de défense commerciale. Or elles affrontent une complexité administrative sans nom, et leur manque de moyens humains et financiers représente souvent un obstacle.

 

La Belgique s’opposera à toute modification qui viserait à affaiblir les outils de défense commerciale de l’Union européenne, notamment en termes de pratique déloyale. Bien entendu, notre pays est partisan d’un commerce international sans entraves, mais il importe évidemment que les conditions de la concurrence soient établies correctement. Par conséquent, tant qu’elles sont absentes, nous devons mettre des garde-fous et élaborer des instruments de défense efficaces.

 

Nous devons aussi éviter l’écueil du protectionnisme exacerbé. Bien évidemment, nous devons préserver un équilibre.

 

L’Union européenne est allée plus loin que tous les autres États membres de l’Organisation mondiale du Commerce pour essayer de dégager un compromis. Cependant, nous devons mettre une limite au système. Nous ne pouvons pas, uniquement pour obtenir un accord, accepter tout et, en particulier, de ne plus avoir de mesures de défense commerciale alors que d’autres pays renforcent les leurs.

 

13.03  Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, je remercie la ministre pour sa réponse.

 

Il s'agit effectivement d'un dossier délicat. Comme vous l'avez précisé, madame la ministre, l'équilibre reste fragile.

 

Si la décision de M. Mendelssohn est finalement de dire que l'on recule pour mieux sauter, il ne s'agira jamais que d'un peu de temps perdu. Mais je crains quand même que ce type de position - je précise cependant que, selon moi, c'est préférable que de faire éclater les divisions au sein de l'Europe - représente au regard du type concurrentiel de notre économie, une difficulté supplémentaire pour la Commission européenne. On a du mal à croire qu'une solution pourra être trouvée avant 2009, date d'échéances aussi pour l'Europe.

 

Cela dit, je partage votre point de vue par rapport à la Belgique, mais aussi par rapport au respect des règles en termes de concurrence. Je rappelle que la concurrence implique le respect des règles et non l'élaboration de règles différentes suivant les partenaires si on peut encore les appeler ainsi.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "de werking en de beveiliging van de proefbank voor vuurwapens te Luik" (nr. 1435)

14 Question de M. Raf Terwingen à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "le fonctionnement et la sécurisation du banc d'épreuves des armes à feu de Liège" (n° 1435)

 

14.01  Raf Terwingen (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, enkele weken geleden zijn wij naar Luik geweest, om de Proefbank voor Vuurwapens te bekijken. Het kaderde toen in het verdere onderzoek naar het wetsvoorstel omtrent de wapens, waar u, mevrouw de voorzitter, ook zeer goed van op de hoogte bent.

 

In dat kader is er toch wel een aantal vragen gerezen omtrent de installatie aldaar. Er rijzen mijns inziens belangrijke problemen omtrent de werking, de beveiliging en de veiligheid van de proefbank.

 

Concreet heb ik volgende de vragen. Ten eerste, omtrent de werking van de proefbank, hoeveel personeelsleden worden er tewerkgesteld bij de proefbank? Hoeveel personen houden zich concreet bezig met het neutraliseren van vuurwapens of het omvormen van automatische naar halfautomatische wapens, zoals bepaald in de wapenwet, die ook nog ter discussie ligt in het Parlement.

 

Ten tweede, met betrekking tot de ligging en de beveiliging van de proefbank, kunnen er eventueel veiligheidsproblemen verwacht worden, wanneer men rekening houdt met de hoeveelheid munitie, kruid en dergelijke meer dat daar voorhanden is? Enerzijds is er de ligging te midden van een arbeidswijk in een van de voorsteden van Luik en anderzijds, is er de verouderde accommodatie van de proefbank zelf.

 

In welke specifieke beveiligingsmaatregelen is er voorzien in de gebouwen om de wapens die daar aanwezig zijn, te beveiligen, ook onder andere tegen diefstal?

 

14.02 Minister Sabine Laruelle: Mevrouw de voorzitter, er zijn bij de proefbank 11 personeelsleden tewerkgesteld, waarvan 6 controleurs. Twee technische medewerkers houden zich bezig met het neutraliseren en omvormen van de wapens, een voor de uitvoering van het proces en een voor de controle op de correcte uitvoering en het aanbrengen van het neutralisatiemerkteken overeenkomstig de vereisten van de wet.

 

De ligging van de proefbankinstallaties, de schikking van de gebouwen en de ruime omgeving buiten de grens van de proefbank vormen het onderwerp van de vergunning die in 2001 werd afgeleverd door de Bestendige Deputatie van de provincie Luik. Die vergunning geeft een beschrijving van de aard, de constructie, de oriëntatie en het gebruik van de verschillende gebouwen op het terrein. Hierbij werd rekening gehouden met de bewoning in de omgeving en de natuurlijke vormgeving van het terrein.

 

Voor de werkzaamheden in de verschillende gebouwen, kantoren en opslagruimten gelden algemene en specifieke veiligheidsvoorschriften, die eveneens zijn opgenomen in de vergunning.

 

De proefbank beschikt over een elektronisch alarmsysteem dat verbonden is met de politie. Bovendien is er de permanente aanwezigheid van een huisbewaarder.

 

14.03  Raf Terwingen (CD&V - N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

In verband met het proces van het onklaar maken van de wapens, stel ik vast dat u het hebt over twee personen. We zullen zien wanneer de wapenwet opnieuw helemaal zal worden toegepast, maar ik vrees dat er zal moeten worden nagedacht of dat aantal volstaat. De proefbank in Luik zal dan voor heel België het centrum zijn. Ik denk dat we ter zake alert moeten zijn, en dat zult u ongetwijfeld ook zijn.

 

Wat de beveiliging en de ligging van de proefbank betreft, begrijp ik heel goed uw antwoord. U zegt dat de vergunning is afgeleverd en dat alles conform de vergunning is.

 

Mevrouw de voorzitter, ik weet niet of u ooit zelf in de gebouwen van de proefbank bent geweest. U moet dat eens doen. Ik was zelf wat beangstigd door en verwonderd over het gemak waarmee een aantal mensen dat daar tewerkgesteld is, en waarmee bezoekers tussen de tonnen buskruit en munitie wandelen.

 

Wanneer men ziet waar die proefbank gelegen is, krijg ik visioenen van ontploffingen zoals in Nederland bij allerlei vuurwerkfabrieken. Ik denk dat we alert moeten zijn. Ik raad u aan daar eens een bezoek te brengen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van mevrouw Katrien Partyka aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "de nieuwe Europese richtlijn inzake consumentenkrediet en de gevolgen voor België" (nr. 1476)

15 Question de Mme Katrien Partyka à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la nouvelle directive européenne sur le crédit à la consommation et ses conséquences pour la Belgique" (n° 1476)

 

15.01  Katrien Partyka (CD&V - N-VA): Mevrouw de minister, ik heb een vraag over de gevolgen van de nieuwe Europese richtlijn over consumentenkrediet en de gevolgen daarvan voor de Belgische wetgeving.

 

Op 16 januari keurde het Europees Parlement de nieuwe richtlijn over consumentenkrediet goed. Zoals u weet hebben wij in België een wetgeving van 1991 op het consumentenkrediet die voorziet in een aantal strenge regels inzake consumentenbescherming, bijvoorbeeld het jaarlijkse kostenpercentage.

 

Ik vraag mij af welke gevolgen de nieuwe richtlijn heeft voor de bescherming van de consument in onze wetgeving. Het maximumtarief voor een lening op afbetaling van meer dan 5.000 euro is nu al 14%. Dat is op zich al een stijging. Het gaat om leningen die dikwijls een centralisatie van allerlei schulden beogen. Dit mondt dikwijls uit in heel grote leningen, van 20.000 tot 40.000 euro of zelf meer, die binnen enkele jaren terugbetaald moeten worden. Als het jaarlijks kostenpercentage niet zou bestaan, zouden nog veel hogere tarieven kunnen gelden, wat in andere lidstaten ook het geval is.

 

De hoofdvraag is: denkt u dat België binnen de nieuwe Europese richtlijn, de essentiële principes van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet kan behouden, bijvoorbeeld inzake het jaarlijks kostenpercentage?

 

15.02 Minister Sabine Laruelle: Mevrouw de voorzitter, er kan gesteld worden dat de Belgische wet van 12 juni 1991 voor een groot stuk behouden kan blijven of eventueel aangepast kan worden zonder dat onze consumenten daarom minder bescherming zullen genieten. Er blijven problemen bestaan onder meer inzake verantwoorde kredietverstrekking waar de finale tekst niet volledig het Belgische concept van artikel 15 van de wet van 12 juni op het consumentenkrediet herneemt maar waar niettemin de verplichting tot raadpleging van de Centrale voor Krediet aan Particulieren van de Nationale Bank in de richtlijn verzekerd blijft.

 

Wat het maximale JKP betreft, behoort deze materie niet tot de door deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen of tot de bepalingen met bijzondere voorschriften. De richtlijn heeft enkel een niet volledig geharmoniseerde maximale vergoeding geregeld bij vervroegde terugbetaling. De lidstaten kunnen derhalve de overige maxima zelf wettelijk regelen. Deze principes worden hernomen in de overwegingen 9 tot 11 van de toekomstige richtlijn. De Europese Commissie heeft overigens meermaals publiekelijk verklaard dat zij de materie niet wenst geregeld te zien in de richtlijn.

 

15.03  Katrien Partyka (CD&V - N-VA): Mevrouw de minister, hoe bedoelt u dat laatste? De Europese Unie heeft laten weten dat ze de materie niet geregeld wil zien…

 

15.04 Minister Sabine Laruelle: …dus dat zij dit niet wensen geregeld te zien in de richtlijn.

 

15.05  Katrien Partyka (CD&V - N-VA): Oké, bedankt.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16 Question de M. Jean-Luc Crucke à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "l'avenir de la chimie belge" (n° 1495)

16 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "de toekomst van de Belgische chemische industrie" (nr. 1495)

 

16.01  Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, madame la ministre, fin décembre, début janvier, on présente généralement au sein des entreprises et des fédérations d'entreprises ce qu'on appelle les vœux de fin d'année, dans lesquels on fait le bilan de l'année précédente et où l'on établit les perspectives pour l'année nouvelle.

 

La Fédération belge des industries chimiques n'a pas manqué à cette heureuse tradition. Cette fédération regroupe un certain nombre d'entreprises qui sont parmi les plus grandes exportatrices du pays. Si les résultats de 2007 sont éloquents, certaines craintes ont malgré tout été soulevées pour 2008.

 

Pourquoi éloquents? Parce que les résultats sont globalement très positifs avec un chiffre d'affaires – si on l'établit sur les trois premiers trimestres – de 40 milliards d'euros – peu de fédérations peuvent se vanter d'avoir un tel chiffre –, augmentation de 5%, emploi maintenu.

 

Les craintes sont relatives au macro et au micro-économique, à savoir:

1. le prix de l'énergie et des matières premières;

2. un euro fort;

3. une crise financière aux États-Unis avec la crainte d'une certaine contagion;

4. l'obligation de diminution des émissions de dioxyde.

 

En ce qui concerne ce secteur porteur de l'économie de notre pays, notre ministre de l'Économie partage-t-elle ces craintes d'une quelconque manière?

 

Madame la ministre, avez-vous eu l'occasion de rencontrer le secteur et d'analyser avec lui le suivi de ce dossier et les perspectives pour l'avenir?

 

En fonction de cette rencontre éventuelle, quelles sont les mesures d'accompagnement qui pourraient être prises si nécessaire pour consolider ce secteur ou, en tout cas, pour garder ce secteur qui fait la fierté de ceux qui y travaillent et celle du pays? De fait, il est l'un des symboles de la réussite économique belge.

 

16.02  Sabine Laruelle, ministre: Vous avez entièrement raison de rappeler l'importance de ce secteur pour l'économie belge et pour celle des Régions. Ce secteur est excessivement important tant en termes de production, d'emplois, d'exportations qu'en termes d'incidences sur les autres secteurs économiques.

 

Par ailleurs, je crois que ce secteur peut apporter beaucoup en termes de solutions innovantes pour le défi que représente le réchauffement climatique.

 

La façon dont l'Union européenne entend répondre à ce défi, notamment à la problématique des gaz à effet de serre, a fait l'objet d'une communication de la Commission européenne. Comme d'autres ministres, j'ai demandé à mes services une analyse détaillée, secteur par secteur. Vous savez que le premier ministre met beaucoup d'énergie – c'est le cas de le dire – pour essayer de trouver une position commune et pour pouvoir proposer notre plan le plus rapidement possible à l'Europe. Je ne dispose pas encore des résultats de mon administration.

 

Il est vrai que les enchères figuraient parmi les options qui ont fait l'objet d'analyses et de débats mais d'autres éléments ont également été analysés, notamment la situation des industries intensives en énergie ou les secteurs particulièrement ouverts à la concurrence internationale. Parallèlement, la Commission européenne a mis en place un groupe de haut niveau sur la compétitivité de l'industrie chimique, dans lequel la Belgique est présente sur le plan politique et au niveau de son industrie, et dont les travaux se poursuivront jusqu'au début 2009. Un groupe de travail ad hoc a été mis en place qui traitera notamment des matières premières et de l'énergie. On attend les résultats de ses travaux.

 

Il est évident que ce groupe de travail n'a pas mandat pour se prononcer sur les propositions de la Commission européenne ou de les évaluer. Le débat au sein de ce groupe et ses analyses pourront évidemment apporter une précieuse contribution à la recherche de solutions, en tenant compte des préoccupations que vous avez exprimées.

 

16.03  Jean-Luc Crucke (MR): Je remercie Mme la ministre pour l'intérêt qu'elle porte au secteur et à sa compétitivité. Une étude ayant été sollicitée, il serait intéressant de pouvoir bénéficier du rapport. Tout le problème réside dans cette contradiction: comment diminuer la production de gaz à effet de serre et en même temps doper la production dans un secteur vital pour l'économie de ce pays? Madame la ministre, je vous fais entièrement confiance à cet égard et je ne manquerai pas de rapporter à la fédération de la chimie belge votre soutien et votre appui.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

17 Question de M. Jean-Luc Crucke à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "l'organisation de voyages par les communes" (n° 1598)

17 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "het organiseren van reizen door de gemeenten" (nr. 1598)

 

17.01  Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, madame la ministre, certaines communes semblent parfois s'ériger en agences de voyages. On a tous pu voir évoluer de gentils organisateurs au travers de certains films. Ici ce sont des échevins qui jouent parfois aux G.O. et proposent des destinations assez diverses et même parfois exotiques à des prix très séduisants. Que les choses soient claires, il n'est pas question ici de dénoncer un quelconque scandale. Le ministre de l'Intérieur wallon a déjà suffisamment de travail pour ne pas lui en donner un peu plus.

 

Cela dit ayant été interpellé par le secteur professionnel des organisateurs de voyages, je me dois de relayer leur inquiétude, mais aussi leur constat.

 

Madame la ministre, selon ce secteur, il y aurait en la matière une distorsion en termes de concurrence car des communes s'arrogent une activité pour laquelle elles disposent de personnel pour préparer les dossiers, faire des appels. De plus, ces offres sont parfois très vite relayées par la presse. Bref, il est ici question de services qu'il doit payer et dont le coût entre dans l'offre de prix fournis aux clients. Selon ce secteur, il n'est donc plus question de concurrence, mais de distorsion de concurrence.

 

Madame la ministre, votre administration fait-elle le même constat? Appartient-il aux communes de prendre ce type d'initiative? N'y a-t-il pas de limites en la matière? Existe-t-il un règlement pour encadrer ce type de pratique? Je répète que je ne souhaite pas faire de ce problème une affaire d'État. Mais votre réponse pourrait peut-être permettre d'approfondir la réflexion et contribuer à préciser les renseignements qui m'ont été fournis.

 

Voorzitter: Bart Laeremans

Président: Bart Laeremans

 

17.02  Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, cher collègue, vous n'êtes pas sans savoir que le principe de l'autonomie communale ne me permet évidemment pas de me prononcer sur le bien-fondé de ce type d'organisation. J'ai bien sûr mon point de vue sur la question qui est, à mon avis, similaire au vôtre. Mais, en tant que ministre de l'Économie, je ne peux me prononcer car je n'ai pas la tutelle des communes dans mes attributions. La limite de ce qu'il est possible de faire doit d'abord être appréhendée via la tutelle sur les communes.

 

En ce qui concerne la législation fédérale applicable, il faut évidemment, quand une commune organise ce type d'activité qui pourrait concurrencer une activité de type privé, examiner si la loi sur la protection de la concurrence économique est respectée, loi que les communes sont tenues de respecter. Cette loi interdit les accords entre entreprises, mais également les pratiques restrictives concertées ainsi que les abus de position dominante.

 

Je ne sais évidemment pas me prononcer en fonction des éléments en votre possession. Bien évidemment, l'administration peut vérifier au cas par cas si la loi a bien été respectée. Cette loi est, bien entendu, applicable aux entités publiques, dans la mesure où celles-ci développent ce type d'activités.

 

Si les communes sont habilitées à organiser les voyages auxquels vous faites référence, il y également lieu d'examiner, entre autres, si les voyages ont été organisés dans le respect des règles en matière de marchés publics. En outre, si l'organisation a bénéficié directement ou indirectement d'un soutien matériel ou financier de la commune, il appartient évidemment aux communes de veiller à ce que ces formes de subvention soient accordées conformément aux différentes règles applicables en la matière.

 

Autrement dit, à mon avis, en ce qui concerne l'autonomie communale et la tutelle sur les communes, il faudrait vérifier si ces activités sont possibles ou pas et si elles sont encadrées. En ce qui concerne le fédéral, il convient d'examiner si la loi sur la protection de la concurrence économique et la loi sur les marchés publics jouent, et il faut également veiller, dans le chef des organisateurs de ce type d'événement, à ne pas créer, par une subvention directe ou indirecte, une distorsion de concurrence avec d'autres secteurs habilités à effectuer ce genre de démarche.

 

17.03  Jean-Luc Crucke (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je tiens également à vous rassurer, je ne vous demande pas d'égratigner de quelque manière que ce soit l'autonomie communale pour autant qu'il en soit question. J'ai sollicité d'un autre parlementaire d'interpeller le ministre de l'Intérieur wallon sur le sujet.

 

Cela dit, si je tiens à vous remercier, c'est parce que vous avez à nouveau affirmé avec autorité - et vous avez raison - que la loi sur la protection de la concurrence s'applique aux communes.

 

Je vous demanderai – je peux vous produire l'un ou l'autre dossier qui m'ont été rapportés – d'inviter votre administration à enquêter sur ce type de pratiques. En effet, si les renseignements donnés sont exacts, cela signifie que certaines communes ne respectent pas cette loi sur la protection de la concurrence et vont même jusqu'à créer des distorsions de concurrence.

 

Je comprends que chacun veut gagner sa vie, mais il n'appartient pas à une commune de faire en sorte que d'autres ne puissent plus gagner leur vie en la matière. Je vous donnerai, hors commission, les renseignements en ma possession en insistant pour que l'administration puisse enquêter sur ces pratiques.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

18 Vraag van de heer Hans Bonte aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "de recente cijfers van de Centrale voor kredieten aan particulieren" (nr. 1431)

18 Question de M. Hans Bonte à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "les chiffres récents de la Centrale des crédits aux particuliers" (n° 1431)

 

18.01  Hans Bonte (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijn excuses omdat ik wat later ben, maar wij waren in de commissie voor de Sociale Zaken in een debat verwikkeld. Als men het inhoudelijk bekijkt, is het een kleine stap tussen Sociale Zaken waarin wordt gediscussieerd over leefloon en OCMW-steun enzovoort, en de vraag die ik hier wil aankaarten. Die vraag vloeit direct voort uit de jaarlijkse rapportage van de Nationale Bank over de kredietverstrekking aan particulieren. Daarbij werd opnieuw een aantal belangrijke evoluties in kaart gebracht door de Nationale Bank en de Kredietcentrale.

 

U weet dat niet enkel in dit land, maar wereldwijd een soort van psychologische crisis aan het ontstaan is in het bankwezen door onverantwoord verstrekte kredieten of kaduke hypotheekkredieten zoals in de VS, waarbij er ook in ons land merkbaar een vertrouwensevolutie en –breuk aan het ontstaan is ten aanzien van een aantal kredietverstrekkers, met alle perverse effecten op beurskoersen tot gevolg.

 

Dit is een beetje de achtergrond. Ik wil toch de bijzondere aandacht van de leden van deze commissie en van u, mevrouw de minister, vestigen op de evoluties die door de Nationale Bank en de Kredietcentrale zelf in kaart werden gebracht, omdat dit een portret brengt van de kredietverstrekkingen aan particulieren gedurende het voorbije jaar. Ik ga mij niet uitputten in het reciteren van cijfers. Er staan er zeer veel in, maar dat maakt het soms een beetje moeilijk.

 

Opnieuw is een evolutie te zien waarbij het aantal dossiers of particulieren met aanzienlijke betalingsachterstand stijgt. Gelijktijdig wordt gerapporteerd over de cijfers die betrekking hebben op de procedure van collectieve schuldenregelingen. Daar is er geen kleine stijging, maar op jaarbasis een stijging van 12,6%. Als OCMW-voorzitter weet ik zeer goed wat dikwijls de achterliggende problematiek is. De collectieve schuldenregeling heeft betrekking op schulden die veel te maken hebben met consumentenkredieten en met de ondoorzichtigheid van financiële engagementen die mensen aangaan.

 

Soms gaat het om mensen die misschien te laaggeletterd zijn of die te onnauwkeurig documenten lezen of begrijpen. Het feit is wel dat er op één jaar tijd 12,5% meer collectieve schuldenregelingen gebeuren. U zult wel weten dat dit de overheid massa’s geld aan het kosten is, op allerlei niveaus trouwens, niet enkel op het federale niveau maar ook op het niveau van de Gewesten en zeker op het niveau van de lokale besturen. Achter die budgettaire problematiek schuilt er dikwijls een problematiek van onomkeerbare financiële problemen.

 

De vraag die ik u wou stellen, mevrouw de minster, is de volgende. Ik ken de huidige moeilijke periode waarin de interim-regering zich bevindt. Ik kom net terug van een commissie waar de minister zei dat hij geen beslissingen kan nemen. Een regering die geen beslissingen kan nemen, dat is wel een beetje moeilijk.

 

Toch wou ik van u vernemen, mevrouw de minister, ten eerste, of u conclusies verbindt aan de dramatische ontwikkelingen op het vlak van collectief schuldbeheer en op het vlak van betalingsachterstanden bij consumentenkredieten.

 

Ten tweede, heb ik een meer precieze vraag, maar ik weet niet of ik u die vooraf doorgespeeld heb. Ik wil ze u in elk geval voorleggen. Als u niet de elementen hebt om erop te antwoorden, komen wij er misschien later wel op terug.

 

Een van de perverse financiële producten die door de schuldbemiddelaars telkens aangeklaagd worden, en ook door organisaties voor schuldbeheer en armoedeorganisaties, is wat men revolving credits noemt, doorlopende kredieten. Die vormen een bijzonder element in de ontwikkeling en de toename van problemen waarmee gezinnen en individuen te kampen hebben.

 

De vraag is dan: acht u het wenselijk dat er reglementair opgetreden wordt tegen de, meestal via winkelketens, zeer wijd verspreide producten als revolving credits, zoals die in het vakjargon worden genoemd? Tot daar mijn vragen, mevrouw de minister.

 

18.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer Bonte, u refereert aan het jaarrapport van de Nationale Bank. Er is niet steeds een relatie van oorzaak en gevolg tussen kredietverstrekking en overmatige schuldenlast. Uit de cijfers van de Nationale Bank blijkt immers dat de betalingsachterstanden zich stabiliseren ten aanzien van een toename in kredietvolumes.

 

Er zijn ook andere factoren die meespelen in de problematiek van de overmatige schuldenlast. Drie van de tien personen die een beroep doen op een procedure van collectieve schuldregeling zijn met geen enkele achterstallige kredietovereenkomst in de centrale geregistreerd. Uit de berichtgeving in de pers blijkt ook dat andere factoren meespelen, onder meer andere schulden zoals ziekenhuisfacturen, telefoonfacturen, energiefacturen, huur, enzovoort.

 

De vraag kan derhalve gesteld worden of ook andere schuldeisers niet ten dele geresponsabiliseerd moeten worden. Ik denk met name aan telecomoperatoren. Een verplichte uitwisseling van gegevens inzake betalingsachterstanden kan daartoe een eerste stap zijn.

 

Het jaarrapport toont verder aan dat de meeste betalingsmoeilijkheden inzake kredietovereenkomsten voorkomen bij een lening of een afbetaling en bij kredietopening, en dat de leningen bij niet-banken, zoals warenhuizen, blijven toenemen en dat steeds meer mensen zich laten verleiden door kredietkaarten en betaalkaarten van warenhuizen.

 

Dit kan zonder meer bevestigd worden. Een van de mogelijke maatregelen zou een inperking kunnen zijn van de maximale toegestane rentevoeten en kosten, bijvoorbeeld van het jaarlijks kostenpercentage voor dergelijke kredietverrichtingen. Te hoge maxima kunnen leiden tot overmatige schuldoverlast. Te lage maxima kunnen leiden tot uitsluiting van kredietnemers en kredietproducten.

 

Beide hebben negatieve gevolgen voor de economie. De toename van kredietverstrekking bij niet-banken is ook een van de redenen waarom de FOD Economie en het Fonds ter Bestrijding van de Overmatige Schuldenlast in 2008 een nationale preventiecampagne organiseren, waarbij de aandacht wordt gevestigd op het gevaar dat de accumulatie van diverse schulden kan leiden tot overmatige schuldenlast.

 

18.03  Hans Bonte (sp.a-spirit): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Er zijn een aantal zinvolle aanvullingen gebeurd, die niet nieuw zijn. Overmatig schulden hebben, en in een regeling voor collectief schuldbeheer komen, heeft zeer dikwijls te maken met kosten en facturen die geen betrekking hebben op kredietverstrekking. Het heeft ook te maken met de operatoren-energiemaatschappijen, zeker met de prijsevolutie die wij de voorbije dagen gezien hebben. Het heeft ook te maken met de evoluties van de prijzen in de gezondheidszorg.

 

Zoals u in het laatste deel van uw antwoord hebt gezegd, heeft het ook te maken met onwetendheid. Een preventiecampagne is meer dan op zijn plaats. Ik hoop dat ze niet enkel te maken heeft met de tarieven, maar dat ze ook informatie brengt in de hoofden die soms het moeilijkst opengaan, over de aard van het product dat men in handen krijgt, ook vanwege de niet-bancaire kredietverstrekkers. Dat is precies mijn punt. Bijna in alle dossiers van overmatige schuldenlast merkt men dat er een samengaan is van verschillende schulden – er zijn verschillende oorzaken, zoals alimentatie – aan verschillende schuldeisers.

 

Wat echter steeds meer terugkomt, zijn de niet-bancaire kredieten die te maken hebben met consumentenkrediet. Dat is precies mijn punt, mevrouw de minister. U zegt dat drie op de tien mensen die betrokken zijn in collectief schuldbeheer geen schulden hebben aan banken. Dat betekent zeven op de tien wel. Steeds meer gaat het over de niet-bancaire kredieten. Wat is mijn punt? Niet dat zij 17% interest krijgen, wat niet niets is, de klanten betalen inderdaad een gigantische interest voor het niet-bancaire krediet dat zij opnemen, maar wel dat er een product de markt aan het veroveren is, de zogenaamde revolving credits, waarbij mensen niet verplicht worden om tussentijds hun tekort aan te zuiveren, maar steeds verder kunnen cumuleren.

 

De mensen weten het niet en snappen het niet. Het wordt ondoorzichtig gemaakt en gehouden voor die mensen. Ik wil de mensen wel eens te eten geven die in Carrefour een klantenkaart krijgen en weten dat dit een revolving credit is, dat niet systematisch moet worden aangevuld. Het zal geen 1% zijn. De informatieverstrekking via een sensibilisatiecampagne is dus meer dan welkom en nodig. Ook de OCMW’s moeten veel meer daarop werken, maar het is op zijn minst het overwegen waard om het systeem van de revolving credits te verbieden en te vervangen door een gewone klantenkaart, die ook al bestaat en waarbij men op het einde van de maand of elke twee maand verplicht wordt om het tekort aan te zuiveren en niet in een definitieve put terecht te komen. Dat is mijn punt, maar ik begrijp dat de discussie nog niet op dat niveau gevoerd wordt.

 

Er is een goede conclusie getrokken uit het rapport dat er een nationale preventiecampagne komt, maar ik meen dat dit jammer genoeg ontoereikend is, als men niet durft na te denken over de manier waarop bancaire en niet-bancaire organisaties gevaarlijke producten naar een zwakkere groep van mensen aan het brengen zijn.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

19 Question de Mme Colette Burgeon au ministre de la Coopération au développement sur "la définition du commerce équitable" (n° 1452)

19 Vraag van mevrouw Colette Burgeon aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "de definitie van eerlijke handel" (nr. 1452)

 

19.01  Colette Burgeon (PS): Monsieur le président, madame la ministre, les phares de l'actualité sont régulièrement pointés vers le commerce équitable. Il y a deux semaines, nous avons accueilli à la Chambre différentes organisations concernées par le sujet afin de les auditionner sur plusieurs propositions de loi visant à apporter une définition du commerce équitable.

 

L'enjeu est certainement d'importance car on permettrait enfin au consommateur d'y voir clair et ainsi d'éviter que n'importe qui fasse n'importe quoi à ce sujet.

 

Je voudrais vous citer quelques mots d'un article de presse récemment publié: "Le commerce équitable est sans doute victime de son succès." Longtemps l'exclusive de quelques acteurs, le commerce équitable a fait depuis quelques années une apparition croissante dans certains grands groupes. Mais si on peut se réjouir de cette ouverture, on peut également s'interroger sur ce que recouvre et doit recouvrir cette notion.

 

La jurisprudence néerlandaise a récemment posé le débat suite à un procès intenté par un groupe alimentaire contre l'adjudication d'un marché public par la province de Groningen à Max Havelaar. Cette affaire a eu le mérite d'évoquer clairement chez nos voisins les garanties proposées par les organismes certificateurs.

 

En répondant à quelques questions parlementaires, votre prédécesseur insistait sur la nécessité pour la Belgique de donner une définition claire du commerce équitable. Il a ainsi plaidé "pour une reconnaissance officielle du commerce équitable", reconnaissance dont le défi "sera de trouver la procédure qui offre la sécurité juridique sans toucher à l'intégrité de la philosophie et des critères du commerce équitable".

 

Madame la ministre, ne serait-il pas temps pour notre pays d'offrir au commerce équitable une définition précise et opérationnelle dans le but évident de clarifier son statut et, par conséquent, de mieux le contrôler et de le promouvoir sans crainte?

 

Partagez-vous les propos de votre prédécesseur quant à l'importance d'une reconnaissance officielle du commerce équitable qui offrirait cette sécurité juridique?

 

19.02  Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, comme Mme Burgeon l'a indiqué, je crois que le parlement s'est saisi de la problématique puisque vous en discutez actuellement et que des auditions ont eu lieu. Il serait intéressant aussi que la commission ad hoc auditionne les différents ministres qui peuvent avoir une parcelle de compétence dans ce domaine. Quand on parle de commerce équitable, il faut pouvoir amener une définition claire de la notion.

 

Si vous me le permettez, monsieur le président, je voudrais faire une petite parenthèse.

 

En tant que ministre du Commerce et des PME, j'avais contacté Max Havelaar et Oxfam pour savoir s'il était possible de développer une notion de commerce équitable Nord/Nord. Je reconnais qu'il est très intéressant d'en avoir une pour le Sud; mais j'estime qu'il serait aussi intéressant d'en avoir une pour le commerce Nord/Nord. Ils m'ont répondu ne pas être intéressés par le Nord mais seulement par le Sud.

 

Je le répète, il faut évidemment avancer en la matière tout en en sachant ce qu'on veut et en définissant bien le concept. Cela concerne-t-il les produits du Sud? Il subsiste de nombreuses questions.

 

Pour aller plus loin dans ma réflexion, je ne suis pas partisane de l'obligation de prévoir dans les appels d'offres un certain pourcentage de produits en provenance du commerce équitable, sauf si bien sûr il n'y a pas d'autre type de produits ici.

 

Par exemple, quand on parle de confiture, il est très sympathique de faire venir de la confiture du commerce équitable du Sud mais si vous prenez le transport par avion, vous avez perdu tout l'intérêt environnemental de la chose! J'estime donc qu'il existe des productions belges qui répondent à la définition.

 

Il faut clarifier ces définitions. Il faut avancer. Il faut circonscrire ce dont on parle. De quel type de produits? D'où viennent-ils? Je crois aussi que les secteurs ont développé un règlement clair qui s'appuie sur trois piliers.

 

J'insiste pour qu'on prête attention à ce qu'on fait. On ne peut notamment pas rédiger un règlement avec de grands objectifs et qui amène dans la pratique à contrevenir complètement à ces objectifs.

 

Je reprends l'exemple de la confiture d'ananas, exemple qui peut paraître anecdotique mais qui est, selon moi, un des fondements de la question. En revanche, je n'ai pas de problème si on parle de cacao ou de café.

 

19.03  Colette Burgeon (PS): Je crois que tout le monde tourne autour du pot. Ni vous, ni moi n'avons la définition claire du commerce équitable.

 

Il est vrai qu'il serait utile de clarifier cette notion. Je ne sais pas comment. Peut-être en créant un groupe de travail où tous les acteurs pourraient être présents. Il faut prendre en compte le problème environnement, l'aspect social. Chacun doit apportera sa touche pour aboutir à définir correctement la notion de commerce équitable.

 

19.04  Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, pour montrer la complexité de la chose, je voudrais ajouter un élément.

 

Dans le commerce équitable, une des règles fondamentales est d'affirmer que le producteur doit obtenir une juste rémunération par rapport au produit. Par ailleurs, on constate dans nos pays une augmentation des matières premières alimentaires et tout le monde crie haro sur le baudet. Dans nos réflexions, nous contrevenons nous-mêmes totalement à un certain esprit du commerce équitable!

 

Il ne faut pas dire qu'il faut une juste rémunération puis, quand les prix augmentent – puisqu'ils offrent justement une rémunération correcte – dénoncer l'augmentation de prix et la diminution du pouvoir d'achat.

 

Il est donc intéressant que nous nous mettions d'accord.

 

19.05  Colette Burgeon (PS): Je crois que nous allons devoir trouver une solution.

 

Monsieur le président, peut-être pourrions nous entamer une analyse sur ce qui se fait dans les autres pays? Je sais qu'aux Pays-Bas, il y a quelque chose. Peut-être existe-t-il des définitions précises dans d'autres pays? On pourrait alors analyser cela et prendre les éléments qui nous agréent, en consultation avec les différents acteurs.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

20 Vraag van mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "de opgelegde verlaging van de beheerspercentages van de sociale verzekeringsfondsen" (nr. 1489)

20 Question de Mme Carina Van Cauter à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la diminution imposée des pourcentages de gestion des caisses d'assurances sociales" (n° 1489)

 

20.01  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, op 8 januari jongstleden kregen de socialeverzekeringsfondsen van de FOD Sociale Zekerheid een brief met de mededeling dat hun percentages voor de werkingskosten zouden worden verlaagd naar 3,8%. Voor dat besluit werd er juridisch verwezen naar artikel 20, §4 van het koninklijk besluit van 27 juli 1967. Als reden voor deze opgelegde verlaging werd vermeld dat de integratie van de kleine risico's in het sociaal statuut ongetwijfeld belangrijke bijkomende inkomsten zullen opleveren voor de socialeverzekeringsfondsen.

 

De beslissing en vooral de wijze waarop ze werd genomen, roepen heel wat vragen op. Mevrouw de minister, waarom is er geen voorafgaand advies gevraagd aan de socialeverzekeringsfondsen? Ik ga daarvan uit, tenzij u mij anders kunt bevestigen. Het overleg is nochtans uitdrukkelijk ingeschreven in artikel 20, waarnaar wordt verwezen.

 

De beslissing werd niet uitvoerig gemotiveerd. Wat is de reden daarvoor? Hoe hebt u de omvang van de meeropbrengsten bepaald in verhouding tot de verlaging van de percentages van de werkingskosten? Werd voor alle fondsen het percentage voor de werkingskosten in dezelfde mate verlaagd?

 

Is er een verband tussen de percentages voor de administratiekosten en de administratieve reserves van de socialeverzekeringsfondsen? Hebt u de bedoeling uw politiek te wijzigen inzake de percentages voor de administratiekosten, aangezien de beslissing unilateraal werd opgelegd en zonder toetsing van de bedrijfseconomische gegevens?

 

Kunt u een overzicht geven van de oude en de nieuwe percentages voor de werkingskosten van alle socialeverzekeringsfondsen? Kunt u een overzicht geven van de absolute cijfers van de minderinkomsten door de verlaging van de percentages van de werkingskosten en de meerinkomsten voor integratie van de kleine risico's voor de sociale verzekeringsfondsen? Het is een hele resem vragen, maar toch niet onbelangrijk. Kunt u een overzicht geven van de gecumuleerde administratieve reserves voor alle fondsen?

 

20.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, wat de laatste vraag aangaat, ik zal de cijfers van de tabel lezen, maar ik denk dat het veeleer een schriftelijke dan een mondelinge vraag is. Ik heb de cijfers bij mij en zal ze aan de diensten geven.

 

Met toepassing van het koninklijk besluit 38 wordt elk jaar door alle socialeverzekeringsfondsen een dossier ingediend bij de betrokken administratie. Op basis van dat dossier moet ik, op voorstel van mijn administratie, een beslissing nemen.

 

Ook dit jaar werd die procedure gevolgd. In dit geval vond ik de gevraagde beheerspercentages echter niet gerechtvaardigd, en wel om de volgende redenen. Bij een ongewijzigd beheerspercentage zouden er voor de fondsen reeds aanzienlijke meeropbrengsten zijn, gelet op de integratie van de kleine risico's. Bovendien zijn er voor de fondsen geen aanzienlijke meerkosten. Ik wil niet dat de zelfstandigen meer beheerskosten worden aangerekend als gevolg van wetgeving die hun ten goede komt.

 

Een dergelijke beslissing moet in principe niet uitvoerig gemotiveerd worden. Ik heb nochtans deze keer een motivering willen geven, aangezien zij de volledige verklaring uitmaakt van de lineaire vermindering die werd doorgevoerd, omdat alle fondsen het beheerspercentage van 2007 wensten aan te houden.

 

Er werd uitgegaan van de geschatte meeropbrengsten van 12,53% aan bijdragen voor 2008 door de integratie van de kleine risico's in het sociaal statuut. Ten gevolge van de verhouding tussen het bedrag van die meeropbrengsten en de totaliteit van de inningen aan sociale bijdragen voor het jaar 2007 werd een beperkte vermindering van 10% doorgevoerd voor alle fondsen.

 

Voor drie fondsen werd een bijkomende vermindering van 0,1 op het beheerspercentage doorgevoerd gelet op de omvang van hun reserves. Inderdaad kan de bevoegde minister het beheerspercentage van een fonds verminderen wanneer de administratieve reserve op 31 december van een bepaald jaar het vastgelegde bedrag van de werkingskosten van het volgende jaar overtreft.

 

Anderzijds werd aan twee socialezekerheidsfondsen een hervorming van hun percentage toegestaan. Die fondsen hadden inderdaad op basis van bijkomende documenten duidelijk aangetoond dat zij effectief rekening hadden gehouden met de integratie van de kleine risico's in het sociaal statuut.

 

Ik heb niet de bedoeling om mijn politiek te wijzigen; het ging hier om een uitzonderlijke situatie.

 

Ik wens u er trouwens aan te herinneren dat ik die beslissingen heb genomen in het belang van de zelfstandigen. Ik ben minister van de zelfstandigen en misschien een beetje minder van de sociale verzekeraars.

 

De fondsen zullen door de beslissing geen financiële nadelen lijden. De door de fondsen voorgestelde percentages zijn slechts een voorstel. De gegevens omtrent de gecumuleerde administratieve reserves zijn opgenomen in een tabel.

 

Met de integratie van de kleine risico’s zouden de socialeverzekeringsfondsen met hun voorstel te veel geld krijgen om niets te doen. Dat kan niet. De socialeverzekeringsfondsen nemen een percentage van een sociaal bedrag. Met de integratie van de kleine risico’s hebben wij de sociale bedragen betaald door de zelfstandigen verhoogd en dus hebben wij het percentage verminderd. Ze zijn niet blij, maar ik vind dat normaal.

 

20.03  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik zal straks kennisnemen van die cijfers, als u mij dat toestaat.

 

Uiteraard is mijn vraag ingegeven uit bezorgdheid voor de zelfstandigen. U herinnert zich ongetwijfeld mijn rede in het debat. Ik heb toen ervoor gepleit om geen verdoken belastingen en geen kostenstijgingen voor de zelfstandigen met betrekking tot de verzekering voor kleine risico’s goed te keuren. Het is net vanuit die bezorgdheid voor de zelfstandigen dat ik mijn vraag heb gesteld.

 

Mevrouw de minister, naast het beheer van de dossiers van de kleine risico’s en de sociale verzekering, zijn de kassen partner in de ondernemingsloketten. Die ondernemingsloketten bieden een heel brede waaier van diensten aan aan die zelfstandigen. Die ondernemingsloketten zijn niet zelfbedruipend en net de bijdrage van de socialeverzekeringsfondsen stelt de ondernemingsloketten ertoe in staat om aan de zelfstandigen de diensten te verlenen waarvoor zij opgericht zijn. De bezorgdheid om dat aspect was de aanleiding tot het stellen van de vraag.

 

Aangezien er geen overleg is gepleegd met de socialeverzekeringsfondsen, hebben ze u de cijfers omtrent die bezorgdheid niet kunnen voorleggen. Ik betreur dat er niet meer overleg is geweest, zodat er toch voldoende aandacht voor die problematiek zou zijn geweest. Dat is mijn bezorgdheid.

 

20.04 Minister Sabine Laruelle: Er is geen overleg geweest over de voorstellen van de socialeverzekeringsfondsen om meer geld te halen uit de "pocket" van de zelfstandigen. Ik heb mijn beslissing genomen, omdat ik niet akkoord ga met de voorstellen van de sociale verzekeringsfondsen.

 

Ik kan het niet eens met u zijn. Wij kunnen geen mix maken tussen het ondernemingsloket en de socialeverzekeringsfondsen, omdat er ondernemingsloketten zijn die geen socialeverzekeringsfonds hebben. Het is dan ook geen goede reden. We moeten beide soorten van problematiek onafhankelijk benaderen. De socialeverzekeringsfondsen moeten hun beheerspercentage niet verhogen om andere diensten te betalen. Dat kan niet.

 

De voorzitter: We laten het hierbij. Wij zijn 12 minuten bezig met een vraag, terwijl 5 het absolute maximum moet zijn.

 

20.05  Carina Van Cauter (Open Vld): Het onderwerp is nu eenmaal interessant en ik denk dat wij op een ander moment hierover nog eens voort moeten debatteren.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

21 Question de Mme Colette Burgeon à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "les infractions commises par les sites de vente en ligne de billets d'avion" (n° 1639)

21 Vraag van mevrouw Colette Burgeon aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "inbreuken door websites die vliegtickets online verkopen" (nr. 1639)

 

21.01  Colette Burgeon (PS): Monsieur le président, madame la ministre, dans son dernier numéro de "Budget&Droits", Test-Achats révèle qu'à la fin septembre, la Commission européenne a publié les résultats d'une enquête relative aux infractions commises par les sites internet vendant des billets d'avion dans 15 États membres de l'Union européenne. Sont ciblés pas moins de 226 sites sur 447, dont 41 sites belges sur les 48 étudiés.

 

Parmi les infractions commises, la Commission européenne relève des informations trompeuses, des clauses illégales dont plus d'un quart (28%) ont une dimension transfrontalière. La Commission se dit prête à prendre les mesures nécessaires pour y mettre un terme. Les autres infractions relèvent des législations nationales.

 

Madame la ministre, pouvez-vous nous indiquer la nature des infractions relevées par le SPF Économie pour les sites belges incriminés?

Des actions ont-elles été entreprises pour y mettre un terme?

Notre législation est-elle suffisamment efficace? Sinon, quelles mesures spécifiques envisagez-vous de prendre pour la renforcer?

 

21.02  Sabine Laruelle, ministre: Madame Burgeon, en droit belge, les infractions que vous relevez peuvent être considérées, entre autres, comme des mentions publicitaires trompeuses dans la mesure où les prix sont affichés hors taxes ou autres frais. On peut constater dans certains cas l'usage de clauses abusives comme lorsque, par exemple, le consommateur est contraint d'acquérir certains services à l'achat de certains billets d'avion.

 

L'enquête menée par la direction générale Contrôle et Médiation du SPF Économie est actuellement en cours pour 22 sites. Deux cas ont déjà donné lieu à procès-verbal d'avertissement et d'autres dossiers sont en cours de régularisation. Dans 19 cas, les opérateurs sont établis à l'étranger. Ces dossiers ont donc fait l'objet d'une enquête en collaboration avec les autorités étrangères concernées et ces enquêtes ont déjà donné lieu à des mesures pour 6 dossiers.

 

Les autorités belges sont certainement les autorités publiques qui ont réalisé l'enquête la plus approfondie; c'est pourquoi, les résultats sont ce qu'ils sont.

 

Je rappelle quand même que la Belgique dispose d'une réglementation des plus strictes au niveau de l'Union européenne. C'est ainsi que l'imposition du prix global pour les produits et services prévus dans la loi de 1991 ne constitue pas une exigence pour tous les États membres.

 

La réglementation européenne en matière de publicité trompeuse et les mesures de transposition que le droit belge prévoit suffisent, me semble-t-il, pour lutter contre de telles pratiques. Il est donc inutile, voire négatif, de vouloir réglementer à l'excès un secteur alors que la plupart, sinon tous les autres États membres de l'Union européenne disposent de réglementations plus souples en la matière.

 

Notre législation est une des plus strictes parmi les réglementations européennes. Nous avons réalisé des contrôles dont on voit les résultats, mais il nous faut évidemment demeurer vigilants.

 

21.03  Colette Burgeon (PS): Monsieur le président, madame la ministre, c'est bien sûr la vigilance qui est de mise. Il est vrai que notre législation est bonne et que les contrôles sont stricts; malgré cela, des infractions sont encore commises. Si des procès-verbaux ont été établis et qu'il est demandé aux coupables de se mettre en règle, il convient après de contrôler afin que le consommateur ne soit plus trompé lorsqu'il commande un billet d'avion et qu'il ne se retrouve plus dans les problèmes.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

22 Question de Mme Florence Reuter à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "le Code d'éthique pour les télécommunications" (n° 1702)

22 Vraag van mevrouw Florence Reuter aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "de Ethische Code voor de telecommunicatie" (nr. 1702)

 

22.01  Florence Reuter (MR): Monsieur le président, madame la ministre, dans un récent article de presse, j'ai appris que le fameux code d'éthique des télécommunications prévu par la loi de juin 2005 relative aux communications électroniques était prêt et qu'il devait encore être présenté au secteur au mois de février avant d'être soumis à l'approbation du Conseil des ministres. Ayant eu vent à plusieurs reprises de pratiques douteuses comme les abonnements tacites, les sms payants, dont les consommateurs sont victimes, j'ai préparé un texte visant à protéger le consommateur en amont, dès la réception de services sms payants, et ceci après avoir consulté tous les acteurs concernés.

 

Madame la ministre, je souhaiterais dès lors obtenir quelques précisions sur ce code d'éthique. D'après mes informations, ce code rédigé par la commission d'éthique permettra de sanctionner les opérateurs fautifs tandis que les victimes d'arnaques pourront récupérer les sommes indûment versées. Personnellement, j'approuve totalement l'existence d'un tel code mais je trouve qu'il serait peut-être préférable d'agir en amont et de préserver le consommateur de telles pratiques plutôt que lui permettre de porter plainte ensuite et devoir introduire des recours pour récupérer les sommes indûment versées. Le nombre de plaintes reçues au service de médiation prouve que les notifications au consommateur sont selon les cas imprécises ou inexistantes et donc inefficaces.

 

Avez-vous déjà pu prendre connaissance de ce code d'éthique? En êtes-vous satisfaite? Ce code prévoit-il uniquement un recours après l'abus ou des mesures préventives vont-elles être mises en place?

 

22.02  Sabine Laruelle, ministre: Pour votre information, nous avons discuté de ce point hier en commission de l'Infrastructure. Il faudrait, nous aussi, assurer une cohérence sur la question. L'IBPT qui assure le secrétariat de la commission d'éthique nous confirme les informations diffusées dans la presse, à savoir que le projet de code visé à l'article 134 §2 de la loi du 13 juin 2005 relative aux communications électroniques a bien été discuté par la commission d'éthique. Ce projet doit encore être soumis aux représentants du secteur avant d'être transmis à mes services en vue de lui donner une force obligatoire par arrêté royal.

 

Je n'ai pas encore lu ce projet de code éthique, l'IBPT et la commission attendant d'avoir réalisé toutes les consultations et les éventuelles dernières modifications avant de me faire parvenir ce code. Je suis donc dans l'incapacité de vous informer de manière plus concrète, n'ayant pu lire moi-même ce code. Je crois également qu'il est mieux que toutes les consultations se déroulent avant transmission du texte à mes services et au gouvernement.

 

22.03  Florence Reuter (MR): Je remercie la ministre. Je reviendrai poser la question car les consommateurs réagissent très nombreux à ces arnaques au gsm. D'après mes recherches, il semble que la loi soit très confuse et que beaucoup de propositions de loi sont déposées pour un point bien précis, le consommateur ne s'y retrouvant plus du tout. J'espère que ce code éthique permettra de simplifier les recours possibles pour le consommateur.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

22.04 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, werd vraag nr. 1447 van de heer Tommelein in een schriftelijke vraag omgezet of werd ze naar een latere vergadering uitgesteld?

 

De voorzitter: Die vraag werd uitgesteld. Dan is het nu de beurt aan mevrouw Van Cauter om haar vraag nr. 1491 te stellen aan minister Vervotte.

 

22.05 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, ik heb hier cijfergegevens.

 

De voorzitter: Wij zullen ze kopiëren.

 

23 Vraag van mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de administratieve vereenvoudiging van overheidsenquêtes" (nr. 1491)

23 Question de Mme Carina Van Cauter à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "la simplification administrative des enquêtes publiques" (n° 1491)

 

23.01  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de maandelijkse enquête naar de industriële productie werd grondig doorgelicht en hervormd zodat acht van de negentien variabelen van de enquête worden weggelaten.

 

Meer nog, sedert januari 2008 moeten bedrijven van minder dan 20 werknemers en met een omzet van minder dan 3,5 miljoen euro deze enquêtes niet meer invullen. Deze ingreep wordt zeer positief onthaald bij de bedrijven.

 

Heeft de minister de intentie deze koers voort te zetten en desgevallend ook bedrijven van minder dan 50 werknemers vrijstelling te verlenen? Ook voor deze bedrijven brengt de enquête een maandelijkse en zeer zware financiële- en werklast met zich mee, maar dat weet u ongetwijfeld.

 

Binnen welke termijn ziet de minister desgevallend de mogelijkheid aan deze eis geuit door de ondernemingswereld, tegemoet te komen?

 

23.02 Minister Inge Vervotte: De door u vermelde vereenvoudiging van de Prodcom-enquête is het gevolg van een studie, die werd uitgevoerd door het directoraat-generaal Economische en Sociale Informatie van de FOD Economie en de dienst voor Administratieve Vereenvoudiging. Ik vind het belangrijk om die elementen te vernoemen. De studie omvatte de volgende onderdelen: in de eerste plaats werd een vergelijking uitgevoerd tussen de Belgische en de Europese wetgeving en in deze zogenaamde goldplatinganalyse werd nagegaan welke extraverplichtingen België heeft toegevoegd bovenop de ter zake geldende Europese richtlijnen en verordeningen.

 

De meeste van de Belgische statistiekverplichtingen vinden immers hun oorsprong in een verplichting van het Europees statistiekbureau Eurostat. Dit goldplatingonderzoek had betrekking op de frequentie van de enquête, op de vereiste dekkingsgraad - of met andere woorden de samenstelling van de doelgroep -, op de opgevraagde gegevens of variabelen, en ook op de afwijkingen en uitzonderingen die Europees zijn toegestaan.

 

Vervolgens werd er ook onderzocht of de nog vereiste variabelen niet beschikbaar waren in de alternatieve administratieve bronnen.

 

Op basis van dit onderzoek werden vervolgens, en in overleg met de gebruikers van de statistieken en de vertegenwoordigers van de ondernemingsorganisaties, maximale vereenvoudigingsvoorstellen geformuleerd. De voorstellen waarnaar u verwijst werden op 26 november 2007 goedgekeurd door het sturingscomité van de dienst Administratieve Vereenvoudiging en op 28 november 2007 door de Hoge Raad voor Statistiek.

 

Tot mijn spijt moet ik u meedelen dat uit deze studie gebleken is dat het vandaag niet mogelijk is om de vrijstellingsdrempel op te trekken tot bedrijven van minder dan 50 werknemers. Zodra bedrijven van meer dan 20, en minder 50 werknemers zouden vrijgesteld worden van deze statistiek, daalt de dekkingsgraad tot 90% en voldoet België niet langer aan de eisen van Eurostat voor de twaalf bedrijfstakken.

 

Door de verhoging van de aangiftedrempels zullen meer dan 25% van de in vorige jaren bevraagde ondernemingen vrijgesteld worden van het beantwoorden van de vragenlijst. Het aantal opgevraagde gegevens wordt bijna tot de helft herleid door het gebruik van de RSZ-gegevens als alternatieve bron.

 

Ik moet dus negatief antwoorden op uw vraag, omdat wij dan niet meer zouden voldoen aan de vereiste van Eurostat omwille van de dekkingsgraad.

 

23.03  Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw zeer verklarend antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.55 uur.

La réunion publique de commission est levée à 12.55 heures.