Commissie voor de Financiën en de Begroting	Commission des Finances et du Budget
van woensdag 23 januari 2008 Namiddag ______	du mercredi 23 janvier 2008 Après-midi ______

De vergadering wordt geopend om 14.05 uur en voorgezeten door de heer Dirk Van der Maelen.

La séance est ouverte à 14.05 heures et présidée par M. Dirk Van der Maelen.

01 Vraag van mevrouw Katrien Partyka aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "de stijging van de premies voor de hospitalisatieverzekeringen" (nr. 1075)

01 Question de Mme Katrien Partyka à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "l'augmentation des primes des assurances hospitalisation" (n° 1075)

01.01 Katrien Partyka (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, het is al een tijdje geleden, maar daarom niet minder actueel gelet op het feit dat de betrokkenen hun verzekeringen niet kunnen betalen.

Op het einde van vorig jaar verhoogde een aantal maatschappijen fors hun premies. In de briefwisseling daarover gebruikten zij het argument dat België geen uitzondering had aangevraagd voor de verzekeringen. Die discussie hoef ik niet in herinnering te brengen. De forse premiestijging doet toch de nodige vragen rijzen. Tijdens de hoorzittingen naar aanleiding van het wetsvoorstel was door specialisten ter zake toch herhaaldelijk gezegd dat het niet aanvragen van de uitzondering niet noodzakelijk hoefde te betekenen dat de premies zouden stijgen.

Ook de consumentenorganisatie Test-Aankoop is duidelijk dezelfde mening toegedaan. Ze heeft op 20 december Ethias in gebreke gesteld en er op gewezen dat er geen verband kan worden gelegd tussen de stijging van de premies en het niet verlenen van die uitzondering voor België.

Ten slotte moet ook nog gezegd worden dat in de wet op de landverzekeringsovereenkomst, artikel 138bis, 4°, paragraaf 3, staat dat het de verzekeraars enkel is toegestaan hun premies te verhogen naar aanleiding van een wetsvoorstel als zij daarvoor op voorhand toelating of een erkenning hebben aangevraagd bij de CBFA. Die moet op haar beurt met het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg bekijken of de wetswijziging betekenisvol genoeg is om ook de premies te doen stijgen. Die procedure lijkt op het eerste gezicht niet te zijn gevolgd.

Mijnheer de minister, waaraan is, ten eerste, de stijging van de premies voor de hospitalisatieverzekeringen te wijten? Bestaan daar gegevens over?

Ten tweede, is de stijging van de premies wettelijk? Zo niet, wat kunt u hieraan doen?

Ten derde, heeft de CBFA het betekenisvol karakter van de wetswijziging erkend, zoals bepaald in de wet op de landverzekeringsovereenkomst?

Daarnaast heb ik nog twee bedenkingen. Is het niet nodig om de verzekeraars te verplichten tot meer transparantie met betrekking tot hun premies? Moeten we er bovendien niet voor zorgen dat de verzekeringsmaatschappijen meer open kaart en op tafel leggen welke criteria meespelen bij de bepaling van de premie en welk gewicht die criteria krijgen bij het vastleggen van de premie? Wat is uw standpunt daarover, mijnheer de minister?

01.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Partyka, als gevolg van de toepassing van de Europese wetgeving is het de overheid niet langer toegestaan zich te mengen in de premiezetting van de verzekeringsondernemingen. Sterker nog, het is haar zelfs niet meer toegelaten een betekening van de prijsverhoging voorafgaandelijk aan een toepassing op te leggen.

Bijgevolg beschikt de administratie niet langer over exacte gegevens om de oorzaak van de stijging van de hospitalisatiepremies te bepalen. Er is dus een gebrek aan informatie over een dergelijke evolutie.

Rekening houdend met het voorgaande kunnen de verzekeringsondernemingen hun tarieven vrij verhogen, maar met eerbiediging van de wettelijke en contractuele voorgeschreven vormvereisten.

Artikel 138bis 4 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomsten zet een mechanisme op dat de CBFA, in overleg met het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg, toelaat duurzame prijsschommelingen vast te stellen, evenals een duurzame wijziging van de reële kosten van de gewaarborgde prestaties, die een betekenisvolle invloed heeft op de kosten of de omvang van de gewaarborgde prestaties.

Ik weet dat er op dit ogenblik contacten zijn tussen de CBFA en het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg, maar binnen het korte tijdsbestek dat mij is gegund om op deze mondelinge vraag te antwoorden, heb ik niet kunnen nagaan hoever deze besprekingen gevorderd zijn. Ik zal de CBFA om meer details vragen. Ik ben bereid u schriftelijk meer details te geven.

Ik ben uiteraard voorstander van een zo groot mogelijke transparantie op het vlak van tarieven omdat hierdoor de consument met kennis van zaken een keuze kan maken. Ik denk echter niet dat het nog mogelijk is om de verzekeraars te verplichten aan te geven welke criteria allemaal meespelen bij het bepalen van de premie en welk gewicht een welbepaald criterium krijgt bij het vastleggen van de premie. Een dergelijke verplichting zou door de Europese autoriteiten snel worden beschouwd als een overheidstussenkomst in tarifaire aangelegenheden en, zoals al gezegd, wordt dit niet langer geduld.

Ik heb gezegd dat ik de CBFA zal verzoeken om meer details over haar contact met het Kenniscentrum en ik zal u misschien een schriftelijk antwoord bezorgen.

Voorzitter: Carl Devlies.

Président: Carl Devlies.

01.03 Katrien Partyka (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik zou graag hebben dat u dat doet. Het is toch een voorschrift dat de CBFA, samen met het Kenniscentrum, moet aangeven dat de wetswijziging kan worden aangegrepen om de premies te verhogen. De verzekeraars hebben ook expliciet gezegd dat zij de premies verhogen naar aanleiding van die wetswijziging. Dat lijkt mij dus een zaak die moet worden opgevolgd. Dit dateert bovendien van voor de kerstvakantie. Door agendaproblemen wordt dit nu pas geagendeerd. Het lijkt mij zinvol om hierover zeker verdere informatie te verstrekken.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

02 Questions jointes de

- M. Melchior Wathelet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'amnistie fiscale" (n° 1090)

- M. Stefaan Van Hecke au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la répression de la fraude fiscale" (n° 1132)

02 Samengevoegde vragen van

- de heer Melchior Wathelet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de fiscale amnestie" (nr. 1090)

- de heer Stefaan Van Hecke aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de bestraffing van de fiscale fraude" (nr. 1132)

02.01 Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, je lisais dans la presse du 15 décembre dernier que la Cour des comptes avait rendu un avis sur l’amnistie fiscale après l’avoir décortiquée. Elle a exprimé trois critiques importantes envers la DLU. D’abord, les recettes auraient été surestimées. Ensuite, les sanctions aggravées visant les personnes qui n’auraient pas jugé opportun de régulariser leur patrimoine n’auraient jamais vu le jour, et ce particulièrement en matière de TVA. Enfin, les circulaires organisant la transmission des informations relatives à la DLU auraient manqué de clarté.

Monsieur le ministre, je suppose que vous avez pu prendre connaissance de ce rapport. Afin d’éviter tout quiproquo, tout fantasme dans un sens ou dans l’autre - comme cela peut se produire dans certains dossiers actuels -, j’ai estimé qu’il était plus utile de vous poser une question en vue d’obtenir les données chiffrées et d’autres précisions.

Etes-vous en mesure de nous présenter le montant exact des recettes résultant de la DLU et de la deuxième procédure de régularisation?

Est-il vrai qu’aucune modification de la politique des sanctions n’a été mise en œuvre à l’expiration des délais imposés par la DLU?

Avez-vous eu connaissance du manque de clarté des circulaires organisant la transmission d’informations en rapport avec la DLU?

Enfin, avez-vous pris des mesures pour y remédier?

02.02 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, (…) (zonder microfoon) gebruikgemaakt van de fiscale amnestie niet de aangekondigde, zware straffen. Wie niet op de EBA inging en werd betrapt, zou normaal gezien zwaar worden aangepakt. Volgens het Rekenhof gebeurde dat echter niet.

De belastingdiensten zouden geen instructies hebben gekregen, noch over wat zij moeten doen wanneer een verdachte som geld met een EBA-attest wordt gerechtvaardigd noch over de manier waarop de superboete, zoals ze wordt omschreven, moet worden toegepast.

Mijnheer de minister, daarom heb ik een viertal vragen voor u.

Ten eerste, het Rekenhof raamde de totale opbrengst van de EBA op zowat 498 miljoen euro. Dat is een groot verschil met het bedrag dat werd vooropgesteld, zijnde een bedrag van 1,156 miljard euro. Voornoemd bedrag stond ingeschreven voor de begrotingsjaren 2004-2005. De opbrengst is dus minder dan de helft.

Hoe verklaart u voornoemd verschil?

Ten tweede, het Rekenhof schrijft dat de verzwaarde boete van 100% in de praktijk en bij gebrek aan relevante informatie door de fiscus zelden werd toegepast.

Is voornoemde stelling juist? Hoe verklaart u de situatie? Wanneer zouden de betrokken taxatiediensten wel over de nodige informatie beschikken teneinde de wetgeving correct te kunnen toepassen?

Ten derde, het Rekenhof schrijft ook in het rapport dat het voor de fiscus moeilijk is om na te gaan of de inkomsten die naar aanleiding van een controle worden ontdekt, overeenstemmen met de bedragen die in een Eenmalig Bevrijdende Aangifte werden aangegeven. Gezien de wet de fiscus verbiedt de EBA en de bijlage ervan te raadplegen, is het voor de fiscus heel moeilijk om de precieze oorsprong van de ontdekte inkomsten te identificeren, wanneer een bewijs van EBA door de belastingplichtige wordt voorgelegd.

Concreet: welke instructies zou u aan de betrokken taxatiediensten kunnen meegeven om een correcte taxatie wel degelijk mogelijk te maken?

Ten vierde, het Rekenhof schrijft ook dat het bestand dat door de administratie van de Thesaurie wordt beheerd en waarin de gegevens worden opgeslagen van belastingplichtigen die een EBA indienen en ervoor kozen om hun kapitaal in het buitenland te bewaren, niet mocht worden geraadpleegd door de fiscale ambtenaren die om de informatie vroegen. Nochtans zou de raadpleging van het bestand het voor de fiscus mogelijk maken om de aangiften van de belastingplichtigen die een EBA indienen, efficiënt te kunnen controleren.

Welke instructies kan u aan de bevoegde diensten geven om bedoelde controle wel degelijk mogelijk te maken?

02.03 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, je répondrai tout d'abord à M. Wathelet.

Pour ce qui concerne le résultat, voyons d'abord l'estimation de la déclaration libératoire unique (DLU). Il est un fait que le budget initial des Voies et Moyens pour l'année 2004 prévoyait un rendement de 850 millions d'euros; 775 millions de ce rendement étaient destinés à l'État fédéral et 75 millions aux Régions. Lors de la confection du budget des Voies et Moyens pour l'année 2005, la nouvelle estimation des recettes pour l'année 2004 ne prévoyait plus qu'un montant de 350 millions d'euros, dont 275 millions destinés à l'État fédéral et toujours 75 millions pour les Régions.

Le rendement total a été supérieur à ce qui a été retenu pour la confection de ce budget 2005, puisque le rendement réel de la DLU s'est élevé à 498.047.912,80 euros. Sur base de caisse, un montant de 115.955.003,62 euros a été perçu en 2004, un montant de 382.092.909,18 euros le fut au début de l'année 2005. Sur base SEC (correction de la comptabilité européenne), la recette intégrale est imputée sur l'année 2004. De ce total, un montant de 75 millions d'euros a été attribué aux Régions, tandis que le solde a été versé dans son intégralité au fonds de vieillissement.

La possibilité instaurée par la loi-programme du 27 décembre 2005 de déposer une déclaration fiscale de régularisation n'est pas limitée dans le temps. Cette régularisation pourra donc, elle, encore se faire au cours des années suivantes, étant entendu que tout contribuable ou tout assujetti à la TVA ne peut effectuer qu'une seule régularisation.

Ainsi, la procédure se poursuit. Le rendement de la procédure de régularisation fiscale instaurée depuis le 1^er janvier 2006 s'élevait, au 31 décembre 2007, à 77.982.625,98 euros.

Pour ce qui concerne la sanction renforcée de 100%, je souhaite attirer votre attention sur le fait que son application est soumise à différentes conditions que la Cour des comptes mentionne du reste dans son rapport. En conséquence, cette sanction ne peut être infligée que dans un nombre limité de cas et certainement pas chaque fois qu'un examen de la situation fiscale fait apparaître des revenus non déclarés.

En outre, la procédure de la régularisation fiscale permanente a offert aux contribuables la possibilité d'éviter la sanction depuis le 1^er janvier 2006; c'est le texte de la nouvelle loi sur la régularisation.

Zoals ik in mijn antwoord van 2 oktober 2007 aan de eerste voorzitter van het Rekenhof heb meegedeeld, heb ik kennis genomen van de verbintenissen die de fiscale administratie, aan wie het ontwerp-verslag was voorgelegd, heeft aangegaan. De bedoelde administratie heeft mij bevestigd dat de verwachte initiatieven zowel voor het opstellen van richtlijnen voor de buitendiensten, voor de latere behandeling van de EBA-dossiers, voor de specifieke organisatie van de controles en inzake het stelsel van de sancties, als voor het organiseren van de samenwerking tussen de verschillende betrokken administraties zich in de fase van de realisatie bevindt. Wij zijn nog bezig met controles in de buitendiensten wat normaal is na de vele aangiften van de belastingplichtigen.

Wat de aard van de controles door de taxatiediensten betreft, lijkt het me noodzakelijk erop te wijzen dat de ingestelde eenmalige bevrijdende aangifteprocedure juist tot doel had de niet-aangegeven inkomsten te kunnen beschouwen als wettelijk geregulariseerd wanneer het op een of meerdere EBA-aangiften voorkomend bedrag in het totaal minstens evenveel bedraagt als dat van die inkomsten. Het is een contradictie om te zeggen dat het misschien om een fout ging maar het was net de bedoeling om tot een regularisatie te komen. Er zijn zeer strikte condities voor de controle van de taxatiediensten.

Ten slotte wens ik te bevestigen dat de gegevens van het geautomatiseerde bestand van de Thesaurie, zoals uitdrukkelijk voorzien in de memorie van toelichting bij de wet van 31 december 2003, ter beschikking moeten worden gesteld van de taxatiediensten. Overeenkomstig artikel 5 van de EBA-wet kan noch de aangifte, noch de daaropvolgende betaling van de verschuldigde eenmalige bijdrage, noch het afgeleverde attest als aanwijzing worden aangewend om fiscaal onderzoek of controleverrichtingen uit te voeren, om mogelijke inbreuken op de belastingwetgeving te melden of om inlichtingen uit te wisselen, behalve met betrekking tot de vaststelling van de ingevolge de aangifte verschuldigde bedragen.

Wij gaan verder met een controle op fiscaal vlak. Er zijn ook andere controles op gerechtelijk vlak. U heeft in de pers misschien gelezen over een aantal gerechtelijke zaken in verband met de eenmalige bevrijdende aangifte als oorsprong.

02.04 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik blijf toch een beetje op mijn honger. Er wordt door het Rekenhof immers een aantal zaken aangekaart. Wat bijvoorbeeld het bestand van de thesaurie betreft, wordt toch gezegd dat ambtenaren de gegevens niet konden of mochten raadplegen. U zegt dat het wel voorzien is maar dat men er geen rekening mee mag houden. Dat is echter wat het Rekenhof heeft vastgesteld. Er zijn problemen om aan de juiste informatie te komen en om een controle te kunnen uitvoeren in de praktijk. Ik neem er akte van dat u zegt dat dit allemaal geen probleem is. Volgens het Rekenhof is het echter wel een probleem in de praktijk bij de controles.

02.05 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, ik heb niet gezegd dat er geen problemen waren. We proberen een correcte controle te hebben in alle taxatiediensten. Ik herhaal: het was een procedure van regularisatie, dus met een fiscaal probleem als oorsprong. Het is onmogelijk om op basis van dergelijke regularisatie en een document of een attest een onderzoek op te starten. Dat is toch normaal. Ofwel betreft het een regularisatie, of niet. U moet vertrouwen hebben inzake de regularisatie van een aantal inkomens, maar het is ook mogelijk om ter zake op basis van de wet een aantal sancties uit te voeren, zij het met zeer gedetailleerde en beschreven condities en niet in het algemeen. Dat heb ik altijd gezegd. Dit is een wet voor een aantal mensen die hun verbintenissen op fiscaal vlak misschien niet respecteren. Een regularisatie is niet bedoeld om de staat een gift te doen.

02.06 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Men kan natuurlijk een regularisatie hebben voor een bepaald bedrag. Vaak kan de controleur niet weten voor welk bedrag een bepaalde regularisatie werd aangevraagd. Die gegevens zijn wel noodzakelijk om een aantal andere zaken te kunnen onderzoeken. Dat is dikwijls de moeilijkheid in de praktijk. Een beter toezicht en zich op wat er precies geregulariseerd is, zou daarbij kunnen helpen.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

03 Question de M. Jean-Luc Crucke à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la taxe sur les primes d'assurance-crédit à l'exportation et l'effet de celle-ci sur le volume d'exportation des entreprises belges" (n° 1146)

03 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "de taks op de premies van exportkredietverzekeringen en de gevolgen voor het exportvolume van de Belgische ondernemingen" (nr. 1146)

03.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, exporter est une des devises d'un pays qui veut à la fois faire rentrer des espèces, mais c'est surtout aussi la possibilité pour l'entreprise de se développer, de créer de l'emploi et ce faisant, de créer de la richesse.

Les transactions avec l'étranger comportent toujours un risque, parfois mesurable, parfois moins. C'est la raison pour laquelle l'assurance-crédit offre une possibilité d'exonération d'une partie ou de la totalité de ce risque en cas de souscription d'une telle assurance.

Il se fait que notre État prélève une taxe sur ce type d'assurance. Restons logiques! Nous ne sommes pas les seuls. D'autres pays pratiquent une taxation plus sévère, d'autres moins, d'autres encore, pas du tout. Mais à une époque où la concurrence est la règle, toute charge supplémentaire est une charge qui rend plus difficile parfois la pénétration de certains marchés. La Palisse aurait pu en dire autant. Il y a là une règle de distorsion de concurrence que nous pourrions peut-être supprimer.

Quel est le montant, le volume de cette taxe à l'heure actuelle? Envisagez-vous, en raison des réalités budgétaires du pays, de moduler, de supprimer cette taxe?

Selon le professeur Coppers du CriON, qui est un adepte des débats qui se tiennent de temps à autre, cette taxe aurait une base non pas anticonstitutionnelle mais elle serait contraire à l'esprit européen, parce qu'elle frappe le chiffre d'affaires des entreprises. Le pourcentage prélevé est calculé sur le chiffre d'affaires. Il ne s'agit donc pas d'une taxe sur l'exportation.

Si la dernière question est davantage d'ordre intellectuel, elle n'en est pas moins importante. J'aimerais avoir une réponse à ces questions capitales pour moi, d'autant que nous avons déposé avec le Vld une proposition en la matière.

03.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, monsieur Crucke, cette taxe est perçue sur les opérations d'assurance. Elle est calculée sur le montant total des primes d'assurance et n'est dès lors pas exclusivement déterminée en fonction du chiffre d'affaires prévu à l'exportation. Par conséquent, ce n'est pas une taxe indirecte sur le chiffre d'affaires et elle est, apparemment, conforme au droit européen, pour répondre à l'aspect intellectuel de la question.

Je n'ai pas de chiffres sur l'impact de cette taxe mais je peux essayer de les obtenir. Je n'ai pas encore eu l'occasion d'examiner cette situation de manière détaillée.

Je suis évidemment attentif, comme vous, aux aspects de compétitivité des entreprises belges à l'exportation. Il est vrai qu'on peut se poser la question de savoir dans quelle mesure tel ou tel prélèvement a un impact négatif par rapport à ce qui se passe dans d'autres pays, ne fût-ce que les pays voisins et les pays de l'Union européenne.

À partir du moment où le débat peut avoir lieu au Parlement sur base de propositions de loi déposées, je n'ai pas d'objection à ce qu'il ait lieu dans notre commission et que l'on puisse fournir à cette occasion les chiffres sur le rendement mais aussi établir une comparaison avec les pays voisins. Je demanderai aux services du département des Affaires économiques de faire cette comparaison. Je propose que le débat ait lieu sur base des propositions déposées ou, s'il y en a d'autres, sur l'ensemble des propositions et qu'ensuite le Parlement prenne attitude.

Je ne pense pas que l'impact budgétaire soit l'élément déterminant, mais je vais le vérifier.

03.03 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je remercie doublement le ministre car, d'une part, il aura rassuré un certain nombre de pays européens en disant que cette taxe est conforme à la législation européenne. D'autre part, je prends acte du fait qu'il n'y a aucune objection à ce que ce débat puisse intervenir dans le cadre de la proposition.

Je terminerai en m'adressant au président pour que cette proposition, déposée par le MR et l'Open Vld, puisse être inscrite à l'ordre du jour. J'inviterai le chef de groupe à lui écrire, de manière à ce que cela soit fait dans les formes.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

04 Question de M. Melchior Wathelet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la vente par la Régie des Bâtiments des logements de fonction de l'ancien corps de la Gendarmerie" (n° 1318)

04 Vraag van de heer Melchior Wathelet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de verkoop door de Regie der Gebouwen van de dienstwoningen van het vroegere rijkswachtkorps" (nr. 1318)

04.01 Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le ministre, il est prévu – consécutivement à la réforme des polices – que la Régie des Bâtiments procède à la vente des logements de fonction de l’ancien corps de gendarmerie. Pour les bâtiments de la gendarmerie, plusieurs ventes ont déjà eu lieu.

Pourriez-vous me faire savoir, monsieur le ministre, si cette vente aura bien lieu? Si oui, quand? Sur quelle base et à partir de quelle estimation cela se passera-t-il?

Des mesures seront-elles prises pour permettre aux locataires actuels de se porter candidats acquéreurs de ces biens? Ou, du moins, seront-ils prioritairement informés de leur mise en vente?

Je tiens à dire qu’il ne s’agit pas d’une vente en vue de relouer ces bâtiments à l’État.

04.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, monsieur Wathelet, les premières ventes de logements non occupés ont été opérées en 2006 pour un montant de 14.717.207 euros et en 2007 pour une somme de 4.394.379 euros.

Au 14 janvier 2008, sur 1.426 logements d’ex-gendarmes, 731 restent encore occupés par des ayants droit des services de police locale et fédérale. Tous ces logements seront vendus à terme au fur et à mesure de leur libération par leurs occupants, partant à la retraite ou acceptant leur droit au logement dans un autre bâtiment.

Conformément à la législation sur la comptabilité de l’État, la vente est exécutée via le comité d’acquisition d’immeubles compétent, au moyen d’une procédure de vente publique, dans l’intérêt de la Trésorerie, avec attribution au plus offrant.

La Régie des Bâtiments prévient les occupants de la vente de leur logement. Ils peuvent toujours se porter acquéreurs lors de la vente publique du bien. Si j’ai évoqué qu’il n’était pas exclu, sinon de relouer ces biens, du moins de les réutiliser à d’autres fins, c’est parce que, avec mon collègue de l’Intérieur, je réfléchis à l’idée de reconvertir ces logements à l’accueil de personnes réfugiées ou qui suivent une procédure d’asile avec leurs enfants. Je rappelle que nous sommes en train de chercher une formule qui permettrait de sortir les familles avec enfants des centres fermés actuels. D’ailleurs, j’en avais déjà parlé lors du précédent débat budgétaire. En effet, une possibilité serait d’employer de vrais logements. Vu que ceux-ci sont encore habités par des ayants droit des services de police locale et fédérale, il me semble que nous pourrions nous en servir pour y loger d’autres familles. C’est l’une des pistes retenues.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

Voorzitter: Dirk Van der Maelen.

Président: Dirk Van der Maelen.

05 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de omvang van de staatsschuld" (nr. 1321)

05 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'ampleur de la dette publique" (n° 1321)

05.01 Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de omvang van de staatsschuld en meer bepaald over de situatie op het einde van het jaar 2007.

Ik heb de cijfers geraadpleegd van de Belgische Federale Dienst van de Staatsschuld en ik kom tot de vaststelling dat de staatsschuld 285 miljard bedroeg op het einde van het jaar 2007, wat 15 miljard meer is dan op het einde van het jaar 2006.

Mijnheer de minister, ik had van u graag de juiste cijfers vernomen. Ik had ook graag geweten welk gedeelte van de schuld door het Zilverfonds wordt gefinancierd. Kunt u ook de cijfers van het bruto te financieren saldo en het netto te financieren saldo voor 2007 geven?

05.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Devlies, sinds enkele jaren noteren wij een zeer forse daling van onze schuldratio in vergelijking met het bbp. Nu hebben we een ratio van iets meer dan 84% van het bbp. Onze schuldratio evolueert dus zeer positief, sinds vele jaren. We komen van zowat 138% in 1993.

De totale federale staatsschuld op 31 december 2007 bedroeg 285.811.410.333,71 euro, om precies te zijn.

De portefeuille van staatseffecten van het Zilverfonds op 31 december 2007 bedroeg 15.493.689.686,08 euro.

Het netto te financieren saldo voor 2007 bedrroeg 3.782.350.000 euro. Het bruto te financieren saldo voor 2007 bedroeg 26.867.000.000 euro. Dat laatste is een voorlopig cijfer.

Mijnheer Devlies, ik heb een tabel met alle cijfers voor u bij.

05.03 Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, de minister bevestigt het cijfer van 285 miljard euro. Dat is wel een zeer belangrijke stijging ten opzichte van het cijfer van 2006, toen de staatsschuld 270,6 miljard euro bedroeg. Dat is een stijging met 15 miljard euro.

Mijnheer de minister, kunt u een verklaring geven voor die sterke stijging? Het gaat uiteraard over nominale schuld. We spreken nu niet over het percentage in verhouding tot het bruto binnenlands product, maar wel over de nominale schuld. Het is toch wel een belangrijke stijging met 15 miljard euro op een jaar tijd.

05.04 Minister Didier Reynders: Het blijft toch een zeer belangrijke daling in vergelijking met het bbp. Het werd ook altijd zo gepresenteerd door de Europese Unie, Verhofstadt en vele andere statistieke diensten. Het is normaal dat een schuld nu niet dezelfde waarde heeft als twintig jaar geleden. Een nominaal bedrag is heel belangrijk, maar een bedrag in vergelijking met het bbp is dat ook. Ook voor personen is het belangrijk het bedrag van de schuld te vergelijken met het inkomen en niet enkel nominaal te bekijken. Ik heb vandaag liever een schuld van 25.000 euro dan een van 1 miljoen Belgische frank twintig jaar geleden.

Ik begrijp de vraag. Waarom is er sprake van een stijging op nominaal vlak? Ik heb een antwoord gegeven met de cijfers van de saldi aan het einde van het jaar. Met een tekort in de begroting lijkt het mij toch normaal dat er een verhoging is van de schuld.

05.05 Carl Devlies (CD&V - N-VA): Ik stel alleen maar vast dat over de hele legislatuur de schuld van de Belgische Staat met 20 miljard euro is gestegen. Dat is uiteraard het gevolg van de structurele tekorten die er zijn geweest, waardoor men ook het Zilverfonds, dat voor een gedeelte ook een schuldfinanciering is van de Belgische overheid, niet heeft kunnen aanvullen. Dat ware niet het geval geweest indien men begrotingsoverschotten had kunnen boeken, zoals dat oorspronkelijk in de planning van de vorige regering was ingeschreven. Men heeft dat echter niet kunnen realiseren.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

Voorzitter: François-Xavier de Donnea.

Président: François-Xavier de Donnea.

06 Question de M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la suppression de l'usage des pièces de un et de deux centimes d'euro" (n° 1393)

06 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de afschaffing van de muntstukken van 1 en 2 eurocent" (nr. 1393)

06.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je voudrais évoquer avec vous le projet pilote mené par la ville de Waregem en accord avec les Classes moyennes et UNIZO, à savoir la suppression dans la mesure du possible et avec l'accord du client, des pièces de un et de deux cents. Cette mesure ne vaudrait que pour les paiements cash et porterait non sur les articles unitaires, mais sur l'addition globale. Aucune difficulté ne se présente en la matière. Les commerçants et les clients participent volontairement au projet.

En effet, ces petites pièces ralentissent le mouvement aux caisses, chacun le reconnaîtra. Il y a peut-être une manière de simplifier administrativement les choses. Ensuite, la production de ces pièces représente un certain coût, qui s'avèrerait peut-être plus onéreuse que leur valeur en tant que telle.

Quel est votre point de vue, monsieur le ministre, par rapport à ce projet pilote? Quid de la légalité de l'expérience, tout en sachant qu'elle est faite volontairement et que l'ensemble des acteurs doit marquer son accord? Malgré tout, la différence de traitement entre le consommateur qui paie cash et celui qui le fait par les moyens extrêmement rapides (cartes bancaires et autres) ne pourrait-elle donner lieu à une discrimination qui pourrait être sanctionnable? Quel est le point de vue de l'Europe en la matière et comment évolue ce dossier au niveau européen?

06.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, monsieur Crucke, comme je l’ai expliqué plusieurs fois en commission, je suis plutôt favorable à la création d’un billet d’un euro, comme il existe un billet d’un dollar, mais la Banque centrale européenne n’y est pas très favorable. Je suis aussi favorable à l’idée d’abandonner un jour les pièces de 1 et 2 eurocents, notamment parce que leur coût de fabrication, y compris la matière première, est supérieur à leur valeur faciale. C’est évidemment problématique.

Il est logique que cette expérience pilote se déroule à Waregem car c’est probablement là que ces pièces présentent le moins d’intérêt pour les habitants. Mais je vous laisse juge du sens de la réflexion. En collaboration avec UNIZO, la ville de Waregem projette de lancer, début mars, une opération pilote visant à rendre plus fluides les achats dans les commerces de détail en diminuant l’attente à la caisse. Le remboursement au cent près pour les achats payés en espèces est l’un des facteurs de ralentissement. Il ne s’agit en aucun cas de supprimer l’usage des pièces de 1 et 2 cents mais de le diminuer au strict nécessaire. Vous trouverez sur le site internet d’UNIZO les explications sur les motivations.

Parmi les principaux arguments, la valeur faciale minime de ces pièces, la source de frustration pour le client consommateur comme pour le commerçant, principalement à cause du risque de confusion entre ces pièces, une expérience des arrondis très positive aux Pays-Bas (phase test dans la commune de Wuurden et ensuite, après une évaluation jugée positive, application dans le reste du pays) et fondée sur un accord tacite entre le client et le commerçant.

L’UNIZO pense que, normalement, le client ne subira aucun inconvénient. Il est d’ailleurs prévu d’associer des consommateurs pour qu’ils tiennent minutieusement l’inventaire de leurs factures arrondies afin de chiffrer exactement la différence entre le total des factures arrondies et le montant qu’ils auraient dû payer sans l’arrondi et démontrer ainsi à la fin du projet ou d’une certaine période, que les pertes et les gains, après compensation, ne donnent qu’une différence négligeable, qu’elle soit positive ou négative.

Un autre argument a déjà été évoqué: l’attente à la caisse, plus longue quand on est remboursé au cent près.

Le projet s’appuiera sur des conventions clairement décrites et diffusées auprès des habitants de la commune par l’intermédiaire de brochures d’information et d’affiches à l’entrée des magasins participant à l’action et permettra au client de payer la somme exacte s’il veut et peut payer au cent près.

L’avantage pour le commerçant est plus évident à démontrer que celui constaté par le client: gain de temps et d'argent pour se procurer, stocker, compter ces petites pièces. Rappelons qu’une enquête menée en Belgique et dans d’autres pays en 2006 (Eurobaromètre, 1.000 personnes interrogées) a démontré que le citoyen européen trouve qu’il y a trop de sortes différentes de pièces en euros; les pièces les moins appréciées sont celles de 1 cent (87%) et de 2 cents (82%); les 5 cents également, dans une moindre mesure.

J’avoue avoir souvent pratiqué ce test: beaucoup de personnes me disant que c’est très utile, les pièces de 1 et 2 cents, je leur demande si elles en ont sur elles. Beaucoup n’en ont pas. On a tendance à vider ses poches régulièrement dans des tiroirs, dans des tirelires, dans toutes sortes d’endroits, ce qui entraîne des coûts pour l’État, car il faut remplacer les pièces ainsi retirées de la circulation, la plupart des gens ne les utilisant pas et ayant tendance à les stocker chez eux.

L’arrondi pour les paiements en espèces se fera pour le deuxième et non pour le troisième chiffre après la virgule, selon la règle. Les totaux se terminant par 1 et 2 cents seront arrondis vers le bas à zéro cent, les 6 et 7 seront arrondis vers le bas à 5 cents, les montants se terminant par 3 et 4 cents seront arrondis aux 5 cents supérieurs et les montants se terminant par 8 et 9 cents aux 10 cents.

Ces règles à la hausse ou à la baisse ne s'appliquent qu'à la facture globale: on peut donc continuer à calculer chaque produit au cent près.

UNIZO n'a pas la prétention de supprimer les pièces de 1 et 2 cents; elle sait bien que cela ressortit uniquement à la compétence des autorités européennes. Son intervention n'est que d'en limiter l'usage au strict nécessaire.

C'est juste de dire que le coût de la frappe est supérieur à la valeur faciale pour la pièce de 1 cent; pour le 2 cent, ce n'est pas le cas aujourd'hui, mais cela pourrait le devenir. Aujourd'hui, 582 millions de pièces de 2 cents et 551 millions de pièces de 1 cent ont été émises en Belgique. Les supprimer serait une tâche coûteuse et difficile. De plus, c'est bien au niveau européen que se prendrait une telle décision.

La question de la légalité est encore à l'étude. Rappelons que l'expérience projetée à Waregem serait basée sur un libre accord des deux parties: le commerçant, d'une part, en affichant clairement son adhésion au projet des arrondis et le client, d'autre part, en entrant dans le magasin adhérant au projet. Rappelons aussi que le client, s'il veut payer au cent près, reste libre de le faire; celui qui paie électroniquement n'est pas concerné par cette initiative.

Sur la question de préjugés en ce qui concerne les évolutions de prix, il est prévu dans le projet à Waregem d'associer des consommateurs pour suivre les situations d'arrondis durant la période d'essai; à la fin de celle-ci, un bilan sera établi par une commission d'évaluation composée de représentants de la ville de Waregem, d'UNIZO, de SPF Finances et Affaires économiques, de la Banque Nationale de Belgique, de Febelfin et de Test-Achats.

Il s'agit non de supprimer les pièces, mais de réaliser une expérience. Peut-être un jour se posera-t-on la question de la suppression des pièces de 1, voire de 2 cents à l'échelon européen. Nous rejoignons là le débat qui avait déjà eu lieu en Belgique sur les pièces de 25 et de 50 centimes de franc, à l'époque. Je rappelle qu'avec une pièce de 1 cent, on se trouve entre ces deux valeurs.

Les arrondis sur l'ensemble d'une facture ne sont-ils pas possibles? Les paiements électroniques ne se multiplient-ils pas suffisamment que pour ne pas continuer à fabriquer à un coût élevé des pièces de cette nature? Les expériences sont les bienvenues et, à un moment donné, nous arriverons peut-être à une conclusion unanime en la matière.

06.03 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je remercie M. le ministre pour sa réponse. Je suppose que la ville de Waregem appréciera le soutien et appréciera tout autant le qualificatif de "bonne santé" accolé à la région. Cela pourrait faire un certain nombre d'émules. Afin d'assurer un équilibre, je ne vois pas d'inconvénient, si mon conseil communal en est d'accord ainsi que les Classes moyennes, à ce que cela se fasse également à Frasnes-lez-Anvaing.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

07 Question de M. Melchior Wathelet à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "les assurances dans le cadre d'un service 'BOB'" (n° 1419)

07 Vraag van de heer Melchior Wathelet aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "verzekeringen in het kader van een 'BOB'-dienst" (nr. 1419)

07.01 Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, j'avais initialement adressé cette question à la ministre de l'Économie car je pensais qu'elle avait les assurances dans ses compétences. Je ne sais donc pas très bien pourquoi elle vous est revenue.

07.02 Didier Reynders, ministre: Vous ne lisez pas avec assez d'assiduité le Moniteur belge. L'arrêté royal du 27 décembre dernier sur la répartition des compétences a dû vous échapper!

07.03 Melchior Wathelet (cdH): Il ne m'a pas échappé mais apparemment bien cette ligne!

Monsieur le vice-premier ministre, ce 15 janvier 2008, un habitant de la commune de Trois-Ponts a entamé une grève de la faim à la suite d'un accident dont son épouse a été victime, avec la voiture de leurs amis. Je ne sais pas si vous en avez entendu parler.

Pour rendre service, l'épouse a pris la voiture de leurs amis qui avaient trop bu pour les reconduire chez eux. Elle a eu un accrochage avec cette voiture. Les amis qui lui avaient demandé de prendre le volant se sont retournés contre elle pour qu'elle paye les dommages encourus au véhicule. Elle s'est alors adressée à sa compagnie d'assurance en lui demandant d'intervenir et ce, dans le cadre de son assurance familiale. Celle-ci n'a pas voulu prendre le sinistre à sa charge. Cette personne de bonne foi s'est donc vue contrainte de dédommager les propriétaires de la voiture pour les dommages causés à leur véhicule.

Cette histoire suscite un certain nombre de questions que je me suis permis de vous adresser.

1. Ce risque devrait-il être prévu dans les contrats d'assurance familiale? Peut-on contraindre les assurances à prévoir ce cas de figure?

2. Que se passe-t-il si une personne, Bob ou Bobette – mot utilisé dans le vocabulaire courant –, commet un accident avec la voiture d'autrui si cette voiture n'est pas en ordre de contrôle technique ou est non assurée, ou encore si le conducteur n'a pas vérifié que le propriétaire de la voiture avait bien mis sa ceinture? Quelle est la responsabilité de chacun?

3. En ce qui concerne les organisations comme les "Responsible Young Drivers" qui rendent ce type de service de manière plus organisée, doivent-elles prévoir pour chacun des conducteurs une assurance complémentaire? Ou peuvent-elles prendre une assurance globale au nom de l'organisation?

Il faut avouer que ce type d'événement malheureux n'incite pas à reprendre la voiture d'un autre alors que dans 99% des cas, il est plus sûr que ce soit la personne qui n'est pas saoule qui prenne le volant même si jamais personne n'est à l'abri d'un accident.

07.04 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, monsieur Wathelet, je peux évidemment me référer à la réponse que j'ai donnée en séance plénière du Sénat le 17 janvier 2008. Je reste d'avis que, par nature, les assurances familiales n'ont pas pour objet de couvrir ce qui peut l'être par une assurance obligatoire, telle que la RC auto. Par ailleurs, l'assurance familiale couvre la responsabilité extra-contractuelle. Or, dans le cas d'un Bob ou d'une Bobette, il s'agit d'une responsabilité contractuelle.

Il faut distinguer deux hypothèses, comme vous l'avez fait.

1. Le véhicule est assuré. Dans ce cas, l'assureur RC auto indemnise les dommages des victimes, à l'exception de ceux encourus par le conducteur responsable. S'il s'avère que les conditions contractuelles ne sont pas respectées (pas en ordre de contrôle technique, trop de passagers, etc.), l'assureur a éventuellement un droit de recours contre le conducteur responsable et/ou le propriétaire.

Les dommages matériels au véhicule assuré seront directement à charge du conducteur responsable, à moins que le propriétaire dispose d'une assurance omnium. Cependant, l'assureur omnium, conformément aux conditions contractuelles et au cadre légal, peut limiter ou refuser son intervention, auquel cas le propriétaire du véhicule peut se retourner contre le responsable.

2. Le véhicule n'est pas assuré. Dans ce cas, le Fonds commun de garantie automobile est tenu d'indemniser les dommages autres que ceux encourus par le conducteur responsable et a un droit de recours à l'encontre du responsable. La jurisprudence interprète cette notion de responsable comme étant le responsable de l'accident.

Pour ce qui concerne les organisations, telles que "Responsible Young Drivers", elles sont à même de connaître les risques qu'encourent leurs Bob et Bobette. Il est toujours conseillé de rouler avec son propre véhicule ou de souscrire une assurance spécifique.

J'avais également précisé au Sénat qu'il serait peut-être utile de mieux informer les associations, voire les particuliers de cette situation. Je le répète, la meilleure hypothèse est soit de circuler avec son propre véhicule, soit de souscrire une assurance spécifique lorsqu'on met au point une organisation plus large.

En ce qui concerne les cas individuels, je n'ai pas d'objection à ce qu'on essaie de voir avec les assureurs s'il y a d'autres possibilités qui s'offrent à eux, en faisant bien la distinction du type d'assurance, comme je viens de le rappeler.

07.05 Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, je dois bien avouer que je suis assez d'accord avec l'introduction du ministre. En effet, cela ne relève pas de la responsabilité familiale. En outre, il s'agit bien, dans ce cas-ci, d'une responsabilité contractuelle. Si la voiture n'est pas assurée, la responsabilité incombe à celui qui ne l'a pas assurée. L'obligation d'assurance est très claire!

Par contre, dans le cas où la voiture est assurée, on ne devrait pas, à mon sens, se retourner aussi facilement contre la personne qui a causé l'accident. En effet, si le propriétaire avait été lui-même dans le cas, il n'aurait pas dû payer les dégâts à la voiture. Il faudrait peut-être voir avec les assureurs si, dans le cadre du contrat automobile, il n'y a pas moyen d'évoquer ce cas bien précis qui, heureusement, n'arrive pas tous les jours.

Mais il est vrai qu'il faudrait tenter de trouver une solution à ce niveau. En effet, on ne pense pas toujours que l'on va devoir conduire la voiture d'un ami comme on ne pense pas toujours à prendre sa voiture personnelle. Toujours est-il qu'il est préférable d'inciter la personne qui a le moins bu ou qui n'a pas bu à prendre le volant. Nous y avons tous intérêt, en tout cas dans 99% des cas.

Enfin, monsieur le ministre, comptez-vous prendre contact…?

07.06 Didier Reynders, ministre: (…)

07.07 Melchior Wathelet (cdH): Puis-je vous demander de nous tenir au courant? Sinon, je déposerai une nouvelle question.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

08 Samengevoegde vragen van

- de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het nieuwe gerechtshof in Gent" (nr. 1426)

- de heer Stefaan Van Hecke aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het nieuwe gerechtsgebouw te Gent en het verslag van het Rekenhof" (nr. 1549)

- de heer Francis Van den Eynde aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het feit dat de kosten voor het gerechtsgebouw in Gent opgelopen zijn tot het dubbele van het eerste bestek" (nr. 1580)

08 Questions jointes de

- M. Servais Verherstraeten au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le nouveau palais de justice de Gand" (n° 1426)

- M. Stefaan Van Hecke au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le nouveau palais de justice de Gand et le rapport de la Cour des comptes" (n° 1549)

- M. Francis Van den Eynde au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la multiplication par deux, par rapport au premier devis, du coût du palais de justice de Gand" (n° 1580)

08.01 Servais Verherstraeten (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de vice-eerste minister, u weet dat de verkoopoperaties van de gebouwen en meer in het bijzonder de verkoopoperaties van de zakelijke rechten van de justitiepaleizen, de voorbije jaren, mijn bijzondere aandacht hebben weerhouden. Ik stond en sta nog steeds erg kritisch tegenover de verkoopoperaties die hebben plaatsgevonden voor de gerechtsgebouwen van Antwerpen en Gent.

Tijdens onze gedachtewisseling daaromtrent verschilden wij van mening. Ik heb echter moeten vaststellen dat, zowel in de studies van het Rekenhof als in de verslagen van de Inspectie van Financiën, die wij konden inkijken, bijzonder kritisch wordt gereageerd omtrent deze bijzondere operaties.

U hebt aanvankelijk, zowel wat Antwerpen als Gent betreft, via een alternatieve financiering geprobeerd deze zaken uit de begroting te krijgen. U hebt een begrotingstechnische regeling, met name de financiële lease, moeten omzetten naar een operationele lease. U hebt een driepartijenovereenkomst moeten sluiten waarbij de aanvankelijke promotor ook nog eens zijn zakelijke rechten moest verkopen aan een derde die op zijn beurt verhuurde aan de overheid, wat extra kosten met zich heeft meegebracht.

Wat ook mijn bijzondere aandacht weerhield bij de opbouw van de beide justitiepaleizen waren de uit de pan swingende kosten. Ik verwijs ter zake onder meer naar onze gedachtewisseling daarover op 27 juni 2006. Aanvankelijk was de kostprijs van het justitiepaleis van Gent geraamd op 75,8 miljoen euro, met studiekosten erbij op 97 miljoen euro. Dat bedrag werd vervolgens opgetrokken tot 100, 110 en 115 miljoen en na de Ministerraad van 9 juni tot 128 miljoen. Ondertussen blijkt zelfs meer dan 140 miljoen niet meer te volstaan.

De meerprijzen swingen dus de pan uit, naast het gegeven dat wij met een voor de belastingbetaler weinig lucratieve operatie zitten van financiële lease naar operationele lease die wij met zijn allen in de toekomst zullen moeten betalen.

Het Rekenhof heeft ook melding gemaakt van de bijzondere voorwaarde in de verkoopakte van de zakelijke rechten van de grond, met name dat de maximale investeringskosten voor het justitiepaleis van Gent in hoofde van de promotor niet hoger mochten zijn dan 140,1 miljoen euro.

Op basis van dat bedrag werd de annuïteit berekend, de jaarlijkse kostprijs die de derde investeerder dient te betalen aan de promotor. Mochten die investeringskosten hoger zijn dan die 140 miljoen, dan is het aan de Regie om binnen de 30 dagen die meerkosten of dat verschil te betalen. Het Rekenhof stelde uitdrukkelijk dat er ook aanwijzingen zouden zijn dat de prijs van 140 miljoen euro niet zou volstaan en dat er meerkosten zouden zijn die bovenop de jaarlijkse annuïteit zouden moeten betaald worden. Op dat ogenblik en op dat van mijn vraagstelling hierover de afgelopen zomer waren de definitieve prijzen nog niet gekend.

Mijnheer de vice-eerste minister, is er intussen een definitieve raming van de totale kostprijs van het project? Wat is het aandeel hierin van erelonen, notariskosten, studiekosten en bouwkosten? Voor welk bedrag werden er meerwerken uitgevoerd?

Resulteerde de bijzondere voorwaarde in de verkoopakte van de grond intussen in een storting van de Regie der Gebouwen aan de derde investeerder? Indien ja, over welk bedrag gaat het dan?

Waarom werd de huurprijs in de nieuwe overeenkomst gekoppeld aan de gezondheidsindex, terwijl die in de initiële overeenkomst, bij de financiële lease, gekoppeld was aan de Interest Rate Swap op drie jaar, wat een veel lagere intrestvoet betrof?

Ten vierde, de meerkosten van de operatie in verband met de overdracht van de zakelijke rechten en plichten van de Regie der Gebouwen werden door de consultant geraamd op 18,69 miljoen euro. Men ging hierbij wel uit van een vaste gezondheidsindex van 2%. Voor 2008 raamt de Nationale Bank de gezondheidsindex evenwel reeds op 2,6%. Wat is de geraamde huur voor 2008 op basis van de gezondheidsindex van 2,6%? Hoe verhoudt deze zich tot de initieel voorziene huur van 8,17 miljoen euro? Wat is op basis van de werkelijke evolutie van de gezondheidsindex in 2006 en 2007 en van de geraamde evolutie ervan in 2008, de geraamde jaarlijkse huur voor de rest van de duurtijd van de overeenkomst? Wat resulteert hieruit als geraamde meerkost?

08.02 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de heer Verherstraeten heeft de context en de geschiedenis van het dossier al goed geschetst. Ik zal proberen kort te zijn.

Oorspronkelijk was er een overeenkomst met een promotor waarbij de Regie der Gebouwen voor 23 jaar zou huren en dan eigenaar van het gebouw zou worden. Later komt er een nieuwe overeenkomst met de derde investeerder. Dat heeft volgens het rapport van het Rekenhof tot meerkosten van 18,69 miljoen euro geleid, enkel en alleen omwille van een omschakeling van een financiële lease naar een operationele lease. Dat waren dus pure bijkomende kosten, alleen omdat men een andere techniek aanwendt. Die techniek werd om begrotingsredenen aangewend, dus om te vermijden dat ze als eenmalige uitgave zou worden aangerekend op het ogenblik van de voorlopige oplevering.

Er is ook de clausule in verband met de gezondheidsindex. Het Rekenhof merkt daar op dat per 0,1% stijging van de gezondheidsindex boven de 2%, tot een meerkost van 2,5 miljoen euro leidt, wat bij een forse stijging van de gezondheidsindex natuurlijk serieus kan oplopen. Die meerkosten zijn door het Rekenhof geraamd. Dat zijn dus de naakte cijfers. Op basis van de geactualiseerde cijfers, berekent het Rekenhof dat de totale kostprijs 188 miljoen euro kan bedragen.

Mijnheer de minister, ik heb hierover drie concrete vragen.

Ten eerste, welke conclusies trekt u uit de cijfers en het rapport van het Rekenhof, meer bepaald wat betreft de kostprijs van een dergelijke constructie?

Ten tweede, vindt u dat dergelijke constructies nog voor herhaling vatbaar zijn?

Ten derde, ook de interim-regering heeft aangekondigd om nog fors te investeren, onder andere in Justitie, voor de bouw van nieuwe gevangenissen. Men kondigt ook aan om met PPS-constructies te werken. Rekening houdend met het rapport van het Rekenhof en met de kostprijs van dergelijke constructies, is mijn vraag wat u zult doen om te vermijden dat dergelijke, gelijksoortige constructies eveneens leiden tot dergelijke grote meerkosten? Bent u nog van plan om dergelijke constructies te gebruiken?

08.03 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal proberen nog korter te zijn. De situatie werd al geschetst door de heer Verherstraeten.

De kosten voor het bouwen van een nieuw justitiepaleis in Gent bedragen bijna het dubbele van het geraamde bedrag. Dat is erg, want het gaat tot op heden om 159 miljoen euro, wat niet weinig is.

Wat in mijn ogen nog erger is, is dat vanwege een operatie die tot doel had de indruk te geven – alleen de indruk – dat de begroting niet op een deficit eindigde, een heel plan werd opgesteld dat ten langen leste aan de belastingbetaler meer dan 18 miljoen euro kost. Dat is ongeveer 750 miljoen voormalige Belgische frank. Voor cosmetica is dat heel duur. Dat is in een periode van verkiezingen natuurlijk interessant voor de campagne. Men kan de indruk geven dat de begroting in orde is, maar ook voor een verkiezingscampagne is dat zeer duur.

Mijn vragen aan de minister van Financiën zijn dan ook of hij dit verantwoord vond en vooral of er nu eindelijk maatregelen kunnen worden genomen om operaties van deze aard in de toekomst te vermijden. Zulke spelletjes worden stilaan onbetaalbaar voor de belastingbetaler die al zo vaak wordt leeggemolken. Een liberale minister zal mij op dat vlak – theoretisch tenminste – niet tegenspreken.

08.04 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, collega, gezien er nog betwistingen zijn over een aantal wijzigingsvoorstellen bij meerdere percelen, kan nog geen definitieve kostprijs van het project vooropgesteld worden. Alle indicaties geven aan dat het definitieve investeringsbedrag onder de 140,1 miljoen euro zal blijven. Een recente berekening van de promotor resulteerde in een raming van het definitieve investeringsbedrag van 139.621.117,23 euro, btw inbegrepen. Ik heb hiervan een detail bij, voor de collega’s.

Het totale bedrag aan meerwerken, zoals gevraagd door de aannemers van de percelen, bedraagt 11,9 miljoen euro, inclusief btw. Hiervan wordt vandaag 8,6 miljoen euro betaalbaar geacht door de regie. Over het restbedrag wordt nog gediscussieerd.

De 12,2 miljoen euro “betaling door derden”, is het bedrag dat door de Ministerraad werd goedgekeurd, ter betaling van de kosten voor termijnverleningen en voor te recupereren kosten voor werken ten laste van derden. Tot op heden werd hiervan reeds 11,3 miljoen euro door de regie aan de promotor overgemaakt. Er is dus geen andere betaling op basis van een bijzondere voorwaarde. Wij blijven tot nu toe onder het plafond van 140,1 miljoen euro.

In de initiële overeenkomst was sprake van een huurkoop op 27 jaar, “wedersamenstelling van kapitaal”. Dergelijke financiële operaties worden doorgaans gekoppeld aan de IRS. De huidige overeenkomst is een zuiver huurcontract. Tenzij contractueel anders wordt bepaald, is de indexering van de huur van onroerend goed gekoppeld aan de gezondheidsindex.

De basisgezondheidsindex in de formule tot herziening van de huur voor het gerechtshof te Gent is die van november 2006, namelijk 104,58. Het huidige indexcijfer van december 2007 is 107,44. Er was dus een gemiddelde stijging van 0,22 punten per maand. De eerstvolgende betaaldatum van de huur is 1 april 2008. Wij gaan uit van de hypothetische veronderstelling dat in de eerste drie maanden van het jaar 2008 de gezondheidsindex maandelijks gemiddeld ook met 0,22 punten zal toenemen. Dit geeft op 1 april 2008 een gezondheidsindex van 108,10 punten. Het huurbedrag voor 2008 zou dan 8.441.544,30 euro worden. Indien men voor een prognose van de toekomstige huur uitgaat van een gezondheidsindex van 2,6% in plaats van 2%, dan zal de verschuldigde huur stijgen tot 410.426.133 euro.

De federale regering was zich bewust van de kostprijs van deze operatie, maar oordeelde dat het bereiken van een budgettair evenwicht op de begroting op basis de ESR-normen, met een gunstig effect op de interestlast op de staatsschuld en bijgevolg op de globale schuld van de federale overheid, en bovendien het doorschuiven van het eigenaarsrisico naar de koper, deze kostprijs waard was.

Wij kunnen nog beslissingen nemen, geval per geval, met gelijkaardige mechanismen. Het is echter nog te vroeg om iets te zeggen in dat verband. Dit zal een keuze van de regering zijn. Het is door de huidige regering in elk geval aanvaard dat er voor de uitbreiding van de gevangeniscapaciteit, een alternatieve financiering zou kunnen komen. Momenteel wordt er in gezamenlijk overleg met Justitie een actieplan uitgewerkt om de gevangeniscapaciteit uit te breiden. De pistes die hiervoor zullen gevolgd worden, liggen nog niet vast.

08.05 Servais Verherstraeten (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, wat ik vroeger zei, dat moet ik eigenlijk ook vandaag nog deels zeggen. Ik herinner mij dat u eind 2006 de toenmalige minister van Begroting, mevrouw Van den Bossche, bloemen gaf omdat de begroting in evenwicht was. Onder meer deze operatie heeft daartoe de mogelijkheid gegeven. Als men achteraf eigenlijk de kostprijs van dit gegeven bekijkt, dan moet men vaststellen dat het wel zeer dure bloemen waren. Het probleem was dat het zeer mooie bloemen waren, mijnheer de vice-eerste minister, maar dat de pot aan het nakomen is. De komende jaren zullen we de pot moeten betalen. U kunt ook niet zeggen dat ik wat dat betreft de vorige regering niet gewaarschuwd heb. Ik heb herhaaldelijk verzocht om de operatie inzake Gent niet uit te voeren. Ik heb altijd gezegd dat als het regent in Antwerpen, wat het justitiepaleis betreft, het niet zal druppelen in Gent maar wel stortregenen. Er zal straks geen Gentse waterzooi meer zijn, maar alleen Gents water. Dat krijgen we hier eigenlijk deels.

Mijnheer de minister, ik wil u nog volgen als u zegt dat als de begroting niet in evenwicht is de schuld toeneemt en dit een intrestlast betekent. Met de huidige intrestvoeten en die van 2006 spreken we over 2 tot 3%. Als ik nu zie wat alleen de kostprijs was van de operatie van omzetting van financiële in operationele lease, dan zie ik dat Antwerpen en Gent procentueel ongeveer gelijk zijn. Voor Gent is de situatie iets gunstiger dan voor Antwerpen. Het gaat echter nog altijd om quasi 13% extra kosten. Dat zijn cijfers van het Rekenhof die voor zijn berekeningen en voor zijn begroting stoelt op een kapitalisatietechniek van 2,25 of 2,5%. Collega Van Hecke, u weet dat in de praktijk en in de rechtspraak de kapitalisatiepercentages veel hoger liggen. Dat geeft nog eens aanleiding tot veel hogere cijfers.

Ik vind het dus jammer dat ik eigenlijk gelijk heb gekregen wat betreft deze operatie. Ik vind het jammer dat deze dure operatie is uitgevoerd. Ik herhaal het, ook toen heb ik gezegd dat ik geen tegenstander ben van alternatieve financiering. Gelet op de budgettaire toestand van de federale kas is het anders ook niet mogelijk. Het moet dan echter wel gaan om een alternatieve financiering die wat kostprijs betreft beter is dan die van Antwerpen en Gent, waarover u jammer genoeg onder tijddruk hebt moeten onderhandelen.

08.06 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik heb geen uitdrukkelijk antwoord gekregen op alle vragen die ik heb gesteld, namelijk welke conclusies u hieruit trekt en of het nog voor herhaling vatbaar is. Uit uw antwoord kan ik tussen de lijnen afleiden dat het wel nog voor herhaling vatbaar is. Alle pistes liggen blijkbaar nog open om blijkbaar ook bij de bouw van gevangenissen met dergelijke pps-constructies te werken.

Ik ben wel verrast door het cijfer dat u heeft gegeven. Stel dat de gezondheidsindex op 2,6% zou blijven gedurende een langere periode, dan zou de uiteindelijke kostprijs oplopen tot 410 miljoen euro. Voor een oorspronkelijke investering van zowat 140 miljoen euro is dat natuurlijk enorm veel geld. Men kan dan natuurlijk wel zeggen dat men dat doet om budgettaire redenen, maar uiteindelijk gaat men de kostprijs uitstellen en uitsmeren naar de toekomst. Op die manier gaat men de begroting in de toekomst blijvend bezwaren.

Volgens mij is er uiteindelijk maar een grote verliezer, met name de belastingbetaler, en slechts een grote winnaar, te weten de privé-investeerders die daaraan goed geld zullen verdienen.

Als we in de toekomst nog grote bouwwerken willen realiseren, lijkt het mij goed dat wij een grondig debat voeren over de wijze waarop die zal gebeuren, met welke constructies dit zal gebeuren. Men zal ook altijd moeten bekijken wat op langere termijn de uiteindelijke kostprijs zal zijn. Het is een beetje te kortzichtig om zo snel beslissingen te nemen en de rekening door te schuiven naar de toekomstige generaties. Contracten van minimum 36 jaar zullen ten koste komen van onze kinderen en kleinkinderen en dit ingevolge een keuze voor een bepaalde constructie in 2006.

08.07 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik stel vast dat de minister van Financiën de cijfers van het Rekenhof niet echt betwist. Hij heeft uiteraard wel een andere verklaring voor een en ander. Hij struikelt blijkbaar niet meer – als hij ooit al is gestruikeld – over het feit dat de uiteindelijke kosten voor de bouw van het justitiepaleis ei zo na het dubbele waren dan wat was voorzien. Blijkbaar is dat een soort gewoonte geworden. Men schrikt daar niet meer van. Ik denk dat men dit nochtans beter zou doen.

Ten tweede, de minister van Financiën zegt ons dat de speciale operatie die op het getouw werd gezet om een deficit in de begroting te vermijden, ook geld heeft uitgespaard want een deficitaire begroting kost geld. Dit laatste betwist ik niet, integendeel. Het lijkt mij echter toch sterk overdreven om te stellen dat dit deficit in de begroting veel meerkosten met zich zou hebben meegebracht ten overstaan van de fameuze 18 miljoen van daarnet die werden uitgegeven voor wat ik een cosmetische operatie noem.

Met andere woorden, ik blijf bij het standpunt dat dit geen manier is om met geld van de belastingbetaler om te gaan. Dit is niet conform een gezond beleid.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

09 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het nieuwe gerechtsgebouw in Antwerpen" (nr. 1427)

09 Question de M. Servais Verherstraeten au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le nouveau palais de justice d'Anvers" (n° 1427)

09.01 Servais Verherstraeten (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, uit mijn betoog van de vorige vraag weet u dat de twee gerechtsgebouwen met elkaar te maken hebben. De vice-eerste minister weet dat ik het gerechtsgebouw van Antwerpen een erg mooi gebouw vind. Dat gaf ik voorheen reeds aan hem toe.

Mijnheer de vice-eerste minister, volgens de antwoorden op de vragen die ik in het verleden over Antwerpen heb gesteld, moest eind oktober 2007 voor een aantal posten de eindafrekening nog worden opgemaakt. Het Rekenhof maakte voor het gerechtsgebouw van Gent ook melding van bijzondere voorwaarden in de verkoopakte van de zakelijke rechten van de grond. De maximale investeringskosten waren geplafonneerd. De meerkosten zouden binnen de dertig dagen door de Regie dienen te worden betaald.

Mijn vragen aan u over het justitiepaleis van Antwerpen zijn de volgende. Is er ondertussen een definitieve raming van de totale kostprijs van het project?

Wat is het aandeel in de kostprijs van de erelonen, notariskosten, studiekosten en bouwkosten?

Voor welk bedrag werden meer werken uitgevoerd?

Is bij de verkoopakte van de zakelijke rechten van de grond een gelijkaardige, bijzondere voorwaarde terug te vinden als in de akte van het gerechtsgebouw? Indien ja, over welk plafondbedrag gaat het?

Indien het plafondbedrag werd overschreden, werd het dan ondertussen betaald? Indien neen, waarom gebeurt dat dan wel voor het gerechtsgebouw van Gent?

09.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Verherstraeten, de definitieve afrekening van het project gebeurt door middel van een dadingovereenkomst van 26 oktober 2007 tussen de promotor, de NV Justinvest Antwerpen, en de regie, met volgende detaillering van de investeringskosten. Ik heb het detail voor u bij mij op papier, inclusief btw.

De totale investeringkosten bedragen 258.828.375,25 euro. Ik zal daarvan twee elementen aanhalen. De kostprijs van het terrein bedraagt 0,02 euro. Het totaalbedrag van de meerwerken in post 2 – dat is de post van de kostprijs van de werken – omvat verrekeningen en regularisaties en is gelijk aan 34.422.951,08 euro inclusief btw.

Ik ga ervan uit dat er per vergissing sprake is van een verkoopakte van de grond. Het gaat immers om de verkoop van grond én gebouw. In de verkoopakte werd een plafondbedrag ingeschreven van 249.818.307 euro. Dat is zoals in andere contracten.

Mijnheer Verherstraeten, een detail van de verschillende posten heb ik voor u bij mij, onder meer de prijs voor studies.

09.03 Servais Verherstraeten (CD&V - N-VA): Mijnheer de vice-eerste minister, ik dank u voor het antwoord.

Uit de cijfers waarover wij tot nu toe beschikten, leerden wij dat de operationele lease eigenlijk een kostprijs heeft vertegenwoordigd van ongeveer 15%, wat inhield dat we het justitiepaleis eigenlijk twee keer zullen moeten betalen. Dat is uiteraard een wanverhouding tegenover de besparing die dat op Begroting heeft vertegenwoordigd om de begroting van destijds in evenwicht te houden.

De totale investeringskosten bedragen 258.828.000 euro, zoals u vandaag zegt. Het volgende heb ik van u niet in gehoord in uw mondeling antwoord. De vorige keer bedroeg het bedrag, op basis waarvan ook de jaarlijkse annuïteiten werden berekend, 249 miljoen euro. Dat wil zeggen dat we nog met meerkosten van 9 miljoen euro zitten, die niet in de jaarlijkse annuïteiten waren verrekend. Ik ga ervan uit, net zoals in Gent, dat die 9 miljoen euro binnen de dertig dagen moest worden betaald.

Is die 9 miljoen euro ondertussen betaald, of hoe werd dat bedrag gefinancierd?

09.04 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, ik heb antwoord gegeven. Ik overhandig het schriftelijk antwoord.

De voorzitter: U geeft het antwoord aan de heer Verherstraeten. Goed.

09.05 Servais Verherstraeten (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister, omdat hij mij dat antwoord bezorgt, maar die meerkosten zijn een bijkomend probleem, bovenop die reeds dure operatie, waardoor ze nog maar eens duurder wordt. Inderdaad, die 0,02 euro voor de aankoop van het terrein is een detail, maar u weet ook voor hoeveel u de zakelijke rechten destijds hebt verkocht. Dat cijfer was even minimaal. Gelukkig is dat voor Gent, een beetje later, wat meegevallen, en hebt u daar ten minste nog 5,5 miljoen euro voor gekregen.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

10 Question de M. Bernard Clerfayt au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les moins-values fiscales pour Bruxelles résultant du statut fiscal des fonctionnaires de l'Union européenne" (n° 1526)

10 Vraag van de heer Bernard Clerfayt aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de belastinginkomsten die Brussel ontloopt ten gevolge van het fiscaal statuut van de ambtenaren van de Europese Unie" (nr. 1526)

10.01 Bernard Clerfayt (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, les fonctionnaires de l'Union européenne jouissent d'un statut particulier, notamment en ce qui concerne la fiscalité. L'article 12 du protocole n° 7 du 8 avril 1965 sur les privilèges et immunités des Communautés européennes dispose que "dans les conditions et suivant les procédures fixées par la loi européenne, les fonctionnaires et agents de l'Union sont soumis, au profit de celle-ci, à un impôt sur les traitements, salaires et émoluments versés par elle. Les fonctionnaires et autres agents de l'Union sont exempts d'impôts nationaux sur les traitements, salaires et émoluments versés par l'Union."

Les fonctionnaires européens ne déclarent donc pas à l'administration des Contributions belge les revenus professionnels que leur verse l'Union européenne. Les traitements, salaires et émoluments qu'ils perçoivent sont soumis à un impôt direct communautaire perçu à la source par leur employeur. Cet impôt est donc une recette inscrite au budget européen. Bien entendu, ce régime ne s'applique pas aux revenus professionnels du conjoint ou d'autres membres de leur famille, ni à d'autres revenus éventuels, tels que les revenus immobiliers, revenus d'épargne, etc., qui relèvent, eux, de la fiscalité fédérale belge.

En outre, il convient de préciser que si un fonctionnaire européen possède un immeuble, il doit, à l'instar de tout propriétaire, acquitter le précompte immobilier et déclarer le revenu cadastral. De même, en cas de décès, le fonctionnaire européen, comme les autres citoyens, paie des droits de succession selon le droit belge sur les immeubles situés en Belgique.

En ce qui concerne le précompte mobilier, les fonctionnaires européens doivent l'acquitter dans le pays de leur résidence fiscale.

Diverses instances, à Bruxelles en général, ont posé des questions à cet égard. Récemment, l'ARAU (Atelier de Recherche et d'Action Urbaines), lors d'une conférence de presse, en mars 2006, a évoqué la perte subie par les communes et la Région bruxelloise, vu l'absence de contribution des fonctionnaires et agents européens au financement de ces niveaux de pouvoir. Pour l'ARAU, en effet, la question de l'exemption des impôts nationaux en vertu du protocole n° 7 confirme un peu la distance entre un fonctionnaire européen et un habitant d'un État membre, soumis quant à lui au régime complet de la taxation belge, et par voie de conséquence à une contribution pour les niveaux régionaux et communaux.

L'ARAU a fait à cet égard deux observations. Premièrement, tout contribuable belge et tout résident étranger non immunisé participent au financement de l'État, des communes et des Régions, en payant un impôt sur les revenus des personnes physiques (IPP), sur l'échange de biens (TVA, droits de succession, etc.). Le calcul des recettes communales et celles, à Bruxelles, de la Région, se base sur le montant des impôts sur revenus dus à l'État. Ces impôts sont qualifiés d'additionnels.

Ces impôts additionnels ne sont pas payés par les fonctionnaires et agents européens. On pourrait immédiatement conclure qu'il s'agit d'une situation normale puisqu'en vertu du protocole n° 7, ils ne sont pas soumis à l'imposition nationale belge. Pas d'impôt national belge, donc pas d'additionnel non plus. Mais cette conclusion ne résiste pas à l'examen car il n'y a pas de lien, pour un contribuable belge, entre les impôts nationaux et ce qui est dû aux pouvoirs dits locaux. Ces impôts locaux sont en effet décidés par les autorités locales, communales, même s'ils sont, pour des raisons pratiques, perçus par l'État fédéral. Il n'y a qu'un lien technique. Les additionnels se calculent sur le montant des impôts dus à l'État. Rien n'empêche de procéder de la même manière en ce qui concerne le calcul de l'assiette fiscale des fonctionnaires et agents de l'Union, en ce qui concerne leur contribution à la solidarité locale. On peut le calculer à partir des impôts qu'ils payent à l'Union.

Pour l'ARAU, cette situation est susceptible d'interpeller l'habitant bruxellois qui peut ne pas accepter une inégalité profitant à des personnes qui bénéficient sur un pied d'égalité de tout un contexte urbain qu'il faut financer: comment faire comprendre et avaliser le fait qu'un groupe de personnes habitant sur le territoire d'une commune, aux revenus professionnels généralement un peu plus élevés, ne participe pas solidairement au financement de sa commune et de sa ville-Région? Pourtant les charges pèsent sur l'ensemble de la population, notamment sur une population généralement plus pauvre, constituée de leurs voisins de quartier ou de rue.

En effet, ce système a pour effet de priver les communes des centimes additionnels à l'impôt des personnes physiques, alors que ces fonctionnaires et leurs familles sont, autant que les autres citoyens, bénéficiaires des services publics communaux et régionaux: sécurité, aménagement des rues, propreté, éclairage, crèches, centres culturels, et tutti quanti.

Selon l'ARAU, qui a procédé à une évaluation de la contribution possible des fonctionnaires européens au financement des communes et des Régions, le manque à gagner pour les seules 19 communes bruxelloises serait de l'ordre de 24 millions d'euros. Il est vrai que le phénomène touche davantage Bruxelles, mais il concerne également les communes environnantes de la Région bruxelloise, où sont domiciliés de nombreux fonctionnaires et agents européens. Cet apport n'est nullement négligeable au regard de ce que représentent les recettes totales des communes bruxelloises au budget ordinaire de 1,8 milliard d'euros, selon les chiffres de 2005. Cette moins-value est importante.

Monsieur le ministre, pouvez-vous me faire savoir si un projet d'une éventuelle compensation a déjà été étudié par vos services?

Dans l'affirmative, quels seraient sa faisabilité budgétaire et son impact financier potentiel pour les communes de la Région bruxelloise?

10.02 Didier Reynders ministre: Monsieur le président, monsieur Clerfayt, l'article 12 du Protocole sur les privilèges et immunités de l'Union européenne prévoit que "les fonctionnaires et autres agents de l'Union sont exempts d'impôts nationaux sur les traitements, salaires et émoluments versés par l'Union." Ces fonctionnaires européens sont en effet seulement soumis à un impôt interne sur ces revenus au profit de l'Union européenne.

L'exemption d'impôts nationaux signifie pour la Belgique que les rémunérations des fonctionnaires de l'Union européenne ne peuvent directement ou indirectement être soumises à un impôt prévu par le Code des impôts sur les revenus 1992, ce qui inclut non seulement la part État de l'impôt des personnes physiques et de l'impôt des non-résidents personnes physiques, mais également les taxes communales et régionales calculées sous la forme d'additionnels à ces impôts (article 465 et suivants du CIR 92), ainsi que les centimes additionnels au profit de l'État prévus à l'article 245 du Code des impôts sur les revenus 1992.

Il serait très difficile de modifier l'article 12 du protocole. Une telle modification supposerait en effet l'accord unanime des 26 autres États membres de l'Union européenne.

Il est exact d'affirmer que le statut fiscal des fonctionnaires européens entraîne une moins-value fiscale en termes d'additionnels régionaux et communaux assumée en grande partie par la Région bruxelloise et certaines de ses communes. Le montant exact de cette moins-value et sa répartition par commune n'ont jamais, à ma connaissance, été évalués.

Toutefois, la moins-value fiscale mentionnée est probablement en partie compensée par l'impact socio-économique des institutions européennes et internationales dans la Région de Bruxelles-Capitale, comme le montre très clairement l'étude réalisée par IRIS Consulting, à la demande de M. Jos Chabert, ministre des Finances, du Budget, de l'Économie et des Relations extérieures de la Région de Bruxelles-Capitale. Cette étude a encore été réactualisée en 2007 à la demande du ministre bruxellois de l'Emploi, de l'Économie et de la Recherche, M. Benoît Cerexhe.

Je voudrais attirer votre attention sur le fait que la problématique de cette compensation a fait l'objet d'une proposition de loi instaurant une dotation aux communes compensant les moins-value fiscales résultant du statut des fonctionnaires de l'Union européenne (session ordinaire 1995-1996, Chambre des représentants, 23 janvier 1996). Cette proposition a été rendue caduque le 5 mai 1999. À ma connaissance, elle n'a pas été réintroduite ultérieurement.

On parle beaucoup du statut de Bruxelles en tant que capitale non seulement de certaines de nos Communautés, de la Belgique, mais aussi de l'Union européenne. C'est probablement dans le cadre du financement de ce rôle de capitale que le problème devra à nouveau être soulevé.

10.03 Bernard Clerfayt (MR): Monsieur le président, il me semble que la réponse est assez claire. Peut-être faudra-t-il une initiative parlementaire…

10.04 Didier Reynders ministre: Prenez contact avec un des auteurs!

10.05 Bernard Clerfayt (MR): Oui, je connais d'ailleurs très bien l'un d'entre eux. La proposition se trouve sur mon bureau.

Le président: Tous ces fonctionnaires européens soutiennent le marché immobilier et donc le précompte immobilier qui va aux communes. Il ne faut pas non plus oublier cet élément.

10.06 Didier Reynders, ministre: C'est un des éléments de l'étude.

10.07 Bernard Clerfayt (MR): Oui, mais sans que cela ne concerne des montants très importants pour eux, par principe, le simple fait de contribuer au niveau des taxes communales serait symboliquement très important. Ils pourraient ainsi montrer leur attachement à Bruxelles et indiquer qu'ils vivent les mêmes réalités que chacun des habitants de la Région bruxelloise.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

10.08 Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik weet niet hoeveel tijd de minister nog heeft. Ik heb twee vragen, maar ik wil er eventueel één uitstellen naar volgende week, als dat gemakkelijker is.

De voorzitter: Na u komt mevrouw Musin en dan is het afgelopen.

11 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de incompetitiestelling van betrekkingen van directeur bij een fiscaal bestuur" (nr. 1475)

11 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la mise en compétition de postes de directeur auprès d'une administration fiscale" (n° 1475)

11.01 Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, op datum van 29 november 2007 werden de betrekkingen van directeur bij een fiscaal bestuur vacant verklaard. In het dienstorder werd aangekondigd dat er een toelichting zou worden gegeven omtrent de evaluatie van de bijzondere geschiktheden van de incompetitiestelling van die betrekkingen. Na anderhalve maand werd die toelichting evenwel nog altijd niet verstrekt aan de potentiële kandidaten. De kandidaturen moesten nochtans uiterlijk al op 10 januari 2008 zijn gesteld.

Ik heb de volgende vragen.

Ten eerste, waarom werd die aangekondigde toelichting tot op heden nog steeds niet verstrekt? Een tijdige informatie kan de kandidaten wellicht beter toelaten met volledige kennis van zaken te solliciteren.

Ten tweede, kunnen de sollicitanten voortaan een algemeen overzicht of een naamlijst bekomen van de algemene rangschikking waarin hun klasseanciënniteit en hun niveauanciënniteit voorkomt, zodat zij hun benoemingskansen beter kunnen inschatten? Zo neen, waarom niet? Zo ja, tot wie kunnen zij zich hiervoor rechtstreeks wenden?

Ten derde, zal de aangekondigde vragenlijst van Selor worden aangeboden in de kantoren van Selor zelf, bij de kandidaten thuis of via het internet?

Ten vierde, tegen welke datum zijn de geplande benoemingen in de graad van directeur bij een fiscaal bestuur normaliter voorzien?

11.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Devlies, alle vereiste gegevens om zich voor de verschillende vacante betrekkingen kandidaat te kunnen stellen bevinden zich in de dienstnota’s en in de profielen die in het Belgisch Staatsblad en op de intranetsite van de FOD Financiën werden gepubliceerd. Daarenboven werd een brief met praktische informatie over de incompetitiestelling naar het persoonlijk adres van de potentiële kandidaten verstuurd. Alle mogelijke kandidaten ontvingen ook een e-mail, met een url-adres met rechtstreekse link naar de intranetsite waar de incompetitiestellingen werden gepubliceerd, waarin aan de incompetitiestellingen werd herinnerd. Met het oog op aanvullende informatie werd erin voorzien om op de intranetsite van de FOD Financiën een toelichting bij de praktische organisatie van deze evaluatie te publiceren. Deze vraag naar informatie, zoals die bij de laatste incompetitiestelling werd geuit, zal worden ingewilligd vóór de evaluatie van de bijzondere vaardigheden.

De rangschikking die het directiecomité zal opmaken zal betrekking hebben op de kandidaten die de reglementaire voorwaarden voor kandidaatstelling vervullen. Deze rangschikking, anciënniteit van klasse en van niveau, zal ook rekening moeten houden met de voorkeuren die per betrekking en per kandidaat zijn geformuleerd. Het directiecomité heeft deze rangschikking nog niet opgemaakt.

Na de ervaring die bij de organisatie van de bijzondere evaluaties van de incompetitiestelling van de betrekkingen van gewestelijk directeur werd opgedaan wordt momenteel een analyse verricht. Dankzij deze analyse kan op optimale wijze worden bepaald hoe de evaluatie van de bijzondere vaardigheden voor de huidige incompetitiestellingen praktisch moet worden georganiseerd.

Binnen de 24 weken na het afsluiten van de kandidaatstellingen zal het directiecomité van de FOD Financiën de kandidaten in kennis stellen. De definitieve benoeming zal dan weer van de eventuele beroepen afhangen.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

12 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de publicatie van de referentierentevoeten voor het bepalen van het voordeel van alle aard van leningen" (nr. 1486)

12 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la publication des taux d'intérêts de référence pour déterminer l'avantage de toute nature résultant d'un prêt" (n° 1486)

12.01 Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, jaarlijks worden bij koninklijk besluit de referentievoeten bekendgemaakt voor het bepalen van het voordeel alle aard, toegekend in de vorm van een renteloze lening of een lening tegen verminderde rentevoet. Die bekendmaking gebeurt doorgaans in de maand februari van het jaar volgend op dat waarop de referentievoeten betrekking hebben.

Heel wat accountants en bedrijfleiders kunnen hun boekhouding niet afsluiten tot zij dat intrestbedrag kennen. Zij hebben die rentevoet nodig voor het bepalen van het voordeel alle aard op de rekening-courant in debet.

Is het voor u, mijnheer de minister van Financiën, niet mogelijk begin januari de intrestvoet over het vorige kalenderjaar bekend te maken? Kent u reeds de referentievoet voor 2007 voor de niet-hypothecaire leningen zonder welbepaalde looptijd?

12.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Devlies, de referentierentevoeten worden jaarlijks bepaald na een informatieronde over de voordeligste rentevoeten gehanteerd door de banken en verzekeringsinstellingen gedurende het afgelopen jaar. Daartoe worden de overkoepelende instellingen Febelfin en Assuralia reeds in november aangeschreven om de betreffende inlichtingen tegen uiterlijk half januari te verstrekken.

Het ontwerp van besluit wordt mij binnenkort toegezonden met het oog op de goedkeuring van de door de administratie voorgestelde rentevoet.

Gelet op het feit dat bepaalde rentevoeten nog kunnen wijzigen in de maand december, zie ik niet in hoe de termijn voor het opstellen van een besluit kan worden ingekort. Wij wachten tot en met de laatste informatie van het vorig jaar om een besluit op te stellen.

12.03 Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik kan alleen maar erop aandringen dat dat zo snel mogelijk zou gebeuren. Het zou met een beetje goede wil toch mogelijk moeten zijn om dat percentage tegen eind januari bekend te maken. Dat zou immers het werk van heel wat mensen vergemakkelijken.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

13 Question de Mme Linda Musin au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le taux de TVA sur l'éclairage public" (n° 1510)

13 Vraag van mevrouw Linda Musin aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het btw-tarief voor de openbare verlichting" (nr. 1510)

13.01 Linda Musin (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, vous n'ignorez certainement pas la situation difficile dans laquelle se trouve la grande majorité des communes de Belgique.

En effet, ces dernières années, elles ont dû faire face à de nombreux problèmes qui mettent en péril l'équilibre de leur budget, qu'il s'agisse de la dernière réforme fiscale qui, selon l'étude du professeur Robert Deschamps, a privé les communes de 10% de leurs recettes, soit un manque à gagner de 3,4 milliards d'euros, ou qu'il s'agisse de la réforme des polices qui oblige, par exemple, les communes à assumer les pensions des anciens gendarmes.

De façon générale, les exemples sont nombreux où les pouvoirs supérieurs imposent aux communes de nouvelles missions sans pour autant leur accorder de moyens supplémentaires.

Quand je parle de pouvoirs supérieurs, je pense également à l'Europe qui a mis en place la libéralisation du marché de l'énergie.

Cette mesure a comme principal effet d'alourdir les factures de gaz et d'électricité des communes alors que les dividendes qu'elles perçoivent des intercommunales fondent comme neige au soleil.

Ma question portera dès lors principalement sur ce point.

Afin de soulager un tant soit peu les communes, ne pourrait-on imaginer d'abaisser le taux de la TVA sur l'éclairage public à 6%? Il s'agit en effet d'un service public que les communes ont de plus en plus de mal à assurer.

Si cette diminution du taux de TVA ne peut se faire au niveau de la Belgique, pourriez-vous soutenir cette idée au niveau européen lors d'un prochain Conseil Ecofin, par exemple?

13.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, madame Musin, je ne reviendrai pas sur des débats qui ont déjà eu lieu à de nombreuses reprises dans cette commission.

Cependant, en ce qui concerne, par exemple, la réforme fiscale, rien dans cette réforme n'a modifié la compétence pleine et entière des communes de fixer le pourcentage des additionnels. Autrement dit, rien n'interdit aux communes de garder exactement le même montant de recettes, voire, comme cela a été le cas de certaines, d'augmenter ce montant. D'autres ont, en revanche, considéré qu'il était bon de réduire l'impôt sur les revenus, en particulier sur celui du travail, y compris dans la commune. C'est un choix politique qui revient à chaque commune.

Cela dit, des mesures positives ont été prises durant ces dernières années. On en a beaucoup parlé en commission. Ainsi, on a ramené de 3 à 1% le coût des prélèvements effectués par l'État au bénéfice des communes. Ce fut une mesure assez importante. Il en a été de même pour le paiement de l'arriéré qui s'était accumulé dans les années 90 (la dette "Rosoux") et dont on a beaucoup discuté dans cette commission, ainsi que des avances gratuites qui sont versées chaque année sans intérêt aux communes sur les recettes fiscales que l'État prélève pour elles.

Par ailleurs, le financement des communes relève pour une grande part des Régions.

Vous dites que toutes les communes sont en difficultés. Cela varie évidemment du comportement des Régions à leur égard. Ces dernières semaines, j'ai constaté qu'une Région, en l'occurrence la Région flamande, avait décidé de reprendre l'ensemble de la dette des communes. La situation des communes change évidemment fortement selon l'attitude de l'autorité de tutelle que constitue la Région. Voilà une Région dans laquelle un effort a été fait de manière très significative à l'égard des communes. Je ne sais pas s'il serait possible aux autres Régions de faire de même à l'égard des villes wallonnes et bruxelloises.

Enfin, en ce qui concerne l'éclairage, en vertu de l'article 102, §1^er de la directive 2006/112/EC, les États membres peuvent appliquer un taux de TVA réduit aux fournitures de gaz naturel et d'électricité et de chauffage urbain, à condition d'en informer préalablement la Commission des Communautés européennes et que celle-ci en conclue qu'il n'existe pas de risque de distorsion de concurrence.

Une mesure globale en faveur de tous les utilisateurs - il en va du principe de l'unicité de la TVA - aurait fatalement un impact budgétaire très considérable, allant de 282 à 470,5 millions d'euros, en appliquant respectivement un taux de TVA de 12% ou de 6%, calcul basé sur la consommation finale intégrale.

C'est évidemment un coût significatif. La question que l'on peut se poser est de savoir si une telle mesure appliquée notamment - cela a souvent été évoqué - aux ménages aurait réellement un caractère social. En effet, cette mesure s'appliquerait à tous les consommateurs, quelle que soit leur situation de revenus, et aurait réellement un caractère favorable en matière de développement durable. Je viens de citer des montants. Plusieurs évaluations ont circulé. Ne serait-il pas plus opportun d'utiliser ces montants pour investir dans l'économie d'énergie ou dans de l'énergie renouvelable? Comme vous, je vois parfois des commentaires, des images, des articles sur l'état dans lequel se trouvent par exemple, des bâtiments scolaires ou publics, mais aussi des logements sociaux.

Il est évidemment intéressant de diminuer le coût de l'énergie mais il est encore plus intéressant d'isoler les bâtiments, de changer leur système de chauffage et d'utiliser des éclairages plus performants en matière de consommation. De fait, il n'y a pas d'énergie moins chère que celle qu'on ne consomme pas!

13.03 Linda Musin (PS): Monsieur le ministre, la meilleure énergie est évidemment celle qu'on ne consomme pas! Je suis tout à fait d'accord. Par contre, vous dites que l'on peut réduire le taux, mais est-ce réellement social? Pour ma part, je pense vraiment que oui. À la question de savoir si c'est favorable au développement durable, je vous réponds que l'on peut faire les deux.

Dans les communes, on a fait énormément d'efforts ces dernières années. La Région wallonne a offert des possibilités en vue de passer à des chaudières à bas rendement et de faire de véritables économies en matière d'énergie. Dans certaines communes, on est parvenu à réduire la consommation de pratiquement 30% grâce à des investissements ou des travaux qui ont été réalisés. Aujourd'hui, cette réduction est complètement mangée par l'augmentation du coût de l'énergie. C'est pourquoi je vous dis que l'on pourrait peut-être faire les deux!

En outre, la libéralisation du marché de l'énergie frappe aussi très durement les ménages et certaines personnes ont davantage besoin de l'aide des communes, via les CPAS, sur le plan social. Partant de là, ma proposition de réduire le taux à 6% se justifie tout à fait.

Monsieur le ministre, comme vous l'avez dit, on peut effectivement penser au refinancement des communes wallonnes qui est à l'étude. Il n'en reste pas moins que les communes ont des frais provenant aussi de décisions fédérales. Il y en a toute une série. Le but n'est pas d'entamer ici un débat mais la liste est extrêmement longue. Il serait dès lors très intéressant – et cela n'enlèverait rien au développement durable – de pouvoir réduire cette facture de façon à ce que les communes retrouvent des forces et puissent offrir d'autres services de qualité à leur population.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

14 Question de Mme Zoé Genot au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la taxation des agences de paris hippiques" (n° 1528)

14 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de belasting op de kantoren voor paardenweddenschappen" (nr. 1528)

14.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, l’article 74 du Code des taxes assimilées aux impôts sur les revenus interdit aux communes de lever des taxes sur les jeux et paris, sauf concernant les agences de paris hippiques – comme le permet l’article 66 de ce même Code. Ce dernier article vise les activités de paris hippiques autorisées, soit par le ministre des Finances (paris mutuels), soit par le directeur des Contributions (paris à la cote).

Monsieur le ministre, pour quel motif cette possibilité de taxation par les communes est-elle limitée aux agences de paris hippiques? Pourquoi les jeux et paris sur d’autres sports ne peuvent-ils être également taxés? Prévoyez-vous de mettre fin à cette discrimination?

14.02 Didier Reynders, ministre: Madame Genot, pour expliquer les limitations de la perception des taxes par les communes, il convient de se référer à la loi du 24 décembre 1948 relative aux finances provinciales et communales. Elle prévoit, d’une part, la suppression de toute quote-part des communes et provinces dans le produit des impôts de l’État et de tout additionnel communal et provincial aux mêmes impôts et, d'autre part, l’abandon par l’État au profit des entités locales de la taxe sur les spectacles et divertissements, les vélos et les chiens. 

Cette répartition de la compétence sur la perception des impôts se retrouve aujourd’hui encore dans la législation fiscale, tant dans le Code des impôts sur les revenus – voir, par exemple, l’article 464, qui dispose que les provinces, les agglomérations et les communes ne sont pas autorisées à établir des centimes additionnels – que dans le Code des taxes assimilées aux impôts sur les revenus – notamment l’article 74, auquel vous renvoyez.

Cette règle générale souffre quelques exceptions. Ainsi, l’article 465 du CIR 1992 prévoit que, par dérogation à l’article 464, les agglomérations et les communes peuvent établir une taxe additionnelle à l’impôt des personnes physiques. Une dérogation a également été prévue lors de l’élaboration des dispositions légales en matière de taxe sur les jeux et paris. Elle prévoit que les provinces et les communes peuvent établir une taxe sur les agences de paris hippiques. Le législateur a vraisemblablement prévu uniquement une dérogation pour les courses hippiques, car elles représentaient la discipline sportive la plus importante pour laquelle des paris étaient engagés, et de toute évidence par analogie avec la taxe sur les spectacles et divertissements.

Sauf modification de la législation en vigueur, les provinces et les communes ne peuvent donc, conformément à l’article 74 alinéa 1^er, établir des impôts sur les paris engagés dans les autres manifestations sportives. J’estime que l’opportunité d‘une telle modification doit être appréciée dans un cadre plus large que celui d’une discussion sur une éventuelle adaptation du financement des pouvoirs locaux, qui devra également tenir compte du fait que la taxe sur les jeux et paris est devenue entre-temps un impôt régional.

Bien entendu, je ne suis pas opposé à ce que l’on examine dans quelle mesure d’autres types de manifestations devraient faire l’objet de cette dérogation si des paris importants étaient concernés.

14.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je remercie le ministre pour cette explication qui nous permet de retrouver l'origine de cette taxe.

Clairement, dans les communes populaires, on trouve une bonne vieille agence de paris hippiques, mais on voit surtout fleurir un nombre hallucinant d'agences de paris touchant le football – turc, tchèque ou autre –, qui s'adressent à un public jeune, populaire, de la rue.

Le fait pour la commune de ne pas disposer d'outil pour réguler cette abondance d'établissements constitue un problème. J'espère que nous aurons l'occasion de nous pencher sur cette problématique. Nous analysons actuellement les divers outils à disposition des communes pour opérer un contrôle sur leur prolifération; c'est un des outils envisagés.

14.04 Didier Reynders, ministre: Je préciserai simplement que vous faites état de problèmes différents. Vous avez évoqué des jeunes: la Commission des jeux de hasard a un impact direct sur la manière d'organiser la surveillance de telles activités.

Nous avons déjà mené des actions et nous en mènerons d'autres pour vérifier si toutes ces agences qui s'ouvrent sont tenues dans de bonnes conditions, comme pour les phone shops, les night shops ou d'autres activités. On trouve parfois des problèmes relatifs au respect des législations: sociale, d'accès au territoire, fiscale.

En outre, il convient de ne pas perdre de vue que la taxe sur les jeux et paris est devenue un impôt régional, ce qui influe sur les décisions à prendre.

Le président: Il s'agit aussi de voir si les permis d'urbanisme les admettent. Certaines activités sont soumises à ce permis; il faudrait envisager la possibilité d'étendre la liste de ces activités à celles que vous citez, à juste titre, me semble-t-il. Mais ce permis est régional, madame Genot.

14.05 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Oui, en parallèle, nous poserons cette question au niveau régional.

Le président: Je pense que l'urbanisme permettrait de contrôler certains éléments.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

La réunion publique de commission est levée à 15.49 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.49 uur.