Commissie voor de Justitie |
Commission de la Justice |
van dinsdag 22 januari 2008 Voormiddag ______ |
du mardi 22 janvier 2008 Matin ______ |
De vergadering wordt geopend om 11.11 uur en voorgezeten door mevrouw Mia De Schamphelaere.
La séance est ouverte à 11.11 heures et présidée par Mme Mia De Schamphelaere.
01 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Justitie over "het afgekondigde terreuralarm" (nr. 1197)
01 Question de M. Michel Doomst au ministre de la Justice sur "l'état d'alerte terroriste" (n° 1197)
01.01 Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, de terreurdreiging heeft een tijd gewogen op de regio Brussel en ze weegt nog altijd. Ik meen dat ten onrechte door sommigen geprobeerd werd dat als een non-event in te schatten. Ik merk op de internationale scène dat het gevaar reëel is en dat België en vooral Brussel en omgeving in de focus komen. Vanuit die centrale positie zijn wij een potentieel mikpunt.
Bij het gebeuren kunnen wij ons een aantal bedenkingen maken en vragen stellen. Immers, het is niet denkbeeldig dat die situatie zich in de toekomst nog eens herhaalt. Dan blijken toch twee dingen op te vallen. Bij de antiterreuractie waarbij 14 verdachten werden opgepakt, bleek dat die snel opnieuw in vrijheid werden gesteld, wat bij sommigen wel de wenkbrauwen deed fronsen. De aanhoudingen stonden duidelijk in het kader van een antiterreuractie. Daarna is trouwens een hoog terreuralarm afgekondigd. De indruk ontstond evenwel dat het parket blijkbaar niet anders kon dan die mensen die een tijdlang werden aangehouden snel weer vrij te laten.
Mijn vraag, mijnheer de minister, is, ten eerste, of u maatregelen overweegt om in het raam van zo’n terreuralarm de bevoegdheden van de diensten van het parket uit te breiden, om voor langere tijd de personen aan een grondiger verhoor en de zaak aan een grondiger onderzoek te kunnen onderwerpen.
Ten tweede, uit de bevindingen blijkt dat de Veiligheid van de Staat vrij laat op de hoogte is gebracht van het gebeuren.
Vanuit die hoek wordt ook gevraagd om eventueel wat meer armslag te krijgen om de moderne middelen van communicatie grondiger te kunnen onderzoeken en zo misschien sneller op de hoogte te komen van mogelijk onheil. Ik wou vragen, zowel wat het parket als de Veiligheid van de Staat betreft, of er wordt overwogen om in de toekomst bijkomende maatregelen te nemen om eventueel efficiënter te kunnen optreden in het kader van mogelijk terreurgevaar.
01.02 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, geachte collega’s, de afkondiging van het terreuralarm gebeurt na een grondige analyse van het Coördinatieorgaan voor Dreigingsanalyse, OCAD. Het is ook het OCAD dat het niveau van de dreiging bepaalt. De concrete uitvoering van de te nemen maatregelen gebeurt door het crisiscentrum van de FOD Binnenlandse Zaken. Ik moet u eerlijk zeggen dat het mij niet opportuun lijkt om de wettelijke mogelijkheden en bevoegdheden inzake opsporing en onderzoek van gerechtelijke autoriteiten, het parket en de onderzoeksrechter, afhankelijk te maken van een alarmniveau dat door een niet-gerechtelijke of bestuurlijke autoriteit zoals het OCAD wordt afgekondigd. Aan de andere kant weet u ook dat een aantal bepalingen van de wet op de bijzondere opsporingsmethoden onlangs is vernietigd. Uiteraard mag u verwachten dat we op dit ogenblik werk maken van het herstel van de wetgeving op de bijzondere opsporingsmethoden. Dat is iets wat uiteraard ook prioriteit heeft voor Justitie.
Ten tweede, de Veiligheid van de Staat beschikt over een aantal methoden voor het verzamelen van gegevens. Die methoden zijn voorzien in de wet van 30 november 1998. Het is echter juist dat die dringend moeten worden aangepast om op een doeltreffende manier strijd te kunnen leveren tegen het terrorisme, waaronder het radicalisme, en andere ernstige bedreigingen voor de interne en de uitwendige veiligheid van de staat. Het gaat om de fameuze wet op de bijzondere inlichtingenmethoden, de BIM-wet. Ze is in de vorige legislatuur gestrand in de Senaat. Het is voor mij evident dat we snel werk maken van het voleindigen van dit wetgevend werk. Dat is absoluut nodig, die wet moet er absoluut komen. Het zal een wetgeving zijn die de Veiligheid van de Staat de mogelijkheid geeft om met gelijkaardige en gelijkwaardige middelen te werken voor het inzamelen van informatie, uiteraard binnen de finaliteit van de Staatsveiligheid.
01.03 Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik denk dat binnen de omstandigheden zoals ze zich voordeden door de regering accuraat is opgetreden. Ik denk ook dat de bevolking heel duidelijk heeft aangevoeld dat men dit bijzonder ernstig heeft genomen en al het mogelijke heeft gedaan om de omkadering zo sterk mogelijk te maken.
Ik kijk uit naar de uitvoering van de wetgevende omkadering voor de veiligheidsdiensten zodat wij in de toekomst nog beter gewapend zijn om die terreur te voorkomen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Op verzoek van mevrouw Lahaye-Battheu wordt vraag nr. 1297 uitgesteld.
02 Vraag van de heer Gerald Kindermans aan de minister van Justitie over "het verzenden van een vonnis in strafzaken naar de betrokken partijen en hun raadslieden" (nr. 1374)
02 Question de M. Gerald Kindermans au ministre de la Justice sur "l'envoi d'un jugement en matière répressive aux parties concernées et leurs conseils" (n° 1374)
02.01 Gerald Kindermans (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag heeft te maken met de corebusiness van uw functie, met name het goed functioneren van rechtbanken en de dienstverlening van onze gerechtelijke overheden aan de bevolking.
We stellen op het terrein vast dat na een uitspraak van een rechtbank of na een arrest van een hof een afschrift wordt gestuurd aan de betrokken partijen en hun eventuele raadslieden. Dit gebeurt echter niet in strafzaken. Veel mensen weten niet dat men een vonnis of een arrest in een strafdossier nog net zoals in 1830 moet inkijken op de griffie en het desnoods daar overschrijven.
Men kan per brief een afschrift bestellen en dat bekomen via overschrijving van een geldsom of via een systeem van griffiebons dat gangbaar is bij de advocatuur. Meestal komt dat afschrift echter na de termijn van vijftien dagen voor beroep of cassatie die geldt in strafzaken.
Iedere partij of raadsman is dus verplicht zich te begeven naar de griffie om het vonnis letterlijk over te overschrijven zoals de vorige eeuwen gebeurde. Dit is nefast voor het efficiënt tijdsgebruik van griffiepersoneel, advocaten en rechtzoekenden en komt de mobiliteit niet ten goede.
Het toppunt is dat sommige griffies schriftelijke verzoeken tot het bekomen van een afschrift van een vonnis of arrest per post terugsturen wanneer dit verzoek binnenkomt voor de uitspraak van het vonnis. Men is blijkbaar niet in staat de vonnissen op datum te rangschikken en ze te versturen naar de partijen op het moment dat ze worden uitgesproken. Men stuurt gewoonweg de aanvraagbrief terug zodat men die een week later opnieuw moet versturen wanneer het vonnis werd uitgesproken.
Dit zorgt voor onnodige last wanneer uitspraken soms zonder enige mededeling worden uitgesteld. Men moet dus telkens bellen naar de rechtbank om te vragen of een vonnis wel is uitgesproken en indien dat niet het geval is, wanneer het zal worden uitgesproken.
Dit is niet alleen een probleem voor advocaten. Mensen die geen advocaat hebben en zichzelf verdedigen, geraken echter nooit tijdig op de hoogte van de inhoud van een vonnis voor de termijn voor beroep of cassatie is verstreken.
Men kan zich afvragen waarom een vrij afschrift van een vonnis niet op verzoek per e-mail kan worden verstuurd. Iedere advocaat heeft een e-mailadres en de griffies hebben dat gelukkig ondertussen ook. Alleen is het de vraag of ze het wel efficiënt gebruiken en of ze het wel gebruiken. Waarom kan een vonnis niet worden meegedeeld met een klik op de muis? Dat men mij niet komt vertellen dat dit juridisch niet in orde is omdat ieder vrij afschrift een niet-getekend exemplaar is en iedere kopie die men geeft, heeft ook geen enkele waarde zolang er geen expeditie van wordt afgeleverd. Als zuiver informatie kunnen die vonnissen perfect per e-mail worden bezorgd. U zult zeggen dat kost meer geld. Ik geloof daar niets van. Griffies hebben een e-mailadres.
Het is veel simpeler om per e-mail een vonnis door te sturen dan voortdurend telefoons te moeten beantwoorden en aan de partijen te moeten uitleggen dat zij aan de telefoon geen vonnissen mogen voorlezen. Een loket bemannen waar voortdurend mensen komen kijken, waar een dossier moet worden gezocht en waar de vonnissen ter beschikking moeten worden gesteld om ze in te kijken, vraagt veel meer tijd dan het digitaal verzenden van een vonnis.
Mijn vragen zijn de volgende.
Welke documenten worden op dit ogenblik overgezonden aan de partijen en raadslieden vanuit de griffies van rechtbanken en hoven? Welke documenten worden niet overgezonden?
Wat kan het bezwaar zijn om uitspraken in strafzaken automatisch door de griffie aan de partijen of de raadslieden te laten overzenden, zoals dat ook in burgerlijke procedures gebeurt? Ik zie immers geen enkel onderscheid en dus ook geen enkele reden waarom dat in een strafprocedure niet wordt gedaan en in burgerlijke procedures wel, temeer omdat in strafzaken de beroepstermijn automatisch begint te lopen en in burgerlijke procedures pas vanaf de betekening van het vonnis.
Kunnen de afschriften niet kosteloos en eventueel per e-mail worden medegedeeld? Mag een schriftelijk verzoek dat na het sluiten van de debatten maar vóór de datum van het vonnis aan de griffie wordt gericht, zomaar worden teruggestuurd met de melding de brief de week erna opnieuw te sturen, wanneer de datum is verstreken? Dat lijkt mij nogal kafkaiaans. Ik ben ervan overtuigd dat er oplossingen te vinden moeten zijn.
02.02 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, in strafzaken wordt in tegenstelling tot burgerlijke zaken na de uitspraak van het vonnis of arrest geen afschrift van de uitspraak per post verzonden aan de partijen of hun raadslieden.
In burgerlijke zaken zendt de griffie, overeenkomstig artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek, binnen de acht dagen na de uitspraak een niet-ondertekend afschrift van het vonnis per gewone brief aan de partijen en hun raadslieden.
In strafzaken wordt het vonnis op een openbare zitting en in aanwezigheid van het openbaar ministerie uitgesproken. Dat gebeurt, overeenkomstig artikel 190 van het Wetboek van strafvordering, op straffe van nietigheid. Het vonnis moet binnen de 48 uur na de uitspraak door de rechters worden ondertekend en ter griffie neergelegd (art. 195bis). De griffiers die een uitgifte van een vonnis afgeven voordat het werd ondertekend, worden, overeenkomstig artikel 196 van het Wetboek van strafvordering, als schriftvervalsers vervolgd.
Een afschrift wordt, zoals u ook al zei, op verzoek en mits betaling van de griffierechten door de griffie aan de partijen en raadslieden afgeleverd (art. 272 Registratiewetboek). Enkel afschriften die door de wet werden bepaald, zijn, overeenkomstig artikel 280, 2°, van het Registratiewetboek, van griffierechten vrijgesteld.
In het Parlement werden over deze problematiek reeds verscheidene wetsvoorstellen ingediend. De meest recente drie voorstellen dateren van november 2007. Ook in het voorontwerp van het Wetboek van strafprocesrecht, de zogenaamde “grote Franchimont”, was voorzien in de verplichting om voortaan een afschrift van het vonnis binnen de vijf dagen aan de partijen te bezorgen.
In de Memorie van Toelichting omschreef de commissie-Franchimont voornoemde bepaling als een essentieel en noodzakelijk beginsel. Ik kan mij daarbij alleen maar aansluiten. Principieel is er geen enkele reden waarom bedoelde afschriften niet zouden kunnen worden verzonden.
Ook in wat onder de oranje-blauwe onderhandelingen inzake Justitie tot stand is gekomen, werd verwezen naar het principe dat gratis een afschrift van de strafrechterlijke beslissing aan de procespartijen zou worden bezorgd.
Om dat in te voeren, ik denk dat u daarmee een legitieme vraag stelt, is het uiteraard nodig om de impact ervan op de werklast en op het terrein te bestuderen. Wij moeten uiteraard weten om hoeveel vonnissen en arresten het gaat. Ik moet u wel signaleren dat in het voorontwerp van de grote Franchimont, precies omwille van het feit dat men de impact op de organisatie moet inschatten, de vonnissen van de politierechtbanken inzake de verkeersdelicten zonder burgerlijke partij werden uitgesloten. In de uiteindelijke versie werd in een regeling voorzien waarbij het afschrift van het vonnis bij de uitspraak wordt afgegeven of ter beschikking gehouden op de griffie, van de partijen die ter zitting niet aanwezig of vertegenwoordigd waren, om op deze manier te besparen in mensen en middelen. In de teksten stond dus al een zekere inperking wegens praktische redenen.
Natuurlijk, zoals u zegt, proceseconomisch en budgettair zou men een oplossing kunnen vinden door die uitspraken per e-mail te bezorgen. Er is een wet van 10 juli 2006 betreffende de elektronische procesvoering en een wet van 5 augustus 2006 tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, met het oog op de elektronische procesvoering, die daadwerkelijk in de creatie van die mogelijkheid voorzien. Daarvoor is dus een wettelijke basis gecreëerd. Dit vereist een aanzienlijk aantal uitvoeringsbesluiten die echter nog niet in werking zijn getreden. Door het delicaat karakter van de informatie dient men te voorzien in een beveiligd systeem met de waarborg dat de gegevens niet kunnen worden gewijzigd of vervalst en in een centraal repertorium van gerechtelijke elektronische adressen, onder meer in samenwerking met de balie.
Deze wetten pasten in het Phenix-project, waarvan u weet dat het een zeer ambitieus project was, maar dat ondertussen jammerlijk is mislukt. De situatie is dus dat er een wettelijke basis is, maar dat in de uitvoering ervan nog een aantal initiatieven moet worden genomen.
Wij zijn dus bezig met het heroriënteren van het Phenix-project. Ik denk dat wij in het begin prioritair oog zullen hebben voor het feit dat het voor een aantal griffies en parketsecretariaten zeer praktische, stabiele en klantvriendelijke projecten zullen moeten zijn, nauw aansluitend op wat er op de vloer inzake informatisering op korte termijn echt wordt gevraagd. Daarna pas kunnen wij hier een doorbraak forceren.
U weet dat dit thema niet valt binnen de prioriteiten van de interim-regering, maar u mag ervan uitgaan dat ik de vooruitgang in de informatisering opnieuw in de onderhandelingen zal opnemen, omdat het evident is en omdat het gezond verstand ook zegt dat dit een mogelijkheid moet zijn. Dat betekent dat alleen maar praktische bezwaren ons momenteel tegenhouden om dat te realiseren.
02.03 Gerald Kindermans (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik ben blij dat u de noodzaak onderschrijft om daar toch iets aan te doen. Het lijkt mij logisch en elementair in een democratische rechtsstaat dat rechtszoekenden op papier een afschrift krijgen van hun vonnis. U zegt dat de vonnissen in de openbare terechtzitting worden uitgesproken. Wij weten allemaal dat dat niet het geval is. Er wordt geen enkel vonnis voorgelezen, tenzij de partijen daarom uitdrukkelijk verzoeken. Magistraten lezen alleen een ganse zitting vonnissen voor als ze zogezegd in staking gaan om te protesteren tegen hun werkomstandigheden. Dan worden de vonnissen gewoon de ganse zitting lang voorgelezen, om een vakbondsactie te vermijden.
De besparing, die de reden zou zijn waarom men in het verleden niet is ingegaan op die vraag, lijkt mij op dit ogenblik niet opportuun. Er gaat veel meer energie en werk verloren wanneer men mensen aan het loket te woord moet staan, dan wanneer het per e-mail wordt bezorgd.
Ik vraag mij ook af of het nodig is om te wachten tot een nieuwe Phenix II tot stand komt om maatregelen te nemen. Misschien is het een suggestie dat u de griffies die het per e-mail willen en kunnen bezorgen – die daarvoor de middelen hebben – op een of andere manier zou toelaten om het te doen. Nu zeggen de griffiers mij dat zij het zouden kunnen doen, maar dat zij het niet mogen. Het gaat natuurlijk slechts om een vrij afschrift. Net zoals de informatie nu vaak telefonisch wordt meegedeeld, is er dan ook geen garantie dat het vonnis correct is. Wanneer men zekerheid wil hebben, moet men het vonnis natuurlijk gaan inkijken op de griffie.
Ik ben ervan overtuigd dat u de komende maanden, als u daartoe de kans krijgt, het nodige zult doen om daaraan op korte termijn een oplossing te geven.
Het incident is gesloten.
03 Question de Mme Jacqueline Galant au ministre de la Justice sur "les insultes qualifiées de 'non injurieuses'" (n° 1392)
03 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Justitie over "scheldwoorden die als 'niet-beledigend' worden bestempeld" (nr. 1392)
03.01 Jacqueline Galant (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, dernièrement, j'ai été interloquée par un article de presse. Il s'agissait de juger une dame qui avait solidement injurié des policiers et qui avait été acquittée.
En somme, il semble que les termes "flics" et "poulets", qui peuvent prêter à sourire, soient communément utilisés et entrés dans le langage courant. Mais nos pandores doivent essuyer bien des noms d'oiseaux dans leur tâche quotidienne et s'ils dressent un procès-verbal dans la plupart des cas, ils doivent aussi souvent entendre bien des menaces déplaisantes.
C'est le cas d'une mère de famille qui avait qualifié des policiers de "poulets" et qui avait fait jurisprudence, le tribunal montois estimant que le surnom était historique. En effet, en effectuant des recherches, on avait découvert que ce surnom trouvait son origine en France en 1871, lorsqu'à la suite d'une réforme des services de police, le préfet de Paris avait mis à la disposition de la préfecture de police la caserne bâtie sur l'emplacement de l'ancien marché aux volailles.
Les outrages à agents et à magistrats risquent dès lors de ne plus être sanctionnés, ce qui conduirait bien entendu à un manque de respect total envers nos policiers. N'est-il pas possible alors de poser certaines limites et de prendre de nouvelles mesures en la matière?
Ce n'est pas la première fois qu'un tribunal décide de ne pas sanctionner l'auteur de menaces verbales ou d'injures envers des personnes représentant l'autorité. N'est-il pas grand temps de revoir les règles en la matière?
03.02 Jo Vandeurzen, ministre: Madame la présidente, madame Galant, étant donné la quantité considérable de questions et la turbulence des derniers jours, nous n'avons pas eu le temps de traduire la réponse à cette question. Je répondrai donc en néerlandais et je vous prie de bien vouloir m'en excuser.
Navraag naar het vonnis in die zaak, waarvan sprake in uw vraag, leert dat het vonnis slechts zal worden uitgesproken door de correctionele rechtbank te Hoei op 6 februari van dit jaar. Die uitspraak moet dus nog komen.
De historische verklaring, opgenomen in het persartikel, verwijst naar de argumentatie die werd aangebracht door de advocaat van de dame die om de vrijspraak heeft gevraagd, en dat is gebaseerd op een eerder arrest van het hof van beroep van Bergen uit 2005.
Conform artikel 122 van het Reglement van de Kamer van Volksvertegenwoordigers dient niet geantwoord te worden op vragen aangaande individuele dossiers. Ik kan zelfs zeggen, in dit dossier in het bijzonder, dat er zelfs nog geen vonnis is uitgesproken in die zaak. Het gaat uiteraard, en het zal gaan, om een soevereine en feitelijke appreciatie door de rechter. Zoals gezegd, zal die uitspraak waarschijnlijk volgen op 6 februari eerstkomend.
03.03 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le ministre, je ne manquerai pas de vous interroger à nouveau. Je pense néanmoins qu'on peut prendre position face à ces injures. Il ne s'agit pas d'un cas isolé. Les policiers, dans l'exercice de leur fonction, sont malheureusement souvent victimes d'injures. Se faire injurier de la sorte n'est pas agréable lorsqu'on exerce son métier avec cœur et en respectant toutes les lois. À mon sens, une réponse aurait pu m'être fournie en la matière.
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Katrien Schryvers aan de minister van Justitie over "de regeling voor herstel in eer en rechten" (nr. 1436)
04 Question de Mme Katrien Schryvers au ministre de la Justice sur "le règlement relatif à la réhabilitation" (n° 1436)
04.01 Katharina Schryvers (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een vraag over het herstel in eer en rechten dat werd opgenomen in artikel 621-634 van het Wetboek van strafvordering.
Een persoon kan namelijk slechts voor bedoeld eerherstel in aanmerking komen nadat alle straffen werden uitgevoerd, de verplichtingen die door het vonnis werden opgelegd, werden nagekomen en de proeftijd werd doorlopen.
Bij de proeftijd rijst het probleem. De proeftijd begint immers pas te lopen op het moment dat de straffen werden uitgevoerd. Indien echter de straffen, buiten de verantwoordelijkheid van de veroordeelde, niet worden uitgevoerd, gaat de proefperiode van start op het moment dat de straf verjaart. U ziet onmiddellijk het probleem. Bij straffen die worden uitgevoerd, dus voor veroordeelden die hun straf ondergaan, begint de termijn te lopen. Zij kunnen op een bepaald moment eerherstel vragen. Veroordeelden die, zoals vaak het geval is, bijvoorbeeld maar voor een korte gevangenisstraf werden veroordeeld en wiens straf niet werd uitgevoerd, moeten langer wachten. Voor bepaalde veroordeelden kan het dus langer duren vooraleer zij voor eerherstel in aanmerking kunnen komen.
Een en ander kan natuurlijk wel van belang zijn. Het heeft immers tot gevolg dat voor mensen die tot een korte straf werden veroordeeld, de veroordeling vaak veel langer op het uittreksel van het strafregister en ook op het centraal strafregister blijft vermeld. Dat kan gevolgen hebben, bijvoorbeeld wanneer zij bijvoorbeeld naar een job op zoek gaan en daarvoor een uittreksel moeten afleveren.
Mijn vragen in dat raam aan de minister zijn de volgende.
Erkent u voornoemd verschil?
Leidt het verschil in behandeling niet tot een bepaalde vorm van discriminatie?
Is ter zake een wetgevend initiatief niet op zijn plaats?
Hetzelfde kan zich voordoen bij de opschorting. De opschorting is geen straf en komt dus, als ik mij niet vergis en tenzij ik word tegengesproken, niet voor eerherstel in aanmerking. De feiten blijven voor de veroordeelde die het voordeel van de opschorting kreeg, echter wel mee in het centraal strafregister vermeld. Ik stel mij daarbij bepaalde vragen.
Is dat geen andere behandeling dan voor wie niet het voordeel van opschorting kreeg?
04.02 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, het is, ten eerste, de taak van het Grondwettelijk Hof om te oordelen of er al dan niet van discriminatie sprake is. U weet dat een onderscheid of een discriminatie in behandeling volgens de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof gerechtvaardigd is indien dat op objectieve criteria is gesteund.
De specifieke problematiek werd blijkbaar reeds in prejudiciële vragen tot schending van artikel 10 en11 van de Grondwet door de artikelen 622, 625 en 626 van het Wetboek van strafvordering aan het Grondwettelijk Hof voorgelegd. In zijn arrest van 8 december 2004 besliste het Hof tot niet-schending op basis van de overweging dat de voorwaardelijke invrijheidstelling het voorwerp van een wettelijke regeling is, die met het oog op de sociale integratie en de bescherming van de maatschappij aan welbepaalde voorwaarden is verbonden, die wordt opgelegd door een commissie – toen de Commissie Voorwaardelijke Invrijheidstelling –, voorgezeten door een rechter, en die op basis van een modaliteit inzake de strafuitvoering gebeurt.
De voorlopige invrijheidstelling daarentegen berust op omzendbrieven – destijds in ieder geval – en betreft een onderbreking van de strafuitvoering die niet noodzakelijk aan voorwaarden verbonden is en die kan gebeuren om redenen die extern zijn aan de persoon van de veroordeelde zodat steeds de mogelijkheid bestaat dat de veroordeelde zijn straf opnieuw moet ondergaan zodra de toestand, die tot de voorlopige invrijheidstelling aanleiding heeft gegeven, ophoudt te bestaan. Rekening houdend met het feit dat de verjaring van de straf loopt tijdens een voorlopige invrijheidstelling is het kennelijk niet onevenredig dat in geval van voorlopige invrijheidstelling de proeftijd voor eerherstel pas aanvangt nadat de straf is verjaard. Dit is het arrest van 2004.
De wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot vrijheidsstraf heeft de mogelijkheden voor voorlopige invrijheidstelling gerationaliseerd en beperkt. Ik heb dit al aangehaald. Zo spreekt de wet enkel nog van voorlopige invrijheidstelling met het oog op de verwijdering van het grondgebied of met het oog op overleveringen. Voor het overige wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen voorwaardelijke invrijheidstelling en voorlopige invrijheidstelling, en nog enkel de term voorwaardelijke invrijheidstelling gebruikt.
Deze wetgeving is momenteel echter enkel in werking getreden voor straffen van meer dan drie jaar. Voor straffen van minder dan 3 jaar houdt dit in dat bij inwerkingtreding voor elke vrijheidsstraf nog enkel een voorwaardelijke invrijheidstelling mogelijk zal zijn.
Artikel 71 van bovenvermelde wet bepaalt duidelijk de termijn van de daaraan gekoppelde proeftermijn zodat de berekening van de verjaring van de straf niet meer in aanmerking hoeft te komen. In afwachting van de inwerkingtreding bestaat voor de personen die met een dergelijke situatie worden geconfronteerd, wel de mogelijkheid om een genadeverzoek in te dienen. Indien de genade wordt toegekend, kan het artikel 625, ten tweede worden toegepast.
De derde vraag. Bij opschorting worden de feiten bewezen verklaard zonder dat er een veroordeling of straf wordt uitgesproken. Het is slechts bij een herroeping van de opschorting dat een straf wordt uitgesproken. Aangezien het herstel in eer en rechten beperkt is tot de straffen is deze procedure niet van toepassing op de opschorting van de uitspraak van de veroordeling.
04.03 Katharina Schryvers (CD&V - N-VA): Ik dank de minister voor zijn antwoord.
Ik noteer dat de weg momenteel vaak verloopt via het genadeverzoek maar dat er wellicht beterschap op komst is. In verband met de opschorting blijft toch het probleem bestaan dat dit wel vermeld blijft in het centraal strafregister wat toch wel voor problemen kan zorgen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Justitie over "de opvolging van diefstalaangiften via 'police-on-web'" (nr. 1453)
05 Question de M. Michel Doomst au ministre de la Justice sur "le suivi des déclarations de vols faites par la voie de 'police-on-web'" (n° 1453)
De voorzitter: Ik heb begrepen dat de heer Doomst zijn vraag nr. 1453 heeft ingetrokken. Dit wordt bevestigd.
06 Question de Mme Carine Lecomte au ministre de la Justice sur "la nomination des juges consulaires auprès du tribunal de commerce d'Arlon suite à la publication d'une place vacante" (n° 1440)
06 Vraag van mevrouw Carine Lecomte aan de minister van Justitie over "de benoeming van rechters in handelszaken bij de rechtbank van koophandel te Aarlen na de publicatie van een vacature" (nr. 1440)
06.01 Carine Lecomte (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, dans le Moniteur belge du 22 juin 2007, la vacance d'un poste de juge consulaire auprès du tribunal du commerce d'Arlon a été publiée.
D'après mes informations, des candidatures en bonne et due forme ont été rentrées durant le mois de juillet 2007. Cependant, le gouvernement étant à l'époque en période d'affaires courantes, aucune nomination n'a eu lieu.
L'importance et l'utilité du rôle des juges consulaires auprès des tribunaux de commerce ne sont plus à démontrer. En effet, ces derniers permettent d'apporter l'éclairage technique et pratique nécessaire pour le traitement des dossiers souvent hautement complexes confiés à ces juridictions. Veiller à combler les cadres de juges consulaires constitue donc une mesure dans l'intérêt d'une plus grande efficience au sein des tribunaux de commerce.
De plus, les tâches qui sont confiées à ces derniers tendent à devenir de plus en plus précises et prenantes. Je m'en réfère notamment au rôle du juge délégué dans le cadre de la réforme du concordat judiciaire actuellement examiné.
Monsieur le ministre, quand peut-on espérer que les nominations aux places vacantes de juges consulaires déjà publiées pourront intervenir et plus particulièrement celle auprès du tribunal de commerce d'Arlon?
Outre ces vacances publiées, d'autres engagements de juges consulaires sont-ils envisagés? L'accroissement des tâches confiées aux juges consulaires n'implique-t-il pas une professionnalisation plus importante de ces derniers et une meilleure reconnaissance de leur statut pécuniaire?
06.02 Jo Vandeurzen, ministre: Une place de juge consulaire à Arlon a effectivement été publiée au Moniteur belge du 22 juin 2007. Deux candidatures ont été reçues et les avis prescrits par le Code ont été demandés le 23 août. Le dossier de nomination a été soumis à la ministre de la Justice Onkelinx par mes services le 25 novembre 2007.
Le 3 décembre, nous avons reçu une réponse ministérielle ne retenant aucun des candidats reçus. La justification de cette absence de nomination réside dans deux avis défavorables remis respectivement par le premier président et par le président du tribunal. Par ailleurs, le procureur du Roi et le procureur général avaient émis des avis réservés. Seul un des deux candidats avait reçu un avis favorable du procureur du Roi.
Dans ces conditions et devant la convergence des avis défavorables ou de réserve, j'estime que mon honorable prédécesseur a décidé à juste titre qu'elle ne pouvait assumer la désignation de ces deux candidats comme juges consulaires et que la procédure devait donc être recommencée.
Un nouvel appel aux candidats a été lancé. Une nouvelle publication a été effectuée le 20 décembre, l'administration et moi-même restant en attente de nouvelles candidatures qui seront traitées avec la plus grande attention. À ce jour, une nouvelle candidature a été introduite.
06.03 Carine Lecomte (MR): Monsieur le ministre je vous remercie pour ces informations que je ne pouvais pas connaître, en effet. Cela dit, au sujet de la deuxième question, dans la proposition de loi sur la continuité des entreprises, les juges consulaires seraient amenés à remplacer les commissaires au sursis, ce qui est une fonction très importante. On peut avancer que ces nouvelles tâches requerront plus de temps et de compétences. Donc envisager des formations spécifiques à la fonction de juge délégué serait une bonne chose à mes yeux et permettrait d'atteindre les objectifs visés par la proposition de loi.
06.04 Jo Vandeurzen, ministre: Je signale que le projet de concordat est en commission au Parlement. C'est donc le moment de l'y évoquer.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "tuchtprocedures in gevangenissen" (nr. 1464)
07 Question de M. Stefaan Van Hecke au ministre de la Justice sur "les procédures disciplinaires dans les prisons" (n° 1464)
07.01 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, na overleg met de vakbonden van de cipiers hebt u laten weten dat er zo snel mogelijk zal worden tegemoetgekomen aan een aantal verzuchtingen.
Een van de discussiepunten is de herziening van de tuchtprocedures voor gedetineerden. De basiswet had de bedoeling de gevangenen meer rechten te geven. Daarvoor werd een hele procedure uitgetekend. De penitentiaire beambten klagen over een te grote administratieve druk. Daar wil u iets aan verhelpen.
Ik heb daarover drie concrete vragen.
Ten eerste, erkent u de vraag van de vakbonden naar een lagere administratieve druk bij de tuchtprocedures?
Ten tweede, hebt u de intentie om de tuchtprocedures aan te passen. Zo ja, in welke zin zal dit gebeuren?
Ten derde, bent u ook van plan om iets te veranderen aan de rechten die de gedetineerden hebben gekregen via de basiswet? Zo ja, in welke zin?
07.02 Minister Jo Vandeurzen: Voor alle duidelijkheid, het hoofdstuk betreffende de tuchtprocedure uit de basiswet gevangeniswezen is nog niet in uitvoering. De tuchtprocedure tegen gedetineerden is thans geregeld door een ministeriële omzendbrief van 2 mei 2005, die werd gewijzigd op 15 maart 2006. Deze procedure is inderdaad vrij omslachtig en belastend, niet alleen voor de penitentiaire agenten, die voor de rapportage en het toezicht tijdens de hoorzittingen instaan, maar evenzeer voor de personeelsleden die zijn gelast met de verslaggeving en de administratieve verwerking van tuchtzaken, en niet het minst voor de directieleden, die de hoorzittingen voorzitten en instaan voor de redactie van de beslissingen.
Dit kost niet alleen veel arbeidsuren. Het resulteert ook in een enorm papierverbruik. Waar voorheen een tuchtzaak werd afgedaan met een half A4-blad, worden thans voor elke zaak, hoe klein ook, minstens 25 vellen papier gebruikt. Deze procedure heeft dus, ten opzichte van de oude, een grotere werklast meegebracht. Dat is niet alleen een bevinding van de vakbonden, maar ook van de gevangenisdirecteurs.
Welke initiatieven kan ik in de beperkte periode van de interim-regering nemen? Er kan wel iets worden gedaan. De tuchtprocedure kan worden vereenvoudigd op het vlak van efficiëntie. Dit houdt in dat de handelingen afdoen binnen een kortere tijdspanne, met eenvoudigere formulieren en minder papier, mogelijk moet zijn. Zo zou er minstens voor kleine inbreuken tegen de huishoudelijke regels een lichtere procedure kunnen worden ingevoerd, met slechts één contactmoment met de gedetineerden. Thans dient de directeur of zijn afgevaardigde de gedetineerde driemaal te ontmoeten in het kader van een tuchtzaak: bij de dagvaarding, tijdens de hoorzitting en ten slotte bij de betekening van de beslissing. In samenwerking met het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen zal er worden gewerkt aan een vereenvoudiging van de tuchtprocedure. Dat hebben wij ook afgesproken naar aanleiding van die ontmoeting.
Wat betreft de intenties om iets te veranderen aan de rechten van de gedetineerden, dat is voor mij niet aan de orde. Het vereenvoudigen en efficiënter maken van de tuchtprocedure hoeft niet te beteken dat de door de basiswet gevangeniswezen bepaalde rechten dienen te worden gewijzigd. Het recht op verdediging, de hoorplicht en de motiveringsplicht zullen onverkort blijven bestaan en worden nageleefd.
07.03 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik dank u voor dit antwoord en ben tevreden te vernemen dat u ten gronde aan de rechten van de gedetineerden niets zult veranderen. Uiteraard vind ik het een goede zaak dat wij de procedures kunnen vereenvoudigen waar mogelijk, zolang dit de fundamentele rechten van de gedetineerden niet in het gedrang brengt.
L'incident est clos.
- de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over "de verklaringen van rechter Walter De Smedt over de zinloosheid van onmiddellijke aanhoudingen" (nr. 1478)
- mevrouw Katrien Schryvers aan de minister van Justitie over "de onmiddellijke aanhouding" (nr. 1517)
- M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur "les déclarations de M. le juge Walter De Smedt relatives à l'inutilité des arrestations immédiates" (n° 1478)
- Mme Katrien Schryvers au ministre de la Justice sur "les arrestations immédiates" (n° 1517)
08.01 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, op 17 december zou de Antwerpse magistraat Walter De Smedt volgens bepaalde persberichten ter zitting hebben verklaard dat het zinloos is nog langer onmiddellijk aanhoudingen bij de afloop van een proces te laten verrichten. Reden is dat de veroordeelden doorgaans toch meteen op vrije voeten worden gesteld. Dat is toch wel een heel krasse uitspraak in afwachting van de enkelbandprocedure.
Een tweede reden waarom in een concreet geval met toch een vrij zware veroordeling en een parket die de aanhouding had gevraagd, geen aanhouding kon gebeuren, was de afwezigheid van politie om de veroordeelde naar de gevangenis te voeren. Ook een heel merkwaardige situatie, mijnheer de minister. Blijkbaar is er in het Antwerpse justitiepaleis toch een gebrek aan coördinatie en samenwerking met de politie.
Mijnheer de minister, ten eerste, is het zo dat de meeste effectieve straffen in Antwerpen, ook wanneer de onmiddellijke aanhouding wordt bevolen, in de praktijk leiden tot een invrijheidstelling in afwachting van een eventuele enkelbandprocedure? Dat is toch wat magistraat Walter De Smedt heeft gesuggereerd. Zo ja, vanaf hoeveel maanden effectieve celstraf is dit het geval?
Ten tweede, kunt u meedelen hoeveel veroordeelden in 2007 op die manier aan een daadwerkelijke gevangenisstraf in Antwerpen zijn ontsnapt? Hoeveel van hen wachten momenteel nog op een enkelbandstraf? U hebt vorige week nog verklaard dat er 800 mensen in dat geval zijn in heel het land. Is de situatie in de andere arrondissementen in ons land gelijkaardig? Beschikt u over cijfers?
Ten derde, klopt het dat er tegenwoordig in Antwerpen vaker een tekort aan politiemensen is, zodat er tijdens de zitting op diverse plaatsen niemand is om de veroordeelden bij onmiddellijke aanhouding te begeleiden naar de gevangenis? Hoe kan dit tekort worden verklaard? Wat werd reeds tegen deze situatie ondernomen?
08.02 Katharina Schryvers (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik had een vraag over dezelfde gebeurtenis. Volgens de pers weigerde een rechter in Antwerpen namelijk om een drugdealer onmiddellijk aan te houden, hoewel het parket dit had gevraagd. De motivatie was onder meer dat de veroordeelde toch onmiddellijk zou worden vrijgelaten in afwachting van het elektronisch toezicht. Vanzelfsprekend kunnen vragen worden gesteld bij de motivatie van de rechter over het al dan niet onmiddellijk aanhouden. Algemeen denk ik dat het toch wel belangrijk is dat de algemene strafuitvoering en de onmiddellijke aanhouding ook op mekaar worden geënt.
Ik weet dat een en ander past in de overbevolking van de gevangenissen en dat wij ook niet naar u moeten wijzen, mijnheer de minister. Wij weten dat u daarvan werk zult maken en dat u een en ander ook niet op een twee drie kunt oplossen. Ik hoop dat u dit ook op langere termijn zult kunnen doen.
Bent u op de hoogte van deze gebeurtenis en dit vonnis van de rechter in Antwerpen? Weet u voor hoeveel veroordeelden de parketten thans nog de onmiddellijke aanhouding vragen? Is dit nog veelvoorkomend? Wordt dit nog vaak door de rechter toegekend?
08.03 Minister Jo Vandeurzen: De rondzendbrief van 11 december 2007 voorziet in de mogelijkheid voor de veroordeelden met effectieve vrijheidstraffen van drie jaar of minder om te kiezen voor het regime van het elektronisch toezicht, zover het niet gaat om veroordeelden voor feiten van seksueel misbruik of om personen die geen recht op verblijf in België hebben.
Van zodra hun vonnis of arrest in kracht van gewijsde is gegaan, worden ze in strafonderbreking toegelaten, in afwachting van het opstarten van het regime van elektronisch toezicht. Wanneer een veroordeelde wordt opgesloten krachtens een veroordeling met onmiddellijke aanhouding, dient eerst gewacht te worden tot het vonnis of arrest kracht van gewijsde heeft gekregen. Dat is nadat de verzets- of beroepstermijn is verstreken. Eens deze veroordeling met onmiddellijke aanhouding in kracht van gewijsde is gegaan, verschilt ze in niets meer van de veroordelingen waarbij geen onmiddellijke aanhouding werd uitgesproken.
Ik kan alleen nogmaals in algemene termen zeggen dat deze problematiek van de strafonderbreking en de overgang naar het elektronisch toezicht nog onze bijzondere aandacht zal wegdragen, want mijns inziens moet een aantal dingen absoluut beter kunnen.
Ik beschik helaas niet over cijfers die een beeld verschaffen van het aandeel van de veroordelingen waarvoor een onmiddellijke aanhouding kan worden bevolen. Dat moet men aan het parket vragen. Het is ook het parket die de vraag uiteindelijk moet stellen op de zitting. De bij verstek veroordeelden ten aanzien van wie een onmiddellijke aanhouding werd bevolen, worden onmiddellijk geseind door het parket. De anderen worden ter zitting aangehouden. Zoals gezegd, heb ik daarover geen exacte cijfers.
Eind 2007 waren er 526 gedetineerden onder het regime van elektronisch toezicht. In diezelfde periode waren er 800 veroordeelden in strafonderbreking, in afwachting van de opstarting van het regime van elektronisch toezicht. Ik beschik over geen cijfers met betrekking tot het aandeel van Antwerpen of van andere arrondissementen.
Ik kom tot de vraag over de aanwezigheid van de politie in het gerechtshof. Tot op dit ogenblik zijn er op dat vlak nog geen onuitvoerbare situaties ontstaan, zegt men mij. Zelfs in de meest drukke omstandigheden geeft de politieoverste prioriteit aan de uitvoering van het bevel tot onmiddellijke aanhouding.
08.04 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik blijf op mijn honger. Heel wat zaken blijven vaag. Vooral het systeem van de strafonderbreking bij het terechtkomen onder de tijdsvoorwaarden voor de enkelbandprocedure, is echt een aberratie. Het is nooit de bedoeling geweest dat mensen op een extra manier nog vervroegd konden worden vrijgelaten, in afwachting van de enkelbandprocedure, nog vroeger dan onder de voorwaarden voor voorwaardelijke invrijheidsstelling. Integendeel, het is de bedoeling dat de enkelbandprocedure een overgang is van de effectieve gevangenisstraf naar de situatie van voorwaardelijke invrijheidsstelling. Nu gebeurt precies het omgekeerde. Men laat mensen volledig vrij, om ze nadien een enkelband te geven. Dat is nooit de ratio legis geweest van die omzendbrief. Blijkbaar is dit middel gebruikt als een extra manier om de gevangenis te ontvolken, met het eigenaardige gevolg dat er meer mensen in volledige vrijheid zijn, zonder enkelbandprocedure, dan mensen die een enkelband hebben. Dat is een aberratie waaraan u absoluut iets moet doen, mijnheer de minister.
Ten tweede, ik had u meer duidelijkheid gevraagd over de situatie in Antwerpen, over het tekort aan politieagenten in de rechtbanken om mensen aan te houden en weg te voeren.
Ik lees zelfs in persberichten dat rechter De Smedt uitdrukkelijk zegt dat zo’n aanduiding ridicuul is, want dat er toch geen politie aanwezig is om de betrokkene weg te voeren. Als het in die termen wordt gezegd, is er toch wel iets mis. Die rechter heeft een signaal willen geven dat er politie ontbreekt, dat hij mensen niet kan laten aanhouden, alhoewel het noodzakelijk zou zijn, vermits die mens thuishoort in de gevangenis, maar de politie is niet aanwezig.
Mijnheer de minister, ik zou willen vragen dat u een onderzoek instelt en dat u de nodige initiatieven neemt naar uw collega van Binnenlandse Zaken toe zodat de politie wel aanwezig is waar het moet, zodat er mogelijkheid is tot onmiddellijke aanhouding.
Dat is trouwens de regel. Als dat voorzien is in strafprocedures, moeten daar politieagenten bij zijn. Blijkbaar loopt er toch het een en ander mis in Antwerpen.
08.05 Katharina Schryvers (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik vind het belangrijk dat u stelt dat u absoluut initiatieven gaat nemen voor de overgang van de strafuitvoering naar elektronisch toezicht. Dat is belangrijk.
Ik heb ook gehoord in uw antwoord dat er zich blijkbaar nog nooit problemen hebben gesteld, mijnheer Laeremans, met betrekking tot de onmiddellijke aanhouding en het tekort aan politie. Dat is dan een bewering. Ik ga ervan uit dat dit tot op heden niet het geval is geweest, als de minister dit stelt.
Het incident is gesloten.
09 Question de M. Georges Gilkinet au ministre de la Justice sur "les conditions de collaboration de la Justice avec des chaînes télévisées dans le cadre de la réalisation d'émissions de téléréalité" (n° 1485)
09 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Justitie over "de voorwaarden voor de samenwerking van het departement Justitie met televisiezenders bij het maken van reality-tv-programma's" (nr. 1485)
09.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, depuis quelques années, les services de police et la justice collaborent avec des chaînes de télévision pour la réalisation d'émissions mêlant la réalité et la fiction et montrant des opérations de police plus ou moins délicates ou spectaculaires. L'équipe de télévision pénètre dans les coulisses de la police et suit ses patrouilles sur le terrain.
Des questions éthiques et déontologiques se posent quant à l'utilisation d'images tirées du réel pour la réalisation de ces séquences: l'anonymat des personnes appréhendées est-il respecté? Le secret des techniques d'enquête est-il conservé? Les téléspectateurs ne développent-ils pas à la vision de ces émissions une image fausse du travail de la police, de la justice ou de la sécurité dans notre pays?
Je suppose que ce n'est pas à la légère que l'État fédéral s'est engagé dans ce type d'opération médiatique et poursuit ce type de collaboration, qu'il a des intentions particulières à ce sujet, qu'il a fixé des balises à ne pas dépasser tout autant qu'une procédure d'accompagnement et d'évaluation.
La question est d'ailleurs en partie réglée par la circulaire du 3 mai 1999, qui prévoit notamment que "l'évaluation des directives qui précèdent et de leur application aura lieu au plus tard deux années après l'entrée en vigueur, fixée au 15 mai 1999, de la présente circulaire". À ma connaissance, et si j'en crois les déclarations du ministre de l'Intérieur que j'ai interrogé à ce sujet la semaine dernière, cette évaluation n'a jamais eu lieu, au-delà des réunions du comité d'accompagnement qui se réunirait quatre fois par an.
Monsieur le ministre, pourriez-vous me dire quel est l'historique de cette collaboration. Quand a-t-elle débutée? Qui l'a décidée? Quelles sont les intentions du ministère de la Justice dans le cadre de cette collaboration avec les chaînes de télévision?
Des critères éthiques et déontologiques sont-ils fixés, notamment par rapport à la protection de l'anonymat des personnes filmées, au secret des techniques d'enquête et au sentiment d'insécurité qui pourrait découler de la vision de ces séries? Comment ces critères sont-ils évalués?
Cette collaboration fait-elle l'objet d'une convention entre l'État belge et les médias concernés? Est-elle publique? Pouvons-nous en avoir connaissance?
Quelles sont les principales conclusions ou questions ressortant des réunions du comité d'accompagnement? Des spécialistes des médias ou des sociologues y sont-ils associés? Est-ce envisagé?
Pourquoi l'évaluation de la circulaire du 15 mai 1999, prévue dans les deux ans, n'a-t-elle pas eu lieu? L'envisagez-vous? Dans quel délai et sous quelle forme?
09.02 Jo Vandeurzen, ministre: Monsieur Gilkinet, mon collègue le ministre de l'Intérieur a déjà répondu aux trois premières questions qui font partie de votre question n° 780 du 18 décembre 2007. Je me permets dès lors de me rallier à sa réponse.
Un comité d'accompagnement a été créé par le passé en vue de remplir une fonction de liaison entre l'ordre judiciaire, le barreau, le SPF Justice et les chaînes de télévision. Chacun de ces acteurs y était représenté. Ce comité a été créé de manière ad hoc et pour le programme concerné, sur la chaîne télévisée concernée.
Il n'y avait donc aucune raison d'élaborer une réglementation globale et elle n'a dès lors pas été prévue en tant que telle dans la circulaire 7 de 1999. La circulaire prévoit en effet une évaluation périodique, tous les deux ans, de ces dispositions et de leur application. Toutefois, cette évaluation n'a, jusqu'à présent, pas encore eu lieu, comme mon collègue vous l'a communiqué le 18 décembre.
Je n'ai encore été informé d'aucun problème grave concernant l'application de la circulaire. En présence d'indications contraires, les dispositions de la circulaire pourront alors être effectivement examinées.
09.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, vous confirmez ce que le ministre de l'Intérieur m'a déjà dit en partie. Dans la réponse qu'il m'a communiquée, j'ai été étonné qu'une évaluation prévue par circulaire n'ait pas eu lieu. Vous me dites qu'il n'y a pas de problèmes graves qui ont été signalés. Il me semble néanmoins que des questions éthiques et déontologiques se posent à ce sujet. Vous n'êtes pas responsable du passé mais il serait de bon ton de procéder à cette évaluation d'un dispositif médiatique qui peut avoir ses avantages mais qui comporte aussi, à mon sens, pas mal d'inconvénients.
Je répète que vous n'êtes pas responsable du fait que les ministres de la Justice précédents n'aient pas procédé à cette évaluation mais je vous invite fortement à prendre l'initiative, même en l'absence d'éléments graves portés à votre connaissance.
Het incident is gesloten.
10 Question de Mme Valérie De Bue au ministre de la Justice sur "la violence conjugale" (n° 1497)
10 Vraag van mevrouw Valérie De Bue aan de minister van Justitie over "partnergeweld" (nr. 1497)
10.01 Valérie De Bue (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, ma question porte sur le thème de la violence conjugale et plus particulièrement sur le plan d'action national contre les violences conjugales. Ce plan a été conçu de 2004 à 2007. Il comprend sept objectifs qui vont de la sensibilisation à l'évaluation en passant, bien sûr, par l'accueil et la protection des victimes.
Il appartient à chaque procureur du Roi d'établir un plan d'action propre à son arrondissement, après consultation des milieux psycho-médico-sociaux et judiciaires appropriés. Au moins une fois par an, le procureur du Roi doit, en outre, inscrire à l'ordre du jour du conseil d'arrondissement, les actions menées contre la violence dans le couple et en faveur des victimes. Sur la même base annuelle, il lui appartient d'adresser au procureur général un rapport spécifique.
En outre, par arrondissement judiciaire, est désigné un magistrat de référence. Il est l'interlocuteur privilégié des services de police, de la maison de justice, des services publics ainsi que des associations privées intervenant dans la prise en charge des victimes et des auteurs de violence dans le couple. À ce magistrat correspond dans chaque zone un fonctionnaire de police de référence qui est son interlocuteur privilégié.
Monsieur le ministre, mes questions sont les suivantes.
- Quel bilan peut-on dresser de ce plan? Quels en ont été les points forts et les pointes faibles?
- Quelles sont les mesures à renforcer?
- À défaut d'évaluation disponible, quand une évaluation globale doit-elle avoir lieu et par qui sera-t-elle menée?
- Est-il prévu que l'Institut pour l'égalité des femmes et des hommes y soit associé?
- Quelle est la promotion de ce plan auprès du grand public? Les victimes potentielles sont-elles correctement informées de l'existence dans chaque zone d'un fonctionnaire de police de référence qui est le correspondant privilégié du magistrat compétent dans chaque arrondissement judiciaire?
- Peut-on envisager la mise en place d'un numéro vert et que chaque appel à ce numéro soit signalé à ce policier?
10.02 Jo Vandeurzen, ministre: Madame De Bue, il existe, d'une part, le Plan d'action contre la violence conjugale 2004-2007, coordonné par l'Institut pour l'égalité des femmes et des hommes. Le service de police criminelle assure, quant à lui, le suivi du volet judiciaire.
D'autre part, un groupe de travail "Violences intra-familiales" a été créé au sein du Collège des procureurs généraux. Ses activités ont débouché sur la circulaire COL 3 et COL 4/2006. Ces circulaires prévoient une approche coordonnée de la problématique et comportent notamment l'obligation pour chaque procureur du Roi d'établir un plan d'action, de conclure des protocoles de coopération avec le secteur non-marchand, la désignation de magistrats de référence au sein de la justice et de la police.
Un volet relatif à l'évaluation de l'application des circulaires COL est également prévu. Cette évaluation est en cours. Les plans d'action établis par les différents parquets ont été réclamés et des questionnaires rédigés en vue de l'analyse qualitative et, dès lors, l'établissement de statistiques par les analystes statistiques attachés au Collège des procureurs généraux pour une analyse quantitative.
Le groupe de travail d'évaluation se réunira une nouvelle fois le 14 février prochain. Nous disposerons à ce moment de l'analyse de plans d'action d'arrondissements réalisés par le service de la politique criminelle mais pas encore de l'analyse quantitative du traitement des dossiers par les parquets. Cette analyse très attendue devrait être prête vers la fin mars.
En ce qui concerne la recherche effectuée par l'ASBL "Engender", il s'agit d'une recherche initiée par l'Institut pour l'égalité entre les femmes et les hommes. Cette étude vise à créer un instrument permanent d'évaluation de la politique criminelle en la matière. Le comité d'accompagnement de la recherche se réunit ce mardi 22 après-midi à l'Institut. Les résultats seront également présentés lors de la réunion du 14 février prochain. Il est actuellement prématuré de communiquer des conclusions concernant la mise en œuvre de la politique criminelle prévue dans la COL 4/2006
En ce qui concerne la question relative à la communication, il s'agit d'un point faisant partie de l'évaluation de la politique criminelle. Il faut savoir que le policier de référence, comme le magistrat de référence du parquet ne sont pas les seuls à gérer les situations de violence dans les couples.
Ils ont surtout la mission de veiller, au sein de leur corps, à la bonne connaissance et à la bonne application des instructions contenues dans la COL 4/2006. Ils ont également mission d'assurer une bonne collaboration avec les autres instances compétentes.
Il n'est dès lors pas nécessaire que la victime ait connaissance de leur existence et de leur identité. Ce qui importe, c'est que la victime soit prise en charge selon les instructions prévues dans la circulaire, bien informée sur la procédure, notamment au sujet de la remise en liberté de l'auteur et des conditions imposées à celui-ci dans l'intérêt de la victime, et bien orientée vers les services d'aide.
Quant à l'idée de créer un numéro vert, celle-ci devrait être mûrement réfléchie avec toutes les instances appelées à jouer un rôle dans la prise en charge de ces situations.
10.03 Valérie De Bue (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. En ce qui concerne la planification du travail dans ce domaine, le 14 février est une date un peu symbolique pour évaluer ce type de plan mais nous verrons bien les résultats. Nous les attendons d'ailleurs avec beaucoup d'impatience.
Ce thème est important; l'actualité nous le rappelle régulièrement. Ces dernières semaines encore, nous avons été touchés par certains cas particuliers. En outre, dans notre entourage, nous avons tous des témoignages à ce sujet.
Monsieur le ministre, je serai bien sûr attentive aux résultats qui ressortiront des évaluations et du comité d'accompagnement.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de aanhoudende onrust in de gevangenis van Hasselt" (nr. 1500)
11 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "les troubles persistants à la prison de Hasselt" (n° 1500)
11.01 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, het rommelt alweer in de gevangenis van Hasselt. Vorige week heb ik u over deze kwestie een vraag gesteld. Er zou een overleg plaatsvinden op uw kabinet. Ik neem aan dat dit intussen plaatsgevonden heeft maar afgelopen weekend was het alweer onrustig in de gevangenis van Hasselt.
Ik denk dat iedereen zich afvraagt hoe dat komt. Wat waren deze keer de oorzaken? Wat heeft het overleg op uw kabinet van vorige week opgeleverd? Hoe verklaart u de steeds weerkerende incidenten en het aanhoudende gespannen klimaat in die penitentiaire inrichting? Het zou tenslotte toch het paradepaardje van alle inrichtingen moeten zijn omdat het de nieuwste is. Het is een moderne accommodatie. Waarom spant het er momenteel om in Hasselt en blijkbaar in andere gevangenissen niet? Er moet toch een bepaalde oorzaak zijn die ten grondslag ligt aan de hele sfeer die verziekt in de gevangenis van Hasselt. Wat is uw verklaring daarvoor, ook voor het verschil met andere penitentiaire inrichtingen? Welke maatregelen – en dat is uiteraard de belangrijkste vraag – overweegt u om op korte termijn de rust definitief te doen weerkeren in de gevangenis van Hasselt zodat de sfeer er niet verder verziekt en we te maken gaan krijgen met acties van de gedetineerden die misschien het aanvaardbare overschrijden en met acties die wellicht begrijpelijk zijn vanuit het standpunt van de cipiers, waarbij ik niet durf te denken aan een staking? Als het zo blijft duren, zie ik weinig licht aan het einde van de tunnel. Het is aan u, mijnheer de minister, om uw verantwoordelijkheid ter zake te nemen.
11.02 Minister Jo Vandeurzen: Over de gebeurtenissen in het weekend van 12 en 13 januari heb ik reeds vorige week een toelichting gegeven. Na de gebeurtenissen van toen werd een aantal gedetineerden overgeplaatst naar andere gevangenissen. Een aantal anderen werd een veiligheidsregime of een sanctie opgelegd.
De ganse week bleven wilde verhalen de ronde doen dat er opnieuw acties zouden worden ondernomen door gedetineerden uit ongenoegen met het aanpassen van de regeling voor de wandeling. Bij de beëindiging van de namiddagwandeling vorige zondag kwamen veertig gedetineerden niet naar binnen. Bij nader toezien bleek dit – op 20 januari – eerder de actie van één gedetineerde te zijn die aan het draaihek de andere gedetineerden tegenhield. Hij bedreigde hen met een scheermesje. Na tussenkomst van de politiecommissaris besloten de gedetineerden een na een binnen te komen, op de man na die aan het draaihek de anderen had tegengehouden. Deze laatste klom vervolgens op het afdak en diende er door de politie te worden afgehaald. Het incident heeft al bij al geen twee uur geduurd. Kennelijk ging het hier om de individuele actie van één man die naar een andere gevangenis wil en die klaagt over zijn gevangenisregime. Vier gedetineerden werden licht gewond bij het tumult aan het draaihek.
Zoals ik naar aanleiding van de incidenten in het weekend van 12 en 13 januari had aangekondigd, is er inderdaad overleg geweest op mijn kabinet. Dat is in een constructieve sfeer verlopen. Na ruggespraak met de gevangenisdirectie te Hasselt werd besloten om de avondwandeling met de gedetineerden anders te spreiden. Dat is inmiddels gebeurd. Een deel van de gedetineerden wandelt niet langer ’s avonds, maar krijgt daarentegen overdag een half uur langer wandelen. Daarnaast werd overeengekomen dat de procedures van het bezoek zouden worden geëvalueerd en eventueel aangepast met het oog op meer eenduidigheid.
Protestacties van gedetineerden op de wandeling hebben zich eerder in meerdere gevangenissen voorgedaan. In die zin is de gebeurtenis in de gevangenis van Hasselt geen uitzonderlijk feit. Dikwijls wijst een analyse uit dat het gaat om een kleine groep misnoegden die probeert de andere gedetineerden mee te betrekken in hun actie. Wat de incidenten betreft in de bezoekzaal tijdens het weekend van 12 en 13 januari, gaat het om conflicten met bezoekers die zijn geëscaleerd. Conflicten met bezoekers bij de ingang van de gevangenis doen zich regelmatig voor, ook in andere gevangenissen, maar het is uitzonderlijk dat het uit de hand loopt.
Conflicten die uitmonden in het gebruik van fysiek geweld, zinderen na in organisaties waar mensen dicht op elkaar leven of werken. In die zin is er wat tijd nodig om de rust te laten terugkeren. Een en ander wil niet zeggen dat men bij de pakken blijft zitten in de gevangenis te Hasselt. Gisteren heeft de regionale directie samen met de directie van de gevangenissen de situatie geëvalueerd. Ik kan u ten stelligste verzekeren dat de lokale directie zeer grote inspanningen heeft gedaan om een zo leefbaar mogelijk klimaat te creëren en de organisatie vlot en efficiënt te laten draaien. Er werd moeite gedaan om alle partijen goed te informeren en te betrekken bij het beleid. Er werd een teamstructuur met teamoverleg opgezet met het personeel en er werd een uitgebreid regime uitgebouwd voor gedetineerden.
Over twee weken wordt een gedetineerdenbevraging georganiseerd in samenwerking met het Nederlands gevangeniswezen en de universiteiten van Leuven en Gent. In het verleden werden ook al een of meerdere personeelsbevragingen opgezet. Met de bevindingen van de bevragingen zal rekening worden gehouden bij het bepalen van de organisatiedoelstellingen in de gevangenis.
11.03 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ten eeste, Hasselt zou het paradepaardje moeten zijn, maar het is momenteel het zorgenkind.
Ten tweede, wij hebben vroeger de wet op de interne rechtspositie van de gedetineerde goedgekeurd, die zou moeten zorgen voor een soepel regime ten aanzien van de gedetineerden.
Ik blijf mijn twijfels hebben bij die laatste wet. Als ik hoor dat een gedetineerde de gelegenheid krijgt om andere gedetineerden met een scheermesje te bedreigen, dan vraag ik waar we naartoe gaan in de gevangenissen. Dit zou gewoon niet mogen voorkomen, dat is veel te soepel. In het verleden heb ik de vorige minister van Justitie ondervraagd en gekapitteld met betrekking tot de fouilles, meer bepaald de naaktfouilles. Ik denk dat in de gevangenis de situatie opnieuw omgekeerd moeten worden, namelijk dat de cipiers de baas zijn en dat de gedetineerden moeten luisteren. Als dat niet kan, moeten dergelijke opstootjes met harde hand worden neergeslagen. Ik durf vermoeden dat de gedetineerde die zoiets doet, toch een zware sanctie opgelegd krijgt.
Ons gevangenissysteem moet er dan ook op gericht zijn om gedetineerden die misbruik maken van de situatie en die misbruik maken van de hun ter beschikking gestelde middelen straffer aan te pakken en desnoods bijkomend te straffen.
Een gevangenis hoeft geen kermis of hotel te zijn. Ik zeg ook niet dat de gevangenissen dat zijn. Ik zeg ook niet dat de gevangenis van Hasselt dat is. Cipiers en gedetineerden blijven echter gevaar lopen door dergelijke individuele gevallen. Het zou gewoon niet mogen gebeuren, zeker niet in de gevangenis van Hasselt die, ik zeg het nogmaals, het paradepaardje zou moeten zijn.
Er moet strenger worden ingegrepen en die wet interne rechtspositie gedetineerden moet maar eens worden herbekeken. Dergelijke toestanden in gevangenissen kunnen immers niet.
L'incident est clos.
12 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "het onderzoek van de Dienst Alimentatievorderingen naar de mogelijkheid om het rijbewijs of de reispas van slecht betalende ex-partners in te trekken" (nr. 1501)
12 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "l'enquête menée par le Service des créances alimentaires sur la possibilité de retirer le permis de conduire ou le passeport des ex-partenaires qui ne respectent pas les échéances de paiement" (n° 1501)
12.01 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, via de pers vernamen wij een origineel initiatief van de dienst Alimentatievorderingen. Het initiatief zou erin bestaan dat ex-partners die weigeren alimentatie te betalen of slechts voor een gedeelte betalen en die duidelijk uit onwil handelen, in navolging van het Angelsaksische recht, met intrekking van hun reispas of van hun rijbewijs zouden worden gesanctioneerd.
Ik ben meer in de juridische kant van de zaak geïnteresseerd. Ik weet dat aan het initiatief ook een luik Financiën is verbonden. Ik neem echter aan dat u in bedoelde kwestie, nadat ik mijn vraag aan u stelde en u de schriftelijke neerslag van mijn vraag verkreeg, van de FOD Financiën cijfers hebt bekomen.
Wordt u bij het onderzoek betrokken? Waarom gebeurt het onderzoek?
Kunt u al enige gegevens over het onderzoek verstrekken? Het is uiteraard interessant te vernemen dat bijkomende maatregelen tegenover slechte betalers inzake alimentatievorderingen zouden worden opgelegd.
Waarom worden precies rijbewijzen en reispassen geviseerd? Worden eventueel nog andere mogelijkheden onderzocht? Het idee van de intrekking van rijbewijzen en reispassen werd immers in Engeland uit het Angelsaksische recht, opgepikt. Er zijn echter misschien nog andere sanctiemogelijkheden in ons recht. Als actoren van de gerechtelijke wereld, die wij beiden zijn geweest, moeten wij de moed hebben om over voornoemde mogelijkheden na te denken.
Is het mogelijk een dergelijke maatregel zonder een aanpassing van de strafwet en zonder een uitspraak van een rechter in te voeren? Het zijn mijns inziens immers sancties die worden opgelegd.
Ten slotte, bent u bereid – ik sta open voor het idee – de strafwet aan te passen, indien dat nodig zou zijn, en ervoor te zorgen dat op een meer soepele wijze voor wanbetalers bijkomende sancties kunnen worden ingevoerd en aan hen kunnen worden opgelegd?
12.02 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Schoofs, de dienst Alimentatievorderingen valt volledig onder de bevoegdheid van het ministerie van Financiën. U weet dat. U dient het eerste deel van de vraag, zoals ik ze kreeg, aan de daarvoor bevoegde minister voor te leggen.
Het ministerie van Justitie werd tot op heden niet betrokken bij een onderzoek van die aard, dat door DAVO wordt uitgevoerd.
Wel dient voor de volledigheid te worden vermeld dat op 23 november 2007 de Conferentie van Den Haag voor internationaal privaatrecht een conventie inzake de internationale invordering van niet-betaalde alimentatiegelden, bestemd voor kinderen en andere familieleden, heeft aangenomen.
Mijn administratie heeft aan deze besprekingen deelgenomen.
In artikel 34 daarvan wordt bepaald dat de verdragsluitende staten in hun intern recht dienen te beschikken over efficiënte maatregelen om de beslissingen in toepassing van de conventie ten uitvoer te brengen. Een van die maatregelen kan volgens artikel 34, 2, h van de conventie zijn dat de staat, in geval van niet-betaling van alimentatiegelden, weigert een toelating of een attest af te leveren of dit kan schorsen of intrekken. Dergelijk attest zou een rijbewijs of een reispas kunnen zijn. Het klopt dat dit systeem bestaat in enkele Angelsaksische landen. Tijdens de besprekingen was onder meer de Verenigde Staten grote voorstander en kent dit systeem nu in meerdere staten.
De discussie over de invoering van een dergelijke maatregel in het Belgische rechtssysteem zal ongetwijfeld worden gevoerd bij de eventuele ratificatie van voornoemde conventie. Gelet op het feit dat de instantie die op de uitbetaling van de alimentatie toeziet, onder de bevoegdheid van de minister van Financiën valt, zal er ongetwijfeld te gepasten tijde overleg worden gepleegd tussen de betrokken ministeries.
Momenteel maakt de ratificatie van deze conventie het onderwerp uit van overleg binnen de Raad van de EU, nu haar draagwijdte gedeeltelijk onder de externe bevoegdheden van de EU valt en een ontwerp van verordening een gelijkaardig voorwerp heeft.
Nu reeds een sluitend antwoord geven op de vraag of en op welke wijze de wet dient te worden aangepast bij het nemen van een dergelijke maatregel ten aanzien van personen die hun alimentatie niet betalen, is in dit geval dan ook voorbarig. In het algemeen kan wel worden gesteld dat het ontnemen van het recht tot sturen, traditioneel wordt gezien als een strafsanctie die alleen wordt geassocieerd met begane verkeersinbreuken. Wij zouden dus spreken over een specifieke strafsanctie.
Artikel 391bis van het Strafwetboek met betrekking tot de familieverlating, voorziet nu enkel in een gevangenisstraf en/of een geldboete bij het onttrekken aan een veroordeling tot het betalen van een onderhoudsuitkering. Het voorzien van de ontneming van het recht op een reispas of een rijbewijs, enkel voor een dergelijke inbreuk, moet natuurlijk ook verantwoordbaar zijn vanuit het gelijkheidsbeginsel.
Ten slotte, tevens zal moeten worden onderzocht of het ontnemen of weigeren toe te kennen van een rijbewijs of een ander document kan worden aanzien als een administratieve sanctie waarvoor de minister van Justitie evenwel niet bevoegd is.
12.03 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik merk bij u toch weinig voluntarisme om eraan te beginnen. Er zitten blijkbaar een heleboel obstakels in de weg, maar waar een politieke wil is, is een politieke weg. Wij moeten er toch proberen voor te zorgen dat het niet langer de eerbare burgers of belastingbetalers zijn die moeten opdraaien voor het onverantwoorde gedrag van mensen die zomaar hun familie in de steek laten.
Ik dring erop aan dat daarvan beter werk wordt gemaakt, dat u die zaken meer ter hand neemt en dat we samen onderzoeken hoe we dergelijk onverantwoord gedrag in de maatschappij kunnen beteugelen.
Momenteel bevindt alles zich nog in de fase van onderzoek en ratificatie. Het zou ons niet mogen beletten ervan al werk te maken en ervoor te zorgen dat de alimentatie niet meer via de belastingbetaler passeert, maar via een of andere weg terechtkomt bij de persoon die verantwoordelijk moet worden gesteld en wiens gedrag laakbaar is. Dit is die ene of andere weg waarover ik heb gesproken.
Wij vragen harde sancties ten opzichte van degenen die verzaken aan hun plichten op het meest elementaire vlak van de samenleving, namelijk de bescherming van een gezin. Wij moeten daarvoor allemaal samen zorgen en u, als minister van Justitie, zou daarbij de voortrekker moeten zijn. Ik zal u daarover in de toekomst nog lastig vallen.
L'incident est clos.
13 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de minister van Justitie over "de juridische tweedelijnsbijstand en meer bepaald de vergoeding van de advocaten" (nr. 1509)
13 Question de M. Raf Terwingen au ministre de la Justice sur "l'aide juridique de deuxième ligne et notamment la rémunération des avocats" (n° 1509)
13.01 Raf Terwingen (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik maak mij wat zorgen over het pro-Deosysteem. U zal het met mij eens zijn dat een kwaliteitsvolle juridische tweedelijnsbijstand essentieel is voor het vertrouwen en het geloof van de burgers in het gerecht.
Mensen die niet beschikken over voldoende financiële middelen moeten als zij betrokken geraken in gerechtelijke procedures, de mogelijkheid hebben om te worden bijgestaan door goede en efficiënte begeleiders, door goede en efficiënte advocaten.
Het lijkt zo te zijn dat steeds minder advocaten bereid zijn mee te stappen in de juridische tweedelijnsbijstand. Rechtzoekenden die recht hebben op een pro-Deoadvocaat ondervinden steeds meer moeite om een goede advocaat te vinden in eigen streek.
De oorzaken liggen voor de hand. Het is zo dat de vergoedingen van een pro-Deoadvocaat relatief laag zijn. Die vergoedingen zijn vaak ook niet aangepast aan de omvang van de dossiers. Men werkt met het forfaitaire systeem van puntentoekenning en dergelijke meer.
Het is ook zo dat de uitgekeerde vergoedingen vaak pas anderhalf à twee jaar na het afsluiten van het dossier worden ontvangen door de advocaat. Dat geeft aanleiding tot het stiefmoederlijk behandelen door advocaten van pro-Deodossiers, wat de kwaliteit natuurlijk niet ten goede komt.
Mijnheer de minister, mijn concrete vragen zijn de volgende.
Deelt u mijn bezorgdheid omtrent het aantal advocaten dat bereid is pro Deo te werken?
Is het probleem van de rechtzoekenden met betrekking tot het vinden van een pro-Deoraadsman in eigen streek gekend bij uw diensten? Stelt dit probleem zich algemeen of alleen in bepaalde regio’s?
Bent u het ermee eens dat de vergoeding van de tweedelijnsbijstand dient te worden opgetrokken om meer en vooral ook bekwamere advocaten aan te trekken tot de tweedelijnsbijstand?
Is het probleem van de laattijdige uitbetaling van de pro-Deovergoedingen en daaraan gekoppelde de fiscale problemen van de advocaten, die soms lang moeten wachten op hun geld, gekend bij uw diensten? Welke eventuele oplossingen meent u hiervoor te kunnen voorzien?
13.02 Minister Jo Vandeurzen: Mevrouw de voorzitter, het waarborgen en verbeteren van een correcte toegang tot het gerecht en van een kwaliteitsvolle juridische bijstand is uiteraard belangrijk. Het is hierbij essentieel dat een voldoende groot aantal advocaten bereid is om juridische tweedelijnsbijstand te verrichten.
Uit de meest recente cijfers van de Orde van Vlaamse Balies en van de Ordre des barreaux francophones et germanophone blijkt dat het aantal Vlaamse advocaten die dergelijke prestaties verrichten opgelopen is van 1.879 in het gerechtelijk jaar 1998-1999 tot 3.199 in 2005-2006
Ook het aantal Franstalige advocaten dat betrokken is bij de juridische tweedelijnsbijstand is in diezelfde periode gestegen van 1.461 naar 2.554. Deze cijfers laten dan ook niet toe te concluderen dat er een probleem is inzake het aantal advocaten dat bereid is pro Deo te werken. Ook uit de driemaandelijkse rapportering door de ordes kan niet worden besloten dat een dergelijk probleem zich zou voordoen. Aangezien de lokale balies een advocaat kunnen aanstellen, zou in principe ook telkens een advocaat uit eigen streek beschikbaar moeten zijn voor het verlenen van juridische tweedelijnsbijstand.
Wat echter het element van de vergoeding betreft, zal ik als minister van Justitie tijdens het mandaat van de interim-regering geen grote budgettaire beloften doen zoals afgesproken in de schoot van de regering. Het staat wel vast – ik ben mij daarvan goed bewust – dat de begroting voor juridische bijstand in ons land voor uitdagingen staat aangezien het aantal zaken stelselmatig toeneemt. Dit zal des te meer het geval zijn, nu met ingang vanaf 1 september 2007 de inkomensgrenzen om juridische bijstand te genieten werden verhoogd door de vorige regering, zonder dat daarvoor bijkomende budgettaire middelen werden vrijgemaakt. Ik verwijs naar het koninklijk besluit van 26 april 2007.
De betaling van de vergoeding aan de betrokken advocaten vindt meestal plaats in de maanden mei tot juli van het jaar dat volgt op het gerechtelijk jaar waarin de prestaties werden verricht. Die betaling wordt pas verricht nadat de ordes de nodige informatie omtrent het aantal verrichte prestaties voor dat gerechtelijk jaar hebben meegedeeld. Dit gebeurt normalerwijze in de loop van de maand februari. Rekeninghoudend met de gemiddelde duurtijd van een betalingsprocedure door de administratie, enkele maanden, lijkt de uitbetalingstermijn op dit ogenblik niet overdreven lang.
Ik geef een voorbeeld. Voor het jaar 2004-2005 werd het volgende verloop vastgesteld. De schuldvorderingen voor het gerechtelijk jaar 2004-2005 werden door de balies ingediend in het begin van het volgende werkjaar, 2006.
Dit is onder meer het gevolg van de procedure van intern toezicht waaraan de toekenning van de punten aan de balies is onderworpen in toepassing van artikel 508/19, §2 van het Gerechtelijk Wetboek. Het ministerieel besluit tot verdeling van de subsidies werd, na administratieve controle, door de minister ondertekend op 9 maart 2006. Op 23 maart werd de opdracht tot betalen gegeven aan de financiële dienst van het departement. Dit wordt verklaard doordat de rekeningsnummers van de begunstigden werden meegedeeld, respectievelijk op 14 en op 20 maart 2006. De betaling heeft de begunstigden bereikt op 2 mei 2006. Deze betalingstermijn van veertig dagen is in de administratieve termen verantwoord.
Voor het jaar 2005-2006 schets ik u het volgende verloop: schuldvorderingen ingediend begin 2007 ook als gevolg van het intern toezicht waartoe de balies gehouden zijn; het ministerieel besluit tot verdeling na administratieve controle werd ondertekend op 15 maart 2007; opdracht tot betaling gericht aan de financiële dienst op 26 maart 2007; betaling ontvangen door de begunstigden op 30 maart 2007. Voor dat gerechtelijk jaar heeft er nog een complementaire betaling plaatsgevonden op 5 september 2007. Dit complement had tot doel de waarde van het punt op hetzelfde niveau te houden als in het vorige jaar, namelijk 24,23 euro.
Uit het voorgaande kunt u afleiden dat het probleem niet te wijten is aan administratieve traagheid, maar dat het onder meer ook verklaard wordt door de procedures van intern toezicht die zijn geïnstalleerd bij de balies.
Ik merk tevens op dat de balies een systeem toepassen waarbij enkel afgesloten procedures in aanmerking komen voor terugbetaling. Zo is het mogelijk dat een procedure aanvangt in 2003 en pas wordt afgesloten in oktober 2005. Het gevolg is dat de betaling aan de advocaat pas zal intreden in 2007, nadat de balies hun subsidies hebben ontvangen.
13.03 Raf Terwingen (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord.
Het klopt wat u zegt over de betalingstermijnen. Ik denk dat de schets die u maakt inderdaad correct is. Eventueel zou erover kunnen worden nagedacht of die betalingswijzen en de controles van de binnenkomende dossiers bij de balies moet blijven.
Ik denk dat er eventueel over gedacht kan worden om dat gewoon meer efficiënt te maken. Ik heb zelf jaren in een bureau voor juridische bijstand gezeten. De manier waarop daar soms amateuristisch werd gewerkt, met nachtvergaderingen om dan toch weer wat begrotingen te maken, was soms … het had wel zijn voordelen, mijnheer de minister, maar alleszins ook nadelen.
13.04 Minister Jo Vandeurzen: Advocaten die nachtvergaderingen houden. Ik probeer me daar iets bij voor te stellen.
13.05 Raf Terwingen (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, het vinden van pro Deo-advocaten is blijkbaar een plaatselijk probleem. Ik weet dat er met name in het arrondissement Tongeren vaak problemen zijn om, op een redelijke afstand van de rechtszoekende, toch iemand te vinden. Dat zal een plaatselijk probleem zijn dat we verder zullen moeten bekijken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.30 uur.
La réunion publique de commission est levée à 12.30 heures.