La séance est ouverte à 15.41 heures et présidée par M. Josy Arens.
De vergadering wordt geopend om 15.41 uur en voorgezeten door de heer Josy Arens.
01 Vraag van de heer Roel Deseyn aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de toekenning van eretekens aan de personeelsleden van de geïntegreerde politie" (nr. 1023)
01 Question de M. Roel Deseyn au ministre de l'Intérieur sur "l'attribution de distinctions honorifiques aux membres du personnel de la police intégrée" (n° 1023)
01.01 Roel Deseyn (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is goed op bepaalde momenten waardering te tonen voor het personeel, meer bepaald het politiepersoneel over wie deze vraag gaat.
We spreken vaak vol lof over de resultaten van de geïntegreerde politie, maar het is wel zo dat er soms materieel ontbreekt om die loftuiting kracht bij te zetten, met name eretekens. Dat ligt terecht nogal gevoelig bij mensen die daar graag mee beloond worden of dat graag ontvangen. De toekenning van eretekens aan de leden van de politiediensten werd na een nieuwe reglementering in 1996 stopgezet. Het feit dat dit niet kon worden hernomen in de nieuwe structuur zou blijkbaar te maken hebben met een afspraak die ontbreekt tussen Binnenlandse Zaken en Buitenlandse Zaken.
Mijnheer de minister, kunt u meer duidelijkheid geven over de procedure tot het verlenen van eretekens aan leden van de geïntegreerde politiediensten? Klopt het dat hiervoor nog enige afspraken en reglementering moeten gemaakt worden tussen Binnenlandse Zaken en Buitenlandse Zaken? Wat is hier de stand van zaken?
01.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, eerst en vooral een rechtzetting. De uitreikingen werden niet in 1996 stopgezet, maar in 2001. Ingevolge een arrest van de Raad van State moest de regelgeving betreffende de nationale orden volledig worden vernieuwd. De wet van 1 mei 2006 en het KB van 13 oktober 2006 werden ondertussen al gepubliceerd.
Het reglement dat de toekenning regelt voor de politiediensten is klaar en zal eerlang door toedoen van collega De Gucht worden gepubliceerd. Er is ook principieel beslist dat de federale politie zal instaan voor de organisatie van de toekenning aan zowel de personeelsleden van de federale politie als de personeelsleden van de 196 corpsen van de lokale politie. De oude politiediensten kenden drie verschillende systemen, waardoor na de politiehervorming een vlotte overgangsregeling is vereist.
Deze praktische regeling wordt momenteel uitgewerkt, zowel voor de nationale orden als voor de burgerlijke eretekens. De regeling zal na onderhandeling met de vakbonden worden gecommuniceerd.
01.03 Roel Deseyn (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, het is goed dat de kwestie na zeven jaar eindelijk werd geregeld. Niet alleen in de politiezone VLAS, maar ook elders in Vlaanderen en Wallonië zal men u daarvoor dankbaar zijn, neem ik aan.
L'incident est clos.
Le président: La question n° 1041 de M. Crucke relative à l'ouverture d'un centre pour les enfants de demandeurs d'asile a été posée en séance plénière.
02 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de invoering van de elektronische identiteitskaarten" (nr. 1050)
02 Question de M. Ludwig Vandenhove au ministre de l'Intérieur sur "l'introduction des cartes d'identité électroniques" (n° 1050)
02.01 Ludwig Vandenhove (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, op 1 december is een aantal mensen teruggekeerd naar hun vorige dienst vanwaar ze werden gedetacheerd. Vanuit de VVSG werd aan de steden en gemeenten de raad gegeven om te wachten, vermits steden en gemeenten vanaf volgend jaar de helft van de kostprijs voor hun rekening moeten nemen en daarna zelfs de gehele kostprijs. De hoop bestond immers dat er nog iets uit de bus zou komen van de federale regering. Ondertussen is die termijn natuurlijk verstreken.
Ik heb een dubbele vraag. Ten eerste, hebt u zicht op de cijfers, mijnheer de minister? Ik hoor cijfers noemen van ongeveer 50% van de steden en gemeenten die de personeelsleden in dienst zouden hebben gehouden. Is dat cijfer correct? Hoe zitten die verhoudingen per Gewest?
Ten tweede, is het eventueel de intentie van de regering om hieraan alsnog iets te wijzigen? Ik denk hierbij aan het enigszins terugschroeven van de voorwaarden voor de steden en gemeenten, zodat zij iets meer zouden krijgen en de federale overheid iets meer zou betalen. Als dat niet het geval is, is er dan al duidelijkheid inzake tucht, anciënniteit en gezag? Het financiële aspect is uiteraard een zaak, maar onder andere de anciënniteit, die overigens nogal wat wrevel opwekt bij het ander gemeentepersoneel, zou volledig moeten worden betaald. Er is ook het feit dat dat personeel niet onder de normale tuchtregeling valt. Zijn er opties om hieraan iets te doen?
02.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, krachtens het KB van 3 juli 2007 kan de gemeente, na het verstrijken van de initiële termijn van 3 jaar, gedurende een vierde jaar gratis beschikken over een ambtenaar voor het uitreiken van de elektronische identiteitskaart. Het vijfde jaar moet de gemeente de helft van de loonkosten voor haar rekening nemen en vanaf het zesde jaar moeten de loonkosten integraal worden terugbetaald door de gemeente. Wat u zei, klopt dus niet helemaal. De loonkosten vallen dus pas vanaf het zesde jaar, en niet vanaf het vijfde, volledig ten laste van de gemeente.
De baremaverhogingen ten gevolge van de anciënniteit worden bepaald op basis van het geldelijke statuut dat de ambtenaar heeft als statutair ambtenaar van de FOD Binnenlandse Zaken. De ambtenaar is verbonden aan twee werkgevers: de FOD Binnenlandse Zaken is de werkgever van rechtswege en de gemeente waar de ambtenaar in dienst is, treedt op als de functionele werkgever. Het is evident dat de gemeente gemachtigd is om de ambtenaar richtlijnen te geven in de dagelijkse uitoefening van zijn functie. Als de ambtenaar zijn werk niet naar behoren zou uitvoeren, moet de gemeente onmiddellijk mijn departement hiervan op de hoogte brengen, zodat er eventueel tegen hem een tuchtprocedure kan worden opgestart.
Ik herinnen eraan dat het KB van 3 juli 2007 is uitgewerkt door de ministers van Begroting en Ambtenarenzaken, en de staatssecretaris voor Overheidsbedrijven. Ik denk dat u zich voor verdere vragen aangaande de problematiek het beste kunt richten tot de huidige titularissen van de genoemde departementen.
Er is nog geen volledig overzicht van de steden en gemeenten die de tewerkstelling van de ambtenaren voor het uitreiken van de elektronische identiteitskaarten al dan niet hebben verlengd. Gemeenten moeten pas drie maanden vóór het einde van de eerste periode van 36 maanden hun beslissing kenbaar maken aan mijn departement. Voor een aantal gemeenten loopt die termijn pas in de loop van 2008 af.
De situatie eind december 2007 zal ik u volledig schriftelijk bezorgen.
Voor de vraag of de regering van plan is terug te komen op het KB van 3 juli van vorig jaar, richt u zich het beste tot de ministers van Begroting, Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven.
Présidente: Jacqueline Galant.
Voorzitter: Jacqueline Galant.
L'incident est clos.
03 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de kadernota integrale veiligheid" (nr. 1051)
03 Question de M. Ludwig Vandenhove au ministre de l'Intérieur sur "la note cadre de sécurité intégrale" (n° 1051)
03.01 Ludwig Vandenhove (sp.a-spirit): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag betreft het federaal politieplan. De kadernota integrale veiligheid waarop dat plan zou moeten worden gebaseerd, moest klaar zijn op 1 januari 2008. Wegens de moeilijke regeringsonderhandelingen is dat uiteraard niet het geval.
Werd een nieuwe timing opgemaakt? Wanneer hebt u de intentie om dat op de Ministerraad te brengen? Wanneer zullen de richtlijnen worden overgemaakt aan de verschillende lokale politiezones? Dat federaal politieplan heeft immers een impact op de zonale veiligheidsplannen. Is er al zicht op die timing?
Aanvullend wil ik vragen of het huidige federaal politieplan werd geëvalueerd. Voor zover ik weet, is dat niet het geval. Ik weet dat een aantal tussentijdse evaluaties is gebeurd. Zou het niet logisch zijn dat men bij het uittekenen van een federaal politieplan zou vertrekken van een evaluatie van het vorige? Bestaat die intentie, mijnheer de minister?
03.02 Minister Patrick Dewael: Mevrouw de voorzitter, collega’s, ik wil eerst antwoorden op de laatste vraag. Er is in verband met dat plan een jaarlijkse evaluatie. Een dergelijk plan is geen statisch gegeven dat ne varietur vastligt voor vier jaar. Dat wordt jaarlijks bekeken, bijgestuurd en gecorrigeerd. Dat is meteen het antwoord op het laatste element van de vraag van collega Vandenhove.
Voor alle collega’s wil ik nogmaals het onderscheid maken tussen de kadernota integrale veiligheid en het nationaal veiligheidsplan. Een kadernota is een niet-wettelijk verplicht document dat het integrale veiligheidsbeleid van de regering beschrijft. In de vorige legislatuur werd het samen met het nationale veiligheidsplan goedgekeurd.
Een nieuwe kadernota wordt op dit ogenblik voorbereid door de dienst strafrechtelijk beleid van het departement Justitie. Omdat een dergelijke kadernota de inbreng van alle veiligheidsactoren beschrijft, is het te vroeg om te gewagen van een nieuwe kadernota.
Aan de andere kant is er het nationaal veiligheidsplan dat in de eerste plaats een politieplan is waarvan de opmaak door de regering wettelijk verplicht is en dat de strategische doelstellingen, de prioriteiten van de geïntegreerde politie voor de komende vier jaar bepaalt. Dat nieuwe veiligheidsplan moet worden goedgekeurd voor de periode 2008-2011.
Het voorontwerp van dat veiligheidsplan is door de federale politie opgemaakt en verschillende malen besproken in de federale politieraad die, naast de politiediensten, ook alle autoriteiten groepeert die de politie aansturen. Op die manier krijgt het plan een breder draagvlak, wat op zich een goede zaak is. De federale politieraad zal de komende dagen zijn definitief advies ter zake uitbrengen.
Het ontwerp is dus klaar. Op dit ogenblik gebeurt er een politieke toetsing in hoofde van mijzelf, van de minister van Justitie en van de minister van Mobiliteit, en wat die laatste aangaat, ook inzake de aspecten van verkeersveiligheid. De hele procedure, met kennisgeving – ook aan het Parlement, aan de Kamer – inbegrepen, zal dus op heel korte termijn kunnen worden afgerond.
De lokale politiezones moeten hun zonaal veiligheidsplan op het nationale afstemmen. Aangezien de zonale plannen pas vernieuwd worden in 2009, denk ik dat de zones nog de tijd hebben om in de loop van dit jaar hun zonaal plan op te stellen.
Het heeft allemaal dus wat vertraging gekend, maar in de komende dagen zal alles volgens mij wel in zijn plooien vallen.
03.03 Ludwig Vandenhove (sp.a-spirit): Ik dank u voor het antwoord, mijnheer de minister..
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
04 Question de M. Josy Arens au ministre de l'Intérieur sur "les effectifs des zones de police des arrondissements d'Arlon et de Neufchâteau" (n° 1058)
04 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het personeelbestand van de politiezones in de arrondissementen Aarlen en Neufchâteau" (nr. 1058)
04.01 Josy Arens (cdH): Monsieur le ministre, ma question concerne les zones de police de la province de Luxembourg.
Une diminution importante du nombre de candidatures pour les zones de police de la province de Luxembourg est constatée, avec pour conséquence que certaines zones ne parviennent pas à remplir leur cadre, malgré les ouvertures d’emplois lors des différentes phases de mobilité.
L‘analyse du tableau des effectifs des zones de police de la province de Luxembourg montre une situation déficitaire en terme d’effectifs. En effet, il manque 9 membres dans la zone de police d’Arlon, 5 membres dans la zone de police de Gaume, 6 membres dans la zone de police du Sud-Luxembourg, 4 membres dans la zone de police de Marche-en-Famenne et 8 membres dans la zone de police Centre-Ardenne.
Cette situation risque de s’aggraver davantage en raison du nombre de départs à la pension programmés. D’autres éléments tels que le déficit du corps de sécurité (transfèrement de détenus), le non-octroi de détachements opérationnels, le non-octroi de détachements devant compenser les affectations du CIC/CIA, les départs suite à la mobilité et les formations INP et INPP grèvent encore la capacité des zones de police. En outre, les affectations systématiques vers Bruxelles de plusieurs contingents d’aspirants inspecteurs dans le cadre de l’article 3bis ont réduit le nombre de candidats potentiels. Enfin, l’obligation d’effectuer des détachements du niveau local vers les CIA/CIC réduit encore l’effectif opérationnel des zones de police.
Monsieur le ministre, confirmez-vous la véracité de ces faits?
En outre, il a été constaté un certain nombre de désaccords au sein de la commission de la sélection, et notamment dans le cadre des tests psychologiques. Dès lors, que pensez-vous de la nécessité d’assister le dirco ou le chef de corps au recrutement au profit des zones de la province de Luxembourg?
Que pensez-vous de l’idée de stimuler l’engagement d’agents auxiliaires de police au niveau local par le biais de l’appui du gouverneur de la province?
Enfin, n’estimez-vous pas opportun de reconnaître la province de Luxembourg comme une zone à problèmes et d’appliquer la même procédure que pour le recrutement prioritaire au profit des zones de l’agglomération bruxelloise, c'est-à-dire l'article 3bis.
04.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur Arens, tout d’abord, je voudrais nuancer les données que vous avancez. Comparées au cadre du personnel des zones de la province de Luxembourg, sur base des chiffres valables pour le mois de novembre 2007, 28 policiers manquent, et non 32 comme mentionné dans votre question, soit un déficit de 5% sur un nombre de 651 qui correspond au total des cadres du personnel des zones concernées. Comparées aux normes minimales, telles que prévues par l’arrêté royal du 5 septembre 2001, les zones de la province de Luxembourg sont excédentaires de 74 policiers, soit de presque 15% sur le nombre de 561 correspondant au total des normes minimales des zones concernées. Par rapport à l'année 2003, les effectifs des zones de la province de Luxembourg ont augmenté de 52 policiers.
De plus, les zones de police Centre-Ardenne et Arlon disposent actuellement des détachés de la police fédérale.
En général, le nombre de candidatures pour les mobilités ne diminue pas. La même constatation est faite pour la province du Luxembourg. Les dernières affectations systématiques vers Bruxelles, dans le cadre de l'article 3bis, ont eu lieu en octobre 2006. Les premiers désignés sur la base de cet article peuvent à nouveau demander leur mobilité à partir de juin 2008.
Pour ce qui concerne le déficit au niveau du corps d'intervention et du corps de sécurité, je renvoie à ma réponse à votre question n° 676 du 11 décembre 2007.
Pour l'instant, je n'ai pas connaissance de problèmes au sein des commissions de sélection. D'ailleurs, vu le nombre de sélections organisées par les commissions concernées, votre question ne me permet pas de cibler d'éventuels problèmes. Toutefois, si des problèmes concrets devaient exister, je vous invite à me les exposer plus en détail.
Les agents de police sont, en principe, engagés par la voie de la mobilité. À défaut de candidats, les zones de police peuvent procéder au recrutement externe parmi les candidats qui ont passé les épreuves de sélection organisées par la police fédérale. À ma connaissance, ce mécanisme de recrutement des agents de police ne pose pas de problème.
L'application de l'article 3bis a été élargie par l'arrêté royal du 2 mars 2007 aux zones de police dont l'effectif est déficitaire par rapport à l'effectif minimal. Or, comme je l'ai déjà souligné, les zones de police visées ne sont pas déficitaires par rapport à l'effectif minimal, ce qui implique que l'application éventuelle de cet article par ces zones n'est pas à l'ordre du jour.
Voilà, madame la présidente, mes éléments de réponse.
04.03 Josy Arens (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse. Je voudrais néanmoins vous rappeler que la norme minimale est une chose. Vous savez très bien que, dans certaines zones, nous avons perdu 10 à 15 policiers avec la norme KUL, alors qu'ils étaient nécessaires avant la réforme. Je reviendrai sur cette problématique lors de ma prochaine question. En outre, le nombre d'habitants ne fait qu'augmenter dans ces zones-là. Inévitablement, il nous faudrait des policiers en plus.
Je le rappellerai lors de ma prochaine question: le collège de police à Arlon a encore décidé hier d'accroître le nombre de policiers présents par une ouverture du cadre, tout simplement parce que nous manquons d'hommes pour assurer la sécurité dans nos villages et dans les rues de nos villes.
J'insiste donc pour qu'on revoie, dans certains cas, les normes KUL et qu'on tienne également compte des différents éléments que je soulèverai dans ma prochaine question.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
05 Question de M. Josy Arens au ministre de l'Intérieur sur "le déficit récurrent du personnel de la zone de police 5297" (n° 1059)
05 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het steeds terugkerend personeelstekort in politiezone 5297" (nr. 1059)
05.01 Josy Arens (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, lors de la réforme des polices, le cadre légal de la zone de police 5297 (Arlon-Attert-Habay-Martelange) est passé de 115 policiers à 95,5. Le financement fédéral de la zone a donc été déterminé sur cette base. Le conseil de police a, par la suite, décidé d'engager 10 policiers sur fonds propres communaux dans une optique de maintien de la qualité du service. Cette décision a eu pour conséquence de rendre la zone déficitaire d'environ 10%.
La zone 5297 doit régulièrement mettre à disposition des membres opérationnels pour assurer les différentes missions relatives aux transfèrements de détenus et la sécurité du palais de justice d'Arlon. En effet, le corps de sécurité, chargé de remplir les missions de transfert des détenus, contient 4 membres au lieu de 9. Journellement, plus de 15 policiers gèrent ce type de mission, soit plus de 15% de la capacité de la zone. Aux mois de septembre et octobre 2007, 192 détenus ont été transférés dans différents endroits du pays.
Depuis la mise en place des tribunaux d'application des peines, ce type de mission est fortement en augmentation. Depuis le mois d'avril, plus de 86 extractions de détenus ont eu lieu à partir de la prison d'Arlon.
La police fédérale, les corps d'intervention et deux autres zones de l'arrondissement d'Arlon apportent, dans la mesure du possible, leur soutien à la zone 5297. Malgré tout, la zone éprouve d'importantes difficultés à remplir de façon optimale ses missions de police de base.
Il faut savoir que, avant la réforme des polices, le transfèrement des détenus était assuré par le district de gendarmerie qui occupait le personnel des trois zones de police aujourd'hui réunies. Á l'heure actuelle, tout est concentré sur la seule zone de police d'Arlon.
Monsieur le ministre, je sais que le transfert des détenus ne relève pas de vos compétences. Il s'agit d'une mission qui revient aux corps de sécurité qui sont de la responsabilité du ministre de la Justice. Avez-vous eu des contacts avec ce département afin de résoudre cette situation?
Par ailleurs, le corps d'intervention qui apporte son soutien à la zone 5297 accuse un déficit de 11 personnes. Que comptez-vous mettre en place pour résoudre ce problème?
05.02 Patrick Dewael, ministre: Madame la présidente, monsieur Arens, cette problématique fait l'objet d'un suivi permanent du Secrétariat administratif et technique (SAT) Intérieur qui est en contact régulier avec le SAT Justice, mais aussi avec la direction du corps de sécurité. En outre, j'ai déjà évoqué ce problème avec mon collègue Vandeurzen.
Il est exact que le corps d'intervention pour la province du Luxembourg accuse un déficit. Ce déficit est dû à une pénurie de candidats. Si vous le désirez, je vous transmettrai tous les chiffres concernant les effectifs de la zone de police dont question.
La police fédérale est particulièrement attentive au problème des effectifs du corps d'intervention du Luxembourg et invite les aspirants qui sortent des académies de police à demander un détachement, une mobilité ou une réaffectation vers le corps d'intervention du Luxembourg.
La question est posée, avant que d'autres possibilités de détachement soient offertes, de savoir s'il y a des candidats pour le CIC/CIA ou pour les zones de police de la province de Luxembourg. Tous ceux qui se portent candidats sont retenus, même au détriment des détachements vers d'autres zones ou vers la police fédérale.
Jusqu'à présent, des détachements obligés vers la province du Luxembourg n'ont pas encore été envisagés, considérant le risque de peu de rendement qui pourrait découler d'une telle mesure d'autorité.
05.03 Josy Arens (cdH): Madame la présidente, je remercie le ministre pour sa réponse. Nous manquons de candidats et c'est un peu ce que je disais dans une autre question. Le vrai problème qui se pose au niveau de la sélection est celui du test psychologique. Certains candidats franchissent toutes les étapes et sont recalés lors du test psychologique. Je trouve cela dommage puisqu'ils n'ont pas l'occasion de le représenter; ils doivent recommencer toute la procédure. Cela nous empêche de recruter des candidats proches de la réussite de toutes les épreuves permettant d'intégrer les différents corps. Nous avons là un sérieux problème auquel il faudrait trouver une solution.
05.04
Patrick Dewael, ministre:(…)
05.05 Josy Arens (cdH): (…) dans les différentes épreuves préalables aux tests psychologiques. C'est le test psychologique qui pose problème; il est subjectif par rapport aux autres épreuves.
05.06 Patrick Dewael, ministre: La psychologie n'est pas une science exacte.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
06 Question de M. Josy Arens au ministre de l'Intérieur sur "le port d'armes par les agents de police" (n° 1227)
06 Vraag van de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het dragen van wapens door politieagenten" (nr. 1227)
06.01 Josy Arens (cdH): Monsieur le ministre, je me permets d’attirer votre attention sur le travail des agents de police dont les compétences ont été élargies. Je ne peux que me réjouir de cette évolution que nous avions demandée à plusieurs reprises. Je constate que les agents de police, comme les autres membres de la police intégrée structurée à deux niveaux, peuvent être confrontés à la violence gratuite: souvenons-nous de la jeune policière abattue par des malfrats sans scrupules.
L’uniforme des agents de police est identique à celui des policiers armés, à l’exception du port des grades, qui ne sont visibles que de face. Au point de vue de l’armement, ils ne disposent que d’un spray incapacitant et de menottes. De par leur formation et leur uniforme, il existe de fortes probabilités que des agents de police soient confondus avec des policiers armés. Lors d’agressions violentes, leurs auteurs ne feront pas la différence entre des policiers armés et des agents de police.
J’estime que la formation de base des agents de police doit être revue afin qu’ils puissent être porteurs à l’avenir d’une arme à feu, une formation de mise à niveau devant alors être dispensée au personnel en place. Monsieur le ministre, envisagez-vous de revoir cette formation? Si oui, dans quels délais et si non, pour quelles raisons?
06.02 Patrick Dewael, ministre: Madame la présidente, chers collègues, tout d’abord, l’armement des agents de police est réglé par l’article 3 de l’arrêté royal du 3 juin 2007 relatif à l’armement de la police intégrée. Il ne prévoit en effet que des moyens incapacitants. L’élaboration de cet arrêté royal a fait l’objet d’une ample consultation du terrain. La question a également été posée lors de la discussion du projet de loi qui élargissait les compétences des anciens agents auxiliaires dans cette même commission. J’y ai présenté mon point de vue et je n’ai aucune raison d'en changer actuellement. Dans notre société, il faut utiliser les armes avec prudence, et c’est également vrai à l’égard des fonctionnaires de police.
Les agents de police ont reçu une formation plus limitée que les inspecteurs et malgré l’élargissement légal, leurs compétences restent plus restreintes. Leur confier des armes à feu me paraîtrait une évolution dangereuse et je me demande si c’est de nature à améliorer leur sécurité. Je suis un démocrate comme vous et quand il y aura une majorité au Parlement avec une opinion différente à ce sujet, je suis prêt à en discuter et même à en assumer le résultat.
06.03 Josy Arens (cdH): Je remercie le ministre pour cette réponse tout en lui rappelant que j’ai bien précisé que les agents qu’on voudrait armer devraient suivre des formations supplémentaires, ce qui est tout à fait logique. J’insiste également sur le fait que leur uniforme est tellement proche de celui du policier armé qu’on ne fait pas la différence, ce qui les met en danger. La question m’a été posée ici par des agents de base.
06.04 Patrick Dewael, ministre: Pour la matraque rétractable, on était très réticent.
06.05 Josy Arens (cdH): Je ne vais pas revenir sur la matraque rétractable mais c’était le type de matraque en particulier qui pouvait poser problème. Nous ne sommes pas opposés à la matraque traditionnelle qu’on connaît partout mais nous avons dit que cette matraque-là nécessitait une formation car elle pouvait présenter un certain danger au moment de son ouverture. Nous parlons donc bien toujours d’accompagnement et de formation.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
07 Question de Mme Juliette Boulet au ministre de l'Intérieur sur "l'application de la circulaire 'tolérance zéro' en matière de violences conjugales" (n° 1066)
07 Vraag van mevrouw Juliette Boulet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de toepassing van de omzendbrief inzake nultolerantie voor partnergeweld" (nr. 1066)
07.01 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, j'ai déjà interrogé Mme Onkelinx ainsi que l'actuel ministre de la Justice sur l'application de la circulaire "tolérance zéro" et sur l'évaluation qui en a été faite par la suite ainsi que celle qui est en cours.
Je me permets de revenir sur ce sujet, étant donné qu'à la mi-décembre 2007, un fait divers assez sordide a mis en évidence les lacunes de l'application de cette circulaire. Cet incident s'est produit à Gosselies, en province du Hainaut. Une mère a été tuée par son mari devant ses 4 enfants.
Cette dame avait déposé plainte à la police une quinzaine de fois. Il est donc légitime de se poser quelques questions quant au suivi qui a réellement été fait par les services de police.
Monsieur le ministre, avez-vous davantage de précisions sur le suivi réel accordé à cette dame? Apparemment, une certaine lassitude se faisait sentir de la part des services de police. Cette dame ayant pu conserver son domicile, elle devait dès lors bénéficier d'une protection rapprochée des services de police, ce qui n'a visiblement pas été le cas. Disposez-vous de davantage d'informations à ce sujet?
Quelles mesures ont-elles été prises ou seront-elles prises pour renforcer la collaboration entre les services de police et de justice dans le cadre de l'application de ladite circulaire? Dans le cas qui nous occupe, après le dépôt de la première plainte, la police a-t-elle proposé à la victime d'être suivie par un service spécifique pour personnes victimes de violence conjugale ou par un autre centre? La circulaire "tolérance zéro" a-t-elle bien été appliquée?
Enfin, je vous pose la même question que j'ai adressée au ministre de la Justice: disposez-vous de statistiques sur le nombre de femmes assassinées en Belgique, sur le nombre de femmes assassinées par leur conjoint – étant donné que l'actualité a montré une hausse de ce type de faits assez déplorables – et sur le nombre de femmes victimes de violence conjugale? Si oui, pourriez-vous nous en faire part ainsi que de la répartition des chiffres par province, plus spécifiquement en province du Hainaut, ou par arrondissement judiciaire?
07.02 Patrick Dewael, ministre: Madame la présidente, chère collègue, en ce qui concerne votre question sur les statistiques, je vous transmets les chiffres provenant de la banque de données nationale de la police intégrée. Je constate que vous avez posé la même question à mon collègue Vandeurzen voilà quelques semaines: apparemment, cette réponse n'était pas satisfaisante. Pourtant, je puis vous dire que l'application de cette circulaire relative à la violence conjugale relève bel et bien de la compétence de mon collègue de la Justice. Il m'est donc difficile de répondre en son nom.
Je puis cependant vous indiquer qu'en général, la violence conjugale est devenue une vraie priorité dans de nombreuses zones de police et de nombreux arrondissements judiciaires. Naguère, cette thématique était un tabou. Il s'agit bien à présent d'un bon accueil et d'un accompagnement sérieux des victimes par des services de police et de parquet, et également d'une réaction appropriée de la part de la justice.
Je ne prétendrai pas que l'approche de la violence conjugale soit optimale dans tous les arrondissements judiciaires. Il n'est pas possible de prévenir à tout instant de tels drames familiaux; cependant, en cas de plainte concernant les actes de police pour un drame familial, dont celui auquel vous faites référence, je suis prêt à faire examiner cette situation par le Comité P, le Comité permanent de contrôle des services de police.
Pour le reste, je vous renvoie à la réponse, peut-être encore insatisfaisante pour vous, de mon collègue de la Justice: la matière ressortit bien à sa compétence et il convient de respecter les compétences de chacun.
07.03 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, en effet, les réponses n'étaient pas satisfaisantes puisqu'il ne disposait pas des statistiques et que, visiblement, elles sont en cours d'élaboration, et ce depuis bien longtemps. J'avais donc demandé d'accélérer cet accès à l'information.
Monsieur le ministre, je sais que chacun a son travail, mais ce qui m'importait était de savoir de quelle manière les services de police pouvaient se montrer plus efficaces: apparemment, après avoir côtoyé certains acteurs de terrain très proches de ces victimes de violences conjugales, il subsiste des lacunes assez visibles et, à mon avis, pas uniquement dans certains arrondissements de police.
Au contraire, il me semble que nous assistons à une généralisation. Une évaluation avait été réalisée lorsque cette circulaire avait été mise en application sur l'unique arrondissement de Liège: des modifications se sont alors avérées nécessaires avant sa généralisation à la Belgique. Visiblement, aucune modification n'a été apportée. En outre, je doute que les services de police soient pleinement conscients de la gravité de ces problèmes, de plus en plus fréquents et touchant toujours davantage de femmes.
Je reformulerai donc d'autres questions plus tard.
07.04 Patrick Dewael, ministre: Je vous remets les chiffres promis. Je crois qu'ils sont assez récents.
07.05 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Je vous remercie, monsieur le ministre.
L'incident est clos.
08 Vraag van mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de verhoogde kans op leukemie bij kinderen die wonen in de buurt van kerncentrales" (nr. 1082)
08 Question de Mme Tinne Van der Straeten au ministre de l'Intérieur sur "le risque accru de leucémie auquel sont exposés les enfants habitant à proximité de centrales nucléaires" (n° 1082)
08.01 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in december zijn de resultaten bekend gemaakt van een Duits onderzoek aan de universiteit van Mainz over de gezondheidsrisico’s van kinderen die wonen in de buurt van kerncentrales. Uit dat onderzoek bleek dat het risico op het krijgen van kanker, en meer specifiek leukemie, zeer sterk verhoogt voor kinderen die dicht bij kerncentrales wonen. Het risico op het krijgen van kanker is 60% hoger voor kinderen die wonen in een straal van 5 kilometer. Voor leukemie loopt het percentage op tot 117%.
In de studie was er niet echt een directe verklaring. Het wordt niet uitgesloten dat leukemie veroorzaakt zou kunnen worden door directe straling van kerncentrales en eventueel ook door straling die door werknemers mee naar huis wordt gebracht. Ik heb vanmorgen daarover ook uw collega mevrouw Onkelinx ondervraagd. Zij liet er twijfel over bestaan of dat onderzoek wel een goede wetenschappelijke waarde had. Ik heb ook op de website van het FANC gekeken, die uiterst positief is over dat onderzoek. Volgens de FANC-website werd het uitgevoerd door goed omkaderde en gerenommeerde epidemiologen. Er zijn controlegevallen gebruikt en het leidt tot performante resultaten.
Dat is echter niet het enige onderzoek. In juli 2007 is er al een onderzoek gebeurd waarvan de resultaten werden gepubliceerd in de European Journal of Cancer. De resultaten lagen in dezelfde lijn; in de buurt van nucleaire installaties bleek er een verhoogde kans te bestaan op kanker bij kinderen en adolescenten.
Het is mij niet duidelijk wat vandaag de situatie in ons land is. Werden dergelijke studies ook in ons land gerealiseerd of gepland? Ik meen dat het FANC, een instelling die onder uw bevoegdheid valt, de aangewezen instelling is om zo’n studie te realiseren. Zij kunnen een beroep doen op de expertise die aanwezig is in onze universiteiten. Het is een publiek geheim dat het FANC beschikt over zeer grote reserves, naar verluidt meer dan 25 miljoen euro.
Ik heb de volgende vragen.
Bent u op de hoogte van deze of andere gelijkaardige studies? Wat is uw mening daarover? Welke maatregelen zult u ondernemen om de werknemers van kerncentrales en kinderen en volwassenen die in de buurt van de kerncentrales wonen, te beschermen tegen dit gevaar? Werden er al dergelijke studies uitgevoerd? Zo ja, wat waren de resultaten? Zo nee, is zo’n studie gepland? Hoeveel bedroegen de financiële reserves van het FANC eind 2006? Hebt u een schatting van de reserves voor eind 2007?
08.02 Minister Patrick Dewael: Mevrouw de voorzitter, ten eerste, de publicatie van de Duitse studie waar u naar verwijst heeft nogal wat ophef veroorzaakt. Het FANC heeft kennis van die studie en heeft daarover reeds bericht op de website op 12 december van vorig jaar. Volgens de auteurs van de studie werd er geen oorzakelijk verband aangetoond tussen het optreden van kanker aan de enerzijds en de kerncentrales anderzijds. Zowel in Duitsland als in de Europese Unie zijn de vaststellingen uit de nieuwe studie aanleiding tot verder onderzoek, waarbij onder meer het FANC direct betrokken is.
Ten tweede, de studie geeft geen aanleiding om de veiligheidsvoorwaarden te wijzigen. Dat is ook niet het geval voor de beschermingsmaatregelen die wij hebben getroffen ten aanzien van de werknemers en de omwonenden. De radiologische situatie in België wordt continu opgevolgd, onder meer via bemonstering van het oppervlaktewater en ook van de voedselketen, maar ook via de metingen van het Teleradnetwerk.
Er is dus geen reden om dat programma te wijzigen, evenmin om de maatregelen die kaderen in het nucleair en radiologisch noodplan, waaronder ook de hernieuwde bedeling van jodiumtabletten, bij te sturen.
Ten derde, een grondige studie zoals uitgevoerd in Duitsland, werd in ons land nog nooit uitgevoerd. Een veel beperktere studie naar de kankersterfte rond de nucleaire site Mol-Dessel voor de periode 1969-1992 kon geen verhoging vaststellen ten opzichte van de rest van het land. Ik zou dan ook willen verwijzen naar het antwoord dat ik heb gegeven op de schriftelijke parlementaire vraag nr. 17 van kamerlid Nollet aangaande het nut van dat soort studies rond nucleaire sites.
Het FANC onderzoekt op dit ogenblik in samenspraak met een aantal Belgische, maar ook internationale deskundigen de opportuniteit en de mogelijkheden van bijkomende studies rond dit onderwerp in België.
Ten slotte, de bereidheid van het FANC tot realisatie van of deelname aan die studies is zeker niet van budgettaire aard. Op 31 december 2006 bedroegen de financiële reserves van het FANC 35,6 miljoen euro. Voor 2007 is dat op dit ogenblik nog niet bekend vermits de rekeningen nog niet zijn afgesloten. De besteding van de reserves maakt nog het onderwerp uit van verder onderzoek.
08.03 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik hoop dat het FANC zijn rekeningen op tijd afsluit, want het Rekenhof had toch ook wel enkele opmerkingen over het met vertraging indienen van de begroting, maar dit terzijde.
Uw collega Onkelinx was wel degelijk positief om een onderzoek te voeren, ook in het kader van haar kankerplan. Ik ben er ook van overtuigd dat verder onderzoek zeker aangewezen is. Een conclusie zou kunnen zijn dat onze kerncentrales absoluut en zo snel mogelijk dicht moeten.
08.04 Minister Patrick Dewael: Er is een zekere contradictie als u zegt dat onderzoek moet gevoerd worden en nu reeds bij voorbaat de conclusie vastlegt, maar dat zijn wij van Groen! gewoon.
08.05 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Ik verwijs naar de conclusies die gepubliceerd zijn in wetenschappelijke tijdschriften en gebruik die conclusies.
08.06 Minister Patrick Dewael: Maar als u uw conclusie genomen hebt, moet u ook niet pleiten voor verder onderzoek.
08.07 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Er zijn bij mijn weten, zoals u zelf ook hebt aangegeven, te weinig gegevens voor ons land.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
09 Question de M. André Perpète au ministre de l'Intérieur sur "la recrudescence des vols au domicile des seniors en Sud-Luxembourg" (n° 1086)
09 Vraag van de heer André Perpète aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de toename van het aantal diefstallen bij bejaarden in de politiezone Sud-Luxembourg" (nr. 1086)
09.01 André Perpète (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, comme la presse s’en est fait l’écho il y a quelque temps, la police de la zone Sud-Luxembourg se trouve confrontée à une augmentation spectaculaire des vols dans les habitations occupées par des personnes âgées. Les forces de l’ordre ont pu se rendre compte que le même modus operandi a été utilisé pour commettre ces vols. Ils ont lieu en général entre 16.00 heures et 20.00 heures, donc pas la nuit. Les voleurs tentent de s’introduire chez les victimes pour des motifs fallacieux, en se déguisant notamment en policiers. Ces criminels semblent agir en bande puisqu’il apparaît qu’un voleur est chargé de détourner l’attention de la personne âgée pendant que ses complices font main basse sur l’argent et sur les bijoux. La plus grande vigilance est recommandée, notamment aux habitants d’Aubange et de Messancy.
Mes questions, monsieur le ministre, sont donc les suivantes. Pouvez-vous m’informer quant au nombre de personnes victimes de cette bande visiblement bien organisée? Des mesures particulières seront-elles prises par la zone de police du Sud-Luxembourg, peut-être par exemple des contrôles de police renforcés, afin de mettre fin le plus rapidement possible à cette série de vols qui entraîne un sentiment d’insécurité, particulièrement chez les personnes âgées du Sud de la province du Luxembourg?
09.02 Patrick Dewael, ministre: Madame la présidente, cher collègue, la zone de police Sud-Luxembourg a constaté, entre fin novembre 2007 et début janvier 2008, dix faits de vol par ruse à l’égard de personnes âgées. Dans aucun de ces cas, il n’y a eu de faux policiers. Entre septembre et octobre 2007, cinq faits de vol par ruse ont été constatés, dont un avec faux policiers.
Les mesures prises sont les suivantes: la désignation d’un enquêteur spécialisé du service d’enquêtes et de recherche; des enquêtes judiciaires suivies plus particulièrement, notamment dans le relevé des traces et des témoignages; prévention par avis répétés dans la presse et via les réseaux d’information de quartier existants, et enfin, des contrôles plus stricts lors des actions ciblées vers le phénomène des vols dans le cadre des opérations FIPA, en collaboration avec les polices française et luxembourgeoise.
L'incident est clos.
10 Vraag van de heer Flor Van Noppen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de invoering van 'stunbags' bij de politiediensten" (nr. 1092)
10 Question de M. Flor Van Noppen au ministre de l'Intérieur sur "l'utilisation de 'stunbags' par les services de police" (n° 1092)
10.01 Flor Van Noppen (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, gespecialiseerde arrestatieteams van de Nederlandse politie kregen in 2006 de zogenaamde stunbags. Een stunbag is een zakje met loodkogeltjes, af te schieten met een speciaal geweer, een shotgun kaliber 12. De munitie dringt het lichaam niet binnen, maar zorgt wel voor een fysieke shock en aldus een tijdelijke uitschakeling die men zou kunnen vergelijken met een vuistslag van een professionele bokser. Verdachten uitschakelen op grotere afstand, waarbij het niet mogelijk is een wapenstok of pepperspray te gebruiken, wordt alzo gemakkelijker. De stunbag is veel minder dodelijk dan rubber of plastic kogels die voor dezelfde doeleinden gebruikt worden, op voorwaarde dat hij natuurlijk op professionele wijze gebruikt wordt.
Wat is het standpunt van de minister over het gebruik van dergelijke stunbags door Belgische interventie-eenheden? Is het gebruik van dergelijke stunbags door Belgische interventie-eenheden ooit overwogen? Zo ja, wat zouden de kosten zijn ten gevolge van de gespecialiseerde inzet en training gekoppeld aan het gebruik van dergelijke stunbags? Zo niet, bestaat de mogelijkheid dat in de toekomst de Belgische gespecialiseerde interventie-eenheden gebruik kunnen maken van dergelijke stunbags?
10.02 Minister Patrick Dewael: Collega’s, eerst en vooral, de benaming van dergelijke munitie die door de Nederlandse arrestatieteams wordt gebruikt is beanbag in plaats van stunbag.
De interventie- en arrestatie-eenheden van de FedPol maken er geen gebruik van. CGSU heeft voornamelijk geopteerd voor twee andere non lethal weapons. Het betreft het elektrische wapen taser en het luchtdrukgeweer FN 303 met een lader van 15 projectielen van 18mm. Men heeft nooit het gebruik van dergelijke stunbags overwogen voor de Belgische interventie-eenheden. De taser en de FN 303 schenken volledige voldoening en er zijn dus geen plannen om dat arsenaal, dat tot “voldoening” wordt gebruikt, uit te breiden.
10.03 Flor Van Noppen (CD&V - N-VA): Ik wil even iets corrigeren. Men noemt dit inderdaad ook beanbags. Officieel heet het flexible battle round. In Nederland heeft men daar al enkele mooie resultaten mee geboekt bij gijzelingen. Vandaar dat ik u deze vraag wou stellen.
10.04 Minister Patrick Dewael: We kunnen misschien eens op het terrein gaan experimenteren om het beter te leren kennen.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Bart Laeremans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het taalgebruik bij onmiddellijke inningen" (nr. 1106)
11 Question de M. Bart Laeremans au ministre de l'Intérieur sur "l'emploi des langues en cas de perception immédiate" (n° 1106)
11.01 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, de jongste tijd blijkt dat Nederlandstaligen met woonplaats in het Vlaamse Gewest zeer vaak geconfronteerd worden met Franstalige voorstellen tot onmiddellijke inning vanuit Brussel, ook al gaven ze steeds te kennen Nederlandstalig te zijn. Op de vraag een Nederlandstalige vertaling toe te sturen, komt er dan vaak geen antwoord.
Heel recent moeten wij nu ook moeten vaststellen dat inwoners van Vlaamse gemeenten worden aangeschreven door Vlaamse politie-instanties met Franstalige overschrijvingsformulieren. Het heeft zich voorgedaan in mijn eigen gemeente. Ik heb dat doorgegeven aan de pers en die heeft dan moeten vaststellen dat de Grimbergse politie en De Post mekaar de zwartepiet toespelen.
Ook een senator, een gewezen persman of gewezen journalist, is er onlangs mee geconfronteerd, dat hij een Franstalig voorstel tot onmiddellijke inning in de bus kreeg.
Het is trouwens bijzonder merkwaardig dat dat soort zaken door De Post wordt afgehandeld gelet op de toch wel mogelijke schending van de privacy van betrokkenen. De Post verstuurt immers niet alleen de omslag, De Post print ook uit, en neemt dus kennis van alles wat daarin staat.
Ten eerste, wat zijn de taalregels voor onmiddellijke inningen die naar aanleiding van overtredingen in Brussel door de Brusselse politie zijn opgesteld, voor Brusselaars, enerzijds, en voor mensen die buiten Brussel woonachtig zijn, anderzijds? Is het niet logisch dat dat soort pv’s in het Nederlands worden opgestuurd wanneer betrokkenen in het Vlaams gewest wonen?
Ten tweede, wat zijn de regels voor dat soort brieven van de federale politie? Wordt hierbij het criterium van woonplaats gehanteerd, dat wil zeggen eentalige brieven en overschrijvingen voor personen die in Vlaanderen of Wallonië wonen, en tweetalige in Brussel? Zo neen, waarom zou dat niet het geval zijn?
Ten derde, hoe verklaart de minister dat vanuit een gemeente als Grimbergen een Nederlandstalige brief vertrekt naar een inwoner met een eentalig Frans overschrijvingsformulier? Volgens De Post werd door de politie een verkeerde taalindicatie gegeven, maar de politie ontkent dat formeel. De problemen blijken zich vaker voor te doen. Werd reeds contact genomen met De Post om dat soort toestanden te voorkomen?
Ten vierde, hoe verklaart de minister dat het afdrukken en versturen van dergelijke invorderingen door De Post gebeurt? Is dat niet in strijd met de privacywetgeving?
Ten vijfde, ik vernam dat Binnenlandse Zaken aan een nieuw computerprogramma werkt om die formulieren zelf op te stellen en te verzenden. Klopt dat bericht? Wanneer zal het programma operationeel zijn?
11.02 Minister Patrick Dewael: Mevrouw de voorzitter, het taalgebruik bij de onmiddellijke inning is bepaald door de wet op het gebruik van talen in gerechtszaken. Ik verwijs wat dat betreft naar collega Vandeurzen, de minister van Justitie. Ik spreek mij dan ook niet uit over de vraag of in de aangehaalde voorbeelden de taalwetgeving al dan niet correct zou zijn nageleefd.
Dat belet niet dat de politiediensten in staat moeten worden gesteld om de taalwetgeving ook in de praktijk na te leven en daarvoor zijn ook de informaticasystemen geprogrammeerd.
Op basis van een advies van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht worden de regels voor de opstelling van een onmiddellijke inning als volgt bepaald. Voor onmiddellijke inningen vastgesteld in het Nederlandstalig taalgebied, worden de onmiddellijke inningen, de formulieren "uitnodiging tot betaling" en de herinneringen in het Nederlands opgesteld. Voor de onmiddellijke inningen vastgesteld in het Franstalig taalgebied, zijn de onmiddellijke inningen, de formulieren "uitnodiging tot betaling" en de herinneringen uiteraard in het Frans opgesteld. Voor onmiddellijke inningen vastgesteld in het Duitstalig taalgebied zijn die formulieren in het Duits opgesteld.
Voor onmiddellijke inningen vastgesteld in het Brussels tweetalig gebied, als de overtreder wordt onderschept, wordt de onmiddellijke inning, het formulier "uitnodiging tot betaling" en de herinnering opgesteld in de taal van de overtreder. Als de onmiddellijke inning "in de vlucht" wordt opgesteld, zoals dat heet, dan wordt de onmiddellijk inning opgesteld in de taal vermeld bij de inschrijving van het voertuig bij DIV.
Voor de onmiddellijke inningen geldt sinds 31 maart 2006 een nieuw systeem. Het archaïsche systeem van de boetezegels werd vervangen door een systeem waarbij De Post een belangrijkere rol speelt in de administratieve afhandeling. In dat nieuwe systeem zijn door een samenloop van diverse omstandigheden bij verschillende partners een aantal zaken soms fout gelopen. Het probleem in Grimbergen ontstond bijvoorbeeld toen ten gevolge van een foutieve behandeling voor ongeveer 12.000 onmiddellijke inningen het document "uitnodiging tot betalen" wel in de correcte taal was opgesteld, maar niet het voorgedrukte deel van het stortingsbulletin, dat inderdaad verkeerdelijk Franstalig was. Er wordt lering getrokken uit wat ik zou willen omschrijven als groeipijnen. Hoe dan ook, het gaat om een geautomatiseerde afhandeling, en ook computersystemen kunnen nogal eens haperen.
Wat het aspect en het principe van de privacy aangaat, kan ik het volgende meedelen. Om de administratieve werklast bij de politiediensten te verminderen, werd er destijds beslist dat de uitnodigingen tot onmiddellijke inning bij verkeersovertredingen zullen worden uitgeprint en verstuurd door De Post op basis van de gegevens die door de politie aan De Post worden bezorgd. Bij de wet houdende diverse bepalingen, van 27 december 2005, heeft de wetgever aan de Koning de machtiging verleend om de informatie nodig om de onmiddellijke inning door De Post te laten beheren, van de politie naar De Post over te zenden. Het koninklijk besluit van 14 maart 2006 regelt die kwestie, na advies ook van de Privacycommissie.
Er zijn momenteel twee verschillende systemen in gebruik, een eerste bij de federale politie en een tweede bij de lokale politie. Het doel is dat alle politiediensten naar hetzelfde, uniforme systeem evolueren.
De huidige regeling waarbij drie verschillende formulieren, namelijk de onmiddellijke inning zelf, de uitnodiging tot betaling en de herinnering, toevertrouwd zijn aan De Post, blijft dus vooralsnog behouden.
Het klopt dat er bij de politiediensten nieuwe systemen worden voorbereid, maar hiervoor is er nog overleg vereist met de partners, zijnde Justitie en De Post.
11.03 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Wat de taalwetgeving betreft, u hebt hier een hele boterham gebracht, wij zullen checken of de taalwetgeving volledig wordt nageleefd.
Ik blijf het vreemd vinden dat De Post betrokken wordt in heel de problematiek van de onmiddellijke inning. Het is nogal logisch dat zij de brieven moet bestellen, maar het opstellen van brieven en het verwerken van informatie inzake boetes lijken mij toch nog altijd zaken die met het gerecht en met politietaken te maken hebben. Vanuit de politie heeft men mij gezegd dat Binnenlandse Zaken inderdaad aan een nieuw systeem werkt. Dat nieuwe systeem zou er uiteindelijk moeten toe leiden dat de politiediensten dat soort zaken verwerken, en niet De Post. De Post hoeft geen inzage te krijgen in wie wat moet betalen. Dat heeft volledig te maken met politie- en gerechtsaangelegenheden en niets met mensen bij De Post, die eigenlijk helemaal niet beëdigd zijn om dat soort zaken geheim te houden.
U zegt dat u nog alle mogelijke onderhandelingen moet voeren en contacten moet leggen met Justitie en met De Post. Ik hoop dat u De Post erbuiten laat en De Post gebruikt waarvoor zij gebruikt moet worden, namelijk het bestellen van brieven. Zij moet geen pv’s opmaken, brieven openmaken en dergelijke. Dat is een taak die thuishoort bij de politie of bij mensen die op een politiedienst werkzaam zijn.
11.04 Minister Patrick Dewael: U pleit voor het opnieuw verhogen van de administratieve belasting en druk voor de politie, terwijl iedereen de mond vol heeft over het politionele werk, niet meer niet minder.
11.05 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Dat lijkt mij te vallen onder het politionele werk. Bovendien kan dat uitgevoerd worden door burgerpersoneel dat bij de politie werkzaam is. Of het nu burgerpersoneel is bij de politie of bij De Post, het komt eigenlijk op hetzelfde neer. Het houdt geen mensen in uniform of inspecteurs weg van de openbare weg. Dat soort taken moet echter wel gebeuren vanuit politiesecretariaten, politiegebouwen of vanuit de politieadministratie en niet vanuit een of ander postgebouw, dat uiteindelijk niets te maken heeft met dat soort zaken.
11.06 Minister Patrick Dewael: Wij komen hierop terug.
Het incident is gesloten.
12 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre de l'Intérieur sur "les arriérés de loyer des zones de police à l'égard de l'État fédéral" (n° 1177)
12 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de achterstallige huurgelden die de politiezones de federale overheid verschuldigd zijn" (nr. 1177)
12.01 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, je voudrais revenir sur un arrêté royal du 29 novembre 2007, de la Chancellerie du premier ministre, du ministre des Finances et de l'Intérieur. Il prévoit un système de compensations afin d'éviter aux communes et aux différentes zones de police de payer des arriérés de loyer pour les années 2003, 2004, 2005 et 2006. En fait, le système des compensations imaginé consiste à déduire directement ces arriérés des futures dotations.
Monsieur le ministre, à ce jour, quel est le montant de l'arriéré dû par les différentes zones de police et sa ventilation? Je comprends tout à fait que vous ne puissiez pas me donner la réponse à cette question maintenant, mais je vous propose de me faire parvenir les détails par écrit.
Ne pensez-vous pas que ce système de compensations constitue pour certaines zones une bombe à retardement, dans la mesure où celles-ci seront handicapées par rapport à d'éventuels investissements annuels?
Selon l'arrêté royal, le Conseil d'État a fait une observation. Pouvez-vous m'en préciser le contenu?
12.02 Patrick Dewael, ministre: Madame la présidente, cher collègue, avant de répondre à vos questions, j'aimerais fournir quelques précisions.
1. Le paiement d'un loyer implique que la zone de police ait renoncé au transfert de propriété du bâtiment qui lui a été proposé par l'autorité fédérale et qu'elle le loue dans l'attente de disposer d'un autre bâtiment. La retenue des loyers impayés ne jouera donc que pour un montant limité.
2. Les zones de police qui ne paient pas les loyers portent préjudice non seulement à l'État fédéral, mais aussi à d'autres zones de police. En effet, les loyers alimentent le fonds qui sert à payer aux zones de police ce qui leur est dû en application du mécanisme de correction.
3. Ces loyers ne sont dus qu'à compter de 2004 et non de 2003.
Le montant total des loyers impayés s'élève à presque 670.000 euros en 2004, 684.000 euros en 2005 et à peu près 540.000 euros en 2006.
Il serait fastidieux de ventiler ici ces montants zone par zone. Ce que je puis par contre vous indiquer, c'est qu'au total, ce sont 21 zones de police qui ont été ou sont encore concernées. S'agit-il là d'une bombe à retardement? Tout locataire sait ou doit savoir qu'il devra tôt ou tard s'acquitter de ses obligations contractuelles envers son propriétaire, même si ce dernier est l'État fédéral. Par ailleurs, dans 19 des 21 zones de police concernées, les loyers ont pu ou pourront être récupérés sur le montant du mécanisme de correction qui doit leur être payé. Il s'agira alors pour elles plutôt d'un manque à gagner.
Les informations parvenant à mes services font également état d'une certaine réticence des zones de police à s'acquitter de leurs obligations de locataire vis-à-vis de l'autorité fédérale, alors que celle-ci ne satisfait pas les siennes en leur payant le mécanisme de correction. La fixation des montants définitifs de ce mécanisme en 2007 et son paiement imminent devrait permettre de régulariser naturellement les choses sans devoir recourir d'emblée à la retenue.
L'observation du Conseil d'État visait généralement le risque de créer des discriminations entre communes et zones de police pluricommunales par ce mécanisme de retenue et, comme je l'ai précisé, le défaut de paiement des loyers n'agit pas au seul détriment de l'État fédéral mais bien de la police locale dans son ensemble. Par ailleurs, les bâtiments loués ne peuvent être vendus et le produit de leur vente ne peut alimenter le fonds.
Mais simultanément, le Conseil d'État a recommandé dans l'avis au sujet de l'arrêté royal de 2003, récemment modifié, que l'État fédéral prenne l'ensemble des mesures pour que le fonds puisse assurer le paiement du mécanisme de correction dû aux communes et aux zones de police pluricommunales et éviter la discrimination qui pourrait résulter d'une alimentation insuffisante du fonds.
C'est dans ce seul cadre que s'inscrit la mesure de retenue sur le mécanisme de correction ou sur une autre dotation pour les communes et zones de police qui méconnaissent leurs obligations issues de la location des immeubles qu'elles ont refusés.
12.03 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, je remercie le ministre pour sa réponse.
Je conçois parfaitement la logique défendue par l'État fédéral: les loyers doivent être payés sauf par ceux qui ont renoncé.
Monsieur le ministre, je note tout de même l'ampleur du phénomène: deux milliards d'euros, ce n'est pas rien. Quand on connaît les difficultés parfois rencontrées pour nouer un budget, il y a lieu de prendre des mesures – comme vous l'avez fait –, même si pour certaines zones qui ont plus vite dépensé qu'épargné, cela représentera peut-être une difficulté supplémentaire.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
13 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre de l'Intérieur sur "la campagne Seveso et l'installation des systèmes d'alerte Seveso" (n° 1153)
13 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de Seveso-campagne en het installeren van de Seveso-alarmsystemen" (nr. 1153)
13.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, depuis quelques semaines, il y a une campagne de sensibilisation qui est menée tant à l’égard du grand public que des riverains d’entreprises Seveso sur ce qu’on appelle "le geste qui sauve", sur la réaction à adopter, le rôle des sirènes. J’ai envie de dire bravo, mieux vaut prévenir que guérir. Mais vous savez que j’avais déjà abordé cette question avec vous en novembre 2007, suite à un incident rencontré dans ma propre commune, au sein de l’entreprise Rosier qui était, et qui à ce jour est toujours démunie de sirène. Vous m’aviez dit à l’époque qu’il y avait 19 entreprises sur 169 qui en étaient démunies.
Je voudrais vous poser deux questions. Premièrement, peut-on disposer d’un calendrier précis, et de manière un peu égoïste – mais chat échaudé craint l’eau froide et je ne tiens pas à vivre deux fois le même événement – pour l’entreprise Rosier.
Deuxièmement, sommes-nous toujours aujourd’hui à 19 entreprises qui ne seraient pas équipées de sirène; il y a là une question de responsabilité de l’État.
13.02 Patrick Dewael, ministre: Tout d’abord, mes services ont eu un entretien téléphonique avec le conseiller en prévention du site Rosier, afin de prendre rendez-vous et de déterminer les emplacements possibles et exacts des sirènes électroniques sur place. Jusqu’à maintenant, le conseiller en question n’a pas encore réagi malgré quelques rappels. En décembre 2007, seules deux sirènes ont été installées, en raison des conditions météorologiques défavorables et des travaux d’entretien nécessités par le test national du 3 janvier 2008.
Selon le planning, l’installation du solde des sirènes est prévue au cours de l’année 2008. Les délais de placement dépendent naturellement des délais requis pour la délivrance des permis de bâtir par les autorités communales. La liste des sirènes par site Seveso vous sera communiquée prochainement.
13.03 Jean-Luc Crucke (MR): Je remercie le ministre pour sa réponse. Si je compte bien, il en reste donc 17. En ce qui concerne Rosier, le ministre peut compter sur moi pour qu’un rappel urgent soit fait à l’égard de ce conseiller que vous avez eu au téléphone. Si on peut me communiquer son nom, je me ferai un plaisir de lui téléphoner tout aussi rapidement.
Het incident is gesloten.
14 Question de M. Jean-Luc Crucke au ministre de l'Intérieur sur "la détection de l'usage de stupéfiants par l'utilisation d'une languette" (n° 1154)
14 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het opsporen van drugsgebruik door middel van een teststrip" (nr. 1154)
14.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, la sécurité et les technologies nouvelles font souvent bon ménage. C'est une des manières d'accélérer la recherche et la prévention en la matière.
En ce qui concerne la lutte contre l'usage de stupéfiants, on parle d'une technique dite de la languette qui permettrait au contact de la sueur (sur le front ou le volant – tout objet touché par l'être humain) de mesurer si un conducteur a ou non consommé des produits stupéfiants.
Dès lors mes questions sont les suivantes.
1. A-t-on là affaire à un mécanisme ou un procédé qui est à l'essai, ou largement répandu et en voie de généralisation?
2. Quels sont les résultats du système employé? Peut-on considérer qu'il est fiable à 100%?
3. Ce mécanisme vérifie le fait que la personne contrôlée a consommé mais contrôle-t-il également la substance qui a pu être consommée?
4. Enfin, par pure curiosité intellectuelle, peut-on connaître le coût de ce type de test?
14.02 Patrick Dewael, ministre: Madame la présidente, chers collègues, tout d'abord, la police est toujours intéressée par l'évaluation d'outils qui pourraient améliorer sa lutte contre des phénomènes d'insécurité routière.
Ainsi, elle collabore actuellement au programme européen appelé DRUID qui vise, entre autres, à évaluer des appareils de test contre la conduite sous l'influence de la drogue.
La détection de drogues via la sueur du conducteur n'est pas nouvelle. En 2000 déjà, le projet de recherche Rosita I a étudié cette piste et a conclu que ce type de test est peu fiable pour différentes raisons. La possibilité d'une contamination extérieure si un quidam consomme à proximité de la personne en est une. Une autre raison réside dans le fait que les résidus des drogues consommées restent très longtemps présents dans la sueur où ils peuvent être détectés même si le conducteur n'est pas sous l'influence de la drogue.
À la suite de ce projet, la police de la route s'intéresse uniquement à des appareils qui visent la détection de drogues via la salive des conducteurs.
Pour plus de renseignements à ce sujet, je vous renvoie vers mon collègue de la Justice, qui a dans ses compétences la gestion de l'Institut national pour la criminologie et la criminalistique. Cet institut a beaucoup d'expérience en matière de détection de la drogue dans le cadre de la circulation routière et a notamment collaboré au projet Rosita.
14.03 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La présidente: Nous allons pouvoir avancer dans l'ordre du jour.
M. Gilkinet étant absent, nous reportons ses questions nos 1198 et 1199. La question n° 1202 de Mme Dierick est également reportée, ainsi que la question n° 1232 de M. Bellot.
15 Question de Mme Zoé Genot au ministre de l'Intérieur sur "les visites des avocats à leurs clients en centre fermé" (n° 1244)
15 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de bezoeken van advocaten aan hun cliënten in een gesloten centrum" (nr. 1244)
15.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, j'ai été avisée de la situation d'un avocat qui s'était présenté, début janvier, à 19 heures 45 au centre INAD à l'aéroport, pour rencontrer un de ses clients retenu dans ce centre fermé de la zone de transit. Cet avocat avait tenté de prévenir le centre, par téléphone, de son arrivée, mais n'avait pu obtenir la communication, personne n'ayant décroché. Après moult discussions depuis le poste de contrôle de douane de l'aéroport, passage obligé pour accéder au centre INAD, un membre du personnel du centre a accepté de rencontrer cet avocat à la sortie de la zone de transit. L'avocat a pu lui remettre des documents pour son client, mais n'a pu rencontrer celui-ci. Il lui a été dit que les visites ne pouvaient avoir lieu après 19 heures.
Cet état de fait interpelle, alors qu'en vertu de la loi du 15 septembre 2006, que vous avez portée, les recours en extrême urgence ne peuvent être introduits devant le Conseil du contentieux des étrangers que dans un délai de 24 heures à compter de la notification de la décision. On se doute que les avocats ont des journées bien remplies.
Un tel délai extrêmement bref risque de ne pouvoir être respecté pour introduire un recours sérieux en extrême urgence devant le Conseil du contentieux des étrangers si l'avocat ne peut rencontrer son client au-delà de 19 heures ou s'il ne peut se rendre au centre qu'après avoir obtenu un rendez-vous.
Monsieur le ministre, pouvez-vous me préciser les instructions qui sont données au centre fermé quant aux visites que les avocats rendent à leurs clients?
Pouvez-vous me préciser si les visites ne sont autorisées qu'à certaines heures et si des formalités particulières autres que la preuve de l'identité de l'avocat et de sa qualité d'avocat sont prévues?
15.02 Patrick Dewael, ministre: Tout d'abord, madame la présidente, en raison de la situation géographique du centre INAD, c'est-à-dire dans l'enceinte même de l'aéroport de Zaventem, des règles spécifiques sont d'application pour les visites des avocats dans ce centre. Du fait de sa situation, le centre INAD n'est pas accessible au public, bien qu'il fonctionne 24 heures sur 24 et qu'il soit toujours joignable par téléphone.
C'est le service "contrôle aux frontières/éloignement" de la police fédérale qui gère les visites des avocats à leurs clients. Ceux-ci doivent préalablement s'adresser à ce service s'ils souhaitent pouvoir s'entretenir avec leurs clients et convenir d'un rendez-vous.
En règle générale, le rendez-vous est fixé pour le lendemain, mais par exception, il peut être obtenu pour le jour même si l'emploi du temps des agents le permet. La police fédérale doit en effet aller chercher le résident dans le centre INAD à l'heure convenue et le conduire dans un local prévu à cet effet, situé près du contrôle de douane. Après l'entretien, elle doit reconduire le résident au centre INAD.
En raison des horaires de travail des avocats, les visites ont principalement lieu entre 14 et 18 heures. Néanmoins, il est possible d'obtenir un rendez-vous après 19 heures. J'insiste sur le fait que dans des cas urgents, comme l'introduction d'un recours en extrême urgence devant le Conseil du contentieux des étrangers, le résident peut à tout moment contacter lui-même son avocat ou inversement.
Pour ce qui est de la situation à laquelle vous faites référence, aucun de mes services ne semble être au courant. Il va de soi que ni l'Office des étrangers, ni la police fédérale ne déroge à la réglementation en matière de sécurité établie pour les autorités aéroportuaires.
15.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je souhaiterais que vous puissiez me transmettre les instructions exactes communiquées au personnel du centre INAD, de manière à ce que chacun puisse connaître exactement les règles. Vous parlez d'un numéro de téléphone joignable en permanence. Quel est-il? Manifestement, nous avons des difficultés à obtenir une réponse. Il est clair qu'un horaire de 14 à 18 heures est totalement impraticable, d'autant plus si l'on doit faire un recours en extrême urgence car, en journée, les avocats plaident au tribunal. Monsieur le ministre, il me semble utile de réfléchir à nouveau à ce système.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
16 Question de Mme Florence Reuter au ministre de l'Intérieur sur "les mariages blancs" (n° 1240)
16 Vraag van mevrouw Florence Reuter aan de minister van Binnenlandse Zaken over "schijnhuwelijken" (nr. 1240)
16.01 Florence Reuter (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, ma question fait référence à deux articles que j'ai lus récemment concernant l'augmentation du nombre de mariages blancs dans notre pays. Le constat du journaliste est étayé par des chiffres.
(…)
Selon les statistiques, le nombre d'enquêtes suite à une suspicion de fraude connaît une croissance assez importante. Je vous cite quelques chiffres: en 2004, 1.543 demandes d'enquête, 2.247 en 2005 et au 31 octobre 2007, on était déjà à 7.771 demandes d'enquête. On estimait pour fin 2007 - je n'ai pas les chiffres définitifs -, à 9.925 le nombre de demandes d'enquête. Cela signifie qu'il y a eu 45% de demandes en plus rien que pour 2007. Il faut bien sûr être prudent face à ces chiffres puisque sur les dossiers traités, selon l'Office des étrangers, le nombre de mariages finalement autorisés est en recul. Il y a donc plus de suspicions mais moins de mariages, cela prouve que c'est efficace.
Par ailleurs, l'Office des étrangers déplore le peu de réaction de certaines administrations, citant le cas de la Région de Bruxelles où quatre communes refusent de communiquer. Les quinze autres communes comptent à elles seules pas moins de 900 dossiers.
Dernier constat, trois nationalités totalisent plus de 80% des suspicions de mariages blancs: les ressortissants marocains, turcs et algériens.
Monsieur le ministre, il semblerait que les enquêtes soient efficaces puisque le nombre de mariages autorisés est en recul. Néanmoins, comment expliquer une telle explosion du nombre d'enquêtes? Votre loi en vigueur depuis février 2006 qui pénalise les mariages blancs est-elle suffisamment efficace pour lutter contre ce phénomène qui fait énormément de dégâts sur le plan humain?
16.02 Patrick Dewael, ministre: Madame la présidente, je souhaite tout d'abord attirer l'attention sur l'obligation qui est imposée, dans le cadre d'une déclaration de mariage, aux villes et aux communes par la circulaire du 13 septembre 2005. Celle-ci oblige les officiers de l'état civil à signaler les déclarations de mariage qui concernent un étranger séjournant illégalement dans le pays. L'Office des étrangers reçoit donc des demandes d'information en exécution de cette circulaire.
Par ailleurs, l'Office des étrangers reçoit également, en application des articles 79bis et 81 de la loi sur les étrangers, les demandes d'information des officiers de l'état civil lorsque ceux-ci ont des doutes sérieux sur le caractère sincère d'un mariage qui concerne un étranger qui réside à titre temporaire en Belgique.
En chiffres, j'ajouterai que 2.247 demandes d'information ont été traitées en 2005, 5.474 demandes en 2006 et 8.852 demandes de janvier à novembre 2007 compris.
La cause de la forte augmentation du nombre de signalements est double: d'une part, de plus en plus de villes et de communes respectent l'obligation d'information prévue dans la circulaire; d'autre part, on constate une augmentation du nombre de déclarations de mariage qui concernent des étrangers en séjour illégal.
Il n'y a pas forcément suspicion de mariage blanc, mais la notification de ce type de déclaration de mariage est obligatoire. Pour ce qui est des mariages qui ont déjà été contractés, il appartient au parquet de se prononcer sur l'opportunité ou non de saisir le tribunal de première instance d'un mariage présumé blanc ou de complaisance en vue de son annulation éventuelle.
Pour les questions relatives à la loi du 12 janvier 2006 punissant la tentative et la conclusion du mariage blanc, je vous renvoie à mon collègue de la Justice.
16.03 Florence Reuter (MR): Monsieur le ministre, votre réponse est claire et confirme ce que je pensais: l'information est de plus en plus efficace via les communes.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- M. Jean-Luc Crucke au ministre de l'Intérieur sur "la déclaration de délits par l'application 'police-on-web'" (n° 1278)
- M. Michel Doomst au ministre de l'Intérieur sur "la déclaration électronique de délits" (n° 1369)
- de heer Jean-Luc Crucke aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aangifte van misdrijven via de applicatie 'police-on-web'" (nr. 1278)
- de heer Michel Doomst aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de elektronische aangifte van misdrijven" (nr. 1369)
17.01 Jean-Luc Crucke (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vais pouvoir être très bref sur cette question puisque j’en ai lu la réponse dans la presse de ce matin, ce qui rend inutile un long dialogue entre nous.
Monsieur le ministre, vous avez reconnu que ce système n’a pas forcément été une réussite mais vous avez dit également que c’était peut-être par méconnaissance du système et par manque de communication en la matière. Il semble que des mesures seront prises pour pouvoir diffuser cette information et élargir son objet qui était les plaintes pour vandalisme ou vol à l’étalage et pour vol de vélo.
Pouvez-vous donc simplement confirmer ce que j’ai lu ce matin? J’imagine que 24 heures plus tard, vous ne direz pas le contraire.
17.02 Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer Crucke, het is mij een eer om dezelfde vraag te stellen. Het moest er eens van komen dat wij op dezelfde sporen zouden zitten.
Mijnheer de minister, gezien wij over ruime budgetten beschikken, is het nuttig dat wij de juiste prioriteiten stellen. Vandaar – hoe goed u het ook meent, daaraan heb ik nooit getwijfeld – heb ik enige vragen over de grootscheepse informatiecampagne die u nog wil aanvatten om police-on-web nog beter te verspreiden en beter bekend te maken, gezien de beperkte aangifte die momenteel via deze weg wordt gedaan.
Mijnheer de minister, binnen welk kader wilt u de zaken verder ontwikkelen, gezien het beperkte resultaat tot nu toe? Hoeveel misdrijven zijn er concreet sinds de opstart aangegeven? Hoeveel misdrijven zijn daarvan daadwerkelijk bij het parket beland en tot vervolging gekomen? Hoeveel daarvan leidden tot een veroordeling? Hoeveel zal de geplande informatiecampagne kosten en welke acties zult u ondernemen? In hoeverre past dit in het strategisch plan waarin u in operationele informatica voor de politie had voorzien? Daarbij zal de komende maanden immers een aantal zaken prioritair moeten worden uitgewerkt.
17.03 Minister Patrick Dewael: Mevrouw de voorzitter, het is goed dat beide collega's al dezelfde vragen stellen. Als ze nu ook nog tot dezelfde antwoorden komen, is het helemaal mooi.
Ik wil eerst verwijzen naar het antwoord dat ik heb gegeven aan de heer Logghe. Dat vrij omstandig antwoord dateert van 14 november. Ik ga niet alles herhalen, maar het e-loket of police-on-web werd ingevoerd als een vorm van elektronische nabijheidpolitie of community policing. Die politiezorg, gemeenschapsgericht, is het culturele referentiekader van de Belgische politie.
Tussen 7 juni 2007 en 14 januari 2008 zijn 1.412 klachten vastgesteld via dat kanaal: 433 voor vandalisme, 34 voor graffiti, 44 voor winkeldiefstallen en 517 voor fietsdiefstallen. De politie is verplicht om elke klacht te behandelen. Het gevolg dat aan die klachten wordt gegeven is niet mijn bevoegdheid, maar uiteraard die van de gerechtelijke overheden. Er bestaat een richtlijn van het College van procureurs-generaal die erin voorziet dat de klachten het voorwerp moeten uitmaken van een vereenvoudigd proces-verbaal.
En ce qui concerne la répartition de ces plaintes par zone de police et par catégorie, je vous signale que le tableau en question est publié avec ma réponse à la question parlementaire écrite n° 42 du collègue Van Noppen.
L'État belge a financé le développement de cette application par la police pour un montant total de 880.000 euros répartis sur les années 2006 et 2007 dont 15.000 euros ont été réservés pour la campagne d'information.
Het politiepersoneel werd gesensibiliseerd met de bedoeling de informatie heel breed te verspreiden bij de mensen die zich aanbieden in een politiegebouw. Een groot aantal posters en vouwblaadjes wordt verdeeld in de politiekorpsen met de bedoeling het publiek te sensibiliseren. De vaste commissie van de lokale politie heeft de politiezones gevraagd een maximale publiciteit te voeren, ook ter gelegenheid van opendeurdagen.
L’application "police-on-web" sera évaluée régulièrement par les services de police et, à moyen terme, à condition que le Collège des procureurs généraux soit d’accord, l’application sera élargie à d’autres catégories de délits. À court terme, "police-on-web" sera élargie à la fonctionnalité "avis d’absence".
Ik blijf van mening dat het systeem voort aangemoedigd moet worden. Er moet een sensibilisering plaatsvinden om er meer gebruik van te maken. Immers, hoe dan ook maakt het aantal aangiften van misdrijven dat effectief plaatsvindt het altijd mogelijk om de politie en gerechtelijke overheden toe te laten om gemakkelijker misdrijven te kunnen opsporen. Men mag dus niet stellen: ik dien geen klacht in, want er gebeurt toch niets mee. Dat is een verkeerde ingesteldheid. De indiening van een klacht en de vermenigvuldiging van de informatie laat soms aan de hand van elementen in de verschillende dossiers, toe om bepaalde sporen te kunnen ontwarren en bepaalde misdaden of misdrijffenomenen op het spoor te komen. Ik denk dus dat het belangrijk is dat wij dat blijven aanmoedigen. Het blijft een eenvoudig systeem maar zoals bij elk nieuw systeem: onbekend is onbemind. Ik denk dat wij daar dus verder onze schouders onder moeten zetten en niet defaitistisch mogen worden omdat het een aantal groeipijnen kent.
17.04 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le ministre, je partage votre point de vue. Selon moi, il ne faut pas, à ce stade, parler d'un succès. Mais un certain temps est manifestement nécessaire quand on change des habitudes, d'autant qu'en la matière, il ne faut pas négliger ce que j'appelle l'effet psychologique de la rencontre avec le policier qui, indirectement ou directement, rassure la personne qui porte plainte. Cela n'apporte pas d'élément supplémentaire. Au contraire, cela contribue parfois à alourdir le traitement du dossier ou, en tout cas, le traitement n'est pas plus rapide. Mais pour la personne concernée, le contact avec le policier peut avoir un effet rassurant, même si c'est inconscient. C'est là un élément qu'il ne faut pas négliger.
17.05 Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Kunt u al een tipje van de sluier oplichten inzake het volgende nationaal veiligheidsplan? Zal dit daar eigenlijk als een van de prioriteiten naar voren worden geschoven? Dat was immers niet zo in het vorige plan waar we eigenlijk andere zaken met grotere aandrang moesten zien te realiseren, onder meer het feit dat we nog steeds met twee verschillende informatiesystemen naast elkaar zitten, een waar het lokale wordt gebundeld en een voor het federale. Men ging dat integreren. Wat het bepalen van prioriteiten betreft, hadden wij eigenlijk de indruk dat dit moest voorgaan. Mijn vraag was of het in het volgende plan in die zin een prioriteit zal zijn.
17.06 Minister Patrick Dewael: Het nationaal veiligheidsplan, dat de volgende dagen in de belangstelling zal staan omdat het op dit ogenblik volop circuleert, is een plan dat prioriteiten bepaalt inzake criminele fenomenen. Men kan de methode promoten maar dit is een manier om de burger makkelijker toe te laten criminele fenomenen effectief het voorwerp te laten uitmaken van het indienen van een klacht. Men moet dus een onderscheid maken tussen enerzijds prioriteiten inzake criminaliteitsfenomenen en, anderzijds methodes die de burger moet volgen om bepaalde criminele fenomenen kenbaar te maken aan de politie en de gerechtelijke overheden. Men hoort nu vaak dat mensen geen klacht indienen omdat er toch niets van komt en omdat ze daarvoor uren moeten gaan aanschuiven aan een loket. Het is de bedoeling om die trend tegen te gaan. Dat maakt ook het voorwerp uit van herhaalde vragen, vooral van zelfstandigenorganisaties. Moet een zelfstandige zijn winkel twee of drie uur sluiten om een klacht in te dienen? Nu kan men via het net op een zeer eenvoudige manier een klacht indienen, en bonne et due forme. Dat is belangrijk. Als het veiligheidsplan van kracht zal zijn, neem ik aan dat collega Vandeurzen en ik al het mogelijke zullen doen om dit systeem voor het indienen van klachten verder te promoten.
L'incident est clos.
18 Vraag van de heer Bart Laeremans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de daling van de straatcriminaliteit sinds december" (nr. 1329)
18 Question de M. Bart Laeremans au ministre de l'Intérieur sur "la baisse de la criminalité urbaine depuis le mois de décembre" (n° 1329)
18.01 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, volgens recente en eensluidende persberichten is de criminaliteit in december sterk gedaald ten gevolge van het terreuralarm en de grote politieaanwezigheid op straat en in de stations, die daarmee gepaard ging. Ook het aantal aanhoudingen zou zijn gestegen ten gevolge van de grote politieaanwezigheid.
Over welke indicaties beschikt u met betrekking tot de dalende criminaliteit? Zijn er reeds cijfers beschikbaar vanuit bepaalde zones? Ik heb gelezen dat er in elk geval al cijfers zijn vanuit de spoorweg- en metropolitie. Kunt u die meedelen?
Ten tweede, wat is volgens u de verklaring voor de recente daling? In welke mate is er een verband met het terreuralarm? Of zijn er andere oorzaken volgens u? Klopt het dat hiervan recent een analyse werd gemaakt? Door wie gebeurt dat en zijn er al resultaten van bekend?
Ten derde, kunt u duiding geven bij de verhoogde politieaanwezigheid op straat? Hoeveel bedroeg het aantal extra manuren? Waar werden die dan weggehaald? Was er een substantiële verhoging van het aantal overuren?
Ten slotte, welke beleidsconclusies werden uit dat alles getrokken? Op welk gebied kan de politieaanwezigheid op straat worden verbeterd, zodat de criminaliteitscijfers ook in de toekomst lager zouden liggen?
18.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, er zijn cijfers beschikbaar van de zone Brussel-Hoofdstad-Elsene, waar een eerste analyse is gemaakt. In vergelijking met de maand december 2006 werd een daling vastgesteld van sommige misdrijven. Zo daalde het aantal aangiftes van diefstal van en in voertuigen, diefstal in gebouwen, gauwdiefstal, diefstal met geweld, slagen en verwondingen en vandalisme globaal met 12%.
Op de plaatsen waar de politie nadrukkelijk aanwezig was door het terreuralarm, met name de kerstmarkt, de Grote Markt en de Nieuwstraat, daalde de criminaliteit zelfs met 20% tot 30%. Die cijfers hebben trouwens ook het voorwerp uitgemaakt van tal van persartikels.
De politiezone Brussel heeft dagelijks 140 tot 300 man ingezet, rekening houdend met de verwachte volkstoeloop. Aangezien de dispositieven nog steeds operationeel zijn, is het te vroeg om een juiste telling te geven van het aantal extra gepresteerde uren. Eind december en begin januari waren er zeer weinig betogingen in Brussel, zodat het personeel beschikbaar was voor maatregelen in het raam van het terreuralarm.
Naast het personeel van de politiezone Brussel-Hoofdstad werden ook personen van de federale politie en van de andere lokale korpsen ingezet. Tussen 21 december en 9 januari presteerde het personeel van de directie Algemene Reserve 9.586 uur in het raam van het terreuralarm, de federale wegpolitie 1.308 uur, het federaal interventiekorps 2.241 uur en de lokale politie via het HYCap-systeem 10.690 uur.
Ook de federale spoorwegpolitie, verantwoordelijk voor de Brusselse stations en de metro, deed ten gevolge van de terreurdreiging extra inspanningen. In dat verband kan ik u nog een analyse van de spoorwegpolitie bezorgen.
De cijfers moeten ons sterken in de overtuiging dat wij de inspanningen om meer blauw op straat te krijgen, moeten voortzetten. Ook andere actoren in het veiligheidbeleid moeten maximaal worden geresponsabiliseerd. Ik zou mij toch voor overdreven conclusies willen hoeden en wil niet meegaan in een verhaal om het aantal politiemensen massaal te verhogen. Dat is een prijs die wij, zowel letterlijk als figuurlijk, maatschappelijk niet willen betalen. Een politieagent op elke hoek of voor elke woning of handelszaak zou uiteindelijk slechts een vals gevoel van veiligheid geven.
18.03 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, u zei dat u mij nog een analyse van de spoorwegpolitie kon geven. Hebt u ze bij u? Kunt u mij daarvan nu een kopie bezorgen? Zo niet, dan verwacht ik ze in elk geval nog.
Ik heb uit uw antwoord ook begrepen dat een aantal zaken nu nog niet volledig zijn. Wij zullen daarover op termijn nog informatie kunnen krijgen.
Ik heb wel vragen bij uw slotwoord wanneer u wil waarschuwen voor overdreven conclusies en voor de idee van een politieagent op elke hoek van de straat. U suggereert bijna dat ik dat zou hebben voorgesteld. Dat staat echter nergens in mijn vraagstelling. Dat is ook niet wat wij voorstellen.
Wij willen vooral dat politieagenten en politie-inspecteurs meer op straat en minder in de politiegebouwen zijn. Op dat punt is wat u zei, juist. Ik verneem nog te weinig over wat u concreet zal doen om ervoor te zorgen dat zij inderdaad meer op straat zijn.
Mijnheer de minister, ik las dat u voor genoemde taken 200 extra rekruten zou willen aanwerven. Ik dacht dat u daarbij enige toelichting zou geven. Blijkbaar bent u er echter zelf nog niet helemaal uit.
Het is spijtig dat u te weinig laat zien wat uw conclusies zijn naar aanleiding van alle, genoemde, interessante gegevens en de bewuste, belangrijke daling in onze steden, vooral in Brussel.
Ik hoop dat u in elk geval de zaken die wij nu hebben geleerd, niet zomaar in de lade stopt en niet denkt dat daarmee de kous af is. Integendeel, de cijfers zijn heel interessant en tonen aan dat een verhoogde politieaanwezigheid op straat tot nuttige en heel interessante resultaten leidt.
18.04 Minister Patrick Dewael: Er wordt helemaal niets gesuggereerd. Ik gaf u gewoon de cijfers. Ik ga gewoon in tegen wat u daarjuist zei, namelijk dat de politiemensen opnieuw administratief achter hun bureau de boetes moesten behandelen. Ik vind dat zij nuttiger zijn op straat.
Ten tweede, voor de spoorwegpolitie heb ik de cijfers bij mij. Ik zal ze na de vergadering aan u bezorgen.
18.05 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Ik wil u toch even corrigeren.
Ik heb niet gezegd dat de politie-inspecteurs administratief werk moeten doen. Integendeel, wij zeggen al lang dat dat juist minder het geval moet zijn.
Wij vinden echter wel dat het verzenden van boetes vanuit politieadministratieve gebouwen moet gebeuren. Dat kan en moet natuurlijk door burgerpersoneel bij de politie gebeuren en niet door mensen van De Post. Zij hebben daarmee uiteindelijk niets te maken en hebben zich ook op generlei wijze garant gesteld voor geheimhouding.
L'incident est clos.
19 Vraag van de heer Bart Laeremans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanhoudende onveiligheidssituatie in Anderlecht" (nr. 1330)
19 Question de M. Bart Laeremans au ministre de l'Intérieur sur "la situation d'insécurité persistante à Anderlecht" (n° 1330)
19.01 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, dit sluit een beetje aan bij wat net is gezegd. Op sommige plaatsen in Brussel is er een zeer sterke terugloop van de criminaliteit, maar er zijn bepaalde locaties waar de onveiligheid toch wel drastische proporties aanneemt. Dat zijn geen locaties middenin een of andere duistere wijk, maar op de kleine ring rond Brussel: aan de Anderlechtsepoort, vlakbij de Bergensesteenweg, of het kruispunt Bergensesteenweg en Poincarélaan. Daarover lezen we dat het blijkbaar een van de meest onveilige oorden van het land aan het worden is. Vorig jaar alleen al werden er naar verluidt 400 misdrijven gepleegd. Het gaat om auto-inbraken, vandalisme, aanrandingen, zogenaamde sacjackings, enzovoort. De burgemeester zou toegegeven hebben dat hij de situatie niet meer onder controle heeft.
Is de minister op de hoogte van deze situatie? Beschikt hij over cijfers van misdrijven die lokaliseerbaar zijn op deze plaats? Ten tweede, werd over de situatie reeds gecommuniceerd tussen Binnenlandse Zaken en het gemeentebestuur? Werd reeds overwogen versterking toe te kennen vanwege de federale politie om het op deze toch niet onbelangrijke locatie veiliger te maken? Ik denk aan die talrijke mensen die gewoon beroofd zijn terwijl ze voor het rode licht stonden te wachten, waarbij dan hun ruit werd ingeslagen met alle traumatische gevolgen van dien.
19.02 Minister Patrick Dewael: Mevrouw de voorzitter, de cijfers waarnaar collega Laeremans verwijst, zijn blijkbaar andere dan die waarover de politiezone Zuid zelf beschikt. Het kruispunt Poincarélaan met de Bergensesteenweg ligt op de grens met de zone Hoofdstad-Elsene en behoort dus tot de wijk Kuregem. In 2007 waren er voor heel Kuregem 188 feiten van sacjacking gekend. Het is niet mogelijk binnen de beschikbare tijdsspanne meer verfijnde opzoekingen te doen, maar bij mijn weten is er nog geen vraag gekomen van de politiezone Zuid tot het nemen van bijzondere maatregelen. Ik zal zeker mijn verantwoordelijkheid opnemen wanneer er concrete vragen zouden worden gesteld.
19.03 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Een van de dingen die ik heb vernomen uit de pers naar aanleiding van het bekend raken van de grote onveiligheid daar, is dat men zich bij de politie telkens baseert op de cijfers van aangifte bij de lokale politie. Heel veel mensen die daar zijn beroofd, geven de feiten aan in hun thuisgemeente en daardoor komt men bij de politie van Anderlecht blijkbaar niet te weten waar de zwarte zones zijn, waar zich grote onveiligheid voordoet of waar er veel meer feiten zijn dan op het eerste zicht lijkt. Er schort dus iets aan de informatieuitwisseling. Dit geldt natuurlijk niet alleen voor deze locatie, maar voor alle locaties. Ik zou willen vragen dat wanneer er feiten worden aangegeven bij de politie, er steeds een link is naar de zone waar de feiten zich hebben voorgedaan. Zo heeft een gemeente weet van het aantal misdrijven dat op haar grondgebied gebeurt.
L'incident est clos.,
Het incident is gesloten.
20 Question de M. Jean-Marc Nollet au ministre de l'Intérieur sur "la présence d'acide picrique sur le site de l'IRE" (n° 1358)
20 Vraag van de heer Jean-Marc Nollet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanwezigheid van picrinezuur op de site van het IRE" (nr. 1358)
20.01 Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, pour votre information, il s'agit d'un explosif. Monsieur le ministre, j'ai déjà eu l'occasion de vous poser une question sur le sujet. C'était lors de la dernière séance avant les vacances de Noël mais j'ai reçu une réponse écrite puisque la commission n'a pas pu reprendre ses travaux suite à la séance plénière.
L'analyse attentive de votre réponse à ma précédente question sur le même dossier n'invite à revenir sur le sujet. Dans votre réponse, vous me dites que c'est presque par hasard que l'attention d'un chimiste a été attirée par le bocal d'acide picrique lors d'une mise en ordre du laboratoire de Recherche et Développement. Votre déclaration en ce sens corrobore d'ailleurs ce qu'un responsable de l'IRE, M. Bleus, affirmait dans la presse, à savoir que le bocal a été découvert en mettant de l'ordre dans le laboratoire (je reprends son expression)
Toutefois, dans votre réponse, vous faites état du fait que ce bocal était repris dans l'inventaire des substances dangereuses. Dès lors, me vient une première réflexion que je souhaitais vous faire partager: comment peut-on découvrir quelque chose par hasard qui est dans un inventaire? Il devrait en tous cas être dans un inventaire. Vous admettez que la découverte lors d'une remise en ordre n'est pas très cohérente avec l'existence d'un inventaire bien fait et utilement exploité. Cela devient parfaitement contradictoire quand vous nous apprenez que ce bocal d'acide picrique a eu manifestement tout le temps de sécher avant d'être repéré.
Je me dois aussi de vous faire part de mon étonnement quant à la présence de ce bocal inutilisé dans le bâtiment B6. Savez-vous, monsieur le ministre, qu'il existe au sein de l'IRE un bâtiment – le B15 – spécifiquement destiné au stockage des substances dangereuses et qu'il est à une centaine de mètres du labo? Manifestement, certains au sein de l'IRE semblent ignorer l'existence d'un tel bâtiment, puisqu'il faut bien constater qu'il n'a pas été utilisé lorsque l'usage de l'acide picrique, encore liquide, n'a plus été nécessaire au labo. Il n'est pas étonnant dès lors que les éléments qui vont été transmis pour votre réponse - et j'admets aisément que vous ne connaissiez pas les détails, c'est tout à fait logique - mais que les éléments qui vous ont été transmis…
20.02 Patrick Dewael, ministre: Je suis comme vous quand vous posez la question.
20.03 Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): On est sur pied d'égalité de ce point de vue. Je dois donc creuser un peu. Les éléments qui vont ont été transmis pour votre réponse de décembre ignoraient cette dimension du problème, pourtant explicitement évoquée dans ma question à l'époque. Je l'avais pointée.
Je me dois aussi de vous signaler si besoin en est, que certes, comme vous le dites dans votre réponse, l'aile où se situait le bocal d'acide picrique n'était pas directement l'aile où a lieu la production de produits radioactifs. Votre réponse ne fait nullement état du passage des conduites principales de ventilations de toutes les ailes du bâtiment B6 à quelques mètres seulement du labo. Or, si suite à une explosion, même mineure, ces conduites devaient être ne fût-ce que disjointes ou décrochées de leurs supports, la dépression disparaîtrait et c'est toutes les ailes du bâtiment, en ce compris l'aile où a lieu la production de produits radioactifs, qui se mettrait à la pression atmosphérique, permettant ainsi aux produits radioactifs de migrer dans tout le bâtiment!
Pour éviter de rester simplement dans l'évaluation de la manière dont le problème a été géré – car dans l'échange précédent, nous avons bien évalué la gestion du problème ou plutôt la mauvaise gestion – et aller au-delà de ces quelques réflexions, je voudrais revenir sur une question plus fondamentale. Ici, il s'agit de remonter à la source de l'interrogation.
Que faisait un bocal d'acide picrique, inutilisé depuis longtemps puisqu'il a eu le temps de sécher – ce sont les renseignements apportés par votre dernière réponse – et présentant dès lors un véritable risque d'explosion et/ou d'incendie – j'ai revu la documentation du centre gouvernemental de crise à ce propos –, dans le local B6, bâtiment à protéger de toute agression sur le site de l'IRE?
20.04 Patrick Dewael, ministre: Madame la présidente, monsieur Nollet, je vous confirme tout d'abord que la présence d'un bocal d'acide picrique figurait sur l'inventaire des substances dangereuses présentes au laboratoire R&D de l'IRE, réalisé en mars 2007.
Il apparaît qu'à ce moment, la personne ayant réalisé l'inventaire n'a pas perçu le risque inhérent à la détention de ce produit. La remise en ordre du laboratoire du 21 novembre avait notamment pour objectif de mettre à jour cet inventaire.
Des produits tels que l'acide picrique sont souvent employés dans les laboratoires où des réactions chimiques particulières sont recherchées. Il n'est dès lors pas rare de retrouver ces substances dans des laboratoires où sont également utilisés des produits radioactifs. La présence de ces deux types de produits n'est pas incompatible, pour autant que la législation en matière de détention d'agents chimiques sur le lieu de travail soit respectée, à savoir entre autres, que les quantités soient limitées au strict nécessaire et que des procédures de surveillance soient mises en œuvre afin d'éviter tout risque inhérent à la détention de ces produits.
Dans le secteur nucléaire comme dans toute industrie potentiellement dangereuse, il convient d'être prudent mais pas alarmiste.
J'attire donc votre attention sur le fait que le service d'enlèvement et de destruction d'engins explosifs a évalué la situation compte tenu des informations fournies sur la quantité d'acide picrique découverte et a conclu à l'absence de tout haut risque immédiat. En effet, le risque d'explosion est faible en l'absence de perturbations extérieures et la quantité d'acide picrique présente est limitée de sorte que, même en cas fortement improbable d'explosion, les bâtiments ne seraient pas endommagés, sauf peut-être les vitres.
Finalement, le 23 novembre, lors de l'évacuation du bocal par le SEDEE, on a constaté que l'acide n'était pas sous forme cristallisée, comme craint dans un premier temps, mais sous forme de poudre, c'est-à-dire sous forme non explosive.
20.05 Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je suis, comme vous, à la recherche de la prudence en la matière. Je voudrais insister sur un élément. Vous avez dit que l'inventaire a été réalisé en mars 2007 et que personne n'a perçu le risque à ce moment-là. Or, vous dites dans votre réponse, et vous avez raison, que la législation sur un lieu nucléaire doit, peut-être encore plus qu'ailleurs, être respectée en ce compris la législation sur les procédures de surveillance. Manifestement, il a fallu huit mois pour que la surveillance soit effective. Ce qui doit déjà nous inquiéter dans toute entreprise normale doit nous inquiéter encore plus dans une entreprise Seveso, et encore plus dans une entreprise nucléaire.
Je trouve pour le moins problématique qu'on ait dû attendre huit mois et, presque par hasard, découvrir ce problème.
Pour le reste, dans la gestion, on peut avoir chacun son appréciation. Vous dites que les services sont arrivés, qu'ils ont vu qu'il n'y avait pas trop de problèmes et qu'ils ont trouvé une forme solide mais pas cristallisée. Et on connaît la différence en matière de dangerosité. Mais, toujours est-il qu'avant qu'ils ne soient là pour l'analyse, on ne savait pas dans quel état se trouvait le produit, puisque personne ne peut le dire sauf les services spécialisés.
Monsieur le ministre, je voudrais vraiment attirer votre attention. Nous avons déjà eu l'occasion d'avoir des échanges sur la sécurité nucléaire sur le site de l'IRE. Qu'une installation comme l'IRE perde huit mois pour constater le danger et agisse, alors que vous dites vous-même que la législation doit être respectée, notamment les mesures de surveillance, je pense qu'il y a matière à intervention de votre part.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La présidente: Les questions nos 1351 et 1367 de M. Bruno Van Grootenbrulle et nos 1352 et 1368 de M. Denis Ducarme sont reportées.
Et puisque M. Gilkinet est arrivé, je vais lui donner la parole pour sa question.
21 Question de M. Georges Gilkinet au ministre de l'Intérieur sur "la signalisation des contrôles d'alcoolémie par sms" (n° 1198)
21 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het waarschuwen voor alcoholcontroles via sms" (nr. 1198)
21.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, je vous remercie de votre mansuétude.
Monsieur le ministre, je vous suis reconnaissant de votre patience.
Chaque week-end, l’alcool au volant et la vitesse excessive font de trop nombreuses victimes, notamment parmi la population jeune et les usagers faibles de la route. Les fêtes de fin d’année et leur cortège de repas bien arrosés et de fêtes patronales constituent une période particulièrement critique pour la sécurité au volant. Chaque année aussi, les services de police multiplient des opérations de contrôle de l’alcoolémie, qui sont souvent médiatisées afin de sensibiliser les conducteurs aux risques de contrôle qu’ils encourent et à la encourager à modérer leur consommation d’alcool ou à se choisir un "Bob". C’est une bonne méthode.
Cependant, il me semble que l’efficacité de ces efforts risque d’être affaiblie par l'initiative d'une firme commerciale qui propose d’informer par des sms payants ses clients des contrôles d’alcoolémie en cours. Cela peut soit les encourager à des comportements plus prudents – auquel cas, l'effet serait positif –, soit leur faire croire à une espèce d’impunité en l’absence de message reçu, soit encore les pousser à des stratégies d’évitement qui peuvent comporter d’autres risques – notamment s’ils utilisent des voiries secondaires pour échapper aux contrôles.
En bref, cette opération commerciale me semble problématique, tant d’un point de vue éthique que sur le plan de la sécurité de nos concitoyens sur la route.
Pouvez-vous me dire si vous avez été informé de cette initiative commerciale? Quel est votre jugement à son sujet? Estimez-vous qu’une telle initiative est en accord avec les dispositions légales en matière de sécurité routière? Quelle mesure avez-vous prise ou comptez-vous prendre vis-à-vis de la firme concernée et de toutes celles qui souhaiteraient l’imiter, pour mettre un terme à ce type de pratique?
21.02 Patrick Dewael, ministre: Madame la présidente, chers collègues, tout comme la police fédérale et l’Institut belge pour la sécurité routière, j’émets quelques doutes sur le caractère sécurisant de cette initiative.
Quant à sa légalité, la police fédérale et le procureur général - qui a la sécurité routière dans ses prérogatives - ont examiné si cette pratique constituait une infraction aux dispositions légales, et notamment au Code de la route. Cela ne paraît pas être le cas.
Je suis donc d’avis d’organiser à l’avenir des concertations entre les services de police et de telles entreprises. Il est en effet peu productif de mener de telles discussions par voie de presse. Les services de police sont d’ailleurs prêts à collaborer en toute franchise, à condition bien sûr que la sécurité en bénéficie.
Pour ce qui est d’une adaptation de la législation, un groupe de travail se penche pour le moment sur une réécriture du Code de la route. Les membres des services de police présents au sein de ce groupe examineront les réponses à apporter.
21.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, nous posons le même diagnostic sur cette situation. J’entends que le dialogue et les concertations vont avoir lieu entre la police et l’entreprise concernée. De plus, vous envisagez une modification de la législation. J’y serai particulièrement attentif. Le cas échéant, les parlementaires peuvent aussi prendre l’initiative de soumettre des propositions en la matière. Nous ne manquerons pas de le faire si nous estimons que le dossier n’avance pas aussi rapidement que nous le souhaiterions.
21.04 Patrick Dewael, ministre: Madame la présidente, je me réfère littéralement à la réponse que j’ai apportée et non à l’interprétation que M. Gilkinet en donne. Ce n’est pas la première fois.
Het incident is gesloten.
22 Question de M. Georges Gilkinet au ministre de l'Intérieur sur "les conditions de collaboration des services de police avec des chaînes télévisées dans le cadre de la réalisation d'émissions de téléréalité" (n° 1199)
22 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de voorwaarden voor de samenwerking van de politiediensten met televisiezenders bij het maken van reality-tv-programma's" (nr. 1199)
22.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, depuis quelques années, les services de police collaborent avec des chaînes de télévision pour la réalisation d'émissions mêlant la réalité et la fiction et montrant des opérations de police plus ou moins délicates ou spectaculaires. L'équipe télévisuelle pénètre dans les coulisses de la police et suit ces patrouilles sur le terrain.
Au cours de ces émissions, le téléspectateur peut être le témoin d'arrestations, de gestion de conflit, de flagrants délits et développer une vision de la sécurité ou de l'insécurité dans notre pays, fortement influencée par ce qui lui est montré et la manière dont les faits sont relatés et mis en scène.
Des questions éthiques et déontologiques se posent quant à l'utilisation d'images tirées du réel pour la réalisation de ces séquences. L'anonymat des personnes appréhendées est-il respecté? Le secret des techniques d'enquête est-il conservé? Les téléspectateurs ne développent-ils pas à la vision des émissions une image fausse du travail de la police, de la justice ou de la sécurité dans notre pays?
Je suppose que ce n'est pas à la légère que le ministère de l'Intérieur s'est engagé dans ce type d'opérations médiatiques, qu'il a des intentions particulières à ce sujet, qu'il a fixé des balises à ne pas dépasser tout autant qu'une procédure d'accompagnement et d'évaluation. C'est à ce sujet que je voudrais vous entendre.
Monsieur le ministre, pouvez-vous m'indiquer quel est l'historique de cette collaboration? Quand a-t-elle débuté? Qui l'a décidée? Quelles sont ou quelles étaient les intentions du ministère de l'Intérieur dans le cadre de cette collaboration avec les chaînes de télévision?
Des critères éthiques et déontologiques sont-ils fixés, notamment par rapport à la protection de l'anonymat des personnes filmées, au secret des techniques d'enquête et au sentiment d'insécurité qui pourrait découler de la vision de ces séries? Comment ces critères sont-ils évalués?
Cette collaboration fait-elle l'objet d'une convention conclue entre l'État belge et les médias concernés? Est-elle publique? Pouvons-nous en avoir connaissance?
Cette collaboration engendre-t-elle des échanges financiers entre l'État belge et les médias concernés? De quels types?
Un comité d'accompagnement a-t-il été mis sur pied pour accompagner cette collaboration? De qui est-il composé? Quand se réunit-il?
Une évaluation de ce partenariat est-elle prévue ou a-t-elle déjà été effectuée? Quelles en sont les conclusions le cas échéant?
22.02 Patrick Dewael, ministre: Madame la présidente, cher collègue, la police est liée à toute une série de dispositions légales mais aussi à la circulaire commune de mai 1999 du ministre de la Justice et du Collège des procureurs généraux.
La police fédérale utilise une convention avec les médias ainsi qu'un formulaire à signer par le journaliste responsable de la mission. Ces documents reprennent toutes les références légales et ont été approuvés par le Collège des procureurs généraux.
Cette collaboration n'engendre pas d'échanges financiers entre l'État belge et les médias concernés. De tels échanges ne seraient pas acceptables d'un point de vue déontologique.
Pour les émissions à caractère judiciaire, il existe un comité d'accompagnement présidé par un membre du parquet général de Bruxelles. Il se réunit quatre fois par an.
Les circulaires de mai 1999 prévoient une évaluation mais une telle évaluation globale n’a pas encore eu lieu. Ceci n’empêche pas qu’on tire ponctuellement des leçons de telles expériences.
22.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces précisions. Je note que la question avait son intérêt puisque l’évaluation prévue il y a huit ans n’a pas encore eu lieu. Je vous demanderai de la mettre en œuvre. Les professionnels de la justice doivent donner leur avis à ce sujet. J’ai la faiblesse de croire que les professionnels des médias aussi – mais alors on dévie sur les compétences des Communautés – pourraient apporter un éclairage intéressant, notamment par rapport à mon hypothèse que la mise en scène peut avoir une influence sur la perception de la sécurité ou de l‘insécurité par nos citoyens. Avec ces émissions, on peut aboutir à des effets non souhaitables s’ils renforcent le sentiment d’insécurité de nos concitoyens.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 17.37 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.37 uur.