Commissie voor de Financiën en de Begroting

Commission des Finances et du Budget

 

van

 

woensdag 16 januari 2008

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 16 janvier 2008

 

Après-midi

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 15.02 uur en voorgezeten door de heer Dirk Van der Maelen.

La séance est ouverte à 15.02 heures et présidée par M. Dirk Van der Maelen.

 

01 Interpellatie van de heer Hagen Goyvaerts tot de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de correcte toepassing van de belastingverlaging - doorrekening via de bedrijfsvoorheffing" (nr. 5)

01 Interpellation de M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la mise en oeuvre correcte de la diminution d'impôts, c'est-à-dire en la répercutant sur le précompte professionnel" (n° 5)

 

01.01  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, we zijn deze namiddag wat later begonnen. Ik weet niet of u bij de opening van het Autosalon nog een nieuwe fiscale maatregel hebt aangekondigd.

 

Ik wil terugkomen op een fiscale maatregel die al van een tijdje geleden, van 2001, dateert. In deze commissie voor de Financiën is het niet de eerste keer dat het thema van de belastingverlaging, meer specifiek het niet volledig doorrekenen van de effecten van de hervorming van de personenbelasting bij het bepalen van de bedrijfsvoorheffing, aan de orde is.

 

Als we de uiteenzettingen van de afgelopen jaren en de mondelinge vragen uit de vorige legislatuur bekijken, blijkt heel duidelijk dat we daarover af en toe met u van gedachten hebben moeten wisselen.

 

Toen de wet in de Kamer en de Senaat werd gestemd, was er bij de wet een tabel gevoegd. De bewuste tabel nr. 15 die toen slechts was ingevuld tot 2004 en waarin was aangegeven dat de belastingverlaging slechts gedeeltelijk zou worden doorgevoerd. Een beperkt gedeelte was voorzien via de bedrijfsvoorheffing en de rest, dat in de praktijk het overgrote gedeelte blijkt te zijn, via de inkohiering en via de belastingafrekening.

 

Vermits die bewuste tabel eindigt op 2004 ging het dus niet over de inkomsten 2005 en 2006, laat staan over de inkomsten 2007 en 2008.

 

Door het niet onmiddellijk en bijgevolg het onvolledig doorrekenen van de belastingverlaging op het loonstrookje, hebben zowat anderhalf miljoen gezinnen de afgelopen jaren de Belgische staatskas aardig gespijsd. Wij noemden dit een renteloze lening – u was die mening niet toegedaan – voor een niet onaardig bedrag van ongeveer 2 miljard euro. Dat anderhalf miljoen gezinnen heeft in feite de afgelopen jaren een voorfinanciering gedaan van uw beleid. Niet onbelangrijk is dat dit u de afgelopen jaren heeft toegelaten enerzijds uw begrotingsevenwicht te realiseren en, anderzijds een doorschuifoperatie te doen naar de volgende begrotingsjaren.

 

In 2004 was er in een bedrag voorzien van 1,26 miljard euro. Dat bedrag is afkomstig van uw studiedienst Financiën. Dat werd niet uitbetaald in dat jaar maar in 2006. In 2006 hebt u de belastingverlaging van 2004 terugbetaald. In dezelfde logica betekent dit dat u in 2008 de belastingverlaging van het jaar 2006 zult terugbetalen, opnieuw met ongeveer een budgettaire impact van ongeveer 1 miljard euro.

 

Kortom, de bedrijfsvoorheffing is helemaal niet aangepast aan de verloning, de bezoldiging, de gezinssituatie en dus aan de werkelijke situatie van vele belastingplichtigen. Vooral de 1,5 miljoen gehuwde loon- en weddetrekkenden zijn hiervan de dupe. Dat blijkt ook. Twee jaar later moet u toch geen onaardige som terugbetalen, gemiddeld zo een slordige 1000 euro per gezin met 2 werkende partners.

 

Concreet wil dat ook zeggen dat de schalen van die bedrijfsvoorheffing helemaal niet actueel zijn. U weet dat het Rekenhof hierover een aantal jaren geleden nog een rapport heeft bezorgd waarin zij van oordeel waren dat die schalen van de bedrijfsvoorheffing in feite zijn opgesteld in het voordeel van de Staat. U weet dat dit een principe is waar wij niet achter staan. U moet zo nauw mogelijk kunnen aansluiten bij het werkelijke belastingstarief.

 

Bijgevolg, mijnheer de minister, heb ik maar één prangende vraag. Zult u voor het inkomstenjaar 2007 en de komende jaren de belastingvermindering onmiddellijk doorrekenen in de bedrijfsvoorheffing of niet? Ik denk dat dit de cruciale vraag is en zo neen, indien u dit niet van plan bent te doen, waarom niet?

 

Ik breng toch nog een aantal dingen in herinnering, mijnheer de voorzitter. Het was destijds de VLD bij monde van collega Luk Van Biesen - weliswaar niet aanwezig -, die op 2 december 2004, ondertussen toch ook al meer dan 3 jaar geleden, in de Tijd een opiniestuk publiceerde waarin hij zich fel afzette tegen het feit dat de regering een renteloze lening afdwingt bij de burgers. Hij was van oordeel en hij hield daar in zijn Vrije Tribune nogal een sterk pleidooi voor om de bedrijfsvoorheffing zo nauw mogelijk te doen aansluiten bij het uiteindelijke resultaat.

 

Hij had een zeer typerende passage en ik zou hem toch nog eens even willen citeren ten einde de aandacht erop te vestigen, mijnheer de minister. Wanneer hij het had over het saldo in het voordeel van de belastingplichtige “dan dient dat bedrag van de belastingvermindering integraal te worden doorgerekend via een verlaagde bedrijfsvoorheffing”, aldus Luk Van Biesen. “Het zich onrechtmatig toe-eigenen van gelden van de belastingbetaler door de overheid is ontoelaatbaar en doet elke liberaal de wenkbrauwen fronsen”. Ik weet niet of u dat interview van hem nog altijd in een kader boven uw bureau heeft hangen. Het is, mijns inziens, tot op vandaag zeer van toepassing. Op dat moment heeft de heer Van Biesen misschien geen mythische woorden uitgesproken maar heeft hij ons en zeker u, mijnheer de minister, herinnerd aan het gegeven dat men ook binnen de liberale fractie van oordeel was dat er iets met die bedrijfsvoorheffing moest worden gedaan.

 

U weet ook dat het Grondwettelijk Hof, vroeger het Arbitragehof, en ook de Raad van State zich in de afgelopen jaren een aantal keren hebben uitgesproken over de problematiek van de berekening van de bedrijfsvoorheffing en de mate waarin die gelijk moest meelopen met de uiteindelijk verschuldigde belasting.

 

Dat was in feite een kwestie van een faire fiscaliteit en ook een kwestie van goed bestuur, neem ik aan, mijnheer de minister. Bijgevolg herhaal ik mijn vraag. Gaat u voor het inkomstenjaar 2007 en de komende jaren de belastingvermindering al dan niet onmiddellijk en volledig doorrekenen in de bedrijfsvoorheffing? Zo neen, waarom niet?

 

Mijnheer de voorzitter, ik denk dat wij vandaag in de beslotenheid van deze commissie hierop toch eens een antwoord moeten krijgen. U zult begrijpen dat ik nieuwsgierig ben naar het antwoord van de minister.

 

01.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, ik kan zeer kort zijn en geef drie elementen.

 

Sinds de hervorming van 2001 hebben we alleen vermindering van de belastingen voor de particulieren, dus de gezinnen, gezien, ofwel in de bedrijfsvoorheffing ofwel bij de inkohiering. Men zou kunnen spreken van een lening, ja, maar het is in de eerste plaats een vermindering van de belastingen.

 

Bovendien hebben we sinds 2001 de normale weg gevolgd, dus de integratie van alle elementen in de bedrijfsvoorheffing, zoals overeengekomen tijdens de bespreking en de goedkeuring van de hervorming van 2001. Wij hebben de destijds uitgetekende tabel tot en met 2004 gevolgd om daarna via beslissingen bij de opmaak van de begroting te werken.

 

Voor 2007 is het een beetje laat om een en ander in de bedrijfsvoorheffing te verwezenlijken, denk ik, maar voor 2008 en volgende jaren zullen wij een beslissing nemen bij de opmaak van de nieuwe begroting. Voor 2008 gebeurt dat de volgende weken. Wij zullen naar het Parlement komen met een ontwerp van begroting dat rekening houdt met de repercussies van alle fiscale maatregelen in de bedrijfsvoorheffing, en, als dit mogelijk is, met een begrotingsanalyse. Tot nu toe hebben we geen ander antwoord voor 2008 en volgende jaren.

 

01.03  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik wens te repliceren, zij het niet kort.

 

Mijnheer de minister, het antwoord was inderdaad kort en bondig, maar geeft mij geen voldoening.

 

U maakte zich in 2001 razend populair door in de Kamer een belastingverlaging goed te keuren. Wij steunden ze toen, omdat wij ook voor een belastingverlaging waren. In de paars-groene regering werden echter ook heel wat maatregelen goedgekeurd die een belastingverhoging tot gevolg hadden. Wij vonden het maar billijk dat de belastingverlaging in feite een compensatie moest zijn voor wat u toentertijd en in de daaropvolgende jaren via de vestzak-broekzakoperaties, waarbij u meer uit de vest haalde dan er in de broekzak aanwezig was, en andere belastingverhogingen binnenhaalde. Mijnheer de minister van Financiën, dat gebeurde onder de leiding van uzelf.

 

Ten tweede, u hebt zich ook vastgereden. De belastingverlaging werd niet onmiddellijk doorgerekend, waardoor u de jaren nadien budgettair een aanzienlijk bedrag moest uittrekken. Daardoor kwam er een doorschuifoperatie. Dat zult u niet ontkennen. Dat was destijds echter uw beleidskeuze. Misschien had u gehoopt dat de economische groei of de inkomsten via allerlei fiscale en parafiscale mechanismen voldoende zouden blijven. Wij bevinden ons vandaag budgettair waar we zijn. In ieder geval, u zit met de budgettaire impact, die u niet aan de oppositie kunt verwijten, laat staan aan het Vlaams Belang.

 

Ten derde, er is een nieuwe constructie. Het is weliswaar een voorlopige regering. Niettemin had ik gedacht dat er met CD&V mee in de regering binnen het departement Financiën of samen met uw collega van Begroting een nieuwe wind zou waaien. Blijkbaar is dat echter nog niet het geval.

 

Collega’s van CD&V, de voorbije jaren hebben wij hard genoeg tegen het mechanisme van het niet in de bedrijfsvoorheffing doorrekenen van de belastingverlaging gestreden. Ik stel alleen vast dat er vandaag, met een regering van liberalen, christendemocraten en PS, blijkbaar nog twijfel over het mechanisme bestaat. Er werd nog geen beslissing over de doorrekening van de belastingverlaging in de bedrijfsvoorheffing genomen.

 

U zei daarjuist dat u op de begrotingsopmaak zal wachten. Mijnheer de minister, vergeet niet dat de minister van Begroting vorige week verklaarde dat er in de Kamer tegen eind februari 2008 al lang een begroting zal zijn ingediend.

 

Het stuk moet nog worden gedrukt en het document nog afgewerkt, maar een maand vóór de begrotingsopmaak hebt u, gelet op het budgettaire kader, waarvan ik aanneem dat u er kennis van hebt, nog altijd geen beslissing genomen over het verder doorrekenen – mijns inziens het volledig doorrekenen – van de belastingverlaging in de bedrijfsvoorheffing. Ik twijfel er zelfs aan dat het zal gebeuren. Mocht het nog ter discussie staan, dan is dat slecht nieuws voor de modale burger in ons land en voor de hardwerkende Vlaming in het bijzonder.

 

Op 7 november 2007 gaf u zelf een interview aan De Tijd. “Reynders vraagt dat de fiscus minder belastingen inhoudt. “ Dat is een mooie titel. U bent natuurlijk niet verantwoordelijk voor de titel, maar wel voor de inhoud. Dat was op 7 november 2007. Ik weet niet of oranje-blauw toen al dan niet nog levensvatbaar was. Ik weet ook niet in welke context u het zei, maar niettemin verklaarde u dat er iets moest gebeuren. U bent ook of was toen een grote voorstander van een versnelde invoering van de belastingverlaging via de bedrijfsvoorheffing.

 

Bijgevolg weet ik niet wat de uitkomst zal zijn. Mijnheer de voorzitter, in mijn hoedanigheid van oppositielid heb ik dus maar één middel, namelijk proberen om de regering, weliswaar vanuit de oppositie, tot betere inzichten te brengen. Dat kan ik alleen maar doen door een motie van aanbeveling in te dienen, die de regering aanspoort om werk te maken van de onmiddellijke en volledige doorrekening van de belastingverlaging in de schalen van de bedrijfsvoorheffing.

 

01.04  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het betreft een materie die tijdens de vorige legislatuur herhaaldelijk in de commissie aan bod kwam.

 

U zult zich wel herinneren dat wij toen herhaaldelijk de nadruk hebben gelegd op de noodzaak van de aanpassing van de bedrijfsvoorheffing aan de nieuwe belastingtarieven. CD&V stond niet alleen met dat standpunt. Er zijn ook allerlei instanties die zich daarover uitgesproken hebben, zoals het Rekenhof, het Arbitragehof en de Raad van State, die gesteld hebben dat de wettelijkheid van de toepassing van de belastingwetgeving ter discussie gesteld kon worden door het inhouden van de bedrijfsvoorheffing, terwijl de fiscale wetgeving aangepast was.

 

Ik meen, mijnheer de minister, dat u goede intenties hebt. Dat heb ik uit uw antwoord vernomen. Voor een interim-regering is het wellicht een moeilijke opdracht om het te realiseren, maar ik meen dat het in elk geval een prioriteit moet zijn voor een volgende regering eindelijk orde op zaken te stellen. Dat is iets voor een echte regering. Er komt een echte regering, na de doorstart op 21 maart. Excuseer, op 23 maart. Op 21 maart begint de lente. 23 maart, Pasen, is de ultieme datum voor de doorstart van een volgende regering.

 

Ik meen dat het een belangrijk onderdeel moet zijn voor een toekomstige regeringsprogramma. Ik ben ervan overtuigd, mijnheer de minister, dat u daar de nodige aandacht aan zult besteden.

 

01.05  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Wil dat zeggen, collega Devlies, dat de begroting om te lachen zal zijn? Zal dat een louter economische begroting zijn?

 

De voorzitter: Excuseer, collega Goyvaerts, als er niemand tussenbeide wenst te komen, ga ik over tot lectuur van de moties.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Barbara Pas en door de heer Hagen Goyvaerts en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van de heer Hagen Goyvaerts

en het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen,

vraagt de regering

om de hervorming van de personenbelasting onmiddellijk en volledig door te rekenen in de schalen van de bedrijfsvoorheffing."

 

Une motion de recommandation a été déposée par Mme Barbara Pas et par M. Hagen Goyvaerts et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l'interpellation de M. Hagen Goyvaerts

et la réponse du vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles,

demande au gouvernement

de répercuter immédiatement et intégralement les effets de la réforme de l’impôt des personnes physiques sur les barèmes du précompte professionnel.“

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de dames Sabien Lahaye-Battheu en Josée Lejeune en door de heren Carl Devlies en Raf Terwingen.

 

Une motion pure et simple a été déposée par Mmes Sabien Lahaye-Battheu et Josée Lejeune et par MM. Carl Devlies et Raf Terwingen.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

Voorzitter: Luk Van Biesen.

Président: Luk Van Biesen.

 

02 Samengevoegde vragen van

- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de Douane en Accijnzen en het PLDA-project" (nr. 1017)

- de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het herhaalde uitstel van de papierloze douane" (nr. 1054)

02 Questions jointes de

- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les Douanes et Accises et le projet PLDA" (n° 1017)

- M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le report répété de la douane 'sans papiers'" (n° 1054)

 

02.01  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik las in De Standaard dat het project van de Paperless Douane en Accijnzen opnieuw vertraging heeft opgelopen. Ik ben de tel kwijt, maar dit moet de vijfde, de zesde of misschien wel de zevende keer zijn dat dit project wordt uitgesteld. Nu zou de streefdatum 4 februari 2008 zijn.

 

Nochtans antwoordde minister Hervé Jamar op dinsdag 13 maart, naar aanleiding van de parlementaire vragen van onze voorzitter, de heer Van Biesen, in de commissie voor de Financiën dat “niettegenstaande de opgelopen vertraging voor de realisatie van de Paperless Douane en Accijnzen, de Administratie in nauwe samenwerking met Unisys alles in het werk zal stellen om de door de commissie vooropgestelde startdatum van 1 januari 2007 voor ECS te behouden.” Ik citeer verder: “Vanaf 1 oktober 2007 wordt SADBEL dan stopgezet en moeten alle SADBEL-gebruikers overstappen naar de Paperless Douane en Accijnzen.”

 

De heer Colpin, die de leiding heeft van Douane en Accijnzen, wijt de vertragingen aan een zekere drempelvrees, zowel bij de bedrijven als bij heel wat douaniers. Hij verwees volgens Datanews van 14 september 2007 ook naar “de logge structuur van Financiën en naar problemen bij softwareleverancier Unisys”.

 

Ondertussen klagen vele ambtenaren van Douane en Accijnzen over het systeem, de opleidingen enzovoort. Een vakbondsleider verklaarde zelf “dat de papierloze douane gewoonweg niet werkt” en “dat de top van de douane toch niet ongestraft uit dit avontuur kan komen”.

 

Dit alles verwondert mij, gezien de eerdere verklaring van de heer Jamar, en ook gezien de talrijke verklaringen van minister Reynders, die steeds verklaarde dat er geen ICT-problemen zijn op zijn departement en dat er voldoende geld voor is uitgetrokken.

 

Kan de minister mij het volgende meedelen?

 

Ten eerste, hoe is het gesteld met het Paperless Douane en Accijnzen-project?

 

Ten tweede, hebben de bedrijven genoeg informatie ontvangen? Hebben de ambtenaren de gelegenheid gehad zich voor te bereiden?

 

Ten derde, waarom zijn er steeds vertragingen en uitstel? Waar zit het probleem volgens de minister?

 

Ten slotte, is er hier geen verantwoordelijkheid in het spel van de leiding van de Administratie van Douane en Accijnzen?

 

02.02  Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal de inleiding van de heer Van der Maelen niet herhalen, maar ik wil toch nog even zeggen dat een van de redenen die de heer Colpin aangaf, was dat de bedrijven drempelvrees zouden vertonen om in het systeem te stappen. Uit het bedrijfsleven hebben wij echter vernomen dat het systeem zeer slecht werkt en dat het getrainde mensen, mensen die een opleiding hebben gehad, een half uur kost om één document in het systeem in te voeren. De helpdesk zou bovendien niet op de hoogte zijn van de precieze werking van het systeem zodat zij de mensen bij die invoering niet kunnen helpen. U begrijpt dat daarmee de Vlaamse havens onherstelbare concurrentieschade dreigen op te lopen.

 

Het is triest vast te stellen dat België door Europese richtlijnen moet worden gedwongen om haar administratie te moderniseren en dat de door de politiek geplaatste top van de Belgische administratie niet in staat is deze richtlijnen met een ruime implementatieperiode na te leven.

 

Mijnheer de minister, een aantal van de vragen die ik wou stellen werd reeds door de heer Van der Maelen gesteld en ik zal zijn vragen aldus aanvullen als volgt.

 

Wie is verantwoordelijk voor dit uitstel? Denkt u eraan eventueel sancties op te leggen aan de verantwoordelijken? Ik heb ondertussen begrepen dat het bedrijf Unisys is. Zal in het contract met het bedrijf in boeteclausules worden voorzien die een herhaalde overschrijding van de termijn zullen bestraffen? Welke bijkomende inspanningen plant u om de geautomatiseerde douaneafhandeling zo snel mogelijk operationeel te krijgen? Wat is de streefdatum voor het operationeel worden? Hoelang zal het huidige systeem nog parallel aan het nieuwe systeem lopen? Hebt u overlegd met de Europese autoriteiten over dat uitstel? Als dat is gebeurd, hoe werd dat door hen onthaald? Dreigen er eventuele sancties voor België? Als u geen overleg hebt gepleegd, waarom niet? Is er in het nieuw systeem een procedure opgenomen die verwittigt welke containers met de scanner moeten worden bekeken? Is België aangesloten op het Export Control System? Zo ja, sinds wanneer? Tegen welke datum zal het Belgische paperless douanesysteem informatie kunnen uitwisselen tussen de Belgische douanekantoren onderling en met andere Europese douanekantoren, zoals in de Europese verordening werd opgelegd? In 2008 wordt op Europees vlak het statuut van authorized economic operator ingevoerd. Zal België in 2008 ook van start gaan met dit systeem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, tegen welke datum zou dat operationeel zijn?

 

02.03 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, ik heb een tiental vragen gekregen. Ik zal proberen om zo kort mogelijk te antwoorden, al zal dat niet gemakkelijk zijn.

 

Mijnheer Van der Maelen, mijnheer Jambon, het PLDA-systeem is sedert 4 juni 2007 op vrijwillige basis operationeel voor de uitvoeraangiften en sedert 13 november 2007 voor het insturen van invoeraangiften. Momenteel hebben reeds 118 bedrijven de overstap gemaakt en is er een groot aantal bedrijven dat een aanvraag tot opstarten heeft ingediend. 388 ondernemingen hebben reeds een of meerdere aangiften met PLDA aangemaakt in productie. In totaal hebben zij ongeveer 150.000 aangiften ingediend. Het is gestart op vrijwillige basis.

 

Na overleg tussen de douane en de privésector werd besloten om SADBEL voorlopig nog parallel aan PLDA te laten lopen.. Dat betekent echter geenszins dat de bedrijven langer kunnen wachten met de implementatie van PLDA. Zowel de douane als de privésector zijn immers voorstander van een spoedige overschakeling naar PLDA. Zij hebben zich dan ook geëngageerd om het PLDA-systeem toe te passen op 4 februari 2008.

 

Nu al stellen we vast dat de testversie van PLDA steeds meer wordt gebruikt, wat betekent dat de bedrijven zich volop aan het voorbereiden zijn op PLDA.

 

Voorts dient gesteld te worden dat het gebruik van PLDA voor de indiening van SAD-aangiften enkel verplicht is voor douane-expediteurs. De nog manueel ingestuurde aangiften worden door de administratie zelf ingebracht in het systeem.

 

De realisatie van Paperless Douane en Accijnzen is een bijzonder complex gebeuren. Niet alleen gaat het om de elektronische verwerking van alle douane- en accijnsaangiften, maar ook om de automatisering van de boekhouding en de verwerking van de berekende belastingen, voor ongeveer 8 miljard euro op jaarbasis. Daarbij is een naadloze overschakeling een must voor de handel en de overheid. In die omstandigheden is het dan ook aangewezen om constructief met elkaar samen te werken.

 

Het bedrijf dat instaat voor de invoering is Unisys.

 

Het lastenboek Implementatie Paperless Douane en Accijnzen voorziet in deel B, punt 8, in een titel "Bezwaren en geschillen", in een clausule die slaat op de laattijdige oplevering in hoofde van de uitvoerende partij. Die clausule verwijst naar de algemene aannemingsvoorwaarden. Die voorwaarden zijn van toepassing op elke overheidsopdracht, tenzij daarvan uitdrukkelijk en gemotiveerd wordt afgeweken, wat ter zake niet is gebeurd. Het lastenboek vermeldt wel dat de partijen in eerste instantie moeten proberen om de gerezen geschillen in der minne te regelen. Ook zijn de standaardboetes voor vertraging van toepassing, met name 0,07% per dag met een maximum van 5%. Ook in de mogelijkheid tot ontbinding is voorzien.

 

Door het Centrum voor Beroepsopleiding D&A werden in de loop van 2006 PLDA-opleidingen georganiseerd voor alle diensthoofden van de administratie. Deze hebben op hun beurt en ondersteund door interne coaches plaatselijk opleidingen georganiseerd voor hun personeel. In het vierde kwartaal van 2007 werd er opnieuw voor dezelfde doelgroep een tweedaagse, intensieve training georganiseerd. Daarbij werd een specifieke opleiding verstrekt aan de ontvangers van de hulpkantoren betreffende de comptabele PLDA-verrichtingen in het bijzonder. Een bijkomende praktische opleiding voor 280 ambtenaren van de hulpkantoren was gepland tussen 17 en 20 december 2007 en 7 en 11 januari 2008. Een bijkomende praktische opleiding voor het verificatie- en controlepersoneel wordt gepland in de loop van de maand januari 2008.

 

Om de bijkomende periode van twee maanden zo goed mogelijk te benutten, heeft de administratie een actieplan opgesteld met als doel alle douane-expediteurs klaar te hebben om te werken met PLDA. Zo wordt gedacht aan het gebruiksvriendelijker maken van de toepassing en aan het optimaliseren van de noodprocedure. Voorts zullen de procedures verder worden verfijnd en zal de applicatie in gevolge het veelvuldig testen verder worden verbeterd door het oplossen van vastgestelde fouten. Aan de ambtenaren zal ondertussen ook een bijkomende opleiding worden gegeven. Het is tevens voorzien om op regelmatige basis overlegcomités met de handel en de vakbonden te organiseren om de uiteindelijke opstart van de PLDA onder de beste voorwaarden te laten doorgaan.

 

De Europese Commissie heeft België in gebreke gesteld voor de niet-volledige toepassing van de verordening van 18 december 2003 betreffende het gebruik van de nieuwe toelichting voor het invullen van de douaneaangifte die vanaf 1 januari 2007 moest worden toegepast. Inderdaad, de nieuwe toelichtingen voor het invullen van de douaneaangiften worden in België enkel toegepast voor aangiften die anders dan met gebruikmaking van het SADBEL-systeem worden ingediend. Het SADBEL-systeem zal slechts worden stopgezet vanaf 2 februari 2008, de ultieme datum waarop het PLDA-systeem voor het indienen van de papierloze aangifte in België verplicht door de douane-expediteurs zal moeten worden gebruikt.

 

In antwoord op deze ingebrekestelling werden de redenen door de Belgische douane uitvoerig toegelicht. Die redenen komen in essentie overeen met de complexiteit van de bestaande wetgeving en het testen van de computerapplicatie in combinatie met herhaalde ingrijpende wijzigingen van de douanereglementeringen. De Belgische douane kon ten overstaan van de Europese Commissie voldoende aantonen dat zijzelf al de nodige voorbereidingen had getroffen en haar dus geen fouten ten laste konden worden gelegd. De Europese Commissie heeft geen voorwaarden gesteld voor de nieuwe verlenging van het uitstel van de stopzetting van het SADBEL-systeem. Aangezien de Europese Commissie reeds informeel werd ingelicht en zij vooraf uitvoerig op de hoogte werd gebracht van de moeilijke omstandigheden, worden ter zake geen sancties verwacht.

 

Momenteel is een geautomatiseerde procedure tussen het systeem Scanning en PLDA niet prioritair. Het uitwisselen van gegevens betreffende de te scannen containers is een van de functionaliteiten te realiseren in het raam van het evolutief onderhoudscontract van PLDA.

 

België is sedert 4 september 2007 aangesloten op het ECS-systeem. Aangezien PLDA een systeem is dat ter beschikking staat van alle Belgische douanekantoren, staat de informatie die aanwezig is in het systeem ter beschikking van alle douanekantoren. Om de veiligheid en de vertrouwelijkheid van bepaalde informatie te waarborgen, werden echter afdoende veiligheidsmaatregelen ingebouwd.

 

De realisatie van de uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten onderling is vastgelegd in verordening 644/2007 van 13 april 2005 en zal tegen 1 juli 2009 worden gerealiseerd volgens de planning die werd opgenomen in het Multi-Annual Strategic Plan. Voor de realisatie van het MASP werd door de Administratie der Douane en Accijnzen een lastenboek gepubliceerd.

 

Ten slotte, het is juist dat de Europese reglementering met betrekking tot de aflevering van de AEO-status van kracht wordt vanaf 1 januari 2008. Elke marktdeelnemer die een AEO-certificatie wil bekomen, kan zijn aanvraag indienen vanaf 1 oktober 2007. Voor meer informatie hierover volstaat het de website te raadplegen en de richtlijn daarin op te volgen. Er dient te worden opgemerkt dat de wettelijke termijn voor de aanvaarding en de behandeling van de aanvraag pas begint te lopen vanaf 1 januari 2008.

 

Mijnheer de voorzitter, wij hebben alles gedaan om door te gaan met PLDA, en op vraag van de douane van sommige partners, altijd met de twee stelsels gedurende een bepaalde periode. Wij komen echter tot een correcte toepassing vanaf februari.

 

Ik stel voor een bezoek te organiseren in een zeer belangrijke plaats, bijvoorbeeld in Antwerpen, in de loop van februari of maart. Dat zal misschien zeer nuttig zijn. De heer Colpin is bereid dat te doen met alle leden van de commissie of zelfs met andere parlementsleden indien nodig.

 

02.04  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, heel kort. Ik zou de minister willen vragen of hij nu plechtig durft beloven dat op 4 februari 2008 het PLDA-project in zijn volle omvang zal functioneren?

 

02.05  Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor het omstandige en punctuele antwoord op mijn vragen. Dit is een van de zovele informaticaprojecten, denk ik. Niet alleen bij de overheid, maar ook in de privésector komen we dat continu tegen: informatici kunnen zich meestal meer permitteren dan elke andere bedrijfstak en dat is hier ook weer een voorbeeld van.

 

U nodigt ons uit om bij douane en accijnzen te gaan zien. Dat is natuurlijk een interessante uitnodiging. Het is, mijns inziens, minstens even interessant om de bedrijven die met dit systeem werken eens aan het woord te laten. Het zijn zij die eigenlijk het meest klagen over de huidige stand van zaken met dit systeem.

 

02.06 Minister Didier Reynders: Eerlijk gezegd, het was soms op vraag van verschillende bedrijven. Zij vonden dat het nuttig was om voort te werken met twee stelsels.

 

Wij hebben alle mogelijke pistes gevolgd, zelfs met een testperiode. Zoals ik gezegd heb, wordt een en ander vanaf februari toegepast. Of alle bedrijven eraan meewerken, dat weet ik niet. Hoe dan ook, is het ook een taak van de bedrijven, niet alleen van de douane. Maar ik meen dat het mogelijk moet zijn dat te doen. Dat is het engagement van de mensen van Douane en Accijnzen. Ik herhaal, het zal mogelijk zijn verificaties ter plaatse te doen met de leden van de commissie.

 

De voorzitter: Wij zullen uw suggestie onderzoeken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Samengevoegde vragen van

- de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de misbruiken van de notionele interestaftrek" (nr. 1052)

- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "fraude met de notionele interest" (nr. 1095)

- de heer Bert Schoofs aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de notionele interestaftrek" (nr. 1228)

03 Questions jointes de

- M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les abus relatifs à la déduction des intérêts notionnels" (n° 1052)

- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la fraude en matière d'intérêts notionnels" (n° 1095)

- M. Bert Schoofs au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la déduction des intérêts notionnels" (n° 1228)

 

Collega’s, de vraag van de heer Bert Schoofs nr. 1228 is op zijn verzoek omgezet in een schriftelijke vraag.

 

03.01  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, bij de bespreking van uw begrotingsresultaat voor 2007 ongeveer tien dagen geleden hebben we het nog even gehad over de notionele intrestaftrek. We hadden het toen meer specifiek over de budgettaire impact van die maatregel. Daar bestaat tot op heden bij wijze van spreken toch nog enige onduidelijkheid over.

 

Het Vlaams Belang heeft zich destijds niet verzet tegen de invoering van de notionele intrestaftrek, omdat de aftrek van risicokapitaal in essentie een vrij eenvoudig mechanisme is. Wanneer we nu echter kijken naar de uitwerking in de praktijk, dan lijkt die toepassing toch wel bijzonder ingewikkeld te zijn. U hebt bij de bespreking van het begrotingsresultaat voor 2007 verwezen naar de studie van Unizo. Ik heb die intussen ook gelezen en daar staat klaar en duidelijk in op welke manier de cijferberoepen, de boekhouders, de accountants en de fiscale kantoren, ervoor gezorgd hebben dat die maatregel enige belangstelling heeft gewekt bij de ondernemers. Zelf hadden ze immers waarschijnlijk de weg niet gevonden. Maar goed.

 

Los daarvan, via een persbericht dat al van enige tijd geleden dateert, naar ik mij meen te herinneren van 14 december, vernamen we via een interne nieuwsbrief van de centrale dienst Financiële Criminaliteit van de federale politie dat er blijkbaar verschillende mogelijke misbruiken van de notionele intrestaftrek zijn vastgesteld. De dienst blijkt vooral alert te zijn voor kunstmatige ingrepen in het kader van wat men de zogenaamde estate planning noemt, het beheer van familievermogens. Ook voor kunstmatige verhoging van de eigen vermogens in grote ondernemingen die kunstmatige ingrepen kunnen doen in hun geconsolideerde jaarrekeningen, is er een verhoogde waakzaamheid. De politie erkent ook dat de nieuwe wet mogelijkheden biedt om kapitaal te lokken naar het Belgisch bedrijfsleven. Blijkbaar moet de praktijk echter nog uitwijzen hoe de interpretatie van bepaalde vermeldingen in de wet wordt ingevuld, dixit de betrokken centrale dienst Financiële Criminaliteit.

 

Vorige week hebt u beweerd dat uw diensten tot op heden geen weet hebben van misbruik. Tijdens de regeringsonderhandelingen hebben wij uw gewezen collega, minister Jamar, enkele keren aan de tand gevoeld. Hij beweerde dat er in uw administratie een studie liep die daarover uitsluitsel zou geven. In dat algemene kader zou ik dus weleens een beter zicht willen krijgen. Een tijdje geleden heb ik u een aantal vragen schriftelijk bezorgd. Ik overloop ze voor de volledigheid van het verslag.

 

Ten eerste, bent u op de hoogte van de vaststellingen van de centrale dienst Financiële Criminaliteit van de federale politie? Hebt u daarover sinds 14 december overleg gehad? Vandaag is er ongeveer een maand verstreken. Dus ik neem aan dat er wel overleg kan geweest zijn. Zo ja, wat zijn uw vaststellingen? Kunt u ons een inschatting geven van de ernst van de mogelijke inbreuken? Komen de vaststellingen van de centrale dienst Financiële Criminaliteit van de federale politie overeen met bevindingen die er in uw departement mogelijks zijn?

 

Klopt het dat de financiële sector het grootste deel van de notionele intrestaftrek voor zijn rekening neemt? Is dat een gevolg van eerdere afspraken van enkele grootbanken met de dienst Voorafgaande Beslissingen, de zogenaamde rulingdienst?

 

Ten laatste, bent u op de hoogte van mogelijke maatregelen die door buitenlandse fiscale diensten tegen mogelijke misbruiken van de notionele intrestaftrek zullen worden genomen? Ik ben benieuwd naar uw antwoord.

 

03.02  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijn vraag is ook gebaseerd op een artikel van 14 december uit De Tijd, met als titel “Politie jaagt op fraude met notionele interest”.

 

Ik zal niet herhalen wat collega Goyvaerts heeft gezegd. Ik stel wel enkele vragen.

 

Mijnheer de minister, ik heb het verslag bij van het directiecomité van de schatkist op 8 augustus, waarin de volgende melding wordt gemaakt, ik citeer: “Anderzijds blijkt dat in de financiële sector acties ondernomen worden tot maximalisatie van het voordeel van de notionele aftrek.” Dat is een eerste gegeven.

 

Er bereiken ons nog meer signalen. Ik meen dat De Tijd en Knack twee respectabele persorganen zijn. Ik citeer uit Knack een investeringsdeskundige van een internationale financiële instelling: “Het is perfect mogelijk dat er via dochterbedrijven op een fictieve manier eigen vermogen wordt opgebouwd om te kunnen genieten van de notionele aftrek. Dit resulteert in een geleidelijke erosie van de vennootschapsbelasting.”

 

Er is nog een derde signaal. De dienst CDGEFID van de politie stuurt een nieuwsbrief rond waarin de aandacht van alle onderzoekers gevestigd wordt op alle mogelijke misbruiken met betrekking tot de notionele interest. Mijn eerste vraag aan u is of u ervan overtuigd blijft dat, na drie dergelijke signalen, het helemaal niet nodig is om ons ongerust te maken over de notionele interestaftrek en mogelijke misbruiken daarvan.

 

Ten tweede, heeft de FOD Financiën overlegd met de federale politie over mogelijke misbruiken met betrekking tot de notionele interestaftrek?

 

Ten slotte, voorheen heeft minister Jamar hier beloofd dat wij begin 2008 een nota, een verslag zouden krijgen van het ministerie van Financiën. Ik meen mij te herinneren dat de minsister, in de uitkomst van de discussie die wij hierover vorige week hebben gehad, zich had geëngageerd om een overzichtsnota te maken. Wanneer mogen wij het rapport dat door minister Jamar was beloofd en het rapport dat door u werd aangekondigd, in deze commissie verwachten, zodat wij eindelijk eens kunnen beginnen te discussiëren op basis van een rapportage met gegevens komende van de FOD Financiën? Tot nu toe heeft de FOD Financiën ons op dit vlak nog geen enkel element van informatie bezorgd.

 

03.03 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, ik zal twee of drie toelichtingen geven alvorens te antwoorden op de speficieke vragen.

 

Ten eerste, wij spreken over een verlaging van de belastingen voor alle bedrijven, zowel grote bedrijven als kmo’s, al komen de kmo’s op de eerste plaats. Ik heb, eveneens in zeer respectabele kranten, positieve reacties gelezen, bijvoorbeeld van Unizo, over de toepassing van de maatregel tot verlaging van de belastingen voor de bedrijven en dus ten voordele van de arbeid.

 

Ten tweede, het is een zeer groot succes, met steeds meer investeringen in België tot gevolg. Ik heb dat steeds gezegd. Volgens een recente studie, gepubliceerd in dezelfde zeer respectabele kranten, was België, in absolute cijfers, in 2006 het vierde land ter wereld op het vlak van investeringen, met een verdubbeling van de investeringen. Wij gingen van meer dan 30 miljard dollar naar 72 miljard. Wij staan juist voor China en komen na de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk. Wij zullen proberen om nog beter te doen. De laatste cijfers gingen in dezelfde richting. Er was ook een zeer goed resultaat op het vlak van de investeringen in 2007.

 

Ten derde, wij hebben in 2007 een zeer forse verhoging gezien van de fiscale ontvangsten voor de vennootschapsbelasting. Het is misschien spijtig voor sommige leden, maar dat is de realiteit. Er is geen gat in de kas. Integendeel, er is een zeer forse verhoging van de fiscale ontvangsten. Tijdens de presentatie van de resultaten van 2007 heb ik reeds gezegd dat het over ongeveer 6,5% gaat. Misschien is het meer, dat zal blijken uit de finale resultaten. Het gemiddelde tussen 2000 en 2006 lag op 3,2% tot 3,3%. Soms is het moeilijk te begrijpen dat er, hoewel er een probleem is met de ontvangsten, er toch een verhoging is van de ontvangsten.

 

Ten vierde, het gaat over de maximalisering van maatregelen. Dat is geen fraude. Er is ook een rulingdienst, die antwoord kan geven op vele vragen. Totnogtoe is een normaal en correct gebruik van de wetgeving geen fraude.

 

Al jaren ondernemen wij steeds meer om de fraude te bestrijden. Dat betekent meer maatregelen bij het departement van Financiën, maar ook meer maatregelen op het vlak van de samenwerking met de politie. Voorbereidingen, opleidingen, voorbereidende akten, voorbereidingen bij de FOD Financiën, maar ook bij de politie, meer opleidingen voor politieagenten, enzovoort, willen niet zeggen dat wij een aantal indicaties van fraude hebben, maar dat wil zeggen dat wij willen klaar zijn om de fraude te bestrijden.

 

Ik kom tot de concrete vragen.

 

Bij de directie Economische en Financiële Criminaliteit van de federale gerechtelijke politie zijn op dit ogenblik – ik heb vorige week reeds gezegd dat men andere informatie naar mijn departement kan sturen – geen concrete fraudegevallen gekend inzake de toepassing van de notionele intrestaftrek.

 

De vaststelling dat de directie Economische en Financiële Criminaliteit van de federale gerechtelijke politie zich in het raam van haar conceptuele missie een summier beeld wil vormen van het fiscaal regime van de notionele intrestaftrek impliceert geenszins dat deze dienst kennis heeft van een concreet fraudegeval, maar wel dat de dienst een zekere waakzaamheid aan de dag legt voor potentieel fraudegevoelige fiscale regimes en ter zake een minimum aan knowhow wilt ontwikkelen.

 

Bij de directie Economische en Financiële Criminaliteit werd het plan opgevat om in eerste instantie alleen de theoretische informatiepositie te versterken omtrent deze problematiek, teneinde in voorkomend geval gepast te kunnen reageren op concrete fraudegevallen. De instrumenten om deze informatiepositie te versterken zijn onder meer het aanleggen van gespecialiseerde vakliteratuur, het verwerven van specifieke knowhow via het volgen van seminaries en het zelf organiseren van een workshop. In de nieuwsbrief Atriumnieuws van 6 februari 2007 werd een korte bijdrage gewijd aan het nieuwe fiscale regime, voornamelijk gebaseerd op literatuurstudie. Het artikel in kwestie is trouwens zeer neutraal en geeft alleen een toelichting omtrent de door de regering getroffen maatregelen, notionele intrestaftrek genoemd.

 

We gaan nog verder, mijnheer de voorzitter, in samenwerking met de gerechtelijke politie, om meer en meer informatie te geven, niet alleen wat betreft de vorming van de politieagenten, maar ook voor wat betreft de uitwisseling van inlichtingen tussen de verschillende diensten.

 

Binnen de directie Economische en Financiële Criminaliteit van de federale gerechtelijke politie werd recent het initiatief genomen om een beperkte workshop te organiseren, in het raam waarvan contact werd gezocht met het antifraudecomité C.A.F. van de FOD Financiën. De bedoeling van de workshop is, om door middel van een interactieve denkoefening na te gaan wat precies het regime van de notionele intrestaftrek inhoudt en vooral na te gaan in hoeverre dit eventueel fraudegevoelig zou kunnen zijn, zowel op het vlak van witwassen, als op het vlak van fiscale fraude. De workshop heeft vooralsnog niet plaatsgevonden. Wij zijn in de voorbereidende fase daarvoor.

 

Zoals ik reeds zei, beschikken wij niet over elementen van fraude in dat verband, maar wij zetten onze inspanningen voort om, niet alleen in de FOD Financiën, maar ook in samenwerking met politie en met andere instellingen, de fraude te bestrijden. Dat was destijds een klaar en duidelijk engagement van mezelf en van de paarse regering, bij de goedkeuring van het nieuw stelsel door de vorige meerderheid.

 

Ik begrijp de verschillende reacties, maar nogmaals, elke informatie omtrent mogelijke fraude kan steeds aan mijn departement, mijn kabinet of aan mezelf worden bezorgd. Op dit ogenblik heb ik geen aanwijzingen van de gerechtelijke politie in dat verband. Wij proberen om alle maatregelen te nemen in de strijd tegen de fraude. Samen met mijn collega, de minister van Begroting, zal ik een nota voorleggen omtrent de effecten van de notionele aftrek. Indien het mogelijk is om een aantal procedures te starten tegen specifieke gevallen van fraude, zal ik deze commissie daarover informeren.

 

Nogmaals, mijn administratie noch de gerechtelijk politie slagen erin aanwijzingen te vinden die wijzen op fraude. Mijnheer Van der Maelen, u las in een nota over het maximaliseren van wetgeving. Ik heb dat vaak gelezen in nota’s, maar ik denk dat dat tot nu toe geen fraude is. Het is niet gemakkelijk, maar in uw hoofd moet u altijd een grens trekken tussen een verlaging van de belastingen - waar u misschien tegen bent, maar dat is een ander verhaal - en fraude.

 

Wij zullen alles in het werk stellen om de fraude te bestrijden, niet alleen betreffende deze maatregel maar voor alle fiscale maatregelen, zowel deze genomen door de vorige regering als door andere regeringen in het verleden.

 

03.04  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ten eerste, ik weet ook dat in de wet die wij hier hebben goedgekeurd van de notionele intrestaftrekking in het raam van de vennootschapsbelasting, een aantal misbruikbepalingen staan. Ik zeg niet dat die onvoldoende zijn. Indien de “indianenverhalen,” waarover wij in de pers lezen en in de interne nota van de politie, echt indianenverhalen zijn, snap ik niet dat u die niet stellig probeert te ontkrachten. Dan blijft natuurlijk dat vermoeden bestaan.

 

Ten tweede, ik ben zeer benieuwd natuurlijk wat u nog binnen uw diensten gaat opzetten en met welke nota u zult komen.

 

Het verbaast mij dat dit nu pas gebeurt. Ik bedoel: de vennootschappen hebben hun aangifte waarschijnlijk al gedaan. Die zijn nu in onderzoek binnen uw diensten. Ik zou verwachten dat u zich wat vroeger gewapend had om daar mogelijk toch sneller werk van te maken als er misbruik zou zijn geweest.

 

Voor de rest meen ik dat ik moet wachten op de nota die u ons beloofd hebt, weliswaar met een fiscale impact op de begroting en het mogelijk aanwezig zijn van misbruiken. Ik neem aan dat ik daarover bij u nog zal moeten terugkomen op een later moment.

 

03.05  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, dit is de omgekeerde wereld. De minister verwacht dat parlementsleden hem dossiers bezorgen. Mijnheer de minister, ik stel voor dat u uw administratie eens in het Staatsblad laat kijken om alle kapitaalsverhogingen die daarin staan aangekondigd eens grondig te onderzoeken. Dat is een tip die ik u wil geven.

 

Dan uw verhaal over de verhoging van de vennootschapsbelastingen, mijnheer de minister. Ik ben bezig met de oefening: winsten 2006 van de bedrijven + 35%, stijging van de vennootschapsbelasting + 0,69%. Ik herhaal: stijging van de winsten van vennootschappen: +35%, verhoging van de vennootschapsbelasting: + 0,69%.

 

Nog iets. Bij de invoering van de maatregel heeft de minister aangekondigd dat de kostprijs ervan ongeveer 500 miljoen euro zou bedragen. Wij vragen al 6 maanden naar cijfers omdat er een gat is inzake de voorafbetalingen. Wij vragen de cijfers en we krijgen ze niet van de minister.

 

Dan zijn er twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is dat de minister een knoeier is als het erop aankomt op voorhand de kostprijs van de maatregelen die hij voorstelt te ramen. Het zal immers geen 500 miljoen euro zijn, maar veel meer. Een tweede mogelijkheid is dat er door de belastingplichtigen misbruik wordt gemaakt van de maatregelen. Ik stel vast dat de minister op dit vlak niets wil doen. Sterker nog, er was bij de stemming van de wet afgesproken dat een gedragscode met de financiële sector zou worden afgesloten. Dit werd door de minister aan de heer Tommelein toegezegd. Ik vraag u: zoek die gedragscode. Die bestaat helemaal niet. De minister heeft nagelaten om een belofte die hier in de commissie aan een lid werd gedaan na te komen.

 

Als uit die cijfers blijkt dat die maatregel twee tot drie keer meer heeft gekost dan door de minister geraamd, alleen al door het feit dat hij heeft nagelaten om de maatregelen te nemen die door de regering waren afgesproken, namelijk een gedragscode met de financiële sector, schuilt hier een grote verantwoordelijkheid van de minister ter zake.

 

De voorzitter: Het is spijtig vast te stellen dat goede maatregelen telkens opnieuw in vraag worden gesteld, maar dat is nu eenmaal de taak van deze commissie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos

 

04 Samengevoegde vragen van

- de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de fiscale bemiddeling" (nr. 1027)

- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de fiscale bemiddelingsdienst" (nr. 1094)

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de fiscale bemiddelingsdienst" (nr. 1180)

04 Questions jointes de

- M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la conciliation fiscale" (n° 1027)

- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le service de conciliation fiscale" (n° 1094)

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le service de conciliation fiscale" (n° 1180)

 

De samengevoegde vraag van de heer Van der Maelen is omgezet in een schriftelijke vraag.

 

04.01  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de regeling van de fiscale bemiddeling is in voege getreden op 1 november 2007. Vanaf dat moment konden verzoekschriften worden ingediend bij het callcenter. Dat kon gebeuren per brief, per e-mail of per fax. Een bericht van ontvankelijkheid zou aan de indieners worden toegezonden binnen de veertien dagen.

 

Hoeveel verzoekschriften tot fiscale bemiddeling werden er op het callcenter reeds ingediend tussen 1 november 2007 en 31 december 2007?

 

Mijn tweede vraag heeft betrekking op de vroegere procedure van de behandeling van bezwaarschriften, die gebeurde via het elektronische systeem van de Workflow Geschillen. Wat was de kostprijs van het systeem en het elektronische beheer van de Workflow Geschillen?

 

Wat is de evolutie van het aantal ingediende en afgehandelde bezwaarschriften inzake directe belastingen sinds de inwerkingtreding van de Workflow Geschillen?

 

04.02  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag is volledig gelijklopend.

 

Bijkomende vragen van mij gaan over de organisatie van de dienst. Uit hoeveel leden bestaat de dienst? Is de fiscale bemiddelingsdienst centraal of lokaal georganiseerd?

 

Hoe gaat men concreet te werk? Op welke manier kan de belastingplichtige zich wenden tot de dienst om een beroep te doen op die bemiddeling?

 

De volgende vraag werd ook al gesteld door mijn collega. In hoeveel dossiers werd de dienst tot op vandaag al gecontacteerd?

 

04.03 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Devlies, mevrouw Lahaye-Battheu, voorafgaandelijk herhaal ik het volgende. Artikel 116, §5, van de wet houdende diverse bepalingen van 25 april 2007 bepaalt dat de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit de fiscale bemiddelingsdienst opricht en, na advies van het directiecomité, de bestuurders van voornoemde dienst benoemt. De dienst werd opgericht bij koninklijk besluit van 9 mei 2007, dat tevens de datum vaststelde vanaf wanneer de aanvragen tot bemiddeling aan de dienst kunnen worden bezorgd, namelijk 1 november 2007. De beschrijving van de functie en van het competentieprofiel van de leden van het college van de fiscale bemiddelingsdienst werd als bijlage bij het voormelde koninklijk besluit van 9 mei 2007 gevoegd.

 

De oproep tot kandidaatstelling voor de mandaten van leden van het college werd in het Belgisch Staatsblad van 14 juni 2007 gepubliceerd. De kandidaturen moesten binnen de tien dagen bij de voorzitter van het directiecomité van de FOD Financiën worden ingediend.

 

De verlengde periode van lopende zaken heeft een invloed gehad op het proces tot aanstelling van de leden van het college.

 

Aangezien de burger sinds 1 november 2007 aanvragen tot bemiddeling kan versturen, werd een tijdelijke oplossing uitgedacht. De burger kan zijn aanvraag tot bemiddeling naar een klassiek of elektronisch adres, alsook per fax versturen. De aanvragen worden dan in eerste instantie behandeld door het personeel van het callcenter, dat binnen de vijf werkdagen vanaf de ontvangst van de aanvraag de ontvangstmelding verstuurt. Vier ambtenaren – twee Franstalige en twee Nederlandstalige – van de dienst van de AFZ werden aangesteld om over de ontvankelijkheid van de aanvraag te oordelen en de aanvragers binnen de vijftien werkdagen vanaf de ontvangst van de aanvraag tot bemiddeling op de hoogte te brengen van de beslissing om de aanvraag al dan niet te behandelen. Zij ondertekenen hun bericht persoonlijk.

 

In het kader van de tijdelijke oplossing moeten de aanvragen tot bemiddeling per brief aan het contactcenter van de FOD Financiën, per e-mail of per fax naar een centraal punt worden verstuurd. Na de overgangsperiode zal het ook mogelijk zijn een mondelinge aanvraag tot bemiddeling in te dienen tijdens de permanente dienstverlening, die de dienst organiseert.

 

Nu de voorlopige regering werd aangesteld, zullen de leden van het college kunnen worden benoemd. Wij zullen dat dus in de komende dagen en weken doen.

 

Tot op heden hebben wij 43 dossiers ontvangen, waarvan 38 effectieve aanvragen tot bemiddeling en 5 vragen om inlichtingen.

 

Gelet op de progressieve invoering van het systeem workflow geschillen en het bestaan van oude geschillen, kunnen slechts algemene cijfers worden gegeven en geen cijfers die uitsluitend op het systeem workflow geschillen betrekking hebben. Bijgevolg is het niet mogelijk om op de vraag van de heer Devlies te antwoorden.

 

Zodra de diensten evenwel in 2008 zullen zijn geïntegreerd en de bezwaarschriften die vóór de inproductiestelling van de workflow werden ingediend en die op 31 december 2007 – tussen 1 november en 31 december 2007 hebben wij dertig aanvragen ontvangen – nog openstonden, in het systeem zullen zijn opgenomen, zal de administratie in staat zijn betrouwbare statistieken over het verloop van de behandelde zaken op te stellen.

 

Ik heb het al gedurende de vorige legislatuur gezegd: wij proberen te starten met een nieuw stelsel, maar kunnen niet onmiddellijk statistieken opmaken. Ik ken de reactie van de heer Devlies: voor elke nieuwe maatregel moeten we onmiddellijk, na twee dagen, twee weken, twee maanden, statistieken kunnen voorleggen. U moet begrijpen dat we eerst proberen te starten met een nieuw stelsel. Daarna zullen we veel statistieken krijgen in dat verband.

 

Ik wil ten slotte benadrukken dat de toepassing Workflow Geschillen niet beperkt is tot de opvolging van het beheer van administratieve geschillen, maar ook bestemd is om de gerechtelijke geschillen inzake inkomstenbelastingen en de daarmee gelijkgestelde belastingen, alsook inzake btw te beheren. Kostprijs van het workflowsysteem en de beheerskosten: 6.105.401,31 euro, btw inbegrepen, mijnheer Devlies. Hierin zijn ook inbegrepen de verhuiskosten van de Financietoren naar het complex North Galaxy, alsook de kosten voor het opleidingssysteem.

 

Om compleet te zijn, mijnheer de voorzitter: als er fraude kan worden gepleegd, zullen we er iets aan doen, net zoals voor andere initiatieven. Vooralsnog heb ik nog geen statistieken wat fraude betreft, spijtig genoeg.

 

04.04  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Ik heb met aandacht het antwoord van de minister beluisterd. Ik stel vast dat het aantal verzoekschriften tot fiscale bemiddeling dat vanaf 1 november werd ingediend, toch wel aan de lage kant ligt. 38 verzoekschriften, dat is wel erg laag. Ik stel dat alleen maar vast.

 

Met betrekking tot de ingediende en afgehandelde bezwaarschriften kan de minister geen cijfers geven. Hij spreekt onmiddellijk over uitgewerkte statistieken enzovoort, maar ik heb gewoon de evolutie gevraagd van de ingediende en afgehandelde bezwaarschriften, zodat ik een idee krijg van de efficiëntie van de werking van de dienst. Ik denk dat het geen overbodige vraag is, maar ik heb geen gedetailleerde statistieken gevraagd aan de minister, zoals hij probeert te suggereren.

 

Wat mij altijd interesseert, is de kostprijs van bepaalde maatregelen en de resultaten van die maatregelen. Ik denk dat het altijd van belang is om maatregelen te evalueren aan de hand van de afweging tussen de operationele resultaten en de kostprijs. Ik denk dat dat normaal is.

 

Wat de derde vraag betreft, ik heb er nota van genomen dat de kostprijs van het systeem van elektronisch beheer Workflow Geschillen zes miljoen euro bedraagt.

 

04.05  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, ik heb geen repliek.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Questions jointes de

- M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'harmonisation fiscale Wallonie-France vis-à-vis de la Flandre" (n° 1149)

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la signature du projet d'avenant à la convention franco-belge du 10 mars 1964 tendant à éviter la double imposition" (n° 1181)

05 Samengevoegde vragen van

- de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de fiscale harmonisering Wallonië-Frankrijk ten opzichte van Vlaanderen" (nr. 1149)

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de ondertekening van het ontwerp van avenant bij het Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag van 10 maart 1964" (nr. 1181)

 

05.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, ik dank u dat ik mijn twee vragen na elkaar mag stellen.

 

Mijnheer de minister, mijn vraag is opgesteld in december 2007. Zij is voor een stuk al beantwoord in de plenaire vergadering, zo heb ik gelezen, in antwoord op een mondelinge vraag van collega Roel Deseyn. Toch wil ik u vandaag bijkomend het volgende vragen.

 

U hebt vorige week gezegd dat het avenant intussen door u is ondertekend in de maand december 2007. Dat avenant heeft als gevolg dat grensarbeiders die in België wonen en in Frankrijk werken, hun belastingen zullen betalen in Frankrijk vanaf 1 januari 2007, retroactief dus. Voor de Fransen die in België komen werken is er een overgangsperiode van 25 jaar, belastbaar in Frankrijk, op voorwaarde natuurlijk dat zij binnen de grensregio werken.

 

Een groot probleem is er in hoofde van de Belgische ondernemingen omdat zij slechts tot eind 2008 de mogelijkheid hebben om nieuwe Franse grensarbeiders aan te werven. Vanaf 2009 zouden zij geen nieuwe Franse grensarbeiders meer kunnen aanwerven.

 

In de maand maart antwoordde u mij op een vraag in plenaire vergadering dat u de bedrijven en de sociale partners zou ontmoeten en dat u de commissie zou vatten inzake dat thema. Dat is evenwel niet gebeurd. De vraag van de werkgevers was en is concreet – dat weet u zeer goed – hun ook een overbruggingsperiode te geven van 10 jaar, vanaf 1 januari 2009, met andere woorden door het inbouwen van een contingent aan Noord-Franse arbeiders voor Belgische bedrijven.

 

Als er een overbruggingsperiode is voor de werknemers moet er ook een zijn voor de werkgevers. Dat is de redenering.

 

Vorige week zei u dat het avenant door u werd ondertekend en dat u met uw collega, de minister van Begroting, voort zou werken aan het avenant. Waar zit het dossier op dit ogenblik? Is het nog bij u of is het inmiddels op het kabinet van de minister van Begroting? Hebt u oor naar de overgangsmaatregelen die zijn gevraagd door de werkgevers en de sociale partners? Waarom is daaraan dan nog niets gebeurd? Werden de voorstellen met de sociale partners al besproken met Frankrijk? Is er een mogelijkheid om tegemoet te komen aan de voorwaarden? Wat is uw antwoord aan de bedrijfswereld en de betrokken werknemers als zij stellen dat het van primordiaal belang is de mobiliteit van werkkrachten vanuit Frankrijk te waarborgen zolang er geen grotere mobiliteit is vanuit Wallonië naar Vlaanderen?

 

05.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Lahaye-Battheu, ik heb donderdag een antwoord gegeven. U vraagt of er een evolutie is sinds donderdag. Welnu, tussen de plenaire vergadering van vorige week donderdag en de commissievergadering van vandaag, woensdag, hebben we een aantal zaken gedaan, maar - en dat is toch normaal - niet alles.

 

Eerst en vooral, we hadden veel verdragen met andere landen. Het was geregeld met Duitsland, Nederland en Luxemburg, gedurende de vorige legislatuur, zonder enig probleem, zelfs met veel problemen van grensarbeiders, maar met een aantal mogelijke maatregelen. Het is dus niets nieuw. Sinds vele jaren – misschien twintig jaar – hebben we besprekingen met Frankrijk over dergelijk statuut. Het is dus geen nieuwe maatregel, ook niet voor de bedrijven. Het was sinds vele jaren aangekondigd dat het nuttig zou zijn om naar een correcte toepassing van de OESO-regels te gaan en een einde te stellen aan het statuut van grensarbeider. We zitten al sinds vele jaren, gedurende de onderhandelingen tussen Frankrijk en België, in een transitieperiode.

 

Ten tweede, ik heb vele contacten gehad met de sociale partners, ook in de streek. Ik heb zelf verschillende bezoeken afgelegd. U was daarbij aanwezig, denk ik. Ik heb een aantal contacten gehad met de bedrijven, met VOKA, met het VBO en met vele anderen, maar ook met de vakbonden, in verschillende streken van het land.

 

Sinds donderdag hebben we contact met de Groep van Tien. Vandaag nog, net voor het begin van de commissievergadering. We zullen contacten organiseren met de twee gewestelijke ministers voor Tewerkstelling en Arbeid. Wij moeten in België naar meer mobiliteit gaan, niet alleen van Wallonië naar Vlaanderen, maar misschien ook van sommige provincies naar andere provincies. Er zijn verschillende werkloosheidspercentages in de verschillende provincies, soms zelfs in de verschillende steden en gemeenten. We moeten meer mobiliteit krijgen. We zullen dat proberen te bewerkstelligen.

 

Het is misschien ook nuttig om naar een verlaging van de lasten op arbeid te gaan, waardoor men niet altijd zo’n verschil zal zien tussen de lasten in België en, bijvoorbeeld, in Frankrijk. Het is misschien nuttig om meer te doen in dat verband.

 

Wat de transitie betreft, hebben we voor alle bedrijven al in een transitieperiode voorzien tot en met eind december 2008 voor de aanwerving van nieuwe grensarbeiders. Ik heb altijd gezegd dat zo’n statuut van grensarbeider in Europa, zeker tussen België en Frankrijk, toch vreemd is. Het is een element uit de geschiedenis, maar in de Europese Unie is het toch vreemd om een specifiek statuut te hebben voor de grensarbeiders.

 

Wij willen tot eind 2008 voortgaan met nieuwe aanwervingen en dan een transitieperiode van 25 jaar instellen – dus niet van vijf of tien jaar – voor de verschillende grensarbeiders.

 

Dus zullen wij, samen met mijn collega van Begroting, zien of het mogelijk is aanpassingen te doen, maar met een overgangsregeling om tot het einde van het stelsel te komen.

 

Ik herhaal dat ik al veel contacten heb gehad met de sociale partners. Juist voor deze commissie hadden wij nog contact met een groep van tien. Wij zullen, samen met mijn collega van Tewerkstelling en Arbeid op het federale vlak, de heer Piette, een overleg organiseren met de twee gewestelijke ministers om verder te gaan met een betere mobiliteit tussen de verschillende Gewesten en de verschillende provincies in België.

 

Het is toch niet normaal in dat in onze begroting enerzijds een financiering voor werkloosheidsuitkeringen wordt voorzien en anderzijds een subsidiëring van grensarbeiders uit Frankrijk. Wij proberen tot een overgangsregeling te komen. Ik zal mijn best doen om tot een betere overgangsregeling te komen, zoals u hebt gevraagd, maar zeker geen overgangsregeling van tien jaar voor nieuwe aanwervingen. Tien jaar met zo’n stelsel is geen overgangsregeling.

 

De voorzitter: Mevrouw Lahaye-Battheu, voor u uw repliek geeft, wens ik erop te wijzen dat blijkbaar de vragen van punten 10 en 11 van de agenda over hetzelfde onderwerp gingen, hoewel de titel niet duidelijk is.

 

Monsieur Crucke, vous aviez également une question au sujet de l'harmonisation fiscale Wallonie-France vis-à-vis de la Flandre. Avez-vous d'autres questions à poser au ministre sur le même sujet?

 

05.03  Jean-Luc Crucke (MR): Oui, monsieur le président, car ma réflexion – et Mme Lahaye le sait dès lors qu'il s'agit là d'un sujet sur lequel nous avons des points de vue divergents – part d'un propos tenu très récemment par le ministre-président wallon. En effet, en évoquant le sujet, il pousse les travailleurs wallons à aller trouver de l'emploi en Flandre là où il existe, plus particulièrement les Wallons picards du Hainaut occidental.

 

Les statistiques prouvent qu'en Flandre, entre 2006 et 2012, 200.000 emplois seront disponibles. Selon les mêmes statistiques, la Flandre ne pourra fournir de la main-d'œuvre que pour 75.000 postes. Il faudra donc chercher ailleurs. Et ailleurs, c'est entre autres en Wallonie. Et le ministre-président wallon de pointer le gouvernement fédéral du doigt en prétextant la nécessité d'une harmonisation fiscale sous peine de voir les travailleurs non pas transfrontaliers mais surtout français bénéficier de l'avantage. Si je pousse plus loin la réflexion, cela pourrait signifier aussi régionaliser fiscalement la matière. Je ne suis pas certain que le ministre-président ait poussé la réflexion jusque-là, mais il suffirait de peu pour en arriver à cette conclusion.

 

Que dit le ministre-président wallon? Que le régime fiscal du travailleur belge devrait être aligné sur celui du travailleur français! Cette harmonisation fiscale peut-elle et doit-elle se faire? Contrairement aux propos tenus par M. Deseyn la semaine dernière en séance plénière, je pense beaucoup de bien l'avenant. Je ne peux comprendre que l'on incite les Wallons à travailler davantage et surtout à retrouver de l'emploi et que, simultanément, on nous dise qu'en raison du différentiel fiscal, ils sont empêchés de le faire. Certes, il y a d'autres raisons: formation insuffisante, effort d'apprentissage des langues insuffisant, etc. Mais, monsieur le ministre, cet avenant du 13 décembre 2007 n'est-il pas de nature à supprimer ce différentiel fiscal tel qu'il est parfois invoqué?

 

05.04  Didier Reynders, ministre: Monsieur Crucke, il faut dissiper tout malentendu. J’ai d’ailleurs parlé avec divers membres du gouvernement, y compris certains qui sont très proches de la Région, et je puis vous assurer qu’il n’y a pas de doute quant à la nécessité de mettre fin à ce système. Les questions qui se posent sont relatives aux dispositifs de transition. Celles-ci portent sur des mesures qui sont déjà dans l’avenant, mais aussi sur d’autres dont l’objectif est d’obtenir une mobilité plus grande dans le pays.

 

En ce qui concerne l’harmonisation fiscale, je ne peux pas imaginer que le propos consistait à envisager une fiscalité différenciée sur le plan régional, relativement à l’impôt des personnes physiques. Sinon, il faudra que je réunisse les collègues dans un autre cadre pour comprendre l’évolution de la pensée. Cela ne peut donc se passer qu’à l’échelon fédéral.

 

Je me réjouis que le ministre-président plaide en faveur d’une nouvelle phase de la réforme fiscale en ce qui concerne l’impôt sur le travail, car c’est là que se situe le différentiel. En effet, le salaire net pour un brut équivalent est plus élevé en France qu’en Belgique. La solution consiste évidemment à réduire encore la fiscalité sur les revenus du travail, en particulier pour les revenus faibles et moyens. Si, dans les semaines futures, je reçois un soutien actif de la Région wallonne en ce sens, cela pourra peut-être faciliter le débat politique.

 

Il s’agit notamment de créer un différentiel avec les allocations sociales. Car l’une des difficultés est d’inciter des personnes à aller travailler à une certaine distance de leur domicile. Or quand on se décide à travailler, cela implique des frais de transport, voire des frais de formation. Il est évident que ces dépenses constituent un désavantage par rapport aux bénéficiaires des allocations sociales. Donc, si nous voulons que le salaire net soit plus élevé, il faut prendre des mesures.

 

Des dispositions peuvent être prises en ce domaine tant à l’échelon fédéral qu’à l’échelon régional. Il est possible de diminuer l’impôt sur le travail et de mieux intégrer toute une série de frais que les personnes se rendant au travail doivent supporter. Même sur le plan régional, je ne comprends pas bien certaines disparités. En Flandre, où il existe aussi des problèmes de mobilité, la portabilité des droits d’enregistrement a été prévue en cas de déménagement. Ainsi, quand on achète une nouvelle maison pour des raisons professionnelles, on ne doit pas repayer les droits d’enregistrement sur la part du prix correspondant à la nouvelle habitation. Ce n’est pas le cas en Région wallonne. Voilà un frein incontestable au déplacement. Or ce genre de cas doit être envisagé, de sorte que quelqu’un qui déménage pour des motifs professionnels ne doive pas de nouveau payer des droits d’enregistrement. Cela a été instauré en Flandre, mais pas encore en Wallonie – et c’est dommage.

 

Bien entendu, je suis prêt à voir avec les gouvernements régionaux si des mesures peuvent être prises en ce sens, soit sur le plan régional soit au niveau fédéral.

 

05.05  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoorden en uw bijkomende overwegingen. Ik betwist inderdaad niet, en velen met mij, dat we het statuut van grensarbeid moeten afschaffen.

 

Het probleem van de transitie is echter niet alleen een probleem voor de werknemers. De bedrijven moeten toch ook een mogelijkheid van transitie hebben. U zegt dat de bedrijven nog tot eind dit jaar Fransen kunnen aanwerven, maar dan repliceer ik dat dat niet lang genoeg is. Het is nu al januari.

 

Dat er, gelijklopend daarmee, zowel federale als regionale maatregelen moeten komen om de mobiliteit binnen België te verhogen, daarmee ga ik volledig akkoord. Dat is allemaal mooi. Maar dat zullen we niet kunnen realiseren tegen eind dit jaar.

 

Dus, alstublieft, draai de kraan van die natuurlijke stroom Fransen niet dicht. Wanneer ik namelijk kijk naar cijfers van aanwervingen door West-Vlaamse bedrijven in het voorbije jaar, dan zie ik dat er tot 60% Fransen werden aangeworven. Het gaat dan niet over grensarbeiders die al in het systeem zitten, maar over nieuwe arbeiders om het bedrijf te kunnen laten draaien.

 

Mijn pleidooi is dus een om te overleggen met de sociale partners en de werkgevers. U zegt wel dat u contact hebt gehad, wat klopt, maar er heeft geen overleg plaatsgevonden. Ik gebruik de informatie die ik heb.

 

05.06 Minister Didier Reynders: (…) Ik wil best overleggen, zonder dat het betekent dat ik akkoord ga met alle punten.

 

05.07  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Er hoeft geen akkoord te zijn over alle punten, maar misschien toch over bepaalde punten. U hebt gezegd dat er nog aanpassingen kunnen gebeuren en dat het dossier absoluut nog niet rond is. Ik zal het dan ook blijven volgen.

 

05.08  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je répète le bien que je pense de cet avenant, qui était plus que nécessaire.

 

Je voudrais faire référence à une étude d'EuresChannel de 2006 qu'il faut parfois relire. EuresChannel est la structure transfrontalière qui étudie l'emploi. Petite parenthèse: que les choses soient claires, nous ne faisons pas la guerre entre Français et Belges, tant mieux quand on a du travail, quelle que soit la nationalité. Quel est le profil des travailleurs français qui font l'effort de traverser la frontière? Ils sont jeunes, ils sont non ou peu qualifiés et ils obtiennent des contrats à durée indéterminée. Je peux vous dire qu'il y a aussi des Wallons qui sont jeunes, peu ou pas qualifiés et qui souhaiteraient aussi avoir un contrat à durée indéterminée.

 

Il y a peut-être d'autres mesures à prendre, nous en avons cité un certain nombre. Je vous invite un jour – je l'ai déjà fait et je vais le refaire bientôt avec la presse – à prendre le train entre Tournai et Courtrai pour aller au zoning de Courtrai. Il faut prendre un bus entre les deux, ce qui est une complication supplémentaire. Si vous le faites en moins d'une heure, c'est que vous avez trouvé un trajet plus court que le mien, pourtant j'ai essayé de chercher. Il faut également une heure pour revenir. Il y a peut-être d'autres problèmes qui existent et qui méritent solution.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Samengevoegde vragen van

- de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de verwerking van de personenbelasting voor het aanslagjaar 2007" (nr. 1028)

- de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de vennootschapsbelasting" (nr. 1029)

- de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de resultaten van de verwerking van de personenbelasting voor het aanslagjaar 2007" (nr. 1030)

- de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het verloop van de ramingen inzake de opbrengst uit de inkohieringen in de vennootschapsbelasting" (nr. 1219)

06 Questions jointes de

- M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le traitement de l'impôt des personnes physiques pour l'exercice d'imposition 2007" (n° 1028)

- M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'impôt des sociétés" (n° 1029)

- M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les résultats des enrôlements à l'impôt des personnes physiques pour l'exercice d'imposition 2007" (n° 1030)

- M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'évolution des estimations relatives aux recettes des enrôlements en matière d'impôt des sociétés" (n° 1219)

 

06.01  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, vorige week hebben wij een vergadering gehad met de minister van Financiën en de minister van Begroting. Een aantal onderdelen van de vraag is daar al aan bod gekomen. Een aantal vragen dateert immers van voordien. Ik zal mijn vraagstelling dus wat beperken.

 

Van vraag nr. 1028 met betrekking tot de personenbelasting blijft slechts één element over. Wat is de prognose van het globale resultaat voor de verwerking tijdens het jaar 2008 van de resterende aanslagen van het aanslagjaar 2007?

 

Met betrekking tot de vennootschapsbelasting waren de antwoorden van de minister tijdens onze discussie vorige week erg onvolledig. Hij heeft trouwens zelf gezegd dat een aantal zaken schriftelijk diende te worden gevraagd. Ik herhaal dat de ramingen van de ontvangsten uit de inkohieringen in de vennootschapsbelasting een eigenaardig verloop kenden. In 2006 bedroeg de gerealiseerde ontvangst 1 miljard 44 miljoen euro of 24% meer ten opzichte van het jaar 2005.

 

Naar aanleiding van de begrotingsopmaak 2007 raamde men de ontvangst op 985,4 miljoen euro of 5,6% minder ten opzichte van 2006. Bij de begrotingscontrole 2007 werd dat bedrag opgetrokken tot 1 miljard 61,4 miljoen euro. In haar verslag van 26 oktober 2007 ging het het monitoringcomité op basis van informatie verstrekt door de FOD Financiën uit van een opbrengst van 1 miljard 301,6 miljoen euro.

 

In haar verslagen van 13 november en 14 december 2007 raamde het monitoringcomité, opnieuw op basis van informatie verstrekt door de FOD Financiën, de opbrengst op maar liefst 1 miljard 513,7 miljoen euro. Dat betekent +469,7 miljoen euro of +45% ten opzichte van de cijfers van 2006.

 

In de voorstelling van de begrotingsresultaten 2007 wordt vermeld dat de inkohieringen met betrekking tot het aanslagjaar 2007 op 31 december 2007 resulteren in een opbrengst van 714,8 miljoen euro.

 

Mijn vragen zijn de volgende. Ten eerste, hoe kan de verhoging van de geraamde opbrengst met betrekking tot de inkohiering in de vennootschapsbelasting in de maanden oktober en november worden verklaard? Hoe verhouden de uiteindelijke ontvangsten zich tot de geraamde opbrengst?

 

Ten tweede, kan op basis van de intussen met betrekking tot aanslagjaar 2007 ingekohierde aanslagen en de erin opgegeven bedragen in vak III, uiteenzetting van de winst, rubriek C, aftrek voor risicokapitaal, een raming worden gemaakt voor de fiscale uitgaven die gepaard gaat met de notionele intrestaftrek? Indien ja, hoeveel bedraagt die?

 

Ten derde, kan de minister mij de resultaten bezorgen van de inkohieringen van de vennootschapsbelasting in het jaar 2007, verdeeld over de kohieren met betrekking tot het aanslagjaar 2006 en met betrekking tot het aanslagjaar 2007? Mijnheer de voorzitter, dat zijn maar twee cijfers: het aanslagjaar 2006 en 2007, maar met betrekking tot de inkohieringen van het jaar 2007.

 

Ten slotte, welk is de prognose voor het begrotingsjaar 2008 met betrekking tot de overblijvende inkohieringen voor het aanslagjaar 2007? Dat is slechts één cijfer.

 

06.02  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een korte opvolgingsvraag. Vorige week werden de bespreking van het begrotingsjaar 2007 gevoerd. In de replieken werden cijfers vermeld. Het was de bedoeling de cijfers in het verslag terug te vinden. Ik heb de cijfers genoteerd maar wellicht onvolledig. Daarom herhaal ik mijn vraag over de resultaten van de verwerking van de personenbelasting voor het aanslagjaar 2007.

 

Ik had graag over de volgende informatie beschikt, mijnheer de minister. Wat is het aantal en het totaal bedrag aan inkohieringen tot 31 december? Wat is het aantal en het bedrag aan positieve en negatieve inkohieringen tot 31 december geweest? Wat was het aantal inkohieringen met een nulsaldo tot 31 december?

 

06.03 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, ik ben bereid om veel antwoorden te geven, maar ik heb er al veel gegeven tot en met 31 december 2007, met de presentatie van de resultaten van de begroting 2007. Ik kan misschien even herhalen.

 

Het globaal resultaat van de inkohiering voor aanslagjaar 2007 verricht tot op 31 december 2007 is inderdaad positief voor een bedrag van 326.168.950,04 euro. Tot nu toe zijn er 2.927.883 inkohieringen gevestigd. Voor aanslagjaar 2007 zijn er 981.022 positieve inkohieringen verricht tot op 31 december 2007 voor een totaal door de belastingplichtigen te betalen bedrag van 1.086.186.022, 07 euro. Voor aanslagjaar 2007 zijn er 1.191.424 negatieve inkohieringen uitgevoerd voor een totaal aan de belastingplichtigen terug te geven bedrag van 67.017.072,03 euro. Er zijn voor aanslagjaar 2007 ook 755.441 nulkohieringen gevestigd. Ik zal week na week of maand na maand alle cijfers aan de commissie geven. Voor het totaal voor 2008 moeten we wachten tot en met het einde van de inkohiering.

 

Ik meen dat de cijfers voor zich spreken. In 2007 heb ik het totaal gegeven van de inkohiering voor aanslagjaar 2007 voor, om concreet te zijn, meer dan 2,9 miljoen inkohieringen tegenover slechts 1.164.334 inkohieringen in 2006 voor aanslagjaar 2006. Nul in 2005. Wij komen dus van 0 in 2005 over iets meer dan 1.160.000 in 2006 en nu bijna 3 miljoen inkohieringen. De burger ontvangt dus zijn aanslagbiljet gemiddeld veel sneller dan voorheen. Dat er bijna enkel positieve en geen negatieve inkohieringen worden verricht, spreekt niet uit de cijfers.

 

Het artikel in de krant De Standaard berust dan ook op verkeerde informatie. Voor aanslagjaar 2007 zijn tot december 2007 981.022 positieve aanslagen gevestigd voor een bedrag van 1.086.186.022,07 euro. Voor aanslagjaar 2006 zijn er tot december 2006 slechts 432.382 positieve aanslagen verricht voor een bedrag van 382.199.271,54 euro. Er is dus meer betaald vanuit de overheid naar de belastingplichtige in 2007 dan in 2006. Dat is toch goed voor de belastingplichtige, denk ik. U vraagt verrekening in de bedrijfsvoorheffing. Wij proberen dat te doen en wij proberen vlugger te zijn met de terugbetaling. Dat is toch correct?

 

Spijtig genoeg zijn het veel cijfers, mijnheer de voorzitter. Voor aanslagjaar 2007 zijn er tot december 2007 1.191.424 negatieve aanslagen gevestigd voor een bedrag van –760.017.072,03 euro, daarin begrepen teruggaven die soms meer dan 9.000 euro bedroegen. Ik herhaal dit, ik heb het altijd gezegd in de begrotingspresentatie voor 2007. Voor aanslagjaar 2006 zijn er tot december 2006 slechts 347.960 negatieve aanslagen verricht voor een bedrag van –131.658.207,33 euro. De positieve inkohieringen zijn in waarde verhoogd met een factor 2,8 terwijl de negatieve inkohieringen zijn verhoogd met een factor 5,8. Dit is duidelijk, denk ik, maar misschien niet voor iedereen.

 

Het is onjuist dat de computer de controleurs geen toegang geeft tot aangiften waarbij meer dan 600 euro moet worden teruggestort. Ik heb een voorbeeld gegeven van meer dan 9.000 euro.

 

Ik kan u meedelen dat het globaal resultaat van de gedurende het jaar 2007 verrichte inkohieringen voor de vennootschapsbelasting met betrekking tot het aanslagjaar 2006 367.463.049,53 euro bedraagt. Het totaal door de belastingplichtigen te betalen bedrag beloopt 957.381.250,81 euro, terwijl het totaal aan de belastingplichtigen terug te geven bedrag 589.918.201,28 euro bedraagt.

 

Het globaal resultaat van de gedurende het jaar 2007 verrichte inkohieringen met betrekking tot het aanslagjaar 2007 bedraagt 714.778.945,36 euro. Het totaal door de belastingplichtigen te betalen bedrag beloopt 1.406.721.787,99 euro. Het totaal aan de belastingplichten terug te geven bedrag bedraagt 691.942.842,63 euro. Zoals voor de personenbelastingen zal ik in de volgende weken en maanden hetzelfde doen voor 2008.

 

Mijnheer de voorzitter, wij proberen met de inkohieringen altijd vlugger en vlugger te gaan. De inkohieringen van de vennootschapsbelastingen zijn bijna in orde. Voor de personenbelastingen proberen wij ook zo vlug mogelijk te gaan, maar ik herhaal: 0 inkohieringen in 2005, iets meer dan 1.160.000 inkohieringen in 2006, bijna 3 miljoen in 2007 met veel terugbetalingen aan de belastingplichtigen. Ik begrijp niet altijd die herhaalde vragen naar statistieken, maar ik ben bereid om alle cijfers te geven.

 

06.04  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, u bent opnieuw de discussie aangegaan met betrekking tot de sturing van de personenbelasting. Ik had daarover nu geen vraag gesteld. Wij hebben daarover vorige week gediscussieerd. Ik kan dat perfect weerleggen op basis van de cijfers. De cijfers die vroeger gepubliceerd werden zijn juist. Men moet echter de vergelijking maken over de periode van de laatste maanden en men moet dat vergelijken met de resultaten van een volledig jaar. Dan ziet men de scheeftrekking die ontstaat en de wanverhouding tussen de positieve en negatieve kohiers, alsook de bedragen van de terugbetalingen. Die discussie wil ik echter niet aangaan.

 

Mijnheer de minister, ik heb u gewoon gevraagd wat de prognose is voor het jaar 2008 met betrekking tot het aanslagjaar 2007. Wat zal het resultaat zijn voor het jaar 2008? U zegt dat wij moeten afwachten wat de inning gaat geven. Er is echter toch een raming. Men maakt toch een begroting op.

 

06.05 Minister Didier Reynders: Ik heb steeds gezegd dat wij dat zullen geven met de begroting. U vraagt een raming. Ik heb zo’n raming. Wij gaan nu naar de bespreking van de begrotingsopmaak. Het is toch normaal dat dit eerst besproken wordt in de regering, met de leden van de regering, en daarna met de parlementsleden.

 

06.06  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Het is een raming die vanuit het departement van Financiën naar de regering gaat. Als u dit cijfer geeft, dan zal de oefening die gebeurd is voor iedereen duidelijk zijn. Dat is het element dat ontbreekt. Ik zal niet aandringen. Trouwens, u wilt het cijfer niet geven, mijnheer de minister.

 

Mijn tweede vraag had betrekking op de vennootschapsbelasting. Ik vraag gewoonweg om de ontvangsten met betrekking tot het jaar 2007 op te delen met betrekking tot het aanslagjaar 2006 en het aanslagjaar 2007. Dat is mijn enige vraag. Ik vraag bovendien wat de raming is voor het jaar 2008 met betrekking tot het aanslagjaar 2007. Het zijn in totaal vier cijfers die ik opvraag.

 

De voorzitter: Daarstraks heeft de heer Van der Maelen gezegd dat iemand die te snel ramingen maakt een knoeier is, dat heeft hij letterlijk gezegd. U kunt toch moeilijk van de minister verwachten dat hij voor de begroting reeds een antwoord geeft op uw vragen.

 

06.07  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, het voorbeeld van de heer Van der Maelen had betrekking op iets totaal anders. Dat ging over notionele intresten. Hier in de kamercommissie is gezegd dat wij een budgettair neutrale oefening deden en waar de kostprijs van de notionele intrest 500 miljoen was.

 

06.08 Minister Didier Reynders: Dit is de normale weg. Wij moeten eerst een beslissingvormingsproces volgen binnen de regering. Daarna volgt een presentatie aan het Parlement.

 

Maar ik zal niet alle ramingen aan het Parlement geven voor zij beschikbaar zijn.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vragen nrs. 1090 en1132, worden op verzoek van de heer Wathelet en de heer Van Hecke uitgesteld. Vraag nr. 1093 van de heer Van der Maelen is omgezet in een schriftelijke vraag. Dat is een goede suggestie voor vele andere collega’s om dat ook te doen, daar de antwoorden toch ter beschikking zijn. Dat zou ons heel wat tijd besparen.

 

07 Samengevoegde vragen van

- de heer Stefaan Van Hecke aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het gebruik van rode gasolie" (nr. 1134)

- de heer Carl Devlies aan de vice-eerst minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het gebruik van rode diesel in de pleziervaart" (nr. 1214)

07 Questions jointes de

- M. Stefaan Van Hecke au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'utilisation de gasoil rouge" (n° 1134)

- M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'utilisation de gasoil rouge pour la navigation de plaisance" (n° 1214)

 

07.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, ik zal aan de minister geen cijfers vragen. Ik kan hem op dat punt al geruststellen.

 

Artikel 443 van de programmawet van 27 december 2004 regelt welke voertuigen op rode gasolie mogen rijden. Genoemde rode diesel is enkel toegelaten voor landbouwactiviteiten en voor verwarming.

 

Tot nu toe maakte de programmawet een duidelijk onderscheid tussen landbouwtractors die echte landbouwactiviteiten verrichten, en de tractors die bijvoorbeeld voor de aanleg van privéparkings of voor het vervoer van zand, cement en grond worden ingezet en dus niet voor landbouwdoeleinden zijn bestemd.

 

Voorbije zomer kwam er op 14 juni 2007 een brief met een bepaald kenmerk, namelijk “Industriële en commerciële doeleinden – Richtlijnen”. In voornoemde brief werd door de centrale administratie der Douane en Accijnzen te Brussel medegedeeld welke motoren, installaties en machines mogen worden aangedreven met kerosine, gasolie, vloeibaar petroleumgas of aardgas, waarvoor het verlaagd accijnstarief van toepassing is.

 

In de brief wordt vermeld dat, enerzijds, voertuigen bestemd om buiten de openbare weg te worden gebruikt of, anderzijds, voertuigen waarvoor geen vergunning voor overwegend gebruik op de openbare weg werd verleend, steeds de bewuste rode en gemerkte gasolie mogen gebruiken.

 

Met voornoemde omzendbrief mag dus in alle omstandigheden door landbouwtractors met rode gasolie worden gereden. Op die manier wordt het de grondwerkers die met hun vrachtwagen met kiepbak rondrijden, heel moeilijk gemaakt om te overleven, omdat er concurrentievervalsing ontstaat. Nochtans werden het koninklijk besluit en artikel 443 van de programmawet nog niet ingetrokken of gewijzigd.

 

Mijnheer de minister, daarom stel ik u een drietal vragen.

 

Ten eerste, op grond van welke beslissing werd besloten om de bepalingen uit de programmawet uit te breiden?

 

Ten tweede, werd met de transportsector over genoemde verandering overleg gepleegd? Zo ja, wat was het standpunt van de sector?

 

Ten derde, hoe groot is het geschatte verlies aan inkomsten op accijnzen door de bewuste beslissing?

 

07.02  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, het enige gelijklopende punt met de vorige vraag heeft betrekking op het element rode diesel. Voor het overige heeft het betrekking op een totaal andere sector, meer bepaald de sector van de pleziervaart en de yachting.

 

Tot 1 januari 2006 genoot de pleziervaart in België van een uitzondering met betrekking tot het gebruik van diesel voor kleine dieselmotoren van plezierjachten. Vanaf die datum werd het gebruik van normale, witte diesel verplicht gesteld. Niet alle landen hebben zich hierbij neergelegd. Groot-Brittannië heeft de regel niet gevolgd.

 

Het jaar 2007 was een overgangsjaar waarbij de overheid geen controles uitvoerde. Iedere jachtclub heeft zich in 2007 in regel gesteld met de aanvoer en hun tanks bevatten na controle door de douane nog enkel witte diesel. Vele zeiljachten die enkel hun motor gebruiken bij slecht weer en om de haven in en uit te varen, beschikten op 31 december 2007 echter nog over een aanzienlijke hoeveelheid rode diesel in hun tanks, die gemiddeld 100 tot 200 liter mazout kunnen bevatten.

 

Zeilers melden mij dat de douane een rigoureus standpunt zou aanhouden, waarbij eenieder vanaf 1 januari 2008 zal beboet worden bij overtreding. Alle sporen van rode diesel worden hierbij in aanmerking genomen. Driekwart van de zeilboten zouden hiermee problemen hebben.

 

De directieve 2003/96/CE voorziet erin dat lidstaten overgangsmaatregelen en praktische beschikkingen kunnen treffen die de overgang naar het normale taxatieregime kunnen vergemakkelijken. Werd daarin voorzien of worden de pleziervaarders verplicht hun tanks volledig te ledigen en volledig te reinigen?

 

07.03 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, ik zal eerst antwoorden inzake de tractors en nadien over de yachten. De verwijzing naar artikel 443 van de programmawet van 27 december 2004 is niet correct.

 

Met betrekking tot het gebruik van rode gasolie voor het aandrijven van voertuigen die op de openbare weg rijden, moet er worden verwezen naar de bepalingen van artikel 433 van de voorvermelde programmawet. Deze bepalingen stellen dat de minister van Financiën voorwaarden kan bepalen waaraan energieproducten moeten voldoen om in het bijzonder gebruikt te worden als motorbrandstof voor het aandrijven van voertuigen die op de openbare weg rijden, andere dan in het bijzonder de voertuigen bedoelt in artikel 420, §4 van de voorvermelde programmawet. De vraag kadert dan ook precies in het toepassingsgebied van artikel 420, §4 en niet in het toepassingsgebied van artikel 429, §2, i.

 

Pro memorie, dit laatste artikel betreft de vrijstelling van accijnzen toegekend aan bepaalde energieproducten die uitsluitend worden gebruikt voor landbouw, tuinbouw, visteelt en bosbouwwerkzaamheden. In dit geval is de gebruikte gasolie een rode gasolie, te weten een gemerkte en gekleurde gasolie waarvoor een volledige vrijstelling van accijnzen van toepassing is.

 

Artikel 420, §4 betreft het toe te passen accijnstarief voor bepaalde energieproducten die worden gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden. In letter c van dit artikel wordt met name bepaald dat voertuigen bestemd om buiten de openbare weg te worden gebruikt of waarvoor geen vergunning is verleend voor overwegend gebruik op de openbare weg, kunnen genieten van dit accijnstarief. Pro memorie, er wordt nog eens op gewezen dat deze wettelijke bepalingen voortvloeien uit de omzetting van artikel 8, §2 van de richtlijn 2003/96EJ van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit.

 

Het gebruik buiten de openbare weg stelt geen bijzondere toepassingsproblemen. De toepassing van het tweede concept, te weten het niet aanwezig zijn van een vergunning voor overwegend gebruik op de openbare weg, heeft de administratie van Douane en Accijnzen ertoe verplicht zich te baseren op de reglementering toegepast door de FOD Mobiliteit en Vervoer, DIV. Aangezien dit concept niet van fiscale aard is, kon er dus enkel een beroep worden gedaan op de reglementering met betrekking tot de inschrijving van de voertuigen om het toepassingsgebied van artikel 420, §4, c te bepalen.

 

Raadpleging van deze reglementeringen leidt ertoe te besluiten dat kunnen worden beschouwd als zijnde voertuigen die een vergunning hebben gekregen voor overwegend gebruik op de openbare weg, de voertuigen die zijn ingeschreven bij de DIV waarvoor een nummerplaat en een bewijs van inschrijving werd afgeleverd, beschikkend over een gelijkvormigheidsattest, afgeleverd op basis van een proces-verbaal van goedkeuring van de FOD Mobiliteit en Vervoer en onderworpen aan periodieke technische controle.

 

Door een omgekeerde redenering laat elke andere situatie van inschrijving toe te bepalen dat het een voertuig betreft dat geen vergunning heeft verkregen voor overwegend gebruik op de openbare weg en bijgevolg kan genieten van het accijnstarief van toepassing voor motorbrandstofgebruik voor industriële en commerciële doeleinden, zie de accijnstarieven vastgelegd in artikel 419 d) tot k), h) en i) van de programmawet van 27 december 2004. U hebt niet om cijfers gevraagd, dus geef ik u letters.

 

Zo kunnen bij wijze van voorbeeld de volgende voertuigen worden aangemerkt als voertuigen die kunnen genieten van het voornoemd verlaagd accijnstarief: een straatveegmachine ingeschreven bij de DIV als industrieel materieel en om die reden niet onderworpen aan de periodiek technische controle of een tractor ingeschreven bij de DIV als landbouw- of bosbouwtractor en om die reden niet onderworpen aan de periodieke technische controle.

 

Met betrekking tot dit laatste voorbeeld moet evenwel een fiscaal onderscheid worden gemaakt tussen de tractor gebruikt in het kader van landbouwactiviteiten, die kan gebruikmaken van rode diesel die volledig is vrijgesteld van accijnzen, en de tractor gebruikt in het kader van industriële en commerciële doeleinden die moet gebruikmaken van rode diesel waarop het accijnstarief met betrekking tot motorbrandstofgebruik voor industriële en commerciële doeleinden werd voldaan.

 

De administratieve interpretatie waarvan sprake in de administratieve omzendbrief waarnaar u verwijst, vloeit voort uit de strikte toepassing van de reglementering betreffende de inschrijving van de voertuigen. Er werd geoordeeld dat er omtrent de inhoud daarvan geen overleg met de transportsector hoefde te worden gepleegd.

 

Voorts moet worden aangestipt dat de toepassing van het specifiek accijnstarief van voertuigen zoals bedoeld in artikel 420, §4, c) de omzetting is van een verplichting voorzien in de richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003.

 

Ik beschik momenteel niet over informatie die mij toelaat uitspraken te doen over de budgettaire weerslag van de maatregel waarvan sprake in uw vraag.

 

Tot zover mijn antwoord in verband met de tractoren.

 

Voor pleziervaart en yachting heb ik een ander antwoord. In artikel 429, §7 van de programmawet van 27 december 2004 was reeds de beperking van de geldigheidsduur tot 31 december 2006 van de vrijstelling van accijnzen voor energieproducten gebruikt als motorbrandstof of verwarmingsbrandstof voor de particuliere pleziervaart voorzien.

 

De overgangsmaatregelen en praktische beschikkingen waarnaar u verwijst, werden voorzien in de vorm van een overgangsjaar 2007 waarbij de controles door de controlediensten van de Administratie van Douane en Accijnzen met de nodige soepelheid werden verricht. De gekleurde gasolie die tussen 1 januari 2007 en 1 januari 2008 in de tanks van de pleziervaartuigen aanwezig was, kon dus verder worden gebruikt.

 

Vanaf 1 januari 2008 zijn de overgangsmaatregelen evenwel beëindigd en mogen ingevolge artikel 47 van het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 de vloeibare motorbrandstoffen die in ons land voorhanden zijn, worden verkocht of gebruikt voor de aandrijving van explosie- of verbrandingsmotoren van voertuigen die op de openbare weg rijden, andere dan deze bedoeld in artikel 420, §4 van de programmawet van 27 december 2003 of dan deze gebruikt voor de doeleinden bedoeld in artikel 429, §2, i) van dezelfde wet en geen denaturanten noch merkstoffen bevatten.

 

Dit betekent dat indien na 31 december 2007 sporen van merkstoffen, zoals te vinden in rode diesel, terug te vinden zijn in de brandstoftank er een overtreding kan worden vastgesteld.

 

Ingevolge deze wettelijke bepaling is het zeker aan te raden om de tanks volledig te ledigen.

 

Met betrekking tot de opmerkingen van de heer Devlies inzake Groot-Brittannië, wijzen wij erop dat uit de in het bezit van de administratie der Douane en Accijnzen zijnde informatie naar voren komt dat Groot-Brittannië zoals alle andere lidstaten die voor 31 december 2006 dit type accijnsvrijstelling bezaten, momenteel over geen enkele afwijking beschikt om de voor pleziervaart gebruikte brandstof verder van accijnzen te kunnen vrijstellen.

 

De voorzitter: Dank u, mijnheer de minister.

 

07.04 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, dit antwoord is met plezier gegeven.

 

07.05  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn uitgebreid antwoord. Mijnheer de minister, ik zal mij niet vergissen in de artikelen die u heeft opgesomd.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de Mme Kattrin Jadin au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la fermeture possible de l'entrepôt public des Douanes et Accises d'Eupen" (n° 1141)

08 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de mogelijke sluiting van het openbaar entrepot van de Douane en Accijnzen te Eupen" (nr. 1141)

 

Le président: Fräulein Kattrin Jadin für Ihre Frage!

 

08.01  Kattrin Jadin (MR): Danke schön, Herr Präsident! Guten Abend, bonsoir!

 

Cette fois-ci, je poserai la question en français. Je le ferai peut-être bien en allemand la fois prochaine!

 

Monsieur le président, monsieur le ministre, depuis 1981, la ville d'Eupen dispose dans son zoning industriel d'un entrepôt public qui a contribué, d'une manière très importante, à la relance économique de ma région. En effet, une multitude d'entreprises sont, à ce jour, dépendantes du statut actuel de ce dépôt. Sans celui-ci, elles ne pourront plus entreposer des marchandises de type B, C, D et E, ce qui leur causerait un préjudice lourd et aurait certaines conséquences économiques indiscutables.

 

À ce jour, la rumeur, l'annonce et de nombreuses sources m'informent d'une fermeture probable de l'entrepôt public des Douanes et Accises d'Eupen. Ceci est bien évidemment de nature à inquiéter les entreprises implantées dans le zoning industriel, lequel est devenu un véritable carrefour du commerce international. Diverses sources évoquent, à moyen terme, une diminution du cadre des agents des Finances affectés à la direction d'Eupen.

 

Monsieur le ministre, comme vous aimez à le rappeler vous-même, si ma région est une des plus prospères de Wallonie, ce n'est certainement pas le fruit du hasard. Au contraire, c'est le résultat des efforts consentis par les travailleurs et les entrepreneurs. Cet outil créé il y a 26 ans par le SPF Finances y contribue grandement.

 

Ma question est donc la suivante. Monsieur le ministre, cette fermeture est-elle effectivement envisagée? Si oui, quelles en sont les raisons et quelles solutions seront-elles proposées?

 

08.02  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, madame Jadin, je peux confirmer qu’il n’est actuellement pas question de fermer l’entrepôt public de la ville d’Eupen. En revanche, il est exact que celle-ci a récemment proposé une réduction de la superficie de l’entrepôt qu’elle met à la disposition de l’administration des Douanes et Accises pour le fonctionnement de l’entrepôt public. L’administration ne considère pas que cette réduction de superficie doive remettre en cause l’existence de ces locaux.

 

J’en profite pour attirer votre attention sur le fait qu’en vertu des articles 7 et 8 de la loi du 29 décembre 1992 relative aux entrepôts douaniers, c’est la ville d’Eupen qui doit fournir les locaux d’entreposage devant servir comme entrepôt public ainsi que les locaux nécessaires aux fonctionnaires chargés de la surveillance et de la vérification. En outre, cette ville est tenue de prendre à sa charge les frais de chauffage et d’éclairage de ces locaux, de pourvoir à leur entretien et de faire effectuer sans délai les réparations requises.

 

Aussi longtemps que la ville d’Eupen mettra l’entrepôt public à la disposition de l’administration des Douanes et Accises, cette dernière ne proposera pas la fermeture du bureau des douanes d’Eupen. L’effectif du personnel affecté est toujours déterminé proportionnellement aux tâches à exécuter. Cela dépend forcément de l’activité déployée par les opérateurs économiques, mais je n’ai pas reçu d’indication particulière d’une évolution en la matière.

 

Pour le reste, je ne pense pas que d’autres réponses doivent être apportées. Tout dépendra, évidemment, de l’attitude de la ville d’Eupen en ce qui concerne la mise à disposition plus longue de ces locaux.

 

08.03  Kattrin Jadin (MR): Monsieur le ministre, je suis soulagée par votre réponse pour laquelle je vous remercie. J’ai bien compris le message ainsi que les impulsions à donner à la ville d’Eupen, où je suis par ailleurs conseillère communale. Je vais donc insister pour que l’entrepôt puisse y rester implanté très longtemps.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 1146 van de heer Crucke is uitgesteld. De aandachtige lezers van de agenda zullen ook opgemerkt hebben dat minister Reynders een bevoegdheid erbij gekregen heeft, namelijk verzekeringen. Ook de vragen over verzekeringen zullen in de toekomst in deze commissie behandeld worden.

 

09 Question de Mme Marie-Christine Marghem au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la taxation des honoraires à l'impôt des sociétés" (n° 1194)

09 Vraag van mevrouw Marie-Christine Marghem aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de heffing van vennootschapsbelasting op honoraria" (nr. 1194)

 

09.01  Marie-Christine Marghem (MR): Monsieur le ministre, il m’est revenu à plusieurs reprises qu’au cours de ces derniers mois, certains services de taxation visent à remettre en cause la taxation à l’impôt des sociétés des honoraires, commissions, rétributions, courtages, etc. perçus par les sociétés professionnelles de titulaires d’une profession libérale – et je ne vise aucune profession en particulier puisque je cite l’ensemble des professions libérales parmi lesquelles les avocats, les experts comptables, les médecins, les réviseurs d’entreprises ou encore les agents de services bancaires.

 

La motivation essentielle de ces services de taxation serait qu’en réalité les clients de ces sociétés contracteraient directement avec la personne physique de leur clientèle en raison d’une relation intuitu personae qui justifie le caractère libéral de leur profession puisqu’elle est souvent liée à des impératifs de secret professionnel, à savoir qu’eu égard à cette relation, il y aurait impossibilité de taxer la société mais qu’il faudrait tout au contraire taxer directement la personne physique qui exerce cette profession sous le couvert de cette société civile à forme commerciale.

 

Il semblerait qu’on dise qu’il y a simulation ou que ces sociétés seraient fondées sur un caractère simulé de leur constitution et de leur fonctionnement, ce qui tendrait à nier l’existence même de celles-ci, souvent des sociétés de moyens, et qui contesterait, dans le chef de ces professions libérales ainsi constituées, le choix légal de la voie la moins imposée.

 

Je voudrais savoir si des instructions ont été données en ce sens aux services de taxation. En l’absence de toute simulation dans le chef de ces professions libérales, le ministre peut-il me confirmer que cette position n’est pas conforme à la jurisprudence traditionnelle en l’espèce?

 

09.02  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, je peux confirmer à Mme Marghem qu'aucune instruction n'a été donnée récemment en la matière aux services de taxation. L'administration s'est en effet ralliée à la doctrine qui admet que les professions libérales puissent être exercées au nom et pour le compte d'une société possédant la personnalité juridique, à condition que l'organe d'une telle personne morale réunisse les qualifications légales et réglementaires requises pour l'exercice de cette profession. Il n'y a donc aucun changement en la matière. Je renvoie donc aux directives tracées aux numéros 23.39.1 et 23.39.6 du commentaire administratif du Code des impôts sur les revenus 1992 qui reste, en principe, d'application.

 

09.03  Marie-Christine Marghem (MR): Monsieur le président, vous comme moi, exerçons une profession libérale, mais pour ma part, je travaille en tant que personne physique.

 

En tout cas, c'est une excellente nouvelle et je remercie le ministre pour sa réponse.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Question de M. David Lavaux au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'application de la taxe sur les jeux et paris aux rallyes automobiles" (n° 1203)

10 Vraag van de heer David Lavaux aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het toepassen op autorally's van de belasting op spelen en weddenschappen" (nr. 1203)

 

10.01  David Lavaux (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, le SPF Finances perçoit en faveur des Régions la taxe sur les jeux et paris dont le taux est unique et fixé par les Régions.

 

Il apparaît que, dans une seule région de notre pays, à savoir l'arrondissement de Thuin, cette taxe est appliquée aux rallyes automobiles alors qu'il n'est en aucun cas question de pari ou de jeu en l'occurrence. Les participants s'acquittent d'un droit d'inscription comprenant essentiellement les frais d'assurance ainsi que les frais d'organisation, encore appelés frais administratifs. Il n'est donc nullement question de pari puisqu'il n'y a aucun prix à la clé de ces épreuves; uniquement une coupe pour autant que l'on termine cette épreuve.

 

Il apparaît également que, selon les endroits de l'arrondissement de Thuin où se déroulent les épreuves, la taxe de 11% est appliquée sur l'ensemble des frais d'inscription – c'est le cas des rallyes d'Erquelinnes, ma commune, qui dispose de personnes particulièrement zélées – ou uniquement sur les frais administratifs, et cela concerne les autres communes de la Botte du Hainaut.

 

Monsieur le ministre, vous est-il possible de clarifier la situation au sujet de l'application de cette taxe aux épreuves de rallye automobile et de faire en sorte que cette clarification amène un retour en arrière des taxations de la région de Thuin? En effet, ce sont les seules épreuves taxées dans notre pays.

 

De quel recours disposent les organisateurs de rallyes qui auraient été indûment taxés depuis plusieurs années?

 

10.02  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, monsieur Lavaux, je vais tenter de clarifier. Actuellement, les services d'inspection compétents apprécient le caractère taxable d'un événement sportif, en ce compris les rallyes automobiles, sur base des principes suivants.

 

En vertu de l'article 43 du Code des taxes assimilées aux impôts sur les revenus, les rallyes automobiles peuvent être soumis à la taxe sur les jeux et paris qui frappe, en principe, tous les jeux et paris, même s'ils ne sont pas exploités au titre de profession. Le droit fiscal ne définissant toutefois pas la notion de jeux et paris, il y a lieu de se référer, pour certains événements, comme les rallyes automobiles, à la notion de contrat aléatoire telle que définie à l'article 1964 du Code civil. Or, en vertu de cette disposition, il importe que le concept d'espoir de gain soit présent dans le chef du participant pour que l'on puisse parler de jeu et pari taxable.

 

Dans le cas des rallyes, si une gratification est prévue pour le gagnant ou les mieux placés, par exemple, une somme d'argent ou des accessoires automobiles, il s'agit d'un contrat aléatoire et l'événement est soumis à la taxe sur les jeux et paris. Par contre, si les participants au rallye ne peuvent espérer aucun prix, hormis une coupe ou un trophée souvenir, il ne s'agit pas d'un contrat aléatoire et, a fortiori, d'un jeu ou pari.

 

C'est l'analyse du règlement de la course et de tous les documents utiles, tels la publicité, les sites internet et autres, qui permet à l'administration de qualifier l'événement en cause, un contrôle sur place ou a posteriori restant évidemment possible.

 

En ce qui concerne la base d'imposition, il faut prendre en compte le montant brut des sommes engagées, c'est-à-dire les mises et enjeux ou, plus généralement, les sommes que risquent les intéressés dans les jeux et paris. Sont assimilés à ces sommes les droits ou redevances dus pour la participation ou l'inscription.

 

En ce qui concerne les recours, une réclamation motivée adressée au directeur des contributions directes dans le ressort duquel l’imposition a été établie doit être introduite dans les six mois à partir de la date d’envoi de l’avertissement-extrait de rôle, ou de l’avis de cotisation ou de la perception des impôts perçus autrement que par rôle (art. 367 et 371 du Code des impôts sur les revenus 1992, en abrégé CIR 92). Un recours devant le tribunal de première instance territorialement compétent peut être introduit dans les trois mois de la notification de la décision directoriale, en cas de désaccord avec celle-ci. Un recours peut également être introduit en cas d’absence de décision dans les six ou neuf mois, selon le cas, de la réception du recours administratif (art. 1385 undecies du Code judiciaire).

 

En conclusion, on peut dire que le caractère taxable d’un rallye automobile repose sur une appréciation des modalités de l’organisation de la course, visant à déterminer la présence du concept d’espoir de gains dans le chef des participants. S’il est évident que les principes de taxation ci-dessus rappelés sont connus des inspections en charge du contrôle, et appliqués, la marge d’appréciation induite par le caractère relativement général de la législation applicable à cette matière explique qu’il n’y ait pas de politique de taxation parfaitement uniforme et que certains cas puissent être discutés par les redevables taxés. En ce sens, je vais faire examiner le cas que vous avez signalé et je tenterai de vous tenir au courant du suivi de cet examen.

 

10.03  David Lavaux (cdH): Je vous remercie pour cette réponse complète et je me tiens également à votre disposition pour vous fournir tous les renseignements nécessaires sur les différents rallyes et les traitements différents qui leur sont appliqués.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

11 Question de Mme Florence Reuter au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'information du public sur les services du SECAL" (n° 1241)

11 Vraag van mevrouw Florence Reuter aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de voor het publiek beschikbare informatie over de diensten van de DAVO" (nr. 1241)

 

11.01  Florence Reuter (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, le Service des créances alimentaires (SECAL) a été créé par la loi du 21 avril 2003. Il a été mis en place pour répondre au problème du non-paiement des pensions alimentaires dues en cas de divorce ou de séparation.

 

Dans un premier temps, il était chargé du recouvrement; depuis octobre 2005, il est aussi chargé des avances sur les pensions alimentaires. On comprend très bien que pour des raisons budgétaires évidentes, les avances sont accordées et sont limitées en fonction des revenus alors que le service de recouvrement est accessible à tous les créanciers.

 

Le nombre de dossiers introduits au SECAL était de 9.700 en 2005 et de 24.000 en 2006.

 

Pourtant, il semble que le Service est encore peu connu du grand public malgré les informations complètes et disponibles sur le site internet du SPF Finances. Ma question porte donc sur l'information. Il serait intéressant que les créanciers susceptibles d'avoir recours aux services du SECAL puissent connaître son existence et les modalités de ses interventions dès l'obtention du titre exécutoire ou la passation de l'acte authentique.

 

Monsieur le ministre, un tel mécanisme est-il prévu dès l'obtention du titre exécutoire? Quels sont les autres médias, hormis internet, par lesquels les particuliers peuvent obtenir des informations? Avez-vous des chiffres plus récents sur le nombre de dossiers traités par le SECAL, qu'il s'agisse des demandes de récupération de créances ou des demandes d'avances de pensions?

 

11.02  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, tout d'abord, je vais réagir sur le volet information.

 

Les clients potentiels du SECAL peuvent être informés de l'existence et des missions du Service tant via internet que via les canaux plus classiques.

 

Lors de la création du Service en juin 2004, le SPF Finances a fait imprimer des brochures et des dépliants à raison de 10.000 exemplaires tant en néerlandais qu'en français. En 2005, afin d'informer le public de l'extension des missions avec le paiement des avances sur pension alimentaire, le même nombre de brochures et de dépliants a été distribué. Enfin, dans le courant du second semestre de 2007, une nouvelle campagne d'information a été lancée. Pas moins de 10.500 affiches, 170.000 dépliants et 40.000 brochures ont été imprimés. Leur champ de diffusion a été étendu. Ainsi, par exemple, les notaires et les maisons de justice ont également reçu l'information et peuvent la mettre à la disposition de leurs clients.

 

Nous en arrivons ainsi à la suggestion d'insérer l'information relative à l'existence et aux missions du Service directement dans le titre exécutoire. C'est une étape qui va plus loin que la diffusion de l'information aux notaires et aux maisons de justice. Comme je l'ai déjà dit à de nombreuses reprises en commission, je reste ouvert à des initiatives qui permettraient un meilleur fonctionnement et une meilleure connaissance du Service. Nous examinerons cette possibilité.

 

En ce qui concerne les chiffres du SECAL, je vous informe qu'au 31 décembre 2007, un peu plus de 26.800 dossiers étaient en traitement. Parmi ceux-ci, environ 11.900 dossiers concernaient le recouvrement d'avances de CPAS et 14.900 le recouvrement de pensions alimentaires et de leurs arriérés et/ou le paiement d'avances, ces derniers comptant 6.061 dossiers pour lesquels des avances sur pension alimentaire étaient octroyées.

 

Pour ces dossiers, 10.685 enfants bénéficient de telles avances. Ces chiffres peuvent sembler ne guère avoir évolué au regard de ceux repris dans le rapport d'évaluation 2006. En effet, nous disposons en principe d'un rapport annuel fourni au Parlement. Cela est dû à un contrôle de qualité des données, aux corrections qui en ont découlé et à une amélioration des requêtes appliquées à la banque de données.

 

L'augmentation du nombre de dossiers a été démontrée, par exemple par le montant des avances octroyées. Il est passé de 14,2 millions d'euros en 2006 à 14,9 millions d'euros en 2007. Je pense, monsieur le président, que nous aurons l'occasion de revenir à nouveau sur ce dossier. Il importe évidemment de se rendre compte que de nombreuses associations interviennent en cette matière. Comme je l'ai toujours dit aux représentants des associations, tous les documents et informations sont évidemment à leur disposition. J'invite les associations à les diffuser, bien entendu.

 

11.03  Florence Reuter (MR): Monsieur le président, je remercie M. le ministre pour toutes ces informations. Effectivement, les campagnes d'information ont été nombreuses. Aussi est-il difficile d'expliquer pourquoi autant de personnes ne sont pas encore tout à fait au courant du système, vu l'importance d'un service comme le SECAL, vu le nombre de divorces toujours en augmentation et, partant, le nombre de demandes de créances alimentaires. Il est intéressant de revenir sur la question pour lancer davantage d'informations.

 

Un autre constat intéressant est le bon fonctionnement du service, puisque bon nombre de personnes qui ont besoin de ces pensions alimentaires n'ont pas forcément directement recours à un avocat. Dès lors, il convient de rappeler l'importance du SECAL.

 

De voorzitter: In dit kader wil ik toch even aan de vicepremier een kleine suggestie geven in verband met DAVO. Er zijn bij de samenstelling van de evaluatiecommissie een aantal leden die niet herkozen zijn in dit Parlement. Misschien zou het nuttig zijn om de evaluatiecommissie aan te passen aan de nieuwe realiteit in dit Parlement. Misschien kan men even nakijken welke effectieve en plaatsvervangende leden aan vervanging toe zijn. Dat zou zo snel mogelijk moeten gebeuren. Wij zijn nu toch al een aantal maanden na de verkiezingen. Ik ken het aantal dagen niet van buiten, vroeger werd het dagelijks opgeteld, maar het is misschien wel nodig om de evaluatiecommissie aan te passen.

 

11.04 Minister Didier Reynders: Ik zal contact opnemen met de fracties.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Het punt 15, vraag nr. 1318 van de heer Wathelet, is uitgesteld. Ook vraag nr. 1321 van de heer Devlies, punt 16 op de agenda, is uitgesteld.

 

12 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw over "de verzekering van pleziervaartuigen" (nr. 1323)

12 Question de M. Raf Terwingen à la ministre de l'Économie, des Indépendants et de l'Agriculture sur "l'assurance des bateaux de plaisance" (n° 1323)

 

12.01  Raf Terwingen (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is een vaststelling dat er hoe langer hoe meer sprake is van pleziervaartuigen op alle Belgische waterwegen. Met het toegenomen verkeer is natuurlijk ook het risico van ongevallen en aanvaringen hoe langer hoe groter geworden. Daarover gaat mijn vraag concreet.

 

De gevolgen van zulke ongevallen zijn vaak zeer zwaar. Bij een aantal ongevallen, onder meer in de Grensmaas – ik ben van het Maasland afkomstig, waar ook veel pleziervaart is – denken de eigenaars van de vaartuigen vaak dat ze gedekt zijn door de BA-verzekering of familiale verzekering in de volksmond, maar dat blijkt dan niet zo te zijn. De financiële gevolgen daarvan, zowel voor de eigenaars alsook voor de slachtoffers, zijn vaak niet te overzien.

 

Daarom heb ik een aantal concrete vragen, mijnheer de minister.

 

Hebt u een idee over de cijfers van het aantal ingeschreven pleziervaarttuigen in ons land? Hoeveel van deze vaartuigen zijn vrijwillig verzekerd? Bestaan daar gegevens over? Ik vraag het mij af, want ik weet het niet.

 

Is de problematiek van het niet verzekerd varen en het daaraan gekoppelde probleem van de vergoeding van de schade – indien er iets zou gebeuren – u bekend? Komt het vaak voor? Lijkt het u in die omstandigheden eventueel noodzakelijk om daaromtrent in een wettelijke omkadering te voorzien?

 

12.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Terwingen, spijtig genoeg heb ik geen cijfers over het precieze aantal ingeschreven pleziervaartuigen in ons land. Aangezien de pleziervaartuigen echter aan een inschrijving onderworpen zijn die wordt georganiseerd door de FOD Mobiliteit, zou ik u willen aanraden uw vraag eveneens te stellen aan de minister die Mobiliteit in zijn bevoegdheid heeft.

 

Vermits ik het precieze aantal ingeschreven pleziervaartuigen niet ken, kan ik niet meedelen hoeveel ervan verzekerd zijn. Bij weten van mij diensten bestaan daarover geen gegevens, temeer omdat een dergelijke verzekering ook in het buitenland kan worden aangegaan. Ik zal uw vraag naar mijn collega van Mobiliteit sturen om een antwoord te krijgen op de vraag naar het aantal pleziervaartuigen.

 

Bij mijn dienst is nooit een klacht binnengekomen met betrekking tot het onverzekerd varen. Toch is de problematiek mij niet helemaal onbekend. Ik verwijs in dit verband naar het arrest nummer 193/2005 van 21 december 2005 van het Arbitragehof, nu Grondwettelijk Hof genaamd, dat zich diende uit te spreken over de toepassing van artikel 29bis van de wet van 21 november 1989, betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen op de pleziervaart. Het Hof besloot tot de niet-toepasselijkheid van deze bepaling.

 

Ik beschik over onvoldoende elementen om te oordelen over de noodzaak van een wettelijke omkadering van de verzekering van pleziervaartuigen. Ik ben echter bereid om verder te gaan, misschien via contacten met verschillende specialisten, om dat te verifiëren. Vandaag is het te vroeg om een antwoord te geven daarop.

 

12.03  Raf Terwingen (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is duidelijk. Wij moeten misschien samen verder zoeken naar een aantal gegevens. Ik kan u enkel meegeven dat ik inderdaad in mijn eigen praktijk, als plaatselijk advocaat, een aantal zaken over ernstige ongevallen heb behandeld, onder andere met overleden zwemmers, twee tot nu toe, op twee jaar tijd.

 

Dat is eigenlijk de reden waarom ik deze problematiek heb aangekaart. Anders moeten wij eventueel denken aan een parlementair initiatief dienaangaande om ter zake iets te creëren.

 

Toch bedankt voor uw antwoord, mijnheer de minister.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van mevrouw Barbara Pas aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de Koninklijke Schenking" (nr. 1326)

13 Question de Mme Barbara Pas au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la Donation royale" (n° 1326)

 

13.01  Barbara Pas (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het verhaal van de Koninklijke Schenking begint, zoals wel meer verhalen in dit land, bij Leopold II. Deze wou absoluut vermijden dat zijn indrukwekkende vastgoedportemonnee in de handen van zijn drie dochters zou komen. Onder strikte voorwaarde dat de eigendommen niet mochten worden verkocht en ter beschikking van de Koninklijke familie moesten blijven, schonk hij de goederen aan de Belgische Staat.

 

Het koninklijk besluit van 9 april 1930 maakte van de Koninklijke Schenking een zelfstandige, openbare instelling, en dit onder toezicht van de minister van Financiën. De Koninklijke Schenking is volledig financieel autonoom, dus zonder lasten voor de Schatkist. De Schenking voorziet in het beheer, evenals in de bewaring van de goederen. De instelling kan, na goedkeuring door de minister van Financiën, evenwel eigendom kopen, verkopen, ruilen of in pacht geven. Zoals reeds gezegd, moeten de opbrengsten toelaten dat de Koninklijke Schenking haar uitgaven met eigen inkomsten kan dekken. De Schenking zit de laatste jaren echter in financiële problemen. Ondertussen zijn met uw goedkeuring enkele eenmalige maatregelen genomen en zijn de villa in Oostende en 552 ha grond in Postel definitief uit de activa van de Koninklijke Schenking weg.

 

Om het hoofd financieel boven water te houden, werden onlangs drie belangrijke kantoorgebouwen van de Schenking in langdurige erfpacht gegeven, zodat de instelling niet zelf voor de renovatiekosten moet opdraaien. Het Rekenhof merkte reeds op dat de Koninklijke Schenking meer een bedrijfsboekhouding zou moeten voeren in de plaats van de huidige kasbegroting. Ook vanuit de academische wereld is er vraag naar meer communicatie en transparantie in verband met het beheer van deze instelling.

 

Het openbaar karakter van de Koninklijke Schenking blijkt mijn inziens uit de wettelijke basis, het toezicht door de minister van Financiën alsook door het Rekenhof, en de functie van de goederen in het kader van het openbaar belang. Als openbare instelling rijst de vraag of de Koninklijke Schenking ook niet onderhevig is aan de bepalingen betreffende de openbaarheid van bestuur.

 

Mijnheer de minister, mijn eerste vraag heeft betrekking op deze openbaarheid van bestuur, meer bepaald inzake het jaarverslag dat de Koninklijke Schenking jaarlijks aan de minister van Financiën en het Rekenhof dient te bezorgen. Valt het jaarverslag onder de federale openbaarheidwetgeving? Is de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur toepasselijk op dit jaarverslag?

 

Ten tweede, in het laatste boek van het Rekenhof wordt opgemerkt dat de rekeningen van de Koninklijke Schenking niet tijdig werden ingediend. Werden reeds maatregelen genomen om die rekeningen in de toekomst tijdig klaar te hebben? Zo neen, wat is daarvoor de motivatie?

 

Ten derde, de Koninklijke Schenking wordt bestuurd door een beheerraad van momenteel 11 leden, 5 Nederlandstaligen en 6 Franstaligen. De leden worden aangeduid via koninklijk besluit van 9 april 1930 en naast een vertegenwoordiger van koningin Fabiola bestaat deze beheerraad uit 4 dignitarissen van het Huis van de Koning, een ambtenaar van het Waals Gewest, een ambtenaar van het Vlaams Gewest, 3 ambtenaren van de FOD Financiën en een lid van de beheerraad van de Dexia Bank. Deze keuze voor de Dexia Bank is allicht historisch gegroeid, maar ik vraag mij af of er ook andere redenen voor de keuze voor een specifieke bank, en of het na meer dan 75 jaar niet tijd wordt om deze keuze eens te evalueren en eventueel te herzien?

 

In het kader van de transparantie zou het nuttig zijn om de reële marktwaarde van alle gronden en gebouwen van de Koninklijke Schenking te kennen. Mijnheer de minister, bent u bereid om aan te dringen op een onafhankelijke studie om de hedendaagse commerciële waarde van deze goederen te kennen?

 

Ik dank u bij voorbaat voor uw antwoord, mijnheer de minister.

 

13.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw Pas, er wordt u gemeld dat sinds het jaar 2004 de geglobaliseerde cijfers met betrekking tot dit verslag worden gepubliceerd op de website van de FOD Financiën onder de rubriek Koninklijke Schenking. Het is dus mogelijk om dat op onze website te bekijken. De Koninklijke Schenking meldt mij dat uit het verslag van het Rekenhof, pagina 317, blijkt dat er in 2007 reeds een inspanning werd geleverd met het oog op het sneller indienen van de jaarrekening. De Schenking verklaart bovendien in 2008 alles in het werk te zullen stellen om de door het Rekenhof voorgeschreven termijn na te zullen leven.

 

De gedelegeerd bestuurder van de Koninklijke Schenking merkt op dat voor zover hij weet het organiek reglement van de Koninklijke Schenking, koninklijk besluit van 9 april 1930 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 29 mei 1930, nergens oplegt dat een raad van bestuur van Dexia bank deel moet uitmaken van de raad van bestuur van de Koninklijke Schenking.

 

De Koninklijke Schenking verduidelijkt dat de waarde van haar gebouw werd geschat door de commissie voor de Inventaris van het Vermogen van de Staat die afhangt van de FOD Financiën en stelt zich bovendien de vraag of het nuttig is de commerciële waarde te schatten van een vermogen dat grotendeels onvervreemdbaar en van een moeilijk te becijferen historische waarde is, bijvoorbeeld de koninklijke serres van Laken.

 

Ik heb geen ander antwoord wat uw vragen betreft.

 

13.03  Barbara Pas (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, u verwijst naar de rekeningen die worden gepubliceerd op de webstek van de FOD Financiën. In uw antwoord op de schriftelijke vraag van de heer Van Biesen naar de openbaarheid van de jaarverslagen van de Koninklijke Schenking verwees u ook naar die rekeningen.

 

Ik weet dat de rekeningen sinds 2004 raadpleegbaar zijn op de webstek van uw departement. De recentste geglobaliseerde cijfers die er nu op staan, zijn de rekeningen van 2005.

 

Mijn vraag gaat echter niet over de rekeningen, maar over het jaarverslag, wat een belangrijk deel is van het jaarlijks begrotingsdocument. Het is in dat jaarverslag dat de rekening wordt voorgesteld op basis van een kasbegroting met functionele weergave van de ontvangsten en van de uitgaven. Dat jaarverslag wordt aan u meegedeeld en ook aan het Rekenhof.

 

De controle door het Rekenhof toont systematisch aan dat de Schenking geen transparante boekhouding voert, omdat de Schenking nog altijd werkt met een kasboekhouding waarbij het onroerend goed aan historische waarde wordt geboekt, en dus niet aan de actuele waarde. Wij hebben dan ook geen zicht op de actuele waarde van al die gebouwen. Ik denk wel, teneinde een duidelijk inzicht te krijgen in de financiële toestand en het beheer van de Koninklijke Schenking, dat het absoluut noodzakelijk is dat er daarover klaarheid komt.

 

Een openlijk beleid van de Koninklijke Schenking, bijvoorbeeld door openbare jaarverslagen, zou zeker bijdragen tot een moderne communicatie aangaande dat dossier.

 

Ik blijf dus met de vraag zitten of de Koninklijke Schenking ook niet onderhevig is aan de bepalingen aangaande de openbaarheid van bestuur.

 

De voorzitter: Geen repliek meer van de minister.

 

Mevrouw Pas, aangezien u een schriftelijke vraag van mij erbij hebt betrokken, wijs ik u op uw mogelijkheid als parlementslid om het jaarverslag te gaan inkijken op het Rekenhof zelf. Ik raad u dat dan eigenlijk ook aan om meer specifieke antwoorden op uw vraag te krijgen. Aangezien het Rekenhof het jaarverslag krijgt, is het inzagerecht van parlementsleden daarop ook van toepassing. U kunt het jaarverslag dus op het Rekenhof bekomen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de aanvullende verkeersbelasting voor LPG-personenwagens" (nr. 1332)

14 Question de M. Stefaan Van Hecke au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la taxe de circulation complémentaire pour voitures roulant au LPG" (n° 1332)

 

14.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, wij konden via de pers vernemen dat de accijnscompenserende heffing op dieselvoertuigen wordt afgeschaft, de zogenaamde dieseltaks. Tot nu toe bestaat wel nog steeds de aanvullende verkeersbelasting op personenwagens die uitgerust zijn met een LPG-installatie, en dat terwijl personenwagens die rijden met LPG toch een heel stuk milieuvriendelijker zijn dan andere wagens. Zij zijn zeker een heel stuk milieuvriendelijker dan dieselwagens. Denk maar aan de problematiek van de uitstoot van fijn stof.

 

U weet ook dat de CO2-uitstoot van het wagenpark over de hele wereld een zeer grote rol speelt in de toename van de broeikasgassen. Maatregelen die deze uitstoot kunnen verminderen zijn niet alleen goed voor het leefmilieu maar ook voor de gezondheid van iedereen.

 

Daarom heb ik drie concrete vragen aan u, mijnheer de minister.

 

Ten eerste, waarom worden personenwagens die uitgerust zijn met een milieuvriendelijke LPG-installatie nog altijd aanvullend belast? Hoeveel brengt die jaarlijkse belasting op?

 

Ten tweede, mijnheer de minister, bent u het ermee eens dat fiscale gunstmaatregelen een stimulans kunnen zijn om het aankoopgedrag van mensen mee te sturen, zeker in een milieuvriendelijke richting? Laten wij de actualiteit erbij betrekken, nu het Autosalon in het teken staat van groene wagens, enzovoort. Het zou toch een mooi signaal kunnen zijn.

 

Ten derde, bent u bereid op korte termijn de aanvullende verkeersbelasting op personenwagens met een LPG-installatie te herbekijken, en te overwegen die eventueel af te schaffen? Ik dank u.

 

14.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van Hecke, ik heb de eer u ter kennis te brengen dat bijlage B van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 – dat is dezelfde van in de andere vraag – tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit een minimumaccijnstarief van 125 euro per 1000 kilogram voor LPG als motorbrandstof vaststelt. Dit tarief is verplicht in de 27 landen die samen de Europese Unie vormen.

 

Dit betekent dus dat, gelet op de dichtheid van LPG (0,532), een ton van dit product overeenstemt met 1880 liter, dit product wordt aan de pomp in liters aan de verbruiker geleverd, en dat wij dus een accijns van 125 euro voor 1880 liter zouden moeten toepassen, dit wil zeggen 0,0665 euro per liter exclusief btw of 0,0804 euro per liter btw inbegrepen.

 

Momenteel is België het enige land van de Europese Unie dat, met instemming van Europa, deze accijns niet toepast. Dat is zo omdat wij een aanvullende verkeersbelasting hebben die met een accijns overeenstemt. Dit betekent dat wij als wij zoals u suggereert deze aanvullende verkeersbelasting afschaffen, en ik herinner eraan dat die 89,16 euro per jaar bedraagt voor voertuigen tot 7 pk, 148,68 euro voor voertuigen van 8 pk tot 13 pk en 208,20 euro voor voertuigen met meer dan 13 pk, wij de accijns op de motorbrandstof zullen moeten toepassen. Dit zal leiden tot een prijsstijging van 0,0804 euro per liter of, als dit een beter inzicht geeft, van 3,25 Belgische frank per liter.

 

Aangezien de consumptie in liter op 100 kilometer bij LPG iets hoger ligt dan bij benzine, zal deze accijns de verbruiker evenveel of meer kosten dan de verkeersbelasting als hij 20.000 kilometer per jaar aflegt.

 

Bovendien kost LPG momenteel ongeveer 0,72 euro per liter terwijl de benzineprijs ongeveer 1,45 euro per liter bedraagt. Bijgevolg zijn de gebruikskosten voor de aandrijving van dit type voertuig zeer gunstig ten opzichte van het klassieke voertuig dat met benzine wordt aangedreven, wat toch een stimulans voor milieuvriendelijker vervoer is.

 

Zoals wij een onderscheid maken tussen de witte gasolie voor voertuigaandrijving die als dusdanig zwaar wordt belast en de rode gasolie voor verwarming die als dusdanig licht wordt belast, zouden wij tot slot ook een onderscheid moeten maken tussen LPG voor verwarming van woningen die als dusdanig niet zou worden belast en LPG als motorbrandstof waarop accijns zou worden geheven. Hiervoor zouden wij de LPG voor verwarming moeten kleuren, wat technisch erg moeilijk is voor een gas.

 

Om al die redenen meen ik dat wij beter bij de huidige toestand blijven, namelijk dat wij LPG voor verwarming niet aan accijnzen onderwerpen en ter compensatie LPG voor voertuigen aan de aanvullende verkeersbelasting onderwerpen om de Europese richtlijn na te leven. Op basis van de voorlopige cijfers beloopt de ontvangst van de aanvullende verkeersbelasting, geheven op wagens die zijn uitgerust met een LPG-installatie, voor het jaar 2007 6.636.477,85 euro. Maar ik ben altijd bereid verder te gaan en een vergelijking te maken van de verschillende mogelijkheden.

 

Ik herhaal, wij moeten de accijnzen toepassen in het geval van de afschaffing van de aanvullende belasting. Het is mogelijk dat te doen, maar het heeft een aantal consequenties.

 

De voorzitter: Mijnheer Van Hecke, uw repliek graag?

 

14.03  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Ik heb geen repliek.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De behandeling van de vragen en interpellaties eindigt om 17.33 uur.

Le développement des questions et interpellations se termine à 17.33 heures.