Commissie
voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale
wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw |
Commission de l'Economie, de la Politique
scientifique, de l'Education, des Institutions scientifiques et culturelles
nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture |
van dinsdag 18 december 2007 Namiddag ______ |
du mardi 18 décembre 2007 Après-midi ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.32 uur en voorgezeten door de heer Bart Laeremans.
La séance est ouverte à 14.32 heures et présidée par M. Bart Laeremans.
01 Vraag van de heer Bruno Valkeniers aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de leidinggevende ambtenaar van de federale administratie Energie" (nr. 672)
01 Question de M. Bruno Valkeniers au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "la fonctionnaire dirigeante de l'administration fédérale de l'Énergie" (n° 672)
01.01 Bruno Valkeniers (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mevrouw Fauconnier - what’s in a name? - voormalig adjunct-kabinetschef van minister Onkelinx, leidt de federale administratie Energie en is tevens voorzitter van de Brusselse energieregulator BRUGEL.
Blijkbaar is dit niet alleen in strijd met de Brusselse ordonnantie waarin staat dat bestuurders bij BRUGEL geen andere functies mogen uitoefenen die hun onafhankelijkheid en objectiviteit in het gedrang brengen. Volgens Europa komt hierdoor tevens haar onafhankelijkheid van de Brusselse energieregulator wel degelijk in het gedrang, aldus De Tijd van 11 december 2007.
Bovendien staat deze mevrouw ook nog op de bestuurderslijst van de CREG. Cumul, tot daaraan toe, maar er is een mogelijk belangenconflict.
Mijnheer de minister, ik wil daarom de volgende vragen stellen. Klopt het bericht in De Tijd? Hebt u hierover reeds een officiële reactie gekregen van de Europese instellingen? Hoe reageert u en welke actie hebt u ondernomen om elk gevaar van belangenconflict uit te sluiten?
01.02 Minister Marc Verwilghen: Mijnheer de voorzitter, collega Valkeniers, u stelde meerdere vragen.
Op de eerste vraag moet ik bevestigend antwoorden. Op de tweede vraag kan ik antwoorden dat ik nog geen enkele officiële reactie heb gekregen van de Europese Unie, wel informeel, maar niet formeel.
Ik heb het bericht van de aanstelling pas vernomen nadat het besluit van de Brusselse regering werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 24 september 2007. Ik heb onmiddellijk een brief gericht aan de voorzitter van het directiecomité van de FOD Economie, waarin ik melding maak van mijn verbazing en mijn bezorgdheid over de cumul van beide functies.
Tevens heb ik de voorzitter de opdracht gegeven om grondig na te gaan of door de aanstelling geen deontologisch conflict ontstaat in hoofde van mevrouw Fauconnier en of de cumulregeling in deze van toepassing is.
Het koninklijk besluit van 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, bepaalt dat een rijksambtenaar geen bezoldigde activiteit mag uitoefenen naast zijn ambt, dan nadat hij een machtiging tot cumul heeft van zijn hiërarchische meerdere heeft bekomen. Ik wenste van de voorzitter van het directiecomité, de heer Vergu, te vernemen of een dergelijke machtiging werd verleend.
Uit onderzoek is gebleken dat dit koninklijk besluit van 1937 op voorstel van de minister van Ambtenarenzaken recent werd gewijzigd door het koninklijk besluit van 14 juni 2007 houdende de wijziging van verschillende reglementaire bepalingen. Door dit koninklijk besluit werd een artikel toegevoegd ertoe strekkend de cumulregeling niet toe te passen wanneer het een activiteit betreft die voortvloeit uit een aanwijzing door een daartoe bevoegde overheid. De voorzitter van het directiecomité heeft mij meegedeeld dat mevrouw Fauconnier wel een aanvraagformulier tot machtiging heeft ingevuld, maar dat zij hierbij de bedenking maakte dat een machtiging in dit geval wellicht niet nodig was, gezien zij daartoe door een bevoegde overheid werd aangeduid, met name de Brusselse regering. Op deze manier wordt door de recent gewijzigde regelgeving de voorzitter van het directiecomité buiten spel gezet, alsook de voogdijminister.
Het koninklijk besluit van 1937 bepaalt voorts ook dat de rijksambtenaar zich niet mag plaatsen of laten plaatsen in een toestand van belangenconflicten. In het geval van een erkend belangenconflict moet de hiërarchische meerdere de passende maatregelen nemen om daaraan een einde te stellen. Ik heb de voorzitter van het directiecomité meegedeeld dat door het gelijktijdig uitoefenen van enerzijds de functie van directeur-generaal van de Algemene Directie Energie en, anderzijds, de functie van voorzitter van BRUGEL naar mijn aanvoelen minstens de argwaan wordt gewekt dat de onpartijdige en objectieve uitoefening van haar ambt als directeur-generaal wordt beïnvloed.
Ik heb dan ook opdracht gegeven aan de voorzitter om de gepaste maatregelen te nemen, conform de procedure die is voorgeschreven door het koninklijk besluit. Bovendien heeft België, zoals u wellicht weet, in het kader van de besprekingen over het derde energiepakket van de Europese Commissie, steeds met volle overtuiging gepleit voor de grootst mogelijke onafhankelijkheid van de regulatoren. De benoeming van mevrouw Fauconnier druist dan ook radicaal in tegen de Belgische positie die voor de Europese Commissie en de Europese Raad is ingenomen.
Tot slot is het correct dat mevrouw Fauconnier tot op heden nog steeds lid is van de algemene raad van de CREG, als vertegenwoordiger van de overheid. Het is nodig om een einde te stellen aan dit mandaat maar dit zal pas kunnen gebeuren na de installatie van een nieuwe regering vermits benoemingen, zoals u weet, niet kunnen gebeuren door een regering in lopende zaken.
01.03 Bruno Valkeniers (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, wij delen dezelfde bedenkingen rond dit dossier, dat is duidelijk. Het valt mij ook op dat u tijdens uw mandaat van lopende zaken dit dossier van dichtbij opvolgt. Ik reken er dan ook op, mochten de lopende zaken nog een paar maanden aanhouden – waar wij natuurlijk achter staan, dat u ons op de hoogte zult houden van de evolutie in dit dossier.
L'incident est clos.
02 Vraag van mevrouw Tinne Van der Straeten aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de 20% hernieuwbare energiedoelstelling overeengekomen op de Europese Lentetop" (nr. 564)
02 Question de Mme Tinne Van der Straeten au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "l'objectif de 20% d'énergies renouvelables convenu au Sommet européen de printemps" (n° 564)
02.01 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, deze vraag herneemt een eerdere vraag die ik wilde stellen in oktober 2007. U hebt toen hier in de commissie geantwoord dat u nog niet kon antwoorden, omdat er op dat moment nog geen Belgisch standpunt was. U hebt toen tegelijk aangegeven dat u vanaf het moment dat het standpunt er zou zijn, zeker kwam antwoorden.
Op de Europese Lentetop van maart 2007 zijn de lidstaten overeengekomen om tegen 2020 een aantal doelstellingen op het vlak van klimaatverandering te halen. Het gaat over de 20/30%-reductie van broeikasgassen tegen 2020, naargelang er een multilateraal of unilateraal akkoord is, de 20% hernieuwbare energie tegen 2020 en de 20% energie-efficiëntie tegen 2020. Van die doelstelling 20% hernieuwbare energie maakt ook de target van 10% agrobrandstoffen integraal deel uit.
Een doelstelling is een ding, maar de lastenverdeling van die doelstellingen is op dit moment de inzet van onderhandelingen tussen de Europese Commissie en de lidstaten. Verschillende lidstaten, zoals Frankrijk en Groot-Brittannië, hebben in de internationale pers reeds te kennen gegeven wat hun positie is ten opzichte van die lastenverdeling en met name ten opzichte van de doelstelling hernieuwbare energie. Zowel Frankrijk als Groot-Brittannië hebben reeds reserves geuit en vragen zich af of het wel een goede doelstelling is. Op 23 januari zal de Europese Commissie dan zelf komen met een voorstel, een globaal pakket waarvan de lastenverdeling van de doelstellingen een onderdeel is.
Op 5 en 6 oktober van dit jaar vond in Berlijn een interparlementaire meeting over hernieuwbare energie plaats. Daar werd aangehaald door vertegenwoordigers van EREC, de European Renewable Energy Council, dat België van mening zou zijn dat een globaal Europees systeem nodig is voor een globale handel in groenestroomcertificaten.
Mijnheer de minister, ik heb een aantal vragen aan u.
Ten eerste, kunt u aangeven of er op dit moment gesprekken gaande zijn tussen België en de Europese Commissie met betrekking tot de lastenverdeling van de hernieuwbare-energiedoelstelling van 20%.
Als die er niet zijn, wanneer zullen ze dan wel plaatsvinden?
Ten tweede, wat is het standpunt inzake de lastenverdeling voor de doelstelling van 20% hernieuwbare energie tegen 2020? Welk aandeel aan hernieuwbare energie zou België dan moeten halen?
Ten derde, kunt u bevestigen dat het Belgisch standpunt erin zou bestaan dat het behalen van die doelstelling het best bereikt wordt via een systeem van handel? Welke zijn dan de finaliteiten van het handelsmechanisme dat België voorstelt, en wat zijn er de voordelen van?
Ten slotte, kunt u bevestigen dat aangaande België de drie doelstellingen, dus de 30/20/20-doelstellingen inzake reductie, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, drie op zichzelf staande doelstellingen zijn die elk op zich ook gerealiseerd moeten worden? Met andere woorden, de hernieuwbare-energiedoelstelling is geen subtarget, bijvoorbeeld van de reductiedoelstelling.
02.02 Minister Marc Verwilghen: Mevrouw Van der Straeten, het stond in de sterren geschreven dat u met die vraag zou terugkomen en het is ook normaal dat u ze opnieuw stelt.
Op uw eerste vraag kan ik het volgende antwoorden. Er hebben ondertussen al twee bilaterale contacten plaatsgevonden tussen de vertegenwoordigers van de Commissie en de Belgische experts over de doelstellingen aangaande de CO2-uitstoot en het aandeel van de hernieuwbare energie tegen het jaar 2020. De jongste gesprekken hadden plaats eind november 2007. Bij die gelegenheid heeft de Commissie ons te kennen gegeven dat haar concrete doelstellingen op 24 januari 2008 officieel zullen worden medegedeeld. Dan zullen wij ook gefixeerd zijn.
Ten tweede, België heeft steeds gepleit voor een billijke lastenverdeling, een burden sharing, onder alle Europese lidstaten die gebaseerd is op de verhouding kostenefficiëntie en op het werkelijk potentieel van elk land. Verscheidene studies, waaronder de studie van de Commissie zelf, hebben uitgewezen dat België beschikt over een potentieel aan hernieuwbare energie van om en bij de 8% van het primaire verbruik in 2020, rekening houdend met een verplicht aandeel van 10% biobrandstoffen en met de invoer van biomassa voor warmteopwekking.
Momenteel stelt de Commissie een aanpak van flat rate voor, waarbij geen rekening wordt gehouden met het potentieel van elk land afzonderlijk, maar met de mogelijkheden van internationale uitwisseling van certificaten van herkomst, teneinde het verschil tussen inheemse productie en nationale doelstellingen op te vangen. Zij stelt voor om te vertrekken van het aandeel hernieuwbare energie in het finale verbruik in 2005. Dat bedroeg toen 2,2% voor België. Daaraan zou voor alle landen een flat rate van 11,5% worden toegevoegd. Die berekeningswijze zou voor België een doelstelling opleveren van 13% van het finale verbruik in 2020. Die doelstelling zou moeten worden vertaald in tussentijdse en finale sectordoelstellingen: elektriciteit, warmte en koeling, transport. U kent die wel.
Ten derde, het voorstel van de Commissie, waarin nationale doelstellingen zijn bepaald die ons werkelijk potentieel ruimschoots overschrijden, gaat inderdaad gepaard met flexibiliteitsmechanismen. Ik haal hier de twee belangrijkste aan. Voor de elektriciteitssector zou het nieuwe European Emission Trading System werkelijk op Europese schaal worden toegepast. De uitstootrechten zouden volledig geveild worden om concurrentievervalsing tussen de lidstaten naar aanleiding van de verschillende allocatieplannen te vermijden. Het tweede flexibiliteitsmechanisme zou gesteund zijn op een systeem van uitwisseling van certificaten van herkomst voor hernieuwbare energie. Een elektriciteitsleverancier in land A zou een certificaat van herkomst kunnen kopen in land B en het gebruiken om zijn quotum in land A te kunnen behalen. Zo zouden elektriciteitsproducenten kunnen investeren in eenheden voor productie van groene stroom waar de productiekosten het laagst zijn en zouden de garantiebewijzen gebruikt kunnen worden in landen waar het potentieel beperkt is en waar de marginale productiekosten dus het hoogst zijn.
Het spreekt vanzelf dat het verschil tussen het nationale potentieel en de nationale verplichting voor de consument meerkosten zal teweegbrengen. Momenteel worden in dat verband een aantal berekeningen uitgevoerd. Er vinden ook consultaties plaats tussen de federale en de gewestelijke niveaus die ter zake bevoegd zijn, om duidelijkheid te hebben.
Ik kan u zelfs zeggen dat ik gisteren nog een gesprek heb gevoerd met de heer Piebalgs om toch nog eens duidelijk aan te tonen dat men ook van de kant van de Europese Commissie wel inziet dat er zich problemen kunnen voordoen voor sommige – qua oppervlakte – kleine landen die qua samenstelling van het economisch potentieel tot de hoog geïndustrialiseerde gebieden gerekend moeten worden. Wij zoeken daarvoor echter naar afdoende oplossingen.
Ik kom tot uw vierde en laatste vraag.
Op de Lentetop van 2007 is beslist dat de driemaal 20-doelstellingen, namelijk 20% reductie van de koolstofmonoxide, 20% hernieuwbare energie en 20% meer energie-efficiëntie, op zichzelf staande doelstellingen zijn. De Commissie is van mening dat het grootste aandeel van de CO2-reductie voortvloeide uit de herziening van het Emission Trade System dat werd vooropgesteld en uit de nieuwe kaderrichtlijn over hernieuwbare energiebronnen. Het overschot zou afkomstig moeten zijn van een onderhandelde burden sharing. De 20% meer energie-efficiëntie is nu reeds het voorwerp van bestaande richtlijnen, hoofdzakelijk Europese richtlijnen, over energie-efficiëntie, waarbij nationale energie-efficiëntieplannen worden opgelegd. Hierbij wens ik er tevens aan te herinneren dat tijdens de Lentetop van 2007 ook beslist werd dat in 2020 de biobrandstoffen in elke lidstaat 10% van de brandstoffen moeten uitmaken.
Als men dat allemaal op een rij hoort, is er nog heel wat werk aan de winkel. Er zijn een aantal uitdagingen die op heel korte termijn grondig bekeken zullen moeten worden om tot afdoende oplossingen te kunnen komen.
02.03 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord. Ik ben zeer blij dat de Commissie met betrekking tot de elektriciteitssector een volledige veiling zal voorstellen. Wij hebben immers gezien dat er in deze sector belangrijke windfall profits zijn. Dat is ook gebleken tijdens de hoorzittingen over andere wetsvoorstellen.
Bij de uitwisseling van certificaten van herkomst wil ik toch een kanttekening maken. Ik heb inderdaad ook de studies gelezen waar over een potentieel van 8% wordt gesproken. Toch denk ik niet dat wij nu automatisch onze toevlucht moeten nemen tot de uitwisseling van certificaten van herkomst. Het is in eerste instantie misschien wel goedkoper door een papier en een recht te kopen. Dit wil evenwel zeggen dat wij ergens anders in jobs en in hernieuwbare technologie investeren terwijl wij de investering ook in ons eigen land moeten maken. Dat zorgt misschien voor belangrijke meerkosten, maar het rendement daarvan zal zeker ook zo groot zijn.
Tot slot, als het over het potentieel gaat, wordt vaak gefocust op wind en op het feit dat wij een kleine kustzone hebben. Volgens mij beschikt zonne-energie op daken, zeker voor de gezinnen, ook over een enorm groot potentieel waarin zeker kan worden geïnvesteerd. Ik hoop dus, mijnheer de minister, dat het komende beleid van zowel de federale als de gewestelijke overheden er niet in zal bestaan massaal toevlucht te nemen tot de certificaten van herkomst, maar dat wel degelijk investeringen in eigen land zullen gebeuren.
02.04 Minister Marc Verwilghen: Mijnheer de voorzitter, de eerste opmerking is ook mee het voorwerp van de besprekingen die met de Europese Commissie worden gevoerd. Dat is ons dus niet ontgaan. Ik denk dat alle pistes moeten worden uitgeprobeerd en geëvalueerd.
Het is daadwerkelijk zo dat men in het verleden te veel de aandacht op windenergie heeft gelegd. Er zijn duidelijk een aantal voordelen aan zonne-energie, zelfs in een land met relatief weinig zon zoals het onze. Er zal zeker en vast ook werk worden gemaakt van het fotovoltaïsche spoor om te zien of dit een goede aanvulling is. Alles wijst erop dat wij ook in die richting zullen moeten verder werken om de doelstellingen te halen.
02.05 Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb geen verdere opmerkingen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De behandeling van de vragen eindigt om 14.50 uur.
Le développement des questions se termine à 14.50 heures.