Commissie voor de Financiën en de Begroting

Commission des Finances et du Budget

 

van

 

dinsdag 11 december 2007

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mardi 11 dÉcembre 2007

 

Après-midi

 

______

 

 


La séance est ouverte à 14.34 heures et présidée par M. François-Xavier de Donnea.

De vergadering wordt geopend om 14.34 uur en voorgezeten door de heer François-Xavier de Donnea.

 

01 Vraag van de heer Jan Peeters aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het btw-statuut van de autonome gemeentebedrijven" (nr. 519)

01 Question de M. Jan Peeters au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le statut TVA des régies communales autonomes" (n° 519)

 

01.01  Jan Peeters (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, artikel 44, §2, 3° van het btw-wetboek bepaalt dat de diensten die worden verstrekt door exploitanten van sportinrichtingen en inrichtingen voor lichamelijke opvoeding aan personen die er aan lichamelijke ontwikkeling en aan sport doen, zijn vrijgesteld van btw wanneer de exploitanten en inrichtingen instellingen zijn die geen winstoogmerk hebben en wanneer zij de ontvangst uit de vrijgestelde werkzaamheden uitsluitend gebruiken tot dekking van de kosten ervan. Die wettekst is duidelijk en bovendien volledig in overeenstemming met de btw-richtlijn.

 

Nochtans stelden in het recente verleden een aantal belastinginspecteurs dat, op basis van een al te ruime interpretatie van het antwoord op een parlementaire vraag van de heer Goris van 12 juni 2006, een instelling zoals een autonoom gemeentebedrijf onder toepassing valt van deze vrijstelling, zelfs wanneer het autonoom gemeentebedrijf blijkens zijn statuten winstoogmerk heeft doch in de praktijk nog geen winst maakt of deze winst slechts realiseert dankzij bijkomende werkingstoelagen.

 

Voornoemde houding lijkt mij in strijd te zijn met de Europese rechtspraak, met de wet en met het administratieve standpunt dat onder andere duidelijk wordt verwoord in de administratieve beslissing E.T.104.780 van 27 november 2003. Daarin wordt gesteld dat een vennootschap met een sociaal oogmerk winst kan uitkeren en daarom is uitgesloten van de toepassing van de artikelen 44 §2, 3°, 6°, 7°, 11°, tenzij de vennoten, overeenkomstig het statuut, afstand doen van elk recht op winstuitkering.

 

Bovendien maakt de interpretatie van die belastinginspecteurs een niet te rechtvaardigen onderscheid tussen autonome gemeentebedrijven en exploitanten onder de vorm van nv’s en bvba’s die actief zijn op die markt en eveneens worden betoelaagd.

 

Bent u het eens met mijn zienswijze dat exploitanten van sportinrichtingen die de vorm van een nv of bvba hebben en dus blijkens de statuten en de wet een winstoogmerk als doelstelling nastreven en worden betoelaagd, niet van de vrijstelling uit artikel 44, §2, 3° kunnen genieten, zelfs indien zij in de praktijk geen of nog geen winst maken, maar hun kosten alleen kunnen dekken met de werkingstoelagen die zij ontvangen?

 

Bent u het eens met mijn zienswijze dat autonome gemeentebedrijven die onder dezelfde feitelijke omstandigheden, die dus geen of nog geen winst maken, dergelijke activiteit uitoefenen doch volgens hun statuten een winstoogmerk nastreven, eveneens als niet-vrijgestelde btw-plichtigen dienen te worden beschouwd?

 

01.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, ik beaam het standpunt van het geachte lid, met name dat exploitanten van een sportinrichting, die de vorm van een nv of een bvba hebben aangenomen, niet kunnen genieten van de vrijstelling beoogd door artikel 44, §2, 3° van het btw-wetboek.

 

Wat de autonome gemeentebedrijven betreft die niet zijn opgericht onder de juridische vorm van een nv of een bvba, maar waarvan uit de statuten blijkt dat zij een winstoogmerk hebben en dat zij zich tot doel stellen winst uit te keren, ben ik van mening dat de belastingplicht met recht op aftrek niet kan worden betwist.

 

Voor het overige zijn uiteraard de bepalingen van het btw-wetboek, waaronder artikel 1, §10, omtrent het misbruik, in alle gevallen van toepassing.

 

Dit was een belangrijke vraag.

 

01.03  Jan Peeters (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik denk dat het antwoord zeer duidelijk is. Ik hoop dat een aantal hangende discussies en betwistingen hieromtrent nu kunnen worden beslecht.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

02 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "une modification du taux de TVA sur les cours de conduite automobile" (n° 532)

02 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "een wijziging van het btw-tarief voor de rijopleiding" (nr. 532)

 

02.01  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, les offres d'emploi demandent de plus en plus souvent que le candidat au recrutement soit détenteur du permis de conduire. Or beaucoup de jeunes ont des difficultés à financer les cours de conduite nécessaires à son obtention et se trouvent donc en difficulté supplémentaire pour obtenir un travail. Les ALE, pour nombre d'entre elles, ont déjà tenté de résoudre ce problème en prenant en charge tout ou partie du montant consacré à son financement par les demandeurs d'emploi inscrits auprès d'elles.

 

Ne serait-il pas possible de rendre le coût du permis plus accessible en ramenant la TVA sur les cours de conduite automobile de son taux actuel de 21% à celui de 6%? Et si les directives européennes ne l'autorisent pas, serait-il alors possible d'utiliser la somme dégagée de la différence entre les deux taux pour approvisionner un fonds de prise en charge de tout ou partie du coût du permis des jeunes, notamment issus des milieux les moins favorisés de la population?

 

02.02  Hervé Jamar, ministre: Monsieur Flahaux, je vous remercie pour cette question très intéressante. Il est vrai que vous analysez souvent des dossiers qui sembleraient légitimes en regard d'une réduction éventuelle du taux de TVA. Malheureusement, l'annexe 3 existe et nous en avons parlé en d'autres commissions.

 

Cette annexe 3 de la directive 2006/112 du 28 novembre 2006, qui remplace l'annexe H de la 6e directive, contient une liste limitative de livraisons de biens et de prestations de services pour lesquels les États membres sont autorisés à appliquer un taux de TVA réduit. Les cours de conduite automobile ne sont pas repris dans cette liste. Par conséquent, une diminution du taux de TVA pour de tels services ne peut malheureusement être envisagée. Ces services ne sont pas davantage repris dans la proposition de directive de la Commission européenne du 23 juillet 2003 en vue de simplifier, de rationaliser l'annexe précitée. Ainsi une diminution de TVA sur les cours de conduite automobile ne pourra pas non plus être prise en considération à l'avenir.

 

Votre proposition concernant la création d'un fonds pour le financement des cours de conduite automobile pour les jeunes ne relève certes pas de notre compétence. Il faudra donc en faire part au collègue compétent en cette matière, ce que nous ferons également pour notre part dans le contexte un peu particulier que nous connaissons. Mais il y a là matière à réflexion: il s'agit d'un domaine dans lequel les pouvoirs publics doivent travailler du mieux qu'ils peuvent, ce qui ne se fait peut-être pas encore suffisamment.

 

02.03  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, je ne doute pas de votre intérêt pour ce sujet et je m'emploierai évidemment à interpeller le nouveau ministre en charge de cette matière et peut-être, je l'espère, vous-même.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de belastingaangifte door ondernemingen en de aanslagen van ambtswege" (nr. 533)

03 Question de M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les déclarations fiscales introduites par les entreprises et les taxations d'office" (n° 533)

 

03.01  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik durf nog eens terug te komen op het verzuim van de vele ondernemingen die het blijkbaar niet meer de moeite vinden om een belastingaangifte in te dienen. Als ik het heb over de vele ondernemingen, wordt dat ook door de cijfers bevestigd. Voor het aanslagjaar 2006 gaat het om 33.710 niet-ingediende aangiften. Als wij kijken naar de spreiding over de Gewesten, stel ik vast dat het er 12.702 in Vlaanderen zijn, 10.263 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en 10.745 in het Waals Gewest. Althans, dat zijn de cijfers waarover ik momenteel beschik. Een tweede element dat onrustwekkend blijft, is het gegeven dat dit opnieuw een stijging is ten opzichte van het vorige aanslagjaar en wel met 7,3%.

 

U bent de minister van het departement Financiën. U weet dat de fiscus een instrument heeft om die slechte leerlingen tot een beter inzicht te brengen, namelijk de aanslag van ambtswege. Ik stel op basis van de voorlopige cijfers vast dat er binnen uw departement een zekere laksheid is en zeker geen efficiënte aanpak, integendeel. Naar verluidt zou slechts 16% van de niet-indieners ambtshalve worden belast. Dat wil dus zeggen dat 84% van de indieners de dans ontsnapt.

 

Mijnheer de voorzitter, ik heb maar een korte vraag voor de minister. Wat is het exacte aantal aanslagen van ambtswege voor het aanslagjaar 2006? Hoe zijn die cijfers per Gewest opgesplitst?

 

03.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Goyvaerts, het aantal aanslagen van ambtswege per Gewest voor de aanslagjaren 2005 en 2006 wordt weergegeven in een tabel.

 

Er moet worden opgemerkt dat het om voorlopige cijfers gaat aangezien de inkohieringen voor deze aanslagjaren nog aan de gang zijn. De gegevens zijn eveneens opgenomen in het antwoord op de parlementaire vraag nr. 20 gesteld door de heer Van der Maelen op 19 september 2007.

 

De cijfers voor 2005 zijn voor het Vlaams Gewest 12.403, voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 9.054 en voor het Waalse Gewest 8.332, voor een totaal van 29.789.

 

Voor het jaar 2006 zijn de cijfers voor het Vlaams Gewest 10.324, voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 7.942 en voor het Waalse Gewest 7.008, voor een totaal van 25.274.

 

03.03  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Wat mij blijft verbazen, is dat het er opnieuw minder zijn voor het aanslagjaar 2006, welgeteld 4.516. Ik weet niet welke verklaring u hebt voor het feit dat het aantal ambtshalve aanslagen lager ligt voor 2006 dan voor 2005.

 

Ik wil vragen of uw departement geen tandje kan bijsteken, want het wordt toch stilaan een beetje willekeur. Behalve het feit dat er steeds minder bedrijven zijn die een belastingaangifte doen, ziet men ook het aantal ambtshalve aanslagen jaarlijks dalen. Dat moet toch iets te maken hebben met de weinig efficiënte manier van werken bij uw departement.

 

Mocht u nog een bijkomende toelichting hebben voor de verklaring van de daling ten opzichte van 2005 zou ik die graag van u krijgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van de heer Luk Van Biesen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het statuut van de coördinatiecentra" (nr. 558)

04 Question de M. Luk Van Biesen au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le statut des centres de coordination" (n° 558)

 

04.01  Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, collega’s, op 13 november kondigde de Europese Commissie in een persbericht aan dat zij een wijzigende beschikking heeft genomen in verband met de overgangsmaatregelen voor bestaande coördinatiecentra.

 

De nieuwe beschikking is erg teleurstellend aangezien zij ons land verbiedt nog enige verlening van erkenning als coördinatiecentrum toe te staan, in het bijzonder voor de coördinatiecentra waarvan het statuut was verstreken uiterlijk op 31 december 2005. Voor de coördinatiecentra waarvan het statuut verstreek na 2005 blijft de overgangsperiode geldig tot het verstrijken van hun lopende erkenning, maar uiterlijk tot eind 2010. De voornaamste slachtoffers van deze nieuwe beschikking zijn de meer dan 30 coördinatiecentra waarvan het statuut verstreek op uiterlijk 31 december 2005.

 

Deze coördinatiecentra hebben bijna twee jaar in grote rechtsonzekerheid geleefd in verband met hun fiscale situatie 2006 en zij moeten binnenkort hun aangifte in de vennootschapsbelasting met betrekking tot het aanslagjaar 2007 indienen. Ook de coördinatiecentra waarvan het statuut reeds verstreken is in de loop van 2006 of 2007 kunnen niets meer ondernemen om hun fiscale situatie aan te passen aan de nieuwe schikkingen.

 

Graag vernam ik dan ook van de minister op welke wijze ons land zal reageren op de ontgoochelende aankondiging van de nieuwe beschikking. Zal het tegen deze beschikking een beroep instellen bij het Europese Hof van Justitie?

 

Meent de minister dat deze beslissing van de Commissie indruist tegen ons grondwettelijk gelijkheidsbeginsel? Met andere woorden, dat iedereen die onder hetzelfde belastingstelsel valt tot de laatste dag van dit stelsel moet kunnen genieten.

 

Op welke wijze zal de fiscale administratie rekening houden met het feit dat heel wat coördinatiecentra pas twee jaar na de feiten weten waar zij op fiscaal vlak aan toe zijn?

 

Welke houding zal de fiscale administratie aannemen ten opzichte van de coördinatiecentra die te goeder trouw geen of onvoldoende voorafbetaling hebben gedaan tijdens de boekjaren 2006 en 2007, in de overtuiging dat zij het statuut van coördinatiecentrum zouden mogen behouden? Welk signaal zal de minister geven aan al deze buitenlandse investeerders, over het belang dat ons land hecht aan hun aanwezigheid?

 

04.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van Biesen, ten eerste, momenteel wordt door de strategische cel van de FOD Financiën, in samenwerking met de administratie van fiscale zaken, nagedacht over de houding die België zal aannemen ten opzichte van de beslissing van 13 november 2007 van de Europese Commissie, inzake de regeling inzake coördinatiecentra. België zal namelijk binnen een termijn van twee maanden, vanaf de datum van de officiële kennisgeving van de beslissing, de Commissie moeten inlichten over de maatregelen die zijn genomen om zich aan te passen aan de beslissing.

 

Deze beslissing bepaalt dat de wet van 27 september 2006 onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, voor zover de bepalingen daarvan ertoe strekken de regeling inzake coördinatiecentra tot na 31 december 2005 te verlengen. Ik herinner eraan dat de wet van 27 december 2006 erin voorzag dat alle centra, erkend op 17 februari 2005, een vernieuwde erkenning tot 31 december 2010 konden verkrijgen. De inwerkingtreding van de betrokken bepalingen dienden te worden vastgesteld door middel van een koninklijk besluit, genomen door de Raad van ministers, nadat de Europese Unie akkoord ging met de Belgische positie. Nu nodigt de Europese Commissie België uit om het koninklijk besluit niet te nemen.

 

Men denkt momenteel na over de bepaling van een houding ten opzichte van deze beslissing. Ofwel schikt België zich ernaar, ofwel betwist België de beslissing. In het laatste geval zal België een verzoek tot nietigverklaring van de beslissing van de Commissie kunnen indienen bij het Hof van Justitie van de Europese gemeenschap. Een dergelijk verzoek moet worden ingediend binnen een termijn van twee maanden vanaf de datum van de kennisgeving van de beslissing. Dit verzoek tot nietigverklaring zou eventueel gepaard kunnen gaan met een verzoek tot een versnelde procedure.

 

Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn dat België een verzoekschrift in kortgeding indient om de opschorting van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de Commissie te bekomen.

 

Ik herhaal dat men nog aan het nadenken is en dat er nog geen beslissing over de te ondernemen actie is genomen.

 

Ten tweede, België is van mening dat de verlenging van alle erkenningen van coördinatiecentra tot het einde van 2010 is gerechtvaardigd, overeenkomstig het algemeen beginsel van gelijke behandeling, dat wordt erkend door de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap, een beginsel dat ervan uitgaat dat vergelijkbare gevallen niet op een verschillende manier worden behandeld.

 

Ten derde, een probleem zou zich kunnen voordoen voor de vier coördinatiecentra waarvan de erkenning voor onbepaalde duur is hernieuwd op grond van de beschikking van de voorzitter van het Europees Hof van Justitie, van 26 juni 2003. In dat opzicht moet echter worden benadrukt dat de genoemde beschikking bepaalde dat de gevolgen van de hernieuwingen niet verder mochten gaan dan de datum van de uitspraak in de hoofdzaak, met name 22 juni 2006, hetgeen de betrokken centra niet konden negeren.

 

Voor de andere coördinatiecentra waarvan de erkenning afliep op het einde van 2005, 2006 of 2007 kan – conform de beslissing van de Commissie – geen enkele hernieuwing van erkenning worden toegekend. In de mate dat de werkzaamheden van de bedoelde centra zouden zijn voortgezet zonder de dekking van een hernieuwde erkenning, lijkt het erop dat zij worden onderworpen aan de normale regels van de vennootschapsbelasting, die in casu van toepassing zijn overeenkomstig de beslissing van de Commissie.

 

Ten vierde, aangaande de afwezigheid of het tekort aan voorafbetalingen vanwege de betrokken ondernemingen, beschikken de fiscale administratie en de minister van Financiën over geen enkele discretionaire bevoegdheid die hen toelaat af te zien van de vermeerdering van belastingen, voorzien in de artikelen 157 tot 168 en artikel 218 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992.

 

Ten vijfde, aangaande het belang dat buitenlandse investeerders kunnen hebben in ons land, zelfs bij gebrek aan een fiscale regeling inzake coördinatiecentra, houd ik eraan u erop te wijzen dat in België, naast de regeling inzake coördinatiecentra, recent een zeker aantal fiscale maatregelen zijn genomen om de financiële intragroepsactiviteiten aan te moedigen. Het koninklijk besluit van 16 mei 2003 voorziet vanaf 5 juni 2003 in een vrijstelling van roerende voorheffing op interesten te betalen tussen banken die deel uitmaken van dezelfde groep.

 

België heeft een nieuwe regeling ingevoerd inzake voorafgaande beslissingen in fiscale zaken.

 

De wet van 22 juni 2005 heeft het registratierecht op inbrengen in kapitaal met ingang van 1 januari 2006 afgeschaft.

 

Ten slotte, dezelfde wet van 22 juni 2005 heeft de regeling inzake de aftrek van risicokapitaal ingevoerd.

 

04.03  Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister uiteraard voor zijn uitvoerig antwoord. We wachten uiteraard de “nadenkperiode” af om te zien of men inderdaad in beroep gaat.

 

Het probleem is evenwel niet zo beperkt als men in eerste instantie zou denken. Indien dit allemaal bewaarheid wordt, betekent dit immers in de aangiftes voor 2006 en 2007 van de betrokken ondernemingen – volgens het Forum 187, de organisatie van coördinatiecentra – een meer te betalen belasting van ongeveer 120 miljoen euro. Dat is niet niks. Daarbij moet men nog de vermeerdering optellen. Als men te goeder trouw de juiste aangiftes heeft gedaan, maar men komt in één keer in een ander systeem terecht, dan vind ik dat onze administratie op een of andere wijze inventief genoeg moet zijn om betrokken ondernemingen van deze vermeerderingen te kunnen vrijstellen.

 

04.04  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Toch op een wettelijke basis?

 

04.05  Luk Van Biesen (Open Vld): Uiteraard, wij zijn de wetgevers. Hoe durft u zoiets te veronderstellen, mijnheer Goyvaerts?

 

Ik wil wijzen op de onrechtvaardigheid ingevolge het toepassen van de vermeerderingen, als betrokkenen te goeder trouw hun aangiften correct hebben ingevuld.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Question de M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le régime transfrontalier franco-belge tant attendu" (n° 596)

05 Vraag van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de langverwachte Belgisch-Franse grensarbeidersregeling" (nr. 596)

 

05.01  Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, je ne reviendrai pas sur ce qui devrait constituer le contenu de la convention rediscutée avec la France eu égard au régime fiscal de nos frontaliers. Il faut remarquer que, depuis le début de cette année, des annonces ont été faites selon lesquelles cette convention avait été revue; un accord s'étant dégagé, il devrait être coulé dans les termes d'un protocole.

 

Toutefois, on a déjà fait savoir qu'un nouveau régime transitoire de 25 ans s'appliquera rétroactivement de 2003 à 2009 et que les résidents belges travaillant en France seraient déjà imposés en France sur les rémunérations de 2007. Dans le même temps, on apprend que l'administration fiscale belge continue d'appliquer la convention de 1969 et considère que le statut n'est plus applicable à un travailleur frontalier dès qu'il sort de la zone, ne serait-ce qu'un jour.

 

En réponse à une question de mars 2007, M. le ministre des Finances expliquait que les règles fixées par le protocole d'accord seraient intégrées dans un nouvel avenant à la convention, lequel devait être signé rapidement pour être ensuite communiqué au Parlement pour approbation. Précisons également que cet avenant comprendrait des règles adaptant les pensions et les rémunérations des frontaliers du secteur public.

 

Monsieur le ministre, où en est-on dans ce dossier concernant le régime des travailleurs frontaliers salariés? Le protocole d'accord a-t-il été signé entre les parties? Dans l'affirmative, le cheminement législatif a-t-il été entamé? Connaît-on le calendrier précis de celui-ci?

 

Le régime des pensionnés a-t-il été effectivement abordé? Prévoit-on des avancées à ce niveau?

 

Le régime transitoire s'appliquera-t-il également aux travailleurs saisonniers? Qu'en sera-t-il pour les travailleurs intérimaires? En cas de promotion et de signature d'un nouveau contrat, le régime transitoire continuera-t-il à sortir ses effets?

 

Si un protocole a été signé, un texte est-il disponible? Cette question est fréquemment posée par ceux qui sont chargés de régler les difficultés rencontrées par les travailleurs frontaliers. En tant que membres de la Chambre des représentants, pourrions-nous recevoir une copie de ce texte? Les dispositions de ce protocole s'appliquent-elles tant au régime des travailleurs salariés frontaliers qu'à celui des travailleurs transfrontaliers du service public (mode d'imposition préconisé également pour les pensions dans les secteurs privé et public)?

 

Appliquera-t-on effectivement la rétroactivité annoncée? Si oui, les poursuites engagées par l'administration fiscale belge, qui continue à s'appuyer sur la convention de 1969 pour apprécier les sorties de zones, sont-elles opportunes? Ne devrait-on pas, le cas échéant par la voie d'une circulaire, inviter l'administration à supprimer ou à ne plus diligenter ce type de poursuites?

 

Pouvez-vous confirmer que les résidents belges travaillant en France seront bien imposés en France sur les rémunérations de 2007?

 

05.02  Hervé Jamar, ministre: Monsieur le président, monsieur Brotcorne, d'abord, l'avenant à la convention franco-belge de 1964 concernant le régime des travailleurs frontaliers salariés sera signé dans les prochains jours. Conformément à la pratique habituelle, cet avenant sera communiqué au parlement dès sa signature et publié sur le site internet du SPF Finances.

 

Deux, l'avenant n'apporte aucun changement au régime des prépensionnés en raison du refus de la France de modifier ce régime.

 

Trois, le régime transitoire s'applique également aux travailleurs frontaliers saisonniers qui exercent une activité d'une durée n'excédant pas 90 jours par année civile. Pour les travailleurs frontaliers "normaux", le régime transitoire est maintenu aussi longtemps que ces travailleurs continuent d'exercer de manière ininterrompue leur activité salariée dans la zone frontalière belge.

 

Quatre, dès que l'avenant aura été signé, il en sera donné connaissance au parlement conformément au prescrit constitutionnel, auquel on ne peut évidemment déroger. À cet égard, je vous renvoie à l'article 167 §2 de la Constitution.

 

Cinq, l'avenant prévoit que, pour les années 2003 à 2008, les sorties de zone frontalière sont autorisées pour autant qu'elles n'excèdent pas 45 jours par année civile.

 

Six, nous avons toutes les raisons de penser que l'avenant sera appliqué dans toutes ses conséquences par l'administration fiscale française. Nous répétons qu'il s'agit d'une question de jours.

 

05.03  Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, j'acte la réponse du ministre. On peut évidemment regretter que l'annonce faite en mars n'ait pas été effectivement suivie dans les jours immédiats de la signature de ce protocole: cela a généré des espoirs qui, aujourd'hui, ne peuvent être rencontrés par les frontaliers.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Questions jointes de

- M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les recettes fiscales des communes frontalières franco-belges" (n° 597)

- M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la possibilité de percevoir des additionnels sur les revenus des résidents belges assujettis à l'impôt sur les revenus à l'étranger" (n° 601)

06 Samengevoegde vragen van

- de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de fiscale ontvangsten van de Belgisch-Franse grensgemeenten" (nr. 597)

- de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de mogelijkheid om opcentiemen te innen op de inkomsten van Belgische ingezetenen die inkomstenbelasting in het buitenland betalen" (nr. 601)

 

06.01  Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le ministre, nous sommes toujours dans la même problématique: conventions bilatérales avec les Pays-Bas, l'Allemagne et le Luxembourg. Dans les conventions belgo-néerlandaises et belgo-allemandes, les communes sont autorisées à percevoir un additionnel calculé sur un IPP fictif simulant l'imposition du travailleur en Belgique. Dans l'accord belgo-luxembourgeois, une compensation de l'ordre de 15 millions d'euros, montant forfaitaire, serait versée par l'État luxembourgeois à l'État belge, à charge pour celui-ci de le rétrocéder aux communes sur la base de ce calcul de l'IPP fictif.

 

Dans le cadre franco-belge qui pose aujourd'hui encore des problèmes, envisage-t-on de régler la situation et comment? Le cas échéant, le protocole auquel on vient de faire allusion aborde-t-il cette question?

 

06.02  Hervé Jamar, ministre: Nous venons de parler de ce fameux avenant à la convention franco-belge de 1964, puisqu'il s'agit bien de ce cas précis. Au risque de me répéter, je dirai qu'il va être signé prochainement et qu'il contient une disposition prévoyant que les rémunérations des frontaliers belges exerçant leur activité dans la zone frontalière française sont exemptées d'impôt en Belgique, mais que ces rémunérations sont soumises aux additionnels communaux belges à partir du 1er janvier 2009. Une disposition substantiellement similaire figure dans toutes les conventions préventives de la double imposition conclues récemment pour la Belgique.

 

Je peux déjà informer M. Brotcorne pour ne pas le prendre par surprise que pour sa question n° 601, je renvoie à la même réponse, ce qui me paraît assez logique.

 

06.03  Christian Brotcorne (cdH): En effet, d'ailleurs, elles étaient jointes dans un nouvel ordre du jour.

 

Le président: Vous avez obtenu une réponse à votre question, monsieur Brotcorne?

 

06.04  Christian Brotcorne (cdH): Parfaitement, monsieur le président.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la possibilité de prévoir une immunisation fiscale d'une partie du traitement d'un élu considérée comme indemnité" (n° 598)

07 Vraag van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de mogelijkheid om een belastingvrijstelling te voorzien voor een gedeelte van de wedde van een verkozene dat als een vergoeding wordt beschouwd" (nr. 598)

 

07.01  Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le ministre, l’Union des Villes et Communes de Wallonie a considéré que la majoration des traitements des mandataires locaux – essentiellement, les bourgmestres et échevins – représentait une charge supplémentaire de l’ordre de 25 millions d’euros. Dans une récente publication qu’en votre qualité de municipaliste, vous aurez probablement lue, l’Union des Villes et Communes de Wallonie suggère, en vue d’alléger le poids de cette charge, d’imaginer une immunisation fiscale d’une partie du traitement de l’élu, en considérant qu’il s’agit d’une indemnité. Je ne sais pas s’il est possible d’établir un parallélisme avec la partie de l’indemnité parlementaire qui est exonérée d’impôts parce qu’elle est relative à des frais et charges.

 

Monsieur le ministre, j’aurais souhaité connaître votre sentiment par rapport à cette suggestion émise par l’autorité représentant les villes et communes wallonnes.

 

07.02  Hervé Jamar, ministre: Cette question est fort intéressante. Je me rends souvent à l’Union des Villes et Communes, sauf quand j’en suis empêché, comme c’est le cas pour l’instant. Elle fait preuve de pas mal d’imagination positive. J’examine toutes les questions posées en vue d’alléger les charges des communes.

 

Ceci dit, pour votre question précise, je vous avoue que nous ne voyons pas de quelle manière les finances communales seraient favorablement influencées par l’instauration d’une exonération d’impôts destinée aux mandataires communaux pour une partie de leurs revenus imposables.

 

Aussi, vous comprendrez qu’il ne peut pas entrer dans mes intentions de modifier le régime fiscal de ces revenus sur la base de cette seule argumentation puisque, en l’occurrence, ce seraient les mandataires qui bénéficieraient de plus d’avantages.

 

07.03  Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le ministre, ils ne seraient plus à charge du budget communal pour cette partie-là des rémunérations.

 

07.04  Hervé Jamar, ministre: La question ne m’est pas posée sous l’angle des charges patronales, mais sous celui de l’immunisation fiscale partielle. Donc, à cet égard, nous ne voyons pas, sur le plan fiscal, quelle serait la possibilité de créer une exception qui serait sans doute très avantageuse pour les mandataires communaux, mais qui n’apporterait pas grand-chose du côté des villes et communes.

 

07.05  Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, il faut effectivement comprendre qu’il s’agirait de diminuer les charges patronales pesant sur la partie de l’indemnité qui serait exonérée et ne serait plus considérée comme un revenu.

 

Je peux vous reformuler la question à une autre occasion, monsieur le ministre.

 

07.06  Hervé Jamar, ministre: Mais alors, vous devrez l’adresser au ministre des Affaires sociales.

 

Le président: M. Brotcorne ne manque pas d’imagination.

 

07.07  Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, il y a beaucoup de municipalistes dans ce Parlement. Je ne suis pas concerné; je ne suis ni échevin, ni bourgmestre.

 

Le président: Tout vient à temps à qui sait attendre!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Questions jointes de

- M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le bien-fondé du maintien dans les caisses du trésor public de la part communale du précompte professionnel" (n° 599)

- M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le caractère tardif de l'enrôlement de l'impôt" (n° 600)

08 Samengevoegde vragen van

- de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de al of niet gegronde redenen waarom het deel van de bedrijfsvoorheffing dat de gemeenten toekomt in de Staatskas blijft" (nr. 599)

- de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de laattijdige inkohiering van de belastingen" (nr. 600)

 

08.01  Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, l'Union des Villes et Communes a considéré, lors d'un examen de la question, que les additionnels à l'impôt des personnes physiques qui sont calculés sur le précompte professionnel constituent pour l'État un avantage de trésorerie rapportant en gros 122 millions d'euros. Ces additionnels sont thésaurisés à l'IPP entre 12 et 33 mois dans les caisses de l'État, constituant par ce biais un manque à gagner pour les villes et les communes, 7% du précompte professionnel restant dans les caisses fédérales.

 

Deux revendications sont émises par l'Union des Villes et Communes: d'une part, supprimer le prélèvement par l'État des frais administratifs sur les additionnels à l'IPP, qui est aujourd'hui ramené à 1%, et d'autre part, verser aux communes l'avantage obtenu par l'État sur la quote-part communale forfaitaire incluse dans les précomptes professionnels et les versements anticipés.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous me dire s'il est envisageable de supprimer le prélèvement par l'État des frais administratifs sur les additionnels à l'IPP et de verser aux communes l'équivalent de l'avantage qu'obtiendrait l'État sur la quote-part communale forfaitaire incluse dans les précomptes professionnels et les versements anticipés qu'ils concernent?

 

Le président: Monsieur Brotcorne, vous avez donc posé vos deux questions?

 

08.02  Christian Brotcorne (cdH): La deuxième est un peu différente. C'est d'ailleurs une des recommandations du Conseil supérieur des Finances qui a été déposée tout récemment.

 

08.03  Hervé Jamar, ministre: Monsieur le président, par ses deux questions, M. Brotcorne résume pas mal de questions qui nous ont déjà été posées.

 

Ces questions portent essentiellement sur la suppression complète des frais administratifs de 1% retenus uniquement à la perception des additionnels communaux à l'IPP, sur la prévision d'une compensation supplémentaire venant s'ajouter aux paiements aux communes effectués dans les années 80 en compensation du temps écoulé entre la perception du précompte professionnel et le versement anticipé par l'autorité fédérale et le versement des additionnels communaux, et enfin sur l'instauration d'un système permanent d'avances forfaitaires. Voici donc, en résumé, le problème qui se pose.

 

Le Conseil supérieur des Finances a proposé une révision de ces trois mesures dans son avis sur les paiements aux pouvoirs locaux des impôts perçus par le fédéral, vous venez d'en parler. Je souhaite néanmoins attirer votre attention sur le fait que le Conseil supérieur des Finances a lui-même fait remarquer que la discussion sur ces trois mesures doit se tenir dans un cadre plus large et, de préférence, simultanément. Nous estimons donc qu'il appartiendra au prochain gouvernement fédéral de mener ces discussions, de formuler les propositions et de prendre éventuellement les décisions qui s'imposent. En ce qui nous concerne, nous sommes disposés à y collaborer de manière constructive, pour reprendre une phrase très utilisée ces derniers temps.

 

Enfin, nous souhaitons à nouveau mettre l'accent sur le fait que les enrôlements pour l'exercice d'imposition 2007 s'effectuent à un rythme nettement supérieur à celui des exercices précédents, de sorte que les communes puissent recevoir beaucoup plus rapidement les additionnels dus.

 

Monsieur le président, monsieur Brotcorne et monsieur Devlies, vous le savez, il est un peu dommageable pour certains citoyens d'avoir deux avertissements-extraits de rôle la même année.

 

J'insiste sur le fait que – je touche du bois – pour le solde des avertissements-extraits de rôle, le système fonctionne parfaitement bien et que logiquement, en 2008, tous les enrôlements auront lieu l'année de la déclaration, comme cela se fait d'ailleurs dans beaucoup d'autres pays européens. Cela permettra de répondre en grande partie à certaines questions qui viennent d'être soulevées.

 

Je terminerai par un avis plus personnel en indiquant – je vise plus particulièrement la Région wallonne – qu'il n'appartient pas non plus au seul pouvoir fédéral de supporter les efforts potentiels pour aider les villes et communes.

 

Nous savons que nous sommes en période d'élaboration de budget au niveau des villes et communes. Monsieur Brotcorne, vous vivez dans une région connaissant des difficultés dues à son caractère transfrontalier. Il n'y est pas toujours aisé de boucler les budgets. Énormément de communes – je parle ici pour ce que je connais de Wallonie – rencontrent beaucoup de difficultés pour nouer les deux bouts. Nous espérons que l'Union des Villes et Communes aura autant d'imagination par rapport à ce que j'ai pu lire, à savoir 6% d'excédent dans le budget de la Région wallonne. Je crois que les villes et communes de Wallonie ne doivent pas être les oubliées dans cette grande aventure au risque de ne pouvoir boucler leur budget. Il est bon de le signaler aussi.

 

08.04  Christian Brotcorne (cdH): La première partie de la réponse du ministre m'encourage à déposer une proposition de loi sur l'application d'un système automatique d'avances.

 

En ce qui concerne ses dernières réflexions, la Région wallonne – pour ce que j'en connais aussi – est régulièrement venue au secours des communes pour pallier les conséquences financières des politiques fédérales. Je pense par exemple aux bâtiments des anciennes brigades de gendarmerie. C'est une compétence fédérale, mais c'est la Région wallonne qui aide les communes à acheter, aménager ou transformer.

 

08.05  Hervé Jamar, ministre: Reconnaissez comme moi que la réforme des communes (…) (inaudible)

 

08.06  Christian Brotcorne (cdH): C'est autre chose.

 

08.07  Hervé Jamar, ministre: Le gouvernement wallon travaille sur ce dossier depuis presque deux ans et n'arrive pas à aboutir.

 

08.08  Christian Brotcorne (cdH): Sujet épineux.

 

08.09  Hervé Jamar, ministre: Peut-être mais bien plus important que le sujet abordé aujourd'hui.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de evolutie van het aantal ambtenaren in vergelijking met de wervingsmachtigingen" (nr. 639)

09 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "l'évolution du nombre de fonctionnaires par rapport aux autorisations de recrutement" (n° 639)

 

09.01  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, deze vraag heeft betrekking op de evolutie van het aantal ambtenaren in vergelijking met de wervingsmachtigingen en wordt geïnspireerd door het jaarverslag 2006 waarin de administrateur-generaal van de Belastingen de evolutie schetst van het aantal indienstnemingen en het aantal wervingsmachtigingen.

 

Het blijkt dat er in 2005 slechts 116 ambtenaren in dienst traden, terwijl er 417 wervingsmachtigingen waren. Het resultaat was een tekort van 301 eenheden. In 2006 werden 484 ambtenaren in dienst genomen in vergelijking met 362 wervingsmachtigingen. Het overschot van 122 eenheden vulde deels de openstaande wervingsmachtigingen in.

 

Omdat de cijfers inzake de evolutie van het aantal ambtenaren van niveau A die worden vermeld op pagina 17 niet onmiddellijk in overeenstemming te brengen zijn met de cijfers uit tabel 99, had ik van de minister graag een antwoord gekregen op een aantal vragen.

 

Ten eerste, kan een vergelijking worden gemaakt per statuut, per niveau en per administratie binnen de pijler belastingen en invorderingen tussen het aantal wervingsmachtigingen en het aantal indienstnemingen en dit voor de jaren 2005, 2006 en 2007?

 

Ten tweede, kan voor 2008 het aantal wervingsmachtigingen worden aangegeven per statuut, per niveau en per administratie binnen voormelde pijler?

 

09.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer Devlies, u vindt hieronder het aantal aanwervingen voor de entiteit Belastingen en Invordering in 2004, 2005 en 2006, en van januari tot november 2007.

 

Voor AOIF, AFZ en BBI in 2004: 52 voor niveau A en 28 voor niveau B. Invordering: 16 voor niveau A en 9 voor niveau B. Douane: 36 voor niveau A, 15 voor niveau B. Voor 2004 is het totaal voor niveau A dus 104, en voor niveau B 52.

 

Voor 2005: AOIF, AFZ en BBI: 29 voor niveau A en 35 voor niveau B. Invordering: 12 voor niveau A en 14 voor niveau B. Douane: 12 voor niveau A en 23 voor niveau B. Het totaal aanwervingen voor 2005 is dus: 53 voor niveau A en 72 voor niveau B.

 

Voor 2006: AOIF, AFZ en BBI: 150 voor niveau A en 124 voor niveau B. Invordering: 62 voor niveau A en 54 voor niveau B. Douane: 21 voor niveau A en 29 voor niveau B. Het totaal voor 2006 is dus 233 voor niveau A en 207 voor niveau B.

 

Ten slotte, voor januari tot november 2007: AOIF, AFZ en BBI: 75 voor niveau A en 75 voor niveau B. Invordering: 26 voor niveau A en 48 voor niveau B. Douane: 2 voor niveau A en 8 voor niveau B. In totaal zijn er nu in 2007 dus 103 aanwervingen voor niveau A en 131 voor niveau B.

 

Deze cijfers moeten worden vergeleken met het totale aantal aanwervingen voorzien voor het geheel van de personeelsplannen tussen 2004 en 2007, wetend dat het personeelsplan zoals de naam aangeeft een plan is en dus niet vastligt, en daarom met inachtneming van het geheel aan het interne evenwicht kan worden aangepast.

 

Gelet op de tijd om vergelijkende wervingselecties te organiseren, kan er echter een verschil in tijd tussen de wervingsmachtiging en de eigenlijke indienstneming zijn.

 

Voor niveau D waren er in 2006 40 aanwervingen bij de Administratie der Douane en Accijnzen, en 1 in 2007.

 

Wat tot slot het jaar 2008 betreft, is het nog te vroeg om gegevens te verstrekken aangezien het personeelsplan nog in opmaak is.

 

Ik zal u de tabellen geven.

 

09.03  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik stel vast dat het niveau van de aanwervingen behoorlijk wat onder het niveau ligt van de wervingsmachtigingen. Dit lijkt toch wel een probleem te zijn.

 

Ik had ook de gegevens gevraagd met betrekking tot de andere niveaus. Ik zal deze vraag misschien schriftelijk hernemen. De niveaus A en B zijn inderdaad het belangrijkste.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de uitvoering van de wet betreffende het fiscaal statuut van de bezoldigde sportbeoefenaars" (nr. 646)

10 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la mise en oeuvre de la loi relative au statut fiscal des sportifs rémunérés" (n° 646)

 

10.01  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de wet van 4 mei 2007 betreffende het fiscaal statuut van de bezoldigde sportbeoefenaars voorziet – zoals ondertussen algemeen bekend – in een gedeeltelijke vrijstelling van de doorstortingsplicht, wat betreft de op de bezoldigingen aan sportbeoefenaars ingehouden bedrijfsvoorheffing.

 

In beginsel gaat het om 70 procent van de bedrijfsvoorheffing, maar bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit zou dat percentage kunnen worden opgetrokken tot maximaal 80 procent of kunnen worden teruggebracht tot minimaal 60 procent. Voor spelers van minder dan 26 geldt er een eenvoudige vrijstelling. De clubs mogen die kostenbesparingen vrij aanwenden in hun werking.

 

De vrijstelling van doorstorting geldt ook voor bezoldigingen aan andere sportbeoefenaars, maar dan slechts onder de voorwaarde dat de helft van het vrijgestelde bedrag wordt besteed aan de opleiding van jonge sportbeoefenaars die minstens 12 en nog geen 23 jaar oud zijn op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de vrijstelling wordt gevraagd.

 

Deze besteding moet uiterlijk gebeuren op 31 december van het jaar dat volgt op dat waarin de vrijstelling wordt gevraagd. Doen de clubs dit niet, dan moet het niet-bestede bedrag, en dus niet het volledige niet-doorgestorte bedrag, in de schatkist worden gestort, verhoogd met nalatigheidsinteresten.

 

De investeringen in opleiding moeten de vorm aannemen van de betaling van lonen aan personen belast met de opleiding, begeleiding of ondersteuning van de jonge sportbeoefenaars en de betaling van lonen aan deze jonge sportbeoefenaars.

 

De wettekst is niet meteen duidelijk aangaande de procedure die moet worden gevolgd om de gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting te verkrijgen. Zo is het niet meteen duidelijk of een voorafgaande aanvraag moet worden gedaan met bewijslevering volgens regels die nog vast te stellen zijn in een koninklijk besluit, dan wel of de rol van de Koning er enkel in bestaat uit te werken op welke wijze die bewijzen moeten worden verstrekt naar aanleiding van een fiscale controle.

 

Gelet op de inwerkingtreding van de wet op 1 januari 2008 dient de bovenstaande zaak snel opheldering te krijgen. Ik zou daarom graag van u een antwoord krijgen op de volgende vragen.

 

Ten eerste, waaruit bestaat de procedure voor de clubs om de gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting te verkrijgen? Dient er een voorafgaande aanvraag te worden gedaan of zijn de bij KB nader te bepalen regels voor de bewijslevering op te vatten als een uitwerking van de bewijsverstrekking naar aanleiding van een fiscale controle?

 

Ten tweede, wanneer zal het KB inzake de bewijslevering kunnen worden opgemaakt en gepubliceerd?

 

Ten derde, klopt het dat er in de schoot van de regering aan wordt gedacht om het percentage van de vrijstelling van doorstorting te verhogen tot het maximumplafond van 80 procent?

 

10.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, de modaliteiten die door de schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing op bezoldigingen aan sportbeoefenaars moeten worden nageleefd in het kader van de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing, zijn vastgesteld in de rubriek 6 van bijlage 3ter bij het KB 1992 ingevoegd door het koninklijk besluit van 8 juni 2007 tot wijziging van het KB 1992 op het stuk van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing. Er wordt momenteel niet overwogen om deze modaliteiten nog verder te verduidelijken.

 

Ik kom aan uw derde vraag. De regering heeft er inderdaad reeds aan gedacht om het percentage te verhogen tot 80%. Ik heb hier de documentatie van Fisconet voor de rubrieken en bijlagen in kwestie.

 

10.03  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, er moet dus geen voorafgaande aanvraag worden ingediend door de clubs? Men kan dus gewoon de vrijstelling van de doorstorting toepassen?

 

10.04 Minister Hervé Jamar: Ja, dat kan men.

 

De voorzitter: Die wet was een van de grote werken van onze commissie.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

11 Question de M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la grave pollution par hydrocarbures dans les bâtiments du Centre de Recherches agronomiques de Gembloux appartenant à la Régie des Bâtiments" (n° 647)

11 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de ernstige olieverontreiniging in de gebouwen van het Centrum voor Landbouwonderzoek van Gembloux die aan de Regie der Gebouwen toebehoren" (nr. 647)

 

11.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, veuillez excuser mes questions répétées mais vous devez reconnaître que les choses évoluent assez lentement.

 

Le 28 novembre dernier, je vous interrogeais au sujet d’une grave pollution par hydrocarbure dans les bâtiments occupés à Gembloux par le Centre wallon de Recherches agronomiques qui appartiennent toujours à la Régie des Bâtiments, laquelle doit en assumer les responsabilités de propriétaire, comme vous l’avez d’ailleurs confirmé lors d’une précédente réunion de commission.

 

Le 28 novembre dernier, vous m’aviez répondu que la Régie n’avait pas encore été informée de ce problème.

 

Suite à cette réunion de la commission des Finances, j’ai personnellement transmis à votre collaborateur en charge du suivi de la Régie des Bâtiments, le rapport d’expertise qui m’avait été transmis par les administrations communales de Namur et de Gembloux. Je suppose que, depuis lors, la Régie des Bâtiments a été officiellement informée de ces problèmes.

 

Pour la bonne forme, je rappelle la nature de ceux-ci: les diverses cuves à mazout des bâtiments occupés par le Centre de Recherches agronomiques souffrent de nombreuses fuites ayant provoqué une pollution par hydrocarbure et, globalement, leur état est jugé lamentable par la société qui a réalisé l’audit de ces citernes.

 

À mes yeux, la responsabilité de cette situation est partagée entre le propriétaire, la Régie des Bâtiments et le locataire, c’est-à-dire le CRAW.

 

Quoi qu’il en soit, je m’inquiète de cette situation grave, très dommageable pour l’environnement et qui nécessite une réaction rapide et coordonnée.

 

Pouvez-vous me dire si, depuis la dernière réunion de la commission des Finances, la Régie et vous-même avez été informés comme moi de cette situation catastrophique? Quelles sont les conclusions que vous avez tirées des informations qui vous ont été transmises? Quelles sont les mesures urgentes qui ont été ou qui seront entreprises pour résoudre ce problème? Au départ de quel budget et dans quel délai?

 

11.02  Hervé Jamar, ministre: Monsieur Gilkinet, vous demandez d’abord si nous avons été informés de cette situation. La Régie des Bâtiments a bien reçu le 27 novembre dernier un courrier de la direction du Centre wallon des Recherches agronomiques, lui transmettant les conclusions des études indicatives réalisées pour les sous-stations-service des Directions D1, D2, D5 et D8, et des études d’étanchéité de citernes à mazout.

 

Votre deuxième question porte sur les conclusions tirées des informations qui ont été ainsi transmises. Les analyses ont conclu à une contamination des sites D1, D5 et D8, mais aussi à la nécessité de procéder à des études de caractérisation sur ces trois sites pour définir l’ampleur des contaminations, l’urgence et la nécessité d’assainir.

 

La Régie des Bâtiments a signalé immédiatement au CRAW que le résultat des études indicatives devait, selon leur auteur, être complété par ces études de caractérisation. La direction du CRAW a été invitée à les faire réaliser au plus tôt. De plus, la Régie des Bâtiments a rappelé les obligations de l’exploitant lorsqu’une fuite de carburant est constatée pour un réservoir enterré.

 

En ce qui concerne la question des mesures urgentes prises ou à prendre pour résoudre ce problème, au départ de quel budget et dans quel délai, ces mesures relèvent de la direction du CRAW qui, en tant qu’exploitant, doit mettre le réservoir concerné hors service et le vider de son contenu. Dès que la Régie des Bâtiments disposera des conclusions des études de caractérisation, elle établira un dossier en vue d’exécuter les travaux d’assainissement indispensables. Le coût de ces travaux sera pris en charge par le budget de la Régie des Bâtiments. Il est, en revanche, difficile à ce stade de préciser très exactement le délai. Toutefois, nous serons très évidemment attentifs à l’évolution du dossier.

 

11.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie de ces engagements qui me semblent plus précis que vos réponses précédentes. Dans ce dossier, on joue un peu trop au chat et à la souris. Il importe donc que l’un ou l’autre acteur prenne ses responsabilités – et si possible, les deux. En matière de pollution, mieux vaut prévenir que guérir. Dès lors que vous savez combien la situation est problématique, j’espère que vous aurez à cœur de suivre le dossier et d’inciter la Régie des Bâtiments à agir rapidement et efficacement. Et je vous souhaite évidemment de rester en fonction.

 

11.04  Hervé Jamar, ministre: Si je ne le suis plus, je le demanderai à Mme Laruelle.

 

11.05  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie de vous référer à Mme Laruelle. Gembloux a en effet la chance d’avoir une ministre – libérale, de surcroît. Mais ce problème devrait l’inquiéter autant que moi.

 

11.06  Hervé Jamar, ministre: Elle m’en a parlé.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het renovatiedossier van het gerechtsgebouw te Kortrijk" (nr. 608)

12 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le dossier de rénovation du palais de justice de Courtrai" (n° 608)

 

12.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, sinds 2003 stel ik regelmatig vragen over het gerechtsgebouw, maar tot mijn spijt stel ik vast dat er tot op vandaag nog geen vooruitgang is.

 

Wat is het probleem? Begin dit jaar werd op een parlementaire vraag van mij geantwoord dat de geplande volledige renovatie van dit gerechtsgebouw, ten bedrage van 13,5 miljoen euro, niet werd opgenomen in het meerjarenplan van Justitie. Er werd toen ook gezegd dat het verantwoord zou zijn de huidige situatie te verbeteren met een minimum aan uitgaven. Intussen zou door de Regie der Gebouwen zijn bevestigd dat de plannen voor het herstellen van plafonds in de gangen en de achterwanden in de zittingzalen, klaar zouden liggen. De bekendmaking voor de openbare aanbesteding zou lopen en einde december zou het dossier aankomen bij de Regie der Gebouwen, in Brussel, om de kredieten vast te leggen. Na het vastleggen hiervan zouden de werken dan binnen de vijfenveertig dagen kunnen aanvatten.

 

Evenwel is het zo dat op een vergadering op 8 februari 2007 door de Regie der Gebouwen was gezegd dat er toen al ongeveer 1,25 miljoen euro was begroot voor de heraankleding van alles wat in dat gebouw ingevolge de asbestverwijdering was ontmanteld. Daarin was ook een reserve begrepen van 10% voor het uitvoeren van een aantal kleine en dringende werken in het gebouw.

 

Klopt het dat er een bedrag van 1,25 miljoen euro werd begroot voor de herstellingswerken aldaar? Klopt dit bedrag? Wat is het juiste bedrag? Klopt het tijdsschema dat ik in mijn vraag heb weergegeven en dat ik via omwegen heb vernomen? Wanneer wordt het begin van de werken voorzien? Welke werken zullen precies worden uitgevoerd? Als ik het juist heb vernomen, zou dat het herbekleden zijn van de plafonds in de gangen en de achterwanden in de zittingzalen, maar dan weer niet de plafonds in de zittingzalen. Klopt dat? Waarom laat men dat ene dan achterwege? Wat in verband met de kleine werken voor een bedrag van 10% uit de reserve? Klopt het dat dit niet meer zou kunnen? Kunt u bevestigen dat de volledige renovatie nog altijd in de koelkast zit en dat dit punt ondertussen zelfs volledig werd verlaten?

 

12.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, het juiste budget opgenomen op de lijst van de asbestwerken voor het gerechtsgebouw te Kortrijk, bedroeg 1.260.000 euro voor vervangingsmaterialen na asbestverwijdering.

 

Ten tweede, de aanbesteding van deze beperkte renovatiewerken vindt plaats op 13 december 2007, over twee dagen.

 

Na de vastlegging van het bedrag van de laatste regelmatige inschrijving, zouden de werken inderdaad kunnen starten binnen de 45 dagen.

 

Ten derde, de volgende herstellingswerken zullen worden uitgevoerd: plafonds van de gangen en de achterwanden van de zittingszalen. De plafonds in de zittingszalen worden niet hersteld, vermits de nieuwe technieken – elektriciteit en ventilatie – hierin later dienen verwerkt te worden.

 

Ten vierde, in de openbare aanbesteding wordt enkel prijs gevraagd voor de posten opgenomen in de meetstaat. Men raamt doorgaans de onvoorziene meerwerken en prijsherzieningen op 10 procent. Hiervoor worden aparte kredietreserveringen gevraagd, naargelang ze zich voordoen. Hoe moet worden omgegaan met prijsherzieningen of onvoorziene meerwerken tijdens de uitvoering van de werken, wordt bepaald door de overheidsopdrachtreglementering.

 

Ten vijfde, nu reeds werd een vraag ontvangen van de plaatselijke magistratuur voor het volledig vernieuwen van de elektriciteit en het buitenschrijnwerk. Daarnaast is het gebouw qua beveiliging onaangepast aan de nieuwe normen van Justitie, zeker met betrekking tot de circulatie voor de gedetineerden en de inrichting van het cellenkwartier. Zodra de nodige financiële middelen worden gereserveerd, kan deze studie voor een volledige renovatie worden heropgestart, eventueel met een geactualiseerd behoefteprogramma van Justitie. Bovendien werd dit project tot nu toe door de FOD Justitie ook niet opgenomen in het meerjarenplan voor gerechtsgebouwen 2005-2009.

 

De voorzitter: Mevrouw Lahaye, bent u tevreden?

 

12.03  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Ja, ik ben tevreden.

 

De voorzitter: Dan mag u met een gerust geweten naar huis gaan.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de effectiseringsoperaties in 2005, 2006 en 2007" (nr. 648)

13 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les opérations de titrisation en 2005, 2006 et 2007" (n° 648)

 

13.01  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in het recent verschenen jaarverslag 2006 van de administrateur-generaal van de belastingen en invorderingen wordt een stand van zaken gegeven inzake de effectiseringsoperaties met fiscale schuldvorderingen die werden doorgevoerd in 2005 en 2006.

 

We leren uit het verslag dat in 2005 een geëffectiseerde portefeuille in het geding was ten belope van 9,49 miljard euro. In 2006 gaat het om een portefeuille van 10,07 miljard euro.

 

Voorts vernemen wij dat de staat uit een effectisering drie soorten inkomsten puurt. Vooreerst is er de initiële overdrachtsprijs, 500 miljoen euro in 2005 en 715 miljoen euro in 2006. Ten tweede is er een driemaandelijkse commissie. Tot slot is er een eventuele bonus indien het uiteindelijk ingevorderde bedrag op het einde van de operatie groter is dan de initiële overdrachtsprijs.

 

Verderop in het verslag wordt gesteld dat de portefeuille van de effectisering in 2005 in de periode tussen 1 november 2005 en 31 december 2006 reeds 296 miljoen euro opbrengst genereerde, waardoor een voorsprong kon worden genomen op het afbetalingsschema. Het afbetalingsschema op zich wordt echter niet in detail weergegeven maar dient te worden afgeleid uit de grafieken op pagina 50.

 

De effectisering in 2006 was op 31 december 2006 nog maar één maand bezig en genereerde in die ene maand 78,8 miljoen euro.

 

Mijnheer de minister, mijn vragen zijn de volgende.

 

Ten eerste, kunt u een overzicht geven van de inkomsten die de Staat in 2005, 2006 en 2007 puurde uit de effectiseringsoperaties? Gelieve die ontvangsten uit te splitsen per effectiseringsoperatie: 2005, 2006 of 2007.

 

Ten tweede, kan een gedetailleerd afbetalingsschema worden gegeven dat verbonden is aan de effectiseringsoperaties? Gelieve ook daarvoor uit te splitsen per effectiseringsoperatie: 2005, 2006 en 2007.

 

13.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Devlies, ten eerste, tot vandaag heeft B-Tra 2005-1 de Staat 500 miljoen euro als initial purchase price en een service fee van 2.801.913,37 euro opgebracht.

 

Ten tweede, B-Tra 2006-1 heeft de Staat 715 miljoen euro als initial purchase price en een service fee van 75.000 euro opgebracht.

 

Ten derde, B-Tra 2007-1 heeft de Staat 160 miljoen euro als initial purchase price en een service fee van 25.000 euro opgebracht.

 

Deze drie transacties hebben de Staat samen het volgende opgebracht: 2005 bracht 500 miljoen euro op, 2006 bracht 715.037.500 op en 2007 bracht 162.864.413,37 euro op.

 

Het totaalbedrag van de staatsinkomsten uit deze drie transacties en voor deze drie jaren is gelijk aan 1.377.901.913,37 euro.

 

Ik kom aan de tweede vraag. Voor B-Tra 2005-1 werd reeds 381.142.820 euro terugbetaald. Er werd dus reeds 76,23% van het totaalbedrag van de uitgiften terugbetaald.

 

Voor B-Tra 2006-1 loopt het terugbetaalde bedrag op tot 337.621.704 euro. Er werd dus reeds 47,22% van het totaalbedrag van de uitgiften terugbetaald.

 

Voor B-Tra 2007-1 loopt het terugbetaalde bedrag op tot 30.231.634 euro. Er werd dus reeds 18,89% van het totaalbedrag van de uitgiften terugbetaald.

 

Ik zal u een u een kopie van deze tabel bezorgen.

 

13.03  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag had ook betrekking op het afbetalingsschema, dus ook het schema voor de volgende jaren. U hebt de cumul gegeven van de voorbije jaren. Kunt u ook het afbetalingsschema voor de volgende jaren meedelen?

 

13.04 Minister Hervé Jamar: Ik heb geen ander schema. Ik zal het opvragen.

 

De voorzitter: Schriftelijk, mijnheer Devlies?

 

13.05  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, het stond wel in de vraag die ik heb ingediend. Het bestaat zeker. Het is gedeeltelijk aanwezig in het jaarverslag maar niet compleet. Ik zal wachten op het schriftelijk antwoord op die laatste component. Het is natuurlijk ook de bedoeling om het terugbetalingschema te vergelijken met de effectieve ontvangsten.

 

De voorzitter: Oké. U wacht dus op het geschreven antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de hoogte van accijns op diesel en benzine" (nr. 649)

14 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le niveau des accises appliquées au diesel et à l'essence" (n° 649)

 

14.01  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag heeft betrekking op het koninklijk besluit dat in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd op 5 december 2007 met betrekking tot de negatieve cliquet op benzine en diesel.

 

We hebben vastgesteld dat de accijns op diesel wordt herleid tot het Europese minimum. Dat is een accijnsvermindering in begrotingstermen van 1,8 miljoen euro voor het begrotingsjaar 2007.

 

Dat is een beperkte kostprijs vermits het maar betrekking heeft op vijftien dagen van het begrotingsjaar 2007 en vermits men op het minimumniveau is beland, zijn er geen verdere negatieve cliquets meer mogelijk voor diesel.

 

Voor benzine heeft men het negatieve cliquet terug geactiveerd, vermits hier nog een ruime marge aanwezig is wat de accijnzen en het minimumniveau betreft dat door Europa wordt opgelegd.

 

Mijn vragen zijn de volgende in het licht van dit koninklijk besluit. Moeten wij, rekening houdend met het Europees minimumniveau, concluderen dat de accijns op diesel in de toekomst enkel nog maar kan stijgen, ongeacht de prijsevolutie op de Europese markten?

 

Kunt u mij meedelen of biodiesel reeds algemeen beschikbaar is op de Belgische markt? Hoeveel liter verwacht u dat hiervan zal zijn verkocht in 2007? Wat is in 2007 de budgettaire opbrengst van de verhoging van de accijns op gewone diesel naar aanleiding van de introductie van biodiesel?

 

Wat is de corresponderende negatieve budgettaire impact aan accijns van de verkochte biodiesel? Welke verwachtingen hebt u naar de verdeling van biodiesel nu het verschil in accijnstarief tussen gewone diesel en biodiesel verkleint?

 

Kunt u eveneens meedelen of de benzine aangelengd met ethanol reeds algemeen beschikbaar is op de Belgische markt? Hoeveel liter verwacht u dat hiervan zal zijn verkocht in 2007? Wat is in 2007 de budgettaire opbrengst van de verhoging van de accijns op gewone benzine naar aanleiding van de introductie van biobenzine?

 

Wat is de corresponderende negatieve budgettaire impact aan accijns van de verkochte biobenzine? Als vanuit milieuoogpunt een gedifferentieerd accijnstarief volgens de Europese Commissie niet verantwoord is, welke motieven verantwoorden het verschil in accijnstarief en cliquetniveau tussen diesel en benzine?

 

14.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer Devlies, ten eerste, teneinde zich aan te passen aan het minimumbelastingniveau waarvan sprake in richtlijn 2003/96/EG van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit – zie bijlage 1, artikel 18.5 – zal België uiterlijk op 1 januari 2012 de accijns op gasolie van 302 naar 330 euro optrekken.

 

Ten tweede, sinds 1 oktober 2007 is biodiesel verkrijgbaar bij de operatoren die werden geregistreerd volgens de procedure bepaald in de wet van 10 juni 2006 inzake biobrandstoffen.

 

In 2007 werden de volgende hoeveelheden FAME verkocht aan operatoren om er te worden vermengd met gasolie die in België in verbruik wordt gesteld: 72,8 miljoen liter, op een mogelijk quotum van 286 miljoen liter. Dat quotum was verkrijgbaar bij de productie-eenheden die door de directeur-generaal der Douane en Accijnzen werden erkend. De verkochte hoeveelheid is dus maar 25% van de mogelijkheden.

 

De budgettaire weerslag van de maatregel is zeer moeilijk te berekenen door het energieverschil tussen het vermengde en het niet-vermengde product, het tariefverschil tussen beide, en het mogelijke verbruiksverschil van de voertuigen naargelang van het gebruikte product.

 

De berekening die bij het opstellen van de wet werd gemaakt, was een theoretische berekening om de budgettaire neutraliteit te handhaven en op energiecapaciteitcijfers die op dat ogenblik voor de verschillende gewassen werd verstrekt.

 

Ten derde, overeenkomstig wat bepaald is in artikel 16.2 van de richtlijn 2003/96/EG mag de accijnsvrijstelling voor de biologische fractie niet hoger zijn dan het bedrag dat aan accijns verschuldigd is op het volume van de biologische fractie die met gasolie wordt vermengd. Bijgevolg is het fiscaal gezien normaal dat als de accijns op niet-vermengde gasolie daalt, ook de vrijstelling voor de met gasolie vermengde biologische fractie daalt.

 

De vraag is of de lichte daling een weerslag op de verkoop van vermengde gasolie zal hebben en dus niet onder de fiscale aangelegenheden maar onder de commerciële markten valt.

 

Ten vierde, geen enkele van de operatoren die werden geselecteerd in het kader van de erkenningsprocedure bepaald in de wet van 10 juni 2006, betreffende de biobrandstoffen, is op dit ogenblik operationeel. In de loop van het tweede kwartaal van 2008, misschien zelfs in maart 2008, zou de eerste bio-ethanol moeten worden geleverd.

 

De fiscale neutraliteit moet worden onderzocht over de gehele periode van de aankondiging van de opdracht, in dit geval zes jaar. Met andere woorden, de volumes die niet in 2007 kunnen worden vervaardigd, worden automatisch naar het volgende kalenderjaar verschoven, tot en met 2013. De fiscale meerwaarde van 2007 zou dus moeten worden verrekend met de fiscale minderwaarde van een of meerdere daaropvolgende jaren bij het in verbruik stellen van een groter volume dan dat voorzien in het kader van de fiscale neutraliteit.

 

Ten vijfde, de accijnstarieven waarnaar u verwijst, worden momenteel in de Raad besproken, naar aanleiding van een ontwerp van richtlijn van de Commissie. De bedoeling van dit ontwerp is op termijn het accijnsniveau voor niet-professionele gasolie en benzine te harmoniseren. Aangezien de besprekingen in de Raad nog geen resultaat hebben opgeleverd, is het nu niet het ogenblik voor argumenten die al dan niet voor een belastingverschil tussen benzine en gasolie pleiten.

 

Vermeldenswaardig is ook dat het accijnsverschil tussen gasolie en benzine in België tot 1995 teruggaat. De regering opteerde destijds voor een beleid ten gunste van het wegtransport, met een lagere accijns voor die voertuigen, die evenwel werd gecompenseerd door de invoering van de aanvullende verkeersbelasting op dieselauto’s en dieselauto’s voor dubbel gebruik. Deze jaarlijkse verkeersbelasting compenseert het accijnsverschil tussen diesel en benzine.

 

14.03  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Men kan moeilijk zeggen dat de invoering van biodiesel en biobenzine in 2007 zeer succesvol is geweest, als ik uw toelichting goed heb beluisterd.

 

Anderzijds zijn er wel accijnsaanpassingen gebeurd met het oog op de invoering. U hebt een meerontvangst gerealiseerd, maar u hebt geen cijfers willen vermelden. U hebt gesproken over budgettaire neutraliteit, maar dat is een beetje een nieuwe visie op de budgettaire neutraliteit, want u zegt “de budgettaire neutraliteit van het jaar 2007, met de volgende jaren”. U hebt dus een meerontvangst gerealiseerd in 2007. Die zal dan worden gecompenseerd door minderontvangsten in de jaren 2008, 2009 en volgende. Ik denk niet dat dit de klassieke definitie is van budgettaire neutraliteit.

 

Met betrekking tot de fiscale meerontvangsten die u hebt geboekt met deze operatie in 2007 heb ik dus geen precies antwoord gekregen op mijn vraag. Ik zie dat de redenering die ik heb gemaakt in de vraagstelling wel coherent is en dat er ongetwijfeld een belangrijke meerontvangst is, die u hebt geboekt in 2007, door het zeer moeizaam invoeren van biodiesel en biobenzine.

 

Dat kan, zoals ik reeds heb gezegd, toch niet als succesvol worden beschouwd.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de verwerking van de personenbelasting voor het aanslagjaar 2007 tijdens de maand november 2007" (nr. 650)

15 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le traitement de l'impôt des personnes physiques pour l'exercice d'imposition 2007 au cours du mois de novembre 2007" (n° 650)

 

15.01  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, kunt u mij meedelen hoeveel positieve, negatieve en nulkohiers er werden gevestigd tijdens de maand november 2007 met betrekking tot het aanslagjaar 2007 van de personenbelasting?

 

Wat is het globaal resultaat voor de positieve en negatieve kohiers tijdens deze maand? Wat is de prognose tot en met de maand december 2007 voor het aantal kohiers en het globaal resultaat van de positieve en negatieve kohiers voor de personenbelasting aanslagjaar 2007?

 

15.02 Minister Hervé Jamar: Tijdens de maand november zijn er 273.344 positieve inkohieringen verricht voor een in totaal door de belastingplichtigen te betalen bedrag van 357.398.193,08 euro. Tevens zijn er 254.102 nulkohiers gevestigd. Ten slotte zijn er gedurende de maand november 476.258 negatieve inkohieringen uitgevoerd voor een totaal aan de belastingplichtigen terug te geven bedrag van 444.302.928,28 euro. Dat betekent voor de maand november een negatief globaal resultaat van de inkohieringen voor een bedrag van 86.904.785,20 euro. Momenteel is het globaal resultaat van de inkohieringen voor de maand december nog niet voorhanden. Wel kan ik u meedelen dat het globaal resultaat van de inkohieringen voor het aanslagjaar 2007 tot einde november licht positief was, voor een bedrag van 13.103.677,71 euro.

 

15.03  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, dat cijfer is al iets beter dan de cijfers van de vorige maanden, in die zin dat er nu aan de belastingplichtigen wordt terugbetaald. Ik veronderstel dat u aan het einde van het jaar op een soort nulresultaat zult uitkomen. U kunt dan zeggen dat het een neutrale operatie is en dat het aantal terugbetalingen overeenkomt met het aantal bijbetalingen.

 

We weten natuurlijk echter zeer goed dat de terugbetalingen in principe veel hoger zijn dan de bijbetalingen en dat we in feite op een belangrijk negatief resultaat zouden moeten uitkomen. Op basis van de antwoorden die u gegeven hebt in vorige commissievergaderingen, hebben wij eens de berekening gemaakt indien men zou werken met normale gemiddelde terugbetalingen en dat vergeleken met voorgaande jaren. We hebben ook de vergelijking gemaakt van het aantal positieve en negatieve kohiers met voorgaande jaren. Tot en met het einde van de maand oktober 2007 had u in principe 320 miljoen euro dienen terug te betalen aan de belastingplichtigen. We zullen nu de situatie opnieuw bekijken tot en met het einde van de maand november. Ik vermoed dat er een kleine verbetering zal zijn, maar dat we toch nog altijd een zeer belangrijk verschil zullen hebben ten opzichte van de resultaten van een normale inkohiering. Het zal toch wel gaan over enkele honderden miljoenen euro, die in principe aan de belastingplichtigen hadden dienen teruggegeven te worden indien men de inkohiering op een normale manier had gevolgd en indien men niet tot sturing was overgegaan.

 

15.04  Hervé Jamar, ministre: Monsieur le président, c'est un débat qui revient chaque année. Je rappelle que le principe pour l'enrôlement, c'est le 30 juin de l'année qui suit. J'ai entendu huit fois le mot "principe", donc je rappelle le principe.

 

Je rappelle également que, comme M. Devlies, je fais confiance à l'administration. Il n'y pas d'autre orientation à donner, c'est l'administration qui s'occupe des enrôlements. Nous ne faisons que donner les moyens pour que tout cela se passe dans d'excellentes conditions, c'est tout.

 

15.05  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik heb nooit gezegd dat minister Jamar zelf die inkohieringen verricht. Als we de resultaten bekijken van het totaal aantal kohiers komen we tot een ander resultaat.

 

15.06  Hervé Jamar, ministre: Il existe un vrai fantasme par rapport à cet enrôlement!

 

15.07  Carl Devlies (CD&V - N-VA): De enige conclusie is dat er een sturing gebeurt van de inkohiering, anders kan men niet tot dit resultaat komen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

16 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het verslag van het monitoringcomité betreffende de ontvangstenraming van de vennootschapsbelasting" (nr. 656)

16 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le rapport du comité de monitoring relatif à l'estimation des recettes à l'impôt des sociétés" (n° 656)

 

16.01  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag werd doorgestuurd door uw collega, mevrouw Van den Bossche, als resultaat van het rapport dat zij heeft ontvangen van het monitoringcomité van 13 november. Daarin werd vastgesteld dat de ontvangsten uit de inkohiering van de vennootschapsbelasting sterk waren gestegen. Het cijfer voor 2006 was 1.044 miljoen. Bij de begrotingsopmaak 2007 was een bedrag voorzien van 985,4 miljoen. Bij de begrotingscontrole voorzag men een bedrag van 1.061 miljoen. Bij de laatste raming in november 2007 in het verslag van het monitoringcomité, spreekt men over een bedrag van 1.513 miljoen euro of een stijging met 45% ten opzichte van 2006.

 

Ik wens toch op te merken dat de vorige nota van het monitoringcomité, van 26 oktober, nog uitging van een resultaat van 1.301 miljoen euro. Dat is een verschil in de ramingen op een maand tijd van 212, 1 miljoen euro. Totnogtoe heeft niemand een verklaring kunnen geven voor deze evolutie. Ook mevrouw Van den Bossche kon dat niet en heeft mij naar u verwezen om daar de juiste toedracht van te kennen.

 

Kan de minister mij meedelen wat het resultaat is van de inkohiering van de vennootschapsbelasting tot en met einde november 2007? Hoeveel van de opbrengsten hebben betrekking op het aanslagjaar 2007 of voorgaande en hoeveel op 2007 zelf? Welke opbrengsten van het aanslagjaar 2007 voorziet men voor de maand december 2007? In welke opbrengsten, inzake het aanslagjaar 2007, worden nog voorzien voor het kalenderjaar 2008?

 

De voorzitter: Vooraleer het woord te geven aan de heer minister, zou ik uw aandacht willen vestigen op het feit dat ik op woensdag 19 december om 10 uur een gedachtewisseling met de heer Boon, voorzitter van de FOD Budget- en beheerscontrole, over het verslag van het monitoringcomité heb georganiseerd, op uw aanvraag.

 

16.02  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, dat is heel vriendelijk. Ik denk dat de heer Boon ook geïnteresseerd zal zijn in het antwoord dat de minister nu zal voorleggen.

 

De voorzitter: Ik heb dus, zoals steeds, positief gereageerd op uw goede initiatieven.

 

16.03 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, de realisaties na elf maanden zijn momenteel nog niet beschikbaar. Wel kan ik u meedelen dat de ontvangsten uit de inkohieringen van de vennootschapsbelastingen van eind oktober 1.257.635.858,39 euro bedragen. Het aandeel van de inkohieringen voor het aanslagjaar 2007 in deze ontvangsten is verwaarloosbaar, gezien de inkohieringen voor dat aanslagjaar pas goed zijn gestart in oktober en de belastingplichtigen twee maanden de tijd hebben om hun belastingen te voldoen. Er dient te worden gewacht tot de realisaties tot en met december zijn gekend om een precieze evaluatie van de reële toestand op te maken. Niettemin blijft de administratie uitgaan van de verwachtingen vermeld in de nota van het monitoringcomité van 13 november 2007, nopens de opbrengst uit de vennootschapsbelasting van 2007. Op kasbasis bedraagt dit cijfer 1.513,7 miljoen euro.

 

16.04  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, het antwoord van de minister was absoluut niet verhelderend. Had het cijfer betrekking op het einde van de maand oktober?

 

16.05 Minister Hervé Jamar: Ja

 

16.06  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijn vraag had betrekking op de situatie op het einde van de maand november. Normaal beschikt de minister over de cijfers. Als hij nu plotseling het geweer van schouder verandert, en zegt eerst de betaling van de vennootschappen te moeten hebben vooraleer cijfers te kunnen geven, wordt het natuurlijk heel moeilijk.

 

Mijn vraag slaat op de aanslagen die worden gevestigd en op de bedragen die ermee betrekking hebben.

 

16.07  Hervé Jamar, ministre: On peut demander tous les jours.

 

16.08  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Neen, mijnheer de minister, maar u moet toch ernstig zijn. Er is een verschil van 212,1 miljoen euro tussen de raming die door het monitoringcomité naar voren is gebracht in oktober en in november. Ik denk dus dat het toch wel gerechtvaardigd is dat ik vraag waaraan dat verschil te wijten is.

 

U zegt dat de ontvangsten aangaande het aanslagjaar 2007 verwaarloosbaar zijn, maar dat is natuurlijk niet juist. U moet mij wel de juiste informatie geven.

 

16.09  Hervé Jamar, ministre: Monsieur le président, on peut poser la question tous les jours, toutes les semaines, tous les mois. Comme pour la question précédente, j'ai l'impression qu'il demeure un fantasme autour de ce thème: on se demande si l'on a bien estimé, si l'on fait correctement les choses, si l'on ne chipote pas…

 

Dites-vous bien que notre administration fait ce qu'elle doit faire et nous avons confiance en elle. Les choses se déroulent tout à fait normalement et le "Monitoring Comité" fonctionne comme il se doit. Nous avons souvent des questions très techniques auxquelles nos fonctionnaires doivent répondre: aujourd'hui, j'ai cité je ne sais combien de chiffres! … De temps à autres, ils doivent aussi enrôler!

 

Il faut en tout raison garder et accorder du temps pour répondre aux questions. Devoir donner, le 10 décembre, le montant exact des recettes atteint fin novembre, non. Peut-être qu'à la prochaine réunion, je serai en mesure de le faire, mais il convient de respecter un délai correct de réponse pour de telles questions techniques.

 

Le président: Le 19, le président du comité de monitoring sera présent.

 

16.10  Hervé Jamar, ministre: Il faut quatre heures pour rédiger une réponse…

 

16.11  Carl Devlies (CD&V - N-VA): De voorzitter van het monitoringcomité kan daarop ook niet antwoorden. De enige die daarop kan en moet antwoorden, is de minister van Financiën. U hebt twee keer de begroting aangepast, de eerste keer met 250 miljoen euro bij de begrotingscontrole en een tweede keer met meer dan 200 miljoen euro. U doet dus twee belangrijke aanpassingen voor bijna een half miljard euro. Het is toch een gerechtvaardigde vraag van een parlementslid om te weten waarom u deze aanpassing gedaan hebt, op basis van welke elementen en op welk aanslagjaar de ontvangsten betrekking hebben. Dat is een gerechtvaardigde vraag. Die moet u kunnen beantwoorden. Ik zal daarop blijven aandringen.

 

16.12  Hervé Jamar, ministre: Nous nous reverrons encore!

 

16.13  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Laten we het hopen!

 

16.14  Hervé Jamar, ministre: Si pas ici, ce sera ailleurs!

 

Le président: Il faut bien que l'on meuble la semaine prochaine aussi!

 

16.15  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Met de laatste geruchten zal ik misschien niet meer de kans krijgen. De heer Boon kan daarop ook niet antwoorden want hij gaat voort op basis van de gegevens die via uw diensten ter beschikking worden gesteld aan de begroting.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16.16  Hervé Jamar, ministre: Les trois quarts des questions d'aujourd'hui ont été reçues hier en fin de matinée. Je vous mets au défi de récolter toutes ces informations en un temps record: quatre heures. Au cas où je ne viendrais plus, j'en profite pour féliciter mon collaborateur Philippe qui réalise un bon dispatching. Nous nous verrons encore la semaine prochaine.

 

La réunion publique de commission est levée à 16.13 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.13 uur.