Commissie voor de Justitie

Commission de la Justice

 

van

 

dinsdag 4 december 2007

 

Voormiddag

 

______

 

 

du

 

mardi 4 décembre 2007

 

Matin

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 10.21 uur en voorgezeten door de heer Servais Verherstraeten.

La séance est ouverte à 10.21 heures et présidée par M. Servais Verherstraeten.

 

01 Vraag van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de moslimexecutieve" (nr. 406)

01 Question de Mme Mia De Schamphelaere à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "l'Exécutif des musulmans" (n° 406)

 

01.01  Mia De Schamphelaere (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik ben blij dat ik deze vraag toch op dit ogenblik kan stellen, want binnen de erkende godsdienst de islam zijn er toch wat problemen met het op het goede spoor zetten van de erkennende instantie, de moslimexecutieve.

 

Al geruime tijd zijn er twistpunten en problemen, maar de laatste weken is het echt geëscaleerd. Er werd fraude vastgesteld. Het parket heeft opgetreden en er zijn tien leden van de moslimexecutieve zelf aan de kant gezet door een algemene vergadering.

 

De toestand is zo ernstig dat zelfs de federatie van moskeeën, de vrije vereniging van moskeeën dus, zowel het ontslag van de executieve als de raad zelf vraagt. De erkennende instantie is geïmplodeerd, maar ondertussen – ik vind dat merkwaardig en vraag u daarom te onderzoeken hoe dit mogelijk is geweest – zijn er toch 43 moskeeplaatsen en dus 43 imams erkend vanuit het Waalse Gewest, enkel in het Waalse Gewest.

 

Mevrouw de minister, ik heb de volgende vragen.

 

Kunt u duidelijkheid scheppen over de bestaande situatie? Hoe zal men uit deze impasse geraken? Kunt u daarvoor stappen zetten? Zijn de voordrachten van de imams gebeurd of gecontroleerd door de executieve, die eigenlijk aan het imploderen was? Hoe kunnen de erkenningsdossiers nu op een grondige manier bestudeerd worden? Wat moet er gebeuren met de vzw die instaat voor de financiën van de moslimexecutieve? Kan een raad van bestuur met slechts twee leden nog bestaan?

 

01.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, mevrouw De Schamphelaere, zoals u weet, is er op dit ogenblik een gerechtelijk onderzoek bezig. Het is voor mij in het belang van het onderzoek dan ook niet mogelijk om daarop verder in te gaan. Zonder afbreuk te doen aan het voorgaande, geef ik u hierbij de elementen van antwoord die kunnen worden verstrekt.

 

De actuele toestand binnen het executief van de moslims is complex.

 

Enerzijds is er het representatief orgaan voor de islamitische eredienst, waarvan de titularissen die een mandaat in dat orgaan uitoefenen, werden aangesteld bij koninklijk besluit van 7 oktober 2005. De voordracht van die personen geschiedde door de algemene vergadering van de moslims van België. Het komt dan ook aan dat orgaan toe om eventuele wijzigingen kenbaar te maken. Tot nu toe zijn noch ikzelf noch mijn administratie geïnformeerd door het executief van de moslims van België over enige aanvraag tot wijziging in dat koninklijk besluit, dat derhalve van kracht blijft.

 

Anderzijds werd met het oog op het beheer van de overheidssubsidie op 7 december 2005 de vzw Financieel beheer van het executief van de moslims van België opgericht. Het is bij dat orgaan dat, bij beslissing van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel op 4 september 2007, werd beslist om een voorlopig bewindvoerder aan te stellen, van wie bij beslissing van 23 oktober 2007 het mandaat voor onbepaalde duur werd verlengd.

 

Ten tweede, er zijn momenteel contacten tussen mijn administratie en het executief van de moslims van België teneinde een correct beeld van de situatie te krijgen, aangezien ik noch mijn administratie over andere informatie beschik dan hetgeen wij uit de pers vernemen.

 

Van het executief van de moslims van België hebben wij geen enkele informatie ontvangen.

 

Aangezien de huidige regering enkel de lopende zaken kan behartigen, zijn een aantal problemen niet onmiddellijk oplosbaar. De volgende regering dient ter zake haar verantwoordelijkheid te nemen.

 

Ten derde, het is niet de bevoegdheid van de minister van Justitie om de imams te benoemen. Voornoemde opdracht komt in toepassing van artikel 21 van de Grondwet exclusief aan de erediensten zelf toe. Enkel de lokale gemeenschappen in Wallonië werden, bij besluit van de Waalse minister van Binnenlandse Zaken en het Openbaar Ambt van 22 juni 2007, erkend. Het aantal plaatsen van imam dat aan elk van bedoelde gemeenschappen ten laste van de Schatkist wordt gehecht, werd bij koninklijk besluit van 2 november 2007 vastgesteld. In totaal gaat het om 50 imams.

 

Uw vierde vraag valt onder de bevoegdheid van mijn Waalse collega.

 

01.03  Mia De Schamphelaere (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik meen toch dat er een probleem blijft met de erkenning, niet van de aanstelling van de imams, maar wel met de erkenning van moskeeplaatsen begin november.

 

Het koninklijk besluit werd ondertekend door de Koning, geldt dus op federaal niveau en valt dus onder uw bevoegdheid. Dat koninklijk besluit duidt drieënveertig moskeeplaatsen aan, op voordracht van het Waals Gewest, en dus alleen in Franstalig België.

 

Is dit een bevoegdheid van een regering in lopende zaken, wetende dat op het moment dat de erkennende instantie, met respect voor de godsdienstvrijheid en de religieuze identiteit van de islam, wordt opgericht, deze niet meer kan functioneren omdat de organen niet meer rechtsgeldig zijn samengesteld volgens de wet op de moslimexecutieve zelf. Kunnen op dat ogenblik, met een koninklijk besluit van 5 november, toch nog drieënveertig moskeeplaatsen worden goedgekeurd? Ik vind dat toch wel problematisch, omdat het hier gaat om, zoals u zelf zegt, een regering van lopende zaken die weinig controlerende bevoegdheid kan hebben, en omdat de erkennende instantie die moet tussenkomen zelf is geïmplodeerd.

 

01.04  Laurette Onkelinx, ministre: Chers collègues, je le répète, je n'ai aucune compétence en la matière. Ce sont les Régions qui reconnaissent les communautés locales, lesquelles désignent leur imam. Tout comme pour les autres religions, je n'ai aucune compétence en la matière. Je ne suis pas habilitée à reconnaître l'Église. Ce n'est donc pas moi qui vais désigner un curé, un imam, etc.. Lorsqu'une communauté reconnue par les Régions me transmet le nom d'un ministre du culte, ma seule compétence est de payer. Ce n'est que cela et rien d'autre!

 

01.05  Mia De Schamphelaere (CD&V - N-VA): Het gaat natuurlijk wel over een koninklijk besluit, een federale materie dus. En waarom is dat zo? Omdat de wedden van de bedienaren van de eredienst nog een federale zaak zijn en op de begroting van Justitie staan.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Président: Claude Eerdekens.

Voorzitter: Claude Eerdekens.

 

02 Vraag van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de vuurwapens met historische, folkloristische of decoratieve waarde" (nr. 425)

02 Question de Mme Liesbeth Van der Auwera à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "les armes à feu d'intérêt historique, folklorique ou décoratif" (n° 425)

 

02.01  Liesbeth Van der Auwera (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb een vraag over vuurwapens met historische, folkloristische of decoratieve waarde. Ik meen dat de hele problematiek u niet vreemd zal zijn. De ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan vanaf het ogenblik waarop de problematiek zich stelde, hebben een en ander echter niet vergemakkelijkt, vandaar mijn vraag.

 

Artikel 4 van het KB van 9 juli van dit jaar voegt een artikel toe aan het KB van 1991 waardoor wapens die eigendom zijn van een erkende vereniging die zich bezighoudt met statutair omschreven activiteiten van historische, folkloristische, traditionele of educatieve aard, met uitsluiting van enige vorm van sportschieten zoals bedoeld in gemeenschapsdecreten, worden ingedeeld als vrij verkrijgbare wapens wanneer een aantal voorwaarden vervuld is. Dit KB kwam terecht tegemoet aan het probleem dat deelnemers aan een schieting van een gilde of een schutterij meestal niet over een wapenvergunning beschikken en in de praktijk geen vergunning kunnen aanvragen omdat zij meestal geen vuurwapen willen kopen of verwerven. Dat is een noodzakelijke voorwaarde om een vergunning te kunnen aanvragen. Aangezien dit KB enige tijd op zich liet wachten verzochten de vzw Federatie van Vlaamse Historische Schuttersgilden en de vzw Vlaamse Traditionele Sporten, Vlaams minister Anciaux om mee opgenomen te worden in het decreet houdende het statuut van de sportschutter zodat de aangesloten verenigingen in regel konden worden gesteld met de wapenwet. Dit gebeurde en zo dienden de twee vzw’s bij de bevoegde Vlaamse minister een aanvraag tot machtiging in voor het verlenen, schorsen, intrekken en beperken van sportschutterslicenties aan hun leden.

 

Mevrouw de minister, wanneer die twee vzw’s door de Vlaamse minister worden erkend als schietsportfederatie en een machtiging om sportschutterslicenties af te leveren krijgen, kunnen die vzw’s dan geen beroep meer doen op het KB van 9 juli 2007? Ik stel die vraag omdat in dat KB uitdrukkelijk staat “met uitsluiting van enige vorm van sportschieten”. Als zij die machtiging krijgen, kunnen zij dan nog een beroep doen op dat KB? Indien zij er geen beroep meer op kunnen doen, komt dit er dan op neer dat alle wapens eigendom van de vereniging vergunningsplichtig blijven? De zware buks zou dan in Vlaanderen geen vrij verkrijgbaar wapen meer zijn, wat nochtans de bedoeling was. Indien de vzw’s de aanvragen tot erkenning en machtiging zouden intrekken – want er volgde nog geen machtigingsbeslissing van de Vlaamse minister – kunnen zij dan voor al de verschillende sporten binnen hun organisatie een beroep doen op het KB van juli 2007 of is dat alleen voor het schieten met historische buksen en bijvoorbeeld niet voor de geweren van kaliber .22 zoals gebruikt voor onder andere het klepschieten? Ik weet dat het een ingewikkelde materie is die voor heel wat problemen op het terrein zorgt.

 

02.02  Laurette Onkelinx, ministre: Je suis contente que le président de cette commission soit l'ancien ministre de la Communauté française compétent en matière de Sports, donc notamment pour la reconnaissance des agréments de tir sportif. Il va pouvoir m'aider. En effet, il faut débroussailler ensemble à la fois votre question et la réponse que l'on peut y donner.

 

Donc, vous avez une reconnaissance, normalement, soit comme ASBL s'occupant d'activités historiques, folkloriques, etc., soit comme ASBL s'occupant de tir sportif. Quand vous êtes reconnue comme telle ASBL, vous avez des membres, qui peuvent utiliser l'arme pour des activités relevant de la nature de l'ASBL.

 

Ces armes doivent correspondre à une liste définie par arrêté royal, lequel vous permet de garder chez vous des armes particulières, mais uniquement pour, de temps en temps, sortir en balade ou reconstitution historique lors de festivités. On ne tire pas avec de telles armes, on se contente de décharges occasionnelles de poudre pour mettre de l'ambiance dans l'événement historique ou folklorique, mais rien d'autre. Voilà pour le premier type de reconnaissance.

 

L'autre reconnaissance vise les associations de tir sportif. Dans ce cas, chaque membre qui fréquente le club doit disposer d'une licence de tireur sportif. Elle lui permet d'utiliser l'arme dans un tout autre objectif, puisqu'il s'agit alors d'effectuer des tirs sur cible.

 

Ces activités sont donc très différentes: l'une permet, grâce à une licence de tireur sportif, d'utiliser une arme dans le cadre de son sport, tandis que l'autre permet la conservation d'une arme pour une manifestation ou une préparation à une manifestation de nature historique ou folklorique, mais cela n'autorise pas le tir, uniquement la démonstration.

 

J'essaie de comprendre votre question à partir de cette dualité d'objet des ASBL, donc de dualité de positionnement. Imaginons une ASBL reconnue comme association dévolue au tir sportif et, en même temps, à des activités folkloriques. Je suppose que ces deux activités sont très différenciées l'une de l'autre; elle doit disposer de deux départements différents. Dans le cadre de cette ASBL, si une personne participe simultanément à une manifestation historique et à du tir sportif, cette dernière activité nécessitera la possession d'une licence. Par contre, cette personne n'aura pas besoin d'une licence pour utiliser une arme définie d'intérêt folklorique, lors d'une manifestation de ce type dans la rue.

 

Cependant, il existe des cas particuliers. Je prends l'exemple du fusil de type Gewehr 98, utilisé paraît-il pour des reconstitutions historiques particulières. Cette arme est un classique de l'infanterie allemande et, dans les années 1930, elle a été adaptée en version calibre 22. Si ce fusil particulier est reconnu comme arme à vocation historique, etc., la personne pourra la conserver chez elle pour participer à une manifestation de nature folklorique. Si cette arme peut servir pour le tir sportif et que la personne veut l'employer à cet usage, elle devra alors posséder sa licence de tireur sportif. Elle ne pourra pas profiter du fait qu'elle est membre d'une ASBL de nature historique pour l'utiliser comme tireur sportif ou comme chasseur – mais je ne crois pas qu'on chasse avec ce type d'arme.

 

Voilà où j'en suis dans ma réflexion. On a essayé de comprendre le problème que vous présentez. Je pense qu'il faudra négocier avec le gouverneur de la province et éclaircir le but poursuivi par ces associations. Il s'agit de domaines d'utilisation différents et de possibilités d'utiliser ou non l'arme selon sa nature et sa destination.

 

Dernière chose, j'ignore ce qu'est une carabine utilisée pour le "tir à clapet". Mon administration ne le sait pas non plus.

 

02.03  Liesbeth Van der Auwera (CD&V - N-VA): Mevrouw de minister, ik stel mijn vraag vanuit een heel andere hoek. Er zijn verenigingen, ook in Wallonië volgens mij, die aan schieten doen met een zware buks in het kader van schuttersgilden. Ik denk dat het de bedoeling was van het KB, zoals wij het in de toelichting konden lezen en zoals naderhand ook bleek uit de verklaringen, om die zware buks tot een vrij verkrijgbaar wapen te maken omdat die activiteiten steeds in folkloristische aard plaatsvinden. Omdat het KB lang op zich liet wachten en om die mensen toch zekerheid te geven, is het sportschuttersdecreet goedgekeurd. Toen werd gezegd dat de betrokkenen hierop ook een beroep konden doen. Zij weten nu echter niet wat zij moeten doen. Als zij met die zware buks geen machtiging aanvragen om te worden erkend in het kader van de sportschutterslicentie, vragen zij zich af of zij dan safe zitten voor hun activiteiten door zich te baseren op dat KB.

 

Geldt dat vervolgens ook voor de activiteiten in schuttersgilden waar geen gebruik wordt gemaakt van een zware buks? Ik heb het dan over het klepschieten waarbij het gaat over geweren van kaliber .22. Klepschieten is ook een folkloristische, historische activiteit. Kunnen zij ook voor die activiteit, zowel voor het schieten met de zware buks als met het geweer van kaliber .22, gesitueerd binnen het klepschieten, ervan uitgaan dat het aanvragen van een sportschutterslicentie niet nodig is omdat zij zich voor die historische folkloristische activiteiten zuiver kunnen baseren op dat KB? Dat is eigenlijk de vraag waarop ik een antwoord zou willen krijgen.

 

Le président: Je peux comprendre l'embarras posé par la question. Effectivement, comme Mme la ministre l'exprimait, dans une autre vie, il n'y a pas si longtemps, on s'est posé la question de savoir qui fait quoi. La loi sur les armes est une loi de compétence fédérale, cela ne fait aucun doute.

 

Pourtant, dès qu'on est dans le domaine du tir sportif, l'attribution des licences de tireur sportif ne se fait pas par le fédéral ni par les gouverneurs, mais ce sont les fédérations sportives qui délivrent les licences en vertu du fait que tout ce qui concerne le sport est une matière communautarisée. La Communauté flamande règle les licences de tireur sportif pour la Flandre, la Communauté française le fait pour les francophones de Bruxelles et pour les Wallons. Voilà comment cela se passe.

 

Il y avait cependant un conflit de compétences que je n'ai jamais évoqué mais, après l'adoption de la loi, nous avons été très embarrassés dans la mesure où la loi fédérale permettait au ministre de la Justice fédéral de déterminer les armes utilisées. Or, des avis juridiques exprimaient que la détermination des armes ne relevait pas, pour le tir sportif, de la compétence de la ministre de la Justice mais du ministre des Sports de la Communauté française. Nous ne nous sommes jamais affrontés à ce sujet car nous n'avons pas eu le temps d'examiner le problème, étant donné que je suis parti plus tôt que prévu.

 

De fait, il y a une vraie difficulté; on ne sait pas avec certitude qui exerce la compétence. Á l'époque, j'avais consulté deux éminents juristes qui avaient des avis contradictoires sur le sujet. L'un exprimait que la ministre de la Justice avait le droit d'exclure certaines armes du tir sportif tandis que l'autre exprimait qu'au contraire, elle n'avait pas ce pouvoir. Le problème n'a jamais été tranché, puisque pour le faire, il eût fallu exercer un recours devant la juridiction permettant de vérifier qui exerce la compétence.

 

Je peux donc comprendre l'embarras causé par vos questions concernant entre autres le tir à clapet. Pour ma part, j'ignore aussi ce que c'est. Je ne suis pas un spécialiste des armes comme M. Crucke qui – c'est bien connu – est un collectionneur émérite.

 

Madame la ministre, vous me demandiez mon avis. Voilà ce que je pouvais vous exprimer très modestement mais, je m'en rends compte, cela ne répond absolument pas à la question de Mme Van der Auwera.

 

02.04  Laurette Onkelinx, ministre: Avant que cet arrêté royal de juillet 2007 ait été publié, en tant que quoi l'association en question a-t-elle demandé à être reconnue?

 

02.05  Liesbeth Van der Auwera (CD&V - N-VA): Zij hebben het dossier ingediend maar zij hebben nog geen beslissing gekregen.

 

Aangezien inmiddels het KB werd uitgevaardigd gaan zij ervan uit dat zij de sportschutterslicentie, die heel wat administratieve stappen vergt, niet moeten hebben. Zij zijn een folkloristische vereniging. Hun activiteiten zijn folkloristisch te noemen. Zij zijn nu dus perfect geholpen door dat koninklijk besluit. Zij moeten echter wel uitsluitsel krijgen omtrent het punt dat het zowel de zware buks betreft als het schieten met wapens van kaliber .22 bij het klepschieten dat een folkloristische en historische activiteit is. Zij willen zeker zijn dat zij zich voor hun activiteiten kunnen beroepen op dat koninklijk besluit.

 

Als dat inderdaad het geval is, hoeven zij die sportschutterslicentie niet, want in zulke verenigingen gaat het niet om sportschieten. Het gaat om een historische activiteit: optochten met wapens, en eens schieten op weet ik veel wat. Daar komt van alles bij kijken.

 

02.06  Laurette Onkelinx, ministre: Je vous arrête pour essayer de comprendre.

 

Cette association a introduit une demande de reconnaissance mais il n'y a pas encore eu de décision. Elle se dit qu'avec cette reconnaissance d'association folklorique, elle n'aura plus besoin d'effectuer toutes les démarches administratives pour être reconnue dans la catégorie des tireurs sportifs. Il n'y aura donc plus besoin de licence pour le tir à clapet.

 

02.07  Liesbeth Van der Auwera (CD&V - N-VA): (…)

 

02.08  Laurette Onkelinx, ministre: Quel est le problème alors?

 

02.09  Liesbeth Van der Auwera (CD&V - N-VA): Het probleem is dat zij zeker willen zijn dat het zo is. U moet goed begrijpen wat de consequenties zijn. Ik meen dat wat de zware buks betreft, iedereen op dezelfde golflengte zit, maar de vraag is: wat met de wapens van kaliber .22, waarmee het klepschieten gebeurt? Kan voor dat wapenkaliber ook een beroep worden gedaan op dat koninklijk besluit? Als dat zo is, zijn al hun problemen van de baan. Daarop zou ik graag een antwoord krijgen.

 

02.10  Laurette Onkelinx, ministre: Je n'ai pas la réponse.

 

Vous me demandez si la carabine de calibre 22, utilisée pour le tir à clapet, peut être employée lors d'activités folkloriques? Si elle fait partie de la liste?

 

02.11  Liesbeth Van der Auwera (CD&V - N-VA): Klepschieten is een historische folkloristische activiteit. Ik weet ook niet precies hoe het in zijn werk gaat, maar ik weet wel dat het gebeurt met een wapen van een zwaarder kaliber dan de zware buks waarover wij het normaal hebben.

 

Kan men zich bij het klepschieten beroepen op dat koninklijk besluit? Anders moeten die verenigingen voor het onderdeel klepschieten wel die sportschutterslicentie aanvragen.

 

02.12  Laurette Onkelinx, ministre: Cela dépend; il faut voir si ce type de carabine est repris dans la liste ou non et je ne dispose pas de la liste ici. Si elle fait partie de la liste, il n'y a plus de problème, vous ne devez pas posséder de licence de tireur sportif pour l'utiliser. Si elle n'est pas dans la liste, vous devez alors être en possession d'une licence de tireur sportif.

 

Non, apparemment, je ne réponds toujours pas à votre question.

 

Qui peut m'aider? Que celui qui comprend le problème me vienne en aide!

 

02.13  Liesbeth Van der Auwera (CD&V - N-VA): Mevrouw de minister, dat is nu net de uitzondering die u in het koninklijk besluit vastlegde, namelijk dat wapens die, hoewel zij in de lijst werden opgenomen en indien zij kaderen in een historische activiteit, toch bij de vrij verkrijgbare wapens worden ingedeeld.

 

Ik vraag mij dus af of een kaliber .22, dat niet vrij verkrijgbaar is, net zoals een zware buks, en indien het wordt gebruikt in het kader van historische of folkloristische activiteiten, in dat geval wel verkrijgbaar is. Voor een zware buks is er geen probleem. Geldt de uitzondering echter ook voor het kaliber .22 in het kader van klepschieten*?

 

Le président: Madame la ministre, je conçois qu’il vous sera très difficile de répondre.

 

02.14  Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, j'ai interrogé les spécialistes de mon administration; ils ne comprenaient pas la question. Je ne la comprends toujours pas bien moi-même!

 

C'est la première fois que nous faisons cela depuis quatre ans et demi, nous pouvons ouvrir le débat. Si quelqu'un peut m'éclairer, qu'il m'éclaire, je lui en saurai gré!

 

Si cette carabine figure sur la liste des armes qui permettent une activité folklorique, elle ne peut être utilisée que pour cette activité folklorique, et pour rien d'autre!

 

Le président: Il faut se référer à la loi. C'est l'article 11 qui règle la matière. Au paragraphe 3 de cet article, il est dit que l'autorisation n'est accordée qu'aux personnes satisfaisant à certaines conditions. Il faut donc une autorisation. On vise, au point F, la participation à des activités historiques, folkloriques, culturelles ou scientifiques. On peut donc obtenir une autorisation de détenir une arme pour participer à des manifestations folkloriques.

 

02.15  Laurette Onkelinx, ministre: Bien sûr!

 

Le président: L'article 12, qui vise le tir sportif, exprime très clairement que l'article 11 ne s'applique pas – c'est le point 2 – aux titulaires d'une licence de tireur sportif. On ne peut donc participer à des manifestations folkloriques avec des armes folkloriques sous le couvert de la licence de tireur sportif. Je suis très clair à ce sujet!

 

D'autre part, chaque ministre des Sports, par exemple M. Anciaux pour la Flandre, a déterminé les armes qui sont reconnues pour le tir sportif. La liste de M. Bert Anciaux n'est pas la même que celle que j'avais établie. On ne peut donc tirer parti de la licence de tireur sportif pour pouvoir utiliser une arme à clapet, sauf si cette arme est reconnue comme arme de tir sportif par le ministre des Sports de Flandre.

 

Voilà la réponse que je peux vous donner sur la base de ma modeste expérience.

 

02.16  Liesbeth Van der Auwera (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik moet dat nakijken, maar ik vermoed dat wij in Vlaanderen niet over een dergelijke lijst beschikken.

 

Ik concludeer dat de vzw' s veiligheidshalve, wat betreft het onderdeel klepschieten dat met een zwaarder kaliber wapen gebeurt, beter een sportschutterslicentie aanvragen.

 

02.17  Laurette Onkelinx, ministre: Il faut vérifier si cette arme figure sur la liste des armes à caractère folklorique. Si c'est le cas, alors il n'y a pas de problème!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de roep om een reparatiewet van de nieuwe huurwet" (nr. 484)

- de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "een mogelijke reparatiewet van de nieuwe huurwet en incidenten betreffende de huurwaarborg" (nr. 487)

- de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de nieuwe huurwaarborgregeling" (nr. 546)

- de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "het verzet van de banken inzake de huurwaarborg" (nr. 553)

03 Questions jointes de

- Mme Sabien Lahaye-Battheu à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "l'appel à une loi réparatrice de la nouvelle loi sur les loyers" (n° 484)

- M. Peter Logghe à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "une éventuelle loi réparatrice de la nouvelle loi sur les loyers et les incidents relatifs à la garantie locative" (n° 487)

- M. Servais Verherstraeten à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "le nouveau régime de garantie locative" (n° 546)

- M. Jean-Luc Crucke à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la résistance bancaire à l'égard de la garantie locative" (n° 553)

 

03.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb een vraag over een eventuele reparatie van de nieuwe huurwet.

 

Volgens de nieuwe huurwet, die op het einde van de vorige legislatuur werd goedgekeurd, moet de huurder twee maanden huurwaarborg storten op een geblokkeerde rekening. Artikel 10 van de wet verplicht een bank om in te gaan op elke aanvraag van een waarborg door een klant.

 

Het werd al gesignaleerd en vorige week was het ook prominent in het nieuws: banken wijzen sommige klanten af die vragen om hun waarborg voor te schieten. De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten meldt dat de afgewezen huurders veelal terechtkomen bij de OCMW’s, die dan uiteindelijk met eigen middelen ervoor moeten zorgen dat de huurwaarborg toch wordt gefinancierd. Ook met betrekking tot de affichering en de registratie zou in de praktijk veelal niet volgens de wet worden gewerkt.

 

Ik erken dat de situatie vandaag moeilijk is, maar wat denkt u over die pijnpunten in de nieuwe huurwet? Hebt u eventueel zicht op het aantal klachten dat ondertussen al werd ingediend bij de ombudsman, wat betreft de weigering van banken om de huurwaarborg voor te schieten?

 

Wat antwoordt u op de roep tot een reparatiewet voor de huurwet? Bent u van plan om in deze periode van “speciale lopende zaken” maatregelen te nemen of met bepaalde instanties samen te zitten? Hoe reageert u daarop?

 

03.02  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mevrouw de minister, ik zal natuurlijk de vragen en de opmerkingen van collega Lahaye-Battheu niet herhalen. Mijn vraag gaat ook over de huurwet en over de huurwaarborg, en over de berichten in de media als zouden verschillende banken al hebben geweigerd aan klanten met schulden die waarborg voor te schieten, waarna die klanten bij het plaatselijke OCMW moeten aankloppen.

 

Ik heb vijf concrete en heel korte vragen, waarop waarschijnlijk een even kort antwoord kan volgen.

 

Ten eerste, hebt u weet, mevrouw de minister, van concrete incidenten waarbij banken weigeren de huurwaarborg voor te financieren wegens schulden van de klant?

 

Ten tweede, in voorkomend geval, hebben uw diensten een berekening kunnen maken wat de inschakeling van de plaatselijke OCMW’s ons nationaal zou kunnen kosten?

 

Ten derde, heeft het plaatselijke OCMW juridische middelen, argumenten in de huurwet of in andere wetten, om zich tegen de vraag om prefinanciering te verzetten?

 

Ten vierde, zo niet, denkt u dan aan een reparatiewet op de huurwet om hieraan te remediëren?

 

En ten vijfde en ten laatste, zou u, of zou het OCMW, de banken die de huurwaarborg weigeren voor te financieren op basis van juridische argumenten, kunnen sanctioneren of vervolgen? Zijn er mogelijkheden om zich te verzetten tegen die weigering? Zo ja, op welke basis?

 

03.03  Servais Verherstraeten (CD&V - N-VA): Mevrouw de vice-eerste minister, we hebben reeds op 10 oktober met mekaar over het onderwerp van gedachten gewisseld. Toen erkende u dat de wet in de praktijk niet werkt, vermits onder meer de banken ze eigenlijk niet respecteren. Mag ik van de gelegenheid gebruikmaken om erop te wijzen dat ook andere actoren die sinds de recentste wijziging van de huurwetgeving bevoegd zijn in de materie, een en ander niet toepassen. Denk maar aan de gemeentebesturen die controle moeten uitoefenen op de verplichte affichering en diens meer. Al bij de bespreking van de huurwet hebben we u erop geattendeerd dat zoiets te gebeuren stond.

 

Hoeveel aanvragen hebben de OCMW’s sinds de inwerkingtreding van de nieuwe huurwet gemiddeld maandelijks gekregen om tussen te komen voor de huurwaarborg voor kandidaat-huurders? Hoeveel bedroeg dat gemiddeld vóór de inwerkingtreding van de nieuwe huurwet?

 

In uw antwoord op mijn mondelinge vraag van 10 oktober zei u dat u een twaalftal vergaderingen met de banken hebt gehad. Wat is de inhoud van het gentleman’s agreement dat u met hen heeft afgesproken? Voert u op dit ogenblik nog gesprekken met banken, ook sinds hun stap naar het Grondwettelijk Hof, om in de praktijk toch nog enig resultaat te kunnen boeken?

 

Overweegt u nog uitvoeringsmaatregelen te nemen met betrekking tot de verplichting van de financiële instellingen om een huurwaarborg samen te stellen, zoals dat ook was bepaald in het nieuwe artikel 10 van de woninghuurwet?

 

03.04  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, madame la ministre, la pratique des banques n'étant pas encore une matière relevant des Régions, les difficultés se rencontrent des deux côtés de la frontière linguistique.

 

En matière de garantie locative, la législation d'avril 2007 prévoit que les banques ne peuvent refuser de l'octroyer au locataire pour des raisons de solvabilité. Cependant, le mécanisme qu'elles utilisent, tel que décrit par mes collègues, est identique des deux côtés: il consiste en divers subterfuges, comme gonfler les frais de dossier à tel point qu'ils atteignent parfois les 250 euros. Ceux pour qui le loyer mensuel frôle le même montant rencontrent dès lors beaucoup de difficulté à rassembler cette somme. Par conséquent, ils s'adressent de plus en plus souvent aux CPAS pour obtenir de l'aide et l'objectif visé par la loi n'est pas rencontré.

 

Madame la ministre, confirmez-vous les faits? Dans quelle mesure ces faits sont-ils vérifiés? Des plaintes aboutissent-elles à votre cabinet?

 

Une discussion avec les banques a-t-elle eu lieu ou est-elle encore en cours?

 

Comment éviter un recours évident aux CPAS, les forçant d'abord au paiement, à l'avance de fonds, malgré les difficultés auxquelles eux-mêmes sont souvent confrontés?

 

Bien que nous soyons en affaires courantes, vous parliez quand même vous-même, en date du 8 septembre, d'un problème urgent. D'ailleurs, peut-être aurons-nous bientôt des affaires urgentes pour un gouvernement urgent… Comment, avant une modification éventuelle de la loi – M. Hamal a déposé une proposition de loi en la matière – trouver une disposition pratique pour pallier cette difficulté?

 

03.05 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, de pers heeft de voorbije weken veel aandacht besteed aan de problemen waarmee sommige huurders te maken kunnen krijgen bij het samenstellen van de huurwaarborg via de banken. Voornoemde mogelijkheid ontstond door de wet van 25 april 2007 die de wet van 20 februari 1991 hervormde.

 

Sta mij toe dat ik eerst iets over de voorgeschiedenis zeg, vooraleer tot uw meer precieze vragen te komen.

 

Zoals ik reeds tijdens de voorbereidende werkzaamheden voor de nieuwe wet heb meegedeeld, hebben er een half dozijn vergaderingen met de banksector plaatsgevonden. Op zijn verzoek werden destijds substantiële wijzigingen aan het wetsontwerp aangebracht toen het op regeringsniveau werd besproken.

 

Derhalve is, ten eerste, alleen de bank waar de huurder zijn regelmatige inkomsten uit werk of een vervangingsinkomen ontvangt ertoe gehouden om de waarborg te verlenen. Op deze wijze past de toekenning van de waarborg dus in een regelmatige relatie tussen de bank en de huurder. Indien de huurder van bank verandert, kan de aanvankelijke bank onmiddellijk het opnieuw samenstellen van de waarborg eisen, tenzij de nieuwe bank de waarborg overneemt. Het toekennen van de waarborg is in zekere zin een aanvulling op de universele bankdienst.

 

Ten tweede, de wet geeft de Koning de mogelijkheid aan de bank bepaalde voorwaarden te verbinden aan de verplichting om de waarborg te verlenen aan een huurder die reeds in gebreke zou blijven om meer dan een huurwaarborg samen te stellen. Anders gezegd, dit betekent dat een einde kan worden gemaakt aan een rally van een huurder die nooit zijn huurwaarborg zal samenstellen en die elke keer aan een andere bank zal vragen om met een nieuwe huurwaarborg in te stemmen.

 

Ten derde, de intresten op de gestorte sommen blijven eigendom van de bank tot wanneer het totale bedrag van de waarborg is samengesteld, waardoor de bank haar risico geheel of gedeeltelijk kan dekken.

 

Ten vierde en ten slotte is in een evaluatie van dit systeem voorzien na een werkingsjaar. Daarna kan de regering beslissen de bankwaarborgen die zijn toegekend aan bepaalde categorieën huurders te herwaarborgen.

 

In dat geval zal de regering ook de financieringsmodaliteiten bepalen van deze herwaarborgen, begrotingskrediet of bijdragen ten laste van de bankwereld, zodat de risico's van het niet-samenstellen van de huurwaarborg worden verdeeld tussen de verschillende banken.

 

Tout cela devait être rappelé. Quelle est la situation actuelle? Je m'en tiendrai à quelques constats. Tout d'abord, la loi a été votée au Parlement et elle est donc totalement d'application. Ensuite, force est de constater qu'en dépit de ce fait, certaines banques ont décidé de ne pas l'appliquer, soit en prévoyant des frais de dossier insurmontables pour ceux qui font appel à ce service, soit en renvoyant presque automatiquement vers les CPAS.

 

Sur la base de ces constats s'est tenue la semaine dernière à mon cabinet une réunion avec les trois fédérations de CPAS ainsi que Febelfin afin de faire le point sur la situation. Pour répondre à une des questions, évidemment, quand on n'applique pas la loi, que ce soit un particulier ou une banque, on peut être astreint et voir sa responsabilité engagée en justice. À la suite de cette réunion, les banques, d'une part, assument pour une série de raisons de ne pas toutes appliquer la nouvelle législation et, d'autre part, les CPAS constatent qu'ils reçoivent un public nouveau et qui leur est envoyé par les banques. Ceci dit, pour l'instant, aucun chiffre n'est disponible, ni auprès des banques ni auprès des CPAS.

 

Je me permettrai après ce constat d'affirmer clairement qu'il est inacceptable de constater que des justiciables n'appliquent pas la loi. Comme je viens de le dire, les banques sont des justiciables comme les autres et que cela leur plaise ou non, elles ne sont pas au-dessus des lois.

 

Pour le reste, j'ai lu et entendu que certains voulaient revenir au système antérieur. Ils tirent donc prétexte de l'application ou plutôt de la non-application de la loi par les banques sur le volet "garantie bancaire" pour remettre en cause également la diminution de la garantie de trois mois à deux mois de loyer si elle est payée cash par le locataire. Il y a là un paradoxe extraordinaire. Il y a un problème avec les banques sur la garantie bancaire et pour résoudre ce problème, certains souhaitent sanctionner non pas ceux qui ne respectent pas la loi mais de nouveau toujours les mêmes, les locataires qui choisissent l'autre option en décidant de payer cash une garantie de deux mois au lieu de trois mois comme auparavant.

 

Pour ceux qui ont souvent les yeux tournés vers ce qui se passe en France pour le moment dans le cadre de la nouvelle présidence, je voudrais souligner que le président français vient de proposer une solution qui m'agrée en faveur des locataires, à savoir la réduction de la garantie locative à un mois de loyer.

 

Cela étant dit, il s'agit maintenant de voir comment sortir de cette situation et pas seulement de dresser des constats.

 

Les banques n'appliquent pas la loi et les CPAS voient des personnes orientées vers leurs services alors qu'elles devraient bénéficier de ce nouveau produit bancaire.

 

Je ne suis pas favorable à une loi qui modifierait les équilibres du nouvel article 10. Tout au plus, je suis favorable à la position de certains, qui vise à empêcher les banques de réclamer des frais abusifs d'ouverture de dossier. Cette proposition précise qu'il ne peut pas être demandé pour la constitution de la garantie d'autres frais que ceux réclamés pour la simple ouverture d'un compte. Cela permet d'éviter des situations inéquitables.

 

En revanche, je suis pour la poursuite de la concertation entre le secteur bancaire et les CPAS afin de trouver un modus operandi. C'est ainsi qu'il a été décidé, lors de la réunion qui s'est tenue à mon cabinet, que les différentes parties se reverraient le mardi 18 décembre pour réfléchir à la mise en place d'un "gentlemen's agreement" qui, d'une part, règlerait le renvoi automatique d'un public ciblé vers les CPAS et, d'autre part, éviterait les frais de dossier et faciliterait la procédure pour les locataires ne faisant pas partie de ce public-cible.

 

Je le dis, je le répète: actuellement, certains sont en défaut d'appliquer la loi et c'est inexcusable. Les victimes en sont les locataires et les CPAS. Cela étant, au-delà des responsabilités qui peuvent être recherchées devant les cours et tribunaux pour non-application de la loi, j'essaie de trouver un accord entre toutes les parties, qui pourrait être favorable à tous ceux qui sont concernés par ce problème.

 

03.06  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mevrouw de minister, bedankt voor uw antwoord, dat duidelijk was, denk ik.

 

Wij wensen u veel succes met uw concertatie van de banken en de OCMW’s. We denken ook dat daar inderdaad een stuk van de oplossing ligt, en dat het overleg moet worden voortgezet. Ik denk dat de banken wel zullen vragen dat aan die rally van bankwaarborgen, waarover u het ook had, in elk geval paal en perk wordt gesteld. Mogelijk hebt u dan alle kans op succes om de weigeringen van de banken voor een stuk terug te draaien.

 

03.07  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de minister, bedankt voor uw uitvoerig en gedetailleerd antwoord.

 

U bent begonnen met ons de voorgeschiedenis te herinneren en te melden dat u eigenlijk uitvoerig onderhandeld had met de banksector naar aanleiding van de totstandkoming van de nieuwe wet. U spreekt over zes vergaderingen. De praktijk wijst echter uit dat er blijkbaar in die vergaderingen geen voldoende duidelijke of gedetailleerde afspraken zijn gemaakt. In de praktijk blijkt namelijk dat de banken de nieuwe wet gewoonweg niet toepassen. Nochtans staat uitdrukkelijk in het nieuwe artikel 10 dat een huurwaarborg kan worden verschaft via een bankwaarborg die het de huurder mogelijk maakt om de waarborg progressief samen te stellen.

 

Ik begrijp dus eigenlijk niet goed, gelet op de ruime concertatie tijdens verschillende vergaderingen met de banken, hoe het vandaag toch zo ver is kunnen komen dat een aantal banken – u hebt gezegd: een aantal banken – gewoonweg hun voeten veegt aan die wet. Dat kan voor mij niet.

 

Ik hoop dan ook, zoals u hebt aangekondigd, dat de vergadering die vorige week plaatsvond en de nieuwe vergadering die op 18 december zal plaatsvinden, voor eens en voor altijd een oplossing zullen bieden. Niets is namelijk erger dan als huurder dringend een woning nodig te hebben, maar die woning niet in te kunnen wegens de problematiek van die huurwaarborg. Ik hoop, samen met u en met alle betrokkenen, dat het probleem vlug wordt opgelost.

 

03.08  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je veux également remercier Mme la ministre pour sa réponse intéressante. Nous sommes en tout cas d'accord sur une chose: quel que soit le recours introduit par les banques, il existe une législation qui doit être appliquée. En tout cas, le recours, fût-il d'une banque, n'est pas une manière d'expliquer le refus de respecter une législation.

 

J'ai apprécié votre référence à la France. J'ai cru que vous m'enverriez vers une lecture plus actuelle, celle de Mme Royal, qui explique sa défaite. Mais non! C'est une solution positive de M. Sarkozy que vous avez affichée! Dès lors, je pense que certains de nos points de vue peuvent encore se rapprocher.

 

Pour ne pas rester sur la France, je dirai à l'instar de nos amis anglais: "wait and see!". Pour ma part, j'espère que ce ne sera pas seulement "wait" mais aussi "see" pour tous!

 

03.09  Servais Verherstraeten (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik leer veel bij. Ik wist dat vice-eerste minister Reynders van president Sarkozy droomt, maar ik wist niet dat die president al zoveel charme heeft dat hij ook de PS weet te overtuigen.

 

Mevrouw de vice-eerste minister, in de justitiedialogen, die u in de vorige legislatuur op gang hebt getrokken, stond onder meer vermeld dat, wanneer wetten niet uitvoerbaar zijn, ze het vertrouwen in Justitie ondergraven. Dit is er een mooi voorbeeld van.

 

De collega’s die de besprekingen hebben meegemaakt, weten dat we daarvoor ook hebben gewaarschuwd. Ik heb toen ook herhaalde malen gevraagd welke bindende afspraken er met de banken zijn gemaakt. Uiteindelijk leert het antwoord dat die er niet zijn. In de wet staan geen strafsancties. Ik heb ooit geleerd: leges sine poena sunt leges imperfectae. Met andere woorden, mevrouw de minister, u hebt eigenlijk geen stok achter de deur als u moet onderhandelen met de banken, onderhandelingen die hoe dan ook vooraf hadden moeten plaatsvinden.

 

De praktijk leert nu reeds dat het geen goede wet was en dat zij zeer dringend dient te worden aangepast om een evenwicht te bereiken, met respect voor de huurders die problemen hebben om een bankwaarborg samen te stellen. Dat moet wel op een andere wijze gebeuren dan zoals de wetgever in april 2007 heeft gedaan.

 

Le président: M. Van de Velde souhaite intervenir; cependant, je rappelle que d'un point de vue réglementaire, ne peuvent intervenir dans la discussion que les auteurs des questions.

 

03.10  Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de voorzitter, het gaat om een klein detail, dat ik toch niet onbelangrijk vind.

 

Ik vind het verbazend dat ten gronde heel de waarborgregeling discriminatoir is en dat op dit moment bij het Grondwettelijk Hof een aantal procedures lopende is om voornamelijk ten gronde te oordelen…

 

Le président: Monsieur Van de Velde, je dois en appeler au Règlement. On ne peut intervenir dans le cadre des questions que si l'on est l'auteur d'une question. Il y a quatre auteurs de questions, eux seuls ont le droit de répliquer.

 

03.11  Robert Van de Velde (LDD): Ik zie in de huidige politieke situatie niets anders dan uitzonderingen, dus het lijkt mij niet zo'n groot probleem.

 

Le président: Le Règlement reste le Règlement, quelle que soit la situation politique.

 

03.12  Robert Van de Velde (LDD): Staat u mij dan toe even mijn zin af te maken. Ik vind het verbazingwekkend dat we hier over de banken praten, terwijl ten gronde een uitspraak moet worden gedaan over de huurwaarborgen.

 

Le président: Sincèrement, excusez-moi! Je vous comprends mais je suggère que vous en parliez avec Mme la ministre de la Justice à l'issue de la réunion. Je dois en appeler au Règlement sinon nous ne pourrons continuer à travailler sérieusement.

 

Avec toute la sympathie que j'ai pour vous, le Règlement reste le Règlement, je suis désolé.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Question de Mme Juliette Boulet à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "l'évaluation de la circulaire 'tolérance zéro' après une année d'application sur le terrain" (n° 496)

04 Vraag van mevrouw Juliette Boulet aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de evaluatie van de omzendbrief 'nultolerantie' na een jaar toepassing op het terrein" (nr. 496)

 

04.01  Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, ces dimanche 25 et lundi 26 novembre 2007, des femmes et quelques hommes défilaient dans les rues de Charleroi et de Mons pour la Journée du refus de la violence faite aux femmes.

 

La circulaire "tolérance zéro" est d'application partout en Belgique depuis 2006 mais si elle est effective sur le papier, on voit que, sur le terrain, de nombreuses lacunes subsistent. Madame la ministre, j'aurais dès lors voulu vous poser quelques questions sur le sujet et avoir quelques éclaircissements.

 

Qu'en est-il des suites données aux plaintes ainsi que de la prise en charge à long terme de ces femmes, parfois accompagnées de leurs enfants? Le nombre de logements d'urgence dans des foyers ou des refuges ne semble pas être suffisant pour recevoir des familles blessées. À Mons, aucune structure spécifique n'est prévue pour accueillir des femmes battues avec leurs enfants, principalement à long terme.

 

La protection de la victime lorsque l'auteur des violences est interdit d'accès au domicile demande un déploiement de moyens dont la police ne dispose pas en suffisance. Trop souvent, par manque de ces moyens, ce sont les victimes qui quittent le domicile conjugal plutôt que l'auteur des faits. Quels moyens envisagez-vous de mettre en place pour enrayer cette situation?

 

Il réside une lacune dans l'accompagnement à long terme de ces victimes de violence conjugale et de leurs enfants. Or, cet accompagnement est vraiment indispensable afin qu'elles puissent reprendre une vie normale. La circulaire ne s'exprime que très peu sur l'accompagnement à long terme et il serait dangereux de sous-estimer l'existence des violences morales et psychologiques qui sont plus difficiles à détecter et à prendre en compte au niveau judiciaire. Quelles améliorations envisagez-vous à ce sujet? Après cette manifestation, j'ai d'ailleurs reçu un appel d'une femme victime de violences morales qui, depuis des années, n'osait pas en faire part et avait même peur de prendre contact avec des associations.

 

Enfin, aucun outil statistique ne semble mis en place afin de pouvoir procéder à une évaluation nationale et locale de l'effectivité de l'application de la circulaire. Après un an d'application de cette circulaire, de quelle façon comptez-vous évaluer celle-ci et sur la base de quels chiffres? À Mons, on a tenté de mettre en place un semblant de statistique mais cela apparaît vraiment très difficile. Dans le cas où ces chiffres seraient disponibles, pourrions-nous y avoir accès?

 

04.02  Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, chère collègue, à titre personnel et non en ma qualité de ministre, je vous dirai que j'ai participé à cette manifestation à Charleroi. Vos collègues plus anciens le savent, s'il y a bien un domaine dans lequel j'ai toujours énormément travaillé, c'est celui de la lutte contre les violences conjugales, quelles que soient mes compétences. J'ai lancé en Belgique le premier Plan national d'action contre les violences dont les femmes sont victimes, en y associant l'ensemble des gouvernements de ce pays.

 

Je ne reviendrai pas sur tout le travail qui est réalisé, sur la tolérance zéro que nous avons imposée en collaboration avec le Collège des procureurs généraux, mais j'en viendrai précisément à vos questions.

 

D'abord, l'accompagnement des victimes sur le long terme est, pour moi, la question essentielle. Je le souligne. En effet, sans accompagnement à long terme, la prévention ne se fera pas, on organise un retour programmé à la violence et on aboutit à une inefficacité absolue. En Belgique, on peut peut-être souligner le manque de structures spécifiques pour accueillir les familles en difficulté.

 

Cela dit, des efforts ont été réalisés par les Régions et Communautés puisqu'il ne s'agit pas d'une compétence fédérale. Je dois simplement renvoyer vers mes collègues qui font des efforts et qui investissent en la matière, mais c'est encore un domaine prioritaire pour l'avenir.

 

Par ailleurs, des éléments d'évaluation de la circulaire que nous avons réalisée, il apparaît nécessaire aussi d'améliorer la concertation locale pour ce qui concerne les initiatives sociales qui se développent, et indispensable de rendre plus facilement les services d'aide accessibles et disponibles pour les victimes quand celles-ci se trouvent dans des situations de crise.

 

La protection de la victime reste évidemment un élément essentiel. En concertation avec l'Institut pour l'égalité hommes-femmes, différentes initiatives nouvelles ont été lancées dans le cadre du plan d'action 2004-2007, en vue, par exemple, d'améliorer l'information à fournir sur la loi relative à l'attribution du logement familial au conjoint victime de violences.

 

Dans le même ordre d'idées, je tiens à souligner le développement d'initiatives locales qui me paraissent de nature à améliorer la protection des victimes. Je citerai comme exemple le projet "Basta" à Louvain; il est basé sur un système électronique qui vise à améliorer la sécurité en permettant notamment à la police d'intervenir très rapidement, mais qui aussi favorise la mise en place d'une aide spécifique adéquate. Ce projet a été préparé en collaboration avec tous les acteurs de terrain concernés. S'il donne de bons résultats, ce modèle pourrait être étendu à d'autres arrondissements dans le cadre du plan d'action national qui vise à faire connaître et étendre les bonnes pratiques qui se développent à divers endroits.

 

Enfin, contrairement à ce que vous dites dans votre question, une circulaire spécifique du Collège des procureurs généraux a été prise pour l'enregistrement des données statistiques judiciaires et policières afin de pouvoir évaluer la problématique de la violence conjugale de manière précise. J'avais vraiment regretté, en arrivant à ce ministère, que de telles statistiques étaient inexistantes. Nous avons donc organisé l'enregistrement. À l'heure actuelle, la circulaire est en cours d'évaluation par les statisticiens du Collège des procureurs généraux et par les services de politique criminelle.

 

Un premier rapport intermédiaire très partiel a été rédigé en juin 2007. Il fait apparaître que 37.881 affaires de cette nature ont été enregistrées entre le 3 avril et le 31 décembre 2006. Il apparaît également que le recours à la médiation est très faible puisqu'il ne concerne que 1,64% des dossiers. D'autres analyses sont nécessaires pour donner une image globale du phénomène en question.

 

Ce travail très précis est en cours de réalisation et dès qu'il sera terminé, je pense qu'il serait intéressant d'en discuter en commission de la Justice, que ce soit avec moi ou avec mon successeur, pour tirer des conclusions afin de pouvoir peut-être prendre de nouvelles initiatives.

 

04.03  Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

J'avais le sentiment que ce moyen d'évaluation n'était pas très efficace. Des partenaires de Vie féminine ont indiqué que le policier qui enregistrait la plainte devait l'encoder lui-même, ce qui n'était pas toujours fait. C'était aussi une des premières critiques qui avaient été émises lorsque l'expérience avait été menée uniquement à Liège.

 

04.04  Laurette Onkelinx, ministre: Nous verrons s'il y a des critiques ou pas. Avant, il n'existait aucun outil statistique; la violence conjugale était assimilée à la violence sur les personnes.

 

Nous avons beaucoup travaillé pour définir la notion de violence conjugale, pour obtenir une automatisation dans l'enregistrement. Les premiers effets se font sentir. Je suis évidemment ouverte à toute amélioration en la matière. Essayons déjà d'évaluer correctement le système avec la police et la justice, puis nous verrons si nous pouvons améliorer l'outil.

 

04.05  Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Ce sont souvent les victimes des violences conjugales qui quittent le domicile. On se dit alors que ces personnes sont doublement victimes puisqu'elles doivent en plus quitter leur domicile par crainte d'être à nouveau battues. Un travail important doit encore être accompli à ce niveau-là avec la police.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Question de M. François-Xavier de Donnea à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la décision du président du tribunal de première instance de Bruxelles" (n° 531)

05 Vraag van de heer François-Xavier de Donnea aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de beslissing van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel" (nr. 531)

 

05.01  François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le président, madame la ministre, le président du tribunal de première instance de Bruxelles a décidé d'imposer aux juges d'instruction financiers francophones de prendre en charge davantage de dossiers de droit commun, et ce aux dépens des dossiers fiscaux et financiers. Cette décision suscite pas mal de remous, après la surprise et l'incompréhension, dans la mesure où l'on sait que dans un passé extrêmement récent, de très gros dossiers de fraude, notamment par certaines banques, dans le cadre du dossier de la QFIE, ont ou sont en train de bénéficier de la prescription. Sans nier la nécessité de soutenir le travail des juges d'instruction de droit commun – tout le monde s'accorde à le dire -, on peut se demander si c'était là une décision opportune, alors que la législation visant à lutter contre le blanchiment d'argent et la fraude fiscale a été renforcée.

 

Je voudrais donc savoir, madame la ministre, si vous partagez le point de vue du président du tribunal de première instance. À votre avis, quelles mesures alternatives plus intelligentes et plus favorables à la lutte contre les délits financiers pourrait-on prendre?

 

05.02  Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, monsieur le député, comme vous le savez, dès que j'ai pris connaissance de cette décision du président du tribunal de première instance de Bruxelles, j'ai demandé un rapport aux autorités judiciaires via M. le procureur général de Bruxelles. Je l'attends d'un jour à l'autre.

 

Par ailleurs, vous comme moi devons tout de même rappeler que cette décision du président relève de ses compétences relatives à l'organisation interne du tribunal. Le ministre de la Justice ne peut pas s'immiscer dans cette sphère judiciaire. Cela étant dit, je ne vous cache évidemment pas mon inquiétude quant aux conséquences qui pourraient être liées à cette décision en termes de politique criminelle et d'effectivité de la lutte contre la délinquance financière.

 

Je crois à la spécialisation des acteurs judiciaires de manière générale et surtout dans un domaine aussi spécialisé que celui de la criminalité en col blanc. Aussi je pense qu'il est opportun de prévoir des juges d'instruction spécialisés dans cette matière à l'instar de ce qui existe au niveau policier, du parquet et de la cour d'appel. Toute une chaîne de spécialisation avait été mise au point.

 

Cette exigence de spécialisation est indiscutable pour Bruxelles lorsqu'on sait que plus de 35% des dossiers transmis par la CETIF (la cellule de traitement des informations financières) le sont au seul parquet de Bruxelles. Ces dossiers concernent des opérations de blanchiment potentiel qui requièrent – c'est une évidence – une spécialisation sans cesse accrue des acteurs judiciaires.

 

Je suis convaincue qu'il faut éviter une dilution des capacités judiciaires qui entraînerait un effet inverse des efforts consentis en aval pour traiter efficacement au niveau judiciaire la grande délinquance financière et économique. Il y va notamment de l'équilibre de notre économie, celui des finances publiques, fiscales et sociales, ainsi que de l'existence d'une concurrence loyale indispensable au bon développement de nos entreprises.

 

J'insisterai évidemment auprès de M. le procureur général de Bruxelles pour que des contacts entre siège et ministère public aient lieu afin de dégager un compromis qui donnera les garanties à chacun de pouvoir mener à bien les politiques respectives des deux piliers judiciaires que sont le siège et le parquet, dans le strict respect des compétences des uns et des autres.

 

Si aucun compromis ne pouvait être trouvé, il appartiendrait alors au législateur de prendre ses responsabilités

 

05.03  François-Xavier de Donnea (MR): Je prends acte de la réponse de la ministre et je constate avec soulagement qu'elle estime, comme moi, que la mesure prise n'est pas des plus opportunes si l'on veut réellement pouvoir traiter des dossiers de blanchiment d'argent, de fraude financière ou fiscale de plus en plus sophistiqués avec des ramifications de plus en plus importantes à l'étranger. J'espère que le prochain gouvernement proposera au parlement les mesures qui s'imposent pour que l'on puisse à la fois soulager le travail des juges d'instruction de droit commun et renforcer l'efficacité des juges d'instruction spécialisés dans les dossiers fiscaux, financiers et de blanchiment d'argent.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de bevraging 'kleine' criminaliteit in Test-Aankoop" (nr. 561)

06 Question de M. Peter Logghe à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "l'enquête sur la 'petite' criminalité menée par Test-Achats" (n° 561)

 

06.01  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mevrouw de minister, u hebt ongetwijfeld ook in Test-Aankoop – of Test-Achats in het Frans – de berichten gelezen over de resultaten van de brede bevraging over de zogenaamde kleine criminaliteit. Het Laatste Nieuws bloklettert daarover “Impact van kleine criminaliteit blijkt gigantisch groot”. In 2006 blijkt een Belg op vier het slachtoffer geweest te zijn van een misdrijf dat officiële instanties rangschikken onder de noemer kleine criminaliteit.

 

Het betreft een gigantische hoop misdrijven die alles samen voor een economische last van 600.000 dagen afwezigheid op werk en school zou zorgen. De psychologische weerslag is ook groter dan verwacht. Een op de vijf slachtoffers – om heel concreet te zijn 22 procent – zou achteraf met posttraumatische symptomen kampen zoals stress, slaapstoornissen en dies meer. Volgens de cijfers kan slechts 6% van de slachtoffers een beroep doen op de dienst Slachtofferhulp. Ook op dat vlak blijven de slachtoffers dus eigenlijk wat in de kou staan.

 

Daarenboven blijkt dat eigenlijk slechts heel weinig mensen aangifte doen van misdrijven van kleine criminaliteit. Meer dan de helft, 66%, beweert zelfs geen enkel resultaat in het onderzoek te kunnen ontdekken en geeft dus ook geen kleine misdrijven meer aan.

 

Wat de onveiligheid betreft, die blijkt ook toegenomen. Niet minder dan vier op de tien Belgen, schrijft Metro in een bericht op 27 november, voelen zich op straat onveiliger dan vijf jaar geleden. Als het gaat over de nacht, dan loopt het aantal dat zich onveilig voelt op straat op tot meer dan de helft. De meeste misdrijven hebben te maken met de wagen: vandalisme, diefstal, agressie in het verkeer, inbraken enz.

 

Ik heb over die brede bevraging over de zogenaamde kleine criminaliteit een paar concrete vragen, mevrouw de minister. Hebt u kennis genomen van de cijfers en van de resultaten van deze bevraging? Zo ja, hebt u commentaar op de resultaten?

 

Vindt u het niet dringend tijd worden om de zogenaamde kleine criminaliteit middels een ernstiger vervolgingsbeleid tot een van de prioriteiten van het veiligheidsbeleid te maken? Ik stel vast dat het vooral de zogenaamde kleine criminaliteit is die de mensen een gevoel van onveiligheid bezorgt.

 

Ik wil er u ook opmerkzaam op maken dat veel mensen het niet meer nodig achten om een misdrijf aan te geven omdat er toch geen gerechtelijk gevolg aan wordt gegeven. Wordt het geen tijd om het beleid op dat vlak bij te sturen?

 

Moet slachtofferhulp niet dringend worden uitgebreid tot ook die categorie van slachtoffers? Bereidt u op dat vlak voorstellen voor of hebt u plannen in die richting?

 

Ten vijfde en ten laatste, mevrouw de minister, u hebt kennisgenomen van de enorme economische en maatschappelijke kosten. Zou het niet nuttig zijn in samenwerking met de minister van Economie of van Begroting de fiscale aftrekbaarheid van allerlei beveiligingsmaatregelen ofwel te verhogen ofwel mogelijk te maken? Ik dank u voor uw antwoord.

 

06.02  Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, cher collègue, je n'ai pas encore pris connaissance dans le détail de cette enquête de "Test-Achats". Malgré tout, en la parcourant rapidement, je constate, contrairement à ce que vous dites, qu'elle ne concerne pas la soi-disant petite délinquance: dans les dix délits rapportés, beaucoup font partie des délits graves, par exemple le vol avec violence, le chantage, le faux-monnayage, la fraude, l'agression dans la circulation avec violences, l'agression physique, le cambriolage, etc.

 

Dans une réponse à une question orale, il est impossible d'exposer la politique des parquets concernant chacun des délits en question. En tout cas, pour les vols avec violence, on poursuit toujours si le coupable de cet acte est connu. Pour ce qui est du vandalisme, beaucoup de ces faits peuvent être réprimés – et le sont – au moyen des sanctions administratives communales. Il faut donc pouvoir donner pour chacun des délits toutes les possibilités existantes de sanctions, le taux de poursuite et la nature de la poursuite.

 

Puisque vous me demandez en même temps une photographie et ce qu'il est possible de faire dans l'avenir, le meilleur moyen d'y parvenir sera d'interroger le Collège des procureurs généraux; ils viennent régulièrement dans notre commission pour commenter leurs statistiques judiciaires. C'est à ce moment que vous aurez la meilleure photographie, délit par délit. Par ailleurs, pour le futur, pendant la gestion des affaires courantes, il ne m'appartient pas de décrire un nouveau programme de gouvernement.

 

Enfin, je vous rappelle qu'il existe depuis peu des déductions fiscales pour l'installation de certaines dispositions de sécurité comme des systèmes d'alarme pour les habitations, déductions qu'il faudra évaluer pour voir si elles sont suffisantes. La mesure a été décidée en concertation avec les ministres de l'Économie et des Finances. Il faudra évaluer leur effet positif avant de décider s'il faut aller plus loin ou pas.

 

06.03  Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik zal inderdaad eens contact opnemen met het College van procureurs-generaal om de fotografie, het beeld te krijgen van de verschillende mogelijkheden.

 

Ik wil toch nog het volgende opmerken in verband met de cijfers van de kleine en grotere criminaliteit van Test-Aankoop. Ik ga met u akkoord dat het inderdaad niet alleen over die zogenaamde kleine criminaliteit gaat, dat er ook cijfers instaan van zwaardere criminaliteit. Het blijkt echter toch dat men te allen kante versteld staat van de enorme impact van die zogenaamde kleine en minder kleine criminaliteit op de beschaving, op onze cultuur en op de maatschappij.

 

In 2006 was een Belg op vier slachtoffer van een misdrijf. Dat lijkt mij niet weinig. Ik kom dan opnieuw tot de aangiftebereidheid van de klanten. Die aangiftebereidheid van de klanten, de burgers blijkt zeer klein. Het wordt dus toch wel tijd dat men het beleid ernstig verandert.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "het ongestoord bezoek in gevangenissen" (nr. 563)

07 Question de M. Bart Laeremans à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "les visites dans l'intimité au sein des prisons" (n° 563)

 

07.01  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, vorige week raakte bekend dat viervoudig vrouwenmoordenaar Remy Lecrenier naar hartenlust vrouwen kon ontvangen in het zogenaamde roze kamertje, in het Frans noemt men het “la cellule d’amour”, van de gevangenis van Andenne. Dit lijkt helemaal in tegenspraak met de omzendbrief van 5 juli ter zake die bepaalt dat aan zo’n bezoek een relatie van minstens zes maand moet voorafgaan. Nochtans stelt de directeur dat er niets aan de hand is. Voorts blijkt uit een intern bericht aan de betrokken portier dat de gedetineerde er een bijzonder bezoekregime op nahoudt waarbij van het reglement zou worden afgeweken.

 

Ik merk toch een zekere tegenstrijdigheid want volgens de krantenberichten is het precies de directrice zelf die in die mail zou hebben geschreven over het op zijn minst bijzondere bezoekregime van Lecrenier die, afwijking na afwijking, het systeem uitdaagt met een zelden geëvenaarde arrogantie.

 

Ik heb dan ook een aantal vragen, mevrouw de minister. Klopt het dat deze vrouwenmoordenaar ongestoorde bezoeken mocht ontvangen van vijf verschillende vrouwen? Zo ja, binnen welke tijdspanne gebeurde dit? Gebeurde dit conform de omzendbrief die bepaalt dat zo’n bezoekvergunning slechts kan gelden voor één persoon en dat daaraan een duurzame relatie van zes maand moet voorafgaan? Werd hiervoor telkens toelating verstrekt door de directeur en de psychosociale dienst van de gevangenis en op welke gronden gebeurde dit? Wat bedoel ik met “gronden”? Het is toch zo dat die man een lustmoordenaar is geweest die vier vrouwen heeft omgebracht op een bijzonder gruwelijke manier. Het feit alleen al dat hij zo’n moorden heeft gepleegd, zou toch een obstakel moeten vormen omwille van de veiligheid van nieuwe vrouwen die hij intiem kan ontmoeten. Klopt het dat gedetineerden in Andenne zulk bezoek tot twee keer per week mogen ontvangen? Gebeurt het in de andere gevangenissen ook aan dit hoge ritme? Dat is toch wel erg veel. Gaat dit soort praktijken niet minstens in tegen de geest van de geldende omzendbrief? Werd er intussen ingegrepen door de Dienst Strafinrichtingen?

 

Ik dank u voor uw antwoord.

 

07.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Laeremans, ik deel u de volgende informatie mee inzake de bezoeken in de gevangenissen.

 

De rondzendbrief van juli 2000 betreft het behouden van de relaties van gevangenen met hun omgeving. Ik heb aan de penitentiaire administratie een rapport gevraagd over de bezoeken aan de gedetineerde waarvan sprake. Aan de hand van de informatie die ik zal krijgen zal ik evalueren of de rondzendbrief wel of niet werd gerespecteerd.

 

Het is in elk geval duidelijk dat alleen de directeur ongestoord bezoek mag toestaan. De psychosociale dienst van de gevangenis wordt geïnformeerd over het indienen van een verzoek en deelt aan de directeur de informatie mee die men ter zake nuttig acht.

 

Pour le reste, je dirai qu'il est admis par tout le monde aujourd'hui que la réussite du retour du détenu dans la société est fortement liée à la qualité des relations avec son environnement familial ou social. Il est donc indispensable de prendre toutes les mesures possibles pour que des relations affectives et familiales de qualité soient maintenues pendant la période de détention. C'est précisément l'objectif de la circulaire en question. Je vous l'ai dit, celle-ci date de juillet 2000.

 

Les premières évaluations sont globalement positives. Il y a très peu d'incidents à signaler. La circulaire, nous dit-on à l'administration, atteint son objectif en améliorant la qualité des relations des détenus qui en bénéficient et participent à la normalisation de la vie pénitentiaire. Mais on va voir, pour le cas en question, en fonction du rapport qui nous sera présenté, si oui ou non on est toujours bien dans le cadre de l'exécution de cette circulaire ou si on a dévié de son esprit.

 

07.03  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Wij gaan niet in tegen het principe van de omzendbrief, met name het principe van ongestoord bezoek. Ook wij zijn van mening dat het in stand houden van een duurzame relatie belangrijk kan zijn bij een re-integratie.

 

In dit geval gaat het echter om iets heel anders. De betrokkene is duidelijk een lustmoordenaar geweest. Ik geef u nog even enkele details over de moorden. Hij heeft zijn ex-geliefde vermoord met een kruisboog, haar twee zussen verkracht en op een gruwelijke wijze vermoord en dan nog zijn ex-schoonmoeder vermoord. Die man heeft dus in één keer vier vrouwen op gruwelijke wijze afgeslacht. Het is toch aan te nemen dat zo iemand niet kan genieten van extra faciliteiten in een gevangenis, zeker omdat het hier niet gaat om een nieuwe relatie die hij destijds heeft gerealiseerd. Het gaat telkens opnieuw om nieuwe vrouwen die hij tot zich neemt en blootstelt aan een groot veiligheidsrisico.

 

Mevrouw de minister, ik wil u vragen dat wij in kennis worden gesteld van het rapport of dat ik u daarover opnieuw kan ondervragen. Ik ben bijna genoodzaakt om een nieuwe mondelinge vraag in te dienen, tenzij u mij nu zegt dat u het rapport of een samenvatting ervan zult overmaken.

 

07.04  Laurette Onkelinx, ministre: Comme vous le savez, dans le cadre de la protection de la vie privée, nous ne pouvons pas discuter de cas particuliers. Par contre, nous pourrons bien entendu parler de l'évaluation générale de la circulaire à travers différents rapports, que ce soit avec moi ou avec mon successeur.

 

07.05  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Dan nog, mevrouw de minister, meen ik u concreet te moeten ondervragen over het misbruik van deze omzendbrief, als dat hier gebeurd is. Welke maatregelen neemt u desgevallend? U moet mij hier niet alle mogelijke intieme details bezorgen. Ik weet ook wel dat wij een zekere privacygrens moeten respecteren in individuele gevallen, maar ik zal u opnieuw ondervragen over de conclusies die u trekt uit het rapport dat u binnenkort zal worden overgemaakt.

 

Le président: Monsieur Laeremans, selon le Règlement, un membre de la Chambre pose une question, le ministre y répond; il peut éventuellement y avoir une réplique. Mais ce n'est pas un dialogue infini.

 

07.06  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Ik heb gedaan, mijnheer de voorzitter.

 

De voorzitter: Dank u, mijnheer Laeremans.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van mevrouw Carina Van Cauter aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de bescherming van de gezinswoning" (nr. 566)

08 Question de Mme Carina Van Cauter à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la protection du logement familial" (n° 566)

 

08.01  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het Burgerlijk Wetboek biedt een bijzondere bescherming aan de gezinswoning en de daarin aanwezige huisraad, indien die het voorwerp uitmaken van zakelijke rechten of huurrechten.

 

Handelshuurovereenkomsten in het bijzonder en landpachtovereenkomsten zijn uitdrukkelijk uitgesloten. Wat gebeurt er in het geval van gemengde overeenkomsten wanneer bij een handelshuur ook een gezinswoning wordt gehuurd? Vallen die onder de uitzonderingsbepalingen of genieten zij helemaal geen bescherming?

 

Wat de huurverplichtingen betreft, zoals de betaling van de huurgelden en de vergoeding voor huurschade, worden die net als het huurrecht zelf gemeenschappelijk? Indien niet, schept dit geen onwettige discriminatie die een wetgevend initiatief vereist? De verhuurder – hier gaat het over de rechten van de verhuurder – die te maken heeft met een huurder die trouwt onder een gemeenschapsstelsel zal zich immers op andere gronden kunnen en moeten baseren teneinde gemeenschappelijke schulden te verhalen, terwijl een verhuurder die te maken heeft met een huurder die trouwt onder scheiding van goederen helemaal geen verhaal heeft.

 

08.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, artikel 215, §2, van het Burgerlijk Wetboek vermeldt onder meer dat het principe van het onverdeeld huurrecht van het gebouw dat door een van beide echtgenoten werd gehuurd, zelfs vóór het huwelijk, en dat geheel of gedeeltelijk gebruikt wordt als de voornaamste gezinswoning, gezamenlijk tot de twee echtgenoten behoort, en dat niettegenstaande elke tegengestelde overeenkomst. Dit artikel preciseert dat het niet toepasbaar is op de handelshuurovereenkomsten, noch op de landpachtovereenkomsten. Dit artikel maakt deel uit van de bepalingen die de wet van 14 juli 1976 gewijd heeft aan het primaire stelsel van de echtgenoten en tegelijk eenzelfde bescherming voor hen organiseert, ongeacht hun huwelijksstelsel.

 

Artikel 215, §2, beschermt meer specifiek het gebouw dat gebruikt wordt voor de voornaamste gezinswoning door het organiseren van een stelsel van gemeenschappelijk bezit van de echtgenoten op het huurrecht aangaande dat gebouw indien de huurovereenkomst door slechts één van beide echtgenoten werd afgesloten.

 

Uit de voorbereidende werkzaamheden van die wet en uit de tekst zelf ervan blijkt dat in geval van een handelshuurovereenkomst waarbij een deel dienst doet als woning van de echtgenoten dat artikel niet van toepassing is.

 

Voorts lijkt een meerderheid van auteurs van mening dat niet alleen het huurrecht gemeenschappelijk is tussen beide echtgenoten maar ook de verplichtingen verbonden aan de hoedanigheid van de huurders.

 

Hierbij kan men naar voren brengen dat zowel artikel 1425 voor het wettelijk huwelijksstelsel als artikel 1466 van het Burgerlijk Wetboek voor het stelsel van scheiding van goederen uitdrukkelijk naar artikel 215 verwijzen.

 

Zoals u kunt vaststellen, is dit een complexe vraag die grondig moet worden onderzocht. De termijn die beschikbaar is om op een mondelinge vraag te antwoorden, maakt dat niet mogelijk. Alles wat voorafgaat, is uiteraard onverminderd de beoordelingsbevoegdheid van de hoven en rechtbanken die als enige bevoegd zijn om de wet te interpreteren.

 

08.03  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, ik begrijp uit het antwoord van de minister dat vandaag en onmiddellijk de wet niet echt eenduidig te interpreteren is. Er wordt naar meerderheidsrechtsleer en ook naar rechtspraak verwezen. Ik heb dat genoteerd. Misschien moet desgevallend ooit het initiatief worden genomen om de kwestie voor de rechtsonderhorigen duidelijk te maken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van mevrouw Carina Van Cauter aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "het schijnhuwelijk" (nr. 568)

09 Question de Mme Carina Van Cauter à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "les mariages de complaisance" (n° 568)

 

09.01  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het aantal schijnhuwelijken – ik verwijs daarvoor naar een verslag van de commissie voor de Binnenlandse Zaken – blijkt in stijgende lijn te gaan.

 

Teneinde daar zowel preventief als repressief tegen op te treden, werden heel wat wetgevende initiatieven genomen, zowel op burgerlijk als op strafrechtelijk gebied.

 

Wanneer zich evenwel een schijnhuwelijk voltrokken heeft, moeten wij vaststellen dat ingevolge de huidige regelgeving nog altijd eerst de strafrechtelijke procedure moet worden uitgeput en dat wanneer zij is uitgeput in ieder geval nog steeds een burgerlijke procedure moet worden doorlopen teneinde dat huwelijk nietig te horen verklaren.

 

Mijn vraag is de volgende. Wordt de werking van de parketten daardoor niet onnodig dubbel belast? Brengt dat ook geen dubbele kosten voor Justitie met zich? Wordt de termijn voor de uiteindelijke nietigverklaring van het huwelijk hierdoor niet onnodig verlengd?

 

09.02  Laurette Onkelinx, ministre: Je voudrais rappeler que sous l'ancienne législature – ces quatre dernières années – nous avons beaucoup travaillé contre les mariages forcés et contre les mariages blancs. Ces deux notions peuvent évidemment se cumuler.

 

Au niveau pénal, nous avons défini une nouvelle infraction pour mariages forcés, dont un certain nombre de mariages blancs. Nous avons augmenté les peines lorsqu'il y a commerce et traite des êtres humains. Nous avons adapté la procédure, le procureur du Roi pouvant prendre d'initiative la décision d'entamer une procédure civile d'annulation. Nous avons également organisé par circulaire un échange d'informations entre les officiers de l'état civil et l'Office des étrangers pour casser certaines filières.

 

Cela étant dit, j'en reviens à votre question. Je ne peux pas vous confirmer que le nombre de mariages blancs serait en augmentation; le système informatique de la Justice ne permet pas d'établir de telles statistiques. Nous attendons les conclusions du groupe de travail qui a été mis en place pour trouver une solution.

 

En ce qui concerne le fond de votre question, je pense que vous partez d'une hypothèse erronée. Il n'y a aucune obligation légale pour intenter d'abord une procédure pénale. D'ailleurs, généralement, les parquets intentent uniquement une procédure civile. Ce n'est qu'en cas de traite ou de trafic d'êtres humains qu'on intente d'abord une procédure pénale. Il n'y a donc pas de surcharge à ce niveau-là puisqu'il n'y a pas d'antériorité nécessaire d'une procédure par rapport à une autre.

 

09.03  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, met betrekking tot het cijfermateriaal heb ik mij gebaseerd op een verslag van de commissie voor de Binnenlandse Zaken aan de Kamer, namelijk Parlementaire Stukken 2005-2006, stuk nr. 1861/004. Ik kan alleen maar lezen en vaststellen dat men daar wel beschikte over cijfers om tot deze conclusie te komen.

 

Ten tweede, ik begrijp heel duidelijk, dit is ook duidelijk in de wetgeving aangegeven, dat het niet noodzakelijk is dat een strafrechtelijke procedure een burgerlijke procedure voorafgaat. In die gevallen dat op basis van een strafklacht of een strafrechtelijke procedure vastgesteld wordt dat men zich in een situatie van een schijnhuwelijk bevindt, dat dit de strafbare feiten zijn, dan moet in elk geval nog een burgerrechtelijke procedure volgen teneinde de nietigverklaring van het huwelijk te bekomen. Dat moet toch de finaliteit zijn van ook een strafrechtelijke procedure, naast eventuele sancties die worden opgelegd aan de betrokkenen en eventuele mededaders.

 

Het moet toch de finaliteit zijn dat het voordeel dat men heeft verkregen ingevolge de inbreuken en de misdrijven uiteindelijk moet leiden tot de nietigverklaring van dit huwelijk en dat dit niet ingevolge deze strafrechtelijke procedure kan worden uitgesproken door de rechter. In elk geval moet ook in deze procedures nog steeds een burgerrechtelijke procedure volgen en krijgt men een dubbele procedure, een dubbele belasting in deze specifieke gevallen van de hoven en de rechtbanken.

 

De vraag is dan of dit proces economisch nuttig en noodzakelijk is en of het niet beter zou zijn dat ook de strafrechter de mogelijkheid krijgt om, naast de straf op zich, ook de verworvenheden ingevolge het huwelijk nietig te kunnen verklaren.

 

Dat zijn mijn vragen en bezorgdheden.

 

09.04  Laurette Onkelinx, ministre: Les finalités sont très différentes. Au niveau pénal, on ne statue pas sur des intérêts civils; il s'agit d'une annulation de mariage.

 

Mais tout cela pourra être examiné sous la prochaine législature.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 11.55 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 11.55 uur.