Commissie voor de Financiën en de Begroting

Commission des Finances et du Budget

 

van

 

woensdag 28 november 2007

 

Voormiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 28 novembre 2007

 

Matin

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 10.05 uur en voorgezeten door de heer Peter Leyman.

La séance est ouverte à 10.05 heures et présidée par M. Peter Leyman.

 

01 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de minister toegevoegd aan de minister van Financiën, belast met de Modernisering van de Financiën en de Strijd tegen de fiscale fraude over "inlichtingen aan invorderingsambtenaren" (nr. 370)

01 Question de M. Dirk Van der Maelen au ministre adjoint au ministre des Finances, chargé de la Modernisation des Finances et de la Lutte contre la fraude fiscale sur "les renseignements à fournir aux fonctionnaires chargés du recouvrement" (n° 370)

 

01.01  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in de commissie voor de Financiën van 11 oktober hebben we met mekaar van gedachten gewisseld over het toepassingsgebied van artikel 318 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen. In die vergadering stelde ik vast dat u en ik dezelfde mening deelden over het toepassingsgebied. Ik citeer uit uw antwoord: “Om over een volledig en correct beeld van de vermogenstoestand te beschikken, moet de bevoegde invorderingsambtenaar van Financiën tevens kennis hebben van de verrichtingen die zich in het verleden op een financiële rekening hebben voorgedaan”.

 

In De Tijd van 16 oktober zegt de woordvoerster van Febelfin, mevrouw De Moerlooze, dat Febelfin het niet eens is met de interpretatie van het bewuste artikel, dat die regelgeving ambigu is en dat zij zich eraan niet zal onderwerpen en ze misschien zelfs juridisch zal betwisten.

 

Mijnheer de minister, ik wil u drie vragen stellen. Ten eerste, hebt u reeds met de financiële sector contact genomen en hen laten weten dat zowel de uitvoerende als de wetgevende macht in dit land van oordeel zijn dat invorderingsambtenaren het recht hebben om zich tot banken te wenden en daar informatie te krijgen, niet alleen factueel op dat moment, mar ook wat betreft het verleden van die rekening? Ten tweede, hebt u weet van invorderingsambtenaren van het ministerie van Financiën die al op weerstand gestuit zijn bij het inzamelen van informatie? Ten derde, welke stappen zal de FOD Financiën ondernemen indien een financiële instelling weigert om alle gevraagde informatie aan de invorderingsambtenaar te verstrekken?

 

01.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van der Maelen, vooreerst wens ik de inhoud van mijn antwoord u verstrekt tijdens de commissie van 11 oktober 2007, formeel te bevestigen, en dit ongeacht of de banksector het eens is met mijn interpretatie van artikel 318 WIB '92 of niet. Het is u zeker niet onbekend dat bepaalde financiële instellingen zich destijds achter het artikel hebben verscholen om zich te beroepen op hun bankgeheim en te weigeren de inlichtingen, gevraagd in het kader van het oude artikel 318bis WIB '92, te verstrekken. Niettegenstaande er nu een duidelijke wetgeving is, met name dat er geen beperking is op de onderzoeksbevoegdheden van de invorderingsambtenaren ten aanzien van de financiële instellingen, blijft blijkbaar niettemin enige commotie ter zake bestaan.

 

Ik kan u bevestigen dat het merendeel van de vragen om inlichtingen te bekomen omtrent in het verleden gedane verrichtingen op een financiële rekening wel degelijk positief worden beantwoord. Slechts in heel uitzonderlijke gevallen - mijn administratie heeft kennis van enkele dossiers - weigeren de financiële instellingen in eerste instantie de gevraagde inlichtingen te verstrekken. Na verdere contact met de betrokken instelling werden deze echter alsnog verstrekt.

 

Ik hoop dan ook dat wij zullen kunnen verder werken op deze weg en dat er niet opnieuw een juridische strijd ontstaat. Wanneer een financiële instelling halsstarrig zou weigeren om de vereiste medewerking te verlenen, zullen mijn diensten niet nalaten de nodige juridische stappen te ondernemen.

 

01.03  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het doet mij genoegen dat u bij de eerste weerstand op de passende manier gereageerd hebt. Ik neem ook akte van de mededeling dat wanneer zou blijken dat er georganiseerd verzet is, u zal optreden.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

02 Question de M. Pierre-Yves Jeholet au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les frais forfaitaires déductibles des bourgmestres, échevins et présidents de CPAS" (n° 374)

02 Vraag van de heer Pierre-Yves Jeholet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de forfaitaire kosten die aftrekbaar zijn voor burgemeesters, schepenen en OCMW-voorzitters" (nr. 374)

 

02.01  Pierre-Yves Jeholet (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, une circulaire administrative du mois d’octobre 2007 fixe pour les bourgmestres, les échevins et les présidents de CPAS les montants forfaitaires des frais professionnels qui peuvent être déduits des revenus pour l’année 2007.

 

Pouvez-vous confirmer que ce forfait est également applicable sans règle proportionnelle lorsque ces contribuables commencent à exercer leur fonction en cours d’année, que ce soit à la suite des élections communales ou lors d’un changement de titulaire en cours de mandature?

 

02.02  Hervé Jamar, ministre: Monsieur le président, monsieur Jeholet, les montants forfaitaires des frais professionnels que les bourgmestres, échevins, présidents de CPAS peuvent déduire des rémunérations afférentes à leur mandat, conformément aux dispositions du n° 51/39, commentaire des impôts sur les revenus de 1992, tel que modifié par la circulaire n° 243-545-622 du 26 mars 2002, ne doivent pas être réduits "prorata temporis" en fonction de la période d’exercice effective de leur mandat durant l’année.

 

Les montants forfaitaires des frais professionnels cités doivent toutefois être limités au montant des rémunérations perçues en qualité de bourgmestre, échevin, président de CPAS lorsque le montant de ces rémunérations perçues en cours d’une année est inférieur au forfait spécial de frais applicable, ce qui est somme toute relativement logique. J’espère avoir pu ainsi répondre favorablement à votre légitime interrogation.

 

02.03  Pierre-Yves Jeholet (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie. Cela rassurera certains mandataires quelque peu inquiets. Je leur ferai part de vos propos rassurants.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Een aantal vragen werd ingetrokken, of een aantal vraagstellers is nog niet aanwezig.

 

03 Vraag van de heer Robert Van de Velde aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de werking en organisatie van de FOD Financiën en het peilen naar de mening van de belastingplichtigen hierover" (nr. 434)

03 Question de M. Robert Van de Velde au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le fonctionnement et l'organisation du SPF Finances et une enquête éventuelle sur l'avis des assujettis à ce sujet" (n° 434)

 

03.01  Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de voorzitter, het was eigenlijk de bedoeling om deze vraag aan minister Reynders te stellen, maar het maakt niet uit.

 

Mijnheer de minister, de FOD Financiën heeft een niet al te beste reputatie binnen de federale overheidsdiensten. Neemt u dat niet persoonlijk. In elk geval, de dertigduizend ambtenaren zijn niet onverdeeld gelukkig met de werking van de dienst. De ambtenaren protesteerden al meermaals, omdat de modernisering van de overheidsdienst Financiën niet echt slaagt. Met andere woorden, zij willen dat hun dienst beter, efficiënter werkt. Het Copernicusplan is duidelijk dode letter gebleven.

 

Terwijl we op het niveau van de belastingen hoge toppen scheren en wereldwijd de rankings aanvoeren, bevinden we ons qua efficiëntie helemaal onderaan. Dat bleek al uit cijfers van het World Economic Forum. Misschien hangen die twee rankings wel samen.

 

De belastingwetgeving is te complex. Er zijn te veel politieke benoemingen. Het departement is daarenboven nog geplaagd geweest door grote blunders en fouten. Computerprogramma's faalden meermaals. Sommige belastingplichtigen kregen een aanslag van ettelijke miljoenen in de bus. Het wordt eigenlijk een beetje een lottoformulier.

 

Laat ik dat even vergelijken met Nederland. In Nederland wordt jaarlijks de fiscale monitor gevoerd. Daarmee wordt eigenlijk de performantie van de belastingdienst gemeten. Wij doen dat niet.

 

Om die redenen hadden wij aan de minister de volgende vragen willen stellen.

 

Wat zijn de jaarlijkse administratieve kosten om de FOD Financiën te runnen?

 

Wat is het aantal ambtenaren en de evolutie ervan gedurende de voorbije vijf jaar?

 

Wat is het precieze bedrag dat werd besteed voor de automatisering gedurende de afgelopen vijf jaar?

 

Wat werd er recent ondernomen om de werking en de organisatie van de FOD Financiën te verbeteren?

 

03.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van de Velde, ikzelf heb een andere versie van de modernisering van het departement dan dewelke in de gestelde vraag werd geschetst. Er wordt nu eenmaal vaker gepraat over de treinen die vertraging hebben, dan over de treinen die stipt aankomen.

 

Ik geef toe dat de verschillende systemen die in gebruik zijn genomen, soms onder enkele kinderziekten leden, die zeer snel zijn verholpen. Ikzelf verkies de nadruk te leggen op de successen van de informatisering sinds de indiensttreding van mezelf en minister Reynders, maar goed.

 

Toen minister Reynders zijn functie opnam, kampte het departement op het vlak van de informatica met een zwaar tekort aan uitrusting. Sindsdien is het departement voorzien van hoogstaande middelen, zowel inzake hardware – de meeste ambtenaren beschikken over een PC – als inzake programma's, ook al zijn nog niet alle operaties voltooid.

 

Het is dankzij de informatisering dat, om maar een voorbeeld aan te halen, via Tax-on-web en de scanning van de aangiften het aantal inkohieringen in de personenbelasting in 2007 veel groter is dan op hetzelfde ogenblik in de vorige boekjaren.

 

Ik kom nu terug op de vragen die mij werden gesteld.

 

Ik kan ter kennis brengen dat de administratieve kosten van het departement in 2006 opliepen tot 1.534.875.000 euro. De kosten zijn over drie posten verdeeld: personeelsuitgaven voor 1.268.917.000 euro, werkingskosten voor 171.724.000 euro en informatica-uitgaven voor 94.234.000 euro.

 

Tussen 1999 en 2006 steeg het aantal ambtenaren van 33.863 naar 34.113. Gedurende voornoemde periode was een duidelijke daling van het aantal ambtenaren van niveau D merkbaar en tegelijk een forse toename van het aantal ambtenaren van niveau A. Voor niveau A waren er 1.238 bijkomende aanwervingen.

 

De voorbije vijf jaar werd aan de automatisering 62.802.000 euro in 2002, 59.596.000 euro in 2003, 86.685.000 euro in 2004, 74.185.000 euro in 2005 en 94.234.000 euro in 2006 besteed.

 

Het is onmogelijk hier alle afgeronde of lopende projecten exhaustief te beschrijven; zo schrijnend was het informaticatekort van het departement. Ik zal het houden bij enkele projecten, met de waarneembare of verwachte voordelen voor zowel de ambtenaren als het publiek.

 

Ten eerste, er was de terbeschikkingstelling voor bijna alle ambtenaren van een eigen pc en een elektronisch adres, wat voor vlottere werkmethodes en een snellere informatie-uitwisseling, zowel intern als naar buiten, zorgde.

 

Ten tweede, de reeds aangehouden ontwikkeling van Tax-on-web en de ontwikkeling van een programma voor het beheer van de dossiers -TAXI -, die zowel de aangifteplicht van de belastingplichtige als het werk van de lokale diensten vergemakkelijken. We kunnen ook verwijzen naar Vensoc, Finprof, Belcotax-on-web enzovoort.

 

Ten derde werd een oproepcentrum opgericht om de burger een sterk gewaardeerd informatiepunt te verstrekken.

 

Ten vierde werd het plan van de kadastrale percelen gedigitaliseerd, wat een raadpleging zonder verplaatsing mogelijk maakt.

 

Ten vijfde zijn er de projecten Paperless Douane en STIPAD voor de integratie van patrimoniale gegevens, die tegelijk het werk van de administraties en de verplichtingen van de particulieren en ondernemingen zullen vergemakkelijken.

 

Iedereen moet zich ervan bewust zijn dat de invoering van nieuwe werkmethoden, die dikwijls met de ontwikkeling van een nieuwe informaticatoepassing en met een nieuwe administratieve organisatie verbonden is, tijd in beslag neemt. Uiteindelijk - en de feiten bewijzen het - leiden de resultaten tot een juistere belastinginning en minder formaliteiten voor de burger.

 

Ik ben niet precies op de hoogte van het in Nederland gevoerde onderzoek, maar ik heb steeds open gestaan voor initiatieven die een juiste belastinginning en meer tevredenheid bij de burgers beogen.

 

03.03  Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de voorzitter, ik bedank de minister voor het omstandige en zeer duidelijke antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "notionele interestaftrek en coördinatiecentra" (nr. 416)

04 Question de M. Stefaan Van Hecke au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la déduction des intérêts notionnels et les centres de coordination" (n° 416)

 

04.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, artikel 205 octies van het Wetboek van Inkomstenbelastingen, dat werd ingevoerd door de wet op de aftrek voor het risicokapitaal, bepaalt dat de erkende coördinatiecentra, die van de bepalingen voorzien in het koninklijk besluit betreffende de oprichting van de coördinatiecentra blijven genieten, geen recht hebben op de toepassing van de notionele intrestaftrek. Een coördinatiecentrum kan dus best blijven bestaan zonder te genieten van de fiscale bepalingen van de coördinatiecentra en kan dan kiezen voor de notionele intrestaftrek. Het is dus niet zo dat een moedermaatschappij moet kiezen tussen een coördinatiecentrum of de notionele intrestaftrek. Een dergelijke uitsluiting bestaat wel voor de toekenning van de investeringaftrek voor groepen waartoe een coördinatiecentrum behoort.

 

Artikel 201, eerste lid, ten eerste van het WIB voorzag in een investeringsaftrek tegen een basispercentage voor de binnenlandse vennootschappen waarvan de aandelen voor meer dan de helft toebehoren aan een of meer natuurlijke personen die de meerderheid van het stemrecht vertegenwoordigen en die geen deel uitmaken van een groep waartoe een coördinatiecentrum behoort, zoals vermeld in het KB nr. 187.

 

Terzake heb ik twee concrete vragen, mijnheer de minister. Ten eerste, vindt u het niet overdreven dat een vennootschap, die deel uitmaakt van een groep waartoe een coördinatiecentrum behoort, kan genieten van de notionele intrestaftrek? Vindt u dat dit strookt met de oorspronkelijke doelstellingen van het stelsel van de notionele intrestaftrek?

 

Ten tweede, zou het niet aangewezen zijn om de vennootschappen, die deel uitmaken van een groep waartoe een coördinatiecentrum behoort, uit te sluiten van het recht op de toepassing van de notionele intrestaftrek om zo te voorkomen dat kapitaalkrachtige groepen een te groot aandeel zouden halen uit dit stelsel?

 

Ik ben benieuwd naar uw antwoord.

 

04.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, eerst en vooral wens ik het geachte lid erop te wijzen dat met coördinatiecentrum uitsluitend wordt bedoeld de vennootschap die als coördinatiecentrum is erkend. Die erkenning houdt in dat die vennootschap van de bepalingen, voorzien in het koninklijk besluit nr. 187 van 30 december 1982 betreffende de oprichting van coördinatiecentra, geniet. De doelstelling van de aftrek voor risicokapitaal bestaat erin de economische, ongerechtvaardigde discriminatie tussen de fiscale behandeling van vreemd vermogen, waarvan de vergoeding volledig fiscaal aftrekbaar is, en van risicokapitaal, waarvan de vergoeding daarentegen volledig belast wordt, te verminderen.

 

Tot vóór het aanslagjaar 2007 was de investeringsaftrek, waarnaar het geachte lid in zijn vraag verwijst, uitsluitend van toepassing op vennootschappen waarvan de aandelen voor dan de helft toebehoren aan een of meer natuurlijk personen, en die geen deel uitmaken van een groep waartoe een coördinatiecentrum behoort.

 

De notionele intrestaftrek treedt vanaf het aanslagjaar 2007 in werking en is in principe van toepassing op alle vennootschappen, inbegrepen de niet in artikel 201, eerste lid, 1 van het WIB ’92 bedoelde vennootschappen. De vennootschappen die worden uitgesloten van het recht op aftrek voor risicokapitaal zijn opgenomen in artikel 205octies, WIB ’92 en de aftrek voor risicokapitaal is derhalve niet van toepassing op vennootschappen die een van het gemene recht afwijkende belastingregeling genieten. Ondanks het feit dat de hierboven genoemde coördinatiecentra niet kunnen genieten van de aftrek voor risicokapitaal moet overeenkomstig de bepalingen opgenomen in artikel 205ter, §1, tweede lid, a van het WIB ’92 het risicokapitaal van de moedervennootschap worden verminderd met de fiscale nettowaarde van de aandelen die zij bezit in het coördinatiecentrum.

 

Voorzitter: Luk Van Biesen.

Président: Luk Van Biesen.

 

04.03  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la protection des mineurs face à l'alcool par la mise en place d'une TVA renforcée sur les soft-drink" (n° 437)

05 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de bescherming van minderjarigen tegen de gevolgen van alcoholgebruik door de toepassing van een verhoogd btw-tarief op alcopops" (nr. 437)

 

05.01  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je souhaite vous interpeller au sujet des dangers des "soft drinks" sur notre jeunesse. Ces dernières années, l'industrie alcoolière a développé ces produits. Sous couvert de boissons à la fois désaltérantes et ludiques, elles s'avèrent en réalité une clé d'entrée majeure pour l'alcool.

 

Aussi, à ce titre et pour prévenir tout risque de consommation excessive d'alcool par les jeunes – phénomène dont la tendance est à la hausse quand on observe certains jeunes à 8.00 heures du matin, avant la rentrée des classes –, avec le cortège de drames qui en découle, notamment sur les routes belges, ne serait-il pas souhaitable de rendre le prix de ces produits plus prohibitif en leur appliquant la même TVA que sur les spiritueux?

 

05.02  Hervé Jamar, ministre: Monsieur le président, monsieur Flahaux, je suis d'autant plus intéressé par votre question qu'en 1996 déjà, dans ma commune, j'avais interdit en tant que bourgmestre – un des premiers sans doute – la distribution de ce type d'alcool sur la voie publique.

 

En vertu de la directive 2006/112 du Conseil européen du 28 novembre 2006 relative au système commun de la taxe sur la valeur ajoutée (TVA), les États membres peuvent appliquer un ou deux taux réduits qui ne peuvent être inférieurs à 5% aux livraisons de biens et aux prestations de services reprises dans une liste limitative figurant en annexe 3 à cette directive. En Belgique, les taux réduits ont été fixés à 6 et à 12%.

 

D'une manière générale, les denrées alimentaires destinées à la consommation humaine, y compris les boissons à l'exclusion toutefois des boissons alcoolisées, peuvent bénéficier du taux réduit de 6%. En Belgique, conformément au tableau A, rubrique X, dernier alinéa de l'annexe à l'arrêté royal n° 20 du 20 juillet 1970 fixant les taux de la base TVA et déterminant la répartition des biens et des services selon ces taux, sont exclus de l'application du taux réduit de 6% les bières d'un titre alcoométrique acquis d'un taux supérieur à 0,5% en volume d'alcool et les autres boissons d'un titre alcoométrique acquis supérieur à 1,2% en volume d'alcool.

 

Ces dernières sont donc, dans cette mesure, soumises au taux normal de 21%. C'est donc cette règle qui s'applique à l'heure actuelle.

 

05.03  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre, mais, par ce biais, je voulais aussi sensibiliser le gouvernement actuel et le futur à cette problématique de ce que j'appelle les boissons-pièges.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le moyen de sensibiliser les consommateurs au bienfait d'utiliser le sel iodé par la mise en place d'une TVA différenciée" (n° 438)

06 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het sensibiliseren van de consumenten voor het nut van het gebruik van jodiumzout door de toepassing van een gedifferentieerd btw-tarief" (nr. 438)

 

06.01  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, lors de la réunion de la commission Santé publique de la Chambre de ce 20 novembre, les représentantes du Plan National Nutrition Santé nous ont notamment alertés sur la carence en sel iodé dans l'alimentation de la population belge avec les conséquences en termes de santé publique que cela pouvait entraîner, en particulier sur le développement du cerveau. Cela étant, il n'y a pas péril en la demeure. Nous ne sommes pas dans la situation de la Suisse ou de l'Autriche, d'où l'expression de "crétin des Alpes", comme vous le savez.

 

La difficulté évoquée par ailleurs de ne mettre sur le marché que du sel iodé, eu égard entre autres aux personnes souffrant de problèmes thyroïdiens, m'amène donc à vous demander s'il ne serait pas possible d'appliquer une TVA différenciée sur les sels iodés et non iodés pour inciter les consommateurs, notamment les moins nantis, à acheter le sel iodé en priorité.

 

Je vous remercie du suivi actif réservé à ce dossier.

 

06.02  Hervé Jamar, ministre: Monsieur le président, je remercie M. Flahaux pour sa question. Conformément au cadre européen, relativement contraignant, et en vertu de la directive 2006/112 du Conseil du 28 novembre 2006, relative au système commun de la taxe sur la valeur ajoutée, les États membres peuvent appliquer un ou deux taux réduits, qui ne peuvent être inférieurs à 5%, aux livraisons de biens et aux prestations de services reprises dans une liste limitative figurant en annexe 3 à cette directive.

 

En Belgique, ces taux réduits sont fixés à 6 et 12%. De manière générale, les denrées alimentaires destinées à la consommation humaine peuvent bénéficier du taux réduit de 6% et conformément au tableau A, rubrique X, point 15 de l'annexe de l'arrêté royal n° 20 du 20 juillet 1970 fixant les taux de la TVA et déterminant la répartition des biens et des services selon ces taux, le sel destiné à la consommation humaine, qu'il soit iodé ou non, est dès lors soumis au taux réduit de TVA de 6%.

 

06.03  Jean-Jacques Flahaux (MR): C'est précisément l'objet de ma question. On pourrait peut-être envisager que, dans le futur, le taux relatif au sel iodé soit maintenu à 6 voire à 0% et que celui du sel non iodé puisse passer à 12%. Ce serait un bon incitant qui, de surcroît, permettrait d'améliorer la santé de nos concitoyens.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Samengevoegde vragen van

- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de detachering van belastingambtenaren naar de federale politie" (nr. 441)

- de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de bestrijding van de belastingmisdrijven" (nr. 468)

07 Questions jointes de

- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le détachement de fonctionnaires fiscaux auprès de la police fédérale" (n° 441)

- M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la lutte contre les infractions fiscales" (n° 468)

 

07.01  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik las in de krant De Tijd van 19 november dat de geplande detachering van belastingambtenaren naar de federale politie, om daar samen de grote fiscale fraude te bestrijden, opgeschort is. Volgens het krantenartikel is de reden daarvoor dat de regering dat niet zou beschouwen als behorende tot de lopende zaken.

 

Mijn vraag aan u is dan ook heel kort: is dat bericht correct?

 

07.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van der Maelen, ik wijs erop dat uw informatie niet geheel correct is. In het Belgisch Staatsblad van 25 april 2007 werd een oproep tot kandidaten gepubliceerd met het oog op een terbeschikkingstelling van ambtenaren van de fiscale administraties bij de federale politie, met name de Centrale Dienst voor de bestrijding van de georganiseerde economische en financiële delinquentie, CDGEFID.

 

Die procedure loopt nu, met inachtneming van de wettelijke bepalingen genomen in het koninklijk besluit van 23 januari 2007 tot vaststelling van de regels waarbij ambtenaren van de fiscale administraties ter beschikking worden gesteld van de federale politie teneinde deze bij te staan in de strijd tegen de georganiseerde economische en financiële criminaliteit.

 

De procedure is dus niet opgeschort en wordt evenmin beschouwd als vallend buiten de lopende zaken.

 

Ik heb de heer Denolf, de verantwoordelijke van de CDGEFID, daarover nog gesproken vorige week. Die procedure loopt.

 

07.03  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, het antwoord van de minister verheugt mij.

 

De voorzitter: Ik ben een blij man als u dat verheugt, mijnheer Van der Maelen, dat weet u.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de M. Joseph George au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "l'exécution des peines patrimoniales" (n° 449)

08 Vraag van de heer Joseph George aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de tenuitvoerlegging van de patrimoniale straffen" (nr. 449)

 

08.01  Joseph George (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, en relisant le rapport de février 2007 de la Cour des comptes, je relevais que seule la moitié des amendes pénales était payée et qu'il n'en était pratiquement rien quant à l'exécution des confiscations.

 

La Cour des comptes a émis une série de recommandations. Elle indiquait le ministère de la Justice comme seul responsable en matière de confiscation. Elle suggérait également le renforcement et la coordination de la direction des services, la mise en place d'un système intégré de l'information de rapportage et la production d'états financiers fiables et complets.

 

Je sais que plusieurs législations ont été prises mais je souhaiterais savoir si des objectifs en taux de recouvrement ont été fixés aux receveurs, si la responsabilité de la gestion des recouvrements des amendes a été centralisée et si un rapportage se fait. Peut-on actuellement produire des états financiers complets? Enfin, a-t-on veillé à la coordination entre les différents services, notamment avec le ministère de la Justice. J'ai d'ailleurs posé une question parallèle hier à la ministre de la Justice.

 

08.02  Hervé Jamar, ministre: Monsieur George, ma réponse sera assez fouillée. Je tiens tout d'abord à vous remercier pour cette question car elle interpelle effectivement. Pour ceux qui étaient présents lors de la précédente législature, il y a d'ailleurs déjà eu des commissions spéciales qui traitaient de ces dossiers.

 

Je peux vous assurer que le recouvrement des amendes pénales et l'exécution des confiscations retiennent absolument toute notre attention. Mon cabinet suit le dossier de près et de fréquentes réunions de concertation ont lieu avec l'administration. Les recommandations de la Cour des comptes constituent en effet le sujet crucial de ces discussions.

 

Quelle est la situation actuelle? Permettez-moi tout d'abord d'aborder le recouvrement des amendes pénales. Il s'agit d'une tâche confiée à l'Administration du recouvrement non fiscal au sein de l'Administration générale de la documentation patrimoniale.

 

1. Comme je l'ai déjà dit précédemment en réponse à des questions parlementaires, notamment lors de ces commissions spéciales, le recouvrement des amendes pénales est une matière prioritaire pour le développement de STIMER. Ce nom peut sembler un peu barbare a priori. Il signifie "Système de Traitement intégré et Multi-Entités Recouvrement". C'est un projet transversal destiné à couvrir toutes les fonctionnalités de comptabilité, de perception et de recouvrement de tous les droits fiscaux et non fiscaux établis par les diverses entités du SPF Finances.

 

Les travaux du projet STIMER, qui a démarré en février 2007, sont pleinement en cours pour l'instant et se déroulent selon le schéma prévu.

 

2. L'Administration du recouvrement non fiscal est également impliquée dans le projet dit OPERA.

 

Vous constaterez que le service Finances fait preuve de beaucoup d'imagination. Toujours est-il qu'il s'agit d'un projet d'opérationnalisation – d'où le nom OPERA - des processus définis dans Coperfin.

 

Ce projet ne prépare pas uniquement l'implantation de STIMER, mais étudie également les processus actuels afin de concrétiser au plus vite les recommandations de la Cour des comptes.

 

3. Je suis conscient du fait que jusqu'à présent, peu de résultats ont été engrangés étant donné que le projet STIMER n'a pas encore livré de résultats concrets. Mais comme vous l'avez certainement lu dans mes précédentes réponses, l'administration négocie avec la chambre nationale des huissiers de justice une collaboration très poussée sur le terrain de l'automatisation afin de surmonter le temps qui est nécessaire pour la réalisation de STIMER.

 

La chambre nationale a depuis testé le concept de collaboration et les résultats se sont avérés positifs.

 

4. Sur le plan de la collaboration Finances-Justice, je peux vous faire savoir que le but reste de créer un organe de coordination qui va gérer le processus de recouvrement des amendes pénales. Grâce à des indicateurs, cet organe vérifiera la transmission à temps des extraits de jugement, des avis de paiement, des rappels, etc.

 

En ce qui concerne le recouvrement des amendes pénales, je peux dire en guise de conclusion que nous sommes, il est vrai, dans l'attente de l'implémentation d'une plate-forme informatique qui n'automatisera pas uniquement les processus, mais qui va également servir d'instrument de contrôle et de gestion. C'est seulement après que cela aura un sens de fixer, par exemple, des objectifs aux receveurs. Et c'est seulement après que ceux-ci seront en mesure de faire du rapportage sur l'atteinte ou non de ces objectifs. À court terme, la collaboration avec la chambre nationale des huissiers de justice offrira une solution et répondra au moins partiellement à la plupart des recommandations de la Cour des comptes.

 

En effet, pour pouvoir concrétiser ces recommandations, il faut que le SPF Justice soit également suffisamment automatisé car l'objectif est de centraliser l'envoi automatisé de tous les extraits de jugements.

 

J'aborde enfin l'exécution des confiscations. L'Administration des services patrimoniaux est compétente entre autres pour la vente des biens meubles et immeubles saisis et confisqués.

 

Il existe depuis le 1er avril 2006 un protocole entre les services patrimoniaux et l'OCSC (Organe central pour la saisie et la confiscation), dépendant du SPF Justice. Ce protocole règle la collaboration entre ces deux services.

 

Depuis les remarques de la Cour des comptes, les Services patrimoniaux ont veillé à ce que la collaboration entre ces deux services s'améliore et devienne plus étroite.

 

À cette fin, une réunion fut organisée entre les Services patrimoniaux et l'OCSC afin que les divers problèmes qui se présentent lors de la vente des biens immeubles saisis (inscriptions hypothécaires, la nécessité de faire un règlement d'ordre, etc.) soient soulevés et analysés.

 

Une réunion fut également organisée entre les Services patrimoniaux et les officiers de liaison du SPF Finances auprès de l'OCSC afin que la mise en vente des biens meubles saisis et confisqués se déroule plus facilement.

 

À l’avenir, des réunions de concertation seront régulièrement organisées afin de répondre au mieux aux remarques formulées par la Cour des comptes.

 

Dans le cadre du projet OPERA, la réalisation de biens meubles, il a été demandé à l’ICT de prévoir un système de modernisation de la gestion et du suivi des stocks de biens à vendre, ce qui permettra notamment un rapportage à l’OCSC.

 

En outre, la fonction de comptable a été scindée en comptable et ordonnateur dans la nouvelle structure pour les grands centres de réalisation de biens meubles, afin d’assurer la sécurité financière des opérations traitées. Je terminerai par une impression personnelle. Tant qu’on indiquera dans des jugements qu’il y a une condamnation à mille euros par exemple et qu’à défaut, on prestera quinze jours, un mois ou deux mois d’emprisonnement subsidiaire, on sera à côté de l’objectif. En effet, chacun sait que pour l’instant en Belgique, on n’exécute pas les peines de prison inférieures à trois ou même à six mois en général, ce qui fait que les condamnés avisés jouissent d’une sorte d’impunité, ayant le choix de ne pas payer et de ne pas aller en prison. Ce n’est qu’une impression personnelle qui sera complétée par la réponse de la ministre de la Justice.

 

08.03  Joseph George (cdH): Affaire à suivre. Merci.

 

Le président: Monsieur George, je vous ferai parvenir le rapport de la sous-commission "Cour des comptes" sur ce sujet en date du 26 avril 2007.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van de heer Roel Deseyn aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het akkoord met Frankrijk over de grensarbeidersregeling" (nr. 411)

09 Question de M. Roel Deseyn au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la convention conclue avec la France sur le régime des travailleurs frontaliers" (n° 411)

 

09.01  Roel Deseyn (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, als wij spreken over het grensarbeiderverdrag, het dubbelbelastingverdrag tussen België en Frankrijk moeten wij even de film van het jaar afspelen en kijken hoe uw collega, minister Reynders, daarover heeft gecommuniceerd.

 

In maart zou er een akkoord zijn afgesloten met de Franse regering, met de bevoegde Franse minister. Toen wij de minister daarover ondervroegen en probeerden een protocoltekst - zo heette het stuk – vast te krijgen, was dit onmogelijk. Wij legden contacten via parlementaire vragen, via het kabinet, maar kregen geen tekst ter inzage.

 

Er werd daarover fragmentarisch gecommuniceerd. Er werden zaken meegedeeld, zowel aan de mensen die in Frankrijk gaan werken als aan de Franse grensarbeiders die bij ons komen werken. Er werd gesproken over de periode van 25 jaar waarbij het statuut als persoonlijk recht kon behouden blijven.

 

Het volgende is ook belangrijk voor de Belgen die in Frankrijk gaan werken. Er werd gezegd dat zij nu reeds de voorafbetalingen kunnen stoppen omdat ze onder het Franse belastingregime zullen vallen en dus geen voorafbetalingen meer hoven te doen. Voor die mensen heeft dat sociale en fiscale implicaties. Er blijft heel veel mist hangen. Zij weten niet meer waar ze aan toe zijn.

 

Natuurlijk zouden wij enig begrip kunnen opbrengen voor de houding van minister Reynders na de verkiezingen en in de periode van lopende zaken. Nu blijkt evenwel tot grote ontsteltenis van de werkgevers- en werknemersorganisaties en de politici die het dossier volgen dat minister Reynders hierover openlijk gecommuniceerd heeft in juli, dat is na de verkiezingen. Er is een communiqué verschenen in de Franse pers. De officiële diensten van de Franse regering hebben dat ook op hun internetpagina geplaatst, met een aantal details en de tekst waarover in België niet kon gesproken worden of die niet ter inzage was.

 

Nu blijkt ook dat het niet zomaar het verspreiden was van een communiqué. Er zou ook een parafering of ondertekening, dat zal blijken uit uw antwoord, geweest zijn van dit stuk door minister Reynders en de bevoegde Franse minister.

 

U begrijpt dat dit een beetje een vreemde demarche is. Minister Reynders zegt ten behoeve van het Belgische publiek en de Belgische politiek dat hij daarover niet kan communiceren en dat de zaak, het dossier deel zal uitmaken van de formatieonderhandelingen. Tezelfdertijd gaat hij zich in Frankrijk profileren en gaat hij een stuk onderteken alsof er iets officieel zou bekrachtigd zijn.

 

Daarom is het zeer legitiem om deze zaak eens definitief te trancheren of ten minste over hetgeen vandaag beslist is om te communiceren.

 

Welk document is ondertekend door de Belgische en Franse minister? Kunnen niet alleen de vaste leden van deze commissie, maar alle parlementsleden dat stuk dat is geparafeerd of ondertekend zo spoedig mogelijk krijgen?

 

Is daarin een volledig akkoord over alle aspecten van de grensarbeid afgesloten in beide richtingen?

 

Zijn er nog verdere onderhandelingen afgesproken? Wij kennen allemaal de lijdensweg van het dossier. Is er nog een opening naar de toekomst of is dat nu hetgeen definitief vaststaat?

 

Hebt u een goede reden om die tekst nog niet bekend te maken? In het raam van de openbaarheid van bestuur kan dat eigenlijk niet.

 

Ten slotte, heel belangrijk, welke regeling is nu van kracht voor onze Belgische grensarbeiders? Er werd gezegd dat de voorafbetalingen kunnen gestaakt worden. Op welke manier zal de administratie daarmee omgaan? Uit contacten met de administratie leer ik dat er nog niets definitief en officieel is en dat zij zich daaraan niet kunnen houden.

 

In antwoord op een eerdere parlementaire vraag zegt minister Reynders dat zij dit niet meer hoeven te doen. Dit is uiterst problematisch. Ik ben nogal bezorgd om die groep en de implicaties die dit heeft voor die gezinnen. Ik zou dan ook willen vragen of zij een contactpunt kunnen krijgen met de overheid voor dergelijke vragen. Vandaar ook mijn laatste vraag: bij wie kunnen de betrokken grensarbeiders met hun praktische vragen terecht?

 

09.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, naar aanleiding van het protocolakkoord dat in maart van dit jaar tussen de ministers Jean-François Coppé en Reynders werd afgesloten, heeft er een ontmoeting plaatsgevonden tussen afvaardigingen van de Belgische en Franse belastingadministraties. Die ontmoeting heeft geleid tot het paraferen in juli laatstleden van een ontwerp van avenant bij het Belgisch-Frans dubbelbelastingbedrag van 10 maart 1964. Dat avenant is bestemd om de toestand van de grensarbeiders te regelen.

 

Voor de grensarbeiders die inwoner zijn van België en die hun bezoldigde activiteit in de Franse grensstreek uitoefenen, voorziet het ontwerp van avenant in de afschaffing van de huidige grensarbeidersregeling met ingang van aanslagjaar 2008, inkomsten van 2007. Voor de grensarbeiders die inwoner zijn van Frankrijk bevat het ontwerp van avenant belangrijke overgangsmaatregelen. Die maatregelen moeten de partijen die door de wijziging van de regeling getroffen worden, zowel de grensarbeiders zelf als de Belgische ondernemers die hen tewerkstellen, in staat stellen om zich aan de nieuwe situatie aan te passen en de gevolgen van een abrupte verandering te vermijden.

 

Zo bepaalt het ontwerp van avenant dat personen die in de Franse grensstreek wonen en die tijdens de jaren 2003 tot 2008 hun bezoldigde activiteit in de Belgische grensstreek uitoefenen, de voordelen van de grensarbeidersregeling blijven genieten op voorwaarde dat ze de activiteit niet meer dan 45 dagen per kalenderjaar buiten de Belgische grensstreek uitoefenen. Het ontwerp van avenant bepaalt eveneens dat de inwoners van Frankrijk die op 31 december 2008 met recht het voordeel zullen genieten van de grensarbeidersregeling, zulks verder kunnen doen gedurende een periode van 25 jaar die aanvangt op 1 januari 2009, voor zover zij aan een aantal voorwaarden voldoen. Om verder de voordelen van de regeling te genieten, zullen zij met name niet meer dan 30 dagen per kalenderjaar de Belgische grensstreek mogen verlaten bij het uitoefenen van hun activiteit, wat niet meer is dan 15 procent van het aantal gepresteerde dagen voor seizoengrensarbeiders.

 

Dit ontwerp van avenant werd aan de FOD Buitenlandse Zaken toegezonden met het oog op de ondertekening ervan, hetgeen eerstdaags zou kunnen gebeuren. Overeenkomstig de geldende voorschriften en op grond van de grondwettelijk voorgeschreven scheiding der machten, zal de tekst van het nieuwe avenant pas na ondertekening ter goedkeuring worden voorgelegd aan het Parlement. Het nieuwe avenant kan immers pas van kracht worden en uitwerking hebben nadat het werd goedgekeurd door het Belgische en door het Franse Parlement, en onder voorbehoud van die dubbele goedkeuring.

 

U zult zeker begrijpen dat mijn administratie ingevolge datzelfde beginsel van de scheiding der machten, de in het ontwerp van avenant vervatte regels nu nog niet kan toepassen. Bijgevolg gaat mijn administratie momenteel verder met het toepassen van de jongste administratieve onderrichtingen, meer bepaald de rondzendbrieven van 25 mei 2005 en 11 augustus 2006. Belastingplichtigen die vragen hebben aangaande deze administratieve onderrichtingen kunnen contact opnemen met de ambtenaren waarnaar onder referte verwezen wordt in de voormelde rondzendbrieven.

 

Na de inwerkingtreding van het avenant, zal mijn administratie uiteraard zo vlug mogelijk de nieuwe administratieve onderrichtingen bekendmaken.

 

09.03  Roel Deseyn (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. De situatie blijft natuurlijk problematisch. Er is daarvoor wel enig begrip op te brengen, gezien de politieke situatie, maar het is niet goed voor de rechtszekerheid van de Belgische werknemers die in Frankrijk werken.

 

De minister heeft vroeger gezegd dat hij garandeerde dat zij geen voorafbetalingen moesten doen door het nieuwe statuut. De administratie moet daarop uiteraard wachten. Het is evenwel laakbaar dat minister Reynders het ontwerpakkoord ondertekent en dat het in een officieel communiqué wordt voorgesteld als een akkoord. Het overleg met de actoren uit de streek wordt echter steeds genegeerd. U weet hoe kritiek deze aangelegenheid is voor het bedrijfsleven, niet alleen voor Zuid-West-Vlaanderen, maar voor de hele grensstreek, ook in Henegouwen en Luxemburg, waar er herhaaldelijk werd op aangedrongen om de modaliteiten van het ontwerpakkoord te bespreken, vooraleer het paraferen en later te bekrachtigen in een definitief akkoord.

 

Er is ook geen enkel voorstel voor het contingent van de bedrijven. U kunt zeggen dat er geen abrupte overgang is. U weet hoe moeilijk het is om mensen te vinden. Wanneer er een verloop is naar andere bedrijven, kan de werkgever zijn contingent niet zomaar opvullen met nieuwe mensen. Het nieuwe statuut zal namelijk niet mogelijk zijn voor nieuwe mensen. Hij kan echter ook niet rekruteren binnen een bepaald contingent, wat het bedrijf aantrekkelijk zou maken voor Franse werkkrachten.

 

Ik begrijp dat deze kwestie door de nieuwe regering behandeld moet worden. De kans is dus groot dat het na januari op de regeringstafel ligt. Ik hoop dat er voldoende retroactiviteit in het ontwerp ingebouwd zal zijn om die garanties te geven aan de werknemers en om de maatregelen in het verlengde van de communicatie van minister Reynders te laten uitvoeren.

 

Ik denk dat dit nu de meest werkbare piste is, waarover toch een akkoord zou moeten kunnen worden gesloten zodat de retroactiviteit wordt gewaarborgd zodat de Belgische werknemers voor dit aanslagjaar ook in Frankrijk zullen worden belast en niet in België. Dat zou een logische uitvoering van het akkoord zijn en passen in de Europese harmonisatie. Ik pleit er nogmaals voor om het beste van de twee werelden te combineren, enerzijds het voldoende aantrekken van Franse werknemers, gezien de kritische percentages in onder meer de West-Vlaamse bedrijven en, anderzijds het voordelige fiscale statuut voor de weinige Belgen die nog in Frankrijk werken. Ik hoop dat wij daarover binnenkort een akkoord kunnen afsluiten.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Questions jointes de

- M. Maxime Prévot à la vice-première ministre et ministre de la Justice et au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la sécurité en matière d'incendie du 'petit' palais de justice de Namur" (n° 408)

- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le rapport des services d'incendie sur la sécurité du 'petit' palais de justice de Namur" (n° 427)

10 Samengevoegde vragen van

- de heer Maxime Prévot aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de brandveiligheid van het 'kleine' justitiepaleis van Namen" (nr. 408)

- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het brandweerverslag inzake de veiligheid van het 'kleine' justitiepaleis van Namen" (nr. 427)

 

Le président: La question n° 427 de M. Maxime Prévot est retirée, ce dernier se trouvant à l'étranger.

 

10.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, la semaine dernière, j'ai interpellé la ministre de la Justice sur le même sujet. Comme je m'y attendais, elle a renvoyé les responsabilités, au moins partiellement, sur son collègue en charge de la Régie des Bâtiments, M. Reynders, que vous représentez. Je suis déjà habitué à ce jeu de ping-pong dans lequel le parlementaire est la balle que se renvoient deux ministres, voire plus. Voilà qui dénote d'une difficulté de coordination entre ministères que j'ai déjà pu pointer, particulièrement pour ce qui concerne la province de Namur. Mme Onkelinx nous a cependant informés, sous toute réserve des confirmations que vous pourrez nous donner ce jour, que subitement les choses avanceraient enfin. La médiatisation d'un dossier peut avoir du bon.

 

Un petit rétroacte me paraît utile. Le petit palais de justice de Namur, qui héberge le tribunal de police et la justice de paix, vient de faire l'objet d'un rapport accablant de la part du service incendie de Namur. Dans ce rapport daté du 31 octobre dernier, les auteurs signalent "un danger réel pour les travailleurs et visiteurs du tribunal de police et de la justice de paix".

 

Ce rapport confirme un premier rapport, sur la base d'une inspection effectuée quatre ans plus tôt, en mai 2003, qui recommandait déjà des travaux en urgence, mais qui n'a pas été suivi d'effet. Je souligne que la situation est connue depuis quelques années déjà et que rien n'a été réalisé, ce qui me semble assez grave.

 

D'après les informations dont je dispose, recoupées de visu, les problèmes majeurs sont les suivants: insuffisance de la signalisation de sécurité et d'éclairage de secours, absence de système d'alarme incendie, non-compartimentage des espaces, non-conformité des chaufferies, absence d'équipe de première intervention, absence d'étude de stabilité relativement à un grenier où sont entreposées les archives du tribunal, sans parler d’efficience énergétique des bâtiments qui reste souvent à l'état de slogans.

 

Bref, la situation est particulièrement grave, ce qui a fait déclarer au bourgmestre de Namur, responsable de la sécurité dans sa ville, qu'il pourrait ordonner la fermeture des lieux.

 

Quoi qu'il en soit et nonobstant les projets de déménagement du palais de justice de Namur, qui doivent encore se concrétiser et se réaliser, il me semble évident que tant par rapport aux conditions minimales de sécurité qu'est en droit d'attendre tout travailleur que par rapport à l'image de la Justice – dont vous vous sentez responsable, je l'espère, via votre compétence –, il conviendrait d'agir rapidement pour répondre à cette situation d'urgence.

 

Selon mes sources, des réunions se sont tenues très récemment à ce sujet et je ne doute pas que vous pourrez nous donner des informations fraîches ainsi qu'un calendrier de travail précis pour la réalisation de ces travaux urgents.

 

Monsieur le ministre, avez-vous été informé de ces différents rapports rédigés par le service prévention incendie de la ville de Namur, autant celui de mai 2003 que celui plus récent du 31 octobre?

 

Quelles initiatives ont été prises jusqu'ici par la Régie pour y répondre?

 

Quels contacts ont été entrepris vis-à-vis du ministère de la Justice à ce sujet? Quelles en ont été les conclusions?

 

Pourquoi ne s'est-il rien passé depuis 4 ans pour résoudre ces problèmes évidents?

 

Existe-t-il un plan de travail à court terme pour remédier aux lacunes les plus graves en matière de sécurité? Quel est-il? Quels engagements pouvez-vous prendre à ce sujet?

 

À plus long terme, en termes de calendrier et de financement, quels sont les projets de déménagement du palais de justice de Namur?

 

10.02  Hervé Jamar, ministre: Monsieur le président, monsieur Gilkinet, je vous remercie pour vos questions relatives à ce bâtiment que je connais aussi personnellement pour l'avoir fréquenté dans une troisième vie en tant qu'avocat.

 

1. Pour répondre à votre première question, la Régie a en effet connaissance des rapports évoqués. Les remarques formulées relèvent soit du service occupant, à savoir le SPF Justice, soit de la Régie des Bâtiments.

 

Le dernier rapport du centre régional de secours de Namur, rédigé à la suite de sa visite du 31 octobre 2007, énumère les points auxquels il n'a pas encore été satisfait.

 

Comme vous l'avez souligné, la difficulté pour la Régie des Bâtiments relève parfois du fait d'avoir différents hôtes – ici c'est la Justice; ailleurs, ce peut être le SPF Économie ou encore, que sais-je, le SPF Agriculture.

 

2. Vous demandez si des contacts ont été pris. Une réunion de concertation entre le SPF Justice et la Régie des Bâtiments a eu pour but de préciser correctement le rôle de chacun quant aux dispositions à prendre.

 

3. Vous m'interrogez à propos des travaux programmés pour remédier à cette situation, dans quel ordre et suivant quel échéancier.

 

En ce qui concerne la Régie des Bâtiments que le ministre Reynders a dans ses attributions et nonobstant le déménagement prévu à moyen terme, différents projets de marchés sont proposés à la réalisation, ceci afin de permettre au personnel de travailler dans des conditions de sécurité et d'hygiène conformes aux normes.

 

Les dossiers devant préalablement à leur engagement encore obtenir le visa de l'Inspection des Finances sont les suivants.

 

1. Installation d'archives mobiles en cave. Ce marché permettra de résoudre tout le problème de la dissémination des archives en des endroits inappropriés dans le bâtiment et sans prévention incendie.

 

2. Installation d'une détection automatique d'incendie généralisée et éclairage de secours. C'est là une exigence légitime du service d'incendie, motivée par l'absence de compartimentage.

 

3. Renouvellement de l'éclairage des salles d'audience et des tableaux électriques.

 

4. Un marché ayant pour objet l'aménagement des sanitaires au rez-de-chaussée et au 1er étage est également finalisé et soumis au visa de l'Inspection des Finances. J'insiste sur le fait que ces marchés sont finalisés.

 

5. Une rénovation des salles d'audience et bureaux annexes rendue nécessaire suite à des infiltrations d'eau devrait pouvoir débuter prochainement, les crédits ayant déjà été réservés.

 

6. Quant au dossier de l'aménagement des accès des salles d'audience pour les personnes à mobilité réduite, il a reçu récemment un avis favorable de l'Inspection des Finances et sera engagé très prochainement.

 

En ce qui concerne les engagements budgétaires de l'ensemble des travaux nécessaires à leur exécution, les dispositions ont été prises à la Régie des Bâtiments pour que ces montants puissent être engagés avant la fin de l'année civile.

 

Pour les points relevant de la compétence du service occupant, je dois respecter la déontologie ministérielle. Je ne peux donc que vous renvoyer auprès de ma collègue, la vice-première ministre et ministre de la Justice.

 

J'en arrive ainsi à votre quatrième question. Je dois dire que puisque votre question était jointe à celle de M. Maxime Prévot, ma réponse concerne les deux questions.

 

Ainsi, à la question de savoir s'il existe des projets de déménagement et selon quels termes, je répondrai que les services judiciaires sont appelés à intégrer le futur palais de justice. En raison des délais requis par les différentes phases de la procédure en cours, une mise à disposition du nouvel immeuble devrait intervenir en 2011-2012.

 

Par ailleurs, le processus portant sur la construction d'un futur palais de justice de Namur a été initié par une décision du Conseil des ministres du 20 juillet 2005 chargeant la Régie des Bâtiments de procéder, via un appel d'offres restreint, à la désignation d'un bureau d'études, d'architecture et d'ingénierie. Suite à la procédure de sélection, les candidatures recueillies ont été analysées et ont fait l'objet d'une décision de sélection approuvée le 4 mai 2007. Les candidats sélectionnés ont ensuite disposé du cahier spécial des charges sur base duquel ils sont invités à introduire leur offre pour le 10 janvier 2008.

 

Après examen des offres en fonction des critères définis dans le cahier spécial des charges pourra intervenir la désignation de l’équipe de projet lauréate, laquelle sera chargée d’étudier le projet et de le boucler. Toujours sur la base de la décision du Conseil des ministres du 20 juillet 2005, la Régie des Bâtiments conclura un marché de promotion portant sur la construction et le financement des nouvelles infrastructures judiciaires.

 

On me communique enfin pour terminer que le montant total engagé avant la fin de l’année pour les quatre ou cinq marchés dont je vous ai parlé tout à l’heure, pour le petit palais, s’élèveront à 250.000 euros, un chiffre confirmé ce matin même.

 

10.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Trois réflexions. Premièrement, je m’étonne et je regrette qu’il faille attendre pour agir la médiatisation d’un tel problème qui a fait la une des journaux et des médias namurois. Mieux vaut tard que jamais. Deuxièmement, je vous remercie pour votre éclairage et vos engagements sur les travaux qui seraient réalisés, et je dis "seraient" car vous avez précisé que l’Inspection des Finances devait encore donner son accord sur ces sommes-là. Or, comme vous me l’avez dit dans un autre dossier, celui de la Protection civile à Gembloux, vu la période d’affaires courantes, c’est parfois difficile. J‘espère que le dossier pourra aboutir dans des délais raisonnables. Troisièmement, je vous l’ai déjà dit et je vous le dirai encore, pour creuser un peu la question de la manière dont la Régie des Bâtiments est gérée, particulièrement en province de Namur, j’estime qu’il y a de gros progrès à réaliser. J’ai parlé d’efficience énergétique mais il s'agit ici de questions élémentaires de sécurité. Je ne manquerai pas d’y revenir et de faire des propositions en la matière.

 

10.04  Hervé Jamar, ministre: On m’informe que les avis de l’inspecteur des Finances sont arrivés à l’exception d’un visa favorable que nous attendions hier en fin d’après-midi. Vous avez droit à l’actualité la plus récente!

 

10.05  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): C’est encore mieux qu’au JT et cela avance plus vite que l’orange bleue. Tant mieux et merci.

 

10.06  Hervé Jamar, ministre: Je suis à la disposition de l’ensemble des parlementaires.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Wij zetten onze ronde van België voort. Daarnet hadden wij het over het Palais de Namur. Nu gaan wij naar de kazerne van Herentals, om straks nog even via Merksplas naar Gembloux te gaan. Zo zullen wij na vandaag de staat van heel wat gebouwen kennen en weten wat ermee gebeurt.

 

Mijnheer Verherstraeten, het ziet ernaar uit dat de meubelen worden gered.

 

11 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de omvorming van de kazerne van Herentals tot strafinstelling" (nr. 459)

11 Question de M. Servais Verherstraeten au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la transformation de la caserne de Herentals en établissement pénitentiaire" (n° 459)

 

11.01  Servais Verherstraeten (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, niet alleen is de regering in lopende zaken, wat mij betreft, is ook de oppositie in lopende zaken. Toch kon ik mij vandaag niet inhouden, mijnheer de minister, om u een paar zeer belangrijke lokale vragen te stellen.

 

U weet, mijnheer de minister, dat de uittredende regering een beslissing heeft genomen over de omvorming van enkele lokalen van Landsverdediging, meer bepaald om een kazerne in Herentals te bouwen tot een gevangenis waar gedetineerden met halve vrijheden zouden komen.

 

Wat is de stand van zaken van dat dossier? Ik herinner mij uit vorige vraagstellingen dat daarvoor een provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan noodzakelijk was. Wat is daarvan de stand van zaken? Tegen wanneer kan dat worden gefinaliseerd? Wat is de raming van de kostprijs van de bouwwerken? Vond er reeds een aanbesteding plaats? Wat is de timing van het dossier? Wat zijn de geraamde kosten? In welke middelen is voorzien in de begroting voor 2007 voor die werkzaamheden? Is daarvoor in middelen voorzien? Welke politieke beslissingen moeten nog genomen worden inzake de uitvoering van dat dossier?

 

11.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Verherstraeten, alvorens verdere concrete stappen kunnen worden gezet in dit dossier, moet het resultaat worden afgewacht van het openbaar onderzoek dat zal lopen tot mei-juni 2008.

 

Begin januari 2008 wordt ter zake een eerste plenaire vergadering gepland. De finalisatie van de wijziging aan het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan wordt gepland voor eind 2008 of begin 2009.

 

U vroeg naar de geraamde kostprijs van de verbouwingswerken en naar de geraamde kosten. De aankoopprijs van de kazerne wordt geraamd op 2.075.000 euro en de bouwkosten worden geraamd op 17.000.000 euro.

 

U vroeg ook of er reeds een aanbesteding plaatsvond en welke de timing is. Er vond nog geen aanbesteding plaats. Eerst moet immers het openbaar onderzoek afgerond zijn.

 

De projectstudie heeft reeds een aantal voorbereidende stadia doorlopen. Zodra blijkt dat het project effectief kan doorgaan zal de studie worden geïntensiveerd zodat de werken kunnen aangevat worden in 2009. Behoudens onvoorziene omstandigheden wordt de oplevering van de werken voorzien voor eind 2011.

 

Op uw laatste vraag, met name welke politieke beslissingen er dienen genomen te worden voor de uitvoering van dit dossier, kan ik antwoorden dat er geen politieke beslissingen meer moeten worden genomen voor de uitvoering van het dossier. Het gaat alleen nog om de uitvoering.

 

11.03  Servais Verherstraeten (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, mijn voorlaatste vraag was of er in de begroting voor 2007 middelen zijn voorzien voor die werkzaamheden. Dient er soms nog in extra kredieten te worden voorzien? Behoudens vergissing van mijnentwege, mijnheer de minister, zijn er geen kredieten ingeschreven voor deze werkzaamheden.

 

11.04  Hervé Jamar, ministre: Nous allons effectuer des vérifications.

 

11.05  Servais Verherstraeten (CD&V - N-VA): Pouvez-vous m'envoyer les réponses par voie électronique? Je vous remercie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de uitbreiding van de gevangeniscapaciteit van Merksplas" (nr. 461)

12 Question de M. Servais Verherstraeten au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "l'extension de la capacité de la prison de Merksplas" (n° 461)

 

12.01  Servais Verherstraeten (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, op dezelfde ministerraad werd de beslissing genomen de gevangeniscapaciteit van Merksplas uit te breiden door een paar modules van prefabgebouwen op de binnenplaats te zetten.

 

Vonden er ondertussen aanbestedingen plaats? Wat omvatten de werken precies? Wat is de capaciteitsuitbreiding?

 

Werden de werken toegewezen? Zo ja, aan welke aannemer tegen welke prijs?

 

Wanneer kunnen de werkzaamheden aanvangen? Wanneer worden ze gefinaliseerd? Wanneer zijn de extra plaatsen ter beschikking?

 

Zijn er hiervoor ook kredieten in de begroting 2007 ingeschreven? Hoe worden de werken gefinancierd en betaald?

 

12.02 Minister Hervé Jamar: Ten eerste, vond er ondertussen een aanbesteding plaats en werden de werken reeds toegewezen, zo ja aan wie en tegen welke prijs? Voor het gunnen van de werken wordt een beroep gedaan op de onderhandelingsprocedure met bekendmaking. Er werd nog geen gunningsbeslissing genomen, maar de onderhandelingsprocedure bevindt zich in een finaal stadium.

 

Ten tweede, u hebt gevraagd wat de werken omvatten en welke capaciteitsuitbreiding er zal plaatsvinden. De uitbreiding zal worden gerealiseerd door middel van een modulair bouwsysteem. Dankzij de uitbreiding kunnen er zestig gedetineerden in ondergebracht worden.

 

Ten derde, behoudens onvoorziene omstandigheden wordt de start van de werken gepland voor begin maart 2008. De voltooiing is voor einde september 2008. Het gevangeniswezen kan de extra plaatsen tegen einde 2008 in gebruik nemen.

 

Ten slotte, een uitgave van zes miljoen euro werd gebudgetteerd bij de Regie der Gebouwen. De financiering en betaling zullen gebeuren binnen de reguliere investeringsenvelop van de Regie der Gebouwen.

 

12.03  Servais Verherstraeten (CD&V - N-VA): Ik dank de minister voor zijn antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de strijd tegen de fiscale fraude" (nr. 471)

13 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la lutte contre la fraude fiscale" (n° 471)

 

13.01  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag is geïnspireerd door een studie die werd gepubliceerd in De Standaard op 23 november 2007, waarin een beeld werd geschetst van de wijze waarop in België grote fiscale fraudedossiers worden behandeld. Een belastingsinspecteur getuigt en stelt dat de strijd tegen de fiscale fraude in verregaande staat van ontbinding zou verkeren.

 

Ik heb ook vastgesteld dat in een petitie van veertien ambtenaren eerder dit jaar reeds een oproep werd gedaan voor de oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie. In de motivering van deze petitie wordt gemeld dat alle grote fiscale en financiële dossiers van de jongste vijftien jaar systematisch mislukken.

 

Van de veertien FBB-dossiers - forfaitaire buitenlandse belastingdossiers - werden er negen geseponeerd en twee andere dossiers zouden inmiddels verjaard zijn. Ook een aantal andere dossiers van grootschalige fiscale fraude zou worden bedreigd door verjaring.

 

Volgens de belastinginspecteur is er sprake van sabotage en tegenkanting, zowel bij de fiscale administratie als bij het gerecht. De belastinginspecteur stelt dat de strijd tegen de fiscale fraude in Brussel zo goed als stilligt en er sprake is van een gedoogbeleid ten aanzien van grote fraudeurs.

 

Mijnheer de minister, graag krijg ik van u een antwoord op de volgende vragen. Ten eerste, wat is de actuele toestand van de dossiers met betrekking tot de forfaitaire buitenlandse belastingen? Hoeveel dossiers hebben betrekking op deze FBB-fraude? Hoeveel van deze dossiers bevinden zich nog in de administratieve fase voor de rechtbanken, de hoven van beroep en het Hof van Cassatie?

 

Ten tweede, in hoeveel dossiers werden verzakingen bekomen? Welke bedragen zijn hiermee gemoeid?

 

Ten derde, hoeveel van deze dossiers zijn werkelijk verjaard? In hoeveel dossiers werd door de administratie het administratieve beroep, de gerechtelijke procedure of de invordering gestaakt? Over welke bedragen gaat het?

 

13.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Devlies, wat uw eerste vraag betreft, ik heb hier alle resultaten van de afhandeling en de ondersteuning bij administratieve en gerechtelijke geschillen met betrekking tot de taxatie van de systemen FBB Italië, Korea en Uruguay.

 

Mijnheer de voorzitter, ik stel voor dat u de tabel overhandigt met de cijfers omtrent de ingekohierde belastingen, de vereffende belastingen, enzovoort, voor de verschillende landen.

 

Het aantal dossiers in behandeling verminderde van 418 op 31 december 2006 tot 397 op 26 november 2007. Mijn antwoord bevat ook een detail.

 

Ten tweede, het aantal afgehandelde dossiers verhoogde van 93 op 31 december 2006 naar 114 op 26 november 2007, waarbij belastingplichtigen in 62 dossiers afstand deden, voor een totaal bedrag van 43,2 miljoen euro aan ingekohierde belasting.

 

Ten derde, er is geen enkele verjaring in de dossiers fiscale geschillen. De administratie staakte in geen enkel dossier het administratieve beroep of de gerechtelijke procedure. Voor de invordering was er ontheffing in twee dossiers voor een bedrag van 365.188 euro.

 

Ten vierde, in verband met de aangehaalde zaken inzake KB-Lux en Beaulieu zult u begrijpen dat het fiscale beroepsgeheim mij verbiedt ter zake enige concrete informatie te verstrekken. In hoofde van de cliënten van KB-Lux hebben de BBI en de AOIF reeds sedert lang alle vereiste fiscale rechtzettingen doorgevoerd. De fiscale afhandeling van de zaak Beaulieu werd integraal aan de BBI toevertrouwd. Hierbij kan ik melden dat voor alle betrokken dossiers eveneens sedert geruime tijd de nodige taxaties werden verricht.

 

13.03  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het cijfermateriaal dat u mij ter beschikking stelt. Wat betreft de uitlatingen van de ambtenaar die publiek heeft gesteld dat er sprake was van tegenkanting en die zelfs het woord sabotage gebruikte, kan ik uit uw antwoord afleiden dat u die verklaringen ontkent aangezien u er niet op inging.

 

De voorzitter: Mijnheer Van der Maelen, normaal gezien mag u het woord niet nemen, maar omdat u specialist bent in het jagen op fiscale fraude, kan ik u het woord niet ontnemen.

 

13.04  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, u bent weer een trap gestegen in mijn achting.

 

De voorzitter: Mijnheer Van der Maelen, ik wist niet dat dit nog kon.

 

13.05  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, het is misschien heel tijdelijk.

 

Na deze lofbetuiging zou ik willen vragen dat wij de schriftelijke informatie die de minister ter beschikking stelt van de vraagsteller, ook ontvangen. Dat is alles dat ik vraag.

 

De voorzitter: Wij zullen de schriftelijke informatie laten kopiëren voor de leden van de commissie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de inkohiering en het gelijkheidsbeginsel" (nr. 497)

14 Question de M. Stefaan Van Hecke au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "l'enrôlement et le principe d'égalité" (n° 497)

 

14.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, vorige week schreef de pers dat belastingplichtigen die extra belastingen moeten betalen, nog dit jaar hun aanslagbiljet voor het aanslagjaar 2007 in de bus zullen krijgen en vóór het einde van het jaar zullen moeten betalen. Belastingplichtigen die geld moeten terugkrijgen, zouden moeten wachten tot volgend jaar, aldus de berichtgeving in de pers. Managers van de FOD Financiën zouden ook instructies hebben gegeven aan de FOD Financiën om de inkohiering van de aangiften te filteren. Dankzij die ingreep zou de fiscale administratie een handje toesteken om het begrotingstekort te dichten. Immers, de belastingen die vóór 31 december van dit jaar worden ingekohierd, zullen in de begroting voor 2007 worden opgenomen.

 

Mijnheer de minister, ten eerste, is een dergelijke filtering van de aangiften niet strijdig met het fiscaal gelijkheidsbeginsel? Zo niet, waarom?

 

Ten tweede, kunt u mij het aantal tot op heden ingekohierde aangiften meedelen in verhouding tot het totaal aantal ingediende aangiften? Ligt de verhouding in dezelfde lijn als de voorgaande jaren?

 

Ten derde, hoeveel bedraagt het aantal aangiften waarbij belastingplichtigen nog moeten bijbetalen in verhouding tot het aantal reeds ingekohierde aangiften? Om welke concrete bedragen gaat het? Ligt die verhouding ook in de lijn van de voorbije jaren?

 

Ten vierde, artikel 353 van het Wetboek van inkomstenbelastingen zegt dat er een termijn van zes maanden moet zijn tussen het ogenblik waarop een belastingplichtige een aangifte doet en het moment waarop hij de afrekening ontvangt om eventueel bij te betalen. De administratie interpreteert die bepaling blijkbaar in deze zin dat de termijn van zes maanden enkel geldt voor de administratie. De administratie moet steeds over die termijn van zes maanden beschikken. Is dat ook uw interpretatie? Kan de termijn van zes maanden die vermeld wordt in artikel 353, ook niet ingeroepen worden door de belastingplichtige? Met andere woorden, is het niet mogelijk dat ook de belastingplichtige recht heeft op een termijn van zes maanden tussen het ogenblik waarop hij aangifte doet en het ogenblik waarop hij de afrekening krijgt?

 

14.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer Van Hecke, ten eerste, de administratie stelt met betrekking tot de inkohieringswerkzaamheden in de personenbelasting ieder jaar vooraf een planning op. De planning houdt vanzelfsprekend rekening met de capaciteit en de logistieke mogelijkheden van de organisatie. Om de planning te respecteren worden, in overleg met mijn kabinet, dat de inkohieringswerkzaamheden van nabij volgt, filters ingebouwd.

 

De filters worden echter, in tegenstelling tot wat het geachte lid meent, niet met budgettaire doeleinden aangewend.

 

Ten tweede, op dit ogenblik werden 2.181.509 aanslagen gevestigd. Dat waren er in 2006 op hetzelfde ogenblik 542.583. Het ritme waartegen de inkohieringen in 2007 verlopen, ligt niet in de lijn van de voorgaande jaren, aangezien het de bedoeling van de FOD Financiën is om het ritme opnieuw op een normaal peil te brengen.

 

Ten derde, van de 2.181.509 aanslagen zijn er 694.980 met een positief saldo voor in totaal 677.875.241,96 euro. Voor het aanslagjaar 2006 waren er van de 542.583 aanslagen 191.300 positieve aanslagen, met een totaal te betalen bedrag van 112.675.437,47 euro. De verhouding van 32% tegenover 35% ligt grosso modo in de lijn van 2006.

 

Ten vierde, artikel 354 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992 bepaalt dat een geldige en tijdelijke aanslag moet worden gevestigd uiterlijk op 30 juni van het jaar volgend op het aanslagjaar. Het bepaalt bovendien dat er voor de bewuste inkohiering een minimumtermijn van zes maanden bestaat vanaf de datum waarop de aangifte bij de bevoegde aanslagdienst is toegekomen. De taxatiewerkzaamheden strekken zich over de hele duur van voornoemde aanslagtermijn uit. Geen enkele, wettelijke verplichting verbiedt de administratie om twee aanslagen in een en hetzelfde jaar te vestigen. De aanslagen kunnen zowel in een terugbetaling als in een betaling ten gunste van de Schatkist resulteren.

 

14.03  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de staatssecretaris, het gaat over de termijn van zes maanden, waarnaar u verwijst.

 

Er is natuurlijk geen verbod om twee keer per jaar een aanslag te krijgen. Wordt de termijn van zes maanden echter ook gerespecteerd ten aanzien van de belastingplichtige? Met andere woorden, moet de termijn van zes maanden ook niet worden gerespecteerd tussen het ogenblik waarop de belastingplichtige zijn aangifte doet en het ogenblik waarop de aanslag wordt gevestigd? Dat staat immers letterlijk in artikel 353 van het Wetboek van inkomstenbelastingen. In de administratieve commentaar bij het artikel staat dat de termijn van zes maanden enkel voor de administratie zou gelden. Eigenlijk staat in de wet echter heel duidelijk dat voor de termijn van zes maanden geen onderscheid wordt gemaakt tussen de administratie of de belastingplichtige.

 

In dat geval zijn er heel wat belastingplichtigen die nu wel binnen de zes maanden een nieuwe aanslag hebben gekregen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

15 Question de M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les travaux au Résidence Palace et les intentions du gouvernement fédéral quant à l'avenir du bâtiment" (n° 501)

15 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de werken in de Résidence Palace en de toekomst die de federale regering voor het gebouw ziet weggelegd" (nr. 501)

 

15.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, le Résidence Palace, propriété de la Régie des Bâtiments, constitue, par sa centralité, sa proximité des institutions européennes et son accessibilité, un outil intéressant pour quelque 80 associations, sociétés ou entreprises locataires, toutes liées de près ou de loin au milieu des médias qui l'occupent. Il y a notamment l'Association des journalistes professionnels mais aussi pas mal de médias étrangers.

 

Suite au chantier de reconstruction et de rénovation de l'immeuble qui borde la rue de la Loi et d'autres, plus périphériques, qui touchent le chauffage et le désamiantage partiel de certains étages, les occupants de ces immeubles verront leurs conditions de travail fortement dégradées, avec notamment des difficultés accrues de parking. Une conférence de presse a eu lieu à ce propos il y a quelques jours, alors que j'avais déjà déposé cette question vers le 10 octobre.

 

On annonce également pour le futur de lourds travaux de rénovation de la gare Schuman et le creusement du tunnel vers Josaphat qui devraient, dès 2008-2009, encore accentuer les difficultés rencontrées par les occupants du Résidence Palace.

 

Face à la multiplication de ces désagréments, le risque est grand de voir ce lieu central et apprécié, fortement dévalué, si pas déserté de ses occupants, ce qui serait dommageable à mes yeux.

 

Monsieur le ministre, mes questions sont les suivantes.

 

Quelles sont les mesures qui ont été ou seront prises pour limiter les désagréments des usagers du Résidence Palace pendant les travaux détaillés ci-avant?

 

Les usagers du Résidence Palace sont-ils régulièrement informés de l'avancement des travaux et des mesures de facilité qui sont prises?

 

Quelles sont vos intentions et votre calendrier quant à l'avenir? L'intention de la Régie est-elle de céder ce bâtiment qui était appelé, selon les mots du premier ministre, à devenir le centre de presse international au centre de l'Europe?

 

Quelles sont les garanties légales et juridiques que vous pouvez fournir sur la pérennité de propriété du fédéral et sur l'occupation, à long terme, par les locataires actuels et futurs?

 

15.02  Hervé Jamar, ministre: Monsieur le président, monsieur Gilkinet, comme annoncé récemment dans une lettre adressée à la secrétaire de l'Association générale des journalistes professionnels de Belgique, s'inquiétant de l'avenir du centre de presse international suite aux travaux à réaliser dans le quartier européen (Résidence Palace, Bloc A, liaison RER, etc.), les points relatifs à l'accessibilité du centre de presse et à la problématique des parkings ont été précisés notamment par les services compétents de la Régie des Bâtiments interrogés à ce sujet.

 

En ce qui concerne l'accessibilité du bâtiment, il s'avère qu'une coordination intensive et permanente existe entre la Régie des Bâtiments, le centre de presse et les services de BELIRIS responsables pour le chantier du RER. Compte tenu des travaux en cours et à réaliser, l'accès du bâtiment sera moins aisé vu le balisage du chantier et la sécurisation nécessaire des lieux.

 

Toutefois, toutes les mesures seront prises pour permettre aux occupants du Bloc C de fonctionner de la meilleure manière qui soit.

 

En ce qui concerne les parkings, les moyens suivants ont été mis en œuvre:

- 65 emplacements sont disponibles depuis le 15 octobre 2007. Il s'agit du bâtiment "LEX".

- 100 emplacements sont disponibles depuis le 1er novembre 2007. On appelle cela le terrain "SEL", à la suite de la décision du Conseil des ministres du 16 octobre 2007. Vous pourrez constater que, même en affaires courantes, le gouvernement travaille!

 

La Régie des Bâtiments étudie également les solutions possibles pour remédier aux problèmes à long terme. Tous les éléments déjà pris en compte le resteront afin d'assurer le bon déroulement de ce dossier. Il viendra bien un jour où la Belgique assumera à nouveau, on l'espère, la présidence de l'Union européenne.

 

15.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cet éclairage. Je me permets d'insister pour que toutes les mesures soient prises afin de ne pas laisser se déprécier ce bâtiment intéressant et important pour la communication internationale de la Belgique, pour les nombreux correspondants étrangers qui suivent nos affaires, particulièrement maintenant. J'insiste en matière de parkings pour qu'ils puissent disposer d'espaces sécurisés étant donné le matériel coûteux qu'ils transportent parfois.

 

Je me réjouis de savoir que vous y êtes attentif et que le gouvernement en affaires courantes y a travaillé.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16 Question de M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la stratégie d'évitement fiscal utilisé par des mandataires publics dans les intercommunales" (n° 502)

16 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de systematische belastingontwijking door publieke mandatarissen in de intercommunales" (nr. 502)

 

Le président: Vous utilisez des mots graves, monsieur Gilkinet. J'écouterai avec intérêt la réponse du ministre à cet égard.

 

16.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, ce sont des mots graves, mais que j'assume entièrement.

 

Monsieur le ministre, pour varier un peu les plaisirs, je ne vais pas vous interroger uniquement sur la Régie des Bâtiments, même si j'ai encore d'autres questions à ce sujet.

 

Je vous avoue qu'en tant qu'écologiste, dont le seul mandat de député fédéral occupe déjà fort bien, je suis un peu étranger à toutes ces stratégies, que je découvre avec intérêt via la presse. Les mandataires publics, de par leur fonction et leurs responsabilités, doivent, à mes yeux, montrer l'exemple, notamment en matière fiscale. L'impôt étant un mécanisme redistributif permettant d'assurer les fonctions collectives de l'État et la solidarité entre les personnes, il s'agit de s'y soumettre de façon transparente et juste, plutôt que de chercher à l'éluder.

 

Il semble que certains, comme le relève l'hebdomadaire "Trends-Tendance", relayé par le journal "Le Soir" et, hier encore, par "La Gazette de Liège", font état de stratagèmes de mandataires politiques liégeois, qui ont créé des SPRL ou des SPRLU destinées à les représenter dans certains conseils d'administration d'intercommunales. Ce faisant, c'est ladite société qui encaisse les émoluments, laquelle est moins taxée sur ceux-ci que ne le seraient ces mandataires en tant que personne physique. Ce système fournit à ces mandataires un revenu supplémentaire – grand bien leur fasse! – mais constitue surtout une moins-value pour le budget de l'État.

 

Selon ces mandataires, la manœuvre est non seulement parfaitement légale mais assez largement répandue. Un spécialiste du droit fiscal estime, quant à lui, qu'on est au bord de la ligne blanche et qu'il y a en l'occurrence à tout le moins évasion fiscale; raison pour laquelle je me suis permis de reprendre ces termes graves dans l'énoncé de ma question.

 

M. le ministre peut-il dès lors me dire si, comme le prétend un de ces mandataires, cette manière d'agir est répandue, si elle est couramment utilisée dans le secteur privé, si elle est couramment utilisée par des mandataires politiques? Si oui, en quelle proportion? Le cas échéant, cette pratique ne constitue-t-elle pas une stratégie d'évitement de l'obligation de déclaration des mandats à laquelle nous sommes soumis? Quel est le bénéfice financier pour une personne physique qui utilise ce stratagème? Peut-on estimer l'impact global de ce mécanisme d'évitement fiscal pour les finances de l'État? À vos yeux, ce mécanisme est-il légal? Vos services ont-ils été saisis de la question pour mener une enquête et établir la légalité de ce dispositif? Ne conviendrait-il pas, comme c'est le cas pour les parlementaires, de soumettre l'ensemble des mandataires publics à un service spécifique de contrôle de l'impôt? Des mesures sont-elles envisageables et envisagées afin d'empêcher ce type d'évasion fiscale qui, à défaut de ne pas être illégal, apparaît à tout le moins peu éthique?

 

16.02  Hervé Jamar, ministre: Monsieur le président, monsieur Gilkinet, j'ai aussi sous les yeux l'article du magazine "Trends", relayé hier dans les journaux liégeois.

 

Les éléments d'appréciation permettant de répondre à vos questions, en tout cas aux deux premières, ne pourraient être rassemblés que par une collecte d'informations de grande envergure, qui, à l'heure actuelle, ne peuvent être déduites telles quelles des statistiques fiscales. Cela n'empêche pas de s'y mettre mais la question nous est parvenue assez récemment. Un travail à titre de statistiques – avant d'en tirer d'autres conclusions – pourrait être fait.

 

En réponse à votre troisième question, l'exercice d'un mandat d'administrateur dans une société par une autre société n'est pas prohibé par le Code des impôts sur les revenus de 1992. Dans le cas de l'exercice d'un mandat d'administrateur dans une intercommunale via une société, il convient à notre sens d'interroger le ministre régional compétent afin de savoir si cette pratique est conforme aux dispositions légales régissant le fonctionnement des intercommunales.

 

En effet, en qualité de parlementaire fédéral, vous posez – et je vous comprends – la question sous l'angle de la fiscalité pure. Nous avons un Code des impôts sur les revenus que nous appliquons tel quel depuis 1992. À mon sens, la question est davantage orientée vers la mise en application – que ce soit au Nord, au Sud ou au Centre du pays – des mandats, d'éventuels cumuls de mandats ou de règles d'éthique en la matière. Pour ma part, je ne prends pas attitude.

 

Dans de nombreuses assemblées, j'ai entendu certaines personnes parler à cet égard d'éthique, de code d'éthique ou de règles à mettre en œuvre. C'est davantage dans les assemblées régionales que la question doit se poser. Nous restons dans un cadre fiscal. La réponse visant ce mandat d'administrateur dans une intercommunale doit donc être donnée par le ministre régional compétent.

 

Quant à votre dernière question, compte tenu des réponses que j'ai pu vous donner précédemment, il me paraît prématuré d'y répondre. Nous découvrons comme vous la problématique; nous ferons très certainement les statistiques qui s'imposent pour appeler les conclusions.

 

Au niveau fiscal, l'éthique politique et la mise en application purement fiscale des textes me paraissent clairement être des bonnes questions mais elles doivent être orientées vers les assemblées en tant que telles dans l'organisation des cumuls, des non-cumuls, des fonctionnements, etc. Si nous devions, pour chaque cas individuel potentiel (député, parlementaire, membre de telle ou telle assemblée ou intercommunale), nous demander ce qui se cache éventuellement derrière une ingénierie – au-delà du fait qu'un contrôleur peut éventuellement prendre ses responsabilités en cas d'irrégularité –, nous ne voyons pas très bien comment nous pourrions agir globalement au niveau fiscal en la matière.

 

Je vous l'avoue, la question mérite d'être posée mais elle mériterait d'être posée à Namur ou, à deux reprises, à Bruxelles puisque les instances …

 

16.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, avant ma réplique et pour mon édification personnelle, pouvez-vous m'expliquer à nouveau, en deux mots, le bénéfice personnel, indépendamment du volume ou des personnes? Un mandataire qui paye des impôts à titre de personne physique est taxé sur un certain pourcentage et une société sur un autre pourcentage. De combien est le différentiel?

 

16.04  Hervé Jamar, ministre: Chaque cas est individuel. Je ne sais pas si la personne dont on parle est mariée, a trois enfants, a deux sociétés, déduit ceci ou ne déduit pas cela. Je ne peux donc pas vous donner une différence chiffrée, pour autant qu'elle existe.

 

La loi fiscale existe et chacun peut choisir la voie la moins imposée. C'est un principe de droit qui existe depuis que notre État de droit existe.

 

Au-delà de cela, d'une part, il y a la loi fiscale qui doit être appliquée et, d'autre part, l'éthique politique potentielle de chacun, que nous pouvons tenter de trouver dans un laps de temps raisonnable et sur base de statistiques. De là à tirer telles conclusions sur tel groupement ou sur tel autre, ce n'est pas si simple. Cela doit être orienté davantage vers le fonctionnement des assemblées. Vous êtes membre d'un parti qui met suffisamment – et à juste titre – l'éthique politique en avant. Je suis partisan des mêmes principes. Toutefois, cela sort du cadre fiscal pur.

 

16.05  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Je ne doute pas que si le mécanisme a été utilisé, c'est qu'il permet un bénéfice financier. J'espère qu'à l'avenir on pourra disposer de statistiques fiscales à ce sujet comme sur d'autres sujets aussi passionnants, tels que les économies d'énergie, etc.

 

Je ne manquerai pas de relayer la question à nos trois parlementaires à la Région wallonne pour qu'ils interpellent les ministres compétents en matière de tutelle sur les intercommunales. En effet, le fait qu'on puisse utiliser ce mécanisme dans une intercommunale, un outil public de gestion de biens publics, m'interpelle et pose selon moi des questions éthiques, si pas graves, du moins importantes.

 

Je me permettrai de faire avancer l'idée d'un contrôle fiscal spécifique pour tous les mandataires, comme celui auquel sont soumis les parlementaires.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

16.06  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik ben bereid even te wachten met mijn vraag, zolang de minister mij kan verzekeren dat hij blijft om mij een antwoord te verstrekken.

 

16.07 Minister Hervé Jamar: Geen probleem.

 

16.08  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Ik laat opmerken dat de heer Van der Maelen nu oppositie aan het voeren is tegen de eigen regering!

 

16.09 Minister Hervé Jamar: Maar ik sta positief tegenover elke oppositie.

 

17 Question de M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la grave pollution par hydrocarbures dans les bâtiments du Centre de Recherches agronomiques de Gembloux appartenant à la Régie des Bâtiments" (n° 503)

17 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de ernstige olieverontreiniging in de gebouwen van het Centrum voor Landbouwonderzoek van Gembloux die aan de Regie der gebouwen toebehoren" (nr. 503)

 

17.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, vous me pardonnerez d’en revenir à des questions plus terre à terre, à la Régie des Bâtiments et à la province de Namur, à Gembloux, sujet sur lequel je vous ai déjà interrogé. C’est un peu comme le pull de laine qui se détricote et sur lequel on tire: plus on s’approche d’un problème et plus on s'en rend compte et on reçoit des informations alarmantes.

 

Comme vous me l’avez confirmé le 14 novembre dernier, les bâtiments situés à Gembloux et occupés par le Centre de recherche agronomique de la Région wallonne appartiennent toujours à la Régie des Bâtiments qui doit en assumer les responsabilités de propriétaire. Je vous décrivais dans ma question l’état catastrophique d’une partie des bâtiments et la mauvaise gestion de ceux-ci par la Régie voire par ledit Centre. Je ne croyais sans doute pas si bien dire au vu des informations complémentaires qui me parviennent régulièrement depuis lors.

 

Ainsi, j’ai été alerté par les communes de Gembloux et de Namur d’un rapport d’audit sur l’état des cuves à mazout qui alimentent les différents bâtiments du Centre. Le résultat de celui-ci est catastrophique, concluant à l’issue d’un inventaire non exhaustif à de nombreuses fuites ayant provoqué des pollutions par hydrocarbure et à l’état lamentable de la plupart des cuves. Dans certaines cuves, inutilisées depuis des années, il y avait encore 10.000 litres de mazout. Au prix du litre de mazout mais aussi en raison des risques de pollution, c’est problématique. Je tiens à votre disposition cette liste avec diagnostic précis.

 

Au risque d’enfoncer le clou, je dirai qu’il s’agit là d’une nouvelle illustration de la carence de la gestion de ce centre par la Régie des Bâtiments. Je m’inquiète de cette situation grave, très dommageable pour l’environnement, qui ne fait que confirmer mon premier diagnostic. M. le ministre peut-il dès lors me dire si la Régie ou lui-même ont été informés comme moi de cette situation? Envisage-t-il une enquête interne permettant d’établir la responsabilité de cette situation et surtout d’empêcher qu’elle perdure? Pour lui, cette responsabilité incombe-t-elle à la Régie des Bâtiments ou aux utilisateurs du Centre? Quelles mesures urgentes seront-elles prises pour résoudre ce problème, au départ de quel budget et dans quels délais?

 

17.02  Hervé Jamar, ministre: La Régie des Bâtiments a été informée des conclusions et des recommandations de l’audit portant sur la situation du Centre wallon de recherches agronomiques, audit commandé par la Région wallonne et dont le rapport final a été remis au gouvernement wallon le 6 décembre 2006, ainsi qu’il ressort de la note soumise au comité de concertation du 2 février 2007 par le ministre-président de la Région wallonne.

 

Vous demandez si on envisage de procéder à une enquête interne permettant d’établir les responsabilités dans cette situation et surtout de l’empêcher dans le futur, et si selon nous les responsabilités incombent à la Régie ou aux utilisateurs du Centre. Après une première analyse de ce rapport d’audit au sein de la Régie des Bâtiments, il s’avère que les dégradations constatées sur le plan environnemental résultent des activités de l’occupant et en l’occurrence de son exploitation des installations mises à sa disposition.

 

Vous me demandez les mesures urgentes qui seraient entreprises au départ de ce budget et dans quel délai. La Régie des Bâtiments reste, bien entendu, responsable des biens aussi longtemps que leur transfert n'est pas effectif. À la suite de l'analyse complète de l'audit, des mesures urgentes dictées par des impératifs de sécurité seront prises si elles sont nécessaires, mais j'ai tout lieu de penser qu'elles le seront.

 

17.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, vous me permettrez de ne pas me satisfaire de votre réponse. Nous ne parlons pas du même audit! Il existe un audit général, lequel a été complété par un audit spécifique sur l'état des citernes. C'est celui dont je parle. Il est tout récent. Peut-être n'en avez-vous pas eu connaissance. Mais dès lors qu'un tuyau conduisant quelques milliers de litres de mazout est percé, voilà qui nécessite une réponse environnementale rapide.

 

Autant je peux vous suivre lorsque vous dites qu'une citerne remplie de mazout et non utilisée par les occupants, qui ne se préoccupent pas de la vider pour l'utiliser dans d'autres chaudières, relève de la responsabilité de l'occupant, autant je pense qu'une cuve trop vieille, mal conçue et non entretenue relève de la responsabilité du propriétaire.

 

Ce qui m'importe, c'est d'agir rapidement par rapport à la gravité de cette situation. En conséquence, je vous demande d'activer les services de la Régie des Bâtiments afin qu'ils se désintéressent un peu moins de cette situation.

 

17.04  Hervé Jamar, ministre: Monsieur Gilkinet, je voudrais préciser que nous n'avons pas eu connaissance du dernier audit dont vous faites état. La Régie des Bâtiments ne l'a pas reçu!

 

17.05  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Je peux vous le remettre, monsieur le ministre! Mais d'après mes informations, elle l'a reçu!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

18 Samengevoegde vragen van

- de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het verlies van de woonbonus bij vertraging van de bouwwerkzaamheden" (nr. 498)

- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de woonbonus" (nr. 500)

18 Questions jointes de

- M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la perte du bonus logement en cas de retard dans les travaux de construction" (n° 498)

- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le bonus logement" (n° 500)

 

18.01  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de toepassing van de woonbonus. Wij vrezen dat een aantal bouwheren niet zal kunnen genieten van die woonbonus omdat zij door vertragingen bij de bouw van de woning niet in aanmerking komen voor die woonbonus.

 

Dit probleem werd reeds onderkend bij de conceptie van de nieuwe wetgeving. Ik herinner mij dat in de wettekst van 2004 oorspronkelijk in geen enkel uitstel was voorzien. Dat betekent dat iemand die in december 2005 leende op 31 december 2005 ook in die woning moest wonen. Omdat dat artikel en andere artikelen van de wetgeving absoluut niet toepasbaar waren, is er een reparatiewet gekomen waarin onder meer deze materie werd aangepast.

 

Maar ook de aangepaste wet schijnt niet te voldoen. Nu blijkt dat in de praktijk sommige bouwheren die eind 2005 een lening aangingen voor de bouw van hun woning evenmin kunnen voldoen aan de voorwaarde dat zij de woning op 31 december van het tweede jaar volgend op het jaar waarin het leningcontract is afgesloten – dus 31 december 2007 – zelf moeten betrekken, en dat door vertraging van de bouwwerkzaamheden.

 

Bij de bespreking van de woonbonus in de commissie had CD&V reeds gewezen op het feit dat het nieuwe systeem van de woonbonus de starheid van de voorwaarden van het bouwsparen voor bestaande woningen heeft overgenomen en niet de soepele jaar-per-jaarbeoordeling van de aanvullende intrestaftrek, zoals gold voor nieuwbouw. Ik verwijs naar de parlementaire stukken van de Kamer 2004-2005, nr. 1437/027,64.

 

Mijnheer de minister, bent u zich ervan bewust dat die ongelukkige bouwheren die niet alleen geconfronteerd worden met hun bouwproblemen ook hun recht op de woonbonus verliezen voor de rest van de looptijd van de lening, terwijl dat niet hun schuld is? Is dat een juiste interpretatie van de wetgeving, mijnheer de minister? Indien het een juiste interpretatie is, bent u dan bereid om in de eerstvolgende programmawet een wijziging van die stringente voorwaarden aan te brengen?

 

18.02  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik kan mij alleen maar aansluiten bij de vraag van collega Devlies. Ik neem aan dat het te maken heeft met het naderen van het einde van dit jaar dat wij de eerste gevallen gerapporteerd krijgen van mensen die ergens in de loop van 2005 met hun bouwplannen begonnen zijn en die dus nu met het naderen van december 2007 in de problemen dreigen te komen.

 

Ik heb ook melding van zo twee gevallen. De heer Devlies heeft waarschijnlijk ook zo’n melding gekregen. Mijnheer de minister, dit is een reëel probleem. Er moet enige soepelheid zijn. Al wie ooit gebouwd heeft weet dat er vertraging in de bouwwerkzaamheden kan optreden. Ik vind dat de sanctie, namelijk het levenslang verlies van de woonbonus, veel te groot is.

 

Ik sluit mij aan bij de vraag van collega Devlies. Ofwel moet de administratie als er ruimte in de wetgeving is, met de nodige soepelheid optreden. Ofwel moeten wij overwegen om op zo kort mogelijke termijn de wetgeving aan te passen.

 

18.03  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van der Maelen, ik ben heel blij dat u zich aansluit bij deze vragen en dat u dus ook tot het besef gekomen bent dat er zich hier een probleem stelt. Ik verwijs naar de discussie uit 2005, waar de posities verschillend waren.

 

18.04  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Ik heb vandaag reeds meerdere malen de lof gezongen van onze voorzitter. U moet nu ook niet verwachten dat ik het steeds met u eens ga zijn, collega Devlies.

 

De voorzitter: Ik vond het reeds eigenaardig omdat de vraag ging over het soepel toepassen van fiscale wetgevingen.

 

18.05 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, in het door de collega’s geschetste geval verliest de belastingplichtige inderdaad het recht op de aftrek voor enige woning indien hij op het einde van het tweede jaar volgend op het jaar waarin het leningcontract werd afgesloten de woning niet zelf betrekt.

 

Deze bijkomende termijn van twee jaar om aan de voorwaarden eigen woning te voldoen werd ingevoerd door de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen en werd tijdens de parlementaire werkzaamheden nooit in vraag gesteld. Blijkbaar werd die door de wetgever voldoende geacht.

 

Het verder uitbreiden van de termijn, van twee tot bijvoorbeeld drie jaar verschuift alleen maar het probleem. Wellicht zou dit een oplossing zijn voor een aantal belastingplichtigen, terwijl het voor anderen nog steeds onvoldoende zal blijven.

 

Bovendien heeft de wetgever bepaald dat ingeval de belastingplichtige op het einde van de bijkomende termijn niet aan de voorwaarden voldoet, er niet wordt teruggekomen op de reeds verleende voordelen.

 

Gelet hierop kan men zich de vraag stellen of een verdere verlenging van de termijn wel opportuun is. De heer Devlies stelde voor om eventueel over te gaan tot beoordeling jaar per jaar zoals dat het geval was voor de bijkomende intrestaftrek. Een belastingplichtige die een lening had aangegaan voor een nieuwbouwwoning kon het voordeel van de bijkomende intrestaftrek slechts verkrijgen vanaf het belastbaar tijdperk waarin de woning effectief in gebruik werd genomen. Met de aftrek voor enige woning heeft de wetgever ervoor gekozen het fiscaal voordeel zo snel mogelijk toe te kennen aan de belastingplichtige. Teruggrijpen naar het beoordelingssysteem van de bijkomende intrestaftrek zou hier dus een stap achteruit betekenen.

 

18.06  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, de minister onderkent het probleem. Hij zegt ten onrechte dat de problematiek niet aan bod zou zijn gekomen bij de bespreking in de commissie. Ik stel voor om nog even de voorbereidende werken na te kijken. Het voorstel dat u daarnet formuleerde werd reeds geformuleerd in 2004. Ik heb het gevoel dat de minister het probleem onderkent maar geen concrete oplossing voorstelt.

 

Ik denk dat wij dan zelf een wetgevend initiatief zullen moeten nemen. Dit is immers een onrechtvaardige situatie waarbij bouwheren die met problemen worden geconfronteerd op de werf en die meestal al het slachtoffer zijn vertragingen daar bovenop nog eens de woonbonus verliezen voor de ganse duur van de looptijd van de lening. Ik denk dat dit onrechtvaardig is en dat wij daarvoor een oplossing moeten vinden. Collega’s, we moeten samen eens bekijken hoe dit het beste kan opgelost worden.

 

18.07  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Ik sluit mij aan bij de wijze woorden van collega Devlies.

 

De voorzitter: Aan de hand van het antwoord denk ik dat de beide collega’s misschien moeten kijken naar de mogelijkheid van een amendement bij de programmawet. Anders kan dit niet meer opgelost worden. Ik zou deze mogelijkheid toch niet vergeten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

19 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de belastingaangifte door ondernemingen" (nr. 499)

19 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les déclarations fiscales introduites par les entreprises" (n° 499)

 

19.01  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, uit het antwoord dat ik kreeg op mijn schriftelijke vraag blijkt dat het aantal ondernemingen dat geen belastingaangifte heeft ingediend nog is toegenomen. Voor het aanslagjaar 2006 hebben 33.710 ondernemingen nagelaten een belastingaangifte in te dienen. Dat zijn 2.003 ondernemingen of 7% meer dan voor het aanslagjaar 2005. De minister benadrukte in zijn antwoord dat dit voorlopige cijfers zijn en dat er nog aangiftes zullen binnenkomen.

 

Sinds de regering mijn suggesties volgde, namelijk de regeling van de forfaitaire minimumwinsten voor buitenlandse ondernemingen uitbreiden tot alle ondernemers en beoefenaars van vrije beroepen – iets wat goedgekeurd werd in 2005 -, beschikt naar mijn oordeel de fiscus over een efficiënte manier om niet-indieners toch te belasten. Het aantal niet-indieners dat toch wordt belast door de fiscus is ook toegenomen. Voor het aanslagjaar 2005 kregen 3.098 ondernemingen en beoefenaars van vrije beroepen een aanslag van ambtswege omdat ze geen aangifte hadden ingediend. Voor aanslagjaar 2006 is dat aantal opgelopen tot 5.366.

 

Ik ben tevreden met die stijging maar er is nog veel werk aan de winkel want slechts 16% van de ondernemingen die geen aangifte hebben ingediend, werden forfaitair belast. Mijn vraag aan de minister is dan ook welke opdrachten hij aan zijn administratie gaat geven om ervoor te zorgen dat in de toekomst, en liefst zo snel mogelijk, alle niet-indieners forfaitair worden belast.

 

19.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, ik heb bij mijn administratie erop aangedrongen om onmiddellijk een instructie op te stellen waarbij de controlerende ambtenaren nogmaals op deze taxatiemogelijkheid worden gewezen indien er geen andere elementen een hogere taxatie wettigen.

 

J'irai même plus loin: je suis prêt, lors d'une prochaine commission, à revenir avec des chiffres. L'instruction part ce jour ou demain au plus tard car votre question est tout à fait légitime.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Mijnheer Van de Velde, uw lang wachten wordt beloond.

 

20 Vraag van de heer Robert Van de Velde aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de interneringsinstellingen" (nr. 508)

20 Question de M. Robert Van de Velde au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les établissements d'internement" (n° 508)

 

20.01  Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de interneringsinstellingen. Het nijpende tekort is vorig jaar voor een deel aangepakt in de vorm van een aantal nieuwe projecten die tot stand zouden komen. Budgetten werden vastgelegd, enzovoort.

 

Het enige verontrustende in dat hele verhaal, is dat de projecten omtrent de interneringsgebouwen niet worden gerealiseerd of toch niet in realisatie kunnen gaan. Ik denk aan het Antwerpse dossier, met de verschuiving naar Gent en Merksplas.

 

De verschillende elementen uit mijn vraag komen op het volgende neer: wat is de status van het dossier op dit moment?

 

Ondanks het de beloftes om bijvoorbeeld in Merksplas begin december te kunnen starten, hebben wij daarover nog maar relatief weinig gehoord.

 

Mijnheer de minister, daarover heb ik de volgende vragen.

 

Ten eerste, is er al een plaats gevonden voor de bouw van een nieuwe interneringsinstelling in Antwerpen?

 

Ten tweede, de Regie der Gebouwen verklaarde eerder dat de Stuivenbergpiste was verlaten en dat nu een terrein wordt voorgesteld op de Antwerpse linkeroever, naast het huidige opvangcentrum voor asielzoekers. Is dat voorstel nog steeds in onderhandeling met Antwerpen, of zit dat in het slop? Wat zou de aankoop van die grond kosten? Wanneer zult u kunnen beginnen met de bouw van die instelling? Voor hoeveel personen wordt die instelling geconcipieerd?

 

Ten derde, wat Gent aangaat, heeft de aannemer gesteld dat hij nog wacht op informatie van de Regie der Gebouwen. Wij vragen ons af welke gegevens hij nog niet heeft gekregen en welke vertragingstermijn wij kunnen verwachten.

 

Ten vierde, aangaande Merksplas was gezegd dat de uitvoerder van de werken ondertussen is aangeduid. Hij zou kunnen starten in december. Wanneer zal er effectief gestart worden? Wanneer zullen de containers in gebruik genomen kunnen worden?

 

20.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer Van de Velde, ten eerste heb ik het over Antwerpen.

 

In Antwerpen is een instelling gepland voor honderdtwintig geïnterneerden. Initieel was het de bedoeling om het Stuivenbergziekenhuis van Antwerpen om te bouwen tot een forensisch-psychiatrisch centrum. Vermits het project voor de bouw van een nieuw ziekenhuis te Antwerpen een onbepaalde vertraging heeft opgelopen, dienden andere mogelijkheden te worden geprospecteerd. Het terrein naast de vroegere Hogere Zeevaartschool is als een geschikte bouwplaats uit de prospectie gekomen. Alvorens een beslissing te nemen aangaande een eventuele aankoop, dient eerst nog nagegaan te worden of er geen stedenbouwkundige bezwaren zijn tegen de bouw van een FPC.

 

Contact met het college van burgemeester en schepenen van de stad laten vermoeden dat het bouwen van een FPC op dit terrein wellicht toegelaten zal worden. De eigenaar van het terrein is bereid gevonden te verkopen. Het aankoopdossier wordt momenteel door het aankoopcomité voorbereid. Er is nog geen raming van de kostprijs van het terrein. Zodra er zekerheid is over de terreinkeuze kan de procedure worden opgestart voor de aanstelling van een multidisciplinair studieteam. Alles zal in het werk worden gesteld om het FPC voor 120 geïnterneerden in 2012 in gebruik te nemen.

 

Ten tweede, Gent, een instelling voor 270 geïnterneerden. Voor het project in Gent werd de tijdelijke vereniging Abscis-DJGA-Ingenium-Derveaux-AT Osborne uit Gent aangesteld als multidisciplinair studieteam. Het studiecontract werd na een algemene offerteaanvraag toegekend.

 

Vooraleer de studieopdracht daadwerkelijk kan worden aangevat, moet nog een aantal belangrijke principes worden vastgesteld die een beslissende invloed op het plan hebben.

 

Ten eerste, wat de stedenbouwkundige omgeving betreft, de bereikbaarheid van het terrein is voorlopig nog problematisch. In de toekomst komt er een ringweg langs de spoorweg met een doorsteek naar het Forensisch Psychiatrisch Centrum. Langs deze doorsteek zou ook een parking voor bezoekers en personeel van het FPC moeten komen.

 

Hierover worden afspraken gemaakt met de stad Gent die instaat voor de ontwikkeling van het stadsdeel Wiedauwkaai.

 

Ten tweede, wat het inhoudelijk concept betreft, het bouwprogramma dat bij de offerteaanvraag gevoegd werd, blijft integraal geldig, maar een aantal aspecten, in het bijzonder in verband met de veiligheid, de toegangscontrole, de bewaking en de circulatie, moeten eerst in detail worden uitgewerkt met de dienst DG-EPI van de FOD Justitie en met het platform FPC Gent.

 

Deze problemen weden sedert september 2007 besproken op diverse vergaderingen, met de medewerking van het studieteam. De resultaten van de besprekingen maken het mogelijk om de studie effectief te starten begin januari 2008. Op basis van de verschillende deelstudies zullen de eerste aanbestedingen eind 2008 kunnen worden uitgeschreven.

 

In de loop van 2009 zal worden gestart met de werken voor de nieuwbouw en tegen 2012 moet de forensische campus operationeel zijn. In dit centrum zullen 270 geïnterneerde patiënten met een hoog of middelhoog veiligheidsrisico opgevangen worden die niet in de reguliere psychiatrie terechtkunnen.

 

Wat de uitbreiding voor 60 geïnterneerden in Merksplas betreft, voor het gunnen van de opdracht wordt een beroep gedaan op de onderhandelingsprocedure met bekendmaking. De onderhandelingsprocedure bevindt zich in een finaal stadium, zodat aangenomen mag worden dat de aannemer bekend zal zijn in december 2007. Behoudens onvoorziene omstandigheden zullen de werken aanvangen op 1 maart 2008 en beëindigd zijn in september 2008.

 

20.03  Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.09 uur.

La réunion publique de commission est levée à 12.09 heures.