Commissie
voor de Binnenlandse Zaken, de algemene Zaken en het Openbaar Ambt |
Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et
de la Fonction publique |
van woensdag 14 november 2007 Voormiddag ______ |
du mercredi 14 novembre 2007 Matin ______ |
De vergadering wordt geopend om 10.35 uur en voorgezeten door de heer Pieter De Crem.
La séance est ouverte à 10.35 heures et présidée par M. Pieter De Crem.
De voorzitter: Ik wil er de aandacht op vestigen dat de hele procedure – de vraagstelling, het antwoord van de minister, de repliek en eventueel een laatste woord – maximaal vijf minuten in beslag mag nemen. Men heeft vanuit de diensten, vanuit de griffie gevraagd om daarvoor nogmaals uw aandacht te vragen.
01 Vraag van de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de naleving van de taalwetgeving door de FOD Binnenlandse Zaken" (nr. 144)
01 Question de M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le respect de la législation linguistique par le SPF Intérieur" (n° 144)
01.01 Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil een vraag stellen over het naleven van de taalwetgeving. Een aantal inwoners van de stad Ronse kreeg onlangs een Franstalige uitnodiging toegestuurd met betrekking tot de hernieuwing van hun identiteitskaart.
Ronse is een Vlaamse gemeente met faciliteiten voor Franstaligen. Volgens ons werd daarmee de taalwetgeving overtreden. Deze uitnodigingen waren afkomstig van de FOD Binnenlandse Zaken, niet van het gemeentebestuur, namelijk van de directie Instellingen en Bevolking en het Rijksregister.
Mijnheer de minister, graag had ik van u een antwoord gekregen op volgende vragen.
Ten eerste, verstuurt de FOD Binnenlandse Zaken dergelijke uitnodigingen ook naar de andere faciliteitengemeenten?
Ten tweede, klaarblijkelijk houdt de FOD Binnenlandse Zaken een officiële inventaris bij van Franstalige inwoners in het Nederlandse taalgebied. Is hiervoor een wettelijke basis? Waarom doet men dat?
Ten derde, hebt u het schrijven van de heer Marino Keulen van 27 juni 2007 ontvangen? Welk gevolg werd aan deze brief gegeven?
Ten slotte, omwille van het in gebreke blijven van de FOD Binnenlandse Zaken moet de stad Ronse zelf opdraaien voor de kosten veroorzaakt door het herdrukken van de uitnodiging, in casu het in overeenstemming brengen met de wet. Mijn vraag is waarom een ondergeschikt bestuur moet opdraaien van een fout die werd gemaakt door de federale overheid.
01.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, u weet waarschijnlijk dat de dienst van het Rijksregister een centraal bestand van identiteitskaarten bijhoudt. Naast andere informatiegegevens vermeldt dit bestand de taal die de burger voor de uitgifte van de kaart heeft gekozen, als de burger, zoals in Ronse, een taalgrensgemeente, een dergelijke keuze heeft.
Er wordt verondersteld dat de gekozen taal, de taal is waarin de burger wenst dat zijn nieuwe identiteitskaart wordt opgesteld. De oproepingskaarten opgesteld door de dienst van het Rijksregister aan de burger om zich bij het gemeentebestuur aan te bieden voor de uitreiking van een nieuwe kaart of voor de vernieuwing ervan, worden, in de zin van de gecoördineerde taalwetten, geanalyseerd als een betrekking die een centrale dienst heeft met een particulier.
Krachtens artikel 41, §1, van de gecoördineerde taalwetten maken de centrale diensten voor hun betrekkingen met particulieren gebruik van een van de drie talen – Nederlands, Frans of Duits – waarvan de betrokkenen zich hebben bediend.
Kortom, mijn diensten stellen die oproepingskaarten op in de taal van de te vernieuwen identiteitskaart, zelfs als de burger in de gemeenten met een bijzonder taalstelsel, zoals de taalgrensgemeenten, voor de uitgifte van zijn nieuwe kaart kan kiezen tussen het Nederlands en het Frans.
Dit gezegd zijnde, deel ik u hierbij ook de antwoorden op de door u gestelde vragen mee.
Ten eerste, aangezien de productie van de nieuwe kaart gecentraliseerd is, worden de oproepingskaarten voor alle gemeenten van het koninkrijk opgemaakt door mijn diensten.
Ten tweede, de wettelijke basis van het centrale register van de identiteitskaarten wordt gevormd door artikel 6bis van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten, ingevoegd bij de wet van 25 maart 2003. Zoals ik u heb meegedeeld vermeldt dat register onder andere voor iedere houder, naast zijn identificatienummer van het rijksregister, de gevraagde taal voor de uitgifte van de identiteitskaart en het volgnummer van de kaart.
Ten derde, ik heb de brief van collega Keulen inderdaad ontvangen. Ik ben van plan om daaraan gevolg te geven rekeninghoudend met wat ik zonet heb uiteengezet.
Ten vierde, de gemeente Ronse kan ook zelf die oproepingskaarten drukken op voorwaarde dat zij het Rijksregister daarvan vooraf op de hoogte brengt. In dat geval zal die dienst de nodige identificatiegegevens leveren.
De gemeenten die een dergelijke beslissing nemen, moeten evenwel, in overeenstemming met de rondzendbrief-Peeters van 16 december 1997, de daaruit voortvloeiende drukkosten dragen.
Zoals uit mijn uiteenzetting blijkt, kan mijn dienst, mijns inziens, geen enkele schending van de gecoördineerde taalwetten worden verweten.
De voorzitter: Mijnheer Jambon, bent u tevreden met dat antwoord?
01.03 Jan Jambon (CD&V - N-VA): Ja.
Het incident is gesloten.
02 Question de M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les enquêtes administratives relatives à des domiciliations" (n° 159)
02 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de administratieve onderzoeken naar de officiële woonplaats" (nr. 159)
02.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, en juin 2007, la commune de Frasnes-lez-Anvaing, à la demande de la Région wallonne, sollicitait le SPF Intérieur pour qu'une enquête administrative puisse être menée à l'égard de deux mandataires dont la domiciliation était mise en doute suite à une plainte d'un autre mandataire. En juillet, cette plainte était reçue par le SPF Intérieur, un rappel avait été fait par l'administration à la fin du mois d'août et, n'ayant toujours pas de nouvelle à la mi-octobre 2007, une polémique bien locale naissait, comme on en connaît, en vous suspectant de ralentir cette enquête et d'avoir une influence sur le travail du SPF Intérieur.
Monsieur le ministre, où en est cette enquête?
Avez-vous, vous ou vos services, subi une quelconque pression pour qu'il y ait un manque de diligence?
Comment ce retard est-il justifié?
Quand des conclusions pourront-elles être tirées de ce dossier?
Je vous remercie.
02.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collègue, le 4 juillet 2007, mes services ont effectivement reçu une requête de la commune de Frasnes-lez-Anvaing. Celle-ci visait à mener d'urgence une enquête administrative ayant pour objet de vérifier la réalité de la résidence de deux mandataires communaux sur son territoire. Le délai moyen d'exécution pour ce genre d'enquête est de trois mois.
Je puis vous garantir que ni moi-même ni mes services n'avons fait l'objet d'une quelconque pression en relation avec cette demande d'enquête. De même, je puis également garantir que, conformément à la réglementation, mon administration se fonde, pour contrôler l'effectivité de la résidence d'une personne à un endroit déterminé, sur des éléments de fait, c'est-à-dire sur la constatation d'un séjour effectif dans une commune durant la plus grande partie de l'année. Cette constatation s'effectue notamment sur base du lieu que rejoint la personne intéressée après ses occupations professionnelles, du lieu de fréquentation scolaire des enfants, du lieu de travail, des consommations énergétiques et des frais de téléphone, du séjour habituel du conjoint ou des autres membres du ménage. Il n'est tenu compte en aucune façon de la fonction qu'occupe la personne pour donner suite à une telle requête.
J'attire votre attention sur le fait que l'enquête administrative diligentée suite à une requête de ce type peut entraîner comme conséquence la déchéance du mandat de conseiller communal reçu de l'électeur, ce qui touche donc directement au droit fondamental d'être élu. Ces enquêtes doivent donc être effectuées avec le plus grand soin.
C'est ainsi que notre service juridique a été
consulté et cette consultation a pris un certain temps. Ce service s’est
adressé à l’organe juridictionnel compétent en Région wallonne en matière de
contentieux électoral, à savoir le gouvernement wallon. De l'article 11, §22, 5o
du Code wallon de la démocratie locale, il ressort que ce
n’est plus le collège provincial mais bien le gouvernement wallon qui est
désormais compétent pour les litiges portant sur la perte de l’une ou l’autre
condition d’éligibilité des membres du conseil communal.
Une réunion de concertation avec la Direction générale des
pouvoirs locaux de la Région wallonne sera organisée dans les plus brefs délais
afin de préciser la procédure à suivre et de fixer le rôle de tout un chacun.
Dans l’attente des résultats de cette concertation, le service d’inspection
compétent a d’ores et déjà reçu l’instruction de procéder à une enquête de
population. Le rapport de cette enquête nous sera transmis d’ici la fin de
cette semaine. Il sera communiqué au gouvernement wallon dans les plus brefs
délais.
02.03 Jean-Luc Crucke (MR): Je remercie le ministre pour ce rappel à la jurisprudence habituelle ainsi qu’à la procédure. Je ne doutais pas du sérieux de ce travail.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la formation 'Yoseikan Bajutsu Special Police'" (n° 167)
03 Vraag van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de 'Yoseikan Bajutsu Special Police'-opleiding" (nr. 167)
03.01 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, je résumerai ma question. À partir de 2001, le Service de cavalerie de la Réserve générale a pu profiter d'une formation de la technique "Yoseikan Bajutsu Special Police" qui permet de dispenser des techniques de self-défense à cheval. Quatre formateurs ont eu la chance de suivre cette formation qui s'est achevée en février 2004.
Une évaluation positive a été rendue tant en ce qui concerne la sécurité des cavaliers, accrue par l'application de cet art, qu'en ce qui concerne les techniques défensives (techniques d'esquive) qui peuvent apporter une aide appréciable sur le terrain. Les techniques offensives, en revanche, si elles ont été jugées efficaces, comportaient selon l'évaluation un risque important de lésions graves.
En principe, à partir de janvier 2005, ces quatre formateurs devaient commencer à dispenser leur art à d'autres membres de la cavalerie de manière à les familiariser à l'usage de la sangle d'attache lors de leurs interventions. Il apparaît cependant que cela s'est limité à quelques jours depuis janvier 2005; ce qui s'avère insuffisant.
Aujourd'hui, en raison de ce manque de formation efficace, la quasi-majorité des cavaliers, qui ont pourtant reçu des sangles achetées par le département, ne les utilisent pas. Seul un nombre réduit de cavaliers y ont recours.
Mes questions, monsieur le ministre, visent à apprendre l'évolution que vous comptez donner à ce dossier, les formations qui ont été effectivement dispensées en 2005, 2006 et 2007, les budgets alloués notamment à l'achat de sangles, les accidents éventuellement constatés à l'occasion de l'utilisation ou de l'apprentissage de ces techniques.
Si je pose la question aujourd'hui, c'est que, le 11 octobre dernier, lors du jumping Audi sur le site de Tour et Taxis, une démonstration d'arrestation par des cavaliers ayant suivi cette technique devait avoir lieu; cependant, il leur aurait été donné l'ordre de ne pas procéder à l'arrestation avec la technique de la sangle, mais plutôt à pied.
Cela signifie-t-il que la formation prodiguée est insuffisante? Que l'initiation à cette technique risque d'être abandonnée? Au contraire, estimez-vous que son intérêt justifierait qu'elle soit davantage enseignée au bénéfice de nos cavaliers et de leurs différentes missions?
03.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chers collègues, les techniques d'esquive et défensives du "Yoseikan Bajutsu" ainsi que l'équilibre à cheval avec sangles de retenues ont été intégrés dans la formation fonctionnelle des cavaliers de police. Il n'existe pas de budget spécifique à ce sujet.
Les 200 sangles ont bien été achetées pour un budget de 4.005 euros.
Cette année, on a dénombré neuf chutes ayant entraîné une incapacité de travail. On ne dispose pas de données concernant l'ensemble des chutes.
Je répète que, lors de la formation des cavaliers de police, seule l'utilisation en tant que telle de la sangle et les techniques d'esquive et défensives du "Yoseikan Bajutsu" sont abordées.
Étant donné notre philosophie de gestion des événements et l'avis des spécialistes de la cellule "Situations de danger" de la police fédérale, les techniques offensives, telles que les techniques d'arrestation, n'ont pas été retenues.
Quant aux accidents à déplorer à l'usage du "Yoseikan Bajutsu" offensif au sein des services de police étrangers, la police fédérale ne dispose pas de données.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de goedkeuring van het nationaal veiligheidsplan 2008-2011" (nr. 178)
04 Question de M. Stefaan Van Hecke au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'approbation du plan national de sécurité 2008-2011" (n° 178)
04.01 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het nationaal veiligheidsplan 2004-2007 loopt binnen enkele weken op zijn einde. Een dergelijk plan beschrijft de prioriteiten die de regering voor de komende vier jaar heeft vastgelegd.
Het is evident dat de huidige regering van lopende zaken de bedoelde prioriteiten nu niet of heel moeilijk kan bepalen.
Dat heeft tot gevolg dat de bevoegde diensten slechts naar de prioriteiten van het plan 2008-2011 kunnen speculeren, terwijl nu reeds in materiaal en personeel moet worden geïnvesteerd, om de continuïteit van de politiediensten te waarborgen. Ook andere niveaus kunnen gevolgen van het uitblijven van het plan ondervinden, niet het minst de lokale politiezones, die noch hun eigen veiligheidsplan noch hun budget kunnen vastleggen, zonder dat zij de federaal bepaalde prioriteiten kennen.
Mijnheer de minister, daarom kreeg ik graag een antwoord op de volgende vragen.
Welke dringende maatregelen denkt u vandaag te kunnen nemen ter voorbereiding van de uitwerking en goedkeuring van het volgende nationaal veiligheidsplan? Op welke basis werken de diensten momenteel?
Is het nu denkbaar de prioriteiten te benoemen die zeker in het plan 2008-2011 zullen worden opgenomen? Welke proriteiten zouden dat dan kunnen zijn?
Ten derde, welke instructies hebt u gegeven, opdat de ongemakken voor de periode van onduidelijkheid zo beperkt mogelijk blijven? Wat is in het bijzonder de houding van de lokale politie ten aanzien van een veiligheidsplan?
In welke mate verhindert de situatie de totstandkoming van samenwerkingsakkoorden met politiediensten van andere lidstaten?
04.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, het nationaal veiligheidsplan 2004-2007, dat op de Ministerraad van 20 maart 2004 werd goedgekeurd, loopt inderdaad op 31 december 2007 ten einde. Een nieuw plan moet dus worden vastgelegd, en wel voor de periode 2008-2011.
Het spreekt voor zich dat de regering van lopende zaken het nieuwe plan niet kan goedkeuren. Het spreekt ook voor zich dat noch ikzelf noch collega Onkelinx van Justitie ons voor een volgende regering kunnen engageren door nu al bepaalde prioriteiten of doelstellingen voorop te stellen.
Ik deel uw bezorgdheid. Er kan maar beter snel een nieuwe regering komen, opdat de prioriteiten en de strategische en budgettaire doelstellingen van de politiediensten voor de komende jaren kunnen worden vastgelegd.
De politiediensten nemen alleszins de nodige voorbereidingen om een nieuw nationaal veiligheidsplan op te stellen op basis van de beleidsgegevens waarover de federale politie beschikt. De wet bepaalt namelijk dat de federale politie het nationaal veiligheidsplan voorbereidt. De nieuwe ministers zullen kennis nemen van al het voorbereidende werk dat al werd gepresteerd. De politie weet, meer dan andere diensten, welke fenomenen uit de cijfers naar voren komen. Ik herhaal echter dat het aan de nieuwe regering is om de prioriteiten van aanpak vast te leggen.
De vierjaarlijkse, zonale veiligheidsplannen moeten pas opnieuw tegen begin 2009 worden vastgelegd. De huidige, zonale plannen lopen, anders dan het nationale plan, over de periode 2005-2008.
Ik wil er ook op wijzen dat een dergelijk veiligheidsplan geen statisch gegeven is. Het legt de strategische doelstellingen vast, die op hun beurt in jaarlijkse actieplannen worden vertaald.
Samen met het criminaliteitsbeeld kunnen de veiligheidsplannen evolueren, zo werd bijvoorbeeld de aanpak van het fenomeen rondtrekkende dadergroepen door de regering geactualiseerd in maart jongstleden. Ik ga ervan uit dat deze aanpak ook door een volgende regering kan worden gedragen.
De politiediensten kunnen dus verder werken op basis van de huidige plannen. Dat geldt trouwens ook voor de internationale politiesamenwerking. Onlangs heeft de federale politie nog een samenwerkingsakkoord afgesloten met de Albanese collega’s.
Op het internationale vlak zal 2008 een belangrijk jaar worden. Het Verdrag van Prüm, het zogenaamde Schengen III-verdrag moet namelijk volgend jaar worden geïmplementeerd.
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de recente rellen in Sint-Joost-ten-Node" (nr. 182)
05 Question de M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les récentes échauffourées à Saint-Josse-ten-Noode" (n° 182)
05.01 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, een militair incident in Koerdistan waarbij enkele doden vielen heeft de Turkse gemeenschap in ons land zeer sterk opgejut de voorbije weken. Dat heeft men onder meer gemerkt in Sint-Joost in Brussel. Dit heeft geleid tot regelrechte aanvallen op Armeniërs en Koerden, mensen die volstrekt onschuldig waren en met die moeilijkheden niets te maken hadden. Zij werden werkelijk geviseerd. Zo werd onder meer de inboedel van een Iraaks-Armeens café helemaal vernield.
Volgens de uitbater trad de politie op geen enkel moment op. Ik lees bijvoorbeeld ook in De Morgen van die periode dat een deskundige, Marlies Carlier, daarover verklaart: “Wat me vooral opvalt aan de hele zaak is het lakse optreden van de overheid. Geen van de relschoppers werd opgepakt door de politie. Ook bij vroegere rellen werden ze ongemoeid gelaten. Zolang er geen eerlijk onderzoek gevoerd wordt naar wie er achter het geweld zit, blijft de voedingsbodem voor de rellen bestaan”. Amper twee dagen later, op woensdagavond 24 oktober, zijn er zware rellen geweest met 800 Turkse jongeren die een spoor van vernieling hebben getrokken door Schaarbeek en Sint-Joost. Ik citeer even uit Het Laatste Nieuws: “Relschoppers vernielden ruiten, beschadigden wagens en stichtten brandjes. 15 agenten raakten gewond. Ze vernielden de ruiten van een bus en een Koerdische muziekwinkel en beschadigden enkele auto’s. De ramen van drie trams werden met stenen ingegooid. Een reiziger werd gewond door glasscherven. Een trambestuurder werd in shock naar het ziekenhuis gebracht”. Enzovoort, enzovoort… Dat is toch allemaal zeer ernstig.
Wat opviel in heel het verhaal is dat zeer lang – ik denk zelfs de hele tijd – de ambassade geen enkel signaal heeft gegeven om de zaken te kalmeren. Integendeel, ik las in De Morgen dat een Turkse journalist zelf zei: “Ook de Turkse ambassade doet mee aan die opjutpraktijken. De ambassadeur in Brussel zei tegen de jongeren: “Blijf provoceren, laat je niet stoppen.” Dat zei de Turkse journalist. Die Turkse journalist was enkele dagen voordien omwille van zijn kritische houding in elkaar geslagen. Nadien, na het interview, heeft hij de weblog stopgezet omwille van de intimidatie en de bedreigingen van zijn familie. Dat is toch allemaal zeer ernstig, mijnheer de minister.
Ik heb dan ook een aantal vragen. Kunt u uitleg geven bij de feiten van toen? Om hoeveel geweldenaars ging het specifiek op 22 oktober? Kent de politie hun identiteit? Werden er mensen aangehouden in de loop van de dag? Welke inspanningen werden gedaan om de daders te vinden?
Ten tweede, was de politie in de buurt op het moment van de feiten? Klopt het dat de politie niet tussenbeide kwam? Zijn er ter zake instructies gegeven? Welke initiatieven werden er genomen om nieuwe incidenten te voorkomen? Werden potentiële doelwitten beschermd?
Mijn laatste vraag, het is duidelijk dat de anti-Amerikaanse en anti-Koerdische stemming wordt aangepord. Heeft de minister weet van welke individuen of groepen zich hiermee bezighouden? Welke initiatieven kunnen er worden genomen om dit soort stemmingmakerij tegen te gaan?
Mijn vraag dateert van 22 oktober. Ik zou er nog een vraag aan willen toevoegen. Hebt u weet van de houding van de ambassade? Werden er stappen gezet bij de Turkse ambassade om dit soort toestanden in de toekomst niet meer mee te maken?
05.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Laeremans, de incidenten en de manifestaties van de voorbije weken zijn effectief een gevolg van groeiende spanningen tussen de Turkse en de Koerdische gemeenschap. Ook de gevoeligheid van de Armeense kwestie speelt hierin een belangrijke rol.
Ik ga niet in op de internationale dimensie van dat probleem. Ik meen dat u mij ondervraagt in mijn hoedanigheid van minister van Binnenlandse Zaken. Het is begrijpelijk dat spanningen ook in ons land leven, gelet op de grote Turkse, Koerdische en Armeense gemeenschappen in ons land, zeker in de Brusselse regio. Die gemeenschappen hebben uiteraard het recht om te betogen, als zij daarvoor een toelating van de plaatselijke autoriteiten krijgen. Daden van geweld en vandalisme kunnen uiteraard niet worden getolereerd. Ik hoop dat de gerechtelijke autoriteiten de aanstokers en de daders van zulke agressie kunnen detecteren en vervolgen.
Op het vlak van de handhaving van de openbare orde en rust werden alvast de nodige voorzorgsmaatregelen genomen. De inspanningen van de Belgische politie- en inlichtingendiensten worden verhoogd. Het crisiscentrum van de regering coördineert deze inspanningen, in overleg met onder meer het departement Buitenlandse Zaken. Deze coördinatie gebeurt op basis van informatie die zowel vanuit het binnenland als het buitenland bij OCAD, het Coördinatieorgaan voor de Dreigingsanalyse, wordt verzameld. Zo werd ook de beveiliging van potentiële Turkse, Koerdische en Amerikaanse doelwitten opgevoerd over het hele grondgebied en in het bijzonder in de Brusselse agglomeratie, in Luik en in Antwerpen. Voor de manifestaties die de voorbije dagen en weken plaatsvonden, verzekerden de plaatselijke autoriteiten en politiediensten de openbare ordehandhaving, in de eerste plaats via overleg met de organisatoren en de gemeenschappen, maar ook met verhoogd politietoezicht, met steun van de federale politie.
Het merendeel van deze manifestaties verliep incidentloos dankzij inspanningen vanuit de gemeenschappen zelf. Bij een aantal optochten bleken aanhoudingen effectief noodzakelijk. Zo waren er tijdens de manifestatie – ik geef u de cijfers – in Brussel op 24 oktober 95 aanhoudingen, waarvan 8 gerechtelijke. Tijdens de manifestatie in Brussel op 27 oktober waren er 26 aanhoudingen, waarvan 4 gerechtelijke. Bij de laatste manifestatie van zaterdag 3 november waren er 16 bestuurlijke aanhoudingen en 1 gerechtelijke. Voor baldadigheden en agressie moeten wij een zerotolerantiebeleid voeren.
De feiten in uw vraag dateren inderdaad van de nacht van zondag 21 op maandag 22 oktober. Die zondagavond vond omstreeks 21.15 uur een samenscholing plaats van ongeveer 100 à 150 personen in de straten van Sint-Joost met de intentie naar de Amerikaanse ambassade te gaan. De betogers begaven zich nadien via de Turkse ambassade en het Turks cultureel centrum terug naar het Houwaertplein in Sint-Joost. Na de ontbinding van de stoet trok een 50-tal personen door de Liedekerkestraat, waar er een drinkgelegenheid is gevestigd die uitgebaat wordt door een persoon van Armeense nationaliteit.
Totaal onverwacht werd die zaak geviseerd en werden op zeer korte tijd vernielingen aangericht. De aandacht van de ordediensten ging op dat moment vooral uit naar de bescherming van een aantal Koerdische gebouwen in de buurt. De politiemensen die de groep begeleidden, hebben tevergeefs geprobeerd om tussenbeide te komen. Daarbij is ook een politieambtenaar licht gekwetst geraakt. De politiereserve bevond zich vlakbij en heeft snel ingegrepen met de steun van een sproeiwagen. Daarna is de rust teruggekeerd. Een gerechtelijk onderzoek ter identificatie van de mogelijke daders is bezig, onder meer met behulp van beeldmateriaal.
05.03 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u zegt dat het begrijpelijk is dat dit bij ons voor spanningen zorgt. Ik heb daar toch heel wat bedenkingen bij. De incidenten in Koerdistan zijn relatief beperkt. Er zijn enkele doden gevallen, maar dat is verre van een echte oorlog. Toch moeten wij vaststellen dat in de straten, zeker in Brussel, overal levensgrote vlaggen aan elke Turkse gevel verschijnen en dat er een hetze tegen Koerdische en Armeense mensen ontstaat. Dat is werkelijk buitensporig. Daarop zou veel sneller en alerter moeten worden gereageerd, zeker wanneer blijkt, uit persartikelen en wellicht ook uit informatie die u zelf ontvangt, dat de Turkse ambassade een rol in dit hele verhaal speelt. Ik heb deze vraag later toegevoegd, maar er zouden toch minstens ook nu nog stappen moeten worden ondernomen en moeten worden onderzocht wat hier van aan is. Deze journalist is hierover heel expliciet. Uw diensten zouden hem daarover minstens moeten kunnen ondervragen.
Voorts ben ik zeer bezorgd dat kritische houdingen ten opzichte van Turkije en de Turken in de kiem worden gesmoord. Een van de weinige Turkse journalisten die hierover kritisch durft schrijven, wordt door een bende heethoofden afgeranseld. Nadien wordt hij er zelfs toe gebracht zijn blog te stoppen en zijn journalistieke activiteiten in dit land - hij werkt ook nog voor buitenlandse kranten -, terug te schroeven. Dat is een zeer gevaarlijke evolutie. Ik wil u dan ook vragen, mijnheer de minister, om met die journalist contact op te nemen en de nodige initiatieven te nemen om de persvrijheid ook in dit dossier te waarborgen.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
06 Question de M. Éric Thiébaut au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la nouvelle matraque rétractable qui doit équiper la police locale" (n° 195)
06 Vraag van de heer Éric Thiébaut aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de nieuwe uitschuifbare wapenstok waarmee de lokale politie zal worden uitgerust" (nr. 195)
06.01 Eric Thiébaut (PS): Monsieur le ministre, l’article 4 de l’arrêté royal du 3 juin 2007 relatif à l’armement de la police intégrée prévoit que les services de police disposeront à l’avenir d’une arme de frappe droite rétractable, autrement dit d’une matraque rétractable. Conformément aux dispositions prévues aux articles 22 à 24 de cet arrêté royal, une commission "Armement" au sein de la police fédérale a été chargée de choisir le type de bâton de police qui équiperait le personnel opérationnel. Je la suppose composée de spécialistes en la matière.
Personnellement, j’estime de prime abord que cette arme est dangereuse vu le matériau utilisé pour sa confection. Ce danger concerne à la fois le personnel de police et les personnes qui devront être maîtrisées à l’aide de cette arme. J’ai d’ailleurs reçu de nombreux témoignages de policiers de terrain qui vont dans ce sens. En outre, le coût est assez élevé, notamment pour les zones de police. Pour ma zone de police, qui est petite, cela représente un peu plus de 8.000 euros.
Pour étayer mon propos, monsieur le ministre, je me suis permis d’apporter la matraque en question. Je vais vous montrer son fonctionnement. (M. Thiébaut actionne le mécanisme.)
C’est un engin plutôt rigide, en acier, que mes policiers ont peur d’utiliser. Or, cette utilisation a été imposée à tous les policiers de Belgique.
Je me permets donc de vous poser la question. Je voudrais savoir si des formations sont prévues. Je voudrais ajouter à ce sujet que cette matraque m’a été prêtée par un formateur qui m’a dit qu’il s’agissait d’une arme formidable. Seulement, le formateur saura l’utiliser mais je ne suis pas certain que le petit agent de quartier dans nos petits villages sera tout aussi apte à l’utiliser. Vous pouvez l’examiner si vous le voulez, vous me la rendrez à la fin de la réunion.
Je voudrais savoir également quelles directives et normes techniques vous avez fixées pour ce type d’armement. Une évaluation de son usage est-elle prévue? Pourriez-vous m’expliquer son coût? Je crois qu’il s’agit de 90 ou 100 euros pièce.
06.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur Thiébaut, quand vous parliez de formateurs, je suppose qu'il était question de formation policière, n'est-ce pas? Je plaisante.
Monsieur le président, chers collègues, tout d'abord, je tiens à signaler que la demande de la matraque rétractable émanait principalement de la police locale. De nombreux corps de l'ex-police communale possédaient déjà, en vertu de l'arrêté royal du 10 avril 1995 réglant l'armement de la police communale, des matraques rétractables pour son personnel exerçant ses missions à vélo, à moto, en civil ou pour les maîtres-chiens. Ces personnels suivaient pour cela une formation spécifique.
Le choix de la matraque rétractable comme arme de frappe individuelle résulte d'une proposition d'un groupe de travail "Armement", créé spécialement pour ce faire. Ce groupe était composé de policiers de la police locale et de la police fédérale, de représentants des organisations syndicales, ainsi que d'un formateur d'une école de police. Ensuite, l'arrêté royal, sous sa forme de projet, a été visé par tous les interlocuteurs concernés: police fédérale, commission permanente de la police communale et organisations syndicales.
Le groupe de travail a opté pour le choix unique d'une matraque rétractable droite, car celle-ci correspond mieux aux attentes du personnel de terrain. Cette matraque peut être emportée et reste donc utilisable à tout moment; j'ignorais que vous nous en amèneriez un exemplaire. Dans un véhicule, la matraque droite est souvent rangée dans un vide-poches latéral par les chauffeurs des véhicules. De par son faible encombrement, la matraque droite rangée dans son étui diminue l'impression d'agressivité présentée par cet objet.
Depuis plusieurs années déjà, il existe une formation à ce type de matraque. Elle est dispensée dans toutes les écoles de police. De plus, l'agent doit ensuite être régulièrement entraîné à son emploi. Il lui appartient en premier lieu, après avoir reçu la formation adéquate, de respecter celle-ci lors de l'usage de la matraque.
Venons-en aux normes. Des projets de normes "armement" ont été rédigés par des spécialistes en la matière, puis soumis à l'avis de la commission de l'armement policier. Ces normes sont à chaque fois soumises à l'avis de la commission permanente de la police locale, des autorités de la police fédérales, ainsi qu'aux organisations syndicales. La norme de la matraque se trouve déjà sur le site de la police fédérale.
Si, lors de l'utilisation sur le terrain, des incidents se présentaient, pouvant remettre en cause l'emploi de ce type de matraque, le problème serait alors soumis à la commission d'armement policier.
Pour ce type de matraque, la police fédérale a eu recours à un marché public accessible aux zones de police locale. Le coût par matraque est de 45 euros. Si une zone achète cette matraque de sa propre initiative, le prix sera probablement supérieur, à qualité égale, à celui obtenu par la police fédérale.
06.03 Eric Thiébaut (PS): Monsieur le ministre, je ne suis pas tout à fait rassuré mais je pense que maintenant, vous êtes sensibilisé à certains problèmes. Je vous remercie.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Bruno Stevenheydens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de maatregelen van Binnenlandse Zaken om koperdiefstallen bij de NMBS tegen te gaan" (nr. 198)
07 Question de M. Bruno Stevenheydens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les mesures prises par le département de l'Intérieur pour prévenir les vols de cuivre au détriment de la SNCB" (n° 198)
07.01 Bruno Stevenheydens (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, sinds 2005 zijn de koperdiefstallen bij het spoor enorm toegenomen. In de commissie voor de Infrastructuur werd enkele weken geleden meegedeeld dat er op twee jaar tijd 252 kilometer kabel werd gestolen.
De problemen bij het spoor door de koperdiefstallen zijn sinds 2005 ook enorm toegenomen. Enkel tijdens de eerste negen maanden van dit jaar werden 45 treinen afgelast en liep de spoorregeling forse vertragingen op. Naar aanleiding van de problematiek van die diefstallen aan de spoorweginfrastructuur werd er op 22 oktober overleg gepleegd tussen de staatssecretaris voor Overheidsbedrijven, Binnenlandse Zaken, de NMBS en Infrabel. Er werd een coördinator aangesteld die de diefstallen opvolgt. Eveneens werd er meegedeeld dat er maatregelen komen die de veiligheid aan het spoor moeten garanderen in geval van diefstal. Gelet op de professionele bekwaamheid van de criminelen is men een onderzoek gestart naar het daderprofiel.
Eind oktober heeft de politie in Hasselt twee Europese benden opgerold die samen voor 2,5 ton hadden gestolen. Eerder had de federale politie meegedeeld dat het merendeel van de daders van het fenomeen uit Oost-Europa afkomstig zou zijn. De koperdiefstallen zijn een internationaal fenomeen. De landen die ons omringen, worden er ook mee geconfronteerd. Koperdiefstal brengt blijkbaar meer op dan een bankoverval of een overval op een goed beveiligd geldtransport. Het gevaar is niet denkbeeldig dat de bendes die zich bezighouden met koperdiefstallen, zich verder zullen professionaliseren en dat we nog vaak met het fenomeen zullen worden geconfronteerd.
Hoever is het onderzoek naar het daderprofiel gevorderd?
Ziet de minister gelijkenissen met koperdiefstallen in het buitenland? Wordt hierover informatie uitgewisseld? Is de informatie correct dat een aantal van die criminelen hun ervaring heeft opgedaan in een eerder beroepsleven aan de spoorwegen in Oost-Europa?
Welke middelen zet Binnenlandse Zaken in om de diefstallen tegen te gaan?
07.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, uit gegevens van de federale politie blijkt dat we te maken hebben met verschillende daderprofielen, meer in het bijzonder met kleine lokale criminelen, met georganiseerde zigeunergroepen uit grootsteden langs de Franse grens en met Oost-Europese dadergroeperingen.
De federale politie is door Securail geïnformeerd dat vroegere werknemers worden ingeschakeld die ervaring hebben opgedaan in een eerder leven aan de spoorwegen in Oost-Europese landen. Diefstallen ten nadele van de NMBS vertegenwoordigen 20% van het totale aantal metaaldiefstallen in ons land. Voor het overige plegen de daders diefstallen op alle mogelijke plaatsen waar metalen te vinden zijn, zoals bouwwerven, nutsbedrijven en uiteraard ook metaalverwerkende bedrijven.
Wat koperdiefstallen bij de NMBS aangaat, bestaan er inderdaad gelijkenissen met diefstallen ten nadele van spoorwegmaatschappijen in het buitenland.
Informatie daarover wordt uitgewisseld in de werkgroep Koperdiefstallen van Railpol, het netwerk van de korpsen van de spoorwegpolitie van 9 Europese landen, waar ons land deel van uitmaakt. De strijd tegen metaaldiefstallen kadert in de globale aanpak van de rondtrekkende dadergroeperingen. In maart jongstleden – ik zei het daarnet al – heeft de regering het fenomeen metaaldiefstallen door rondtrekkende dadergroeperingen nog uitdrukkelijk als een prioriteit in het nationaal veiligheidsplan toegevoegd. Dat betekent dus zowel een preventieve als een repressieve aanpak.
Wat de preventieve aanpak betreft, is het onmogelijk de 3.500 km spoor in ons land permanent te bewaken. In samenspraak tussen de NMBS en de politiediensten worden wel technische preventieve maatregelen genomen, zoals een betere beveiliging van de depots en de werven, en ook camerabewaking uiteraard. Tegelijkertijd worden bijkomende patrouilles georganiseerd, zowel door Securail als door de politiediensten. Die patrouilles worden strategisch gestuurd op basis van informatie van de misdrijfanalyses. De federale spoorwegpolitie organiseert zulke acties en voert ook specifieke observatieopdrachten uit.
Zulke acties gebeuren ook in internationale context, de zogenaamde Railpolacties. Zo vond op 10 juli 2007 een gezamenlijke actie plaats in de negen betrokken Europese landen. De politie controleerde 2.500 plaatsen, recupereerde 63 ton koper en arresteerde 113 personen, waaronder 3 in ons land.
De politie werkt – dit is begrijpelijk – nauw samen met Securail. Via een goede informatie-uitwisseling, het zogenaamde early warning system van de NMBS, moet de politie in de mogelijkheid worden geplaatst nog sneller tussenbeide te komen wanneer de feiten worden vastgesteld.
De doelstelling is dus dubbel: in de eerste plaats de interceptie van de daders, maar ook: bruikbare vaststellingen doen op de plaats van het delict: sporenopname, DNA-onderzoeken, en dergelijke meer.
Heel recent nog, op 28 oktober jongstleden, arresteerde de federale spoorwegpolitie op heterdaad 4 daders van Bulgaarse nationaliteit die koper hadden gestolen op de terreinen van de NMBS in Schaarbeek. Ook aan de helercircuits besteden de politiediensten aandacht. Het gestolen koper wordt immers aan de man gebracht bij bijvoorbeeld schroothandelaars in binnen- en buitenland.
Kortom, wat de repressieve aanpak betreft, probeert de politie de daders in de eerste plaats te vatten. In opdracht van de gerechtelijke autoriteiten wordt nadien getracht de bendes van uitvoerders tot organisatoren en helers, te ontmaskeren en nadien te vervolgen.
L'incident est clos.
De voorzitter: In samenspraak met de collega’s Doomst en Terwingen krijgt nu de heer Van de Velde het woord. Hij heeft gevraagd om zijn vraag nummer 351 nu reeds te mogen stellen, door een agendaprobleem.
08 Vraag van de heer Robert Van de Velde aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de Afghaanse asielzoekers in Evere" (nr. 351)
08 Question de M. Robert Van de Velde au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les demandeurs d'asile afghans à Evere" (n° 351)
08.01 Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de voorzitter, ik dank u en ik houd eraan ook de collega’s te bedanken voor hun collegiale houding.
Mijnheer de minister, u zult begrijpen dat ik nogal verrast was toen ik maandag en dinsdag hoorde dat de Afghaanse asielzoekers in Evere hun hongerstaking stopzetten, nadat bekend was geworden dat deze achttien mensen tijdelijke verblijfspapieren krijgen. Ondertussen is gebleken dat die hongerstakers een soort van effectieve tijdelijke verblijfsvergunning krijgen van minstens een jaar. Degenen die niet onder de Conventie van Genève vallen of niet enige andere subsidiaire bescherming kunnen genieten, krijgen een verblijfsvergunning op basis van humanitaire redenen, in dit geval gezondheidsredenen.
Nochtans hebt u zelf in het recente verleden meermaals benadrukt dat de morele chantage van een hongerstaking, die uiteraard gepaard gaat met gezondheidsproblemen, die zo het voorwerp an sich worden van de morele chantage, geen aanleiding kan geven tot het verwerven van verblijfsvergunningen.
Vandaar wil ik u vragen of u kunt toelichten waarom u, in tegenstelling tot eerdere en zeer recente uitspraken, een tijdelijke verblijfsvergunning van minstens een jaar toekent aan deze asielzoekers, die de bescherming van de Conventie van Genève, noch een andere subsidiaire bescherming genieten?
08.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik heb het vroeger al vaak aangehaald, de overheid geeft niet toe aan het drukkingsmiddel van hongerstakingen met als doel een verblijfsvergunning te verwerven. Aanvragen tot machtiging van verblijf op basis van humanitaire motieven, in dit geval medische motieven, worden volgens de wetgeving geval per geval behandeld. Dat kan om evidente redenen resulteren in gedifferentieerde voorwaarden, naargelang van het betreffende geval.
Ik kan u aangaande de Afghaanse asielzoekers in Evere het volgende meegeven. De commissaris-generaal voor de vluchtelingen zal, op basis van een permanente reëvaluatie van de toestand in de landen van herkomst van asielzoekers, conform de actuele evaluatie van de situatie in Afghanistan, aan de hongerstakers die afkomstig zijn uit bepaalde gebieden – ik benadruk uit bepaalde gebieden – in Afghanistan subsidiaire bescherming kunnen geven. Hij zal het onderzoek van de aanvragen van de overige hongerstakers voortzetten, afhankelijk van de resultaten van de reëvaluatierapporten van de toestand in Afghanistan.
In afwachting van de reëvaluatie werd door de dienst Vreemdelingenzaken beslist aan de overige hongerstakers een voorlopige verblijfstitel af te geven, overeenkomstig artikel 9ter van de vreemdelingenwet.
De reden daarvoor is volgens mij duidelijk. Inderdaad, gelet op de ernstige gezondheidstoestand na vijfenvijftig dagen van hongerstaking wordt door een arts aan de vreemdelingen een medisch attest tot recuperatie verstrekt, geldend voor een periode van meerdere maanden.
Ik druk dus op de aspecten tijdelijkheid alsook subsidiaire bescherming in functie van – ik herhaal het – de toestand in bepaalde delen van Afghanistan, een toestand die uiteraard permanent het voorwerp uitmaakt van onderzoek.
08.03 Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de minister, de meeste van die mensen zijn afkomstig uit het gebied van Kaboel, dat op dit moment niet echt een onveilig gebied wordt genoemd.
Volgens mij moet de overheid proactief inschatten hoe de toestand evolueert. Wij kunnen niet toestaan dat zulke toestanden tot chantage leiden. Op dit moment geven wij namelijk een dubbel signaal, namelijk dat hongerstaking eigenlijk toch wel werkt. Mochten wij daarin proactief geweest zijn, dan zou de situatie met die mensen al uitgeklaard zijn vooraleer zij aan hun hongerstaking begonnen.
Ik denk dat wij met dat signaal de poort die wij zo moeizaam hebben proberen te sluiten, niet alleen op een kier zetten, maar terug openen.
08.04 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, ik wil daaraan graag nog iets toevoegen, hoewel ik wel weet dat het Parlement altijd het laatste woord heeft.
Mij is het niet helemaal duidelijk hoe een situatie in een land of in bepaalde gedeelten ervan proactief onderzocht kan worden. Wel kan de veiligheid in dat land of in gedeelten ervan permanent worden onderzocht. Die situaties wijzigen trouwens ook voortdurend. Op basis van rapporten moeten wij desgevallend onze appreciatie bijsturen. Maar proactief, dat lijkt mij moeilijk.
Ten tweede, het is niet de eerste maal dat dit gebeurt. Ik wil nog even benadrukken dat de subsidiaire bescherming bijvoorbeeld in 2003 ook werd toegepast. Subsidiaire bescherming wil eigenlijk zeggen dat een bevel om het land te verlaten voor een zekere periode wordt opgeschort in afwachting van een normalisatie van de toestand in het land van herkomst. Het staat dus niet gelijk met de verlening van asiel, maar men krijgt een subsidiaire bescherming die er eigenlijk op neerkomt dat men niet wordt gecatalogeerd als asielzoeker, wel dat de onmogelijkheid bestaat om uitvoering te geven aan een bevel om het land te verlaten, in functie van de situatie ter plekke, die permanent moet worden onderzocht. Dat is de essentie van de subsidiaire bescherming die wij uiteraard ook op Europees niveau hebben goedgekeurd.
08.05 Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de minister, ik bedoelde met proactief dat de situatie met die asielzoekers geen situatie van gisteren is. Zodra dat soort van aanvragen wordt ingediend, dienen wij volgens mij veeleer een proactief beleid te voeren om na te gaan hoe de situatie op dit moment evolueert. Dat kan wel gebeuren in de periode dat de asielaanvraag loopt. Er moet dan niet worden gewacht tot op het moment dat de hongerstaking in gang wordt gezet. In dat laatste geval wordt de openheid gegeven.
08.06 Minister Patrick Dewael: De commissaris-generaal heeft zelfs geen aanvraag nodig om de subsidiaire bescherming toe te staan; hij kan dat ambtshalve zodra hij dat besluit uit de lokale veiligheidssituatie in het land van herkomst. In de veronderstelling dat er asielzoekers in hongerstaking zitten, kan een commissaris-generaal, zonder dat er een aanvraag werd ingediend om subsidiaire bescherming, ambtshalve die bescherming verlenen.
Ik neem in ieder geval nota van uw bekommernis.
L'incident est clos.
09 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de aangekondigde maatregelen in het kader van het beleid ten aanzien van illegalen" (nr. 202)
09 Question de M. Raf Terwingen au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les mesures annoncées dans le cadre de la politique menée à l'égard des illégaux" (n° 202)
09.01 Raf Terwingen (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik besef dat mijn vraag die dateert van 16 oktober ondertussen wat heeft ingeboet aan actualiteitswaarde, zeker in het raam van wat er vorige week in deze commissie is gebeurd en de politieke gebeurtenissen sindsdien. Ik wil ze desalniettemin stellen.
Mijnheer de minister, in het geheel van de regeringsonderhandelingen die bezig zijn of waren of worden voortgezet, was er reeds een deelakkoord bekomen met betrekking tot het asiel- en vreemdelingenbeleid dat ons land tijdens deze nieuwe legislatuur wil gaan voeren.
De nieuwe regering wil hiermee op dit vlak duidelijk een andere weg inslaan of op zijn minst nieuwe accenten leggen. Zo werd er bijvoorbeeld in de media melding gemaakt van een aantal nieuwe systemen die het mogelijk zouden maken voor zogenaamde derdelanders of niet-EU-onderdanen om zich in ons land te vestigen voor zover uiteraard aan een aantal duidelijke en strenge voorwaarden zou worden voldaan. Dit kaderde ook in de mogelijkheden voor economische migratie. Ook voor de mensen die reeds geruime tijd in ons land verblijven werden afspraken gemaakt in het kader van een mogelijke regularisatie van hun verblijfsstatus. Hierbij zou onder meer rekening worden gehouden met het langdurig verblijf van deze mensen in ons land en de duurtijd van de procedure maar ook met de mate van integratie en het uitzicht op tewerkstelling.
Dienaangaande heb ik twee vragen. Kan de minister een schatting geven van het aantal personen dat thans nog illegaal in ons land verblijft en dat mogelijks op basis van de nieuw aangekondigde maatregelen geregulariseerd zou kunnen worden?
Ten tweede, welke houding zal de overheid aannemen ten opzichte van deze mensen die momenteel het voorwerp uitmaken van een verwijderingsmaatregel maar die volgens de nieuwe criteria die werden aangekondigd voor regularisatie in aanmerking zouden kunnen komen?
09.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, een schatting geven van het aantal illegale vreemdelingen dat individueel humanitaire motieven zou kunnen inroepen, is onmogelijk. Niet alle clandestiene vreemdelingen wensen zich kenbaar te maken. Ik kan er ook nog aan toevoegen dat de voorwaarden om te worden geregulariseerd ook in het nieuwe regeerakkoord onverkort blijven gelden.
Ten tweede, het principe van de continuïteit van de overheidsdiensten houdt in dat de leden van een regering van lopende zaken hun functie moeten uitoefenen tot op de dag waarop die regering officieel wordt vervangen door een nieuwe regering. Het principe van de verantwoordelijkheid voor administratieve handelingen bepaalt dat men zijn activiteiten moet beperken tot uitsluitend het uitvoeren van lopende zaken. Bijgevolg zullen illegale vreemdelingen dus effectief worden verwijderd. De vreemdelingenwet geldt onverkort en is sinds 1 juni 2007 niet gewijzigd. De rechten van deze vreemdelingen zijn bovendien gegarandeerd aangezien de administratieve handelingen waarvan ze het voorwerp uitmaken zowel vatbaar zijn voor een juridische controle door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen als voor een politieke controle.
Om te eindigen zou ik nog eens willen benadrukken dat een akkoord van de regering in vorming in niets de leden van de huidige regering in lopende zaken kan binden.
Op ons rust de verplichting de continuïteit van de Staat te verzekeren door toepassing van de vigerende wettelijke bepalingen en besluiten.
09.03 Raf Terwingen (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. De bekommernis die mij ertoe heeft gebracht die vraag te stellen was vooral dat er signalen waren dat een aantal vreemdelingen werd voorgespiegeld dat men nu reeds – ook al maakten zij het voorwerp uit van een verwijderingmaatregel – zou temporiseren.
Maar uw aandacht is zeer duidelijk: men gaat gewoon verder met de verwijderingmaatregel. Het lijkt mij ook duidelijk wat de rechtszekerheid betreft. Er mogen geen verkeerde signalen worden gegeven. Ik dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
10 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het koninklijk besluit van 27 april 2007 tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg" (nr. 206)
10 Question de M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'arrêté royal du 27 avril 2007 modifiant l'arrêté royal du 1er décembre 1975 portant règlement général sur la police de la circulation routière et de l'usage de la voie publique" (n° 206)
10.01 Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op basis van artikel 1 van het KB van 27 april 2007 zijn leden van brandweer en civiele bescherming toegevoegd aan de lijst van personen die bevoegdheid hebben om het wegverkeer te regelen. Dit KB heeft onder meer betrekking op het zo snel mogelijk vrij maken van de weg na een incident, ten einde de verkeersvlotheid zoveel mogelijk te garanderen.
Door de wijziging zijn de leden van de brandweer en van de civiele bescherming vanaf nu bevoegd om het wegverkeer te regelen. Die aanpassing werd ingegeven vanuit de vaststelling dat die diensten vaak voor de aankomst van de politie bij een ongeval op de openbare weg aanwezig zijn. Tot voor kort hadden zij geen wettelijke bevoegdheid om de veiligheid van zowel de slachtoffers als henzelf te garanderen. Dankzij de nieuwe regelgeving krijgen zij ook het statuut van bevoegd persoon. Gezien het nu toch om een nieuwe situatie gaat, kreeg ik graag antwoord op een aantal vragen.
Ten eerste, is er inzake de praktische kant van de zaak ook in praktische richtlijnen voorzien om de interventie effectief op het terrein uit te voeren?
Ten tweede, gezien het om gevaarlijke omstandigheden gaat waarin die mensen moeten werken, had ik nog een vraag over hun herkenbaarheid. Krijgen met name de personen die de bevoegdheid opnemen speciaal aangepaste herkenbaarheid, bijvoorbeeld op het vlak van kledij?
De aanpassing van het KB creëert ook een nieuwe taak voor de brandweermannen en de mensen van de civiele bescherming. Zij zullen in bepaalde nieuwe situaties terechtkomen waarop ze tot op heden niet echt zijn voorbereid. Is voorzien in een opleiding hiervoor? Zo ja, is dat ook voor alle leden opgenomen in de voorziene planning?
10.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, mijn diensten bereiden momenteel een rondzendbrief voor met een aantal praktische richtlijnen voor de brandweer voor hun interventies op de openbare weg.
Ten tweede, de signalisatie van de hulpdiensten zal worden overgelaten aan de beslissingsbevoegdheid van het hoofd van de operaties. Dat laat toe dat de signalisatie wordt aangepast aan de concrete omstandigheden van de interventie.
Ten derde, zowel wat betreft de brandweer als wat betreft de civiele bescherming zal in een eerste fase een welbepaald aantal personeelsleden een theoretische en praktische opleiding krijgen. Deze opleiding zal worden georganiseerd in samenwerking met de politie. In een volgende fase zal het reeds opgeleide personeel deze opleiding doorgeven aan de overige personeelsleden via het trainerprincipe.
Ten vierde, de opleiding inzake de wegcode richt zich tot alle operationele leden van de openbare brandweerdiensten en de civiele bescherming.
10.03 Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, is de rondzendbrief voor heel binnenkort of staat daar nog geen datum op? Krijgen we die rondzendbrief onverwijld?
10.04 Minister Patrick Dewael: Zo snel als mogelijk.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'installation des systèmes d'alerte Seveso" (n° 223)
- Mme Muriel Gerkens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'absence de périmètre de sécurité et d'information à la population de Welkenraedt dans le cadre des entreprises 'Seveso'" (n° 262)
- M. Bruno Van Grootenbrulle au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les incidents Seveso" (n° 283)
- de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het installeren van de Seveso-alarmsystemen" (nr. 223)
- mevrouw Muriel Gerkens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het ontbreken van een veiligheidsperimeter alsook van informatie aan de bevolking van Welkenraedt in het kader van de zogenaamde Sevesobedrijven" (nr. 262)
- de heer Bruno Van Grootenbrulle aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "incidenten in Sevesobedrijven" (nr. 283)
11.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 24 octobre dernier, l'entreprise Rosier qui est située sur la commune de Frasnes-lez-Anvaing et plus précisément à Moustier, a connu un incident d'auto-combustion, incident qui a permis d'exercer – si je puis dire – le plan communal d'urgence et d'intervention. Après une heure, l'ensemble du site était sous contrôle. On peut donc dire que le plan communal a parfaitement fonctionné.
Cela dit, lors de cette opération, il fut constaté qu'un des moyens d'avertir la population, à savoir le système d'alarme, n'avait pas fonctionné et pour cause, il n'est pas installé. Il existe bien un système interne à l'entreprise, mais celui prévu par le ministère de l'Intérieur n'est toujours pas en place. Vous comprendrez mon étonnement dans la mesure où l'entreprise elle-même déclare payer, au titre d'entreprise Seveso, une taxe de 80.000 euros par an.
De plus, si le SPF Intérieur avait bien communiqué les dates d'exercice d'alarme, il est évident que l'on peut difficilement procéder à ce genre d'exercice si l'alarme n'est pas installée!
En outre, j'ai personnellement adressé des lettres de rappel au SPF et j'ai également alerté le gouverneur.
Monsieur le ministre, j'ai plusieurs questions.
1. Comment sont répartis les fonds obtenus grâce à la taxe Seveso? Quel montant cela représente-t-il?
2. J'ai entendu tout à l'heure que vous n'aimiez pas les délais. Toutefois, vous comprendrez qu'il s'agit ici d'un problème urgent, dans la mesure où il touche à la sécurité. Dans quel délai l'installation des sirènes pourra-t-elle avoir lieu?
3. Quelles sont les raisons de ce retard? Pourquoi avoir communiqué des dates d'exercice alors que l'installation n'existe toujours pas?
4. D'autres communes et d'autres entreprises Seveso sont-elles confrontées au même problème et susceptibles de connaître les mêmes désagréments?
11.02 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, ma question porte plus sur la complexité des mécanismes qui doivent être mis en place autour des entreprises classées Seveso et la répartition des responsabilités entre les différents acteurs.
À la suite d'incidents qui se sont produits dernièrement, les autorités communales de Welkenraedt, par exemple, ont dit ne pas pouvoir informer la population si les plans de sécurité ne sont pas complètement élaborés. Or l'élaboration de ces plans relève de la compétence des autorités fédérales. Le bourgmestre ne peut s'y substituer.
Par conséquent, des populations se trouvent non informées, alors que les entreprises ont fait ce qu'elle devaient en demandant les permis, en se pliant à toutes les obligations légales.
Si je prends l'exemple de la commune de Welkenraedt, une société s'est agrandie et est classée depuis janvier 2006 Grand Seveso.
Si l'on se réfère à l'accord de coopération entre l'État fédéral et les entités fédérées, où en est-on aujourd'hui?
Le ministre de la Région wallonne nous dit qu'un plan d'urgence a été établi, que les informations nécessaires au public auraient dû être communiquées sur la base de l'article 17, §2 de l'accord de coopération et que cette responsabilité incombe au ministre fédéral en charge de la Protection civile.
En ce qui concerne le rôle du bourgmestre, l'accord de coopération prévoit la maîtrise des dangers liés aux accidents majeurs impliquant les substances dangereuses. Il établit une responsabilité partagée entre l'industrie et les pouvoirs publics. Ceux-ci ont donc une mission d'information active.
Le ministre régional nous dit aussi que les personnes pouvant être touchées par un accident dans une entreprise "seuil haut" – ce qui est le cas de l'entreprise Mond à Welkenraedt – doivent être informées d'office sur les mesures à prendre lors d'un éventuel accident et sur la conduite à adopter dans une telle situation. Cette mission d'information incombe au SPF Intérieur.
Ma collègue, Monica Neuman, le 1er octobre dernier, a interrogé le ministre wallon de l'Intérieur qui indique que le bourgmestre peut utilement venir en appui de l'information officielle mais qu'il n'a pas à se substituer aux autorités fédérales.
En ce qui concerne le périmètre de sécurité, il ajoute qu'il revient au ministre en charge de la Protection civile de déterminer les critères à prendre en considération par l'exploitant pour délimiter les territoires susceptibles d'être touchés. Il dit, je cite: "Le ministre fédéral a récemment sollicité l'avis de la Région wallonne sur un projet d'arrêté ministériel à cet égard et le gouvernement wallon a rendu un avis favorable le 6 septembre dernier".
Nous sommes maintenant en novembre, soit 11 mois après la reconnaissance du site de cette entreprise comme étant Grand Seveso, "seuil haut", or manifestement, toutes les dispositions n'ont pas encore été prises.
J'aurais donc voulu savoir où nous en étions et comment expliquer pourquoi ni le périmètre de sécurité ni l'information à la population n'ont été concrétisés alors qu'un accident grave peut survenir.
Par ailleurs, partagez-vous l'analyse du ministre wallon selon laquelle il n'appartient pas au bourgmestre de communiquer les informations essentielles à la population pour réduire les risques tant que les autorités fédérales n'ont pas déterminé les périmètres de sécurité? Auquel cas, qu'arriverait-il si un bourgmestre donnait une information à sa population en se substituant aux autorités fédérales? Engagerait-il sa responsabilité? Les choses pourraient-elles se retourner contre lui pour avoir usurpé l'autorité fédérale?
Si les dispositifs mis en place par les autorités fédérales empêchent les bourgmestres d'accomplir cette mission d'information et de sécurité préventive, ne conviendrait-il pas de les modifier pour que des incidents, tels ceux que nous venons de connaître, ne se reproduisent? Cela peut-il s'envisager dans le cadre des affaires courantes?
11.03 Bruno Van Grootenbrulle (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, l'incident survenu le 24 octobre dernier à l'entreprise Rosier à Frasnes-lez-Anvaing montre toute l'importance de l'information et de l'alerte des riverains lorsqu'un accident survient à une entreprise classée Seveso.
En cas d'accident, l'alerte par les sirènes installées par les services fédéraux est primordiale. Encore faut-il que celles-ci soient effectivement installées. À Frasnes, on s'est rendu compte que ces sirènes ne sont pas installées. Voilà qui est pour le moins étonnant, car l'entreprise Rosier existe depuis de très nombreuses années sur le territoire de la commune et celle-ci a été informée des dates des essais, lesquelles ont été répercutées auprès de la population par le biais du bulletin communal!
Monsieur le ministre, pourriez-vous me communiquer les raisons de cette non-installation dans la commune de Frasnes-lez-Anvaing? Avez-vous une estimation du nombre de sirènes installées en Belgique et surtout, une estimation du nombre de sirènes qui doivent encore l'être? Comment peuvent réagir les autorités communales lorsqu'elles se rendent compte de la non-installation des sirènes?
En outre, la coordination et l'organisation de l'information au niveau communal sont essentielles. À cet égard, l'article 29 de cet arrêté royal de 2006 oblige les communes concernées à mettre en place, au niveau de la commune, un comité de sécurité.
La disposition réglementaire précise que la cellule de sécurité est chargée d'effectuer les tâches suivantes:
- actualiser les plans d'urgence et d'intervention et en informer les destinataires;
- organiser des exercices;
- évaluer des situations d'urgence et des exercices;
- établir l'inventaire et l'analyse des risques;
- organiser l'information préalable sur la planification d'urgence.
Son article 30 précise que la cellule communale de sécurité comprend au moins le bourgmestre, le représentant de chaque discipline, le fonctionnaire désigné par le bourgmestre responsable de la planification d'urgence et de la communication.
Étant concerné en ma qualité de bourgmestre d'une commune, dans laquelle est installée une entreprise classée Seveso, je confirme que la mise en place d'une cellule de sécurité est importante et permet d'organiser au mieux l'information des citoyens en cas d'accident.
Le SPF Intérieur organise même des formations spécifiques à destination des membres de ces comités de sécurité.
Monsieur le ministre, pourriez-vous faire une évaluation de cette disposition de l'arrêté royal de 2006? Combien de communes concernées ont-elles mis en place les comités de sécurité? Pouvez-vous déjà faire l'évaluation de leur fonctionnement? Quelles sont les communes qui participent régulièrement à ces formations et qui se mettent ainsi en adéquation avec les dispositions de cet arrêté royal?
11.04 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chers collègues, le projet d'arrêté ministériel pour lequel les critères pour la délimitation des zones à risque autour des entreprises Seveso sont déterminés a été transmis aux Régions pour avis. Jusqu'à présent, mes services ont reçu l'avis de la Région wallonne et de la Région flamande; ils attendent encore celui de la Région de Bruxelles-Capitale. Ce n'est qu'après la parution de cet arrêté que les entreprises pourront déterminer les zones de planification d'urgence.
Mes services ne sont cependant pas restés inactifs. En ce qui concerne l'installation des systèmes d'alerte, ils ont entrepris les démarches administratives nécessaires en vue d'installer au moins une sirène par site. Tel est notamment le cas pour la firme Rosier. L'installation de cette sirène est planifiée pour les prochaines semaines. Sur les 169 entreprises Seveso existantes, 19 doivent encore être équipées.
Par ailleurs, la nouvelle campagne d'information Seveso commencera le 29 novembre 2007. Lors de cette campagne, la population sera mise au courant de la nature des risques, des mesures préventives à prendre tant par les autorités que par les industries et des règles de conduite à respecter. La campagne sera annoncée dans les médias. Il est prévu de diffuser un spot télévisé sur les chaînes nationales et de publier des annonces dans les quotidiens et hebdomadaires nationaux. De plus, les citoyens qui habitent à proximité d'une entreprise Seveso recevront une lettre personnalisée et un dépliant comprenant l'information nécessaire.
En ce qui concerne l'affectation des redevances Seveso, en 2006, le montant total des redevances s'élevait approximativement à 7,2 millions d'euros, dont 1,4 million a été versé au SPF Emploi, Travail et Concertation sociale et environ 5,7 millions au SPF Intérieur. La part du SPF Intérieur est versée dans le fonds pour les risques d'accident majeur.
Les dépenses relatives aux redevances Seveso font l'objet d'un programme qui est discuté notamment avec les représentants des gouverneurs et qui est soumis à mon approbation.
Elles concernent principalement l'achat de matériel (tenues antigaz, conteneurs, appareils de détection, appareils respiratoires, pompes et autres matériels antidéflagrants, douches de décontamination, compresseurs, etc.).
Elles concernent également le développement des grands projets comme une banque de données BIG reprenant les substances dangereuses, le plan de circulation dans les environs du port d'Anvers, la formation de haut niveau pour les intervenants et la mise en place du réseau de sirènes électronique.
Enfin, quant aux formations spécifiques destinées aux membres des cellules communales de sécurité, il convient de distinguer:
- les séances d'information destinées aux bourgmestres organisées dans chaque province par la direction générale Centre de crise, à dater du printemps 2007;
- les séances de formation à la communication de crise pour les autorités locales, organisées pour la deuxième fois en 2007 par la même direction générale.
- les formations pour les fonctionnaires communaux responsables de la planification d'urgence organisées par certaines provinces, notamment le Hainaut et la Flandre orientale.
11.05 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je tiens à remercier le ministre pour sa réponse. J'ai bien entendu qu'une sirène serait installée dans les prochaines semaines. Vous comprendrez pourquoi j'insiste pour que ces semaines soient raccourcies autant que faire se peut. En ce qui concerne Moustier, cela me semble trop peu car il s'agit là d'un cas spécifique où deux communes extérieures à Frasnes-lez-Anvaing, Ath et Leuze, subissent un risque nettement plus grand que la commune de Frasnes-lez-Anvaing dû aux vents dominants. Une seule sirène n'apporte dès lors peut-être pas une solution optimale.
Je regrette, monsieur le ministre, mais je vous remercie en même temps, qu'il faille interpeller en commission pour avoir une réponse. Des courriers vous ont été adressés ainsi qu'au gouverneur et sont à votre disposition mais les réponses ont malheureusement toujours été le vide. Heureusement, cet incident s'est résorbé avec une professionnalisation extrême et je tiens à remercier les services compétents mais nous ne sommes jamais à l'abri d'un incident majeur.
11.06 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je souhaiterais vous interroger à nouveau car il ne me semble pas avoir obtenu de réponse concernant la possibilité pour les bourgmestres de prendre en charge une information de la population. Les bourgmestres pourraient ainsi déterminer un périmètre valable pour les mesures de précaution lorsque les campagnes d'information n'ont pas encore été prises en charge par le fédéral.
J'entends bien que, le 29 novembre 2007, toute la population belge sera informée et que les habitants concernés recevront un courrier mais, aujourd'hui, les bourgmestres disent qu'ils ne peuvent pas prendre l'initiative d'informer leur population sur les risques et prendre des dispositions pour délimiter un périmètre car cette tâche incombe au ministre fédéral.
J'aurais aimé avoir une réponse plus claire sur les initiatives que peuvent prendre les bourgmestres sans être accusés de se substituer de manière non autorisée à l'autorité fédérale.
11.07 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, j'ai répondu. Je me suis référé à la date du 29 novembre. Je me prononce toujours en faveur de toute initiative qui viserait à augmenter les synergies avec les autorités locales. Si des bourgmestres ont des questions ou des suggestions, ils peuvent me les adresser.
11.08 Bruno Van Grootenbrulle (PS): Monsieur le président, je voudrais remercier le ministre pour sa réponse. Comme mon collègue, M. Crucke, je me réjouis du fait que l'entreprise Rosier sera équipée dans les prochaines semaines de cette sirène, qui est attendue par le personnel de cette entreprise et par les habitants des environs.
11.09 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je ne voudrais pas prolonger le débat inutilement. J'insiste notamment parce que vous dites que vous êtes en faveur de l'amélioration de la coopération avec les bourgmestres mais, dans le même temps, lorsqu'un bourgmestre se retrouve avec un nouveau site sur sa commune, il s'agit d'une certaine responsabilité. Si un accident survient et que la population n'est pas bien informée, la responsabilité du bourgmestre risque d'être mise en cause. J'ai l'impression que les textes existants font en sorte que les autorités communales n'osent pas prendre l'initiative ou la responsabilité d'information car elles considèrent que ces textes ne leur permettent pas de le faire.
11.10 Minister Patrick Dewael: U moet geen verwarring
zaaien. Ik zal in het Nederlands antwoorden, om heel duidelijk te kunnen zijn. Ik heb in mijn antwoord verwezen
naar "des séances d'informations à destination des bourgmestres,
organisées dans chaque province par le centre de crise, au printemps
2007".
Ensuite, j'ai dit qu’une campagne d’information débutera le 29 novembre, qu'il convient donc d'attendre puisque, lors de cette campagne, la population sera mise au courant de la nature des risques et des mesures préventives à prendre tant par les autorités que par les industries.
Je ne peux que répéter que dans le cas où des bourgmestres estiment que l’information n’est pas suffisante pour le moment ou qu’elle peut être complétée, ils peuvent me le faire savoir et je lancerai des actions supplémentaires, le cas échéant par le biais du centre de crise. Si les bourgmestres n’osent pas ou ne savent pas, qu’ils se manifestent et j’aurai alors une base pour agir. J’ai pris des initiatives et je lance une campagne d’information. Que puis-je faire de plus? S’ils ont des suggestions pour améliorer la synergie, qu’ils me les transmettent, qu’ils expliquent précisément quelles sont les informations dont ils ne disposent pas. Alors je pourrai agir.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: M. Van den Eynde étant absent, sa question no 246 est reportée à la prochaine réunion de commission.
12 Question de M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le développement d'un plan d'action visant une approche intégrée de la police judiciaire en matière de stupéfiants" (n° 249)
12 Vraag van de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het opstellen van een actieplan voor een geïntegreerde aanpak van drugs door de gerechtelijke politie" (nr. 249)
12.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, le Hainaut occidental détient un record: celui du nombre de touristes fréquentant ses discothèques, ce qui, en soi, ne serait pas dramatique si cela se limitait à des séances de danse. Malheureusement, ce phénomène qui s'exprime essentiellement le week-end et durant la nuit à partir du vendredi soir jusqu'au lundi matin très tôt, s'accompagne d'une transhumance de stupéfiants. Or, ces discothèques se trouvent souvent dans de très petites communes en termes de population, ce qui signifie que le personnel des zones de police appelé à couvrir lesdites communes n'est pas pléthorique.
Ce constat a été fait par l'ensemble des zones de police du Hainaut occidental, mais aussi par Mme le procureur du Roi qui a réuni tous les bourgmestres, il y a maintenant quelques semaines, pour ne pas dire quelques mois, et qui leur a proposé la mise sur pied d'une approche intégrée, non seulement préventive mais aussi répressive du phénomène des stupéfiants sur l'ensemble des zones. En effet, à l'époque, Mme le procureur du Roi nous faisait remarquer qu'elle avait constaté une diminution du nombre de dossiers en raison de l'absence d'information par manque d'effectif.
Une motion a été votée par l'ensemble des communes du Hainaut occidental; et si ce n'est pas encore fait, ce sera bientôt le cas. Cette motion vise à ce que soit remise en place la cellule CABU qui permettait non seulement la généralisation des renseignements, mais aussi d'assurer une présence permanente sur le terrain en vue de lutter contre le phénomène des stupéfiants en discothèque. Je rappelle que ce phénomène est spécifique à la région du Hainaut occidental.
Voici mes questions.
- Avez-vous connaissance de cette motion qui a été déposée suite à ce phénomène transfrontalier? Quelle suite pensez-vous y accorder?
- Les relations entre le SPF Intérieur et le SPF Justice permettent-elles de mettre sur pied cette cellule? À partir du moment où les communes et les zones de police se disent prêtes à joindre leurs efforts, il serait souhaitable, selon moi, de mettre sur pied, comme cela est demandé dans la motion, un cofinancement en vue d'assurer une meilleure efficacité en la matière. Ce serait-là une première! J'ose donc espérer que vous pourrez y réserver une suite positive.
12.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, monsieur Crucke, je suis au courant des problèmes rencontrés par les communes du Hainaut occidental suite à la présence de mega-dancings sur leur territoire.
Je suis prêt à me joindre à toute initiative que les autorités judiciaires voudraient prendre en la matière. Même si les structures de la police intégrée doivent pouvoir permettre de lutter efficacement contre ce genre de trafic, les zones de police peuvent très bien prendre des initiatives avec la police fédérale d'une manière supra-zonale, tant sur le plan administratif que judiciaire.
Afin de renforcer cette approche intégrée, on a par exemple déjà mis en place le corps d'intervention. Il s'agit de policiers fédéraux qui peuvent venir en aide aux zones dans la lutte contre des phénomènes spécifiques. La collaboration entre les différents niveaux de la police et avec les autorités judiciaires est fixée dans les plans zonaux et le plan national de sécurité. La section "drogue" de la police fédérale organise également un échange de données stratégiques également avec l'étranger car, à côté de l'approche nationale, l'approche internationale de cette problématique est, en effet, essentielle.
Ces dernières années, on a beaucoup investi dans cette problématique, tant sur le plan national que sur celui de la coopération internationale, par des actions policières internationales, par un échange d'informations international poussé et aussi par la conclusion de nouveaux traités, comme Schengen III ou le traité policier Benelux, qui a permis la création de "Joint Hit Teams" internationaux, etc. Mais je m'entends avec vous sur le fait que la problématique de la drogue doit rester prioritaire pour le prochain gouvernement, en particulier pour les ministres de la Justice et de l'Intérieur.
12.03 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse. Il n'empêche qu'à l'heure actuelle, même si un certain nombre d'initiatives ont été effectivement prises, la collaboration est insuffisante, en tout cas insuffisamment performante. Je suis d'accord avec votre analyse, à savoir que le travail doit s'effectuer entre les cabinets de la Justice et de l'Intérieur. Je proposerai - mais nous sommes, hélas, en affaires courantes - à l'ensemble des bourgmestres du Hainaut occidental une entrevue avec les DG de la Justice et de l'Intérieur afin d'examiner la manière d'optimaliser la collaboration. Je pourrais également présenter un dossier attestant de l'arrestation, chaque semaine, de trafiquants, qui viennent de France dans la région. Cela signifie que le réseau fonctionne, mais lorsqu'on connaît l'influence de ces produits sur le genre humain, force est de mettre fin de manière plus active, en tout cas plus répressive à ce phénomène à répétition.
12.04 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, M. Crucke peut faire ce qu'il veut, mais il s'adresse à un gouvernement qui s'occupe des affaires courantes. Or, je constate qu'au sein de votre commission, semaine après semaine, on pose des questions, on fait des suggestions auxquelles il ne peut être répondu par un ministre qui doit se limiter aux affaires courantes. Donc, monsieur Crucke, si vous faites le nécessaire sur le plan local et que vous vous adressez aux dirjus, etc., c'est votre plein droit. Mais personnellement, je ne peux rien annoncer ni approuver, ni proposer. J'œuvre dans le cadre des affaires courantes. Tenez compte de cette limitation de mes pouvoirs et de mes compétences!
12.05 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, j'ai précisé que nous étions en affaires courantes. M. le ministre en prendra note dans le compte rendu. J'imagine bien la difficulté de la réponse. Nonobstant, en période d'affaires courantes, des problèmes se posent aussi couramment aux gens sur le terrain.
12.06 Patrick Dewael, ministre: Je le sais mais dans les questions qui me sont adressées, je m'aperçois de plus en plus qu'il n'y a plus de différence entre les questions posées avant les élections et celles posées après les élections!
L'incident est clos.
13 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de bevordering van de secretaresse van de Commissaris-generaal van de geïntegreerde politie" (nr. 336)
13 Question de M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la promotion de la secrétaire du Commissaire général de la police intégrée" (n° 336)
13.01 Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik wil zeker geen voorkeursbehandeling maar het is inderdaad zo dat ik naar de commissie voor de Verzoekschriften moet. Het gebeurt niet dikwijls dat ik ergens onmisbaar ben. Bedankt om mijn vraag voor te willen nemen.
De afgelopen dagen is het verhaal van de grote promotie die de commissaris-generaal van de federale politie blijkbaar aan zijn secretaresse zou hebben verleend nogal uitvoerig in de pers aan bod gekomen. Het is inderdaad de moeite waard te bekijken hoe de bevordering van iemand die te werk was gesteld op niveau C naar niveau A eigenlijk is verlopen. We moeten er toch rekening mee houden dat zeker ook van politiediensten wordt verwacht dat zij de plichtenleer hoog houden en dat dit zeker geldt van laag tot hoog.
Ik denk dat wat is gebeurd, moet worden bekeken in het geheel van wat nu bezig is. Men doet namelijk zijn best om de CALog-statuten te herbekijken en op te waarderen. Dit lijkt mij een goede zaak in het perspectief van een beter werkende geïntegreerde politie. In dit geval is het echter een opwaardering die kan tellen. Mijn vraag is dan ook waar de motivering in een ministerieel besluit vandaan komt om deze promotie mogelijk te maken. Ik had ook graag geweten in welke schaal de betrokken secretaresse is opgenomen.
De commissaris-generaal heeft reeds toegelicht waarom hij de beslissing heeft genomen. Hij zegt dat het een aanstelling betreft in een functie van niveau A. Volgens het RPPOL is de aanstelling in een hoger ambt inderdaad mogelijk maar dit moet zich dan beperken tot een functie van het niveau A. De betrokken secretaresse oefende nu eenmaal geen functie uit van het niveau A maar wel van niveau C. Ik vraag mij af hoe dit bij mekaar te passen is. Kortom, is een dergelijke motivering niet strijdig met het RPPOL. Een ander argument dat wordt gebruikt, is het feit als zou de betrokkene een functie van directiesecretaresse uitoefenen. Ik denk dat dit in de feiten ook zo is. Het RPPOL voorziet erin dat die functie inderdaad kan worden uitgeoefend maar dan in een betrekking op niveau B in de bijzondere graden.
Tot slot nog even over heel de context waarin dit is gebeurd, namelijk de inwerkingtreding van een niveau CALog-statuut en meer in het bijzonder de weging van wie zich daar op niveau A bevindt. We horen daar heel wat klachten over, vooral over het feit dat de afweging niet altijd op een objectieve manier gebeurt. Ik denk dat de minister zeker op de hoogte is van de geschillen die daarover al aanhangig zijn gemaakt. Ik wou aan u vragen in hoeverre u ook toeziet op het feit dat dit op een objectieve en uniforme manier zou gebeuren.
13.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega's, ik wil eerst en vooral algemeen opmerken dat de aangelegenheid waarvan de voorbije dagen sprake in de media een interne personeelszaak van de federale politie betreft.
Uiteraard ben ik politiek verantwoordelijk voor de federale politie. U weet echter dat de wetten en de besluiten op de geïntegreerde politie erin voorzien dat de minister van Binnenlandse Zaken bij koninklijk besluit of bij ministerieel besluit beslissingen in verband met heel wat personeelsaangelegenheden moet goedkeuren.
Het gaat dan om mobiliteitsdossiers, tuchtdossiers, verloven voor opdrachten in het buitenland, aanwijzingen in hogere functies, oppensioenstellingen, enzovoort. Ik geef u ter informatie mee dat ik bijvoorbeeld vorige week een veertigtal pensioendossiers heb moeten goedkeuren. Het spreekt voor zich dat ik in deze materie moet vertrouwen op de administratie van de federale politie. Ik wil eraan toevoegen dat, bij mijn weten, dat vertrouwen tot op heden nog nooit is beschaamd.
Ten tweede, er is de afgelopen dagen een specifieke zaak in de media gekomen. Bij het bekendraken van deze zaak heb ik het dossier opgevraagd. Indien nodig zal ik uiteraard ook het Comité P dat met een onderzoek bezig is op basis van een klacht, een bijkomend verslag vragen over het geheel van de problematiek.
Ik wil in het Parlement nogmaals duidelijk stellen dat de wet van 20 juni 2006 waarbij de structuur van de federale politie werd gewijzigd en het daaruit voortvloeiend koninklijk besluit van 14 november 2006 waarin de hele nieuwe structuur is uitgewerkt, bepalen dat de commissaris-generaal en de drie directeurs-generaal "een beperkt aantal medewerkers kiezen die de dienst voor beleidsondersteuning vormen". Zo staat het in het koninklijk besluit.
Die wet werd in deze commissie en in de plenaire vergadering van de Kamer overigens eenparig goedgekeurd. Die persoonlijke medewerkers kunnen internen zijn, mensen van de federale of de lokale politie, operationelen of burgerpersoneel – de zogenaamde CALog’s – of externen die bijvoorbeeld van andere overheidsdiensten komen. Daarin hebben de betrokken commissaris-generaal of de directeurs-generaal een heel grote vrijheid.
Het is in dat raam dat de commissaris-generaal die op 1 maart 2007 werd benoemd, een aantal persoonlijke medewerkers heeft gekozen, waaronder ook mevrouw Ricour. Die mensen werden door hem gekozen. Hij heeft die keuze gemotiveerd.
Présidente: Muriel Gerkens.
Voorzitter:
Muriel Gerkens.
Zij werkten immers al heel lang met hem samen, ook in zijn vorige functies. Op die manier hadden de betrokkenen heel wat ervaring en expertise opgebouwd.
Ik herhaal dat het een persoonlijke keuze van de commissaris-generaal is, waarover ik mij in mijn hoedanigheid van minister ook niet hoef uit te spreken. Indien hij persoon x voorstelt, hoef ik niet voor te stellen om persoon y te nemen. Ik heb geen opportuniteitmogelijkheid. Ik volg zijn keuze.
Gelet op de verantwoordelijkheden die de betrokken mevrouw in haar nieuwe hoedanigheid door de commissaris-generaal kreeg toebedeeld, stelde hij voor om haar in een hogere functie aan te wijzen. Het is een aanwijzing in een hogere functie. Hij stelde een aanwijzing in loonschaal A21 voor. Dat is de laagste schaal van klasse 2.
De rechtsbasis voor de aanwijzing in een hogere functie vinden wij terug – ik ben misschien enigszins technisch, maar het is van belang – in artikel 6, 2°, 77, en volgende van het koninklijk besluit van 30 maart 2001. Dat is het zogenaamde Mammoetbesluit.
Het gaat dus niet – dit werd ook in bepaalde mediaorganen weerlegd, in andere mediaorganen minder – om een benoeming of een bevordering. Een benoeming of bevordering brengt een definitieve toekenning van een nieuwe graad met zich. Het gaat om een tijdelijke aanstelling in een hogere functie, waarvoor effectief geen diploma of examen is vereist. Zij is dan echter ook tijdelijk en precair. Indien de functie om een of andere reden wordt verlaten, vervalt ook de aanstelling en valt de betrokkene op de oorspronkelijke positie terug.
Het is op voornoemde, juridische basis en met voornoemde motivering dat de aanstelling aan mij werd voorgelegd. Daaromtrent overlegde ik trouwens ook nog met de betrokken personeelsdienst en de juridische dienst van de federale politie. Zoals gezegd, maakte ik daarbij geen opportuniteitbeoordeling over de keuze van de persoon, maar wel een beoordeling naar de vorm en naar de legaliteit.
U stelde mij, ten slotte, ook nog een vraag over de wegingen in het nieuwe CALog-statuut. Dat staat eigenlijk los van de aangehaalde problematiek.
U weet dat de overheid en de syndicaten een nieuw statuut voor het burgerpersoneel uitwerkten. De wettelijke basis van het nieuwe statuut werd in het Parlement goedgekeurd. Om het nieuwe statuut toepasbaar te maken, moeten functies worden gewogen.
Ik legde de procedure voor de weging vast in de omzendbrief GPI60, die sinds 1 september 2007 jongstleden van kracht is. De omzendbrief heeft net tot doel de bedoelde operatie objectief en uniform te laten plaatsvinden, weliswaar met maximaal respect voor de autonomie van de lokale overheden.
Ik besluit. Wij hebben hier te maken met een problematiek die de gemoederen binnen de federale politie blijkbaar verhit. Ik kan op dit ogenblik onvoldoende inschatten in hoeverre het een zaak van rancune is of in hoeverre andere overwegingen in het protest meespeelden. Ik kan evenmin inschatten of het een echt probleem zou zijn. Daarom ook wacht ik met belangstelling het rapport van het Comité P af. Op dat ogenblik zal ik met meer kennis van zaken het dossier kunnen beoordelen. Het spreekt vanzelf dat ik de commissie van de resultaten van mijn bevindingen op de hoogte zal brengen.
13.03 Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik wilde alleen de zaak nog wat breder opentrekken. Ik stel vast dat politiediensten op het vlak van personeelsbeleid blijkbaar toch vaak een eigen invulling geven aan het statuut dat hen werd toegekend, terwijl dat eigenlijk zou moeten kaderen in een bredere kijk op de totaliteit van het openbaar ambt.
Het feit dat een bepaalde tak van de federale politie een eigen interpretatie kan geven aan zijn statuut, maakt dat hij op bepaalde momenten zowel rechter als partij is. De federale politie stelt hoe het statuut moet geïnterpreteerd worden bij de toepassing niet alleen door de lokale politie, maar ook door de eigen diensten.
Wij moeten op termijn toch eens nagaan of dat houdbaar blijft. Moeten wij niet overwegen om die identiteit af te splitsen van de federale politie en onder te brengen onder de FOD Binnenlandse Zaken?
De voorzitter: Mijnheer de minister, wenst u te reageren?
13.04 Minister Patrick Dewael: Mevrouw de voorzitter, als ik reageer, praat ik over de toekomst. Hetgeen ik daarnet heb opgemerkt tegenover een vraagsteller, moet ik zelf natuurlijk ook respecteren.
Ik kan natuurlijk wel over het verleden spreken. U moet weten vanwaar wij komen. Wanneer wij komen van de vroegere rijkswachtsituatie, die wel eens een staat binnen de staat werd genoemd, dan heeft men bij het onderhandelen van het nieuwe statuut alleszins een rol willen toebedelen aan de minister van Binnenlandse Zaken. Dat is de reden waarom ik een aantal dingen moet ondertekenen, krachtens de wet en het statuut, zonder dat ik een opportuniteitsbeoordeling heb.
Het is het een of het ander. Ik voel mij daar ook niet echt comfortabel bij. Ofwel is het de structuur en dan is de structuur helemaal verantwoordelijk. Als men alleen maar een soort van legaliteitscontrole kan doen, dan zit men een beetje op twee paarden tegelijkertijd.
Ik sta open voor alle mogelijke suggesties, maar u mag toch niet – ik verwijs naar de hele discussie over het CALog-statuut – de specificiteit van het politiekwerk uit het oog verliezen. Een en ander verdrinken in het ruimere statuut van het openbaar ambt zou ook niet kunnen, want dat zou een hypotheek kunnen leggen op de slagkracht van de politie.
Dat is echter voor een regeerakkoord, waar wij allebei naar uitkijken. Het is voor een volgende regering om zich daarover te buigen.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
14 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la couverture du réseau Astrid" (n° 293)
14 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het bereik van het Astridnetwerk" (nr. 293)
14.01 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le vice-premier ministre, nos forces de sécurité communiquent entre elles depuis de nombreuses années avec le réseau Astrid. Le week-end du 20 octobre dernier, tous les services du pays ont éprouvé de grandes difficultés à communiquer via ce réseau. Il est dès lors utile de se pencher sur la fonctionnalité du système et surtout sur la couverture du réseau. Vous avez d’ailleurs déjà répondu à ce volet-là.
Par ailleurs, dans la ville de Braine-le-Comte par exemple, le réseau Astrid ne respecte pas ses engagements pris en janvier 2005. Une nouvelle antenne devait être construite à proximité de la gare SNCB. Après d’énormes difficultés, le permis de bâtir est enfin octroyé. Malheureusement, aujourd’hui, toujours rien. Quand on interroge les responsables du réseau Astrid, ceux-ci nous renvoient vers le SPF Intérieur qui prétexte qu’il n’y a plus l’argent suffisant pour ériger cette antenne.
Je me permets dès lors de vous poser quelques questions afin que nous y voyions plus clair. Existe-t-il un plan global de couverture du réseau Astrid? Si oui, la couverture est-elle optimale dans tout le pays? Dans le cas contraire, quand le sera-t-elle? Quel est le budget que le SPF Intérieur consacre au développement du réseau Astrid? Est-il déjà épuisé pour 2007? Qu’en est-il de l’installation de l’antenne de Braine-le-Comte, d‘autant que les toutes dernières informations en notre possession nous font dire que l’argent est là mais qu’il faut une signature du ministre de l’Intérieur pour pouvoir installer cette antenne.
Je rappelle, comme RTL-TVI l’a montré la semaine passée, qu’en entrant dans les bâtiments de Braine-le-Comte et d’une partie d’Hennuyères, qui fait partie de la commune, il n’y a plus du tout de couverture Astrid, ce qui peut engendrer de gros problèmes, notamment en cas d’incendie.
La présidente: Monsieur le ministre, M. Van Grootenbrulle et M. Vandenhove ont également déposé une question au sujet d’Astrid mais je crois que vous avez préparé des réponses distinctes. Nous ne joignons donc pas les questions.
14.02 Patrick Dewael, ministre: Ma réponse comporte plusieurs éléments, madame la présidente.
Pour ce qui est de la couverture radio nationale, le gouvernement fédéral a conclu un contrat de gestion avec la société Astrid qui définit clairement le niveau de services à offrir. Ce contrat se base sur la loi "Astrid". La couverture radioélectrique est imposée de manière contractuelle. Le marché public exécuté par Astrid avait initialement prévu la construction de 435 antennes. L’extension du réseau de radiocommunication avec des masses supplémentaires est prévue par Astrid. Les modalités pratiques du déploiement d’antennes supplémentaires ont été élaborées en étroite collaboration avec le comité consultatif des usagers.
En ce qui concerne le budget de mon département consacré au réseau, les subsides annuels qui couvrent les coûts de fonctionnement du réseau émargent totalement au budget de l'État fédéral. Ils s'élèvent à environ 30 millions d'euros par an et couvrent essentiellement des engagements contractuels en marge de l'exploitation journalière du réseau. Ces crédits ne permettent toutefois pas d'investissement quant à la couverture radiophonique.
En ce qui concerne la couverture à Braine-le-Comte, dans l'architecture initiale, Astrid avait prévu l'installation d'une antenne dans la cour de l'ancienne gendarmerie. On n'a toutefois pas réussi à obtenir une autorisation de bâtir. Nous avons alors opté pour un site alternatif pour couvrir la région concernée. Par conséquent, le signal radio qui dessert Braine-le-Comte provient d'une antenne très éloignée, ce qui explique la faiblesse du signal portable. Le signal est suffisant, sauf au cœur de la ville, pour les appareils radio à bord des véhicules. La couverture est donc insuffisante à l'intérieur des bâtiments.
L'année prochaine, Astrid présentera un nouveau plan financier au gouvernement. La couverture supplémentaire pour Braine-le-Comte en fera partie.
14.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Il y a eu une évolution depuis puisqu'un site alternatif a été trouvé à côté de la gare de Braine-le-Comte. Nous y avons vraiment mis beaucoup d'énergie, le permis est enfin délivré. L'argent est disponible chez Astrid mais ils nous disent qu'ils ont besoin d'une signature du ministère de l'Intérieur pour que tout soit mis en œuvre. Monsieur le ministre, je me permets d'insister afin que vous redemandiez une information actualisée à vos services pour qu'on puisse installer l'antenne. Cela peut être réglé en quelques heures selon Astrid.
14.04 Patrick Dewael, ministre: Je prends acte de ce que vous me dites mais vous me permettrez de vérifier auprès de mon administration et auprès d'Astrid.
La présidente: Il y aura donc un suivi.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
15 Question de M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le démantèlement de la centrale nucléaire de Chooz A" (n° 254)
15 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de ontmanteling van de kerncentrale van Chooz A" (nr. 254)
15.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vous remercie de m'avoir attendu.
Monsieur le ministre, ma question porte sur un décret de la République française du 27 septembre 2007 relatif au démantèlement de la centrale nucléaire de Chooz A.
La centrale de Chooz se situant, comme vous le savez, en bordure directe de notre territoire et au bord de la Meuse, les vents dominants soufflant sur la Belgique et la zone de qualification de 10 kilomètres s'étendant essentiellement sur notre pays, il convient, autant que possible et comme c'est le cas pour les centrales belges, de s'assurer du respect le plus strict des consignes de sécurité en son sein et d'une coordination transfrontalière efficace, notamment en termes de communication, afin d'assurer la sécurité de nos concitoyens.
Le gouvernement français a sanctionné ce 27 septembre 2007, le décret auquel je viens de faire référence. Il s'agit de démanteler la centrale dite de Chooz A construite au début des années 60, qui était un des premiers réacteurs à eau pressurisée. Mise en service en 1967, cette centrale de Chooz a connu une quantité impressionnante d'aléas, de pannes et de dysfonctionnements, jusqu'à son arrêt définitif en 1991. Cette centrale de Chooz A a été rejointe en 1996 et 1997 par une autre unité baptisée Chooz B et composée de deux réacteurs toujours en activité.
La décision française de démanteler Chooz A est la conséquence logique de son arrêt, il y a 15 ans. Il convient néanmoins de veiller à ce que ce démantèlement se déroule dans les meilleures conditions de sécurité, en y mettant le temps nécessaire pour permettre une baisse graduelle et progressive de la radioactivité, en veillant au respect de la santé des travailleurs et des riverains, en évitant la dispersion d'ondes radioactives, en s'assurant de la meilleure concertation avec les populations et autorités concernées et en garantissant une expertise finale indépendante, exhaustive et fiable.
Monsieur le ministre, voici mes questions.
- Avez-vous été informé et concerté par les autorités françaises quant à ce projet de démantèlement de la centrale nucléaire de Chooz A? Le cas échéant, à quelle date et sous quelle forme?
- Quelles garanties avez-vous obtenues et pouvez-vous donner quant au respect des plus strictes conditions de sécurité dans le cadre du démantèlement de cette centrale, notamment en termes de dispersion d'ondes radioactives, de gestion des déchets radioactifs et d'expertise finale des travaux de démantèlement?
- Qu'est-il prévu pour informer la population belge concernée quant à ces travaux assez lourds?
- Quelles démarches avez-vous entreprises ou envisagez-vous d'entreprendre vis-à-vis des autorités françaises concernant ce démantèlement?
15.02 Patrick Dewael, ministre: Madame la présidente, la centrale nucléaire de Chooz A a été arrêtée définitivement le 30 octobre 1991. La déconstruction d'une centrale nucléaire se réalise généralement en trois phases: tout d'abord, la mise à l'arrêt définitif; ensuite, le démantèlement partiel et, enfin, le démantèlement total.
La centrale de Chooz A entamera en 2008 l'ultime étape de sa déconstruction, qui devrait s'achever en 2020. Le décret du 27 septembre 2007 a autorisé l'exploitant du site à procéder aux opérations finales du démantèlement. Les autorités de sûreté belge, dont l'Agence nucléaire, sont informées de manière systématique de l'évolution des travaux de démantèlement de Chooz A lors des réunions semestrielles du groupe franco-belge sur la sûreté des réacteurs.
Je fais référence à ma réponse à la question écrite n° 24. Je rappelle que le décret de 1999, qui a autorisé la seconde phase du démantèlement, avait été précédé d'une enquête publique, à laquelle la population belge et les communes concernées ont été officiellement invitées à participer. L'avis d'enquête publique a été publié dans le journal belge "La Meuse" à deux reprises: les 9 et 30 août 2006.
L'autorisation délivrée par le décret du 27 septembre 2007 se rapporte au démantèlement du circuit du réacteur déjà vide de combustible depuis 1995 et de ses annexes. Ces installations sont situées dans des cavernes, une spécificité de Chooz A. Le fait que ce démantèlement s'opère dans des cavernes réduit considérablement les risques potentiels pour l'environnement. Les conditions de sûreté dans lesquelles s'opèrent les travaux de démantèlement sont du ressort de l'autorité de sûreté nationale.
Il convient de souligner que le site nucléaire de Chooz est entouré, sur le territoire belge, par des balises de surveillance du réseau TELERAD, de la même façon que les sites nucléaires belges de Doel et Tihange, afin de détecter tout accroissement anormal de la radioactivité ambiante.
15.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse, laquelle soulève trois remarques. Si je vous ai posé la question, c'est parce que j'ai constaté que les attendus du décret français ne faisaient pas explicitement référence à une concertation avec la Belgique. Certes, vous n'en êtes nullement responsable, mais il aurait été élégant de le signaler, surtout eu égard aux directives européennes, qui obligent à une concertation du public et des pays voisins lors de travaux ayant un impact important sur l'environnement. Cela dit, je me réjouis que les autorités belges aient été averties.
Je trouve
néanmoins que le choix de la France d'un démantèlement rapide n'est pas
optimal. Je regrette que les autorités belges n'y aient pas fait référence car
cette méthode est dangereuse pour les intervenants. Elle coûte plus cher,
produit des déchets radioactifs qui ont une durée de radioactivité importante
et il n'y a pas de solution de stockage pour les déchets les plus actifs à
cause d'une certaine rapidité du démantèlement.
Je prends
bonne note que deux avis ont été publiés dans le journal "La Meuse"
au mois d'août. Tous nos concitoyens ne lisent pas le journal, qui plus est
"La Meuse". Je me demande dès lors dans quelle mesure il ne
serait pas opportun d'envisager une information plus large, par exemple au
moyen d'une publication "toutes boîtes".
L'incident est clos.
16 Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de nieuwe voetbalcompetitie" (nr. 267)
16 Question de M. Ludwig Vandenhove au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la nouvelle compétition de football" (n° 267)
16.01 Ludwig Vandenhove (sp.a-spirit): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een korte vraag. In de media lezen wij dat men de voetbalcompetitie zou hervormen. Men zou voetballen tussen Kerstmis en Nieuwjaar, maar men zou vooral ook de reeksen herindelen in twee reeksen, de best gerangschikte en de minder gerangschikte ploegen. Uiteraard zal deze hervorming wedstrijden met een verhoogd risico met zich meebrengen, zeker voor de tweede ingreep.
Mijnheer de minister, zijn dat geruchten die in de media de ronde doen? Is er al dan niet officieel contact geweest met de Belgische Voetbalbond en uzelf of uw administratie? Dit heeft immers een impact op de veiligheid.
16.02 Minister Patrick Dewael: Mevrouw de voorzitter, gezien het voorstel voor een nieuwe voetbalcompetitie inderdaad mogelijk meer risicowedstrijden met zich meebrengt, hebben mijn diensten op 3 oktober jongstleden contact opgenomen met de Liga Beroepsvoetbal. Voorafgaand aan een definitieve beslissing is overleg met mijn diensten noodzakelijk, zodat een simulatie kan worden opgemaakt van wat deze plannen kunnen betekenen inzake onder meer politie-inzet. De Liga Beroepsvoetbal heeft aangegeven dat de externe firma die werd aangesteld om het project te bestuderen contact zou opnemen met de voetbalcel binnen mijn diensten. Het betreft een Nederlandse firma die ook de hervorming van de Nederlandse competitie heeft begeleid. De destijds door de Nederlandse overheid gestelde bijkomende veiligheidseisen zijn al in het bezit van mijn diensten. Het spreekt voor zich dat ook de burgemeesters in dat debat moeten worden betrokken.
Mijn beleidsuitgangspunt inzake voetbalbeleid op basis van het vigerend regeerakkoord is de laatste jaren altijd dezelfde geweest en geldt ook voor elk voorstel voor een nieuwe competitieformule. Wedstrijden moeten kunnen plaatsvinden in veilige en aangename omstandigheden, maar er moet een aanvaardbaar evenwicht zijn tussen de veiligheidsinspanningen van de overheid en die van de privé-organisator.
Wat de voetbalwedstrijden tussen Kerstmis en Nieuwjaar betreft, hebben mijn diensten in het verleden al aan de Liga laten weten dat de beschikbare politiecapaciteit in deze periode, gelet op andere evenementen, eerder beperkt is.
16.03 Ludwig Vandenhove (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.
L'incident est clos.
- de heer Ludwig Vandenhove aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "problemen met het Astridsysteem" (nr. 269)
- de heer Bruno Van Grootenbrulle aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de technische problemen met het Astridnetwerk in de provincie Henegouwen" (nr. 280)
- M. Ludwig Vandenhove au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "des problèmes concernant le système Astrid" (n° 269)
- M. Bruno Van Grootenbrulle au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la panne du réseau Astrid en province de Hainaut" (n° 280)
17.01 Ludwig Vandenhove (sp.a-spirit): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, u hebt ook in de Senaat al een paar keer op deze vraag geantwoord en daarnet ook op een vraag daaromtrent van een collega. Toch zou ik nog even willen terugkomen op hetgeen op 20 oktober 2007 is gebeurd.
Wat het technisch aspect betreft, in welke mate hebt u daarover met de nv Astrid al contact gehad? Hoe staat u daar als minister tegenover?
De tweede zaak vind ik zeker zo belangrijk. Als ik goed ben ingelicht ben, achtte de nv Astrid, op het ogenblik dat zij kennis had van de problemen, het niet nodig of nuttig om daarvan de brandweerzones in ons land te informeren. Erger nog, men wist te antwoorden aan de brandweerzones die contact opnamen dat men eigenlijk niet in de mogelijkheid was om de brandweerzones daarvan op de hoogte te brengen.
In die zin heb ik een dubbele vraag.
Hebt u daarover contact gehad met de nv Astrid? Wat bent u van plan daaraan te doen? Ik denk aan het technische aspect, maar vooral aan het feit dat op zulke momenten, als het systeem uitvalt – het is immers techniek – de betrokken zones moeten kunnen worden geïnformeerd.
17.02 Bruno Van Grootenbrulle (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, le contenu de ma question reprend évidemment ce qui vient d'être exposé brièvement par mon collègue Vandenhove.
Le système de télécommunication Astrid, utilisé par les services de police et de secours pour communiquer entre eux, a connu des problèmes techniques le week-end des 20 et 21 octobre 2007. Selon les informations en ma possession, le problème n'aurait affecté que les centraux incendie. La population pouvait encore entrer en contact téléphonique avec les services, mais ces derniers ont rencontré des difficultés pour envoyer des équipes sur le terrain ou pour rappeler leurs volontaires. Des perturbations ont affecté plusieurs services dans la province du Hainaut. Je dois noter que ce n'est pas la première fois.
Le système Astrid dispose d'une fonction spécifique (PAGER) qui permet aux centraux d'appeler différentes équipes sur le terrain en même temps; elle ne fonctionnait plus correctement. Ainsi, les services d'incendie ont dû contacter leurs équipes et leurs volontaires par gsm ou par d'autres systèmes de communication radio.
Le communiqué de presse de la société Astrid minimise le dérangement technique: il se serait limité à un problème au service de "paging" pour les pompiers, il aurait été réparé le samedi soir et, durant le dérangement, tous les autres systèmes de communication d'Astrid auraient été en état de fonctionnement. Je dois dire heureusement!
Toutefois, pour ce qui est des services locaux d'incendie, la situation fut plus grave. En effet, les services centraux d'Astrid n'ont pas prévenu immédiatement les services de secours. Ceux-ci ont appris la panne "par hasard"! Et sans information fiable de la part d'Astrid, ils ont dû rappeler rapidement des équipes de volontaires via gsm et téléphone fixe, comme je l'ai signalé.
L'origine de la panne n'est pas encore connue et fera l'objet d'une enquête par le service technique d'Astrid. Il semble qu'elle a affecté le serveur central, ainsi que le système de secours. Je ne souhaite pas exagérer cet incident technique, mais que se serait-il passé si la panne avait eu lieu mercredi dernier lors des deux accidents Seveso qu'a connus en même temps la province de Hainaut? Je rappelle qu'Astrid est tenue par une obligation de résultat et que ce service nous coûte relativement cher.
Monsieur le ministre, je souhaiterais vous poser quelques questions.
Pourriez-vous faire le point concernant cette panne? Pourquoi les services locaux de secours n'ont-ils pas été informés immédiatement par Astrid de ce dérangement? Quelles sont les mesures prévues au sein de cette société pour informer rapidement les utilisateurs d'éventuels dérangements du réseau? Vos services ont-ils été informés de cette panne?
Plusieurs jours se sont écoulés depuis; a-t-on désormais connaissance des raisons de cette panne? Quelles mesures ont-elles été mises en place pour que ce genre d'incident n'arrive plus? Si cela était malheureusement encore le cas, quelles sont les mesures alternatives ou "plan bis" que la société Astrid compte mettre sur pied pour permettre une communication optimale en cas de panne inopinée, par exemple, via des moyens radio ou de téléphonie?
Enfin, accessoirement, mais cependant important, qui prendra en charge les frais supplémentaires supportés par les communes suite à cette panne et au défaut d'information fiable de la part d'Astrid?
17.03 Patrick Dewael, ministre: Madame la présidente, le réseau du "paging" est un système par lequel on contacte surtout les pompiers. Un défaut dans le software au centre du système de gestion était à l'origine de l'incident. Des sécurités ont été incorporées dans le système qui fonctionne en cascade comme un filet de sécurité mais, apparemment, ces systèmes de sécurité n'ont pas pu prévenir le défaut.
La firme responsable du développement et de l'entretien du système a immédiatement été avertie. Après 4 heures, une première fonction de base de ce système a été réparée, ce qui a permis de pouvoir, à nouveau, contacter les personnes concernées.
Er bestaat een noodplan bij de nv Astrid om, in geval van een crisis zoals deze, te communiceren via hun helpdesk. Dat plan werd nu voor het eerst op grote schaal gebruikt, maar de communicatie naar de brandweerdiensten heeft duidelijk gefaald. Blijkbaar was het systeem niet voorzien op een crisis van dergelijke omvang. Via tussenkomst van de directie civiele veiligheid werd dan in allerijl een communicatielijn opgezet, via het crisiscentrum van de regering, om via de provinciale hulpcentrale, de zogenaamde 100-centra, de brandweerzones te verwittigen.
De communicatie van de hulpcentrales naar de brandweerdiensten is evenmin optimaal verlopen.
D'ailleurs, les responsables de la sécurité civile n'ont pas été informés du défaut par Astrid; ils l'ont appris par les pompiers sur le terrain.
Il est évident qu'on doit tirer des leçons de cet incident, tant sur le plan technique que dans le domaine du plan d'urgence "Communication".
Samen met u kan ik niet accepteren dat een snelle hulpverlening in gevaar komt door een technisch probleem of door een onvoldoende functionerend noodplan voor de communicatie. Er is in de voorbije jaren heel veel geïnvesteerd in het Astridsysteem en de nv Astrid. Er mogen dan ook resultaten worden verwacht.
Ik heb de nv gevraagd om haar crisiscommunicatieplan volledig op punt te stellen om in de toekomst op zijn minst een snelle en adequate communicatie met de betrokkene te verzekeren in geval van technisch defect. De nv heeft een voorstel van aanpak uitgewerkt dat op dit moment wordt voorgelegd aan het raadgevend comité van gebruikers. Tegelijk wordt de piste van een mogelijke crisiscommunicatie via het crisiscentrum verder uitgewerkt door de diensten van Binnenlandse Zaken.
En ce qui concerne les frais, Astrid se concerte avec le fournisseur du software pour clarifier l'aspect de la responsabilité juridique. J'attends encore les résultats et vous tiendrai au courant.
17.04 Ludwig Vandenhove (sp.a-spirit): Ik dank u.
17.05
Bruno Van Grootenbrulle (PS): Je vous remercie.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
18 Question de M. Éric Thiébaut au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le moratoire des expulsions des étrangers qui devraient être régularisés" (n° 289)
18 Vraag van de heer Éric Thiébaut aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het moratorium op de uitwijzingen van vreemdelingen die normaal gezien zouden worden geregulariseerd" (nr. 289)
18.01 Eric Thiébaut (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, à la suite de l'actualité récente du rejet par l'Office des étrangers de la demande de régularisation de la petite Angelica et de sa maman, je me permets de revenir sur le moratoire des expulsions des étrangers qui devraient être régularisés.
Selon les informations largement diffusées dans la presse, les conditions de régularisation des étrangers seraient prochainement élargies. Cela a été dit lors de l'accord potentiel du gouvernement orange bleu.
Selon un principe de droit bien établi, les personnes doivent bénéficier immédiatement des règles plus favorables et l'État doit s'abstenir de prendre des décisions qui entraveraient leurs droits. Le contraire serait une mesure disproportionnée. Cela commande que l'Office des étrangers n'expulse plus les étrangers qui bénéficieraient de conditions de régularisation plus favorables qu'actuellement.
Il est dès lors étonnant – si bien sûr les annonces faites par les uns et par les autres sont exactes – que l'Office des étrangers accélère le traitement des demandes de régularisation et prenne des décisions négatives. Des personnes continuent à être expulsées, alors qu'elles devraient être légitimement régularisées, ce qui est le cas d'Angelica.
Monsieur le ministre, compte tenu des informations diffusées et si celles-ci sont bien exactes, comptez-vous appliquer un moratoire aux expulsions des étrangers qui devraient être légitimement régularisés?
18.02 Patrick Dewael, ministre: Madame la présidente, cher collègue, comme je l'ai déjà expliqué devant cette assemblée, les décisions de refus relèvent de la gestion quotidienne des services compétents de l'Office des étrangers. Les dispositions applicables en matière de séjour et d'éloignement des étrangers ne sont pas nouvelles et reposent sur un ensemble de textes réglementaires.
Un moratoire dépasserait le champ des affaires courantes puisqu'il supposerait un changement de politique en la matière.
L'existence d'un accord entre les membres du gouvernement en formation n'engage toutefois en rien les membres du gouvernement sortants. Les droits des personnes concernées comme ceux d'Angelica et de sa maman sont garantis puisque les actes administratifs dont elles font l'objet sont susceptibles d'un contrôle juridique par le Conseil du contentieux des étrangers.
Enfin, je souhaite vivement insister sur le fait que le service concerné de l'Office des étrangers n'a reçu aucune instruction pour accélérer le traitement des demandes de régularisation mais, comme il est responsable de l'examen de ces demandes qui sont en nombre important, il a été renforcé pour pouvoir assumer pleinement cette responsabilité.
18.03 Eric Thiébaut (PS): Monsieur le ministre, nous sommes en affaires courantes et le traitement des demandes d'asile relève des affaires courantes. Mais le fait d'être en affaires courantes ne devrait pas impliquer une accélération du traitement des dossiers. Même si vous n'avez pas donné des instructions, on peut quand même se poser des questions par rapport à cette accélération soudaine du traitement par l'administration. D'après ce qu'on lit dans la presse, les conditions devraient être modifiées.
18.04 Patrick Dewael, ministre: L'administration continue à travailler.
L'incident est clos.
19 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de elektronische aangifte van misdrijven via 'police-on-web'" (nr. 306)
19 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la déclaration électronique de délits par la voie de 'police-on-web'" (n° 306)
19.01 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal mijn vraag zo kort mogelijk houden gezien het late uur en het feit dat wij toch helemaal alleen in deze zaal zitten. U hebt mijn geschreven vraag. Mijn vraag komt er eigenlijk op neer dat police-on-web werd gecreëerd om aangiftes van kleine criminaliteit – feiten als diefstal van een fiets of winkeldiefstallen, vandalisme – zo gemakkelijk mogelijk te maken.
De eerste zes maanden blijken niet onmiddellijk een succes te zijn. In de 196 politiezones waren er slechts 1.200 elektronische aangiftes. Volgens woordvoerders van de politie wordt het systeem in feite bijna uitsluitend gebruikt om de diefstal van fietsen aan te geven. Dan nog, gelet op het aantal diefstallen van fietsen, is dat toch niet onmiddellijk een groot succes.
Ik heb enkele concrete vragen. Werkt het systeem technisch naar behoren? Hebt u weet van hard- of software of andere technische problemen? Hebt u weet van de inderdaad vrij lage cijfers? Hebt u enige verklaring voor het niet of nauwelijks werken van police-on-web? Hebt u enig idee of de informatie die wordt verkregen door de politie via die elektronische aangiftes voldoende is voor de politie om verder te werken? Komen daar klachten of vragen over binnen?
Zijn er verbeteringen aan het systeem police-on-web gepland? Komt er een sensibiliseringscampagne voor het grote publiek, of voor zelfstandigen? Hoe duur was het systeem tot nu toe? Dat vraag ik mij ook af.
Mijnheer de minister, zou het kunnen dat de doelgroep – kleine diefstallen, kleine criminaliteit – als doelgroep slecht gekozen is? Zou het bijvoorbeeld niet kunnen dat de bereidheid van de slachtoffers – zelfstandigen, winkeluitbaters – om aangifte te doen van precies die kleine criminele feiten eigenlijk wat botst met de afwezigheid van een vervolgingsbeleid ter zake? Zou het met andere woorden kunnen dat uw police-on-websysteem haaks staat op het vervolgingsbeleid in België?
19.02 Minister Patrick Dewael: Ik geef een aantal elementen van antwoord.
Het e-loket of police-on-web werd ingevoerd als een vorm van elektronische nabijheidspolitie of community policing in een maatschappij die hoe langer hoe meer wordt beheersd door het worldwide web. Dat is een evolutie waarbij wij ons ook moeten aansluiten, denk ik.
Het gebeurde onder meer ook op vraag van zelfstandigenorganisaties waarmee ik in de voorbije legislatuur regelmatig overleg had, dat dit systeem werd ingevoerd. Bij het aangeven van een misdrijf – dat geldt voor iedereen, inzonderheid voor zelfstandigen, vanwaar ook de vraag – verliest men geen tijd bij het doen van de aangifte door een verplaatsing naar het commissariaat. Na een proefperiode in vijf zones in de opstartfase, werd dit project in juni uitgebreid naar alle politiezones.
Ik blijf overtuigd van de meerwaarde van het systeem, omdat er een aantal specifieke redenen is waardoor dit in de opstartfase maar een beperkt succes kende. Ten eerste kent men het niet en onbekend is altijd onbemind. Dat gaat dus over de beperkte kennis bij het grote publiek van het bestaan van dit systeem. Ten tweede is er ook het beperkt aantal misdrijven waarvoor men op dit ogenblik zo aangifte kan doen.
In een opstartfase lijkt die beperkte respons mij dus niet abnormaal. Voor de eerste oorzaak, de beperkte publiciteit, zal er worden gesensibiliseerd via de politiezones. Onder andere werd voorzien in het verspreiden van 50.000 brochures. In de politiegebouwen zullen ook posters worden aangebracht. Het is niet onlogisch dat men het systeem eerst enkele maanden heeft laten proefdraaien vooraleer met een brede informatiecampagne op te starten. Veronderstel dat er een brede informatiecampagne zou zijn gevoerd en dat in de opstartfase een aantal technische gebreken aan het licht zou zijn gekomen: u zou dan waarschijnlijk hebben gevraagd of we niet beter eerst hadden kunnen proefdraaien. We hebben gekozen voor de logische aanpak.
Ten tweede, van meet af aan was het de bedoeling om het systeem gaandeweg uit te breiden, ook voor andere criminele feiten, en om police-on-web toegankelijk te maken voor de burger voor het aanvragen van vakantietoezicht. Voor deze uitbreiding is er een werkgroep waaraan onder andere ook de staande magistratuur deelneemt.
Na de kinderziektes van de opstartfase heb ik geen kennis gekregen van noemenswaardige technische problemen. De software werkt correct. Er zijn procedures voor een optimale communicatie tussen alle betrokken partners. De informatie die via elektronische weg wordt verzonden door de klager bevat bovendien alle noodzakelijke info die de politie toelaat het onderzoek voort te zetten.
Ik weet dat heel wat burgers aarzelen om aangifte te doen van kleine misdrijven, omdat zij van oordeel zijn dat er door de gerechtelijke autoriteiten toch geen gevolg aan wordt gegeven. Die oorzaak gaat natuurlijk niet alleen op voor de elektronische aangifte, maar voor alle aangiftes tout court. Als men het niet elektronisch doet om die reden, dan zal men het in een aantal gevallen zeker niet doen, als men zich moet verplaatsen.
Wij kunnen allen maar blijven oproepen. Ik vind het belangrijk dat men systematisch aangifte blijft doen van elk misdrijf. Het e-loket werd juist om die reden in het leven geroepen. Voor vragen inzake het vervolgingsbeleid moet u zich uiteraard wenden tot de minister van Justitie, rekening houdend met de beperktheid van de lopende zaken.
19.03 Peter Logghe (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, hebt u zicht op de kostprijs van het systeem tot nu toe? Die vraag stond niet in mijn schriftelijke vragen.
19.04 Minister Patrick Dewael: Mijn medewerker zegt dat, in een eerste fase, door de regering 880.000 euro werd vrijgemaakt.
Het incident is gesloten.
La présidente: M. Arens a transformé ses questions n° 357 et n° 358 en questions écrites.
Je vais donc rapidement poser ma question de mon banc. Elle sera la dernière de cette matinée.
20 Question de Mme Muriel Gerkens au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le traitement de plaintes émanant des résidents du centre d'accueil ouvert de Bovigny dépendant de Fedasil" (n° 263)
20 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de behandeling van klachten van de bewoners van het open opvangcentrum te Bovigny dat afhangt van Fedasil" (nr. 263)
20.01 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, j'ai été interpellée à plusieurs reprises en ce qui concerne des dysfonctionnements, selon moi, dans le centre ouvert de Bovigny qui dépend de Fedasil.
Vous n'êtes pas le seul ministre à être interrogé sur ces faits.
Le 17 août dernier, les résidents du centre ont adressé un courrier à Fedasil et à l'Office des étrangers en y joignant la liste des signataires. C'est à ce titre que je vous interroge.
Dans ce courrier, ils dénoncent des comportements infantilisants de la part du personnel, un non-suivi médical, des manipulations de la part du directeur, etc. Ils n'ont reçu aucune réponse ni de Fedasil, ni de l'Office des étrangers. En revanche, ils ont été convoqués chez le directeur du centre qui disposait de ce courrier et de la liste des signataires! Dès lors, ils ont été soumis dans le bureau du directeur à quelques pressions, menaces et chantage.
J'estime que de tels faits dénoncés nécessiteraient des visites sans être prévenus.
Avez-vous connaissance de ce courrier et du fait que l'Office des étrangers n'y a pas répondu. Ou peut-être qu'entre-temps, ce dernier a donné une réponse à ces personnes.
Par ailleurs, selon moi, il s'agit d'un non-respect du droit de ces citoyens qui n'en ont déjà pas beaucoup sur notre territoire! En effet, le fait d'avoir donné au directeur – je ne sais pas si c'est l'Office ou Fedasil qui a transmis le courrier et la liste – la liste des signataires et de ne pas donner de suivi à la plainte est particulièrement dangereux pour ces personnes.
J'aurais voulu savoir si vous étiez au courant et si on pouvait être rassuré sur le fait qu'aucune de ces personnes signataires n'a été expulsée à la suite de sa plainte.
20.02 Patrick Dewael, ministre: Ma réponse sera très brève. Le problème soulevé concerne le centre ouvert de Fedasil à Bovigny. Comme vous le savez, il relève des compétences de mon collègue M. Dupont. En outre, l’Office des étrangers m’a confirmé ne pas avoir reçu de courrier à ce sujet. Je ne peux rien ajouter d’autre.
20.03 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): J’interroge les deux ministres mais si l’Office des étrangers dit ne rien avoir reçu…
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 12.46 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.46 uur.