Commissie voor de Justitie

Commission de la Justice

 

van

 

dinsdag 13 november 2007

 

Voormiddag

 

______

 

 

du

 

mardi 13 novembre 2007

 

Matin

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 10.15 uur en voorgezeten door de heer Renaat Landuyt.

La séance est ouverte à 10.15 heures et présidée par M. Renaat Landuyt.

 

De voorzitter: Collega’s, bij afwezigheid van de voorzitter, de eerste en de tweede ondervoorzitter open ik als oudste en meest wijze de commissievergadering. Het is meteen ook een historisch feit dat een minister een commissievergadering voorzit om het mogelijk te maken dat aan zijn collega vragen worden gesteld.

 

01 Samengevoegde vragen van

- de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de aanwerving van cipiers en agenten bij de Staatsveiligheid die niet over de Belgische nationaliteit beschikken" (nr. 240)

- de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de aanwerving van niet-Belgen bij de FOD Justitie" (nr. 245)

- mevrouw Els De Rammelaere aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de nationaliteitsvoorwaarde bij de aanwerving van penitentiair beambten" (nr. 265)

01 Questions jointes de

- M. Bart Laeremans à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "le recrutement de gardiens de prison et d'agents de la Sûreté de l'État qui ne disposent pas de la nationalité belge" (n° 240)

- M. Servais Verherstraeten à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "le recrutement par le SPF Justice de personnes ne disposant pas de la nationalité belge" (n° 245)

- Mme Els De Rammelaere à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la condition de nationalité lors du recrutement d'agents pénitentiaires" (n° 265)

 

Vraag nr. 245 van de heer Verherstraeten wordt ingetrokken.

 

01.01  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is een heel abnormale gang van zaken dat een minister toelating geeft om aan een andere minister vragen te stellen. Men kan zeer zeker vragen stellen bij de werking van het Parlement op die manier en bij het democratische gehalte van deze gang van zaken. Ik zal echter bij gebrek aan alternatief, hoewel ik toch een paar Kamerleden zie zitten die de commissie zouden kunnen leiden, de vraag stellen.

 

Mijnheer de minister, ik heb niettemin ten zeerste mijn bedenkingen bij de huidige gang van zaken.

 

Mevrouw de minister, op 29 oktober 2007 lazen wij in De Morgen dat de nationaliteitsvereiste binnen het departement Justitie heel sterk wordt teruggeschroefd. Het is niet langer nodig om over de nationaliteit te beschikken om cipier te kunnen worden. Nochtans druist dat regelrecht in tegen de wettelijke en zelfs grondwettelijke vereiste dat functies met staatsbelang – in de Grondwet staat zelfs overheidsfuncties – voorbehouden blijven voor mensen met de Belgische nationaliteit.

 

Het bewaken van gevangenen, waarvan velen een vreemde nationaliteit hebben, dient bij uitstek als een functie van staatsbelang te worden beschouwd.

 

Ik weet wel dat nationaliteit in België sinds de snel-Belgwet meer dan ooit een hol begrip is geworden. Juist daarom zou het geen probleem mogen zijn om mensen te vinden die én over de nationaliteit beschikken én een aantal vreemde talen kennen, wat blijkbaar een van de aanleidingen was om mensen zonder nationaliteit of van allochtone origine in dienst te nemen.

 

Uit hetzelfde artikel maak ik op dat zelfs bij de Veiligheid van de Staat mensen zouden worden aangeworven, zonder dat zij over de Belgische nationaliteit beschikken. Wij kunnen ons afvragen waarvoor de nationaliteit uiteindelijk nog noodzakelijk is, indien zij zelfs bij de Veiligheid van de Staat niet meer vereist is.

 

Een en ander past in het zogenaamde diversiteitbeleid dat uw departement de komende jaren zou voeren en dat aan de nieuwe minister van Justitie nog moet worden gepresenteerd, maar dat blijkbaar in werkelijkheid toch al wordt toegepast. Ik zie dat vooral als een vergiftigd geschenk waarmee u uw opvolger hebt bedacht.

 

Mevrouw de minister, dat is een heel merkwaardige gang van zaken.

 

Ik kom tot mijn vragen.

 

Ten eerste, bevestigt u de uitspraak van personeelsdirecteur Jan Bogaert dat de nationaliteitsvereiste niet langer noodzakelijk is om cipier te kunnen worden? Wanneer werd dat beslist? Door wie? Op welke manier werd de beslissing genomen?

 

Ten tweede, hoeveel buitenlanders werden sinds die bredere interpretatie in dienst genomen als cipier of voor een andere functie? Kan de minister een overzicht geven van de verschillende nationaliteiten? Kan de minister bijvoorbeeld meedelen hoeveel Marokkanen er op die manier in dienst werden genomen? Ik vraag dat, omdat dat de grootste groep gevangenen is van allochtone origine of van buitenlandse komaf. Het gaat toch om meer dan 1.100 mensen, als ik uw eigen statistieken mag geloven. Hebben ze een ambtenarenstatuut of een contractueel statuut? Zijn zij dus benoemd of tijdelijk in dienst?

 

Ten derde, hoe valt die beslissing te rijmen met de vereiste dat functies van staatsbelang voorbehouden moeten worden aan mensen met onze nationaliteit? Sinds wanneer is de bewaking van gevaarlijke gevangenen en de beveiliging van de samenleving geen zaak meer van staatsbelang?

 

Ten vierde, welke functies werden nog opengesteld voor mensen zonder onze nationaliteit? Zijn er zulke mensen aangeworven bij de Veiligheid van de Staat? Hoeveel en sinds wanneer? Over welke nationaliteit beschikken zij?

 

Ten slotte, wanneer en door wie werd besloten een zogenaamd diversiteitsbeleid te gaan voeren bij Justitie? Hoe komt het dat daar nu reeds uitvoering aan wordt gegeven, terwijl dat beleid volgens de personeelsdirecteur nog gepresenteerd moet worden aan de nieuwe minister? U wil de volgende minister blijkbaar al voor zijn.

 

01.02  Els De Rammelaere (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag sluit ook aan bij het artikel dat eind oktober in De Morgen is verschenen.

 

Mijn eerste vraag werd reeds gesteld, namelijk klopt het dat er mensen zonder Belgische nationaliteit worden aangeworven? Is dat niet in strijd met artikel 10 van de Grondwet, dat bepaalt dat alleen Belgen kunnen worden benoemd in burgerlijke en militaire bedieningen?

 

Ten tweede, wanneer personeel uit Oost-Europese landen of niet-Europese landen wordt aangenomen, zal dat dan geen bijkomende communicatieproblemen opleveren tussen de cipiers onderling en tussen cipiers en andere diensten, bijvoorbeeld de sociale dienst?

 

Ten derde, klopt het dat cipiers die taalcursussen willen volgen, dat tot op vandaag wordt geweigerd?

 

Ten vierde, denkt u niet dat het beter is te investeren in de verbetering van opleidingen voor het personeel, veeleer dan in de aanwerving van niet-Belgen?

 

Ten vijfde, de basiswet inzake de rechtspositie van gedetineerden voorziet in een huishoudelijk reglement. Dat zou vandaag, in de herfst van dit jaar, klaar moeten zijn. Is dat gelukt?

 

01.03 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, collega's, op basis van de informatie die mij werd verstrekt door de FOD Justitie kan ik als volgt antwoorden.

 

Artikel 10 van de Grondwet moet worden gelezen in samenhang met artikel 39 van het Europees Verdrag dat het principe van het vrije verkeer van werknemers in Europa bepaalt. Dit principe van het vrije verkeer wordt in alle omstandigheden toegepast, tenzij redenen van openbare orde of veiligheid het toelaten hiervan af te wijken.

 

Inzake de benoeming van statutaire ambtenaren is het dus effectief mogelijk om niet-Belgische onderdanen van landen uit de Europese Unie aan te werven voor een openbaar ambt, tenzij het functies betreft in verband met het uitoefenen van de openbare macht.

 

De vraag die zich thans stelt, is te weten op welke manier men het uitoefenen van de openbare macht kan interpreteren.

 

Tot op heden is er echter geen enkel wettelijk of reglementair kader dat het mogelijk maakt dit begrip precies te definiëren inzake de functie van penitentiair beambte.

 

Een werkgroep buigt zich momenteel over dit onderwerp en zal voorstellen doen aan de toekomstige minister van Justitie.

 

Tot op heden werd geen enkele niet-Belgische beambte aangeworven in de strafinrichtingen.

 

Inzake de Veiligheid van de Staat kan ik eveneens bevestigen dat men absoluut de Belgische nationaliteit moet hebben om er te kunnen worden aangeworven. Het is eveneens juist dat het voor de Veiligheid van de Staat misschien zeer pertinent zal zijn om inspecteurs in dienst te nemen die de Belgische nationaliteit hebben, maar die van buitenlandse origine zijn.

 

01.04  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de minister, als ik dat antwoord hoor, dan begrijp ik dat er tot nu toe inderdaad nog niemand zonder Belgische identiteitskaart is aangeworven. Dat is hoe dan ook een geruststelling.

 

Daartegenover stel ik toch vast dat het artikel zeer expliciet was. Een personeelsdirecteur van Justitie – dus toch wel een verantwoordelijke, niet een of andere dienstchef of zo –, de heer Bogaert, zegt uitdrukkelijk dat ze niet langer Belg hoeven te zijn. Zijn bewering in het artikel in De Morgen is blijkbaar flagrant in tegenspraak met hetgeen uzelf hier zegt. U zegt dat het allemaal nog in onderzoek is en dat een commissie zich erover buigt.

 

01.05 Minister Laurette Onkelinx: U hebt het niet begrepen.

 

01.06  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de minister, u hebt wel gezegd dat u het zelf nog niet weet, u zei dat de titel “openbare macht” of dat de betekenis van “openbare macht” nog in onderzoek is.

 

01.07 Minister Laurette Onkelinx: (…)

 

01.08  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de minister, wij hopen in elk geval dat u in de komende maanden, zeker zolang er geen nieuwe regering is, geen mensen zonder Belgische nationaliteit in dienst neemt, maar dat u dat soort van beslissingen overlaat aan een volgende regering. In elk geval is dat een kwestie die onmogelijk als een lopende zaak geïnterpreteerd kan worden.

 

U bent zelf nog niet uit de discussie wat al dan niet “openbare macht” is en wie er al dan niet in thuishoort als cipier of als iemand die in een gevangenis tewerkgesteld kan worden. Wij vragen om in elk geval geen uitvoering te geven aan allerlei plannen en aan diversiteitbeleid waarover er in de regering noch erbuiten enige consensus bestaat.

 

01.09  Els De Rammelaere (CD&V - N-VA): Mevrouw de minister, u zegt dat er tot nu toe geen enkele niet-Belg werd aangeworven. Ik neem aan dat u ook de niet-contractuelen bedoelt?

 

01.10 Minister Laurette Onkelinx: Ik heb u de informatie gegeven van de FOD Justitie.

 

01.11  Els De Rammelaere (CD&V - N-VA): U kunt het dus niet bevestigen?

 

01.12 Minister Laurette Onkelinx : Ik meen dat het voor alle cipiers is, maar ik moet misschien andere elementen aan de FOD Justitie vragen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de afficheringsplicht in huurzaken" (nr. 275)

02 Question de M. Raf Terwingen à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "l'obligation d'affichage en matière locative" (n° 275)

 

02.01  Raf Terwingen (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag handelt over de afficheringsplicht inzake huurzaken.

 

Zoals u weet voorziet de nieuwe huurwetgeving in een verplichte affichering van de huurprijzen en de kosten bij de verhuring van een pand dat bedoeld is voor woninghuur. Op zich is dat natuurlijk een nobele gedachte. Het is de bedoeling dat de verhuurders daardoor de verplichting krijgen hun prijzen bekend te maken. Op die manier wordt de willekeur uitgeschakeld bij het eventueel al dan niet aanvaarden van huurders door in extremis de prijs op te trekken. In deze wetgeving werd aan de steden en gemeenten de mogelijkheid gegeven om dienaangaande initiatieven te nemen. Zij moeten het toezicht uitoefenen op de naleving van de afficheringsplicht door de huiseigenaars en de verhuurders.

 

De maatregel heeft trouwens ook veel stof doen opwaaien in de pers. Ik heb zelf als plaatselijke dorpsadvocaat daarover verschillende keren vragen gekregen van huiseigenaars en verhuurders. De facto moeten wij vaststellen – ik stel het ook vast in het straatbeeld, alleszins bij ons in het mooie Limburg – dat er geen affichering van de huurprijzen gebeurt. De gemeentebesturen lijken ook niet op de hoogte te zijn van deze maatregelen. Ik heb daaromtrent ook navraag gedaan bij een aantal gemeentes in mijn buurt.

 

Mijn vraag is tweeledig. Ten eerste, hoeveel gemeente- of stadsbesturen hebben ondertussen van de mogelijkheid gebruik gemaakt, door het aannemen van een gemeentelijk reglement ter zake? Ten tweede, hoe werden de gemeente- en stadsbesturen op de hoogte gebracht van deze mogelijkheid? Werden er dienaangaande rondzendbrieven of andere documenten verstuurd?

 

02.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, collega, het is correct dat de wet van 25 april 2007 in de wet van 1991 betreffende de huurovereenkomsten de verplichting voor de verhuurders heeft ingeschreven om de huurprijs en de lasten te vermelden in elke openbare mededeling.

 

Deze wet werd goedgekeurd enkele dagen voor de regering in de periode van voorzichtige zaken ging. In deze omstandigheden waren er uiteraard contacten met de federaties van steden en gemeenten van de drie Gewesten, zoals dat ook gebeurde inzake de nieuwe regels betreffende de huurwaarborg en meer in het bijzonder met de OCMW’s.

 

Het is belangrijk te preciseren dat ongeacht wat de gemeenten doen, de affichering verplicht is. Het is de taak van de gemeenten om deze verplichting effectief doorgang te doen vinden door in administratieve boetes van 50 tot 2000 euro te voorzien. Ze moeten dus alleen hun reglement inzake de overlast aanvullen dat de meeste gemeenten van het land ingevoerd hebben.

 

Pour le moment, plusieurs communes s'apprêtent à l'inscrire dans leur règlement. Je prendrai Bruxelles comme un exemple particulièrement illustratif d'une démarche que veulent entamer plusieurs communes pour rendre effective cette obligation d'affichage.

 

Président: Claude Eerdekens.

Voorzitter: Claude Eerdekens.

 

Le président: Madame la ministre, chers collègues, je vous prie d'excuser mon retard mais j'ai mis deux heures pour arriver. Lorsqu'on apprend à 08.30 heures qu'il y a un embouteillage de 11 kilomètres à cause d'un accident, il convient de prendre son mal en patience!

 

Au point 3 de l'agenda, la question n° 294 de M. Jadin est reportée. Au point 4, la question n° 309 de M. Verherstraeten est retirée.

 

02.03  Raf Terwingen (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mag ik nog even repliceren op het antwoord van de minister daarnet, voordat u het woord hebt genomen?

 

Le président: Mais je veux bien que vous répondiez.

 

02.04  Raf Terwingen (CD&V - N-VA): Monsieur le président, je n'ai pas encore eu la possibilité de répliquer.

 

Le président: Pas de problème. Suite à la réponse de Mme la ministre, vous pouvez intervenir et je vous cède volontiers la parole. J'étais distrait et je n'avais pas vu que vous demandiez la parole; c'est tout à fait légitime. Excusez-moi.

 

02.05  Raf Terwingen (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, dat is natuurlijk geen enkel probleem. Ik dank mevrouw de minister voor haar antwoord. Ik meen dat het inderdaad aan de gemeenten is dienaangaande initiatieven te ontwikkelen.

 

Doch – en ik denk dat u dat ook weet, mevrouw de minister – om de controle op de afficheringplicht uit te voeren moeten er natuurlijk de nodige middelen zijn. Ik meen dat het aan de nieuwe regering is dienaangaande bijkomende gelden vrij te maken en alleszins initiatieven te ontwikkelen om te komen tot een controle op die afficheringplicht. Nogmaals, dat is een maatregel die naar mijn aanvoelen wel degelijk een goede maatregel is, maar die in de praktijk tot heden geen uitwerking kent.

 

Dank u mijnheer de voorzitter.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: L'ordre du jour prévoit la question de Mme Gerkens, puis de Mme Lahaye, mais elles ne sont pas encore arrivées. Nous tenterons de joindre les parlementaires qui souhaitent interroger la ministre de la Justice.

 

Je propose une suspension de séance de cinq minutes, le temps pour elles de nous rejoindre. Je vous remercie.

 

Le développement des questions est suspendu de 10.33 heures à 10.41 heures.

De behandeling van de vragen wordt geschorst van 10.33 uur tot 10.41 uur.

 

03 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de toepassing van de wet tot bestrijding van de gerechtelijke achterstand" (nr. 326)

03 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "l'application de la loi tendant à lutter contre l'arriéré judiciaire" (n° 326)

 

03.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de minister, ik heb een vraag in verband met de wet van 26 april 2007 met het oog op het bestrijden van de gerechtelijke achterstand. Een van de doelstellingen van die wet, in het wetsontwerp omschreven als een van de meest fundamentele bepalingen ervan, betreft de vereenvoudiging en veralgemening van het in gereedheid brengen van een zaak op grond van het gewijzigd artikel 747, §2, van het Gerechtelijk Wetboek en de timing van het indienen en overleggen van conclusies ter griffie.

 

De opzet hierbij is om twee periodes binnen de rechtspleging, het in gereedheid brengen – met name het uitwisselen van stukken en conclusies tussen partijen – en de termijn tussen het tijdstip waarop de argumenten zijn uitgewisseld en de rechtsdag, beter op elkaar af te stemmen, zodat kan bijgedragen worden tot het wegwerken van de gerechtelijke achterstand in burgerlijke zaken door beide periodes te beperken tot de minimumtermijn nodig voor een volledige behandeling van het geschil en de totstandkoming van een vonnis.

 

Het voorgenomen stelsel ziet eruit als volgt: uiterlijk binnen zes weken na de inleidingszitting wordt een nauwkeurig tijdschema van de rechtspleging aan de partijen bezorgd door de rechter. Het tijdschema van het in gereedheid brengen van de zaak vermeldt ook de uiterste datum voor het overleggen van conclusies en de toezending ervan aan de tegenpartij.

 

Bij wijze van overgangsregeling blijft het oude artikel 747 van toepassing op alle zaken waarin voor 1 september jongstleden een conclusiekalender of rechtsdag werd aangevraagd of vastgesteld. Vanaf die datum is het gewijzigde artikel van kracht. Een dergelijke regeling heeft gevolgen voor het groot aantal slapende zaken, die aldus van een kalender moeten worden voorzien.

 

Derhalve rijst de vraag hoe de hoven en de rechtbanken hier praktisch mee omgaan. Welke gevolgen heeft het voor de rechtslast? Mijn vraag is vooral of er in de verschillende ressorten en arrondissementen cijfers voorhanden zijn in verband met de slapende zaken, die nu volgens de nieuwe wet van een kalender moeten worden voorzien. Voor Brussel zou het om zo’n 10.000 zaken gaan. Klopt dat?

 

03.02 Minister Laurette Onkelinx: Gelet op de opgelegde termijn om op een mondelinge vraag te antwoorden, is het mij niet mogelijk de cijfers te verkrijgen waarnaar u verwijst. Ik denk dat het niettemin nuttig is om een en ander te preciseren.

 

In overeenstemming met artikel 31 van de wet is het nieuwe artikel 747 van het Gerechtelijk Wetboek in elke aanleg van toepassing op de zaken waarvoor op 1 september 2007 geen rechtsdag of geen kalender voor de rechtspleging is vastgesteld en waarvoor geen enkel verzoek tot vaststelling werd ingediend. Dezelfde bepaling voorziet er bovendien in dat om de latere instaatstelling en vaststelling van de rechtsdag wordt verzocht overeenkomstig de bepalingen van de wet.

 

Zoals werd gepreciseerd tijdens de parlementaire werkzaamheden, heeft de bepaling niet de gelijktijdige en onmiddellijke vaststelling tot gevolg van alle zaken die op 1 september 2007 op de rol stonden. Sedert die datum gebeurt dat echter gewoon in overeenstemming met de nieuwe bepalingen, wanneer de partijen of een van hen tot het vaststellen van een rechtsdag of tot het instellen van een kalender willen overgaan. De nieuwe procedure brengt echter in vergelijking met de oude geen nieuwe administratieve last met zich mee.

 

De nieuwe wet heeft dus geen weerslag op de werklast voor het vaststellen van de oude zaken, ongeacht hun aantal.

 

03.03  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Ik dank de minister voor haar antwoord. Ik denk dat het belangrijk is dat zij heeft gepreciseerd dat de kalender voor de hangende zaken enkel moet worden gegeven als partijen erom verzoeken en dat het, met andere woorden, niet de taak van hoven en rechtbanken is om thans alle slapende zaken van een kalender te voorzien. Ik denk dat dat een belangrijke verduidelijking is.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Mme Gerkens ne nous a pas rejoints. Je propose donc de reporter sa question n° 311 à la prochaine réunion.

 

Le développement des questions se termine à 10.46 heures.

De behandeling van de vragen eindigt om 10.46 uur.