Commissie voor de Financiën en de Begroting

Commission des Finances et du Budget

 

van

 

woensdag 7 november 2007

 

Voormiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 7 novembre 2007

 

Matin

 

______

 

 


La séance est ouverte à 9.37 heures et présidée par M. François-Xavier de Donnea.

De vergadering wordt geopend om 9.37 uur en voorgezeten door de heer François-Xavier de Donnea.

 

01 Questions jointes de

- M. Jean-Luc Crucke à la vice-première ministre et ministre du Budget et de la Protection de la consommation sur "le rapport provisoire du comité de monitoring" (n° 188)

- M. Hagen Goyvaerts à la vice-première ministre et ministre du Budget et de la Protection de la consommation sur "la situation du budget 2007 et le rapport du comité de monitoring" (n° 266)

- M. Carl Devlies à la vice-première ministre et ministre du Budget et de la Protection de la consommation sur "les décisions budgétaires prises au sein du cabinet restreint" (n° 286)

01 Samengevoegde vragen van

- de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken over "het voorlopig verslag van het monitoringcomité" (nr. 188)

- de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken over "de toestand van de begroting 2007 en het verslag van het monitoringcomité" (nr. 266)

- de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken over "de begrotingsbeslissingen genomen naar aanleiding van het kernkabinet" (nr. 286)

 

01.01  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, madame la ministre, le comité de monitoring a été mis en place par le gouvernement au début du mois de septembre, prévoyant, à juste titre, que les affaires courantes se prolongeraient. Il vise à assurer le contrôle de l'évolution budgétaire, mais aussi à prendre des mesures conservatoires si besoin en est. Ce comité, dont la commission des Finances a déjà parlé, a rendu un premier rapport. Il relève un déficit estimé à 0,5% du PIB.

 

Un deuxième rapport aurait été remis où les estimations sont nettement plus raisonnables et raisonnées puisqu'il est question de 0,1%, voire une possibilité d'arriver à l'équilibre.

 

On a beaucoup parlé des mesures et du dossier Défense, mais il semble également que des mesures soient prises en d'autres secteurs.

 

Dès lors, où en sont ces mesures prises tant vis-à-vis du secteur de la Défense que des autres secteurs, au point de vue des recettes et des dépenses, puisqu'on peut agir sur les deux volets?

 

Ensuite, qu'en est-il des estimations annoncées, positives ou du moins en hausse, en matière de recettes de TVA, ainsi que pour les versements anticipés?

 

Vous avez bien saisi le but de mes questions: c'est le bon moment, en début novembre, de faire le bilan de l'évolution de ce comité de monitoring et de la situation budgétaire.

 

01.02 Minister Freya Van den Bossche: Mijnheer de voorzitter, ik meende dat de vragen werden samengevoegd.

 

De voorzitter: Er is een hoop vragen, maar ik heb er hier slechts één.

 

01.03 Minister Freya Van den Bossche: Verscheidene elementen overlappen elkaar. Ik meen dat ik anders veel te lang zal moeten antwoorden.

 

De voorzitter: Ik heb maar één vraag hier. Is er een wijziging van de agenda?

 

(…): Ja.

 

De voorzitter: Sorry, maar die heb ik hier niet. Je n’ai pas été prévenu qu’il y avait une modification. Ik ben gisteren uit het buitenland teruggekomen en ik heb dat niet gezien.

 

Ik geef dus eerst het woord aan de heer Goyvaerts en daarna aan de heer Devlies en gelieve mij nogmaals te verontschuldigen voor het misverstand.

 

01.04  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik wens even terug te komen op onze commissievergadering van 16 oktober jongstleden, toen ik de minister ondervroeg over de begrotingstoestand voor 2007 en de resultaten van het onderzoek door het monitoringcomité.

 

Op dat moment waren er enkele cijfergegevens die u niet kon bevestigen noch ontkennen omdat toen het volledige of het definitieve rapport van het monitoringcomité u nog niet had bereikt. Ondertussen zijn wij drie weken verder en ik ga er dus vanuit dat u ons vandaag wat meer informatie kunt bezorgen over drie elementen die mijn aandacht blijven trekken, zijnde: de begroting voor 2007 in haar totaliteit, het verslag van het monitoringcomité en de begrotingsopmaak voor 2008. Temeer daar er op 26 oktober jongstleden – dat is iets recenter – nog een Ministerraad is geweest waar een hele reeks bijkomende maatregelen werd goedgekeurd.

 

Het beraamde begrotingstekort van 0,5% waarmee wij vertrokken waren in de commissie op 16 oktober – de befaamde 1,5 miljard euro tekort – werd toen plots verkleind tot slechts 0,1%. Daarmee voldoet u weliswaar nog niet aan de doelstelling die u zich had gesteld, een overschot van 0,3%, maar het geeft wel aan dat op die Ministerraad van 26 oktober er ofwel fors werd bezuinigd op een aantal uitgaven, ofwel dat er onverwachte verhoogde inkomsten werden genoteerd, ofwel dat er uitgaven werden doorgeschoven naar 2008, of – dat is het meest waarschijnlijke – dat er een combinatie van die drie is gebeurd.

 

Bovendien vernemen wij dat deze regering van aflopende zaken nog een noodbegroting voor 2008 heeft opgesteld waarmee zij naar het Parlement zal komen. Ik neem aan dat daarover in deze commissie nog een en ander kan worden gezegd. Wij krijgen wat dat betreft als parlementslid dus toch nog wat werk op de plank.

 

In elk geval, wij zijn zover nog niet. Ik heb eerst voor u nog een aantal vragen, mevrouw de minister, teneinde een beter inzicht te krijgen in de huidige begrotingstoestand en al wat daarmee verband houdt.

 

Mijn eerste vraag is: wat zijn de resultaten en de conclusies van het monitoringcomité?

 

Ten tweede, voor welke departementen werden er budgetoverschrijdingen vastgesteld. Ik had graag een lijstje met wat cijfergegevens voor de betrokken departementen, teneinde daarvan kennis te nemen. U hebt altijd gezegd dat het voor de andere departementen dan Defensie allemaal nog wel meeviel. Toch zou ik graag de bedragen willen kennen om te zien in welke mate het allemaal wel meevalt. Wat waren de oorzaken van de budgetoverschrijdingen?

 

Ten derde, kunt u ondertussen duidelijkheid geven over de ingeschreven bevek van 500 miljoen euro voor 2007? De vorige keer hebt u gezegd: het zal minder zijn. Is daar nu een deel van vastgelegd?

 

Ten vierde, is er naar aanleiding van de begrotingscontrole en het onderzoek van het monitoringcomité een nieuwe raming gebeurd van de ontvangsten en uitgaven? Ik meen dat het stilaan tijd wordt dat ook daarvoor een overzichtstabelletje wordt gemaakt.

 

Ten vijfde, kunt u een cijfermatig overzicht geven van de ingrepen die op de Ministerraad van 26 oktober zijn gebeurd en waardoor het eerder geraamde begrotingstekort van 0,5% werd verkleind tot 0,1%?

 

Ten zesde en tot slot, heb ik een bijkomende vraag, mijnheer de voorzitter.

 

We hebben via de pers vernomen dat er een rondzendbrief naar alle departementen wordt verzonden om de begroting “zo dicht mogelijk bij een evenwicht te laten uitkomen”. Ik zou graag een nadere toelichting van de minister krijgen met betrekking tot die cryptische omschrijving, omdat ik er vanuit was gegaan dat door uw ankerprincipe de departementen niet in staat zijn om al datgene wat ze kregen toegewezen aan kredieten, op te nemen. Blijkbaar moet dat toch nog worden ondersteund door een bijkomende omzendbrief. Ik weet niet of het de bedoeling is om de discussie van een jaar geleden, welke facturen worden doorgeschoven naar 2008, te herhalen.

 

Ik zou toch graag hebben dat de minister nog wat toelichting geeft bij de bedoeling van die omzendbrief en wat er nu feitelijk in staat, want de omschrijving “zo dicht mogelijk bij een evenwicht te laten uitkomen” lijkt me nogal cryptisch.

 

01.05  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag is ook geïnspireerd door de beslissingen van het kernkabinet van 26 oktober, dat door een reeks van herschikkingen tot een begrotingsresultaat van 0,1 procent komt, terwijl het monitoringcomité sprak over een tekort van 0,5 procent, het meest recente cijfer dat wij hebben gezien.

 

Er zijn de problemen met Defensie, die we ook hier in commissie hebben besproken, en waarover waarschijnlijk ook een beslissing is genomen op de bijeenkomst van het kernkabinet.

 

Alles bij elkaar is er gesproken over overschrijdingen voor een bedrag van 500 miljoen euro. Er zouden aanpassingen aan de begroting gebeuren om dat weg te werken. Voorts hebben we ook vernomen dat er bijkomende fiscale ontvangsten zouden zijn die op het moment van het jongste verslag van het monitoringcomité nog niet bekend waren.

 

Ik heb een aantal precieze vragen.

 

Ten eerste, welke precieze maatregelen werden genomen met betrekking tot het departement Defensie? Wat is de ESER-impact van de bijsturingen? Is er ten gevolge van de genomen maatregelen een effect op de begroting 2008?

 

Ten tweede, welke precieze maatregelen werden genomen met betrekking tot de andere departementen?

 

Ten derde, blijft het niveau aan overdrachten in 2008 op het niveau van 2007? Ik dacht dat het niveau begin 2007 zich situeerde op 1,98 miljard euro. Blijft dat zo of gaat het naar beneden of naar boven?

 

Ten vierde, met welke verbetering van het saldo van entiteit II houdt men rekening? Is die verbetering te situeren bij de Gewesten en de Gemeenschappen? Zo ja, bij welke? Of is ze te situeren bij de gemeenten?

 

01.06 Minister Freya Van den Bossche: Mijnheer de voorzitter, op een vraag na, die niet werd vermeld in de vooraf omschreven vragen, heb ik op alles een antwoord. Het gaat concreet om een vraag die de heer Goyvaerts heeft toegevoegd aan zijn reeks vragen.

 

Je vais peut-être commencer par indiquer que plusieurs questions se recoupent et que la réponse que je vais vous donner comprend une partie des explications demandées par les différents parlementaires.

 

Comme cela a déjà été expliqué en commission, les données relatives aux dépenses primaires ne se basent pas sur des statistiques. Les dépenses nécessaires prévues sont en effet évaluées à plusieurs moments clés de l'année, ce qui amène certains départements à estimer qu'ils ont besoin de plus ou de moins de crédits que ceux qui ont été déterminés dans l'objectif budgétaire.

 

Il n'en va pas autrement cette année.

 

Cinq des vingt départements ont démontré des besoins et justifié l'attribution de crédits supplémentaires. Quinze départements recevront moins que prévu.

 

Le comité de monitoring du 16 octobre dernier présente un déficit pour les primaires de 509 millions par rapport aux objectifs fixés lors de l'élaboration du budget 2007. L'impact en termes seconds, sur le solde, est de 347,6 millions puisque 160 millions sont imputables à l'année 2006. Le comité avait déjà appliqué ces corrections qu'il avait alors estimées à 210 millions.

 

Certains départements, comme le SPF Finances, le SPF Mobilité et le SPF Santé publique, présentaient des besoins supplémentaires d'une dizaine de millions. Pour le SPF Défense, les besoins étaient de l'ordre de 392 millions, dont 232 millions concernent 2007. Je reviendrai ci-après sur les mesures spécifiques qui ont été prises puisque plusieurs questions y sont relatives.

 

Après concertation avec les services du premier ministre et du président du comité de suivi, la décision a été prise, comme j'ai déjà pu le mentionner, de charger le comité de nous remettre très bientôt un rapport définitif.

 

Il a été reconnu que quelques départements avaient besoin de crédits supplémentaires pour faire face à des dépenses imprévues. Fidèlement à la tradition, ces moyens ont été dégagés grâce aux crédits non utilisés des autres départements. Je reviendrai encore sur certains éléments par la suite.

 

Het monitoringcomité heeft op 16 oktober een eerste rapport ingediend en raamde het saldo voor 2007 op een tekort van 0,5% van het bbp. Dit rapport diende als uitgangspunt voor de regering om een bijkomende begrotingscontrole door te voeren, uiteraard binnen de krijtlijnen van wat een regering in lopende zaken een begrotingscontrole kan noemen.

 

De resultaten van deze bijkomende begrotingscontrole werden door de Ministerraad van 26 oktober bekrachtigd. Ik citeer uit de beslissing van de Ministerraad: “Deze informatie zal worden overgemaakt aan het monitoringcomité, ter verificatie en update van het verslag, in het zicht van een eindrapport tegen 30 oktober, ingevolge de beslissing van de Ministerraad van 7 september.” Het comité zal binnenkort op basis van dit alles zijn tweede reeks conclusies indienen. Die tweede reeks conclusies kan ik u dus nog niet direct meedelen. Ik wil wel herhalen dat wij tijdens de begrotingscontrole, naast een aantal kleinere punten, in hoofdzaak op twee punten belangrijke wijzigingen hebben doorgevoerd. Wij hebben de budgettaire problemen bij Landsverdediging aangepakt en wij hebben van het schatkistcomité herramingen van fiscale ontvangsten ontvangen. Beide elementen hadden een belangrijke impact op de aanpassing van het te verwachten saldo.

 

Over de bevek kan ik duidelijk zijn. In de hierboven beschreven oefening werd geen rekening gehouden met inkomsten van de initieel voorziene niet-structurele maatregelen, dus ook niet van de bevek.

 

De hele oefening van het monitoringcomité en de begrotingscontrole zelf, bestaat inderdaad uit een herraming van uitgaven en ontvangsten, plus een aantal genomen maatregelen. Er kwam ondertussen, in de tweede helft van oktober, ook een nieuw verslag van het schatkistcomité, dat gezien het belang van de fiscale ontvangsten een belangrijke input is voor deze oefening.

 

In mijn antwoord zitten de elementen vervat van al die aangepaste uitgaven en ontvangsten. Ik geef nog een overzicht van de belangrijkste elementen. Ik herhaal ook dat het om de meest recente raming gaat. Er ontbreken nog twee belangrijke maanden in het jaar. Wij gaan daarom ook uit van een voorzichtig scenario. Ik geef een voorbeeld. Onze laatste raming voor 2006, bij het afsluiten van het jaar, bedroeg iets minder dan 200 miljoen euro. Ondertussen is gebleken dat het overschot voor 2006 ongeveer 900 miljoen euro bedraagt. Wij willen op dezelfde voorzichtige wijze te werk gaan.

 

Ik zal in een zevental punten een overzicht geven van de belangrijkste bevindingen van de Ministerraad van 26 oktober.

 

De regering heeft zich, wat de fiscale ontvangsten betreft, gebaseerd op de ramingen van de FOD Financiën, zoals opgenomen in de nota inzake de fiscale ontvangsten aan het schatkistcomité van 26 oktober. In die nota wordt niet enkel de evolutie van de fiscale ontvangsten van de voorbije maanden geëvalueerd. Er wordt ook een raming gemaakt van de fiscale ontvangsten voor de komende drie maanden. De nota van 26 oktober bevat resultaten voor de eerste negen maanden en de ramingen voor de resterende drie maanden van het jaar. Volgens deze ramingen van de FOD zouden de fiscale ontvangsten 444,5 miljoen euro hoger liggen dan de ramingen waarop het monitoringcomité zich in een eerste fase baseerde. De regering heeft deze cijfers overgenomen, maar heeft er wel een correctie aan toegevoegd. Voor de btw-ontvangsten werd namelijk 60 miljoen euro minder gerekend ten opzichte van de raming. De aanpassing is in consensus gebeurd tijdens een interkabinettenwerkgroep met de administraties van Financiën en Begroting.

 

De hoofdreden was hier opnieuw het voorzichtigheidsbeginsel. Aangezien er onduidelijkheid is over de rattrapages van de btw voor de resterende maanden wordt er uitgegaan van een voorzichtiger groeicijfer voor de maanden die nog moeten komen.

 

Inzake de primaire uitgaven was het monitoringcomité vertrokken van de door de FOD’s en de FOD Budget en Beheerscontrole meegedeelde behoeften voor de resterende maanden van 2007. Op basis van die informatie bekwam men een overschrijding van de doelstelling inzake primaire uitgaven van 509,6 miljoen euro, zoals ik reeds eerder zei. Hiervan was 162 miljoen euro toe te schrijven aan de aanzuivering van een thesaurierekening van Defensie. Dit was als dusdanig niet-ESER-aanrekenbaar in 2007.

 

Er bleef dus nog een overschrijding in ESER-termen van 347,6 miljoen euro. Door een grondige doorlichting van de uitgaven van Defensie, maar ook van de andere departementen, was het mogelijk het geheel van bijkomend verstrekte middelen te beperken tot 76 miljoen, als alle overschotten en bijkomende middelen worden opgeteld. De hoofdbrok van de verbetering is vanzelfsprekend te verklaren door maatregelen genomen op het departement Defensie.

 

Er zijn ook nog een aantal andere vaststellingen gedaan. In de cijfers van het monitoringcomité, dat zich hiervoor baseert op de cijfers van het globaal beheer, was er geen rekening meer gehouden met de opbrengst uit de strijd tegen de sociale fraude. Op basis van cijfers opgenomen in een tussentijds rapport van de SIOD gaat de regering ervan uit dat in ESER-optiek een bedrag van 40,9 miljoen in aanmerking kan worden genomen. Dat is trouwens hetzelfde bedrag als initieel voorzien, alleen werd door globaal beheer dit bedrag niet opnieuw opgenomen in de tabellen.

 

Inzake intrestlast heeft de regering zich gebaseerd op de meest recente raming van de Schatkist. De intrestlasten lagen in deze raming 37,7 miljoen euro lager dan in de raming gehanteerd door het monitoringcomité.

 

Ik kom dan aan de uitkering van een interimdividend door Belgacom. Dit geeft aanleiding tot een aanpassing naar boven toe van de niet-fiscale ontvangsten met 35,9 miljoen euro, steeds ten opzichte van het door het monitoringcomité gehanteerde cijfer.

 

Het monitoringcomité is er in zijn nota van 16 oktober van uit gegaan dat de Gemeenschappen en Gewesten de doelstellingen zouden naleven zoals afgesproken op de interministeriële conferentie van Financiën en Begroting van 16 oktober. Dat resulteerde in een overschot van 333,9 miljoen euro.

 

In 2006 echter realiseerden de Gemeenschappen en Gewesten een overschot van 621 miljoen euro. De Gemeenschappen en Gewesten kennen in 2007 een gunstige ontwikkeling van hun ontvangsten. De door de federale overheid voor rekening van de Gewesten geïnde gewestbelastingen samen met de volgens de financieringswet aan de Gemeenschappen en Gewesten over te dragen personenbelasting en btw, kennen bijvoorbeeld een groei van 6%. De regering ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat het saldo van de Gemeenschappen en Gewesten substantieel zal afwijken van de realisaties van 2006.

 

Inzake de lokale overheden gaat de regering, net als het monitoringcomité, uit van een evenwicht. De FOD Financiën is in 2007 vroeger gestart met het inkohieren van de personenbelasting. Dat zal ook een positief effect hebben op de rekening van de lokale overheden voor 2007.

 

We zijn ervan overtuigd dat deze bevindingen voor entiteit II voldoende voorzichtig zijn. Er is op basis van de beschikbare informatie geen reden om uit te gaan van een sterke afwijking van het eindresultaat van de deelregeringen ten opzichte van vorig jaar. Vorig jaar bedroeg het overschot meer dan 600 miljoen euro.

 

Voor de lokale autoriteiten wordt het ESER-saldo bij elke herraming opwaarts herzien. Bijkomend effect van hetgeen hierboven wordt beschreven, is dat een evenwicht als uitgangspunt aannemelijk is.

 

Het spreekt voor zich dat het monitoringcomité ook hier een definitieve evaluatie zal maken van deze hypothesen en dat de regering daarmee uiteraard rekening zal houden.

 

Als ik mij niet vergis, moeten er nog twee vragen van de heer Devlies worden beantwoord.

 

Met betrekking tot de maatregelen Defensie kan ik nog het volgende meedelen. Het initieel probleem voor dit jaar beloopt 230 miljoen euro. Dat werd gereduceerd door maatregelen genomen ten belope van 147 miljoen euro.

 

Belangrijk is echter dat de begroting van Defensie voor dit jaar en voor de volgende jaren weer op orde is gezet. Het departement zal in uitwerking daarvan ook zorgen voor een aangepast investeringsplan en een aangepast plan van buitenlandse missies in lijn met de genomen beslissingen. Er is dus niet enkel een effect voor 2007 maar ook voor de daaropvolgende jaren.

 

Om met de juiste cijfers van de stand van uitvoering van de begroting van het ministerie te kunnen werken, heb ik op 10 oktober een stand still-periode ingevoerd op de uitvoering van de ordonnanties bij Landsverdediging.

 

Sinds vandaag zijn ordonnanceringen opnieuw mogelijk omdat het ministerie van Landsverdediging de volgende maatregelen heeft genomen teneinde haar budgettaire ontsporing van de begroting 2007 terug te dringen.

 

Ten eerste, bijzondere maatregelen opgelegd door de rondzendbrief van 19 oktober voor de vermindering van de ordonnanceringen voor investeringen ten belope van 87 miljoen euro. Ze werden door de minister van Landsverdediging op 23 oktober aanvaard als definitieve maatregelen.

 

Ten tweede, het voorstel vanwege het ministerie van Landsverdediging om bijkomend een inspanning te leveren van 60 miljoen euro teneinde de ordonnancering verder te laten dalen.

 

Ten derde, de afspraak dat het ministerie 65 miljoen euro aan vastleggingskredieten zal schrappen waarbij geen optionele schijven op investeringsdossiers meer zullen worden goedgekeurd.

 

Wat de overdrachten betreft, wil ik ten slotte nog het volgende meedelen. Volgens de huidige stand van zaken zal de overdracht in de primaire uitgaven inderdaad ongeveer 1,9 miljard euro bedragen. Op dit moment is dat precies 1,816 miljard euro. Dat zou een vermindering zijn ten opzichte van vorig jaar waar de overdracht 2,027 miljard euro bedroeg. U moet daarin echter een beetje voorzichtig zijn…

 

01.07  Carl Devlies (CD&V - N-VA): (…)

 

01.08 Minister Freya Van den Bossche: Voor 2008 zal het rond 1,9 miljard euro eindigen. We zitten nu precies op 1,82 miljard euro, maar ik wil wat voorzichtigheid aan de dag leggen. Tegen het einde van het jaar weten we dat met zekerheid en volledig. Vorig jaar was er een overdracht van 2,03 miljard.

 

Ik heb hiermee volgens mij alle vragen beantwoord.

 

01.09  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je remercie la ministre pour sa réponse précise et complète. Il est évident que la situation budgétaire est un instantané et qu‘elle change à tout moment, ce qui suppose un suivi et l’attention de cette commission. Nous sommes dans l’attente d’un rapport final. Je ne peux que souscrire à la prudence avancée par rapport aux chiffres annoncés et aux estimations. De ce côté-là, les nouvelles sont rassurantes avec des estimations de recettes à la hausse qui permettraient d’atteindre l’équilibre.

 

Enfin, je salue les mesures prises dans le dossier de la Défense qui devait être le plus épineux. Je ne peux que saluer le travail du gouvernement en la matière.

 

01.10  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor haar antwoord. Voor een aantal dingen blijf ik toch op mijn honger.

 

U hebt een overzicht gegeven van een aantal beslissingen van de Ministerraad van 26 oktober. Via de geschreven pers vernemen wij dat er ook een snellere en performantere inning zal zijn van de vennootschapsbelasting. Daarbij zullen natuurlijk inkohieringen gebeuren in 2007 en dat zullen dus inkomsten van 2008 zijn die dan zullen wegvallen. Ik heb ook gelezen dat de opbrengst van de strijd tegen de sociale fraude zou worden geraamd op een meeropbrengst van 40 miljoen euro. Dergelijke maatregelen typeren hoe paars de afgelopen jaren naar een begrotingsevenwicht heeft gestreefd en dat al dan niet heeft bereikt: dat is natuurlijk het knip- en plakwerk dat op het einde van het jaar gebeurt om de begroting in evenwicht te krijgen, nog los van het engagement om een begrotingsoverschot van 3% te halen.

 

Inzake het monitoringcomité stel ik vast dat termijn na termijn het definitieve rapport er nog steeds niet is. 30 oktober was de nieuwe deadline. Vandaag is het 7 november en het is blijkbaar onmogelijk om op een week tijd een definitief rapport te maken. Misschien moeten we u daarover dus nog eens ondervragen.

 

Over mijn bijkomende vraag met betrekking tot de rondzendbrief zegt u dat u daarop geen antwoord hebt voorbereid. Van een gedreven en geroutineerde minister als u zou ik hebben verwacht dat u daar misschien zo een antwoord op kon geven. Moet ik daaruit begrijpen dat er geen rondzendbrief naar de verschillende departementen vertrekt of stoelt dat gerucht op niets? Is het gewoon een herbevestiging of hervertaling van het ankerprincipe dat u hanteert ten aanzien van de verschillende departementen?

 

Kort gezegd, voorzitter, zijn dit nog wat bijkomende vragen om toelichting aan de minister. Voor de rest blijf ik op mijn honger.

 

01.11  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het nieuwe verslag van het monitoringcomité was aangekondigd voor 30 oktober. Die datum ligt intussen achter ons. Ik ben wat verwonderd dat we nog altijd niet kunnen beschikken over dat verslag.

 

Met betrekking tot de ramingen van de ontvangsten valt mij wel op dat er nu een afzonderlijke raming wordt gemaakt door de FOD en door het schatkistcomité. Ik vraag mij af waarom die ramingen van elkaar afwijken. In principe zouden die toch gelijklopend moeten zijn.

 

U hebt inzake de verschillende genomen maatregelen ook gezegd dat de sociale fraude voor een bedrag van 40 miljoen euro opnieuw wordt opgenomen als ontvangst in de begroting.

 

Ik ben er dan wel over verwonderd dat het globaal beheer nog niet zolang geleden dat bedrag had geschrapt als zijnde niet realiseerbaar voor het jaar 2007. Wij zijn nu toch dichtbij het einde van dit jaar.

 

U hebt ook gesproken over de stijging van de vermoedelijke ontvangsten van Gemeenschappen en Gewesten, of het vermoedelijke overschot. Ik heb ter zake tot mijn verwondering vastgesteld dat u zich gewoonweg baseert op het resultaat van de rekening voor 2006 en dat u denkt dat er ter zake sprake is van een zeker automatisme waardoor u het bedrag van 2006 zonder meer kunt toepassen op het begrotingsjaar 2007. U baseert zich op de stijging van de ontvangsten die Gemeenschappen en Gewesten hebben gezien. Die stijging bedroeg 6%. Wij hebben natuurlijk geen gegevens over de stijging van de uitgaven en wellicht zijn de uitgaven nog sterker gestegen. Ik denk dat het vrij voorbarig is om op basis van resultaten van 2006 onmiddellijk een verhoging van het overschot van de Gemeenschappen en Gewesten door te voeren.

 

Hetzelfde geldt ook voor de berekeningen inzake de lokale autoriteiten. U meent op dat vlak tot een evenwicht te kunnen komen, terwijl oorspronkelijk rekening werd gehouden met een tekort voor de lokale overheden. Ik denk dat uw stelling in feite niet echt onderbouwd is.

 

U hebt ook gesproken over de kohieren in de personenbelasting. Ik ben er zeer over verwonderd dat die aanleiding geven tot een bijkomende ontvangst voor het jaar 2007, want eenieder is ervan op de hoogte dat de kohieren in principe negatief zijn voor de Belgische Staat en normaal in het voordeel zijn van de belastingbetaler. Het gaat over een bedrag dat te situeren valt – ik heb verschillende cijfers gehoord – tussen minimaal 1,4 miljard euro – daarover is zeker geen discussie – en maximaal 1,7 à 1,8 miljard euro. U zegt nu dat door het versnellen van de inkohiering van de personenbelasting bijkomende ontvangsten zullen worden gerealiseerd, terwijl dat net het tegenovergestelde zou moeten zijn, want u moet in principe terugbetalen aan de belastingplichtige.

 

Wij weten dat vorig jaar een sturing is gebeurd om de begroting 2006 bij te werken, waarbij de ontvangsten in de personenbelasting zijn verschoven naar het jaar 2006, terwijl de terugbetalingen naar het jaar 2007 werden doorgeschoven. Ik hoop dat dezelfde operatie toch niet opnieuw gebeurt voor dit jaar. Ik denk dat de inkohiering op een correcte manier moet gebeuren en, als die op een correcte manier gebeurt, dan kan het niet zijn dat uw ontvangsten stijgen, integendeel, dan zouden uw ontvangsten moeten dalen. U zou daarover toch wat toelichting moeten geven.

 

Tot slot, de operaties op Defensie zijn toch nog altijd met een zeker mysterie omhuld. Ik stel vast dat de ordonnanceringen met 147 miljoen euro worden verminderd, terwijl de vastleggingskredieten slechts met 65 miljoen euro worden verminderd. Waarom dat verschil tussen vastleggingskredieten en ordonnanceringskredieten? Heeft dat een effect op de overdrachten? Wij hebben genoteerd dat de geraamde overdracht 1,9 miljard euro zou bedragen. Wij vermoeden dat dat correct is. Wij hebben al andere cijfers gehoord die lager waren, maar wij vermoeden dat dat cijfer correct is. Mijn vraag is ook of de beslissingen die met betrekking tot Defensie worden genomen, een effect op de overdrachten hebben, omdat ik zie dat er een verschil is tussen de ordonnanceringen en vastleggingen.

 

01.12 Minister Freya Van den Bossche: Mijnheer Devlies, de strijd tegen de sociale fraude genereert geen meeropbrengst. Dat was initieel voorzien. Daarvoor waren ook acties gepland. Het globaal beheer heeft op een bepaald moment de opbrengst niet als afzonderlijk inkomsten ingeschat, maar het rapport van de SIOD bewijst dat die wel degelijk als afzonderlijke inkomsten kan worden ingeschreven. Vandaar dat het initieel voorziene bedrag ook werd ingeschreven.

 

U had ook een beetje commentaar over het knip- en plakwerk bij een begroting om toch maar in evenwicht te blijven; Dat is de essentie van een begroting. Men doet dat niet slechts een keer per jaar. Men doet dat drie of vier keer per jaar en men stuurt bij. Dat is de enige manier om met een evenwicht of op meer te eindigen. Kijk naar 2006. De doelstelling was in evenwicht, maar uiteindelijk klokken wij af op +0.3%. Dat is te wijten aan het feit dat wij controle na controle uitvoeren en tot op het einde hebben bijgestuurd. Ik weet niet hoelang ik hier nu nog zit, maar zolang ik hier zit, zal ik blijven bijsturen tot aan het eind van het jaar om het zo goed mogelijk te maken. U kunt het beter weten dan ik. Ik zal dat blijven doen. Het lijkt mij sterk dat dat een verwijt zou zijn.

 

Ik begrijp wat u over de Gemeenschappen en Gewesten zegt. Wij zullen ook meer informatie hebben naarmate het einde van het jaar meer in zicht komt. Wij zullen ook zien wat het monitoringcomité daarover zegt. Ik ben ervan overtuigd dat het heel aannemelijk is wat wij hebben ingeschreven. Wij zullen zien. Als dat niet zo blijkt te zijn, dient dat te worden aangepast.

 

Een aantal mensen heeft ook details gevraagd over onder andere de kohiering en Defensie. De meer gedetailleerde uitvoering van een en ander vraagt u beter aan de bevoegde ministers.

 

Wat die circulaire betreft, heb ik niet gezegd dat ik daar geen antwoord op weet. Het is echter niet de bedoeling dat er in de commissie vragen worden gesteld “à l’improviste”. U weet dat u daar niet naar hebt verwezen. Ik vind niet dat ik er een gewoonte van moet maken om op al die vragen te antwoorden.

 

01.13  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Misschien kunt u gewoon het bedrag vermelden.

 

01.14 Minister Freya Van den Bossche: Ik wil het wel even kort uitleggen, als ik tenminste goed kan inschatten waarover u het hebt. Als men er maar geen gewoonte van maakt om ter plaatse nog vragen toe te voegen.

 

Er zijn twee documenten naar de administraties gestuurd. De ene is een omzendbrief over de datum waarop de verrichtingen worden afgesloten door de thesaurie. Dat is normaal en klassiek, daar is niets speciaals aan. De tweede is een circulaire die eigenlijk nogmaals de beslissingen van de Ministerraad van 16 februari bevestigt. Het gaat over het werken met vijftienden door een regering die zich met lopende zaken geconfronteerd ziet. Het gaat dus om kredieten die berekend zijn op vijftienden, dit in uitvoering van de wet op de rijkscomptabiliteit. Ik vermoed dat het over die twee punten gaat, maar mocht u meer specifieke informatie wensen, dan moet u misschien ook meer specifieke vragen stellen.

 

Mijnheer Devlies, u had nog een vraag over de begroting met betrekking tot Defensie. Het onderscheid tussen 147 miljoen euro en 65 miljoen euro is in hoofdzaak gelegen in ten eerste de annulering van vastleggingskredieten van de voorgaande jaren en ten tweede in het niet lichten van de optionele schijven op de gesplitste kredieten. Het effect op de overdrachten is dat die van 439 miljoen euro naar 420 miljoen euro gaan. Er is dus een lichte daling van overdrachten. Als u het echt heel erg gedetailleerd wil weten, dan moet u de heer Flahaut misschien eens een paar dingen vragen. Ik denk echter dat ik een redelijk beeld heb kunnen geven.

 

01.15  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mevrouw de minister, met betrekking tot de resultaten van de inkohiering was u nogal vaag. U hebt zelfs het cijfer niet gegeven. Ik zie ondertussen een collega-minister die daarover misschien meer weet.

 

Over het tekort van 50 miljoen aan ordonnanceringskredieten hebt u evenmin iets gezegd.

 

01.16 Minister Freya Van den Bossche: Ze hebben uiteindelijk ongeveer een veertigtal miljoen euro meer nodig gehad. Ik moet even checken wat het exacte bedrag was. Ze hebben uiteindelijk wat geld bij gekregen. Dat is de afgelopen jaren elke keer gebeurd. Financiën heeft exact veertig miljoen euro bij gekregen zegt mijn medewerker mij.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Question de M. Yvan Mayeur au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le blocage de la frappe des pièces de 1 et 2 centimes" (n° 78)

02 Vraag van de heer Yvan Mayeur aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de beslissing om voorlopig geen muntstukken van 1 en 2 eurocent meer te slaan" (nr. 78)

 

02.01  Yvan Mayeur (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, nous avons été surpris d'apprendre que le ministre de tutelle annonçait soutenir l'idée de la suppression des piécettes de 1 et 2 centimes et qu'il avait déjà ordonné à la Monnaie royale de ne plus en fabriquer en 2008.

 

La question de la suppression de ces piécettes est posée depuis la création de l'euro dans différents pays européens. En 2005, nous avions pu compter sur des avis rendus tant par le Conseil central de l'Économie, le Conseil de la Consommation et la Banque nationale pour refuser de nous engager dans la voie de la suppression de l'usage de ces petites pièces.

 

Aucun de ces avis n'avait pu réunir l'unanimité autour de l'idée de décourager l'utilisation des pièces de 1 et 2 centimes et d'appliquer simultanément l'arrondi qui s'ensuivrait certainement à 5 centimes d'euro voire à l'euro. Les associations de consommateurs et la FEDIS s'étaient également opposées à cette suppression. Seules les associations représentées dans le Conseil supérieur des Indépendants et des PME et le ministre semblaient se démener pour supprimer ces piécettes.

 

Quels sont les nouveaux réels arguments qui pourraient aujourd'hui justifier de décourager l'usage de ces pièces?

 

Au PS, nous n'en voyons aucun, car supprimer ces pièces revient à toucher au prix à la consommation, au pouvoir d'achat de la population, déjà très malmenée aujourd'hui. De plus, cette mesure ne peut avoir lieu sans entraîner automatiquement un arrondissement des prix à la hausse.

 

Personnellement, je suis déjà convaincu que l'arrivée de l'euro a créé une perte du pouvoir d'achat de la population en raison de l'augmentation des prix, l'occasion étant donnée d'arrondir ceux-ci. En appliquant cette décision, une deuxième occasion serait offerte au niveau des pratiques commerciales, dans les relations avec les consommateurs, d'alourdir une fois de plus les factures. Je ne vous poserai pas l'autre question relative aux marges que d'aucuns utilisent pour certains produits, en profitant de l'augmentation du coût des céréales!

 

Si cette décision a vraiment été prise, elle est inopportune et arrive à un très mauvais moment.

 

Monsieur le secrétaire d'État, mes questions sont les suivantes.

 

- Cette décision de supprimer la fabrication des pièces de 1 et 2 centimes d'euro a-t-elle réellement été prise? Pouvait-elle être prise par un gouvernement en affaires courantes?

- Les partenaires sociaux ont-ils été consultés sur l'éventualité de réduire ou de supprimer la production de ces piécettes?

- A-t-on recueilli de nouveaux avis, comme ceux du Conseil de la Consommation ou du Conseil central de l'Économie? Dispose-t-on d'autres études économiques, sociologiques?

- L'impact qu'aurait le tarissement de ces pièces a-t-il été évalué quant au pouvoir d'achat de la population?

- Enfin, cette question a-t-elle fait l'objet d'un débat plus large et d'une position commune avec nos partenaires européens?

 

02.02  Hervé Jamar, ministre: Monsieur le président, monsieur Mayeur, voici quelques éléments de réponse.

 

Il est question de bloquer la frappe des pièces de 1 et 2 centimes pour des raisons de bonne gestion. La quantité en circulation, à savoir le total des frappes annuelles de ces pièces depuis le lancement de l'euro, est à l'heure actuelle plus que suffisante pour le circuit économique belge. Elle correspond à environ 110 pièces par habitant. Cela représente aussi plus d'un tiers en nombre de l'émission totale des pièces en euro frappées en Belgique.

 

Lorsque l'on sait que le prix de revient de ces pièces est de respectivement 1,55 cent pour les pièces de 1 cent et 1,567 cent pour les pièces de 2 cents, il est logique de ne produire que le nécessaire, tout en prévoyant une réserve raisonnable. Il faut également rappeler que, pour ces pièces, la Belgique s'inscrit dans la moyenne des volumes d'émission par personne.

 

Il n'est pas question de supprimer ces pièces; ce n'est pas aux pays membres de la zone euro d'en décider. C'est au niveau du Conseil de l'Union européenne que cela se déciderait après avis tant de la Banque centrale européenne que du Parlement européen.

 

Le problème se situe surtout au niveau du circuit économique, puisqu'il y a manifestement thésaurisation de ces pièces tant par les commerçants que par les particuliers qui estiment la procédure d'échange de ces pièces auprès des banques beaucoup trop lourde.

 

L'échange est gratuit pour des quantités limitées et si les pièces sont mises en cartouches spéciales à la demande des banques, comme vous le savez probablement. Par contre, si l'on ne respecte pas ces conditions, l'échange est onéreux: forfait de 3,50 euros en cas de dépôt en vrac, par sac de 8 kilos maximum, toutes pièces mélangées.

 

On pourrait envisager une campagne de sensibilisation pour inciter le public à utiliser ses pièces. En effet, nous avons probablement tous chez nous un "cochon" où nous mettons ces pièces, qui parfois servent à certaines actions. Je pense notamment à l'aide aux victimes du tsunami. Pourquoi pas? Même dans les maisons où le pouvoir d'achat est très bas, il y a toujours des pièces de 1 et 2 centimes qui traînent. Bien entendu, elles conservent leur valeur mais il est important de changer les mentalités tant des commerçants que des particuliers. N'hésitez pas à acheter votre pain avec des pièces de 2 centimes. Il suffit de les compter; cela ne pose aucun problème!

 

En cas de pénurie réelle, la frappe des pièces peut être organisée dans un délai raisonnable sans aucune difficulté.

 

J'ai en ma possession un rapport de la Banque nationale d'environ 30 pages sur l'ensemble des avantages et des inconvénients de la suppression ou non de ces pièces de 1 et 2 centimes. Il mentionne le risque de l'arrondi supérieur même si, selon la Banque nationale, on pourrait également arrondir à l'inférieur. Ne soyons cependant pas dupes en la matière!

 

La position de toute la chaîne commerciale, notamment des associations représentatives des indépendants, y figure également; celles-ci estiment qu'il n'est pas évident de travailler avec ces piécettes de 1 et 2 centimes.

 

Sur la base des éléments que je vous ai donnés, il me semble que nous sommes dans une période d'évaluation. Aucune décision n'a été prise. C'est au niveau européen que cette décision doit être prise. Nous devons simplement être attentifs à cette évolution et ne pas frapper des pièces de 1 et 2 centimes à l'aveuglette pour, dans quelques années, se rendre compte que chaque famille possède des sacs de dix ou quinze kilos de piécettes qui ne circulent plus dans l'économie proprement dite.

 

02.03  Yvan Mayeur (PS): Monsieur le ministre, je suis en partie rassuré par votre réponse. J'ai bien compris qu'il n'a pas été décidé de supprimer ces pièces mais que le volume en circulation est suffisant. C'est votre argument.

 

J'ignorais que le prix de revient d'une pièce de 1 centime s'élevait à 1,55 cent. Le ratio est-il le même pour une pièce de 1 euro?

 

02.04  Hervé Jamar, ministre: Non, dans le cas de la pièce de 1 euro, le ratio est positif. Plus la pièce est grosse, moins elle coûte cher. Seule la pièce de 1 cent est négative dans son coût de production.

 

Le président: Même si l'on perd la pièce, l'État n'y gagne pas!

 

02.05  Yvan Mayeur (PS): Monsieur le ministre, je retiens votre idée d'une campagne "pièces jaunes". Je suppose que vous avez été inspiré par Paris. C'est une bonne idée pour aider les sans-abri cet hiver.

 

02.06  Hervé Jamar, ministre: Je suis maïeur dans ma commune et nous organisons fréquemment des opérations "pièces jaunes" pour diverses associations.

 

02.07  Yvan Mayeur (PS): C’est très bien, merci.

 

Le président: À ma connaissances, certains pays membres de la zone euro n’ont jamais frappé ces pièces. En outre, l’arrondi peut être pratiqué sur le total de la note et non, produit par produit. Si vous achetez dix produits pour un total de 25,68 euros, on arrondit ce total et pas le prix de chaque produit. Il existe d’autres formules pour arrondir…

 

02.08  Yvan Mayeur (PS): Monsieur le président, quand je fais moi-même mes courses, ce qui m’arrive régulièrement, je scanne produit par produit et l’arrondi se fait au fur et à mesure. Quand on arrive à la caisse, c’est déjà fait.

 

Le président: On pourrait imaginer que cela se passe à la caisse: ce serait une formule plus subtile.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de bestrijding van de belastingmisdrijven" (nr. 134)

03 Question de M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la lutte contre les infractions fiscales" (n° 134)

 

03.01  Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in De Tijd van 12 oktober laatstleden sprak procureur des Konings van Antwerpen, Bart Van Lijsebeth, over een "lijdensweg" voor hem om zijn parket te versterken met twee ambtenaren die zouden moeten overkomen van het ministerie van Financiën voor de aanpak van de belastingmisdaden in een economisch toch niet onbelangrijke stad van dit land, Antwerpen. Drie jaar nadat een van de twee gedetacheerde ambtenaren opnieuw was vertrokken, heeft het parket, volgens de heer Van Lijsebeth, nog altijd geen vervanger gekregen. Hij wijdt dat aan de slechte samenwerking tussen enerzijds het ministerie van Justitie en anderzijds het ministerie van Financiën.

 

Mijnheer de minister, dat roept bij mij de volgende vragen op.

 

Ten eerste, wat is de normale duurtijd van een procedure van detachering? Welke is die procedure?

 

Ten tweede, waarom beschikt het parket in de economische hoofdstad van dit land slechts over een kader van maar twee belastingambtenaren?

 

Ten derde, wat is de vereiste bekwaamheid van een ambtenaar die voor een dergelijke detachering in aanmerking komt?

 

Ten vierde, zijn er incentives om ambtenaren ertoe te motiveren een dergelijke detachering aan te gaan, om een dergelijke detachering aantrekkelijk te maken?

 

Ten slotte, wat is de situatie in de overige zesentwintig parketten? Hoeveel ambtenaren heeft het ministerie van Financiën daar naartoe gedetacheerd op dit ogenblik? Wat zijn de plannen ter zake?

 

03.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Jambon, de procedure verloopt als volgt.

 

Ten eerste, een oproep tot kandidaten wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

 

Ten tweede, de geïnteresseerde kandidaten dienen hun kandidatuur in met een ter post aangetekende brief gericht aan de voorzitter van het directiecomité binnen een termijn van tien werkdagen volgend op de publicatie van de oproep in het Belgisch Staatsblad.

 

Ten derde, aan de hand van de kandidaturen wordt een rangschikking van de kandidaten vastgesteld door het directiecomité van de federale overheidsdienst Financiën.

 

Ten vierde, het directiecomité draagt de ter beschikking te stellen ambtenaren voor.

 

Ten vijfde, de betrokken procureur-generaal geeft zijn eensluidend advies.

 

Ten slotte, de minister van Financiën wijst de ter beschikking te stellen kandidaten aan.

 

De duur van de hele procedure hangt af van het doorlopen van die verschillende fases.

 

Het koninklijk besluit van 21 januari 2007 tot vaststelling van de regels waarbij ambtenaren van de fiscale administraties ter beschikking worden gesteld van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur teneinde hen bij te staan in de uitoefening van hun taken, voorziet in drie betrekkingen voor de standplaats Antwerpen.

 

De ambtenaren behoren tot de federale overheidsdienst Financiën, zijn titularis van een graad van niveau B of zijn benoemd in het niveau A en kunnen een nuttige ervaring van minimum vier jaar inzake fiscale materies aantonen.

 

In toepassing van het ministerieel besluit van 10 juni 1964 betreffende de toekenning van een vergoeding wegens verblijf- en omreiskosten aan sommige personeelsleden van de FOD Financiën wordt hun een forfaitaire, jaarlijkse vergoeding toegekend.

 

Behalve het financiële aspect is het eveneens belangrijk dat de ter beschikking gestelde ambtenaar tijdens zijn terbeschikkingstelling in zijn administratie van oorsprong zijn rechten op bevordering, verandering van vakklasse, verandering van graad en mutatie behoudt.

 

In het voornoemde koninklijk besluit van 21 januari 2007 worden fiscale ambtenaren ter beschikking gesteld van het hof van beroep te Brussel, te Luik, te Gent, te Antwerpen en te Bergen. In Brussel zijn momenteel twee van de zes Franstalige betrekkingen ingevuld. In Luik zijn de drie betrekkingen ingevuld. In Gent is geen enkele van de drie betrekkingen ingevuld. In Antwerpen zijn twee van de drie betrekkingen ingevuld. In Bergen zijn twee van de drie betrekkingen ingevuld. Momenteel is een nieuwe procedure lopende teneinde de nog openstaande betrekkingen in te vullen.

 

Volgens de laatste inlichtingen – van vandaag – zal vóór februari 2008 alles in orde zijn wat het kader betreft.

 

03.03  Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u hartelijk voor het duidelijke antwoord.

 

Wat is de reden waarom de kwestie in Antwerpen zolang heeft aansleept? De procedure is immers vrij duidelijk. Was er een gebrek aan kandidaturen of is er een andere reden waarom de zaak zolang aansleepte?

 

03.04  Hervé Jamar, ministre: J'ai décrit toute la procédure dans laquelle, au niveau politique, nous n'avons pas à interférer. Les candidatures sont rentrées, le comité de direction fait son travail, les sélections se font et les désignations s'opèrent. Nous avons la garantie - je regarde mon directeur de cabinet - que pour février 2008, indépendamment de tous les autres aspects politiques du moment, tout le cadre pour l'ensemble de ces postes sera rempli.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Samengevoegde vragen van

- de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de doorstorting aan de lokale overheden van de federaal geïnde belastingen" (nr. 156)

- de heer Yvan Mayeur aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de problemen in verband met de doorstorting van de federaal geïnde belastingen naar de plaatselijke besturen" (nr. 176)

04 Questions jointes de

- M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le reversement aux pouvoirs locaux des impôts perçus par l'État" (n° 156)

- M. Yvan Mayeur au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les problèmes liés au transfert des impôts perçus par le fédéral aux administrations locales" (n° 176)

 

04.01  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag is geïnspireerd door het advies van de Hoge Raad van Financiën met betrekking tot de doorstorting van de federaal geïnde belastingen aan de lokale overheden.

 

De heer Mayeur heeft dit onderwerp al ter sprake gebracht in deze commissie, maar dan specifiek met betrekking tot de doorstorting van onroerende voorheffing, vooral in de regio Brussel waar heel wat problemen rijzen. Zelf heb ik dit onderdeel van het rapport niet zo grondig doorgenomen omwille van het feit dat de Vlaamse Gemeenschap sinds enkele jaren zelf verantwoordelijk is voor de inning van de onroerende voorheffing. Ik wil aan de heer Mayeur signaleren dat er een voorschottenregeling is. De eerste twee jaar verliep dat moeilijk, maar sinds het derde jaar verloopt dat goed. Dat is dus ongetwijfeld ook een oplossing.

 

Het andere deel van de studie heeft betrekking op de personenbelasting. Het gaat over een bedrag van ongeveer 4 miljard euro, waarmee de Belgische Staat zichzelf voortdurend financiert in het nadeel van de gemeenten, met andere woorden omdat de gemeenten pas enkele maanden na de inkohiering worden betaald. Wij kennen het hele mechanisme van bedrijfsvoorheffing, van inkohiering en uiteindelijk van afrekening.

 

De voorbije jaren zijn inderdaad heel wat problemen gerezen met betrekking tot de doorstortingen van de personenbelastingen aan de gemeenten. Dat gebeurde vaak te laat. Minister Reynders heeft dan wel een regeling ingevoerd waardoor de eerste maanden van het jaar wat voorschotten werden gegeven. Die voorschotten waren eerder willekeurig van aard en waren niet voldoende om de liquiditeitsproblemen van de gemeenten op een efficiënte manier op te lossen.

 

Gevolggevend aan het advies van de Hoge Raad van Financiën zou het inderdaad wenselijk zijn dat er een vaste voorschottenregeling met betrekking tot de doorstorting van de personenbelasting zou komen. Daarbij zou men bijvoorbeeld de eerste zes maanden van het jaar een vast voorschot aan de gemeenten kunnen doorstorten op basis van de resultaten van het vorige jaar. Op het eind van het jaar kan men dan een volledige afrekening maken. Op die manier kunnen de gemeenten over een vaste financieringsbron beschikken en kunnen zij hun liquiditeitsplanning op een correcte manier uitvoeren.

 

Het rapport van de Hoge Raad van Financiën ondersteunt de visie die wij vroeger in de commissie reeds hebben ontplooid. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of er concrete maatregelen zullen worden genomen met betrekking tot het organiseren van de doorstorting van de personenbelastingen naar de gemeenten op een vaste en gestructureerde basis.

 

04.02  Yvan Mayeur (PS): Monsieur le ministre, je vous avais interrogé voici quelques semaines sur la perception du précompte immobilier et le renvoi vers les communes. Il s'agit ici du rapport du Conseil supérieur des Finances qui parle de la quote-part personnelle aux impôts des personnes physiques et des problèmes qui sont liés à la rétrocession des moyens financiers aux communes.

 

L'Union des villes et communes de Wallonie et de Bruxelles a d'ailleurs fait savoir qu'il était anormal qu'une compensation financière n'existe pas entre la période qui s'écoule entre l'encaissement du précompte par l'État et les versements de la part de l'IPP aux communes.

 

D'après les calculs qui ont été effectués et qui se basent sur un taux d'intérêt de 3%, sur un laps de temps de 22 mois et un volume d'additionnels de 2,2 milliards d'euros, le Trésor public ferait un profit annuel de plus de 122 millions d'euros, au détriment des finances communales. Pour les communes, le coût de financement pour ce laps de temps, si on tient compte d'un taux d'intérêt de 6%, s'élèverait à 245 millions d'euros par an. C'est évidemment un coût énorme à charge des communes. Je pense que le Trésor public, qui récolte de gros intérêts, n'a pas besoin de gagner de l'argent sur le dos des communes.

 

Les communes ont logiquement réagi à la publication de l'avis du Conseil supérieur des Finances. J'ai bien entendu que c'est l'État fédéral qui fait la perception, mais il faut bien qu'il fasse encore quelque chose pour les communes. Je dis cela aujourd'hui, au hasard.

 

(…): Je travaille encore…

 

04.03  Yvan Mayeur (PS): Oui, moi aussi, je suis là et je travaille.

 

Le fédéral met les communes en difficulté, surtout celles qui ont déjà subi au cours des années précédentes des transferts de charges importants. N'y aurait-il pas lieu d'envisager, au niveau fédéral, de verser des avances aux communes?

 

L'idée que nous vous suggérons est de verser 90% du montant évalué comme dû aux communes pour les six premiers mois, à redistribuer par l'État fédéral pour le financement des communes. Ainsi, fonctionner avec un système d'avances permettrait aux communes de devoir moins emprunter, de disposer d'une vision plus claire de leur avenir. Les choses seraient donc mieux gérées également au plan local.

 

Deuxièmement, confirmez-vous ces montants invoqués dans les rapports, soit plus de 120 millions d'euros de recettes complémentaires pour le Trésor public? Ce n'est quand même pas l'idée de réaliser un boni sur le compte des communes qui, elles, doivent emprunter à des taux en fonction de leurs choix, mais souvent difficiles à supporter?

 

Bref, au-delà du problème de la perception, charge réservée à l'État central, n'y a-t-il pas lieu d'envisager une aide aux communes afin de les soulager plutôt que d'alourdir leurs difficultés financières?

 

04.04  Hervé Jamar, ministre: Monsieur le président, ce sera une réponse commune à M. Devlies et à M. Mayeur.

 

Mijnheer de voorzitter, aangezien de definitieve versie van het advies van de Hoge Raad van Financiën over de doorstorting van de federaal geïnde belastingen aan de lokale overheden pas tijdens de laatste dagen van de maand oktober is afgewerkt, is het nog niet mogelijk dat ik in detail reageer op alle voorstellen van de Hoge Raad van Financiën.

 

Voor sommige voorstellen, bijvoorbeeld de detaillering en de actualisering van de kadastrale leggers, zal de haalbaarheid en de opportuniteit ervan ook nog moeten worden onderzocht door de bevoegde administratie.

 

Monsieur Mayeur, je voudrais attirer votre attention sur le fait que le Conseil supérieur des Finances s'est fondé sur un certain nombre d'hypothèses pour établir ces chiffres. Le chiffre de 245 millions d'euros ne doit donc pas être considéré, à ce stade, comme ferme et définitif. Il devra encore faire l'objet de vérifications approfondies.

 

Quant au délai s'écoulant entre, d'une part, la perception du précompte professionnel et les versements anticipés par le pouvoir fédéral et, d'autre part, le versement des additionnels à l'impôt des personnes physiques aux autorités locales, je souhaiterais préciser que des paiements compensatoires ont été effectués à cet effet dans les années 80.

 

Comme le Conseil supérieur le fait remarquer à juste titre également, la discussion sur une éventuelle actualisation de la compensation pour le temps écoulé doit s'inscrire dans un cadre plus large associant notamment la discussion sur l'imputation - on en a parlé - des frais administratifs et l'instauration éventuelle d'un système d'avances forfaitaires.

 

Comme cela a déjà été indiqué à l'occasion de plusieurs réponses – des questions parlementaires ont souvent été posées à ce sujet. Cinq, six, voire sept bourgmestres sont présents dans cette salle, et j'en fais partie, sont particulièrement concernés par cette question, même s'il ne faut pas occuper ce poste pour être préoccupé par ce genre de matière – des mesures ont été prises, durant ces dernières années, pour venir en aide aux communes.

 

En outre, l'enrôlement des cotisations au précompte immobilier a été accéléré. Depuis cette année, c'est également le cas pour les cotisations à l'impôt des personnes physiques.

 

Je me permets d'insister sur le fait qu'il y a deux ans, nous avons fait l'objet de critiques car l'enrôlement posait difficulté. On nous demandait alors si nous serions prêts le 30 juin pour enrôler l'ensemble de nos concitoyens. Nous avons énormément travaillé pour y arriver. Et cette année, nous faisons l'objet de critiques car l'enrôlement se fait trop vite et trop bien. En effet, certains citoyens reçoivent leur avertissement-extrait de rôle parfois deux fois la même année. Pour ma part, je suis secrétaire d'État chargé de la modernisation des Finances et même ministre depuis le 12 juillet, même si je ne peux vous dire pour combien de temps. Nous verrons cela cet après-midi! Toujours est-il que avons travaillé comme le souhaitaient les membres de la commission. M. Devlies qui était souvent présent en commission et vous-même, monsieur le président, pouvez en témoigner.

 

Nous avons maintenant une chaîne fiscale qui fonctionne pour ainsi dire impeccablement. Et comme c'est le cas dans la plupart des pays européens, l'enrôlement s'effectue dans l'année de la déclaration. Cette année, les enrôlements seront peut-être prolongés jusqu'en février-mars, mais a priori tout devrait très bien fonctionner - je touche du bois -, sauf incident technique majeur que l'on peut toujours rencontrer. Cela signifie que dans les années à venir, il sera de règle que l'année de la déclaration sera l'année de l'enrôlement. Cela signifie que pour les communes, la perception et le reversement seront également beaucoup plus rapides. Je reconnais qu'il est peut-être difficile pour certains citoyens de recevoir deux fois l'avertissement-extrait de rôle à payer la même année.

 

J'observe aussi qu'aucun de ceux qui retouchent deux fois la même année n'introduit de plainte… ceci dit en clin d'œil bien sûr!

 

L'accélération et la modernisation de l'enrôlement constituent une partie de la réponse aux préoccupations actuelles.

 

Le prochain gouvernement fédéral devra juger de l'opportunité de nouvelles mesures complémentaires, notamment ce système d'avances forfaitaires. Il est évident qu'un gouvernement en affaires courantes ne peut prendre cette décision. Il y a eu déjà énormément de débats au sujet des frais administratifs.

 

Je rappelle aussi que l'État fédéral perçoit pour les Régions les droits d'enregistrement, les droits de succession, etc.

 

On a également soulevé les principes de bonne gouvernance dans tous les pourparlers, que ce soit à Val Duchesse – j'en ai fait partie – ou pendant la deuxième tranche des négociations. Il s'agit notamment du principe de réciprocité entre l'État fédéral, les Régions et les pouvoirs locaux. Il faut maintenant que l'accouchement du gouvernement se fasse, j'en suis bien conscient. Mais je le répète, tout cela est prévu dans un principe général qui prévoit de ne mettre à mal aucun niveau de pouvoir et d'appliquer un principe de réciprocité à tous les niveaux de pouvoir.

 

Telles sont les informations que je peux vous communiquer aujourd'hui.

 

En tant que municipaliste, je change de casquette et je partage évidemment votre sentiment même si les chiffres me paraissent élevés. Nous analyserons ce document du Conseil supérieur des Finances avec grande attention. Mais j'ignore si nous en aurons l'occasion.

 

04.05  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik denk dat de cijfers die de heer Mayeur heeft gegeven, wel correct zijn. Als we dat snel narekenen, bekomen we hetzelfde resultaat.

 

U zegt dat u de inkohiering versnelt. Het is juist dat wanneer u de inkohiering in het aanslagjaar zou doen, het probleem grotendeels van de baan zou zijn. We hebben de voorbije jaren echter vastgesteld dat dit niet het geval was. De inkohiering verliep volgens een veeleer onvoorspelbaar ritme en het grootste gedeelte van de inkohiering situeerde zich in de maanden maart, april, mei en juni van het jaar volgend op het aanslagjaar. Dat creëert enorme liquiditeitsproblemen bij de gemeenten. In die hypothese zou het enorm belangrijk zijn dat een vast voorschottensysteem wordt georganiseerd zodat de gemeenten tijdig hun geld ontvangen en hun liquiditeit kunnen organiseren.

 

Als u erin slaagt de inkohiering tijdens het aanslagjaar zelf te doen, krijgen de gemeenten wel het geld tijdens de eerste maanden van het jaar, maar dan nog is men afhankelijk van het ritme van de inkohieringen en van een aantal toevallige omstandigheden. Voor de liquiditeitsplanning van de gemeenten zou het hoe dan ook beter zijn dat men de eerste zes maanden van het jaar met vaste schijven zou werken.

 

Met betrekking tot de inkohiering, gaat u inderdaad sneller. Wellicht gebeurt de inkohiering echter ook selectiever. We hebben daarnet de minister van Begroting gehoord die zei dat er voor de inkohiering 2007 een ontvangst is voorzien. U weet dat dit in principe niet kan. In principe moet er worden terugbetaald, minimum 1,4 miljard euro per inkomstenjaar.

 

Ik ben wel wat verwonderd over de gegevens die de minister van Begroting daarnet ter beschikking heeft gesteld, maar ik zal daarop tijdens een andere gelegenheid terugkomen. Dit is nu immers niet meteen het onderwerp.

 

04.06  Yvan Mayeur (PS): Monsieur le président, j'ai bien entendu que le ministre plaide l'enrôlement l'année de la déclaration, pour accélérer ce qui doit être redistribué vers les communes. Je ne suis pas certain que cela constitue la solution. En effet, plusieurs citoyens seront confrontés à un remboursement double la même année. C'est une réalité aussi! La mesure, en tout cas dans sa phase transitoire, ne sera pas sans dommages pour certains citoyens la première année.

 

Pour en revenir à la question des communes, c'est tant mieux si les versements peuvent être accélérés, mais à l'instar du collègue Devlies, je plaiderais plutôt en faveur de mécanismes réguliers de distribution des sommes dues aux communes par l'État fédéral, de manière à ce que les communes ne soient pas contraintes de recourir à l'emprunt et de façon à disposer de liquidités suffisantes.

 

Le coût de l'emprunt pour une ville comme Bruxelles s'élève quand même à 10 millions d'euros par an, tout confondu. On s'en passerait évidemment bien et cet argent pourrait être utilisé à d'autres fins que celle de devoir financer les banques, même si les relations avec les banques sont toujours intéressantes et courtoises jusqu'ici. Peu importe! Les communes doivent pouvoir consacrer cet argent au bienfait de la population plutôt que d'enrichir une banque, même si elle nous est proche.

 

Je vous invite, vous, votre successeur, le gouvernement en affaires courantes ou le futur gouvernement à préparer des mécanismes réguliers de redistribution vers les communes des liquidités qui leur sont dues, de façon à réduire le recours à l'emprunt. Bien entendu, il convient de trouver un équilibre au niveau du coût que cela représente pour l'État fédéral. Mais à mesurer le coût que cela représente pour les communes, il y a lieu de faire plus qu'un geste, à savoir mettre en place des mécanismes structurels pour éviter de telles situations.

 

04.07  Hervé Jamar, ministre: Monsieur le président, je voudrais préciser qu'une lettre a été dernièrement envoyée à toutes les communes afin d'attirer l'attention de l'effet de ces enrôlements plus rapides. Les communes peuvent donc percevoir davantage en 2007 en raison du taux d'intérêt que vous évoquiez, ce qui pourrait se répercuter par un léger moins en 2008, sauf si nous parvenons à tout enrôler pour le 31 décembre 2008, ce qui est faisable. Nous avons adressé une lettre à chaque bourgmestre et à chaque échevin des finances afin d'attirer leur attention sur ce point.

 

Quant à la philosophie de la sécurité de la perception, je partage votre sentiment: il appartiendra au nouveau gouvernement d'œuvrer en la matière.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Questions jointes de

- M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "l'abbaye de Villers-la-Ville" (n° 143)

- Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les ruines de Villers-la-Ville et la responsabilité de l'État fédéral" (n° 184)

05 Samengevoegde vragen van

- de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de abdij van Villers-la-Ville" (nr. 143)

- mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de ruïnes van Villers-la-Ville en de verantwoordelijkheid van de Federale Staat ter zake" (nr. 184)

 

05.01  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, ma question concerne ce bâtiment que le monde entier nous envie, à savoir les ruines de l'abbaye de Villers-la-Ville, et qui prête encore de nombreux services sur le plan culturel notamment; je pense plus particulièrement à la "Nuit des Chœurs" à laquelle je vous conseille d'assister si vous ne l'avez jamais fait, monsieur le président, où quelque 25.000 personnes déambulent. Il se fait qu'un rapport rédigé l'Institut du patrimoine wallon émet des réserves au sujet de la vieille dame qu'est cette abbaye, arguant du fait que celle-ci présente des risques pour ceux qui la fréquentent d'un peu trop près: des pierres qui peuvent tomber et des allées qui doivent être revues. Le bourgmestre de la commune s'est d'ailleurs adressé à la Région wallonne et à l'État fédéral. La réponse qu'il a reçue de la part de la Région wallonne, notamment du ministre Marcourt, ne lui a d'ailleurs pas beaucoup plu; mais tel n'est pas l'objet de ma question. J'espère que la réponse que vous me fournirez aujourd'hui sera plus à même de lui plaire.

 

En effet, nous voilà face à une problématique typiquement belge: l'abbaye appartient à l'État fédéral, alors que les alentours appartiennent à la Région, qui est d'ailleurs l'exploitant du site via une ASBL. Les moyens sont donc limités. On peut donc aisément s'interroger sur l'avenir de ce site et se demander qui interviendra pour la sécurisation du bâtiment.

 

Monsieur le ministre, j'aimerais vous poser trois questions qui vont nous permettre de faire le point au sujet de ce dossier.

 

Premièrement, j'ai lu que le ministre Marcourt saisirait le comité de concertation. Cela a-t-il déjà été fait?

 

Deuxièmement, en ce qui concerne les travaux de sécurisation et d'entretien – et bien que je sois conscient que tout ne dépend pas du budget fédéral -, où en est-on pour ce qui ressort du budget fédéral?

 

Troisièmement, l'intervention du fédéral est-elle envisageable sur le terme? Existe-t-il un dossier en la matière? Dans quel sens le fédéral interviendra-t-il? Le bourgmestre concerné, que vous connaissez aussi bien que moi d'ailleurs, attend très légitimement d'en savoir plus afin de déterminer les mesures qu'il peut ou ne peut pas prendre.

 

Le président: Je voudrais signaler que Mme Snoy, qui avait une question jointe, s'est excusée. Elle lira avec attention la réponse que le ministre fournira à la question de M. Crucke.

 

05.02  Hervé Jamar, ministre: Monsieur le président, chers collègues, le site des ruines de l'abbaye de Villers-la-Ville est une propriété de l'État belge.

 

La gestion de ce site s'est opérée jusqu'ici de façon conjointe entre l'administration des Domaines et la Régie des Bâtiments. Tandis que l'administration des Domaines se préoccupait de la gestion juridique et financière, la Régie des Bâtiments en assurait la gestion technique. Par ailleurs, le site des ruines est occupé par l'ASBL Abbaye de Villers-la-Ville qui exploite les lieux au quotidien pour l'organisation des visites et de spectacles, suivant une convention venue à échéance le 31 décembre 2000. Depuis cette date, l'ASBL occupe les lieux sans titre ni droits vu qu'elle n'a jamais voulu s'engager à signer une nouvelle convention et ce, dans l'attente d'une décision quant à l'avenir du site.

 

Les travaux du propriétaire incombent à la Régie des Bâtiments. Cependant, l'Inspection des Finances accréditée auprès de la Régie des Bâtiments, rendant un avis le 11 juin 2001 dans le cadre d'un projet d'arrêté royal organisant la concession du site des ruines par une ASBL en vue de son exploitation, a refusé tout investissement de la Régie des Bâtiments et a proposé de transférer le site des ruines de Villers-la-Ville à la Région wallonne en vertu de l'article 12 de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles.

 

Indépendamment du fait que ses moyens financiers limités lui imposent des choix, la Régie des Bâtiments ne peut donc plus y investir les montants importants que nécessiteraient les mesures de préservation.

 

De plus, le concessionnaire de l'exploitation aurait dû constituer un fonds spécial alimenté par un pourcentage du droit d'entrée en vue de couvrir les dépenses d'entretien et d'aménagement du site et visant à la défense et à la conservation des ruines.

 

En date du 19 octobre dernier, la Régie des Bâtiments a adressé un courrier à l'ASBL pour lui signifier qu'elle occupe et exploite les lieux sous sa responsabilité et à ses risques et périls. En cas d'accident imputable à un manque d'entretien des ruines, la Régie des Bâtiments décline sa responsabilité. En effet, les disponibilités financières actuelles de la Régie des Bâtiments ne lui permettent plus de prendre en charge toutes les mesures adéquates pour garantir la sécurité suffisante pour les personnes circulant sur l'ensemble du site des ruines.

 

Le bourgmestre de Villers-la-Ville a été informé de la situation et de la tenue d'une réunion prochaine entre les différents acteurs concernés par ce dossier.

 

En attendant de trouver une solution conforme à la législation entre les différents intéressés, un budget spécial de 200.000 euros a été attribué par la Régie des Bâtiments en vue de renforcer la sécurité d'une partie des ruines; celle qui pose le plus problème.

 

Cette réponse comporte quand même deux éléments de nature optimiste; c'est mon habitude de commencer ma réponse par le moins agréable pour terminer par une note optimiste: cette fois, c'est la réunion qui doit se tenir entre les différents niveaux de pouvoir.

 

Je n'en ai pas connaissance personnellement, mais c'est peut-être le cas vu que l'organisation du comité de concertation, dans le cadre du gouvernement des affaires courantes, est parfois portée à la connaissance, un jour ou deux avant. Ce sont des ministres qui saisissent ce comité sur la base de tel ou tel dossier. Nous le verrons lors du prochain agenda.

 

Deuxième chose, nous avons pu débloquer 200.000 euros pour parer au plus pressé. Nous serons attentifs quant à l'évolution de ce dossier.

 

05.03  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse. Elle me satisfait et le bourgmestre de Villers-la-Ville le sera également.

 

Je peux comprendre que vous ne sachiez pas répondre à propos du comité de concertation; c'est un autre problème. L'annonce de cette réunion me semble une très bonne chose, de même que le fait d'avoir débloqué un budget de 200.000 euros pour la sécurisation.

 

Je regrette – c'est un autre débat et vous l'avez précisé – que le concessionnaire ne voit pas toujours ses obligations. On n'a pas que des droits! On ne peut avoir le beurre et l'argent du beurre: quand on remarque que la Région dispose de 6% de recettes supplémentaires en 2007, peut-être une priorité est-elle à dégager, ce qui n'a pas été fait.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de controle van de dienst douane en accijnzen op de in- en uitvoer van cash geld" (nr. 175)

06 Question de M. Michel Doomst au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le contrôle effectué par l'Administration des douanes et accises en matière d'importation et d'exportation d'argent liquide" (n° 175)

 

06.01  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, sinds 15 juni moet iedereen die via ons land de Europese Unie binnenkomt of verlaat, elk geldbedrag van 10.000 euro of meer in cash schriftelijk aangeven bij de douane. Wie cash geld vervoert binnen de Unie, moet dat niet doen. Tot nu toe zijn de cash controles beperkt gebleven tot de luchthaven van Zaventem die, zoals u weet, in het arrondissement Halle-Vilvoorde ligt.

 

Blijkbaar worden grote bedragen op sluikse wijze getransporteerd, soms op het randje van witwascircuits. De douane plant voortaan ook controles bij het binnenlands reisverkeer, onder meer op de openbare weg. Door het succes is het de bedoeling het actieterrein te verruimen. Omtrent de uitbreiding naar de openbare weg heb ik een aantal vragen.

 

Aangezien het gaat om nieuwe en specifieke, gerichte controles, zal er wellicht ook nieuw gespecialiseerd personeel nodig zijn. In hoeveel gespecialiseerd personeel wordt hiervoor voorzien? Zijn hiervoor ook speciale opleidingen voor die mensen? Op hoeveel zijn die begroot? Men gaat de nieuwe controles blijkbaar ook integreren in de eerstvolgende gecoördineerde acties. Is het de bedoeling die controles volledig te laten integreren in de bestaande standaardcontroles? De voorbije maanden gebeurden die controles enkel op de luchthaven van Zaventem. Ik wil weten of het de bedoeling is die controles ook op andere luchthavens te organiseren.

 

Ten slotte, gebeuren de controles ook in samenwerking met andere veiligheidsdiensten of diensten van onze buurlanden?

 

06.02 Minister Hervé Jamar: Ten eerste, in hoeveel gespecialiseerd personeel wordt voorzien gelet op de aangifteplicht inzake bewegingen met derde landen van 15 juni 2007. Aangezien de administratie niet beschikt over historische data betreffende het te verwachten aantal aangiften en de administratieve belasting die dat met zich zal brengen, wordt de taak voorlopig opgevangen door het huidige personeelsbestand. De personeelsleden ontvingen een administratieve instructie waarin de te volgen procedures werden uiteengezet. Indien gerechtvaardigd door het volume aan aangiften en de verdere integratie van de maatregel in het algemene controlebeleid, zal in een latere fase voorzien worden in gespecialiseerd personeel.

 

Ten tweede, zijn er speciale opleidingen?

 

Op hoeveel worden ze begroot?

 

De controles en de behandeling van de aangiftes passen binnen het algemene kader van verificatie door de ambtenaren van personen, bagage, vervoermiddelen enzovoort. De nodige opleidingen voor de uitvoering van de reeds bestaande controles volstaan momenteel voor de controles inzake cash. Bij uitbreiding van de controles of het inzetten van nieuwe middelen, zoals gespecialiseerde hondenteams, zal uiteraard in bijkomende opleidingen voorzien worden.

 

Ik kom tot uw derde vraag. Is het de bedoeling om de controles volledig te integreren in de bestaande standaardcontroles? Momenteel zijn de controles inzake cash geïntegreerd in de normale controleplanning. Inzake selectie voor controle wordt rekening gehouden met specifieke risicocriteria inzake cashkoeriers. Afhankelijk van de resultaten en het volume van aangiftes zal de toestand worden geëvalueerd en kan worden voorzien in specifieke controles.

 

Ik kom tot uw vierde vraag. Is het de bedoeling om de controles ook in de andere luchthavens te organiseren? De controles inzake cash – in het verkeer met derde landen en in het intracommunautair verkeer – worden momenteel reeds geïntegreerd in het algemene controleplan en zijn dus niet beperkt tot de luchthaven van Zaventem of luchthavens in het algemeen.

 

Ten vijfde, gebeuren de controles in samenwerking met andere veiligheidsdiensten en/of met de diensten van onze buurlanden? De douane organiseert regelmatig Benefralux-controleacties. Dat zijn controleacties in België, Nederland, Frankrijk en Luxemburg, waarbij ook andere Belgische controlediensten betrokken zijn, alsmede de bevoegde controleautoriteiten uit de buurlanden. Controles inzake cash werden ingeschreven in het werkplan van de Benefralux-controles. De reeds bestaande samenwerking met bijvoorbeeld de federale politie zal inzake cash worden verdiept.

 

06.03  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord, waaruit blijkt dat de attentheid voor het probleem groter wordt. Wij merken dat dergelijke trafieken zaken verbergen die in het kader van de veiligheid en groeiende criminaliteit belangrijk zijn. Ik hoop dat de groeiende controle daarop verder versterkt wordt.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de M. David Lavaux au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les travaux nécessaires à l'Abbaye d'Aulne" (n° 177)

07 Vraag van de heer David Lavaux aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de werken die moeten worden uitgevoerd aan de abdij van Aulne" (nr. 177)

 

07.01  David Lavaux (cdH): Monsieur le président, c'est décidément la matinée des abbayes!

 

Monsieur le ministre, la presse régionale a fait écho, il y a quelques jours, des dangers que constitue pour les visiteurs la détérioration des ruines de l'Abbaye d'Aulne dans la commune de Thuin, où les chutes de pierres sont de plus en plus fréquentes.

 

Nous connaissons la situation juridique très particulière de ce site, réglée par une convention signée en 1896 qui lie l'État belge et la commission testamentaire Herzet, propriétaire depuis 1806 de ce patrimoine exceptionnel pour la Thudinie et pour la Vallée de la Sambre en particulier. La Régie des Bâtiments est, aux termes de la convention, censée entretenir le site. Ce fait est contesté depuis plusieurs années maintenant, sans que pour autant le transfert à la Région n'ait été réalisé.

 

Récemment, le ministre du gouvernement wallon Jean-Claude Marcourt s'est dit prêt à une reprise éventuelle du site par la Région, pour autant que le fédéral donne des moyens financiers.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous m'indiquer s'il existe aujourd'hui un avis juridique déterminant clairement qui est compétent, du fédéral ou de la Région, pour assurer l'entretien de ces ruines?

 

Par le passé, la Régie des Bâtiments est intervenue financièrement pour effectuer des travaux de sécurisation, notamment par la pose de filets. Pouvez-vous m'indiquer les montants déjà investis par la Régie sur ce site et si de nouvelles phases de travaux sont programmées?

 

Pouvez-vous m'indiquer votre position quant à une reprise éventuelle du site par la Région, moyennant une contribution financière du niveau fédéral, telle que proposée par le ministre régional Marcourt?

 

Je vous remercie.

 

07.02  Hervé Jamar, ministre: Monsieur Lavaux, votre première question concerne davantage l'avis juridique déterminant clairement qui, du fédéral ou de la Région, est compétent pour assurer l'entretien des ruines. L'avis du service juridique de la Régie des Bâtiments que nous avons reçu est le suivant. Je vous le donne comme je le découvre.

 

Le site de l'Abbaye d'Aulne est une propriété privée et n'a pas été transféré à la Région wallonne. Les relations entre la Régie des Bâtiments et les différents intervenants dans la gestion des ruines de l'Abbaye d'Aulne sont établies sur base d'une convention entre l'État et la Commission des Hospices de Gozée de 1896. S'agissant d'une charge antérieure à 1972, cette charge du passé n'a pas été transférée à l'entité fédérée compétente à l'époque en matière de monuments et sites: la Communauté française dans un premier temps, la Région wallonne dans un second temps.

 

La convention de 1896 a une durée indéterminée et peut être résiliée unilatéralement par l'une des parties, moyennant l'octroi d'un préavis raisonnable. En outre, les diverses stipulations obsolètes de la convention donnent lieu à diverses interprétations entraînant la difficulté de déterminer précisément l'objet de cette convention. Dès lors, à défaut de procéder à la résiliation unilatérale de cette convention de 1896, l'État reste tenu, en vertu de l'article 1er, de supporter tous les travaux qu'il juge nécessaire à la conservation du site.

 

Deuxième question. Par le passé, la Régie des Bâtiments est intervenue financièrement pour différents travaux de sécurisation notamment et pour la pose de filets. Vous me demandez quels sont les montants déjà investis et si de nouvelles phases sont programmées. Je vais donc vous communiquer le détail des montants investis.

 

En 1996, consolidation portail des hôtes: 247.685,85 euros (je vous donnerai une copie de la réponse).

En 2001, consolidation des ruines église avant-corps et nef: 682.883,82 euros.

En 2002, entretien et débroussaillage: 10.584,22 euros.

En 2002, divers travaux urgents sur le site de l'abbaye: 11.464,75 euros. On précise même "étançonnement et consolidation de quelques points critiques en vue de la préservation des ruines".

 

En 2002, lancement du dossier de la restauration du chœur, relevé du chœur de l'église: 63.705 euros; relevé du chœur de l'église, orthoplan et participation de l'université de Gand: 61.957 euros.

 

En 2003, chœur de l'église: carottage avec nacelle et grue: 4.276,44 euros

 

En 2004, étude de stabilité par le bureau Greich: 20.770 euros; recouvrement des têtes de mur du chœur: 2.238,98 euros; passage de sécurité: 32.621,35 euros. Il s'agit d'un passage permettant aux spectateurs de traverser les ruines en sécurité en direction de l'arrière de l'église pour se rendre dans le verger (voilà qui est complet); filet de protection: 31.884,24 euros pour sécuriser le côté rue d'éventuelles chutes de pierres.

 

En 2005, consolidation de murs et voûtes: 5.596, 25 euros et châssis dans la brasserie: 7.315,24 euros – monsieur le président, je crois que vous avez déjà goûté à leur fameuse bière!

 

À ce jour et en raison de l'ambiguïté de la convention, il n'est pas prévu de nouveaux travaux sur le site.

 

Précisons qu'à la lecture d'avis formulés ces dernières années dans d'autres dossiers comparables, l'Inspection des Finances accréditée auprès de la Régie des Bâtiments écarte a priori tout investissement par la Régie des Bâtiments sur ce genre de site. Dès lors, indépendamment du fait que les moyens financiers limités de la Régie lui imposent des choix, celle-ci ne peut plus investir des montants importants nécessités par des mesures de préservation et ce dans l'attente d'une décision quant à l'avenir du site. Il faut donc clarifier ce débat.

 

Votre troisième question portait sur notre position quant à une reprise éventuelle du site par la Région moyennant une contribution financière du fédéral telle que proposée par le ministre régional Marcourt. Le site de l’Abbaye d’Aulne étant une propriété privée et la matière de la protection du patrimoine ayant été transférée aux Régions, il n’appartient plus à l’État fédéral de protéger le patrimoine. Cette tâche incombe aux propriétaires et à la Région wallonne par le biais de réglementations, de subsides ou d’autres politiques.

 

Rien n’empêcherait juridiquement que de nouvelles conventions soient conclues en respectant les compétences respectives de la Régie des Bâtiments et de la Région wallonne, après la résiliation de cette fameuse convention de 1896 à laquelle il faut faire un sort d’une manière ou d’une autre.

 

Cependant, dans l’hypothèse où le site devrait être repris par la Région wallonne, on aperçoit mal sur quelles bases juridiques l’État serait autorisé à contribuer financièrement à l’entretien du site ou au versement d’une somme quelconque. Nous sommes ouverts au dialogue et à la discussion. Ceci participe à la même philosophie que ce qui a été dit tout à l’heure pour Villers-la-Ville. Mais nous devons voir quelle est encore l’implication de cette fameuse convention de 1896, le sort qu’on lui fait, toutes les parties ensemble, sans l’interpréter chacun dans son coin. Ensuite, on pourra peut-être trouver une solution à la Région.

 

En général, on achète quelque chose et on paie – il y a des transferts de propriété pour l’euro symbolique, c’est encore faisable. Mais donner et en plus payer, cela me paraît "fort de café". Enfin, la discussion est ouverte. Vous avez raison de soulever le problème maintenant pour éviter des tracas ultérieurs comme on en vit ailleurs.

 

07.03  David Lavaux (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse très détaillée en termes de moyens financiers déjà investis et je prends bonne note de votre ouverture au dialogue. C’est celui-ci qui est le plus nécessaire; on s’est trop souvent retranché derrière les difficultés juridiques pour justifier une certaine inaction sur ce site que ne mérite pas cela.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de M. Guy Coëme au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le taux de TVA en application dans le secteur du logement social et moyen en Région wallonne" (n° 205)

08 Vraag van de heer Guy Coëme aan de vice-eersteminister en minister van Financiën over "het btw-tarief dat van toepassing is in de sector van de sociale en middenklasse huisvesting in het Waals Gewest" (nr. 205)

 

08.01  Guy Coëme (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, la question concerne essentiellement l'application du taux de TVA dans le secteur du logement social et du logement moyen. Les références en ma possession concernent la Région wallonne mais j'imagine qu'en respectant les spécificités des autres Régions, la Région de Bruxelles-Capitale et la Région flamande, le problème doit être posé dans des termes identiques.

 

Je vous rappelle le problème. La loi-programme du 27 décembre 2006 a modifié le taux de TVA applicable au logement social, lequel passe de 12% à 6%. Cette décision s'inscrit dans le cadre de la déclaration de la politique de compétitivité et du pouvoir d'achat.

 

L'article 55 de cette loi autorise, en effet, à appliquer le taux réduit de 6% et non plus de 12% pour tout ce qui se rapporte aux livraisons, aux constructions, aux rénovations et transformations de bâtiments destinés au logement social et qui impliquent des sociétés régionales de logement. L'objectif poursuivi par le législateur fédéral est de mener une politique sociale des logements plus efficiente.

 

Cette mesure précise que le taux réduit de TVA (6%) est également applicable aux logements privés destinés à être vendus en tant qu'habitations sociales. Or, il apparaît qu'en Région wallonne, des taux de TVA sensiblement différents sont appliqués par l'administration fiscale fédérale suivant la qualification du logement soit en logement moyen, soit en logement social.

 

Le Code wallon du logement distingue le logement social du logement moyen sur la base des revenus du ménage lors de son entrée dans les lieux.

 

La combinaison de ces deux niveaux de législation n'est pas sans poser des difficultés, puisqu'une même habitation peut être vendue soit au taux réduit de 6% si c'est un logement social, soit au taux de 21% s'il s'agit, à l'inverse, d'un logement moyen.

 

Ce cadre juridique appelle évidemment plusieurs observations. Monsieur le ministre, le texte de mon intervention vous a certainement été transmis. Je peux donc les résumer.

 

Je pense que le Code de la TVA applique la notion de politique sociale au sens de la directive européenne et lui donne une acception trop restrictive dès lors qu'il apparaît qu'une politique sociale ambitieuse en matière de logement vise non seulement à favoriser la location et l'acquisition de logements sociaux, mais aussi la location et l'acquisition de logements moyens.

 

Cette transposition restrictive – et peut-être "contra legem" – de la directive européenne n'a-t-elle pas pour conséquence fâcheuse d'exclure du taux de TVA réduit et, partant, de soumettre au taux de 21% la construction, la livraison, la rénovation et la transformation de logements moyens?

 

N'aurait-il pas été préférable sans doute d'être moins ambigu dans le libellé du texte et de parler dans l'article 55 de la loi-programme de "tout logement s'inscrivant dans une politique sociale menée par les sociétés régionales ou par les sociétés qu'elles agréent".

 

Le logement moyen n'est-il pas purement et simplement condamné à être taxé à 21% en l'état actuel de la législation sans que l'Europe ne l'exige vraiment?

 

Bien entendu, nous ne pouvons pas perdre de vue qu'une partie de la directive européenne précitée prévoit, jusqu'en 2010, un taux de TVA réduit pour certains secteurs à haute intensité de main-d'œuvre. Son champ d'application et sa portée en matière de logement, quoique utiles et complémentaires aux dispositifs afférents à une politique sociale, ne rencontrent pas l'objet de notre question, à savoir favoriser la construction, ensuite l'acquisition et la location de logements moyens par le biais d'une société régionale de logement ou agréée par elle.

 

Il semble, monsieur le ministre, que l'Administration de la fiscalité des entreprises et des revenus (AFER) demande aux sociétés régionales de logement et aux sociétés de logement social agréées de démontrer aux services fiscaux le caractère social du logement concerné et considère que, pour ce faire, le critère du revenu, pourtant au cœur du dispositif légal wallon, est insuffisant.

 

Pouvez-vous nous confirmer ou nous infirmer la position officielle de votre administration à ce sujet et nous indiquer, ainsi qu'à nos concitoyens – bien des personnes sont concernées par cette distorsion –, les critères explicites qui permettent de considérer qu'un logement peut ou non bénéficier du taux réduit de 6%?

 

Cette non-prise en considération par le département des Finances dans son interprétation et surtout son application au quotidien de la législation sur la TVA des dispositifs décrétaux régionaux n'est-elle pas de nature à créer une insécurité juridique profonde dans le chef de nos concitoyens?

 

Il est clair que les situations évoquées par cette question créent un sérieux malaise pour les personnes concernées, tout spécialement pour les candidats potentiels à l'acquisition d'un logement qui restent dans l'attente, malgré eux, de la conclusion d'un prêt hypothécaire. Il en est évidemment de même pour les personnes qui signent actuellement un contrat pré-négocié avant ce changement, c'est-à-dire avant janvier de cette année. En effet, celles-ci se trouvent confrontées à la fois à une insécurité juridique et à un problème de financement puisque le risque est grand de voir augmenter le taux de la TVA de 12 à 21%.

 

Monsieur le ministre, j'aimerais que vous puissiez clarifier cette situation. Ma question fait suite à une interpellation d'un de nos collègues, M. Meureau, à votre collègue régional wallon, M. Antoine, qui a le logement dans ses compétences et qui, dans sa réponse, renvoyait la balle à l'échelon fédéral. C'est la raison pour laquelle, pour tenter de clarifier cette situation au bénéfice des personnes concernées, je vous pose cette question aujourd'hui.

 

08.02  Hervé Jamar, ministre: Monsieur le président, on se rend compte, au fur et à mesure des questions, combien l'État fédéral est encore vraiment important. Les communes et les Régions demandent au fédéral d'apporter des solutions ou des débuts de solution, ce que j'espère pouvoir faire.

 

Monsieur Coëme, le concept de logement moyen, puisqu'il s'agit surtout de cela, n'est pas récent. Il est défini de longue date, vous l'avez dit, à l'article 1er, 9°, du Code wallon du Logement. Nos services ont d'ailleurs été amenés à plusieurs reprises à se prononcer quant au taux de TVA applicable aux opérations de construction et de vente relatives à ce type de logement. Ces opérations, contrairement à ce que vous semblez affirmer dans les troisième et cinquième alinéas de votre question, n'ont jamais été passibles du taux réduit de TVA de 12% mais bien du taux normal de 21%

 

L'insertion de la rubrique XXXVI au tableau A de l'annexe à l'arrêté royal n° 20 précité a permis la réduction du taux de 12% à celui de 6% pour certaines des opérations relatives à ces logements sociaux.

 

À cet égard, ni la directive 2006/112/CEE du Conseil du 18 novembre 2006 relative au système commun de la taxe sur la valeur ajoutée (ex-directive 77/228/CEE ou sixième directive TVA), ni la Cour de justice des Communautés européennes, ni la jurisprudence nationale n'ont défini la notion de logement social, que les dispositions légales belges relatives à l'application des taux réduits ne caractérisent pas davantage.

 

Dès lors, en l'absence de définition en matière fiscale fédérale, le seul paramètre déterminant en Région wallonne pour l'application de la TVA est la notion fixée à l'article 1er, 9° du Code wallon du Logement.

 

Voilà pour ce qui est de la réponse technique que je peux vous donner.

 

Mais on pourrait très bien envisager d'avoir, lors d'un comité de concertation, une discussion en la matière qui pourrait s'avérer très intéressante. La Région wallonne, la Région bruxelloise, la Région flamande ont leur propre réglementation en la matière. Il faut donc prendre en considération la nécessité de trouver un équilibre au niveau des taux.

 

Toutefois, en tant qu'État fédéral, nous nous référons aux définitions qui nous sont données par les entités fédérées.

 

À l'heure actuelle, il n'est pas possible de procéder autrement à moins qu'un consensus puisse être trouvé. Mais vous savez comme moi quelle est la situation de la Belgique pour le moment.

 

08.03  Guy Coëme (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, il me semble effectivement que la solution ne peut résider que dans la tenue d'un comité de concertation sur le sujet, avec les différentes Régions concernées.

 

La situation de la Belgique rend aléatoire la tenue d'une telle réunion. En effet, pour prendre des décisions de cette nature, encore faudrait-il pouvoir disposer d'un gouvernement fédéral.

 

Le président: Cela arrivera tôt ou tard.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Samengevoegde vragen van

- de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de overeenstemming van de aanwervingen bij de FOD Financiën met de taalwetgeving" (nr. 210)

- de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de verhouding tussen het aantal Nederlands- en Franstaligen bij aanwervingen en benoemingen binnen het departement Financiën" (nr. 211)

09 Questions jointes de

- M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la conformité des recrutements au sein du SPF Finances avec la législation linguistique" (n° 210)

- M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la répartition entre néerlandophones et francophones lors des recrutements et des promotions au sein du département des Finances" (n° 211)

 

09.01  Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 24 oktober verscheen een artikel in de Gazet van Antwerpen waarin werd geconcludeerd, op basis van officiële aanwervingsstatistieken die werden overgemaakt aan de vakbonden, dat in de eerste regeerperiode van paars 55% van de aanwervingen bij Financiën werden toegekend aan Franstaligen. In de tweede regeerperiode werd dit aandeel nog verder opgedreven. In september 2007 was 59% van de aangeworvenen Franstalig.

 

Nochtans zijn de gecoördineerde wetten op het gebruik van taal in bestuurszaken van 18 juli 1966 duidelijk. Ik citeer artikel 43, § 3: “De Koning bepaalt, voor een duur van ten hoogste 6 jaar die kan worden verlengd zo geen wijziging optreedt, voor iedere centrale dienst het percentage betrekkingen dat aan het Nederlands en Frans kader dient toegewezen, met inachtneming, op alle trappen van de hiërarchie, van het wezenlijke belang dat de Nederlandse en Franse taalgebieden respectievelijk voor iedere dienst vertegenwoordigen.” Op basis van deze wet werd bij KB van 19 december 2005 tot vaststelling van de taalkaders voor de FOD Financiën voor de Nederlandstalige en Franstalige taalkaders een verdeling van elk 50% voor trap 1 en 2 ingesteld. Op zich is dat natuurlijk al een scheeftrekking van de situatie.

 

Daarom volgende vragen aan u, mijnheer de minister. Hoeveel Franstaligen en Nederlandstaligen werkten er bij het begin van uw eerste mandaat, het begin van uw tweede mandaat en op 31 september 2007 bij de FOD Financiën en dit zowel in trap 1 als in trap 2? Wat is de procentuele verhouding? Wanneer dit niet zou overeenkomen met de regeling uit het KB van 19 december – wat wij ons moeilijk kunnen indenken – wat is hiervoor dan de reden? Wat is de jaarlijkse procentuele verdeling van het aantal aangeworven Franstaligen en Nederlandstaligen voor de verschillende trappen – niet alleen de trappen 1 en 2 – bij de FOD Financiën gedurende de periode van uw mandaten? Mocht ook hier een afwijking bestaan met de bepalingen uit het KB had ik hiervoor graag de reden gekend. Waarom werd er niets aan die scheeftrekking gedaan alhoewel het ACV in het verleden hierop al een aantal keren heeft gewezen? Meer specifiek over de douanerechten. Kunt u mij zeggen wat in 2000, 2004 en 2006 de procentuele verhouding was tussen de in Vlaanderen en Wallonië geïnde douanerechten in verhouding tot de procentuele verdeling tussen het aantal Franstalige en Nederlandstalige ambtenaren bij de dienst Douane en Accijnzen. Hoe werd het begrip “basis van wezenlijk belang” daar bepaald?

 

09.02  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik sluit mij aan bij de toelichting van collega Jambon.

 

Mijnheer de minister, ik wens u er wel op te wijzen dat het niet de eerste keer is dat wij u moeten ondervragen over de verhouding tussen het aantal Nederlandstalige en Franstalige aanwervingen en benoemingen binnen uw departement. Ik verwijs nog naar de interpellatie van collega Annemans over hetzelfde onderwerp op 15 maart 2005. Dat wilde ik even in herinnering brengen.

 

Vandaag, op 7 november 2007, meer dan vier jaar later, staan we hier opnieuw, en vernemen we via de geschreven pers dat tijdens de regeerperiode 2003-2007 de scheeftrekking in de verhouding tussen het aantal Nederlandstalige en het aantal Franstalige benoemingen op uw departement niet is verbeterd. De cijfers, op basis van de officiële aanwervingstatistieken uit 2005, tonen aan dat in uw eerste regeerperiode 55% van de aanwervingen bij Financiën werden toegekend aan Franstaligen. Collega Jambon verwees al naar de taalwet. Volgens de taalwet mag dat slechts 40% zijn. 60% moet naar Nederlandstaligen gaan. In uw tweede regeerperiode werd de verhouding nog verder scheefgetrokken. In september 2007 stond de verhouding op 59% Franstaligen; de Vlamingen kregen amper 41%. De grootste scheeftrekking zit in het belangrijk aanwervingsniveau B: daar gaat zelfs 67% van de 607 jobs naar Franstaligen, dus twee op de drie. In niveau A is 51% van de benoemden Franstalig. In niveau C is het 80%. Slechts bij de allerlaagste jobs kregen de Vlamingen bijna hun deel, zijnde 55%.

 

Conclusie: die scheeftrekking is niet verminderd, maar benoemingsronde na benoemingsronde groter geworden.

 

Mijnheer de minister, gelet op de belangrijkheid van dat thema, wil ik u de volgende vragen stellen.

 

Ten eerste, wat is uw commentaar op de evolutie van de cijfergegevens inzake de taalverhoudingen binnen uw departement?

 

Ten tweede, hebt u een verklaring voor die wanverhouding – ik kan dat geen verhouding meer noemen, het is een wanverhouding – tussen het aantal Nederlandstalige en het aantal Franstalige benoemingen?

 

Ten derde, liggen er ergens objectieve criteria aan ten grondslag?

 

Tot slot, hoe kadert dat in de toepassing van de taalwetgeving binnen uw departement?

 

Ik ben zeer benieuwd naar uw antwoord.

 

09.03 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, ik wens eerst en vooral een verduidelijking van reglementaire aard aan te brengen. Het koninklijk besluit van 19 december 2005 dat in een van de vragen wordt genoemd, stelt, zoals ook de bepalingen ter zake bepalen, uitsluitend voor de centrale besturen de taalkaders vast. Het is dus niet van toepassing op de buitendiensten.

 

Wat de eerste twee trappen van de hiërarchie betreft, vloeit de paritaire verdeling tussen de twee taalrollen voort uit de uitvoering van artikel 43ter van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken.

 

Op 1 mei 2007 telden deze twee trappen voor het geheel van mijn departement 128 ambtenaren van de Franse rol en 131 ambtenaren van de Nederlandse rol. Het spreekt vanzelf dat ik het evenwicht zo spoedig mogelijk zal trachten te herstellen.

 

Voor de vijf andere trappen van de hiërarchie zou een ellenlange opsomming van de verschillende bezettingen ons hier te ver leiden. Ik kan u verzekeren dat mijn administratie waakt over de naleving van de invulling van de door het voornoemde besluit vastgestelde taalkaders die jaarlijks door de Vaste Commissie voor Taaltoezicht wordt gecontroleerd.

 

Wat het geheel van de FOD Financiën betreft, wordt het aantal wervingen jaarlijks per niveau in het personeelsplan bepaald. De verdeling per taalrol gebeurt op een functionele basis die met de behoeften van iedere administratie rekening houdt.

 

Zo werden voor de periode 2004 tot 2007 in de niveaus A en B 1.215 wervingen voor ambtenaren van de Nederlandse rol en 844 wervingen voor ambtenaren van de Franse rol vooropgesteld. Momenteel moeten in de Nederlandse rol nog 691 en in de Franse rol nog 81 vacatures worden ingevuld.

 

Voornoemde grote scheeftrekking is te wijten aan het feit dat de Nederlandstalige zijde zich minder aangetrokken voelt tot de vergelijkende wervingsselecties die Selor voor mijn departement organiseert.

 

Ik zal slechts één voorbeeld aanhalen. Alle selecties die de voorbije jaren werden georganiseerd, brengen echter hetzelfde fenomeen naar voren.

 

Voor de werving van financieel deskundige niveau B, die in 2006 werd georganiseerd, schreven zich 1.749 Franstalige kandidaten in tegenover slechts 781 kandidaten van de Nederlandse rol. Voor de deelname aan de proeven bedraagt de verhouding nog 842 tot 367.

 

Gelet op genoemde vaststelling besliste mijn departement om in 2007 de vergelijkende selectie voor inspecteur bij een fiscaal bestuur tot de Nederlandstalige kandidaten te beperken.

 

Er hebben zich 673 kandidaten ingeschreven. 323 hebben aan de proef deelgenomen. Er zijn er 65 geslaagd. Selor zal weldra opnieuw, alleen voor deze kandidaten, vergelijkende wervingsselecties voor de niveaus A en B organiseren. Achter de wanverhouding tussen de wervingen in beide taalrollen schuilt dus geen enkele verborgen wil of doelstelling. Er is gewoon een objectief element. Het thans gevoerde beleid toont aan dat alles in het werk wordt gesteld om te streven naar de invulling van de behoeften die worden vastgesteld sinds 2004, het jaar waarin de personeelsplannen voor het eerst werden uitgevoerd.

 

Mijnheer Jambon, ik heb de tabellen met betrekking tot douane en accijnzen hier. Het zijn veel cijfers, het is misschien gemakkelijker dat ik u deze documenten geef.

 

09.04  Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is natuurlijk herkenbaar, het is in Vlaanderen moeilijker. Ik was gisteren op een congres van Voka en daar werd dezelfde war for talent toegelicht.

 

Mijn vraag is welk actieplan u maakt, behalve elke keer opnieuw dezelfde aanwervingprocedure te herhalen. Aan welke acties denkt u om het ambt of de vacatures aantrekkelijk te maken voor kandidaten in het Nederlandstalig taalgebied?

 

09.05  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, uw antwoord was voorspelbaar. Ik aanvaard dat antwoord niet, om de volgende reden. U doet alsof er objectieve criteria zijn en dat die gerespecteerd worden en dan komt u met een verhaal dat u een inhaalbeweging zal doen. Dat is juist hetzelfde verhaal dat u hier in 2005 hebt gebracht naar aanleiding van de interpellatie van collega Annemans. Op dat vlak is er dus niets gewijzigd. Ik betreur dat.

 

Ik kan dat ook niet aanvaarden als volksvertegenwoordiger van de Nederlandse taalrol. Ik kan dat ook als Vlaams-nationalist niet aanvaarden. Dergelijke wanverhoudingen tussen Nederlandstaligen en Franstaligen in uw departement zijn immers steeds in het nadeel van de Nederlandstaligen.

 

Ik hoop maar één ding: dat er in de volgende regering een Nederlandstalige minister van Financiën komt, die naar mijn inzicht op een rationele en doeltreffende manier dat personeelsbeleid moet bijsturen en op dat moment een grotere garantie zal zijn voor de taalverhoudingen, zeker voor de Nederlandstaligen.

 

Verder heb ik daaraan geen commentaar toe te voegen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister toegevoegd aan de minister van Financiën, belast met de Modernisering van de Financiën en de Strijd tegen de fiscale fraude over "het uitstel van de strengere controles op namaakspullen" (nr. 219)

10 Question de M. Michel Doomst au ministre adjoint au ministre des Finances, chargé de la Modernisation des Finances et de la Lutte contre la fraude fiscale sur "le report des contrôles renforcés sur les articles de contrefaçon" (n° 219)

 

10.01  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, namaakproducten lijken op het eerste gezicht aantrekkelijk, maar zij zijn wellicht schadelijk voor de economie en voor bepaalde onderdelen daarvan, zoals geneesmiddelen, voedingsmiddelen of cosmetica, zijn zij in feite ook gevaarlijk. Het is dus goed dat wij daar bijzonder attent voor zijn. U hebt op 26 januari van dit jaar bekendgemaakt dat u een bewustmakingscampagne en opgedreven controles wou uitvoeren. Het doel was dit jaar om 15% van die namaakproducten in beslag te nemen, voor de serieuze waarde van 900 miljoen euro. Die acties zouden de fiscus 225 miljoen euro aan inkomsten opleveren en meer dan 7 miljoen euro aan boetes.

 

Ik had graag van u geweten of er al cijfers bekend zijn over het bedrag en de hoeveelheid namaakspullen die effectief zijn onderschept?

 

Er is eind augustus via uw kabinet ook gesteld dat een twintigtal militairen klaargestoomd zou worden om daarvoor onze douaniers bij te staan vanaf 1 oktober. Begin deze maand was er echter blijkbaar nog niemand gedetacheerd. Ik had dus willen weten wat de reden is waarom dat nog niet gebeurd is. Daar het toch over specifieke controles gaat, had ik ook graag vernomen hoe die opleiding wordt uitgevoerd.

 

De wet schrijft ook zware boetes voor voor de overtreders. Vanaf 1 oktober is de wet normaal gezien in de praktijk van toepassing. De verschillende diensten geven terecht te kennen eerst te willen informeren en sensibiliseren, maar ik had toch graag geweten binnen welke termijn de boetes daadwerkelijk uitgeschreven zullen worden?

 

10.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, eerst en vooral wordt opgemerkt dat de ambtenaren der Douane en Accijnzen op grond van verordening nr. 1384/3 van de Raad van 22 juli 2003 reeds vele jaren intensieve controle uitoefenen inzake namaak in het verkeer met landen van buiten de Europese Unie. De resultaten van België worden gepubliceerd door de Europese Commissie.

 

Voor 2006 werden 18.751.304 stuks nagemaakte goederen tegengehouden, waaronder 14.894.676 sigaretten, 1.964.421 cd’s, dvd’s en cassettes, en 854.366 kledingstuks en kledingtoebehoren.

 

De Administratie der Douane en Accijnzen werkt momenteel aan een databank met informatie over de bescherming van de producten van de rechthouders. Daarin zal onder meer de rechthouder de waarde van de authentieke goederen kunnen meedelen. Pas wanneer deze databank in gebruik is, zal informatie kunnen verstrekt worden over de waarde van tegengehouden goederen. De datum van 1 oktober 2007 is de datum van inwerkingtreding van de wet van 15 mei 2007 betreffende de bestraffing van namaak en piraterij van intellectuele eigendomsrechten. Deze wet voorziet in een nieuwe bestraffing, maar heeft in wezen geen invloed op de controles die door de douanen werden en worden gedaan op grond van voormelde verordening.

 

De cijfers over het aantal vaststellingen en de hoeveelheid tegengehouden nagemaakte goederen worden per trimester verzameld. De cijfers voor de maand oktober 2007 zijn pas vanaf januari 2008 beschikbaar.

 

Ten tweede, de twintig militairen waarnaar het geachte lid verwijst, zijn het voorwerp van onderhandelingen tussen de FOD Financiën en het ministerie van Defensie.

 

Ten derde, de FOD Financiën zal voorzien in een gepaste opleiding, nadat de onderhandelingen met het ministerie van Defensie zijn afgesloten.

 

Ten vierde, wat de bestraffing van intracommunautaire binnenlandse handel in namaakproducten betreft, moeten er nog een aantal uitvoeringsbepalingen getroffen worden, onder andere voor het aanbieden van transactionele boetes.

 

Die besluiten worden thans voorbereid door de FOD Economie. Wat het extracommunautair verkeer betreft, kan de administratie der Douane en Accijnzen voor goederen die na 1 oktober 2007 de Europese Gemeenschap binnenkomen of verlaten en waarvan een rechtbank heeft vastgesteld dat ze een intellectueel eigendomsrecht schenden, nu reeds een boete opleggen.

 

10.03  Michel Doomst (CD&V - N-VA): Mijnheer de minister, ik hoop dat deze problematiek ook de komende maanden nog zal worden aangescherpt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de suggesties van de ombudsman inzake de verbetering van de werking van uw departement" (nr. 252)

11 Question de M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les suggestions du médiateur destinées à améliorer le fonctionnement de votre département" (n° 252)

 

11.01  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, er is daarnet in een vraag een korte allusie gemaakt op het feit dat veel belastingplichtigen dit jaar twee keer een belastingbrief in de bus hebben gekregen of binnenkort zullen krijgen, een aanslagbiljet voor het aanslagjaar 2005 en een voor het aanslagjaar 2006.

 

Bij de federale ombudsman is een hele reeks klachten binnengekomen van belastingplichtigen die twee keer moeten betalen in eenzelfde jaar. De betrokken ombudsman heeft een aantal suggesties op papier gezet en heeft een brief aan u gericht. Ik neem aan dat die brief u intussen in goede orde heeft bereikt.

 

Ik wil weten met welke interesse die suggesties door de minister van Financiën werden onthaald en ik wil u bijgevolg een aantal vragen stellen.

 

Ten eerste, wat is uw houding tegenover het voorstel van de ombudsman om in elk kantoor een verantwoordelijke voor afbetalingsplannen aan te stellen? Momenteel gebeurt een en ander een beetje willekeurig, afhankelijk van de ontvanger waarbij men terechtkomt. De afbetalingsplannen worden niet op een gelijke manier behandeld. De ombudsman suggereert om een verantwoordelijke per kantoor aan te stellen voor afbetalingsplannen. In welke mate kunt u zich vinden in dat voorstel? Indien het u interesseert, hoe snel kan dat worden ingevoerd?

 

Een tweede bekommernis van de ombudsman had betrekking op het instellen van het grensbedrag waaronder geen nalatigheidsintresten moeten worden betaald. De ombudsman pleitte volgens mij voor een bedrag van 860 euro. Ik weet niet in welke mate dat voorstel uw interesse heeft gewekt. Indien dat het geval is, denkt u eraan daarmee iets te doen?

 

11.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer Goyvaerts, ik veronderstel dat u verwijst naar het feit dat een aantal belastingschuldigen dit jaar zowel het aanslagbiljet van de personenbelastingen betreffende de aanslagjaren 2006 en 2007 hebben ontvangen in tegenstelling tot de aangehaalde aanslagjaren 2005 en 2006.

 

Zoals u ongetwijfeld weet, zijn de betalingstermijnen inzake belastingen van openbare orde en kan er dus niet van worden afgeweken door individuele overeenkomsten.

 

De administratie neemt evenwel sedert jaar en dag aan dat de ontvanger der directe belastingen, en enkel die ontvanger, betalingsfaciliteiten kan toestaan aan belastingschuldigen die in een moeilijke financiële toestand verkeren ingevolge omstandigheden onafhankelijk van hun wil. Er bestaat evenwel geen enkele wettelijke bepaling inzake betalingsfaciliteiten.

 

Wanneer een ontvanger termijnen en uitstel van betaling toestaat, wijkt die dan ook af van de strikte toepassing van een wetgeving van openbare orde. Hij doet dit dan ook in zijn hoedanigheid van rekenplichtige van de schatkist, op persoonlijke titel en onder zijn persoonlijke verantwoordelijkheid en geldelijke aansprakelijkheid. Dit principe vindt zijn oorsprong in artikel 66 van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de rijkscomptabiliteit waarin wordt bepaald dat elke rekenplichtige aansprakelijk is voor de invordering van de kapitalen, inkomsten, rechten en belastingen waarvan de inning hem is toevertrouwd. Deze persoonlijke aansprakelijkheid sluit bijgevolg elke onderrichting en elke tussenkomst van een hiërarchische overheid ter zake uit. Het voorstel om in elk kantoor een verantwoordelijke voor afbetalingsplannen te voorzien moet dus ook niet in overweging worden genomen gezien deze verantwoordelijke er reeds is, met name de persoonlijk verantwoordelijke ontvanger.

 

Wat uw derde en vierde vraag betreft, de aanrekening van nalatigheidintresten wordt wettelijk geregeld in de artikelen 414 tot en met 416 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. Overeenkomstig artikel 414 van dit wetboek is er geen nalatigheidintrest verschuldigd indien het bedrag ervan geen 5 euro per maand bedraagt. Aan de geldende rentevoet van 7% per jaar is er aldus geen nalatigheidintrest verschuldigd indien de in een zelfde aanslag begrepen sommen geen 860 euro bedragen. Het is bovendien nuttig te wijzen op het feit dat de nalatigheidintrest voor elke belastingaanslag afzonderlijk wordt berekend.

 

Niet het totaal verschuldigde bedrag wordt in aanmerking genomen om het minimum bedrag van 5 euro te berekenen, maar het saldo van iedere aanslag afzonderlijk. Zo zal bijvoorbeeld geen nalatigheidinterest worden aangerekend als een belastingschuldige twee aanslagen van elk minder dan 860 euroverschuldigd blijft. Het geopperde grensbedrag van 860 euro bestaat dus reeds. Dat is belangrijk om te vermelden.

 

11.03  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Samengevoegde vragen van

- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de notionele intrestaftrek" (nr. 257)

- de heer Stefaan Van Hecke aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de notionele intrestaftrek en de oprichting van beleggingsvennootschappen" (nr. 270)

- de heer Stefaan Van Hecke aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het oneigenlijk gebruik van de notionele intrestaftrek" (nr. 271)

- de heer Guy Coëme aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het oneigenlijk gebruik van de notionele intrestaftrek" (nr. 281)

12 Questions jointes de

- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la déduction des intérêts notionnels" (n° 257)

- M. Stefaan Van Hecke au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la déduction des intérêts notionnels et la création de sociétés d’investissement" (n° 270)

- M. Stefaan Van Hecke au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le recours impropre à la déduction des intérêts notionnels" (n° 271)

- M. Guy Coëme au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "l’utilisation inappropriée des intérêts notionnels" (n° 281)

 

Le président: Jusqu'à présent, je n'ai pas été trop restrictif au point de vue des temps de parole mais je voudrais quand même que nous puissions quitter cette salle avant 13.00 heures. Je propose donc que chacun respecte les temps de parole prévus par le Règlement, soit trois minutes. Il s'agit de questions et non d'interpellations.

 

12.01  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik ga heel graag in op uw uitnodiging om het kort te houden.

 

Mijnheer de minister, toen ik drie tot vier weken geleden in deze commissie een vraag stelde over de notionele intresten, werd ik bijna tegen de muur genageld en beschuldigd van het feit dat ik wees op misbruiken en dat ik bezig zou zijn om de notionele intrest onderuit te halen.

 

Ik stel vast, in de loop van de afgelopen weken, dat ik hoe langer hoe meer steun heb gekregen van verschillende kanten. Ik heb het artikel bij uit Trends van Jan Van Dijck. Ik denk niet dat Trends zo gauchistisch plat is en ik denk ook niet dat de heer Van Dijck van gauchistische sympathieën verdacht kan worden. Ikzelf beschouw mezelf nog altijd als lid van de meerderheid van de uittredende regering. Op 26 oktober heeft de regering nochtans zelf beslist dat er een onderzoek moet worden gevoerd naar mogelijke misbruiken bij banken en bedrijven. Daarmee heb ik voor het grootste deel al bereikt wat ik wou bereiken.

 

Voor het onderzoek naar de misbruiken zijn er twee pistes.

 

De eerste piste zal ik niet ontwikkelen, want de heer Coëme zal daarover nog spreken. Het gaat over de gebruikmaking van de artikelen 43, 44 en 49 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen.

 

De tweede piste, die ik al had ontwikkeld in mijn vraag enkele weken geleden, gaat over de gedragscode die werd afgesloten met de financiële sector. Ik heb het eens opgezocht. Op 28 maart 2006 gaf de minister in antwoord op een vraag van collega Tommelein het volgende mee. De minister van Financiën antwoordt: "Bovendien heb ik de eer u op de hoogte te brengen van het feit dat wij momenteel met de financiële sector een gedragscode aan het bespreken zijn waarin zij zich terughoudend zal opstellen ten aanzien van de toekenning van kredieten, aangevraagd in het kader van mogelijke misbruiken." Dat antwoord werd gegeven in antwoord op een vraag over de notionele intrest.

 

Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen.

 

Zijn de gesprekken met de financiële sector afgerond? Zo ja, wanneer werden ze afgerond?

 

Hebben die gesprekken geleid tot een gedragscode?

 

Is die gedragscode openbaar gemaakt? Waar kan ik die gedragscode raadplegen?

 

Is er in de afspraken iets voorzien van sancties ten aanzien van gebruikers van de notionele intrestaftrek die zouden ingaan tegen hetgeen in die gedragscode is afgesproken?

 

12.02  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, sinds de vorige vragen die in de commissie zijn gesteld over de notionele intrestaftrek is er heel wat aandacht daarvoor geweest in de pers en zijn er ook heel wat andere bronnen naar voren gekomen die de verhalen bevestigen. Vandaar dat ik toch een aantal bijkomende vragen wilde stellen aan de minister.

 

De basis voor de berekening van de aftrek van het risicokapitaal bekomt men door een aantal correcties toe te passen op het boekhoudkundig eigen vermogen. Dat is geregeld bij artikel 205ter van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen. Wat specifiek de financiële instellingen betreft, wordt het eigen vermogen dat in aanmerking wordt genomen voor de aftrek, verminderd door de financiële vaste activa die zij bezitten. Banken en verzekeringsmaatschappijen zijn immers dag in dag uit bezig met het herbeleggen van gelden en premies van hun klanten.

 

Om die beperkingen te omzeilen maken financiële instellingen gebruik van een achterpoortje waarin voorzien is voor beleggingsvennootschappen, die krachtens artikel 205octies niet onder de toepassing van artikel 205ter vallen. Het volstaat dan inderdaad de financiële vaste activa onder te brengen in een aparte vennootschap die het beheren van een beleggingsportefeuille als statutair doel heeft.

 

Wij hebben ook vastgesteld dat de rulingcommissie die fiscale constructie onlangs zelfs heeft goedgekeurd in een voorafgaande beslissing. Nochtans – en daar sluit ik aan bij collega Van der Maelen – ondertekenden de banken vorig jaar die gedragscode waarin zij beloofden zeer behoedzaam om te gaan met de notionele intrestaftrek. Zij zouden voor zichzelf of voor hun cliënten geen fiscale constructies opzetten louter voor fiscale voordelen.

 

Vandaar dat ik een aantal concrete vragen heb.

 

Ten eerste, klopt het, mijnheer de staatssecretaris, dat u de oprichting van een beleggingsvennootschap om fiscale voordelen te creëren hebt goedgekeurd? Zo ja, kunt u uw standpunt toelichten aan de hand, onder meer, van het eerder vermelde artikel 343 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen? Zo nee, wat zult u doen om die constructies aan te vechten?

 

Ten tweede, wanneer de voornoemde constructie wordt opgezet door banken, is die constructie dan verenigbaar met de gedragscode die zij hebben ondertekend? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten aan de hand van artikel 343 van het WIB? Zo nee, zult u de toepassing van de gedragscode aan de banken opleggen?

 

Ten derde, is de voornoemde voorafgaande beslissing wel verenigbaar met de gedragscode die door de banken werd ondertekend en met artikel 344 van het WIB? Is het nog mogelijk de banken te verplichten de gedragscode na te leven, gelet op de voorafgaande beslissing? Is de fiscale administratie gebonden door een voorafgaande beslissing wanneer die strijdig is met de fiscale wetgeving?

 

Voor het overige zal ik het kort houden, mijnheer de voorzitter.

 

Eigenlijk wou ik deze vraag richten tot minister Reynders omdat ik hem wou ondervragen over uitspraken die u zelf hebt gedaan op 25 oktober jongstleden. U hebt onder meer het volgende gezegd: “Het begrip ‘misbruik’ wordt al te snel gebruikt. Als een bedrijf binnen de wettelijke grenzen gebruikmaakt van de notionele intrestaftrek om minder belastingen te betalen, beschouw ik dat niet als misbruik. Voor sommigen is dat wel het geval, maar voor mij niet”. Dit stond in het interview in De Tijd.

 

Mijnheer de minister, u moet er niet uitgebreid op antwoorden, maar zou u de oorspronkelijke doelstellingen van de belastingaftrek voor risicokapitaal zoals opgenomen in het wetsontwerp, kunnen toelichten? Dit geldt vooral voor de volgende vraag. Vindt u dat die dubbeldipconstructies overeenstemmen met de oorspronkelijke doelstellingen? Zo ja, wat zijn de economische en financiële redenen waarop u steunt? Dat waren toch belangrijke criteria die aan bod zijn gekomen. Zo nee, wat zult u dan doen om deze dubbeldipconstructies aan te vechten?

 

Deelt minister Reynders vervolgens uw mening over het creatief gebruik van de notionele intrestaftrek? Zo ja, op welke gronden? Zo nee, zal het creatief gebruik dan echt worden aangepakt? Tot slot, hoe verenigt minister Reynders uw uitspraken met artikel 344 van het Wetboek van Inkomstenbelasting?

 

12.03  Guy Coëme (PS): De manière synthétique et additionnelle, je voudrais dire ce qui suit. Alors que le contrôle budgétaire pouvait donner une croissance de l’ordre de 14%, les dernières prévisions de croissance évoquent plutôt 5% aujourd’hui. De nombreux analystes mettent en relation cette croissance faible avec un coût plus élevé que prévu de la mesure relative aux intérêts notionnels. Même le service d’Études et de Documentation des Finances a pris cette explication à son compte dans sa note relative à l’évolution des recettes fiscales des sept premiers mois de cette année.

 

Plus grave: des constructions abusives semblent voir le jour dans le seul but de bénéficier de cette mesure, détournant ainsi l’objectif poursuivi par cette même mesure, c’est-à-dire mettre fonds propres et moyens financiers empruntés sur un même pied fiscal. Ainsi, le 20 octobre, le journal "De Morgen" écrivait que des kits "intérêts notionnels" étaient proposés aux PME par certains consultants au prix de 40.000 euros.

 

Ce même journal faisait plus particulièrement allusion à la technique dite du "double dip" que l’on peut résumer comme suit: une société A emprunte un million d’euros et déduit logiquement de son bénéfice les intérêts d’emprunt; cette société apporte ce million au capital d’une société B qui bénéficie pour cette même somme de la déduction pour intérêts notionnels. La même somme donne donc lieu à deux déductions fiscales, ce qui n’était manifestement pas le but de la mesure. À noter que dans cet exemple, si la société B avait directement emprunté la somme, elle aurait évidemment bénéficié uniquement de la déduction d’intérêts.

 

Contrairement à ce que certains ont annoncé, lorsque les deux sociétés sont belges, cette technique n’aurait jamais fait l’objet d’une approbation par le service des Décisions anticipées. Un fiscaliste aussi pointu que Me Haelterman, sollicité à de nombreuses reprises par le cabinet des Finances, estime que cela ne cadre pas avec l’esprit de la loi, et c’est bien notre avis également.

 

Ceci m'amène à vous poser cinq questions très précises.

 

- Avez-vous, monsieur le ministre, des informations sur l'existence d'éventuels montages permettant de déduire abusivement des intérêts notionnels?

- Quelles sont, dans l'état actuel de la législation, les dispositions anti-abus qui pourraient utilement permettre de contrer de tels montages?

- Quelles instructions avez-vous données à votre administration pour contrôler de manière efficace l'usage normal, non abusif des déductions pour intérêts notionnels et pour recourir aux dispositions légales existantes pour contrer les abus?

- Quelles adaptations légales pensez-vous pouvoir proposer pour éviter de telles constructions abusives?

- Quel est l'impact budgétaire actuel des intérêts notionnels?

 

Le président: Chers collègues, jusqu'à présent, le temps de parole a été plus ou moins respecté!

 

12.04 Minister Hervé Jamar: In de eerste plaats wens ik te verwijzen naar het antwoord dat ik op 11 oktober 2007 heb gegeven op de samengevoegde vragen van de heren Dirk Van der Maelen, Hagen Goyvaerts, Carl Devlies en Stefaan Van Hecke.

 

C'est un sujet qui intéresse beaucoup. De fait, trois questions sur le même sujet seront encore posées lors de la prochaine commission; ceci, au milieu d'une année où rien ne peut encore être globalisé ou quantifié définitivement. Je tiens à le préciser.

 

De doelstellingen van de aftrek voor risicokapitaal zijn uitgebreid aan bod gekomen in de memorie van toelichting en de bespreking van het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal. Ik meen dan ook te kunnen verwijzen naar de documenten ter zake, onder andere het document DOC 51 1778/001.

 

Zoals ik reeds meermaals heb herhaald, bevat de fiscale wetgeving, naast de algemene ook specifieke antimisbruikbepalingen inzake het regime van de aftrek voor risicokapitaal.

 

Wat specifiek uw vragen betreft, mijnheer Van der Maelen, kan ik meedelen dat er inderdaad gesprekken zijn geweest tussen het kabinet van de minister van Financiën en de sectorfederatie van de banken. Een formele gedragscode was niet vereist, gelet op de door de sector zelf genomen initiatieven en de communicatie hieromtrent. De sectorfederatie bevestigt mij dat hiertoe een formeel rondschrijven werd gericht aan haar leden-banken. De banken hebben immers in juni 2006, op verzoek van minister Reynders, spontaan sectoraal aanvaard om een behoedzame houding inzake de notionele interestaftrek aan de dag te leggen. Hij werd daarvan in kennis gesteld.

 

In het kort komt het erop neer dat zij zich behoedzaam zullen opstellen, hun medewerking enkel zullen verlenen aan fiscaal aanvaardbare en bedrijfseconomisch onderbouwde dossiers, dezelfde principes zullen respecteren wanneer het erover gaat informatie te geven over en/of promotie te maken voor het stelsel van de notionele interestaftrek en met die benadering rekening zullen houden in hun integriteitsbeleid.

 

Over het mogelijk oneigenlijk gebruik van de maatregel breng ik mijn antwoord van 11 oktober in herinnering, waarin ik heb meegedeeld dat ik opdracht heb gegeven aan de fiscus om de nodige gegevens te verzamelen.

 

Wat uw vragen betreft, mijnheer Van Hecke, kan ik u het volgende meedelen. In antwoord op een mondelinge vraag van de heer Devlies van 7 maart 2006 deelde ik reeds mee dat het nagaan of bestanddelen als beleggingen worden aangehouden, en dus al dan niet in mindering gebracht dienen te worden van het risicokapitaal, geval per geval dient te gebeuren.

 

De beoordeling geval per geval laat dus niet toe om algemene uitspraken over het al dan niet toepassen van artikel 344, §1, WIB 1992 te formuleren.

 

Artikel 23, tweede lid, vierde punt van de wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken bepaalt uitdrukkelijk dat een voorafgaande beslissing de FOD Financiën bindt, behalve indien blijkt dat de voorafgaande beslissing niet in overeenstemming is met de bepalingen van de verdragen van het gemeenschapsrecht of van het intern recht. Of een voorafgaande beslissing in overeenstemming is met het intern recht, dient ook geval per geval te worden beoordeeld.

 

Wat de budgettaire impact van de maatregel betreft, kan ik het volgende zeggen. Bij de begrotingsopmaak voor het jaar 2006 is steeds een budgettaire impact van 506 miljoen euro naar voren geschoven als kostprijs van de aftrek voor risicokapitaal. Ik refereer aan het wetsontwerp tot invoering van de belastingaftrek voor risicokapitaal van 31 mei 2005. Niettegenstaande de impact op het jaar 2006 zijn de voorafbetalingen gerealiseerd door de vennootschappen in 2006 nog met 7,44% toegenomen. De geactualiseerde raming inzake de bovenvermelde kostprijs van een belastingaftrek voor risicokapitaal kan echter pas worden doorgevoerd vanaf het moment dat een groot deel van de vennootschapsbelasting voor het aanslagjaar 2007 is ingekohierd. Pas dan kan een efficiënte simulatie worden gemaakt, teneinde de impact van de notionele intrestaftrek te bepalen, alsook de concentratie ervan per bedrijfstak.

 

Dat is het antwoord op de mondelinge vraag nr. 71 van de heer Devlies op 9 oktober 2007.

 

Je veux aussi ajouter que nous ne sommes pas le 31 décembre 2007 ni le 1er janvier 2008. Nous ne connaissons pas la 4ème tranche des versements anticipés. J'ai l'impression que l'on fait subitement beaucoup de prophéties sur cette politique. D'ailleurs ce sujet est d'actualité et a intéressé certains commentateurs, chroniqueurs, etc.

 

Comme on l'a déjà dit lors de la précédente commission, on peut citer telle presse ou telle autre, les avis ne sont pas toujours les mêmes – heureusement nous sommes en démocratie – mais ce serait un très mauvais signal que de remette en cause d'une manière ou d'une autre la politique des intérêts notionnels.

 

Cette politique a été votée et M. Van der Maelen disait d'elle qu'il s'agissait d'une bonne décision si elle était bien appliquée.

 

12.05  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Vous avez vous-même parlé d'une "bonne" loi la fois passée. Je vous ai corrigé et ai dit que c'était une loi et qu'il fallait la respecter. Je n'ai jamais dit qu'elle était bonne.

 

12.06  Hervé Jamar, ministre: Pourtant vous l'avez votée. Vous n'avez tout de même pas voté une mauvaise loi, auquel cas je ne comprends pas.

 

12.07  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Il faut respecter même les mauvaises lois.

 

12.08  Hervé Jamar, ministre: Mais vous l'avez votée.

 

12.09  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Oui.

 

12.10  Hervé Jamar, ministre: Vous n'avez donc pas voté pour une mauvaise loi.

 

12.11  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Je vous rappelle que nous ne sommes pas en train de discuter de la qualité de la loi et de son contenu mais de ce que nous devons faire pour contrer les abus. C'est de là que nous sommes partis.

 

12.12  Hervé Jamar, ministre: Tout à fait.

 

Pour ma part, je pars de la base en disant que la loi a été votée. S'il y a abus, il faut réagir comme pour toutes les autres lois fiscales. On semble découvrir qu'il y aurait potentiellement des fraudeurs en Belgique. Sachez qu'il n'y a pas que pour les intérêts notionnels que les fraudes existent, pour d'autres lois aussi! Et comme pour les autres infractions en matière de fraude, nos services doivent être sur le terrain et appliquer les redressements et les sanctions qui s'imposent.

 

À la suite de la dernière commission, nous avons adressé à l'ensemble de nos services un condensé de ce qui avait été discuté ici en leur demandant de me retourner, dans des délais raisonnables, un résumé de la situation en fonction des contacts sur le terrain et de ce qui s'y passe réellement.

 

Je rappelle que cette question date d'il y a 3 semaines. J'attends le retour de mes services. Nous prendrons toutes les mesures adéquates si besoin en est.

 

Enfin, je rappelle – on y a fait allusion – que l'article 344, §1 est général et vise la problématique de la qualification juridique pour le contrevenant ou pour le fraudeur. Cet article suffit par lui-même – oserais-je dire – à celui qui contrôle pour relever l'infraction.

 

Il y a aussi toutes les dispositions spécifiques des articles 205bis et suivants qui organisent les intérêts notionnels. Là aussi, il y a matière à utilisation pour relever ce qui pourrait éventuellement – je reste prudent – être un abus ou une infraction à la loi fiscale. C'est la première année où nous pourrons faire des constatations.

 

Monsieur Coëme, attendons le 31 décembre 2007 et voyons ce qu'il en est! Attendons la quatrième tranche des versements anticipés. Il ne faut pas tirer trop vite des conclusions en la matière. Début de l'année prochaine, nous saurons exactement ce qu'il en sera.

 

12.13  Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik heb de staatssecretaris horen zeggen dat er geen gedragscode is, maar een rondzendbrief van de sector. Mijn vraag is dan of het ministerie van Financiën over die rondzendbrief beschikt, en of ik die kan inkijken? Dat is een eerste vraag.

 

Een tweede vraag is of het ministerie van Financiën een toezicht op de naleving organiseert? Zo neen, tot wat dienen dergelijke afspraken met de financiële sector anders? In de Kamer is gezegd geweest dat er een gedragscode zou komen. U hebt hier gezegd dat er geen gedragscode is, maar een rondzendbrief van de financiële sector. Ik vind het redelijk verbijsterend dat men met sectoren afspraken maakt over het naleven van de fiscale wetgeving. Dit lijkt mij een precedent.

 

Een derde vraag waarop ik nog geen antwoord heb gekregen, als het ministerie van Financiën over die rondzendbrief beschikt en, ik neem aan, ook toezicht op die naleving heeft, welke middelen heeft ze dan om de naleving van die gedragscode af te dwingen? Wat zijn de sancties?

 

Ik maak even een vergelijking, hoewel ik weet dat twee vergelijkingen nooit opgaan. Wij hebben een sociale wetgeving waarin onder meer in uitkeringen aan werklozen is voorzien. Gaan wij een of andere organisatie een rondschrijven laten richten aan werklozen, waarbij die werklozen zich engageren om bijvoorbeeld geen sociale fraude te plegen en geen zwartwerk te doen. Wordt dat niet geïnspecteerd? De financiële sector wordt precies behandeld als een staat in de Staat die recht heeft op eigen regels. Ik heb mijn twijfels of wordt toegekeken op de naleving van de regels die tussen het ministerie van Financiën en de financiële sector werden afgesproken en of men erop staat dat de afspraken worden nageleefd. Ik ben daarvan alsnog niet overtuigd. Daarom vraag ik u of ik dat rondschrijven kan inzien en of u mij kunt verduidelijken hoe het ministerie van Financiën daarop gaat toekijken?

 

12.14  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, ik ben ook ontgoocheld over het antwoord van de staatssecretaris. Het is heel bizar. Toen wij hierover drie of vier weken geleden discussieerden, hebt u telkens verwezen naar de gedragscode met de banken. Vandaag blijkt die niet te bestaan. Ik vind dat een bizarre evolutie.

 

U hebt ook niet alle vragen beantwoord die ik heb gesteld. U spreekt zich niet uit over de constructies van double dip, die goed gekend zijn. U zegt niet of dit nu overeenstemt met de wetgeving of niet. Ik denk dat u toch moet kunnen zeggen of dat inderdaad past in de oorspronkelijke doelstelling van de wet, en of dit om bedrijfseconomische redenen verantwoord is.

 

U spreekt zich niet over die vraag uit. U schuift de problematiek voor u uit. Eigenlijk geeft u het signaal dat bedrijven en banken kunnen voortdoen zoals zij vandaag bezig zijn.

 

Wij gaven vorige keer ook het voorbeeld van Electrabel en hoe dat bedrijf met dergelijke constructies tot 30 miljoen euro kon besparen. Electrabel slaagde daarin, enkel en alleen door, zonder enige investering, wat constructies op te zetten. Dat kan niet de bedoeling van de wetgeving zijn.

 

U antwoordt dat wij tot 31 december 2007 zullen moeten wachten. Als wij op dat moment de wet nog moeten wijzigen, is het al 2008. Wanneer zullen eventuele wijzigingen in dat geval kunnen gebeuren? Wij zullen in dat geval een paar maanden of een paar jaar verder zijn, voordat wij een aantal correcties hebben kunnen aanbrengen. Ondertussen zullen de bewuste constructies de Belgische Staat heel wat geld kosten.

 

12.15  Guy Coëme (PS): Monsieur le président, je voudrais attirer l'attention du ministre sur le fait que c'est son propre service d'études qui tire la sonnette d'alarme et qui souligne à quel point l'application actuelle des intérêts notionnels peut avoir un impact sur les recettes.

 

Par ailleurs, je crains que l'on ne puisse établir un parallèle entre l'application abusive des intérêts notionnels avec, notamment, la QFIE bien connue et avec une loi que vous et moi avons connue, il y a, hélas, bien longtemps. Il s'agissait d'un arrêté de pouvoirs spéciaux créant les centres de coordination. On n'a cessé de dénoncer l'hémorragie que cela allait représenter pour le Trésor public. Trois modifications législatives ont été nécessaires à l'époque pour en arriver à ce que cette loi devienne enfin une bonne loi que nous pouvions approuver.

 

Pour le reste, monsieur le président, monsieur le ministre, nous attendrons la Saint-Sylvestre!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van de heer Roel Deseyn aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de aftrek van onderhoudsgelden" (nr. 259)

13 Question de M. Roel Deseyn au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la déduction des pensions alimentaires" (n° 259)

 

13.01  Roel Deseyn (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, nu fiscaal co-ouderschap werd geïnstalleerd, ook voor mensen met een gelijkmatige huisvestingsregeling voor de kinderen, is er toch een aantal vragen waarmee mensen worstelen en waarmee blijkbaar ook de rechtspraak worstelt.

 

Naar aanleiding van de gelijke verdeling van de huisvesting van het kind rijzen enkele vragen met betrekking tot de aftrekbaarheid van de onderhoudsuitkeringen. Voor de aftrek van onderhoudsgelden is onder meer vereist dat de uitkeringsgerechtigde geen deel uitmaakt van het gezin van de persoon die de uitkering verschuldigd is. De beoordeling daarvan gebeurt dan op het tijdstip van de betaling van de onderhoudsuitkeringen en niet op 1 januari van het aanslagjaar, zoals het geval is om als ten laste van de belastingplichtige te worden beschouwd.

 

Volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie wordt het gezin gedefinieerd als een feitelijke situatie die wordt gekenmerkt door bestendig samenleven en samenwonen, zonder tijdelijke onderbrekingen uit te sluiten. Nu rijst de niet onbelangrijke vraag of de kinderen die beurtelings in een stelsel van gelijkmatige, zeg maar: alternerende, verdeling van de huisvesting niet worden geacht voortdurend deel uit te maken van het gezin van de vader en van de moeder, ook voor de alternerende perioden waarin zij bij de andere partner verblijven. Feitelijk zijn de onderhoudsgelden echter bedoeld voor de perioden waarin de kinderen deel uitmaken van het gezin niet van de onderhoudsplichtige, maar wel van de andere ouder. In dit verband heb ik enkele vragen.

 

Ten eerste, is de minister het met mij eens dat de onderhoudsplichtige kan opteren voor de aftrek van de onderhoudsgelden bij een gelijkmatige verblijfsregeling, met verlies natuurlijk van de verdeling in zijn voordeel van de verhoging van de belastingvrije som wegens kinderlast?

 

Ten tweede, de vraag rijst tevens wat de administratie zal doen met betrekking tot de te verdelen toeslagen op de belastingvrije som bij de ene belastingplichtige, wanneer zij vaststelt dat de andere ouder onderhoudsuitkeringen terecht aftrekt voor het kind. De vraag is: zal de ene ouder dan automatisch de volledige toeslagen ontvangen?

 

Ten derde, een heel belangrijk issue. We zien dat de rechtspraak verdeeld is inzake de aftrek van uitgaven gedaan tijdens het omgangsrecht met het kind. Sommige rechtbanken aanvaarden de aftrek van deze uitgaven, andere weer niet. Wat is het ministeriële standpunt met betrekking tot de uitgaven die een ouder naar aanleiding van zijn omgangsrecht heeft betaald, bijvoorbeeld voor buitenschoolse opvang? Zijn deze kosten aftrekbaar als onderhoudsuitkering of sowieso aftrekbaar? Waar zijn die dan fiscaal te declareren? Onder welke rubriek?

 

13.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Deseyn, een ouder die onderhoudsgeld betaalt in een regeling waarbij de huisvesting van de kinderen gelijkmatig is verdeeld over beide ouders en die meent dat het fiscaal interessanter is om de aftrek van die onderhoudsuitkeringen te vragen, eerder dan de overdracht van de helft van de toeslagen als bedoeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6° van WIB 92 waarop het kind recht heeft, mag die keuze maken.

 

Wanneer de formele voorwaarden voor de verdeling van die toeslagen vervuld zijn, maar een van de ouders voor de betrokken kinderen onderhoudsuitkeringen aftrekt als bedoeld in artikel 104, 1° van bovenvermeld wetboek, bepaalt het zesde lid van artikel 132bis van datzelfde wetboek dat dit artikel niet van toepassing is. Als de andere ouder in zijn of haar aangifte desondanks de toepassing van datzelfde artikel 132bis vraagt, is het wegens praktische redenen niet mogelijk om hem of haar automatisch de volledige toeslagen op de belastingvrije som voor die kinderen toe te kennen. Dat belet laatstgenoemde ouder evenwel niet om zijn of haar recht op de volledige toeslagen op de belastingvrije som voor de betrokken kinderen te zijnen of te haren laste te vrijwaren door het indienen van een administratief beroep.

 

De uitgaven die een ouder naar aanleiding van zijn omgangsrecht heeft betaald, worden niet als onderhoudsuitkeringen aangemerkt. Iedere ouder draagt namelijk dergelijke uitgaven voor zijn of haar kinderen, ongeacht of die ouders al dan niet uit elkaar zijn.

 

Volledigheidshalve wil ik nog aanstippen dat de belastingplichtige, aan wie bij toepassing van bovenvermeld artikel 132bis de helft van de toeslagen op de belastingvrije som voor kinderen ten laste als bedoeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 5° van datzelfde wetboek wordt toegekend, de uitgaven voor buitenschoolse opvang die hij vanaf het inkomstenjaar 2007, aanslagjaar 2008, heeft betaald, kan aftrekken als uitgaven voor de oppas van een of meer kinderen als bedoeld in de artikelen 104,7°, 113 en 114 van datzelfde wetboek, voor zover aan de daarin geldende voorwaarden is voldaan.

 

13.03  Roel Deseyn (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal alle technische details nalezen. Het lijkt mij dat er meer richting en duiding wordt gegeven. Het is echter nog steeds een zware procedure voor de ouders, waarbij de uitputting van de rechten een beetje wordt gehypothekeerd, zeker als de automatische toekenning niet kan bekomen worden.

 

Het is ook voor de mensen bijzonder moeilijk om om te gaan met een dergelijke gecompliceerde wetgeving. Het zou niet slecht zijn om daaraan een specifieke brochure te wijden.

 

Ik verwijs nog even naar het arrest van de rechtbank van Leuven van 9 januari 2004 met betrekking tot die uitgaven tijdens het omgangsrecht. Daar werd een gunstig vonnis verleend. Men stelde dat ze in aanmerking komen voor fiscale aftrek. Dat is natuurlijk in tegenstelling met de eerdere rechtspraak met betrekking tot dit onderwerp. Gezien het precedentkarakter van bepaalde van uw uitspraken van vandaag, zal ik dat nog eens nalezen.

 

13.04 Minister Hervé Jamar: Dat is iets voor een volgende programmawet.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

14 Question de Mme Muriel Gerkens au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la dépréciation immobilière des habitations situées dans les périmètres 'seveso'" (n° 261)

14 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de waardevermindering van de woningen die binnen de veiligheidsperimeter van de zogenaamde sevesobedrijven zijn gelegen" (nr. 261)

 

14.01  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, ces derniers temps, notre attention a été attirée à plusieurs reprises par des incidents sur des sites d'entreprises Seveso. Les populations se sont inquiétées des difficultés d'information de la part des autorités communales. Ce contexte a suscité de nombreuses rencontres et des interrogations des citoyens et des responsables communaux. Il y a notamment le fait que des habitations existantes, après qu'une entreprise ne s'installe ou ne prenne de l'extension obtenant ainsi un statut Seveso, ne perdent de leur valeur à la location ou à la vente car elles sont répertoriées dans un site Seveso.

 

Monsieur le ministre, lors de la vente d'une habitation, est-il obligatoire de mentionner dans les actes notariés qu'elle se trouve dans une zone Seveso? Je pense que c'est obligatoire mais pourriez-vous me le confirmer?

 

Disposons-nous de données au sein du SPF Finances qui permettraient d'évaluer la dévalorisation des habitations et les pertes subies par les propriétaires? Si ce n'est pas le cas, quels outils seraient nécessaires pour pouvoir l'évaluer?

 

Étant donné qu'il y a dévalorisation de leur bien, ces personnes ne mériteraient-elles pas une certaine compensation, que ce soit sur le plan du revenu cadastral ou via une autre mesure fiscale liée au bien?

 

14.02  Hervé Jamar, ministre: Madame Gerkens, la dépréciation immobilière est effectivement une question importante.

 

La directive Seveso I a été transposée par la loi fédérale du 21 janvier 1987 et par les réglementations régionales. Il relève clairement de la compétence des Régions de prendre ou non des initiatives obligeant de mentionner la présence d'une entreprise Seveso dans un acte authentique. À titre d'exemple, la Flandre exige depuis 1996 de demander une attestation du sol pour le transfert d'un bien.

 

Au SPF Finances, l'administration générale de la documentation patrimoniale dispose de toutes les données essentielles concernant les ventes de biens immobiliers, notamment l'identité des parties, les prix, les conditions de vente et l'identification du bien.

 

Des modèles mathématiques pour le calcul de la valeur vénale des maisons ou appartements ont été élaborés qui prennent aussi en compte la situation du bien. Cette situation peut être complétée par la proximité des facteurs positifs et négatifs comme des sites avec des produits dangereux. Le traitement de ces données nécessitera un système d'informations géographiques (SIG).

 

L'administration générale de la documentation patrimoniale travaille à l'élaboration d'un cahier des charges pour l'attribution d'un système d'informations géographiques pour le cadastre, qui sera appelé CADSIGS pour englober tout le projet, qui constitue un des éléments de base pour la mise sur pied d'un système d'informations patrimoniales (PATRIS).

 

Tout cela peut paraître compliqué, mais reste simple à comprendre; la mise sur pied technologique est nettement plus complexe.

 

La mise à jour de ces informations relatives au sol ou aux parcelles sera effectuée de façon intégrée et en coopération avec les Régions notamment. Le département Environnement, Nature, Énergie de l'autorité flamande a contacté notre administration voilà peu pour l'examen de la dépréciation immobilière des habitations résultant des facteurs environnementaux.

 

Des mesures existent déjà qui permettent, entre deux péréquations générales des revenus cadastraux, de tenir compte des diminutions de valeur locative des immeubles bâtis et non bâtis. L'article 491 du Code des impôts sur les revenus 1992 en particulier permet la révision d'un revenu cadastral d'une parcelle bâtie lorsque, par suite de circonstances nouvelles et permanentes créées notamment par le fait de tiers, il est existe une différence d'au moins 15% entre le revenu cadastral de la parcelle en question et la valeur locative normale nette telle qu'elle aurait été établie si les circonstances précitées avaient existé à l'époque où il a été établi.

 

Je vous donnerai la réponse écrite afin que vous disposiez de tous les noms, comme CADSGIS, PATRIS et autres.

 

14.03  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, merci pour votre réponse.

 

Vous n'avez pas cité la Région wallonne. Cela signifie-t-il que vous ne disposez d'aucune information concernant cette obligation ou qu'elle n'existe pas du côté wallon?

 

Vous dites que "les informations disponibles peuvent être complétées par la proximité d'un site". Ce mot "peuvent" indique donc que ce n'est pas indispensable.

 

Pour la révision du cadastre, s'il existe une différence, la personne concernée doit-elle le demander ou l'administration, par données croisées, peut-elle le signaler? Non, elle ne dispose pas de toutes les données nécessaires. La personne concernée doit donc songer à émettre sa demande.

 

14.04  Hervé Jamar, ministre: En une seconde, je sais que le temps est compté. Je mets cela en parallèle avec une politique qui vient d'entrer en œuvre: le cadastre du sous-sol; et nous pensons là à Ghislenghien. Il s'agit de répertorier toutes les conduites et autres câbles souterrains dangereux.

 

Après trois ans de collaboration avec les Régions wallonne, bruxelloise et flamande, nous sommes enfin arrivés à un modus vivendi. Le projet est en route, mais tout le monde ne travaille pas sur le même rythme ou avec les mêmes interlocuteurs. Par exemple, la Région wallonne est surtout basée sur les intercommunales, la Flandre travaille d'une autre manière et Bruxelles encore d'une autre. C'est le type de problème que l'on rencontre.

 

Je reste d'accord avec vous pour être proactif dans l'avancement de cette politique.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van de heer Carl Devlies aan de minister toegevoegd aan de minister van Financiën, belast met de Modernisering van de Financiën en de Strijd tegen de fiscale fraude over "de werking van Tax-on-webdiensten voor de cijferberoepen" (nr. 282)

15 Question de M. Carl Devlies au ministre adjoint au ministre des Finances, chargé de la Modernisation des Finances et de la Lutte contre la fraude fiscale sur "le fonctionnement des services Tax-on-web pour les professions du chiffre" (n° 282)

 

15.01  Carl Devlies (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, wij hebben uiteraard altijd het project inzake de informatisering van het departement van de minister, ook Tax-on-web, gesteund. Het is normaal dat dergelijk systeem aan kinderziektes is onderworpen. De kinderziektes blijven echter lang duren.

 

In de maand oktober 2007 kreeg ik opnieuw een aantal bemerkingen van professionelen zoals boekhouders en accountants. Zij beklagen zich erover dat het systeem toch zo vaak buiten gebruik is. Ik verwees in mijn vraag naar iemand die op 24 oktober 2007 om 14.58 uur voor de vijfde maal op een maand tijd vaststelde dat het systeem buiten gebruik was.

 

Voor die professionelen is voornoemde vaststelling wel een probleem. Zij plannen immers van tevoren dat zij bijvoorbeeld op donderdagmiddag een middag zullen besteden aan het inbrengen van de gegevens op tax-on-web. Kan dat niet, dan wordt hun werkregeling door elkaar gegooid. Dat is een praktisch, organisatorisch probleem van de betrokkenen in bedoelde beroepscategorieën.

 

Kunt u geen oplossing vinden, opdat het systeem in de toekomst minder vaak zou uitvallen?

 

15.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, door een tijdelijk probleem met de authentificatie van de mandatarissen kreeg een aantal gebruikers van de Tax-on-webapplicatie problemen tijdens het aanloggen op de tax-on-webapplicatie.

 

De betrokken foutboodschap wijst op vertragingen in de back-office van de Tax-on-webapplicatie als gevolg van de authentificatiemechanismen die voor de mandatarissen worden gebruikt. De oorzaken van het probleem werden geïdentificeerd. Een oplossing werd inmiddels gerealiseerd.

 

Op donderdag 25 oktober, vrijdag 26 oktober en maandagvoormiddag 29 oktober jongstleden werden sommige gebruikers nog met hetzelfde probleem geconfronteerd. Vanaf maandagmiddag 29 oktober 2007 was het probleem opgelost.

 

Mijnheer de voorzitter, ik wil ook de cijfers, die toch goed zijn, vernoemen.

 

1.304.969 utilisateurs de Tax-on-web, c'est 300.000 en plus que l'année dernière. C'est un sur cinq. C'est mieux que la France qui ristourne pourtant 20 euros. On peut donc dire que le système fonctionne bien.

 

Le président: Mais on peut toujours mieux faire dans la vie!

 

15.03  Hervé Jamar, ministre: En ne donnant pas les 20 euros attribués par les Français, nous avons donc économisé environ 25 millions d'euros.

 

Le président: Mais les Belges sont parfois meilleurs que les Français!

 

15.04  Hervé Jamar, ministre: Mais si vous le voulez, monsieur Devlies, je peux reprendre la conférence de presse d'hier.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

16 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de aangifte in de rechtspersonenbelasting" (nr. 287)

16 Question de M. Stefaan Vercamer au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la déclaration en matière d'impôt des personnes morales" (n° 287)

 

16.01  Stefaan Vercamer (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in het Belgisch Staatsblad van 11 oktober is het koninklijk besluit tot vastlegging van het aangifteformulier in de rechtspersonenbelasting voor het aanslagjaar 2007 verschenen.

 

De uiterste indieningsdatum is 12 december, wat binnenkort is. Deze aangifte werd aangepast aan de nieuwe boekhoudkundige verplichtingen.

 

Er rijzen dienaangaande vragen voor de vzw’s. Conform artikel 17 van de wet tot wijziging van de vzw-wet van 1921 dienen alle vzw’s nu een boekhouding te voeren. Afhankelijk van de grootte van de vereniging dient dit te gebeuren conform de regels bepaald in het koninklijk besluit van 26 juni 2003 voor de kleine verenigingen en conform de bepalingen van het koninklijk besluit van 19 december 2003 voor de grote verenigingen.

 

Met betrekking tot de boekhoudkundige verplichting voor vzw’s wordt nergens de verplichting opgelegd een boekhouding te voeren waarbij het boekjaar moet samenvallen met het kalenderjaar. Bovendien is 2006 het laatste jaar waarin het overgangsrecht met betrekking tot de nieuwe boekhoudregels in hoofde van de vzw’s zich laat voelen.

 

De bestaande verenigingen zijn de verenigingen die rechtspersoonlijkheid hebben verkregen vóór 1 januari 2004. Zij dienen deze boekhoudregels toe te passen vanaf 1 januari 2006 of vanaf de datum na 1 januari 2006 indien het boekjaar niet samenvalt met het kalenderjaar.

 

Op basis van artikel 200, c) van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van Inkomensbelastingen wordt in de rechtspersonenbelasting het aanslagjaar verbonden aan het belastbaar tijdperk dat samenvalt met het kalenderjaar vóór dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd.

 

De aangifte voorziet erin dat de jaarrekening moet worden meegestuurd als verplichte bijlage. Wat betreft de verplichtingen van de verenigingen die een boekjaar hebben dat niet samenvalt met een kalenderjaar, rijzen er enkele vragen met betrekking tot de jaarrekening die moet worden meegestuurd.

 

Ten eerste, hoe dienen de verenigingen wiens boekjaar niet samenvalt met het kalenderjaar in het licht van de aangifte in de rechtspersonenbelasting te handelen?

 

Impliceert de bepaling van artikel 200, c) van het voornoemd koninklijk besluit dat die verenigingen twee jaarrekeningen moeten bijvoegen zodat het volledig kalenderjaar 2006 wordt omvat? Wat moeten zij doen indien de jaarrekening die de laatste maanden van het kalenderjaar 2006 omvat nog niet is goedgekeurd door de algemene vergadering? Dat kan perfect gebeuren aangezien zij daarvoor over zes maanden tijd beschikken.

 

Aangezien de boekhoudkundige verplichtingen ten aanzien van bestaande verenigingen wiens boekjaar niet samenvalt met het kalenderjaar slechts van toepassing zijn vanaf de start van het boekjaar dat aanvangt na 1 januari, wat moeten deze verenigingen dan meesturen? Voor het eerste deel van het kalenderjaar 2006 beschikken zij immers niet over een jaarrekening.

 

Ten tweede, zou het niet logisch zijn dat artikel 200, c) van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van Inkomensbelastingen zou worden aangepast naar analogie van wat van toepassing is op de vennootschapsbelasting zodat het belastbaar tijdperk een periode overspant die overeenstemt met het boekjaar?

 

Kunt u mij de redenen meedelen waarom dit voor de vennootschapsbelasting wel kan en voor de rechtspersonenbelasting niet? Indien u het met mij eens zou zijn dat dit ook voor de verenigingen moet kunnen, mogen we dan initiatieven in die richting verwachten?

 

16.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, overeenkomstig artikel 200, c) van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van Inkomstenbelasting 92 valt voor de toepassing van de rechtspersonenbelasting het belastbare tijdperk samen met het jaar vóór dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd. Voor de meerderheid van de rechtspersonen onderworpen aan de rechtspersonenbelasting valt dit belastbaar tijdperk samen met het boekjaar.

 

De jaarrekening of de stukken nodig ter beoordeling van het toepasselijke belastingstelsel, toe te voegen aan de aangifte, is of zijn deze die betrekking heeft of hebben op het boekjaar afgesloten tijdens het betrokken belastbaar tijdperk.

 

Ik kom aan uw tweede vraag. De administratie zal onderzoeken of een eventuele aanpassing van artikel 200 c) van het WIB92 aangewezen is.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

17 Question de M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "l'avenir des bâtiments de la gendarmerie d'Assesse et la future localisation de la police de la route de la province de Namur" (n° 288)

17 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de toekomst van de rijkswachtgebouwen van Assesse en de nieuwe site voor de wegpolitie van de provincie Namen" (nr. 288)

 

17.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, ma première question concerne l'ancienne gendarmerie d'Assesse, située au centre de ce très beau village et qui appartient à la Régie des Bâtiments. Ce bâtiment est actuellement occupé par la police communale d'Assesse.

 

La zone de police des Arches, à laquelle appartient cette police communale, a décidé de la construction d'un nouveau poste de proximité et quittera dès lors prochainement (vers le mois d'avril 2008) ces locaux.

 

Il a été un temps envisagé par la Régie des Bâtiments d'y installer la police de la route de la province de Namur, actuellement basée à Jambes, ce qui ne semblait pas une solution optimale, dès lors que ce bâtiment se situe au milieu du village, à proximité d'une voire de deux écoles et ne dispose pas de garages en nombre suffisant, ce qui nécessitait des travaux complémentaires.

 

Il semble que cette hypothèse ait été abandonnée, ce qui est plutôt une bonne chose, mais laisse entière la question de la localisation future de la police de la route d'Achêne.

 

M. le ministre peut-il me dire s'il confirme que le projet d'installer la police de la route de la province de Namur dans l'ancienne gendarmerie d'Assesse a été abandonné? Quelle autre implantation est, dès lors, actuellement envisagée pour cette police de la route? Le cas échéant, dans quel délai?

 

Par ailleurs, quels sont les projets de la Régie des Bâtiments à l'égard de l'ancienne gendarmerie d'Assesse, dont l'occupation sera prochainement abandonnée par la police communale? Des contacts sont-ils en cours à ce sujet avec les autorités communales directement concernées? Une cession de ces bâtiments à la commune est-elle envisagée? Le cas échéant, à quelles conditions?

 

17.02  Hervé Jamar, ministre: Monsieur Gilkinet, la Régie des Bâtiments n'a, à ce jour, pas reçu de confirmation officielle de la part de la police fédérale quant à l'abandon du site de l'ancienne gendarmerie d'Assesse pour loger la WPR (la police de la route) de la province de Namur.

 

Dès réception de la décision de la police fédérale, la Régie des Bâtiments envisagera avec elle, dans le courant de l'année 2008, le lieu de la future implantation.

 

En ce qui concerne les bâtiments de l'ancienne gendarmerie d'Assesse, ceux-ci sont occupés par la police locale. En effet, la zone de police des Arches a refusé le transfert immobilier, qui s'inscrit dans le cadre des dispositions de l'arrêté royal du 9 novembre 2003. Aussi, l'occupation des lieux par ladite zone de police est-elle réglée par un contrat de location avec la Régie des Bâtiments. L'échéance contractuelle est actuellement fixée au 31 janvier 2008. La Régie n'a pas encore pris attitude quant au devenir du site de l'ancienne gendarmerie au-delà du 31 janvier 2008.

 

S'il s'avère nécessaire que les bâtiments ne sont plus nécessaires pour héberger un service fédéral, les dispositions seront prises pour organiser la vente au bénéfice du fonds créé en vertu de la loi-programme du 2 août 2002.

 

Je tiens à votre disposition la réponse écrite. Je présume que vous la relayerez auprès des autorités locales.

 

17.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Je n'y manquerai pas, monsieur le ministre! Je ne manquerai pas non plus d'interroger le ministre de l'Intérieur sur la future localisation de la police de la route de la province de Namur. J'invite la Régie de Bâtiments à être particulièrement proactive à l'égard de ce bâtiment doté d'une certaine qualité architecturale situé au centre du village et qu'il ne s'agit pas de laisser tomber en ruines comme d'autres bâtiments qui sont sous sa gestion.

 

Le président: On pourrait organiser une réunion de la commission des Finances dans le bâtiment de la gendarmerie!

 

17.04  Hervé Jamar, ministre: Le gouvernement wallon procède à de nombreuses décentralisations de ce genre!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

18 Question de M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "un centre fermé pour jeunes délinquants à Florennes" (n° 290)

18 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "een gesloten jeugdinstelling in Florennes" (nr. 290)

 

18.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, ma question concerne l'installation d'un centre fermé pour jeunes délinquants à Florennes, l'étude de stabilité et les contacts avec la commune.

 

Le projet du gouvernement violet d'installer un centre fermé pour jeunes délinquants à Florennes a suscité, au mois de mai dernier, l'émoi des citoyens et des autorités communales, dès lors notamment qu'aucune concertation officielle n'avait eu lieu avant son annonce. La commune considère que l'endroit est assez mal choisi: à proximité d'un centre fermé et d'une carrière dans laquelle on trouve des explosifs.

 

Conformément au protocole d'accord signé avec les Communautés, compétentes en matière d'aide à la jeunesse, la Régie des Bâtiments a néanmoins acquis les terrains concernés et a lancé au mois de juin la procédure de consultation légale pour la construction de ce centre fermé pour jeunes. Entre-temps, des études de stabilité du sol ont été réalisées. Elles semblent indiquer que la présence d'anciennes galeries de mines sous le site envisagé rendrait ce terrain inadapté pour la construction ou l'aménagement d'une infrastructure de cette envergure.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous me dire combien l'achat de ce terrain a coûté à la Régie des Bâtiments? Pourquoi des études préalables de faisabilité et de stabilité n'ont-elles pas été réalisées?

 

Confirmez-vous que l'étude de stabilité du sol conclut à l'inadaptation du terrain par rapport au projet de construction d'un centre fermé pour jeunes délinquants?

 

Le cas échéant, quelle alternative à ce projet est-elle envisagée à Florennes ou ailleurs? L'est-elle en concertation avec les acteurs concernés, la commune ou le conseil d'arrondissement de l'aide à la jeunesse, qui avait réagi par rapport à ce projet?

 

18.02  Hervé Jamar, ministre: Monsieur Gilkinet, à ce jour, la Régie des Bâtiments n'est toujours pas propriétaire du terrain en question. L'acquisition a été mise en suspens à la demande du SPF Justice, dans l'attente du résultat définitif des investigations relatives à la stabilité du sol. C'est précisément dans le cadre de la réalisation d'une étude de faisabilité que la problématique de la stabilité du sol a été soulevée.

 

Les résultats de l'expertise approfondie en matière de stabilité ne sont pas encore connus et il est vraisemblable que des essais de sol devront être envisagés via un laboratoire spécialisé en la matière.

 

Faute de disposer des conclusions quant à l'inadaptation éventuelle du terrain pour accueillir le futur centre pour jeunes délinquants, il nous apparaît donc prématuré, à ce stade, de rechercher des alternatives.

 

18.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Avez-vous une idée du délai dans lequel vous disposerez des conclusions définitives relatives à la stabilité?

 

18.04  Hervé Jamar, ministre: Je peux me renseigner car je n'ai pas plus de précisions. Nous vous donnerons des renseignements complémentaires.

 

18.05  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Je vous en remercie.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 12.47 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.47 uur.