Commissie voor de Financiën
en de Begroting |
Commission des Finances et du Budget |
van woensdag 7 november
2007 Voormiddag ______ |
du mercredi 7 novembre 2007 Matin ______ |
La séance
est ouverte à 9.37 heures et présidée par M. François-Xavier de Donnea.
De
vergadering wordt geopend om 9.37 uur en voorgezeten door de heer
François-Xavier de Donnea.
- M. Jean-Luc Crucke à la vice-première ministre et
ministre du Budget et de la Protection de la consommation sur "le rapport
provisoire du comité de monitoring" (n° 188)
- M. Hagen Goyvaerts à la vice-première ministre et ministre
du Budget et de la Protection de la consommation sur "la situation du
budget 2007 et le rapport du comité de monitoring" (n° 266)
- M. Carl Devlies à la vice-première ministre et ministre du
Budget et de la Protection de la consommation sur "les décisions
budgétaires prises au sein du cabinet restreint" (n° 286)
- de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en
minister van Begroting en Consumentenzaken over "het voorlopig verslag van
het monitoringcomité" (nr. 188)
- de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister
van Begroting en Consumentenzaken over "de toestand van de begroting 2007
en het verslag van het monitoringcomité" (nr. 266)
- de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van
Begroting en Consumentenzaken over "de begrotingsbeslissingen genomen naar
aanleiding van het kernkabinet" (nr. 286)
01.01 Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, madame la
ministre, le comité de monitoring a été mis en place par le gouvernement au
début du mois de septembre, prévoyant, à juste titre, que les affaires
courantes se prolongeraient. Il vise à assurer le contrôle de l'évolution budgétaire,
mais aussi à prendre des mesures conservatoires si besoin en est. Ce comité,
dont la commission des Finances a déjà parlé, a rendu un premier rapport. Il
relève un déficit estimé à 0,5% du PIB.
Un deuxième
rapport aurait été remis où les estimations sont nettement plus raisonnables et
raisonnées puisqu'il est question de 0,1%, voire une possibilité d'arriver à
l'équilibre.
On a
beaucoup parlé des mesures et du dossier Défense, mais il semble également que
des mesures soient prises en d'autres secteurs.
Dès lors, où
en sont ces mesures prises tant vis-à-vis du secteur de la Défense que des
autres secteurs, au point de vue des recettes et des dépenses, puisqu'on peut
agir sur les deux volets?
Ensuite,
qu'en est-il des estimations annoncées, positives ou du moins en hausse, en
matière de recettes de TVA, ainsi que pour les versements anticipés?
Vous avez
bien saisi le but de mes questions: c'est le bon moment, en début novembre, de
faire le bilan de l'évolution de ce comité de monitoring et de la situation
budgétaire.
01.02 Minister
Freya Van den Bossche: Mijnheer de voorzitter, ik meende dat de
vragen werden samengevoegd.
De voorzitter: Er is een hoop vragen, maar
ik heb er hier slechts één.
01.03
Minister Freya Van den
Bossche: Verscheidene elementen overlappen elkaar. Ik meen dat ik
anders veel te lang zal moeten antwoorden.
De voorzitter: Ik heb maar één vraag hier.
Is er een wijziging van de agenda?
(…): Ja.
De voorzitter: Sorry, maar die heb ik hier
niet. Je n’ai pas été prévenu qu’il y avait une modification. Ik ben gisteren uit het
buitenland teruggekomen en ik heb dat niet gezien.
Ik geef
dus eerst het woord aan de heer Goyvaerts en daarna aan de heer Devlies en
gelieve mij nogmaals te verontschuldigen voor het misverstand.
01.04 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, mevrouw de minister, ik wens even terug te komen op onze
commissievergadering van 16 oktober jongstleden, toen ik de minister
ondervroeg over de begrotingstoestand voor 2007 en de resultaten van het onderzoek
door het monitoringcomité.
Op dat
moment waren er enkele cijfergegevens die u niet kon bevestigen noch ontkennen
omdat toen het volledige of het definitieve rapport van het monitoringcomité u
nog niet had bereikt. Ondertussen zijn wij drie weken verder en ik ga er dus
vanuit dat u ons vandaag wat meer informatie kunt bezorgen over drie elementen
die mijn aandacht blijven trekken, zijnde: de begroting voor 2007 in haar
totaliteit, het verslag van het monitoringcomité en de begrotingsopmaak voor
2008. Temeer daar er op 26 oktober jongstleden – dat is iets recenter – nog een
Ministerraad is geweest waar een hele reeks bijkomende maatregelen werd
goedgekeurd.
Het
beraamde begrotingstekort van 0,5% waarmee wij vertrokken waren in de commissie
op 16 oktober – de befaamde 1,5 miljard euro tekort – werd toen plots
verkleind tot slechts 0,1%. Daarmee voldoet u weliswaar nog niet aan de
doelstelling die u zich had gesteld, een overschot van 0,3%, maar het geeft wel
aan dat op die Ministerraad van 26 oktober er ofwel fors werd bezuinigd op
een aantal uitgaven, ofwel dat er onverwachte verhoogde inkomsten werden
genoteerd, ofwel dat er uitgaven werden doorgeschoven naar 2008, of – dat is
het meest waarschijnlijke – dat er een combinatie van die drie is gebeurd.
Bovendien
vernemen wij dat deze regering van aflopende zaken nog een noodbegroting voor
2008 heeft opgesteld waarmee zij naar het Parlement zal komen. Ik neem aan dat
daarover in deze commissie nog een en ander kan worden gezegd. Wij krijgen wat
dat betreft als parlementslid dus toch nog wat werk op de plank.
In elk
geval, wij zijn zover nog niet. Ik heb eerst voor u nog een aantal vragen,
mevrouw de minister, teneinde een beter inzicht te krijgen in de huidige
begrotingstoestand en al wat daarmee verband houdt.
Mijn
eerste vraag is: wat zijn de resultaten en de conclusies van het
monitoringcomité?
Ten
tweede, voor welke departementen werden er budgetoverschrijdingen vastgesteld.
Ik had graag een lijstje met wat cijfergegevens voor de betrokken departementen,
teneinde daarvan kennis te nemen. U hebt altijd gezegd dat het voor de andere
departementen dan Defensie allemaal nog wel meeviel. Toch zou ik graag de
bedragen willen kennen om te zien in welke mate het allemaal wel meevalt. Wat
waren de oorzaken van de budgetoverschrijdingen?
Ten
derde, kunt u ondertussen duidelijkheid geven over de ingeschreven bevek van
500 miljoen euro voor 2007? De vorige keer hebt u gezegd: het zal
minder zijn. Is daar nu een deel van vastgelegd?
Ten
vierde, is er naar aanleiding van de begrotingscontrole en het onderzoek van
het monitoringcomité een nieuwe raming gebeurd van de ontvangsten en uitgaven?
Ik meen dat het stilaan tijd wordt dat ook daarvoor een overzichtstabelletje
wordt gemaakt.
Ten
vijfde, kunt u een cijfermatig overzicht geven van de ingrepen die op de
Ministerraad van 26 oktober zijn gebeurd en waardoor het eerder geraamde
begrotingstekort van 0,5% werd verkleind tot 0,1%?
Ten zesde
en tot slot, heb ik een bijkomende vraag, mijnheer de voorzitter.
We hebben via de pers vernomen dat er een rondzendbrief naar alle
departementen wordt verzonden om de begroting “zo dicht mogelijk bij een
evenwicht te laten uitkomen”. Ik zou graag een nadere toelichting van de
minister krijgen met betrekking tot die cryptische omschrijving, omdat ik er
vanuit was gegaan dat door uw ankerprincipe de departementen niet in staat zijn
om al datgene wat ze kregen toegewezen aan kredieten, op te nemen. Blijkbaar
moet dat toch nog worden ondersteund door een bijkomende omzendbrief. Ik weet niet
of het de bedoeling is om de discussie van een jaar geleden, welke facturen
worden doorgeschoven naar 2008, te herhalen.
Ik zou
toch graag hebben dat de minister nog wat toelichting geeft bij de bedoeling
van die omzendbrief en wat er nu feitelijk in staat, want de omschrijving “zo
dicht mogelijk bij een evenwicht te laten uitkomen” lijkt me nogal cryptisch.
01.05 Carl Devlies (CD&V - N-VA):
Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag is ook geïnspireerd
door de beslissingen van het kernkabinet van 26 oktober, dat door een
reeks van herschikkingen tot een begrotingsresultaat van 0,1 procent komt,
terwijl het monitoringcomité sprak over een tekort van 0,5 procent, het meest
recente cijfer dat wij hebben gezien.
Er zijn
de problemen met Defensie, die we ook hier in commissie hebben besproken, en
waarover waarschijnlijk ook een beslissing is genomen op de bijeenkomst van het
kernkabinet.
Alles bij
elkaar is er gesproken over overschrijdingen voor een bedrag van
500 miljoen euro. Er zouden aanpassingen aan de begroting gebeuren om dat
weg te werken. Voorts hebben we ook vernomen dat er bijkomende fiscale
ontvangsten zouden zijn die op het moment van het jongste verslag van het
monitoringcomité nog niet bekend waren.
Ik heb
een aantal precieze vragen.
Ten
eerste, welke precieze maatregelen werden genomen met betrekking tot het
departement Defensie? Wat is de ESER-impact van de bijsturingen? Is er ten
gevolge van de genomen maatregelen een effect op de begroting 2008?
Ten
tweede, welke precieze maatregelen werden genomen met betrekking tot de andere
departementen?
Ten
derde, blijft het niveau aan overdrachten in 2008 op het niveau van 2007? Ik
dacht dat het niveau begin 2007 zich situeerde op 1,98 miljard euro.
Blijft dat zo of gaat het naar beneden of naar boven?
Ten
vierde, met welke verbetering van het saldo van entiteit II houdt men rekening?
Is die verbetering te situeren bij de Gewesten en de Gemeenschappen? Zo ja, bij
welke? Of is ze te situeren bij de gemeenten?
01.06 Minister
Freya Van den Bossche: Mijnheer de voorzitter, op een vraag na,
die niet werd vermeld in de vooraf omschreven vragen, heb ik op alles een
antwoord. Het gaat concreet om een vraag die de heer Goyvaerts heeft toegevoegd
aan zijn reeks vragen.
Je vais
peut-être commencer par indiquer que plusieurs questions se recoupent et que la
réponse que je vais vous donner comprend une partie des explications demandées
par les différents parlementaires.
Comme cela a
déjà été expliqué en commission, les données relatives aux dépenses primaires
ne se basent pas sur des statistiques. Les dépenses nécessaires prévues sont en
effet évaluées à plusieurs moments clés de l'année, ce qui amène certains
départements à estimer qu'ils ont besoin de plus ou de moins de crédits que
ceux qui ont été déterminés dans l'objectif budgétaire.
Il n'en va
pas autrement cette année.
Cinq des
vingt départements ont démontré des besoins et justifié l'attribution de
crédits supplémentaires. Quinze départements recevront moins que prévu.
Le comité de
monitoring du 16 octobre dernier présente un déficit pour les primaires de
509 millions par rapport aux objectifs fixés lors de l'élaboration du budget
2007. L'impact en termes seconds, sur le solde, est de 347,6 millions
puisque 160 millions sont imputables à l'année 2006. Le comité avait déjà
appliqué ces corrections qu'il avait alors estimées à 210 millions.
Certains
départements, comme le SPF Finances, le SPF Mobilité et le SPF Santé
publique, présentaient des besoins supplémentaires d'une dizaine de millions.
Pour le SPF Défense, les besoins étaient de l'ordre de 392 millions, dont
232 millions concernent 2007. Je reviendrai ci-après sur les mesures
spécifiques qui ont été prises puisque plusieurs questions y sont relatives.
Après
concertation avec les services du premier ministre et du président du comité de
suivi, la décision a été prise, comme j'ai déjà pu le mentionner, de charger le
comité de nous remettre très bientôt un rapport définitif.
Il a été
reconnu que quelques départements avaient besoin de crédits supplémentaires
pour faire face à des dépenses imprévues. Fidèlement à la tradition, ces moyens
ont été dégagés grâce aux crédits non utilisés des autres départements. Je
reviendrai encore sur certains éléments par la suite.
Het monitoringcomité heeft op 16 oktober een eerste rapport
ingediend en raamde het saldo voor 2007 op een tekort van 0,5% van het bbp. Dit
rapport diende als uitgangspunt voor de regering om een bijkomende
begrotingscontrole door te voeren, uiteraard binnen de krijtlijnen van wat een
regering in lopende zaken een begrotingscontrole kan noemen.
De
resultaten van deze bijkomende begrotingscontrole werden door de Ministerraad
van 26 oktober bekrachtigd. Ik citeer uit de beslissing van de
Ministerraad: “Deze informatie zal worden overgemaakt aan het monitoringcomité,
ter verificatie en update van het verslag, in het zicht van een eindrapport
tegen 30 oktober, ingevolge de beslissing van de Ministerraad van
7 september.” Het comité zal binnenkort op basis van dit alles zijn tweede
reeks conclusies indienen. Die tweede reeks conclusies kan ik u dus nog niet
direct meedelen. Ik wil wel herhalen dat wij tijdens de begrotingscontrole,
naast een aantal kleinere punten, in hoofdzaak op twee punten belangrijke
wijzigingen hebben doorgevoerd. Wij hebben de budgettaire problemen bij
Landsverdediging aangepakt en wij hebben van het schatkistcomité herramingen
van fiscale ontvangsten ontvangen. Beide elementen hadden een belangrijke
impact op de aanpassing van het te verwachten saldo.
Over de
bevek kan ik duidelijk zijn. In de hierboven beschreven oefening werd geen
rekening gehouden met inkomsten van de initieel voorziene niet-structurele
maatregelen, dus ook niet van de bevek.
De hele
oefening van het monitoringcomité en de begrotingscontrole zelf, bestaat
inderdaad uit een herraming van uitgaven en ontvangsten, plus een aantal
genomen maatregelen. Er kwam ondertussen, in de tweede helft van oktober, ook
een nieuw verslag van het schatkistcomité, dat gezien het belang van de fiscale
ontvangsten een belangrijke input is voor deze oefening.
In mijn
antwoord zitten de elementen vervat van al die aangepaste uitgaven en
ontvangsten. Ik geef nog een overzicht van de belangrijkste elementen. Ik
herhaal ook dat het om de meest recente raming gaat. Er ontbreken nog twee
belangrijke maanden in het jaar. Wij gaan daarom ook uit van een voorzichtig
scenario. Ik geef een voorbeeld. Onze laatste raming voor 2006, bij het
afsluiten van het jaar, bedroeg iets minder dan 200 miljoen euro.
Ondertussen is gebleken dat het overschot voor 2006 ongeveer
900 miljoen euro bedraagt. Wij willen op dezelfde voorzichtige wijze
te werk gaan.
Ik zal in
een zevental punten een overzicht geven van de belangrijkste bevindingen van de
Ministerraad van 26 oktober.
De regering
heeft zich, wat de fiscale ontvangsten betreft, gebaseerd op de ramingen van de
FOD Financiën, zoals opgenomen in de nota inzake de fiscale ontvangsten aan het
schatkistcomité van 26 oktober. In die nota wordt niet enkel de evolutie
van de fiscale ontvangsten van de voorbije maanden geëvalueerd. Er wordt ook
een raming gemaakt van de fiscale ontvangsten voor de komende drie maanden. De
nota van 26 oktober bevat resultaten voor de eerste negen maanden en de
ramingen voor de resterende drie maanden van het jaar. Volgens deze ramingen
van de FOD zouden de fiscale ontvangsten 444,5 miljoen euro hoger liggen
dan de ramingen waarop het monitoringcomité zich in een eerste fase baseerde.
De regering heeft deze cijfers overgenomen, maar heeft er wel een correctie aan
toegevoegd. Voor de btw-ontvangsten werd namelijk 60 miljoen euro
minder gerekend ten opzichte van de raming. De aanpassing is in consensus
gebeurd tijdens een interkabinettenwerkgroep met de administraties van
Financiën en Begroting.
De hoofdreden was hier opnieuw het voorzichtigheidsbeginsel. Aangezien
er onduidelijkheid is over de rattrapages van de btw voor de resterende maanden
wordt er uitgegaan van een voorzichtiger groeicijfer voor de maanden die nog
moeten komen.
Inzake de
primaire uitgaven was het monitoringcomité vertrokken van de door de FOD’s en
de FOD Budget en Beheerscontrole meegedeelde behoeften voor de resterende
maanden van 2007. Op basis van die informatie bekwam men een overschrijding van
de doelstelling inzake primaire uitgaven van 509,6 miljoen euro, zoals ik reeds
eerder zei. Hiervan was 162 miljoen euro toe te schrijven aan de
aanzuivering van een thesaurierekening van Defensie. Dit was als dusdanig
niet-ESER-aanrekenbaar in 2007.
Er bleef
dus nog een overschrijding in ESER-termen van 347,6 miljoen euro.
Door een grondige doorlichting van de uitgaven van Defensie, maar ook van de
andere departementen, was het mogelijk het geheel van bijkomend verstrekte
middelen te beperken tot 76 miljoen, als alle overschotten en bijkomende middelen
worden opgeteld. De hoofdbrok van de verbetering is vanzelfsprekend te
verklaren door maatregelen genomen op het departement Defensie.
Er zijn
ook nog een aantal andere vaststellingen gedaan. In de cijfers van het
monitoringcomité, dat zich hiervoor baseert op de cijfers van het globaal
beheer, was er geen rekening meer gehouden met de opbrengst uit de strijd tegen
de sociale fraude. Op basis van cijfers opgenomen in een tussentijds rapport
van de SIOD gaat de regering ervan uit dat in ESER-optiek een bedrag van 40,9
miljoen in aanmerking kan worden genomen. Dat is trouwens hetzelfde bedrag als
initieel voorzien, alleen werd door globaal beheer dit bedrag niet opnieuw
opgenomen in de tabellen.
Inzake
intrestlast heeft de regering zich gebaseerd op de meest recente raming van de
Schatkist. De intrestlasten lagen in deze raming 37,7 miljoen euro lager dan in
de raming gehanteerd door het monitoringcomité.
Ik kom
dan aan de uitkering van een interimdividend door Belgacom. Dit geeft
aanleiding tot een aanpassing naar boven toe van de niet-fiscale ontvangsten
met 35,9 miljoen euro, steeds ten opzichte van het door het monitoringcomité
gehanteerde cijfer.
Het
monitoringcomité is er in zijn nota van 16 oktober van uit gegaan dat de
Gemeenschappen en Gewesten de doelstellingen zouden naleven zoals afgesproken
op de interministeriële conferentie van Financiën en Begroting van 16 oktober.
Dat resulteerde in een overschot van 333,9 miljoen euro.
In 2006
echter realiseerden de Gemeenschappen en Gewesten een overschot van 621 miljoen
euro. De Gemeenschappen en Gewesten kennen in 2007 een gunstige ontwikkeling
van hun ontvangsten. De door de federale overheid voor rekening van de Gewesten
geïnde gewestbelastingen samen met de volgens de financieringswet aan de Gemeenschappen
en Gewesten over te dragen personenbelasting en btw, kennen bijvoorbeeld een
groei van 6%. De regering ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat het saldo
van de Gemeenschappen en Gewesten substantieel zal afwijken van de realisaties
van 2006.
Inzake de
lokale overheden gaat de regering, net als het monitoringcomité, uit van een
evenwicht. De FOD Financiën is in 2007 vroeger gestart met het inkohieren van
de personenbelasting. Dat zal ook een positief effect hebben op de rekening van
de lokale overheden voor 2007.
We zijn ervan overtuigd dat deze bevindingen voor entiteit II voldoende
voorzichtig zijn. Er is op basis van de beschikbare informatie geen reden om
uit te gaan van een sterke afwijking van het eindresultaat van de
deelregeringen ten opzichte van vorig jaar. Vorig jaar bedroeg het overschot
meer dan 600 miljoen euro.
Voor de
lokale autoriteiten wordt het ESER-saldo bij elke herraming opwaarts herzien.
Bijkomend effect van hetgeen hierboven wordt beschreven, is dat een evenwicht
als uitgangspunt aannemelijk is.
Het
spreekt voor zich dat het monitoringcomité ook hier een definitieve evaluatie
zal maken van deze hypothesen en dat de regering daarmee uiteraard rekening zal
houden.
Als ik
mij niet vergis, moeten er nog twee vragen van de heer Devlies worden
beantwoord.
Met
betrekking tot de maatregelen Defensie kan ik nog het volgende meedelen. Het
initieel probleem voor dit jaar beloopt 230 miljoen euro. Dat werd
gereduceerd door maatregelen genomen ten belope van 147 miljoen euro.
Belangrijk
is echter dat de begroting van Defensie voor dit jaar en voor de volgende jaren
weer op orde is gezet. Het departement zal in uitwerking daarvan ook zorgen
voor een aangepast investeringsplan en een aangepast plan van buitenlandse
missies in lijn met de genomen beslissingen. Er is dus niet enkel een effect
voor 2007 maar ook voor de daaropvolgende jaren.
Om met de
juiste cijfers van de stand van uitvoering van de begroting van het ministerie
te kunnen werken, heb ik op 10 oktober een stand still-periode
ingevoerd op de uitvoering van de ordonnanties bij Landsverdediging.
Sinds
vandaag zijn ordonnanceringen opnieuw mogelijk omdat het ministerie van
Landsverdediging de volgende maatregelen heeft genomen teneinde haar
budgettaire ontsporing van de begroting 2007 terug te dringen.
Ten
eerste, bijzondere maatregelen opgelegd door de rondzendbrief van
19 oktober voor de vermindering van de ordonnanceringen voor investeringen
ten belope van 87 miljoen euro. Ze werden door de minister van
Landsverdediging op 23 oktober aanvaard als definitieve maatregelen.
Ten
tweede, het voorstel vanwege het ministerie van Landsverdediging om bijkomend
een inspanning te leveren van 60 miljoen euro teneinde de
ordonnancering verder te laten dalen.
Ten
derde, de afspraak dat het ministerie 65 miljoen euro aan
vastleggingskredieten zal schrappen waarbij geen optionele schijven op
investeringsdossiers meer zullen worden goedgekeurd.
Wat de
overdrachten betreft, wil ik ten slotte nog het volgende meedelen. Volgens de
huidige stand van zaken zal de overdracht in de primaire uitgaven inderdaad
ongeveer 1,9 miljard euro bedragen. Op dit moment is dat precies
1,816 miljard euro. Dat zou een vermindering zijn ten opzichte van
vorig jaar waar de overdracht 2,027 miljard euro bedroeg. U moet
daarin echter een beetje voorzichtig zijn…
01.07 Carl Devlies (CD&V - N-VA):
(…)
01.08
Minister Freya Van den
Bossche: Voor 2008 zal het rond 1,9 miljard euro
eindigen. We zitten nu precies op 1,82 miljard euro, maar ik wil wat
voorzichtigheid aan de dag leggen. Tegen het einde van het jaar weten we dat
met zekerheid en volledig. Vorig jaar was er een overdracht van
2,03 miljard.
Ik heb
hiermee volgens mij alle vragen beantwoord.
01.09
Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je remercie la ministre pour sa réponse
précise et complète. Il est évident que la situation budgétaire est un
instantané et qu‘elle change à tout moment, ce qui suppose un suivi et
l’attention de cette commission. Nous sommes dans l’attente d’un rapport final.
Je ne peux que souscrire à la prudence avancée par rapport aux chiffres
annoncés et aux estimations. De ce côté-là, les nouvelles sont rassurantes avec
des estimations de recettes à la hausse qui permettraient d’atteindre
l’équilibre.
Enfin, je
salue les mesures prises dans le dossier de la Défense qui devait être le plus
épineux. Je ne peux que saluer le travail du gouvernement en la matière.
01.10 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, ik dank de minister voor haar antwoord. Voor een aantal dingen
blijf ik toch op mijn honger.
U hebt
een overzicht gegeven van een aantal beslissingen van de Ministerraad van
26 oktober. Via de geschreven pers vernemen wij dat er ook een snellere en
performantere inning zal zijn van de vennootschapsbelasting. Daarbij zullen
natuurlijk inkohieringen gebeuren in 2007 en dat zullen dus inkomsten van 2008
zijn die dan zullen wegvallen. Ik heb ook gelezen dat de opbrengst van de
strijd tegen de sociale fraude zou worden geraamd op een meeropbrengst van 40 miljoen
euro. Dergelijke maatregelen typeren hoe paars de afgelopen jaren naar een
begrotingsevenwicht heeft gestreefd en dat al dan niet heeft bereikt: dat is
natuurlijk het knip- en plakwerk dat op het einde van het jaar gebeurt om de
begroting in evenwicht te krijgen, nog los van het engagement om een
begrotingsoverschot van 3% te halen.
Inzake
het monitoringcomité stel ik vast dat termijn na termijn het definitieve
rapport er nog steeds niet is. 30 oktober was de nieuwe deadline. Vandaag is
het 7 november en het is blijkbaar onmogelijk om op een week tijd een
definitief rapport te maken. Misschien moeten we u daarover dus nog eens
ondervragen.
Over mijn
bijkomende vraag met betrekking tot de rondzendbrief zegt u dat u daarop geen
antwoord hebt voorbereid. Van een gedreven en geroutineerde minister als u zou
ik hebben verwacht dat u daar misschien zo een antwoord op kon geven. Moet ik
daaruit begrijpen dat er geen rondzendbrief naar de verschillende departementen
vertrekt of stoelt dat gerucht op niets? Is het gewoon een herbevestiging of
hervertaling van het ankerprincipe dat u hanteert ten aanzien van de
verschillende departementen?
Kort
gezegd, voorzitter, zijn dit nog wat bijkomende vragen om toelichting aan de
minister. Voor de rest blijf ik op mijn honger.
01.11 Carl Devlies (CD&V - N-VA):
Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het nieuwe verslag van het
monitoringcomité was aangekondigd voor 30 oktober. Die datum ligt intussen
achter ons. Ik ben wat verwonderd dat we nog altijd niet kunnen beschikken over
dat verslag.
Met
betrekking tot de ramingen van de ontvangsten valt mij wel op dat er nu een
afzonderlijke raming wordt gemaakt door de FOD en door het schatkistcomité. Ik
vraag mij af waarom die ramingen van elkaar afwijken. In principe zouden die
toch gelijklopend moeten zijn.
U hebt
inzake de verschillende genomen maatregelen ook gezegd dat de sociale fraude
voor een bedrag van 40 miljoen euro opnieuw wordt opgenomen als
ontvangst in de begroting.
Ik ben er dan wel over verwonderd dat het globaal beheer nog niet zolang
geleden dat bedrag had geschrapt als zijnde niet realiseerbaar voor het jaar
2007. Wij zijn nu toch dichtbij het einde van dit jaar.
U hebt
ook gesproken over de stijging van de vermoedelijke ontvangsten van Gemeenschappen
en Gewesten, of het vermoedelijke overschot. Ik heb ter zake tot mijn
verwondering vastgesteld dat u zich gewoonweg baseert op het resultaat van de
rekening voor 2006 en dat u denkt dat er ter zake sprake is van een zeker
automatisme waardoor u het bedrag van 2006 zonder meer kunt toepassen op het
begrotingsjaar 2007. U baseert zich op de stijging van de ontvangsten die
Gemeenschappen en Gewesten hebben gezien. Die stijging bedroeg 6%. Wij hebben
natuurlijk geen gegevens over de stijging van de uitgaven en wellicht zijn de
uitgaven nog sterker gestegen. Ik denk dat het vrij voorbarig is om op basis
van resultaten van 2006 onmiddellijk een verhoging van het overschot van de
Gemeenschappen en Gewesten door te voeren.
Hetzelfde
geldt ook voor de berekeningen inzake de lokale autoriteiten. U meent op dat
vlak tot een evenwicht te kunnen komen, terwijl oorspronkelijk rekening werd
gehouden met een tekort voor de lokale overheden. Ik denk dat uw stelling in
feite niet echt onderbouwd is.
U hebt
ook gesproken over de kohieren in de personenbelasting. Ik ben er zeer over
verwonderd dat die aanleiding geven tot een bijkomende ontvangst voor het jaar
2007, want eenieder is ervan op de hoogte dat de kohieren in principe negatief
zijn voor de Belgische Staat en normaal in het voordeel zijn van de
belastingbetaler. Het gaat over een bedrag dat te situeren valt – ik heb
verschillende cijfers gehoord – tussen minimaal 1,4 miljard euro –
daarover is zeker geen discussie – en maximaal 1,7 à 1,8 miljard euro. U zegt
nu dat door het versnellen van de inkohiering van de personenbelasting
bijkomende ontvangsten zullen worden gerealiseerd, terwijl dat net het
tegenovergestelde zou moeten zijn, want u moet in principe terugbetalen aan de
belastingplichtige.
Wij weten
dat vorig jaar een sturing is gebeurd om de begroting 2006 bij te werken,
waarbij de ontvangsten in de personenbelasting zijn verschoven naar het jaar
2006, terwijl de terugbetalingen naar het jaar 2007 werden doorgeschoven. Ik
hoop dat dezelfde operatie toch niet opnieuw gebeurt voor dit jaar. Ik denk dat
de inkohiering op een correcte manier moet gebeuren en, als die op een correcte
manier gebeurt, dan kan het niet zijn dat uw ontvangsten stijgen, integendeel,
dan zouden uw ontvangsten moeten dalen. U zou daarover toch wat toelichting
moeten geven.
Tot slot, de operaties op Defensie zijn toch nog altijd met een zeker
mysterie omhuld. Ik stel vast dat de ordonnanceringen met
147 miljoen euro worden verminderd, terwijl de vastleggingskredieten
slechts met 65 miljoen euro worden verminderd. Waarom dat verschil
tussen vastleggingskredieten en ordonnanceringskredieten? Heeft dat een effect
op de overdrachten? Wij hebben genoteerd dat de geraamde overdracht
1,9 miljard euro zou bedragen. Wij vermoeden dat dat correct is. Wij
hebben al andere cijfers gehoord die lager waren, maar wij vermoeden dat dat
cijfer correct is. Mijn vraag is ook of de beslissingen die met betrekking tot
Defensie worden genomen, een effect op de overdrachten hebben, omdat ik zie dat
er een verschil is tussen de ordonnanceringen en vastleggingen.
01.12
Minister Freya Van den
Bossche: Mijnheer Devlies, de strijd tegen de sociale fraude
genereert geen meeropbrengst. Dat was initieel voorzien. Daarvoor waren ook
acties gepland. Het globaal beheer heeft op een bepaald moment de opbrengst
niet als afzonderlijk inkomsten ingeschat, maar het rapport van de SIOD bewijst
dat die wel degelijk als afzonderlijke inkomsten kan worden ingeschreven.
Vandaar dat het initieel voorziene bedrag ook werd ingeschreven.
U had ook
een beetje commentaar over het knip- en plakwerk bij een begroting om toch maar
in evenwicht te blijven; Dat is de essentie van een begroting. Men doet dat
niet slechts een keer per jaar. Men doet dat drie of vier keer per jaar en men
stuurt bij. Dat is de enige manier om met een evenwicht of op meer te eindigen.
Kijk naar 2006. De doelstelling was in evenwicht, maar uiteindelijk klokken wij
af op +0.3%. Dat is te wijten aan het feit dat wij controle na controle
uitvoeren en tot op het einde hebben bijgestuurd. Ik weet niet hoelang ik hier
nu nog zit, maar zolang ik hier zit, zal ik blijven bijsturen tot aan het eind
van het jaar om het zo goed mogelijk te maken. U kunt het beter weten dan ik.
Ik zal dat blijven doen. Het lijkt mij sterk dat dat een verwijt zou zijn.
Ik
begrijp wat u over de Gemeenschappen en Gewesten zegt. Wij zullen ook meer
informatie hebben naarmate het einde van het jaar meer in zicht komt. Wij
zullen ook zien wat het monitoringcomité daarover zegt. Ik ben ervan overtuigd
dat het heel aannemelijk is wat wij hebben ingeschreven. Wij zullen zien. Als
dat niet zo blijkt te zijn, dient dat te worden aangepast.
Een
aantal mensen heeft ook details gevraagd over onder andere de kohiering en
Defensie. De meer gedetailleerde uitvoering van een en ander vraagt u beter aan
de bevoegde ministers.
Wat die
circulaire betreft, heb ik niet gezegd dat ik daar geen antwoord op weet. Het
is echter niet de bedoeling dat er in de commissie vragen worden gesteld “à
l’improviste”. U weet dat u daar niet naar hebt verwezen. Ik vind niet dat ik
er een gewoonte van moet maken om op al die vragen te antwoorden.
01.13 Carl Devlies (CD&V - N-VA):
Misschien kunt u gewoon het bedrag vermelden.
01.14
Minister Freya Van den
Bossche: Ik wil het wel even kort uitleggen, als ik tenminste
goed kan inschatten waarover u het hebt. Als men er maar geen gewoonte van
maakt om ter plaatse nog vragen toe te voegen.
Er zijn
twee documenten naar de administraties gestuurd. De ene is een omzendbrief over
de datum waarop de verrichtingen worden afgesloten door de thesaurie. Dat is
normaal en klassiek, daar is niets speciaals aan. De tweede is een circulaire
die eigenlijk nogmaals de beslissingen van de Ministerraad van 16 februari
bevestigt. Het gaat over het werken met vijftienden door een regering die zich
met lopende zaken geconfronteerd ziet. Het gaat dus om kredieten die berekend
zijn op vijftienden, dit in uitvoering van de wet op de rijkscomptabiliteit. Ik
vermoed dat het over die twee punten gaat, maar mocht u meer specifieke
informatie wensen, dan moet u misschien ook meer specifieke vragen stellen.
Mijnheer
Devlies, u had nog een vraag over de begroting met betrekking tot Defensie. Het
onderscheid tussen 147 miljoen euro en 65 miljoen euro is in
hoofdzaak gelegen in ten eerste de annulering van vastleggingskredieten van de
voorgaande jaren en ten tweede in het niet lichten van de optionele schijven op
de gesplitste kredieten. Het effect op de overdrachten is dat die van
439 miljoen euro naar 420 miljoen euro gaan. Er is dus een
lichte daling van overdrachten. Als u het echt heel erg gedetailleerd wil
weten, dan moet u de heer Flahaut misschien eens een paar dingen vragen. Ik
denk echter dat ik een redelijk beeld heb kunnen geven.
01.15 Carl Devlies (CD&V - N-VA):
Mevrouw de minister, met betrekking tot de resultaten van de inkohiering was u
nogal vaag. U hebt zelfs het cijfer niet gegeven. Ik zie ondertussen een
collega-minister die daarover misschien meer weet.
Over het
tekort van 50 miljoen aan ordonnanceringskredieten hebt u evenmin iets
gezegd.
01.16 Minister Freya Van den Bossche: Ze hebben uiteindelijk ongeveer
een veertigtal miljoen euro meer nodig gehad. Ik moet even checken wat het
exacte bedrag was. Ze hebben uiteindelijk wat geld bij gekregen. Dat is de
afgelopen jaren elke keer gebeurd. Financiën heeft exact veertig miljoen euro
bij gekregen zegt mijn medewerker mij.
Het incident
is gesloten.
L'incident
est clos.
02 Question de M. Yvan Mayeur au vice-premier ministre et
ministre des Finances sur "le blocage de la frappe des pièces de 1 et
2 centimes" (n° 78)
02 Vraag van de heer Yvan Mayeur aan de vice-eerste minister
en minister van Financiën over "de beslissing om voorlopig geen
muntstukken van 1 en 2 eurocent meer te slaan" (nr. 78)
02.01
Yvan Mayeur (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, nous avons été
surpris d'apprendre que le ministre de tutelle annonçait soutenir l'idée de la
suppression des piécettes de 1 et 2 centimes et qu'il avait déjà ordonné à
la Monnaie royale de ne plus en fabriquer en 2008.
La question
de la suppression de ces piécettes est posée depuis la création de l'euro dans
différents pays européens. En 2005, nous avions pu compter sur des avis rendus
tant par le Conseil central de l'Économie, le Conseil de la Consommation et la
Banque nationale pour refuser de nous engager dans la voie de la suppression de
l'usage de ces petites pièces.
Aucun de ces
avis n'avait pu réunir l'unanimité autour de l'idée de décourager l'utilisation
des pièces de 1 et 2 centimes et d'appliquer simultanément l'arrondi qui
s'ensuivrait certainement à 5 centimes d'euro voire à l'euro. Les
associations de consommateurs et la FEDIS s'étaient également opposées à cette
suppression. Seules les associations représentées dans le Conseil supérieur des
Indépendants et des PME et le ministre semblaient se démener pour supprimer ces
piécettes.
Quels sont
les nouveaux réels arguments qui pourraient aujourd'hui justifier de décourager
l'usage de ces pièces?
Au PS, nous
n'en voyons aucun, car supprimer ces pièces revient à toucher au prix à la
consommation, au pouvoir d'achat de la population, déjà très malmenée
aujourd'hui. De plus, cette mesure ne peut avoir lieu sans entraîner
automatiquement un arrondissement des prix à la hausse.
Personnellement,
je suis déjà convaincu que l'arrivée de l'euro a créé une perte du pouvoir
d'achat de la population en raison de l'augmentation des prix, l'occasion étant
donnée d'arrondir ceux-ci. En appliquant cette décision, une deuxième occasion
serait offerte au niveau des pratiques commerciales, dans les relations avec
les consommateurs, d'alourdir une fois de plus les factures. Je ne vous poserai
pas l'autre question relative aux marges que d'aucuns utilisent pour certains
produits, en profitant de l'augmentation du coût des céréales!
Si cette
décision a vraiment été prise, elle est inopportune et arrive à un très mauvais
moment.
Monsieur le
secrétaire d'État, mes questions sont les suivantes.
- Cette
décision de supprimer la fabrication des pièces de 1 et 2 centimes d'euro
a-t-elle réellement été prise? Pouvait-elle être prise par un gouvernement en
affaires courantes?
- Les
partenaires sociaux ont-ils été consultés sur l'éventualité de réduire ou de
supprimer la production de ces piécettes?
- A-t-on
recueilli de nouveaux avis, comme ceux du Conseil de la Consommation ou du
Conseil central de l'Économie? Dispose-t-on d'autres études économiques,
sociologiques?
- L'impact
qu'aurait le tarissement de ces pièces a-t-il été évalué quant au pouvoir
d'achat de la population?
- Enfin,
cette question a-t-elle fait l'objet d'un débat plus large et d'une position
commune avec nos partenaires européens?
02.02 Hervé Jamar, ministre: Monsieur le président, monsieur
Mayeur, voici quelques éléments de réponse.
Il est
question de bloquer la frappe des pièces de 1 et 2 centimes pour des
raisons de bonne gestion. La quantité en circulation, à savoir le total des
frappes annuelles de ces pièces depuis le lancement de l'euro, est à l'heure
actuelle plus que suffisante pour le circuit économique belge. Elle correspond
à environ 110 pièces par habitant. Cela représente aussi plus d'un tiers en
nombre de l'émission totale des pièces en euro frappées en Belgique.
Lorsque l'on
sait que le prix de revient de ces pièces est de respectivement 1,55 cent
pour les pièces de 1 cent et 1,567 cent pour les pièces de
2 cents, il est logique de ne produire que le nécessaire, tout en
prévoyant une réserve raisonnable. Il faut également rappeler que, pour ces
pièces, la Belgique s'inscrit dans la moyenne des volumes d'émission par
personne.
Il n'est pas
question de supprimer ces pièces; ce n'est pas aux pays membres de la zone euro
d'en décider. C'est au niveau du Conseil de l'Union européenne que cela se
déciderait après avis tant de la Banque centrale européenne que du Parlement
européen.
Le problème
se situe surtout au niveau du circuit économique, puisqu'il y a manifestement
thésaurisation de ces pièces tant par les commerçants que par les particuliers
qui estiment la procédure d'échange de ces pièces auprès des banques beaucoup
trop lourde.
L'échange
est gratuit pour des quantités limitées et si les pièces sont mises en
cartouches spéciales à la demande des banques, comme vous le savez
probablement. Par contre, si l'on ne respecte pas ces conditions, l'échange est
onéreux: forfait de 3,50 euros en cas de dépôt en vrac, par sac de 8 kilos
maximum, toutes pièces mélangées.
On pourrait
envisager une campagne de sensibilisation pour inciter le public à utiliser ses
pièces. En effet, nous avons probablement tous chez nous un "cochon"
où nous mettons ces pièces, qui parfois servent à certaines actions. Je pense
notamment à l'aide aux victimes du tsunami. Pourquoi pas? Même dans les maisons
où le pouvoir d'achat est très bas, il y a toujours des pièces de 1 et
2 centimes qui traînent. Bien entendu, elles conservent leur valeur mais
il est important de changer les mentalités tant des commerçants que des
particuliers. N'hésitez pas à acheter votre pain avec des pièces de 2 centimes.
Il suffit de les compter; cela ne pose aucun problème!
En cas de
pénurie réelle, la frappe des pièces peut être organisée dans un délai
raisonnable sans aucune difficulté.
J'ai en ma
possession un rapport de la Banque nationale d'environ 30 pages sur l'ensemble
des avantages et des inconvénients de la suppression ou non de ces pièces de 1
et 2 centimes. Il mentionne le risque de l'arrondi supérieur même si,
selon la Banque nationale, on pourrait également arrondir à l'inférieur. Ne
soyons cependant pas dupes en la matière!
La position
de toute la chaîne commerciale, notamment des associations représentatives des
indépendants, y figure également; celles-ci estiment qu'il n'est pas évident de
travailler avec ces piécettes de 1 et 2 centimes.
Sur la base
des éléments que je vous ai donnés, il me semble que nous sommes dans une
période d'évaluation. Aucune décision n'a été prise. C'est au niveau européen
que cette décision doit être prise. Nous devons simplement être attentifs à
cette évolution et ne pas frapper des pièces de 1 et 2 centimes à
l'aveuglette pour, dans quelques années, se rendre compte que chaque famille
possède des sacs de dix ou quinze kilos de piécettes qui ne circulent plus dans
l'économie proprement dite.
02.03
Yvan Mayeur (PS): Monsieur le ministre, je suis en partie rassuré par votre réponse.
J'ai bien compris qu'il n'a pas été décidé de supprimer ces pièces mais que le
volume en circulation est suffisant. C'est votre argument.
J'ignorais
que le prix de revient d'une pièce de 1 centime s'élevait à 1,55 cent. Le
ratio est-il le même pour une pièce de 1 euro?
02.04 Hervé Jamar, ministre: Non, dans le cas de la pièce de 1
euro, le ratio est positif. Plus la pièce est grosse, moins elle coûte cher.
Seule la pièce de 1 cent est négative dans son coût de production.
Le président:
Même si l'on perd la pièce, l'État n'y gagne pas!
02.05 Yvan Mayeur (PS): Monsieur le ministre, je retiens votre
idée d'une campagne "pièces jaunes". Je suppose que vous avez été
inspiré par Paris. C'est une bonne idée pour aider les sans-abri cet hiver.
02.06 Hervé Jamar, ministre: Je suis maïeur dans ma commune et
nous organisons fréquemment des opérations "pièces jaunes" pour
diverses associations.
02.07
Yvan Mayeur (PS): C’est très bien, merci.
Le président: À ma connaissances, certains
pays membres de la zone euro n’ont jamais frappé ces pièces. En outre,
l’arrondi peut être pratiqué sur le total de la note et non, produit par
produit. Si vous achetez dix produits pour un total de 25,68 euros, on
arrondit ce total et pas le prix de chaque produit. Il existe d’autres formules
pour arrondir…
02.08
Yvan Mayeur (PS): Monsieur le président, quand je fais moi-même mes courses, ce qui
m’arrive régulièrement, je scanne produit par produit et l’arrondi se fait au
fur et à mesure. Quand on arrive à la caisse, c’est déjà fait.
Le président: On pourrait imaginer que
cela se passe à la caisse: ce serait une formule plus subtile.
L'incident
est clos.
03 Vraag van de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en
minister van Financiën over "de bestrijding van de
belastingmisdrijven" (nr. 134)
03 Question de M. Jan Jambon au vice-premier ministre et
ministre des Finances sur "la lutte contre les infractions
fiscales" (n° 134)
03.01 Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer
de voorzitter, mijnheer de minister, in De Tijd van 12 oktober laatstleden
sprak procureur des Konings van Antwerpen, Bart Van Lijsebeth, over een
"lijdensweg" voor hem om zijn parket te versterken met twee
ambtenaren die zouden moeten overkomen van het ministerie van Financiën voor de
aanpak van de belastingmisdaden in een economisch toch niet onbelangrijke stad
van dit land, Antwerpen. Drie jaar nadat een van de twee gedetacheerde
ambtenaren opnieuw was vertrokken, heeft het parket, volgens de heer Van
Lijsebeth, nog altijd geen vervanger gekregen. Hij wijdt dat aan de slechte
samenwerking tussen enerzijds het ministerie van Justitie en anderzijds het
ministerie van Financiën.
Mijnheer
de minister, dat roept bij mij de volgende vragen op.
Ten
eerste, wat is de normale duurtijd van een procedure van detachering? Welke is
die procedure?
Ten
tweede, waarom beschikt het parket in de economische hoofdstad van dit land
slechts over een kader van maar twee belastingambtenaren?
Ten
derde, wat is de vereiste bekwaamheid van een ambtenaar die voor een dergelijke
detachering in aanmerking komt?
Ten
vierde, zijn er incentives om ambtenaren ertoe te motiveren een dergelijke
detachering aan te gaan, om een dergelijke detachering aantrekkelijk te maken?
Ten slotte,
wat is de situatie in de overige zesentwintig parketten? Hoeveel ambtenaren
heeft het ministerie van Financiën daar naartoe gedetacheerd op dit ogenblik?
Wat zijn de plannen ter zake?
03.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Jambon, de procedure verloopt als
volgt.
Ten
eerste, een oproep tot kandidaten wordt gepubliceerd in het Belgisch
Staatsblad.
Ten
tweede, de geïnteresseerde kandidaten dienen hun kandidatuur in met een ter
post aangetekende brief gericht aan de voorzitter van het directiecomité binnen
een termijn van tien werkdagen volgend op de publicatie van de oproep in het
Belgisch Staatsblad.
Ten
derde, aan de hand van de kandidaturen wordt een rangschikking van de
kandidaten vastgesteld door het directiecomité van de federale overheidsdienst
Financiën.
Ten
vierde, het directiecomité draagt de ter beschikking te stellen ambtenaren
voor.
Ten
vijfde, de betrokken procureur-generaal geeft zijn eensluidend advies.
Ten
slotte, de minister van Financiën wijst de ter beschikking te stellen
kandidaten aan.
De duur
van de hele procedure hangt af van het doorlopen van die verschillende fases.
Het
koninklijk besluit van 21 januari 2007 tot vaststelling van de regels
waarbij ambtenaren van de fiscale administraties ter beschikking worden gesteld
van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur teneinde hen bij te
staan in de uitoefening van hun taken, voorziet in drie betrekkingen voor de
standplaats Antwerpen.
De
ambtenaren behoren tot de federale overheidsdienst Financiën, zijn titularis
van een graad van niveau B of zijn benoemd in het niveau A en kunnen een
nuttige ervaring van minimum vier jaar inzake fiscale materies aantonen.
In toepassing van het ministerieel besluit van 10 juni 1964
betreffende de toekenning van een vergoeding wegens verblijf- en omreiskosten
aan sommige personeelsleden van de FOD Financiën wordt hun een
forfaitaire, jaarlijkse vergoeding toegekend.
Behalve
het financiële aspect is het eveneens belangrijk dat de ter beschikking
gestelde ambtenaar tijdens zijn terbeschikkingstelling in zijn administratie
van oorsprong zijn rechten op bevordering, verandering van vakklasse,
verandering van graad en mutatie behoudt.
In het
voornoemde koninklijk besluit van 21 januari 2007 worden fiscale
ambtenaren ter beschikking gesteld van het hof van beroep te Brussel, te Luik,
te Gent, te Antwerpen en te Bergen. In Brussel zijn momenteel twee van de zes
Franstalige betrekkingen ingevuld. In Luik zijn de drie betrekkingen ingevuld.
In Gent is geen enkele van de drie betrekkingen ingevuld. In Antwerpen zijn
twee van de drie betrekkingen ingevuld. In Bergen zijn twee van de drie
betrekkingen ingevuld. Momenteel is een nieuwe procedure lopende teneinde de
nog openstaande betrekkingen in te vullen.
Volgens
de laatste inlichtingen – van vandaag – zal vóór februari 2008 alles in orde
zijn wat het kader betreft.
03.03 Jan Jambon (CD&V - N-VA):
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u hartelijk voor
het duidelijke antwoord.
Wat is de reden waarom de kwestie in Antwerpen zolang heeft aansleept? De
procedure is immers vrij duidelijk. Was er een gebrek aan kandidaturen of is er
een andere reden waarom de zaak zolang aansleepte?
03.04
Hervé Jamar, ministre: J'ai décrit toute la procédure dans laquelle, au niveau
politique, nous n'avons pas à interférer. Les candidatures sont rentrées, le
comité de direction fait son travail, les sélections se font et les
désignations s'opèrent. Nous avons la garantie - je regarde mon directeur de
cabinet - que pour février 2008, indépendamment de tous les autres aspects
politiques du moment, tout le cadre pour l'ensemble de ces postes sera rempli.
L'incident
est clos.
- de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister
van Financiën over "de doorstorting aan de lokale overheden van de
federaal geïnde belastingen" (nr. 156)
- de heer Yvan Mayeur aan de vice-eerste minister en minister
van Financiën over "de problemen in verband met de doorstorting van de federaal
geïnde belastingen naar de plaatselijke besturen" (nr. 176)
- M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre
des Finances sur "le reversement aux pouvoirs locaux des impôts perçus par
l'État" (n° 156)
- M. Yvan Mayeur au vice-premier ministre et ministre des
Finances sur "les problèmes liés au transfert des impôts perçus par le
fédéral aux administrations locales" (n° 176)
04.01 Carl Devlies (CD&V - N-VA):
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag is geïnspireerd door
het advies van de Hoge Raad van Financiën met betrekking tot de doorstorting
van de federaal geïnde belastingen aan de lokale overheden.
De heer Mayeur heeft dit onderwerp al ter sprake gebracht in deze
commissie, maar dan specifiek met betrekking tot de doorstorting van onroerende
voorheffing, vooral in de regio Brussel waar heel wat problemen rijzen. Zelf
heb ik dit onderdeel van het rapport niet zo grondig doorgenomen omwille van
het feit dat de Vlaamse Gemeenschap sinds enkele jaren zelf verantwoordelijk is
voor de inning van de onroerende voorheffing. Ik wil aan de heer Mayeur
signaleren dat er een voorschottenregeling is. De eerste twee jaar verliep dat
moeilijk, maar sinds het derde jaar verloopt dat goed. Dat is dus ongetwijfeld
ook een oplossing.
Het
andere deel van de studie heeft betrekking op de personenbelasting. Het gaat
over een bedrag van ongeveer 4 miljard euro, waarmee de Belgische
Staat zichzelf voortdurend financiert in het nadeel van de gemeenten, met
andere woorden omdat de gemeenten pas enkele maanden na de inkohiering worden
betaald. Wij kennen het hele mechanisme van bedrijfsvoorheffing, van
inkohiering en uiteindelijk van afrekening.
De
voorbije jaren zijn inderdaad heel wat problemen gerezen met betrekking tot de
doorstortingen van de personenbelastingen aan de gemeenten. Dat gebeurde vaak
te laat. Minister Reynders heeft dan wel een regeling ingevoerd waardoor de
eerste maanden van het jaar wat voorschotten werden gegeven. Die voorschotten
waren eerder willekeurig van aard en waren niet voldoende om de
liquiditeitsproblemen van de gemeenten op een efficiënte manier op te lossen.
Gevolggevend
aan het advies van de Hoge Raad van Financiën zou het inderdaad wenselijk zijn
dat er een vaste voorschottenregeling met betrekking tot de doorstorting van de
personenbelasting zou komen. Daarbij zou men bijvoorbeeld de eerste zes maanden
van het jaar een vast voorschot aan de gemeenten kunnen doorstorten op basis
van de resultaten van het vorige jaar. Op het eind van het jaar kan men dan een
volledige afrekening maken. Op die manier kunnen de gemeenten over een vaste
financieringsbron beschikken en kunnen zij hun liquiditeitsplanning op een
correcte manier uitvoeren.
Het
rapport van de Hoge Raad van Financiën ondersteunt de visie die wij vroeger in
de commissie reeds hebben ontplooid. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of
er concrete maatregelen zullen worden genomen met betrekking tot het
organiseren van de doorstorting van de personenbelastingen naar de gemeenten op
een vaste en gestructureerde basis.
04.02
Yvan Mayeur (PS): Monsieur le ministre, je vous avais interrogé voici quelques
semaines sur la perception du précompte immobilier et le renvoi vers les
communes. Il s'agit ici du rapport du Conseil supérieur des Finances qui parle
de la quote-part personnelle aux impôts des personnes physiques et des
problèmes qui sont liés à la rétrocession des moyens financiers aux communes.
L'Union des
villes et communes de Wallonie et de Bruxelles a d'ailleurs fait savoir qu'il
était anormal qu'une compensation financière n'existe pas entre la période qui
s'écoule entre l'encaissement du précompte par l'État et les versements de la
part de l'IPP aux communes.
D'après les
calculs qui ont été effectués et qui se basent sur un taux d'intérêt de 3%, sur
un laps de temps de 22 mois et un volume d'additionnels de
2,2 milliards d'euros, le Trésor public ferait un profit annuel de
plus de 122 millions d'euros, au détriment des finances communales.
Pour les communes, le coût de financement pour ce laps de temps, si on tient
compte d'un taux d'intérêt de 6%, s'élèverait à 245 millions d'euros par
an. C'est évidemment un coût énorme à charge des communes. Je pense que le
Trésor public, qui récolte de gros intérêts, n'a pas besoin de gagner de l'argent
sur le dos des communes.
Les communes
ont logiquement réagi à la publication de l'avis du Conseil supérieur des
Finances. J'ai bien entendu que c'est l'État fédéral qui fait la perception,
mais il faut bien qu'il fasse encore quelque chose pour les communes. Je dis
cela aujourd'hui, au hasard.
(…): Je travaille encore…
04.03
Yvan Mayeur (PS): Oui, moi aussi, je suis là et je travaille.
Le fédéral
met les communes en difficulté, surtout celles qui ont déjà subi au cours des
années précédentes des transferts de charges importants. N'y aurait-il pas lieu
d'envisager, au niveau fédéral, de verser des avances aux communes?
L'idée que nous vous suggérons est de verser 90% du montant évalué comme
dû aux communes pour les six premiers mois, à redistribuer par l'État fédéral
pour le financement des communes. Ainsi, fonctionner avec un système d'avances
permettrait aux communes de devoir moins emprunter, de disposer d'une vision
plus claire de leur avenir. Les choses seraient donc mieux gérées également au
plan local.
Deuxièmement,
confirmez-vous ces montants invoqués dans les rapports, soit plus de
120 millions d'euros de recettes complémentaires pour le Trésor public? Ce
n'est quand même pas l'idée de réaliser un boni sur le compte des communes qui,
elles, doivent emprunter à des taux en fonction de leurs choix, mais souvent
difficiles à supporter?
Bref,
au-delà du problème de la perception, charge réservée à l'État central, n'y
a-t-il pas lieu d'envisager une aide aux communes afin de les soulager plutôt
que d'alourdir leurs difficultés financières?
04.04
Hervé Jamar, ministre: Monsieur le président, ce sera une réponse commune à
M. Devlies et à M. Mayeur.
Mijnheer
de voorzitter, aangezien de definitieve versie van het advies van de Hoge Raad
van Financiën over de doorstorting van de federaal geïnde belastingen aan de
lokale overheden pas tijdens de laatste dagen van de maand oktober is
afgewerkt, is het nog niet mogelijk dat ik in detail reageer op alle
voorstellen van de Hoge Raad van Financiën.
Voor
sommige voorstellen, bijvoorbeeld de detaillering en de actualisering van de
kadastrale leggers, zal de haalbaarheid en de opportuniteit ervan ook nog
moeten worden onderzocht door de bevoegde administratie.
Monsieur
Mayeur, je voudrais attirer votre attention sur le fait que le Conseil
supérieur des Finances s'est fondé sur un certain nombre d'hypothèses pour
établir ces chiffres. Le chiffre de 245 millions d'euros ne doit donc pas être
considéré, à ce stade, comme ferme et définitif. Il devra encore faire l'objet
de vérifications approfondies.
Quant au
délai s'écoulant entre, d'une part, la perception du précompte professionnel et
les versements anticipés par le pouvoir fédéral et, d'autre part, le versement
des additionnels à l'impôt des personnes physiques aux autorités locales, je
souhaiterais préciser que des paiements compensatoires ont été effectués à cet
effet dans les années 80.
Comme le
Conseil supérieur le fait remarquer à juste titre également, la discussion sur
une éventuelle actualisation de la compensation pour le temps écoulé doit
s'inscrire dans un cadre plus large associant notamment la discussion sur
l'imputation - on en a parlé - des frais administratifs et l'instauration
éventuelle d'un système d'avances forfaitaires.
Comme cela a
déjà été indiqué à l'occasion de plusieurs réponses – des questions
parlementaires ont souvent été posées à ce sujet. Cinq, six, voire sept
bourgmestres sont présents dans cette salle, et j'en fais partie, sont
particulièrement concernés par cette question, même s'il ne faut pas occuper ce
poste pour être préoccupé par ce genre de matière – des mesures ont été prises,
durant ces dernières années, pour venir en aide aux communes.
En outre,
l'enrôlement des cotisations au précompte immobilier a été accéléré. Depuis
cette année, c'est également le cas pour les cotisations à l'impôt des
personnes physiques.
Je me
permets d'insister sur le fait qu'il y a deux ans, nous avons fait l'objet de
critiques car l'enrôlement posait difficulté. On nous demandait alors si nous
serions prêts le 30 juin pour enrôler l'ensemble de nos concitoyens. Nous avons
énormément travaillé pour y arriver. Et cette année, nous faisons l'objet de
critiques car l'enrôlement se fait trop vite et trop bien. En effet, certains
citoyens reçoivent leur avertissement-extrait de rôle parfois deux fois la même
année. Pour ma part, je suis secrétaire d'État chargé de la modernisation des
Finances et même ministre depuis le 12 juillet, même si je ne peux vous dire
pour combien de temps. Nous verrons cela cet après-midi! Toujours est-il que
avons travaillé comme le souhaitaient les membres de la commission. M. Devlies
qui était souvent présent en commission et vous-même, monsieur le président,
pouvez en témoigner.
Nous avons
maintenant une chaîne fiscale qui fonctionne pour ainsi dire impeccablement. Et
comme c'est le cas dans la plupart des pays européens, l'enrôlement s'effectue
dans l'année de la déclaration. Cette année, les enrôlements seront peut-être
prolongés jusqu'en février-mars, mais a priori tout devrait très bien
fonctionner - je touche du bois -, sauf incident technique majeur que l'on peut
toujours rencontrer. Cela signifie que dans les années à venir, il sera de
règle que l'année de la déclaration sera l'année de l'enrôlement. Cela signifie
que pour les communes, la perception et le reversement seront également
beaucoup plus rapides. Je reconnais qu'il est peut-être difficile pour certains
citoyens de recevoir deux fois l'avertissement-extrait de rôle à payer la même
année.
J'observe
aussi qu'aucun de ceux qui retouchent deux fois la même année n'introduit de
plainte… ceci dit en clin d'œil bien sûr!
L'accélération
et la modernisation de l'enrôlement constituent une partie de la réponse aux
préoccupations actuelles.
Le prochain
gouvernement fédéral devra juger de l'opportunité de nouvelles mesures
complémentaires, notamment ce système d'avances forfaitaires. Il est évident
qu'un gouvernement en affaires courantes ne peut prendre cette décision. Il y a
eu déjà énormément de débats au sujet des frais administratifs.
Je rappelle
aussi que l'État fédéral perçoit pour les Régions les droits d'enregistrement,
les droits de succession, etc.
On a
également soulevé les principes de bonne gouvernance dans tous les pourparlers,
que ce soit à Val Duchesse – j'en ai fait partie – ou pendant la deuxième
tranche des négociations. Il s'agit notamment du principe de réciprocité entre
l'État fédéral, les Régions et les pouvoirs locaux. Il faut maintenant que
l'accouchement du gouvernement se fasse, j'en suis bien conscient. Mais je le
répète, tout cela est prévu dans un principe général qui prévoit de ne mettre à
mal aucun niveau de pouvoir et d'appliquer un principe de réciprocité à tous
les niveaux de pouvoir.
Telles sont
les informations que je peux vous communiquer aujourd'hui.
En tant que
municipaliste, je change de casquette et je partage évidemment votre sentiment
même si les chiffres me paraissent élevés. Nous analyserons ce document du
Conseil supérieur des Finances avec grande attention. Mais j'ignore si nous en
aurons l'occasion.
04.05 Carl Devlies (CD&V - N-VA):
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik denk dat de cijfers die de
heer Mayeur heeft gegeven, wel correct zijn. Als we dat snel narekenen, bekomen
we hetzelfde resultaat.
U zegt
dat u de inkohiering versnelt. Het is juist dat wanneer u de inkohiering in het
aanslagjaar zou doen, het probleem grotendeels van de baan zou zijn. We hebben
de voorbije jaren echter vastgesteld dat dit niet het geval was. De inkohiering
verliep volgens een veeleer onvoorspelbaar ritme en het grootste gedeelte van
de inkohiering situeerde zich in de maanden maart, april, mei en juni van het
jaar volgend op het aanslagjaar. Dat creëert enorme liquiditeitsproblemen bij
de gemeenten. In die hypothese zou het enorm belangrijk zijn dat een vast
voorschottensysteem wordt georganiseerd zodat de gemeenten tijdig hun geld
ontvangen en hun liquiditeit kunnen organiseren.
Als u
erin slaagt de inkohiering tijdens het aanslagjaar zelf te doen, krijgen de
gemeenten wel het geld tijdens de eerste maanden van het jaar, maar dan nog is
men afhankelijk van het ritme van de inkohieringen en van een aantal toevallige
omstandigheden. Voor de liquiditeitsplanning van de gemeenten zou het hoe dan
ook beter zijn dat men de eerste zes maanden van het jaar met vaste schijven
zou werken.
Met
betrekking tot de inkohiering, gaat u inderdaad sneller. Wellicht gebeurt de
inkohiering echter ook selectiever. We hebben daarnet de minister van Begroting
gehoord die zei dat er voor de inkohiering 2007 een ontvangst is voorzien. U
weet dat dit in principe niet kan. In principe moet er worden terugbetaald,
minimum 1,4 miljard euro per inkomstenjaar.
Ik ben
wel wat verwonderd over de gegevens die de minister van Begroting daarnet ter beschikking
heeft gesteld, maar ik zal daarop tijdens een andere gelegenheid terugkomen.
Dit is nu immers niet meteen het onderwerp.
04.06
Yvan Mayeur (PS): Monsieur le président, j'ai bien entendu que le ministre plaide
l'enrôlement l'année de la déclaration, pour accélérer ce qui doit être
redistribué vers les communes. Je ne suis pas certain que cela constitue la
solution. En effet, plusieurs citoyens seront confrontés à un remboursement
double la même année. C'est une réalité aussi! La mesure, en tout cas dans sa
phase transitoire, ne sera pas sans dommages pour certains citoyens la première
année.
Pour en
revenir à la question des communes, c'est tant mieux si les versements peuvent
être accélérés, mais à l'instar du collègue Devlies, je plaiderais plutôt en
faveur de mécanismes réguliers de distribution des sommes dues aux communes par
l'État fédéral, de manière à ce que les communes ne soient pas contraintes de
recourir à l'emprunt et de façon à disposer de liquidités suffisantes.
Le coût de
l'emprunt pour une ville comme Bruxelles s'élève quand même à 10 millions
d'euros par an, tout confondu. On s'en passerait évidemment bien et cet argent
pourrait être utilisé à d'autres fins que celle de devoir financer les banques,
même si les relations avec les banques sont toujours intéressantes et
courtoises jusqu'ici. Peu importe! Les communes doivent pouvoir consacrer cet
argent au bienfait de la population plutôt que d'enrichir une banque, même si
elle nous est proche.
Je vous
invite, vous, votre successeur, le gouvernement en affaires courantes ou le
futur gouvernement à préparer des mécanismes réguliers de redistribution vers
les communes des liquidités qui leur sont dues, de façon à réduire le recours à
l'emprunt. Bien entendu, il convient de trouver un équilibre au niveau du coût
que cela représente pour l'État fédéral. Mais à mesurer le coût que cela
représente pour les communes, il y a lieu de faire plus qu'un geste, à savoir
mettre en place des mécanismes structurels pour éviter de telles situations.
04.07
Hervé Jamar, ministre: Monsieur le président, je voudrais préciser qu'une lettre a
été dernièrement envoyée à toutes les communes afin d'attirer l'attention de
l'effet de ces enrôlements plus rapides. Les communes peuvent donc percevoir
davantage en 2007 en raison du taux d'intérêt que vous évoquiez, ce qui
pourrait se répercuter par un léger moins en 2008, sauf si nous parvenons à
tout enrôler pour le 31 décembre 2008, ce qui est faisable. Nous avons
adressé une lettre à chaque bourgmestre et à chaque échevin des finances afin
d'attirer leur attention sur ce point.
Quant à la
philosophie de la sécurité de la perception, je partage votre sentiment: il
appartiendra au nouveau gouvernement d'œuvrer en la matière.
Het incident
is gesloten.
- M. Jean-Luc Crucke au vice-premier ministre et ministre
des Finances sur "l'abbaye de Villers-la-Ville" (n° 143)
- Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers au vice-premier ministre
et ministre des Finances sur "les ruines de Villers-la-Ville et la
responsabilité de l'État fédéral" (n° 184)
- de heer Jean-Luc Crucke aan de vice-eerste minister en
minister van Financiën over "de abdij van
Villers-la-Ville" (nr. 143)
- mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de
vice-eerste minister en minister van Financiën over "de ruïnes van
Villers-la-Ville en de verantwoordelijkheid van de Federale Staat ter
zake" (nr. 184)
05.01
Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, ma question concerne
ce bâtiment que le monde entier nous envie, à savoir les ruines de l'abbaye de
Villers-la-Ville, et qui prête encore de nombreux services sur le plan culturel
notamment; je pense plus particulièrement à la
"Nuit des Chœurs" à laquelle je vous conseille d'assister
si vous ne l'avez jamais fait, monsieur le président, où quelque 25.000
personnes déambulent. Il se fait qu'un rapport rédigé l'Institut du patrimoine
wallon émet des réserves au sujet de la vieille dame qu'est cette abbaye,
arguant du fait que celle-ci présente des risques pour ceux qui la fréquentent
d'un peu trop près: des pierres qui peuvent tomber et des allées qui doivent
être revues. Le bourgmestre de la commune s'est d'ailleurs adressé à la Région
wallonne et à l'État fédéral. La réponse qu'il a reçue de la part de la Région
wallonne, notamment du ministre Marcourt, ne lui a d'ailleurs pas beaucoup plu;
mais tel n'est pas l'objet de ma question. J'espère que la réponse que vous me
fournirez aujourd'hui sera plus à même de lui plaire.
En effet, nous
voilà face à une problématique typiquement belge: l'abbaye appartient à l'État
fédéral, alors que les alentours appartiennent à la Région, qui est d'ailleurs
l'exploitant du site via une ASBL. Les moyens sont donc limités. On peut donc
aisément s'interroger sur l'avenir de ce site et se demander qui interviendra
pour la sécurisation du bâtiment.
Monsieur le
ministre, j'aimerais vous poser trois questions qui vont nous permettre de
faire le point au sujet de ce dossier.
Premièrement,
j'ai lu que le ministre Marcourt saisirait le comité de concertation. Cela
a-t-il déjà été fait?
Deuxièmement,
en ce qui concerne les travaux de sécurisation et d'entretien – et bien que je
sois conscient que tout ne dépend pas du budget fédéral -, où en est-on pour ce
qui ressort du budget fédéral?
Troisièmement,
l'intervention du fédéral est-elle envisageable sur le terme? Existe-t-il un
dossier en la matière? Dans quel sens le fédéral interviendra-t-il? Le
bourgmestre concerné, que vous connaissez aussi bien que moi d'ailleurs, attend
très légitimement d'en savoir plus afin de déterminer les mesures qu'il peut ou
ne peut pas prendre.
Le président: Je voudrais signaler que Mme
Snoy, qui avait une question jointe, s'est excusée. Elle lira avec attention la
réponse que le ministre fournira à la question de M. Crucke.
05.02
Hervé Jamar, ministre: Monsieur le président, chers collègues, le site des ruines de
l'abbaye de Villers-la-Ville est une propriété de l'État belge.
La gestion
de ce site s'est opérée jusqu'ici de façon conjointe entre l'administration des
Domaines et la Régie des Bâtiments. Tandis que l'administration des Domaines se
préoccupait de la gestion juridique et financière, la Régie des Bâtiments en
assurait la gestion technique. Par ailleurs, le site des ruines est occupé par
l'ASBL Abbaye de Villers-la-Ville qui exploite les lieux au quotidien pour
l'organisation des visites et de spectacles, suivant une convention venue à
échéance le 31 décembre 2000. Depuis cette date, l'ASBL occupe les lieux sans
titre ni droits vu qu'elle n'a jamais voulu s'engager à signer une nouvelle
convention et ce, dans l'attente d'une décision quant à l'avenir du site.
Les travaux
du propriétaire incombent à la Régie des Bâtiments. Cependant, l'Inspection des
Finances accréditée auprès de la Régie des Bâtiments, rendant un avis le 11
juin 2001 dans le cadre d'un projet d'arrêté royal organisant la concession du
site des ruines par une ASBL en vue de son exploitation, a refusé tout
investissement de la Régie des Bâtiments et a proposé de transférer le site des
ruines de Villers-la-Ville à la Région wallonne en vertu de l'article 12 de la
loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles.
Indépendamment
du fait que ses moyens financiers limités lui imposent des choix, la Régie des
Bâtiments ne peut donc plus y investir les montants importants que
nécessiteraient les mesures de préservation.
De plus, le
concessionnaire de l'exploitation aurait dû constituer un fonds spécial
alimenté par un pourcentage du droit d'entrée en vue de couvrir les dépenses
d'entretien et d'aménagement du site et visant à la défense et à la
conservation des ruines.
En date du
19 octobre dernier, la Régie des Bâtiments a adressé un courrier à l'ASBL pour
lui signifier qu'elle occupe et exploite les lieux sous sa responsabilité et à
ses risques et périls. En cas d'accident imputable à un manque d'entretien des
ruines, la Régie des Bâtiments décline sa responsabilité. En effet, les
disponibilités financières actuelles de la Régie des Bâtiments ne lui permettent
plus de prendre en charge toutes les mesures adéquates pour garantir la
sécurité suffisante pour les personnes circulant sur l'ensemble du site des
ruines.
Le
bourgmestre de Villers-la-Ville a été informé de la situation et de la tenue
d'une réunion prochaine entre les différents acteurs concernés par ce dossier.
En attendant
de trouver une solution conforme à la législation entre les différents
intéressés, un budget spécial de 200.000 euros a été attribué par la Régie des
Bâtiments en vue de renforcer la sécurité d'une partie des ruines; celle qui
pose le plus problème.
Cette réponse comporte quand même deux éléments de nature optimiste;
c'est mon habitude de commencer ma réponse par le moins agréable pour terminer
par une note optimiste: cette fois, c'est la réunion qui doit se tenir entre
les différents niveaux de pouvoir.
Je n'en ai
pas connaissance personnellement, mais c'est peut-être le cas vu que
l'organisation du comité de concertation, dans le cadre du gouvernement des
affaires courantes, est parfois portée à la connaissance, un jour ou deux
avant. Ce sont des ministres qui saisissent ce comité sur la base de tel ou tel
dossier. Nous le verrons lors du prochain agenda.
Deuxième
chose, nous avons pu débloquer 200.000 euros pour parer au plus pressé.
Nous serons attentifs quant à l'évolution de ce dossier.
05.03
Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse.
Elle me satisfait et le bourgmestre de Villers-la-Ville le sera également.
Je peux
comprendre que vous ne sachiez pas répondre à propos du comité de concertation;
c'est un autre problème. L'annonce de cette réunion me semble une très bonne
chose, de même que le fait d'avoir débloqué un budget de 200.000 euros
pour la sécurisation.
Je regrette
– c'est un autre débat et vous l'avez précisé – que le
concessionnaire ne voit pas toujours ses obligations. On n'a pas que des
droits! On ne peut avoir le beurre et l'argent du beurre: quand on remarque que
la Région dispose de 6% de recettes supplémentaires en 2007, peut-être une
priorité est-elle à dégager, ce qui n'a pas été fait.
L'incident
est clos.
06 Vraag van de heer Michel Doomst aan de vice-eerste minister en
minister van Financiën over "de controle van de dienst douane en accijnzen
op de in- en uitvoer van cash geld" (nr. 175)
06 Question de M. Michel Doomst au vice-premier ministre et
ministre des Finances sur "le contrôle effectué par l'Administration des
douanes et accises en matière d'importation et d'exportation d'argent
liquide" (n° 175)
06.01 Michel Doomst (CD&V - N-VA):
Mijnheer de minister, sinds 15 juni moet iedereen die via ons land de Europese
Unie binnenkomt of verlaat, elk geldbedrag van 10.000 euro of meer in cash
schriftelijk aangeven bij de douane. Wie cash geld vervoert binnen de Unie,
moet dat niet doen. Tot nu toe zijn de cash controles beperkt gebleven tot de
luchthaven van Zaventem die, zoals u weet, in het arrondissement
Halle-Vilvoorde ligt.
Blijkbaar
worden grote bedragen op sluikse wijze getransporteerd, soms op het randje van
witwascircuits. De douane plant voortaan ook controles bij het binnenlands
reisverkeer, onder meer op de openbare weg. Door het succes is het de bedoeling
het actieterrein te verruimen. Omtrent de uitbreiding naar de openbare weg heb
ik een aantal vragen.
Aangezien
het gaat om nieuwe en specifieke, gerichte controles, zal er wellicht ook nieuw
gespecialiseerd personeel nodig zijn. In hoeveel gespecialiseerd personeel
wordt hiervoor voorzien? Zijn hiervoor ook speciale opleidingen voor die
mensen? Op hoeveel zijn die begroot? Men gaat de nieuwe controles blijkbaar ook
integreren in de eerstvolgende gecoördineerde acties. Is het de bedoeling die
controles volledig te laten integreren in de bestaande standaardcontroles? De voorbije
maanden gebeurden die controles enkel op de luchthaven van Zaventem. Ik wil
weten of het de bedoeling is die controles ook op andere luchthavens te
organiseren.
Ten
slotte, gebeuren de controles ook in samenwerking met andere
veiligheidsdiensten of diensten van onze buurlanden?
06.02 Minister Hervé Jamar: Ten eerste, in hoeveel gespecialiseerd personeel wordt voorzien gelet
op de aangifteplicht inzake bewegingen met derde landen van
15 juni 2007. Aangezien de administratie niet beschikt over historische
data betreffende het te verwachten aantal aangiften en de administratieve
belasting die dat met zich zal brengen, wordt de taak voorlopig opgevangen door
het huidige personeelsbestand. De personeelsleden ontvingen een administratieve
instructie waarin de te volgen procedures werden uiteengezet. Indien
gerechtvaardigd door het volume aan aangiften en de verdere integratie van de
maatregel in het algemene controlebeleid, zal in een latere fase voorzien
worden in gespecialiseerd personeel.
Ten
tweede, zijn er speciale opleidingen?
De
controles en de behandeling van de aangiftes passen binnen het algemene kader
van verificatie door de ambtenaren van personen, bagage, vervoermiddelen
enzovoort. De nodige opleidingen voor de uitvoering van de reeds bestaande
controles volstaan momenteel voor de controles inzake cash. Bij uitbreiding van
de controles of het inzetten van nieuwe middelen, zoals gespecialiseerde
hondenteams, zal uiteraard in bijkomende opleidingen voorzien worden.
Ik kom
tot uw derde vraag. Is het de bedoeling om de controles volledig te integreren
in de bestaande standaardcontroles? Momenteel zijn de controles inzake cash
geïntegreerd in de normale controleplanning. Inzake selectie voor controle
wordt rekening gehouden met specifieke risicocriteria inzake cashkoeriers.
Afhankelijk van de resultaten en het volume van aangiftes zal de toestand
worden geëvalueerd en kan worden voorzien in specifieke controles.
Ik kom
tot uw vierde vraag. Is het de bedoeling om de controles ook in de andere
luchthavens te organiseren? De controles inzake cash – in het verkeer met derde
landen en in het intracommunautair verkeer – worden momenteel reeds
geïntegreerd in het algemene controleplan en zijn dus niet beperkt tot de luchthaven
van Zaventem of luchthavens in het algemeen.
Ten
vijfde, gebeuren de controles in samenwerking met andere veiligheidsdiensten
en/of met de diensten van onze buurlanden? De douane organiseert regelmatig
Benefralux-controleacties. Dat zijn controleacties in België, Nederland,
Frankrijk en Luxemburg, waarbij ook andere Belgische controlediensten betrokken
zijn, alsmede de bevoegde controleautoriteiten uit de buurlanden. Controles
inzake cash werden ingeschreven in het werkplan van de Benefralux-controles. De
reeds bestaande samenwerking met bijvoorbeeld de federale politie zal inzake
cash worden verdiept.
06.03 Michel Doomst (CD&V - N-VA):
Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord, waaruit blijkt dat de
attentheid voor het probleem groter wordt. Wij merken dat dergelijke trafieken
zaken verbergen die in het kader van de veiligheid en groeiende criminaliteit
belangrijk zijn. Ik hoop dat de groeiende controle daarop verder versterkt
wordt.
Het incident
is gesloten.
07 Question de M. David Lavaux au vice-premier ministre et ministre
des Finances sur "les travaux nécessaires à l'Abbaye
d'Aulne" (n° 177)
07 Vraag van de heer David Lavaux aan de vice-eerste minister en
minister van Financiën over "de werken die moeten worden uitgevoerd aan de
abdij van Aulne" (nr. 177)
07.01
David Lavaux (cdH): Monsieur le président, c'est décidément la matinée des abbayes!
Monsieur le
ministre, la presse régionale a fait écho, il y a quelques jours, des dangers
que constitue pour les visiteurs la détérioration des ruines de l'Abbaye
d'Aulne dans la commune de Thuin, où les chutes de pierres sont de plus en plus
fréquentes.
Nous
connaissons la situation juridique très particulière de ce site, réglée par une
convention signée en 1896 qui lie l'État belge et la commission testamentaire
Herzet, propriétaire depuis 1806 de ce patrimoine exceptionnel pour la Thudinie
et pour la Vallée de la Sambre en particulier. La Régie des Bâtiments est, aux
termes de la convention, censée entretenir le site. Ce fait est contesté depuis
plusieurs années maintenant, sans que pour autant le transfert à la Région
n'ait été réalisé.
Récemment,
le ministre du gouvernement wallon Jean-Claude Marcourt s'est dit prêt à une
reprise éventuelle du site par la Région, pour autant que le fédéral donne des
moyens financiers.
Monsieur le
ministre, pouvez-vous m'indiquer s'il existe aujourd'hui un avis juridique
déterminant clairement qui est compétent, du fédéral ou de la Région, pour
assurer l'entretien de ces ruines?
Par le passé,
la Régie des Bâtiments est intervenue financièrement pour effectuer des travaux
de sécurisation, notamment par la pose de filets. Pouvez-vous m'indiquer les
montants déjà investis par la Régie sur ce site et si de nouvelles phases de
travaux sont programmées?
Pouvez-vous
m'indiquer votre position quant à une reprise éventuelle du site par la Région,
moyennant une contribution financière du niveau fédéral, telle que proposée par
le ministre régional Marcourt?
Je vous
remercie.
07.02
Hervé Jamar, ministre: Monsieur Lavaux, votre première question concerne davantage
l'avis juridique déterminant clairement qui, du fédéral ou de la Région, est
compétent pour assurer l'entretien des ruines. L'avis du service juridique de
la Régie des Bâtiments que nous avons reçu est le suivant. Je vous le donne
comme je le découvre.
Le site de
l'Abbaye d'Aulne est une propriété privée et n'a pas été transféré à la Région
wallonne. Les relations entre la Régie des Bâtiments et les différents
intervenants dans la gestion des ruines de l'Abbaye d'Aulne sont établies sur
base d'une convention entre l'État et la Commission des Hospices de Gozée de
1896. S'agissant d'une charge antérieure à 1972, cette charge du passé n'a pas
été transférée à l'entité fédérée compétente à l'époque en matière de monuments
et sites: la Communauté française dans un premier temps, la Région wallonne
dans un second temps.
La
convention de 1896 a une durée indéterminée et peut être résiliée
unilatéralement par l'une des parties, moyennant l'octroi d'un préavis
raisonnable. En outre, les diverses stipulations obsolètes de la convention
donnent lieu à diverses interprétations entraînant la difficulté de déterminer
précisément l'objet de cette convention. Dès lors, à défaut de procéder à la
résiliation unilatérale de cette convention de 1896, l'État reste tenu, en
vertu de l'article 1er, de supporter tous les travaux qu'il juge
nécessaire à la conservation du site.
Deuxième
question. Par le passé, la Régie des Bâtiments est intervenue financièrement
pour différents travaux de sécurisation notamment et pour la pose de filets.
Vous me demandez quels sont les montants déjà investis et si de nouvelles
phases sont programmées. Je vais donc vous communiquer le détail des montants
investis.
En 1996,
consolidation portail des hôtes: 247.685,85 euros (je vous donnerai une
copie de la réponse).
En 2001,
consolidation des ruines église avant-corps et nef: 682.883,82 euros.
En 2002,
entretien et débroussaillage: 10.584,22 euros.
En 2002,
divers travaux urgents sur le site de l'abbaye: 11.464,75 euros. On précise
même "étançonnement et consolidation de quelques points critiques en vue
de la préservation des ruines".
En 2002,
lancement du dossier de la restauration du chœur, relevé du chœur de l'église:
63.705 euros; relevé du chœur de l'église, orthoplan et participation de
l'université de Gand: 61.957 euros.
En 2003,
chœur de l'église: carottage avec nacelle et grue: 4.276,44 euros
En 2004,
étude de stabilité par le bureau Greich: 20.770 euros; recouvrement des
têtes de mur du chœur: 2.238,98 euros; passage de sécurité:
32.621,35 euros. Il s'agit d'un passage permettant aux spectateurs de
traverser les ruines en sécurité en direction de l'arrière de l'église pour se
rendre dans le verger (voilà qui est complet); filet de protection:
31.884,24 euros pour sécuriser le côté rue d'éventuelles chutes de
pierres.
En 2005,
consolidation de murs et voûtes: 5.596, 25 euros et châssis dans la
brasserie: 7.315,24 euros – monsieur le président, je crois que vous avez
déjà goûté à leur fameuse bière!
À ce jour et
en raison de l'ambiguïté de la convention, il n'est pas prévu de nouveaux
travaux sur le site.
Précisons
qu'à la lecture d'avis formulés ces dernières années dans d'autres dossiers
comparables, l'Inspection des Finances accréditée auprès de la Régie des
Bâtiments écarte a priori tout investissement par la Régie des Bâtiments sur ce
genre de site. Dès lors, indépendamment du fait que les moyens financiers
limités de la Régie lui imposent des choix, celle-ci ne peut plus investir des
montants importants nécessités par des mesures de préservation et ce dans
l'attente d'une décision quant à l'avenir du site. Il faut donc clarifier ce
débat.
Votre
troisième question portait sur notre position quant à une reprise éventuelle du
site par la Région moyennant une contribution financière du fédéral telle que
proposée par le ministre régional Marcourt. Le site de l’Abbaye d’Aulne étant
une propriété privée et la matière de la protection du patrimoine ayant été
transférée aux Régions, il n’appartient plus à l’État fédéral de protéger le
patrimoine. Cette tâche incombe aux propriétaires et à la Région wallonne par
le biais de réglementations, de subsides ou d’autres politiques.
Rien
n’empêcherait juridiquement que de nouvelles conventions soient conclues en
respectant les compétences respectives de la Régie des Bâtiments et de la
Région wallonne, après la résiliation de cette fameuse convention de 1896 à
laquelle il faut faire un sort d’une manière ou d’une autre.
Cependant,
dans l’hypothèse où le site devrait être repris par la Région wallonne, on
aperçoit mal sur quelles bases juridiques l’État serait autorisé à contribuer
financièrement à l’entretien du site ou au versement d’une somme quelconque.
Nous sommes ouverts au dialogue et à la discussion. Ceci participe à la même
philosophie que ce qui a été dit tout à l’heure pour Villers-la-Ville. Mais
nous devons voir quelle est encore l’implication de cette fameuse convention de
1896, le sort qu’on lui fait, toutes les parties ensemble, sans l’interpréter
chacun dans son coin. Ensuite, on pourra peut-être trouver une solution à la
Région.
En général,
on achète quelque chose et on paie – il y a des transferts de propriété pour
l’euro symbolique, c’est encore faisable. Mais donner et en plus payer, cela me
paraît "fort de café". Enfin, la discussion est ouverte. Vous avez
raison de soulever le problème maintenant pour éviter des tracas ultérieurs
comme on en vit ailleurs.
07.03
David Lavaux (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse très
détaillée en termes de moyens financiers déjà investis et je prends bonne note
de votre ouverture au dialogue. C’est celui-ci qui est le plus nécessaire; on
s’est trop souvent retranché derrière les difficultés juridiques pour justifier
une certaine inaction sur ce site que ne mérite pas cela.
Het incident
is gesloten.
08 Question de M. Guy Coëme au vice-premier ministre et
ministre des Finances sur "le taux de TVA en application dans le secteur
du logement social et moyen en Région wallonne" (n° 205)
08 Vraag van de heer Guy Coëme aan de vice-eersteminister en
minister van Financiën over "het btw-tarief dat van toepassing is in de
sector van de sociale en middenklasse huisvesting in het Waals Gewest"
(nr. 205)
08.01 Guy
Coëme (PS):
Monsieur le président, monsieur le ministre, la question concerne
essentiellement l'application du taux de TVA dans le secteur du logement social
et du logement moyen. Les références en ma possession concernent la Région
wallonne mais j'imagine qu'en respectant les spécificités des autres Régions,
la Région de Bruxelles-Capitale et la Région flamande, le problème doit être
posé dans des termes identiques.
Je vous
rappelle le problème. La loi-programme du 27 décembre 2006 a modifié le
taux de TVA applicable au logement social, lequel passe de 12% à 6%. Cette
décision s'inscrit dans le cadre de la déclaration de la politique de
compétitivité et du pouvoir d'achat.
L'article 55
de cette loi autorise, en effet, à appliquer le taux réduit de 6% et non plus
de 12% pour tout ce qui se rapporte aux livraisons, aux constructions, aux
rénovations et transformations de bâtiments destinés au logement social et qui
impliquent des sociétés régionales de logement. L'objectif poursuivi par le
législateur fédéral est de mener une politique sociale des logements plus
efficiente.
Cette mesure
précise que le taux réduit de TVA (6%) est également applicable aux logements
privés destinés à être vendus en tant qu'habitations sociales. Or, il apparaît
qu'en Région wallonne, des taux de TVA sensiblement différents sont appliqués
par l'administration fiscale fédérale suivant la qualification du logement soit
en logement moyen, soit en logement social.
Le Code
wallon du logement distingue le logement social du logement moyen sur la base
des revenus du ménage lors de son entrée dans les lieux.
La
combinaison de ces deux niveaux de législation n'est pas sans poser des
difficultés, puisqu'une même habitation peut être vendue soit au taux réduit de
6% si c'est un logement social, soit au taux de 21% s'il s'agit, à l'inverse,
d'un logement moyen.
Ce cadre
juridique appelle évidemment plusieurs observations. Monsieur le ministre, le
texte de mon intervention vous a certainement été transmis. Je peux donc les
résumer.
Je pense que
le Code de la TVA applique la notion de politique sociale au sens de la
directive européenne et lui donne une acception trop restrictive dès lors qu'il
apparaît qu'une politique sociale ambitieuse en matière de logement vise non
seulement à favoriser la location et l'acquisition de logements sociaux, mais
aussi la location et l'acquisition de logements moyens.
Cette
transposition restrictive – et peut-être "contra legem" –
de la directive européenne n'a-t-elle pas pour conséquence fâcheuse d'exclure
du taux de TVA réduit et, partant, de soumettre au taux de 21% la construction,
la livraison, la rénovation et la transformation de logements moyens?
N'aurait-il
pas été préférable sans doute d'être moins ambigu dans le libellé du texte et
de parler dans l'article 55 de la loi-programme de "tout logement
s'inscrivant dans une politique sociale menée par les sociétés régionales ou
par les sociétés qu'elles agréent".
Le logement
moyen n'est-il pas purement et simplement condamné à être taxé à 21% en l'état
actuel de la législation sans que l'Europe ne l'exige vraiment?
Bien
entendu, nous ne pouvons pas perdre de vue qu'une partie de la directive
européenne précitée prévoit, jusqu'en 2010, un taux de TVA réduit pour certains
secteurs à haute intensité de main-d'œuvre. Son champ d'application et sa
portée en matière de logement, quoique utiles et complémentaires aux
dispositifs afférents à une politique sociale, ne rencontrent pas l'objet de
notre question, à savoir favoriser la construction, ensuite l'acquisition et la
location de logements moyens par le biais d'une société régionale de logement
ou agréée par elle.
Il semble,
monsieur le ministre, que l'Administration de la fiscalité des entreprises et
des revenus (AFER) demande aux sociétés régionales de logement et aux sociétés
de logement social agréées de démontrer aux services fiscaux le caractère
social du logement concerné et considère que, pour ce faire, le critère du
revenu, pourtant au cœur du dispositif légal wallon, est insuffisant.
Pouvez-vous
nous confirmer ou nous infirmer la position officielle de votre administration
à ce sujet et nous indiquer, ainsi qu'à nos concitoyens – bien des
personnes sont concernées par cette distorsion –, les critères explicites
qui permettent de considérer qu'un logement peut ou non bénéficier du taux
réduit de 6%?
Cette
non-prise en considération par le département des Finances dans son
interprétation et surtout son application au quotidien de la législation sur la
TVA des dispositifs décrétaux régionaux n'est-elle pas de nature à créer une
insécurité juridique profonde dans le chef de nos concitoyens?
Il est clair
que les situations évoquées par cette question créent un sérieux malaise pour
les personnes concernées, tout spécialement pour les candidats potentiels à
l'acquisition d'un logement qui restent dans l'attente, malgré eux, de la
conclusion d'un prêt hypothécaire. Il en est évidemment de même pour les
personnes qui signent actuellement un contrat pré-négocié avant ce changement,
c'est-à-dire avant janvier de cette année. En effet, celles-ci se trouvent
confrontées à la fois à une insécurité juridique et à un problème de
financement puisque le risque est grand de voir augmenter le taux de la TVA de
12 à 21%.
Monsieur le
ministre, j'aimerais que vous puissiez clarifier cette situation. Ma question
fait suite à une interpellation d'un de nos collègues, M. Meureau, à votre
collègue régional wallon, M. Antoine, qui a le logement dans ses
compétences et qui, dans sa réponse, renvoyait la balle à l'échelon fédéral.
C'est la raison pour laquelle, pour tenter de clarifier cette situation au
bénéfice des personnes concernées, je vous pose cette question aujourd'hui.
08.02
Hervé Jamar, ministre: Monsieur le président, on se rend compte, au fur et à mesure
des questions, combien l'État fédéral est encore vraiment important. Les
communes et les Régions demandent au fédéral d'apporter des solutions ou des
débuts de solution, ce que j'espère pouvoir faire.
Monsieur
Coëme, le concept de logement moyen, puisqu'il s'agit surtout de cela, n'est
pas récent. Il est défini de longue date, vous l'avez dit, à l'article 1er,
9°, du Code wallon du Logement. Nos services ont d'ailleurs été amenés à
plusieurs reprises à se prononcer quant au taux de TVA applicable aux opérations
de construction et de vente relatives à ce type de logement. Ces opérations,
contrairement à ce que vous semblez affirmer dans les troisième et cinquième
alinéas de votre question, n'ont jamais été passibles du taux réduit de TVA de
12% mais bien du taux normal de 21%
L'insertion
de la rubrique XXXVI au tableau A de l'annexe à l'arrêté royal n° 20 précité a
permis la réduction du taux de 12% à celui de 6% pour certaines des opérations
relatives à ces logements sociaux.
À cet égard,
ni la directive 2006/112/CEE du Conseil du 18 novembre 2006 relative
au système commun de la taxe sur la valeur ajoutée (ex-directive 77/228/CEE ou
sixième directive TVA), ni la Cour de justice des Communautés européennes, ni
la jurisprudence nationale n'ont défini la notion de logement social, que les
dispositions légales belges relatives à l'application des taux réduits ne
caractérisent pas davantage.
Dès lors, en
l'absence de définition en matière fiscale fédérale, le seul paramètre
déterminant en Région wallonne pour l'application de la TVA est la notion fixée
à l'article 1er, 9° du Code wallon du Logement.
Voilà pour
ce qui est de la réponse technique que je peux vous donner.
Mais on
pourrait très bien envisager d'avoir, lors d'un comité de concertation, une
discussion en la matière qui pourrait s'avérer très intéressante. La Région
wallonne, la Région bruxelloise, la Région flamande ont leur propre
réglementation en la matière. Il faut donc prendre en considération la
nécessité de trouver un équilibre au niveau des taux.
Toutefois,
en tant qu'État fédéral, nous nous référons aux définitions qui nous sont
données par les entités fédérées.
À l'heure
actuelle, il n'est pas possible de procéder autrement à moins qu'un consensus
puisse être trouvé. Mais vous savez comme moi quelle est la situation de la
Belgique pour le moment.
08.03 Guy
Coëme (PS):
Monsieur le président, monsieur le ministre, il me semble effectivement que la
solution ne peut résider que dans la tenue d'un comité de concertation sur le
sujet, avec les différentes Régions concernées.
La situation
de la Belgique rend aléatoire la tenue d'une telle réunion. En effet, pour
prendre des décisions de cette nature, encore faudrait-il pouvoir disposer d'un
gouvernement fédéral.
Le président: Cela arrivera tôt ou tard.
L'incident
est clos.
- de heer Jan Jambon aan de vice-eerste minister en minister
van Financiën over "de overeenstemming van de aanwervingen bij de
FOD Financiën met de taalwetgeving" (nr. 210)
- de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en
minister van Financiën over "de verhouding tussen het aantal Nederlands-
en Franstaligen bij aanwervingen en benoemingen binnen het departement
Financiën" (nr. 211)
- M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre des
Finances sur "la conformité des recrutements au sein du SPF Finances
avec la législation linguistique" (n° 210)
- M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre
des Finances sur "la répartition entre néerlandophones et francophones
lors des recrutements et des promotions au sein du département des
Finances" (n° 211)
09.01 Jan Jambon (CD&V - N-VA):
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 24 oktober verscheen een
artikel in de Gazet van Antwerpen waarin werd geconcludeerd, op basis van
officiële aanwervingsstatistieken die werden overgemaakt aan de vakbonden, dat
in de eerste regeerperiode van paars 55% van de aanwervingen bij Financiën
werden toegekend aan Franstaligen. In de tweede regeerperiode werd dit aandeel
nog verder opgedreven. In september 2007 was 59% van de aangeworvenen
Franstalig.
Nochtans
zijn de gecoördineerde wetten op het gebruik van taal in bestuurszaken van 18
juli 1966 duidelijk. Ik citeer artikel 43, § 3: “De Koning bepaalt, voor een
duur van ten hoogste 6 jaar die kan worden verlengd zo geen wijziging optreedt,
voor iedere centrale dienst het percentage betrekkingen dat aan het Nederlands
en Frans kader dient toegewezen, met inachtneming, op alle trappen van de hiërarchie,
van het wezenlijke belang dat de Nederlandse en Franse taalgebieden
respectievelijk voor iedere dienst vertegenwoordigen.” Op basis van deze wet
werd bij KB van 19 december 2005 tot vaststelling van de taalkaders voor
de FOD Financiën voor de Nederlandstalige en Franstalige taalkaders een
verdeling van elk 50% voor trap 1 en 2 ingesteld. Op zich is dat natuurlijk al
een scheeftrekking van de situatie.
Daarom
volgende vragen aan u, mijnheer de minister. Hoeveel Franstaligen en
Nederlandstaligen werkten er bij het begin van uw eerste mandaat, het begin van
uw tweede mandaat en op 31 september 2007 bij de FOD Financiën en dit
zowel in trap 1 als in trap 2? Wat is de procentuele verhouding? Wanneer dit
niet zou overeenkomen met de regeling uit het KB van 19 december – wat wij ons
moeilijk kunnen indenken – wat is hiervoor dan de reden? Wat is de jaarlijkse
procentuele verdeling van het aantal aangeworven Franstaligen en
Nederlandstaligen voor de verschillende trappen – niet alleen de trappen 1 en 2
– bij de FOD Financiën gedurende de periode van uw mandaten? Mocht ook hier een
afwijking bestaan met de bepalingen uit het KB had ik hiervoor graag de reden
gekend. Waarom werd er niets aan die scheeftrekking gedaan alhoewel het ACV in
het verleden hierop al een aantal keren heeft gewezen? Meer specifiek over de
douanerechten. Kunt u mij zeggen wat in 2000, 2004 en 2006 de procentuele
verhouding was tussen de in Vlaanderen en Wallonië geïnde douanerechten in
verhouding tot de procentuele verdeling tussen het aantal Franstalige en
Nederlandstalige ambtenaren bij de dienst Douane en Accijnzen. Hoe werd het
begrip “basis van wezenlijk belang” daar bepaald?
09.02 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik sluit mij aan bij de
toelichting van collega Jambon.
Mijnheer
de minister, ik wens u er wel op te wijzen dat het niet de eerste keer is dat
wij u moeten ondervragen over de verhouding tussen het aantal Nederlandstalige
en Franstalige aanwervingen en benoemingen binnen uw departement. Ik verwijs
nog naar de interpellatie van collega Annemans over hetzelfde onderwerp op 15
maart 2005. Dat wilde ik even in herinnering brengen.
Vandaag,
op 7 november 2007, meer dan vier jaar later, staan we hier opnieuw,
en vernemen we via de geschreven pers dat tijdens de regeerperiode 2003-2007 de
scheeftrekking in de verhouding tussen het aantal Nederlandstalige en het
aantal Franstalige benoemingen op uw departement niet is verbeterd. De cijfers,
op basis van de officiële aanwervingstatistieken uit 2005, tonen aan dat in uw
eerste regeerperiode 55% van de aanwervingen bij Financiën werden toegekend aan
Franstaligen. Collega Jambon verwees al naar de taalwet. Volgens de taalwet mag
dat slechts 40% zijn. 60% moet naar Nederlandstaligen gaan. In uw tweede
regeerperiode werd de verhouding nog verder scheefgetrokken. In september 2007
stond de verhouding op 59% Franstaligen; de Vlamingen kregen amper 41%. De
grootste scheeftrekking zit in het belangrijk aanwervingsniveau B: daar gaat zelfs
67% van de 607 jobs naar Franstaligen, dus twee op de drie. In niveau A is 51%
van de benoemden Franstalig. In niveau C is het 80%. Slechts bij de
allerlaagste jobs kregen de Vlamingen bijna hun deel, zijnde 55%.
Conclusie:
die scheeftrekking is niet verminderd, maar benoemingsronde na benoemingsronde
groter geworden.
Mijnheer
de minister, gelet op de belangrijkheid van dat thema, wil ik u de volgende
vragen stellen.
Ten
eerste, wat is uw commentaar op de evolutie van de cijfergegevens inzake de
taalverhoudingen binnen uw departement?
Ten
tweede, hebt u een verklaring voor die wanverhouding – ik kan dat geen
verhouding meer noemen, het is een wanverhouding – tussen het aantal
Nederlandstalige en het aantal Franstalige benoemingen?
Ten
derde, liggen er ergens objectieve criteria aan ten grondslag?
Tot slot,
hoe kadert dat in de toepassing van de taalwetgeving binnen uw departement?
Ik ben
zeer benieuwd naar uw antwoord.
09.03 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, ik wens eerst en
vooral een verduidelijking van reglementaire aard aan te brengen. Het
koninklijk besluit van 19 december 2005 dat in een van de vragen
wordt genoemd, stelt, zoals ook de bepalingen ter zake bepalen, uitsluitend
voor de centrale besturen de taalkaders vast. Het is dus niet van toepassing op
de buitendiensten.
Wat de
eerste twee trappen van de hiërarchie betreft, vloeit de paritaire verdeling
tussen de twee taalrollen voort uit de uitvoering van artikel 43ter van de
wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken.
Op
1 mei 2007 telden deze twee trappen voor het geheel van mijn departement
128 ambtenaren van de Franse rol en 131 ambtenaren van de Nederlandse rol. Het
spreekt vanzelf dat ik het evenwicht zo spoedig mogelijk zal trachten te
herstellen.
Voor de
vijf andere trappen van de hiërarchie zou een ellenlange opsomming van de
verschillende bezettingen ons hier te ver leiden. Ik kan u verzekeren dat mijn
administratie waakt over de naleving van de invulling van de door het
voornoemde besluit vastgestelde taalkaders die jaarlijks door de Vaste
Commissie voor Taaltoezicht wordt gecontroleerd.
Wat het
geheel van de FOD Financiën betreft, wordt het aantal wervingen jaarlijks per
niveau in het personeelsplan bepaald. De verdeling per taalrol gebeurt op een
functionele basis die met de behoeften van iedere administratie rekening houdt.
Zo werden
voor de periode 2004 tot 2007 in de niveaus A en B 1.215 wervingen voor
ambtenaren van de Nederlandse rol en 844 wervingen voor ambtenaren van de
Franse rol vooropgesteld. Momenteel moeten in de Nederlandse rol nog 691 en in
de Franse rol nog 81 vacatures worden ingevuld.
Voornoemde
grote scheeftrekking is te wijten aan het feit dat de Nederlandstalige zijde
zich minder aangetrokken voelt tot de vergelijkende wervingsselecties die Selor
voor mijn departement organiseert.
Ik zal
slechts één voorbeeld aanhalen. Alle selecties die de voorbije jaren werden
georganiseerd, brengen echter hetzelfde fenomeen naar voren.
Voor de
werving van financieel deskundige niveau B, die in 2006 werd georganiseerd,
schreven zich 1.749 Franstalige kandidaten in tegenover slechts 781 kandidaten
van de Nederlandse rol. Voor de deelname aan de proeven bedraagt de verhouding
nog 842 tot 367.
Gelet op
genoemde vaststelling besliste mijn departement om in 2007 de vergelijkende
selectie voor inspecteur bij een fiscaal bestuur tot de Nederlandstalige
kandidaten te beperken.
Er hebben zich 673 kandidaten ingeschreven. 323 hebben aan de proef
deelgenomen. Er zijn er 65 geslaagd. Selor zal weldra opnieuw, alleen voor deze
kandidaten, vergelijkende wervingsselecties voor de niveaus A en B organiseren.
Achter de wanverhouding tussen de wervingen in beide taalrollen schuilt dus
geen enkele verborgen wil of doelstelling. Er is gewoon een objectief element.
Het thans gevoerde beleid toont aan dat alles in het werk wordt gesteld om te
streven naar de invulling van de behoeften die worden vastgesteld sinds 2004,
het jaar waarin de personeelsplannen voor het eerst werden uitgevoerd.
Mijnheer
Jambon, ik heb de tabellen met betrekking tot douane en accijnzen hier. Het
zijn veel cijfers, het is misschien gemakkelijker dat ik u deze documenten
geef.
09.04 Jan Jambon (CD&V - N-VA):
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is natuurlijk herkenbaar, het
is in Vlaanderen moeilijker. Ik was gisteren op een congres van Voka en daar
werd dezelfde war for talent toegelicht.
Mijn
vraag is welk actieplan u maakt, behalve elke keer opnieuw dezelfde
aanwervingprocedure te herhalen. Aan welke acties denkt u om het ambt of de
vacatures aantrekkelijk te maken voor kandidaten in het Nederlandstalig
taalgebied?
09.05 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, uw antwoord was voorspelbaar. Ik aanvaard dat
antwoord niet, om de volgende reden. U doet alsof er objectieve criteria zijn
en dat die gerespecteerd worden en dan komt u met een verhaal dat u een
inhaalbeweging zal doen. Dat is juist hetzelfde verhaal dat u hier in 2005 hebt
gebracht naar aanleiding van de interpellatie van collega Annemans. Op dat vlak
is er dus niets gewijzigd. Ik betreur dat.
Ik kan
dat ook niet aanvaarden als volksvertegenwoordiger van de Nederlandse taalrol.
Ik kan dat ook als Vlaams-nationalist niet aanvaarden. Dergelijke
wanverhoudingen tussen Nederlandstaligen en Franstaligen in uw departement zijn
immers steeds in het nadeel van de Nederlandstaligen.
Ik hoop
maar één ding: dat er in de volgende regering een Nederlandstalige minister van
Financiën komt, die naar mijn inzicht op een rationele en doeltreffende manier
dat personeelsbeleid moet bijsturen en op dat moment een grotere garantie zal
zijn voor de taalverhoudingen, zeker voor de Nederlandstaligen.
Verder
heb ik daaraan geen commentaar toe te voegen.
L'incident
est clos.
10 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister toegevoegd aan de
minister van Financiën, belast met de Modernisering van de Financiën en de
Strijd tegen de fiscale fraude over "het uitstel van de strengere
controles op namaakspullen" (nr. 219)
10 Question de M. Michel Doomst au ministre adjoint au
ministre des Finances, chargé de la Modernisation des Finances et de la Lutte
contre la fraude fiscale sur "le report des contrôles renforcés sur les
articles de contrefaçon" (n° 219)
10.01 Michel Doomst (CD&V - N-VA):
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, namaakproducten lijken op
het eerste gezicht aantrekkelijk, maar zij zijn wellicht schadelijk voor de
economie en voor bepaalde onderdelen daarvan, zoals geneesmiddelen,
voedingsmiddelen of cosmetica, zijn zij in feite ook gevaarlijk. Het is dus
goed dat wij daar bijzonder attent voor zijn. U hebt op 26 januari van dit jaar
bekendgemaakt dat u een bewustmakingscampagne en opgedreven controles wou
uitvoeren. Het doel was dit jaar om 15% van die namaakproducten in beslag te
nemen, voor de serieuze waarde van 900 miljoen euro. Die acties zouden de
fiscus 225 miljoen euro aan inkomsten opleveren en meer dan
7 miljoen euro aan boetes.
Ik had
graag van u geweten of er al cijfers bekend zijn over het bedrag en de
hoeveelheid namaakspullen die effectief zijn onderschept?
Er is
eind augustus via uw kabinet ook gesteld dat een twintigtal militairen
klaargestoomd zou worden om daarvoor onze douaniers bij te staan vanaf 1
oktober. Begin deze maand was er echter blijkbaar nog niemand gedetacheerd. Ik
had dus willen weten wat de reden is waarom dat nog niet gebeurd is. Daar het
toch over specifieke controles gaat, had ik ook graag vernomen hoe die
opleiding wordt uitgevoerd.
De wet
schrijft ook zware boetes voor voor de overtreders. Vanaf 1 oktober is de
wet normaal gezien in de praktijk van toepassing. De verschillende diensten
geven terecht te kennen eerst te willen informeren en sensibiliseren, maar ik
had toch graag geweten binnen welke termijn de boetes daadwerkelijk
uitgeschreven zullen worden?
10.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, eerst en vooral
wordt opgemerkt dat de ambtenaren der Douane en Accijnzen op grond van
verordening nr. 1384/3 van de Raad van 22 juli 2003 reeds vele jaren
intensieve controle uitoefenen inzake namaak in het verkeer met landen van
buiten de Europese Unie. De resultaten van België worden gepubliceerd door de
Europese Commissie.
Voor 2006
werden 18.751.304 stuks nagemaakte goederen tegengehouden, waaronder 14.894.676
sigaretten, 1.964.421 cd’s, dvd’s en cassettes, en 854.366 kledingstuks en
kledingtoebehoren.
De
Administratie der Douane en Accijnzen werkt momenteel aan een databank met
informatie over de bescherming van de producten van de rechthouders. Daarin zal
onder meer de rechthouder de waarde van de authentieke goederen kunnen
meedelen. Pas wanneer deze databank in gebruik is, zal informatie kunnen
verstrekt worden over de waarde van tegengehouden goederen. De datum van
1 oktober 2007 is de datum van inwerkingtreding van de wet van
15 mei 2007 betreffende de bestraffing van namaak en piraterij van
intellectuele eigendomsrechten. Deze wet voorziet in een nieuwe bestraffing,
maar heeft in wezen geen invloed op de controles die door de douanen werden en
worden gedaan op grond van voormelde verordening.
De
cijfers over het aantal vaststellingen en de hoeveelheid tegengehouden
nagemaakte goederen worden per trimester verzameld. De cijfers voor de maand
oktober 2007 zijn pas vanaf januari 2008 beschikbaar.
Ten
tweede, de twintig militairen waarnaar het geachte lid verwijst, zijn het
voorwerp van onderhandelingen tussen de FOD Financiën en het ministerie
van Defensie.
Ten
derde, de FOD Financiën zal voorzien in een gepaste opleiding, nadat de
onderhandelingen met het ministerie van Defensie zijn afgesloten.
Ten
vierde, wat de bestraffing van intracommunautaire binnenlandse handel in
namaakproducten betreft, moeten er nog een aantal uitvoeringsbepalingen
getroffen worden, onder andere voor het aanbieden van transactionele boetes.
Die besluiten worden thans voorbereid door de FOD Economie. Wat het
extracommunautair verkeer betreft, kan de administratie der Douane en Accijnzen
voor goederen die na 1 oktober 2007 de Europese Gemeenschap binnenkomen of
verlaten en waarvan een rechtbank heeft vastgesteld dat ze een intellectueel
eigendomsrecht schenden, nu reeds een boete opleggen.
10.03 Michel Doomst (CD&V - N-VA):
Mijnheer de minister, ik hoop dat deze problematiek ook de komende maanden nog
zal worden aangescherpt.
L'incident
est clos.
11 Vraag van de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en
minister van Financiën over "de suggesties van de ombudsman inzake de
verbetering van de werking van uw departement" (nr. 252)
11 Question de M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et
ministre des Finances sur "les suggestions du médiateur destinées à
améliorer le fonctionnement de votre département" (n° 252)
11.01 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega's, er is daarnet in een vraag een
korte allusie gemaakt op het feit dat veel belastingplichtigen dit jaar twee
keer een belastingbrief in de bus hebben gekregen of binnenkort zullen krijgen,
een aanslagbiljet voor het aanslagjaar 2005 en een voor het aanslagjaar 2006.
Bij de
federale ombudsman is een hele reeks klachten binnengekomen van
belastingplichtigen die twee keer moeten betalen in eenzelfde jaar. De
betrokken ombudsman heeft een aantal suggesties op papier gezet en heeft een
brief aan u gericht. Ik neem aan dat die brief u intussen in goede orde heeft
bereikt.
Ik wil
weten met welke interesse die suggesties door de minister van Financiën werden
onthaald en ik wil u bijgevolg een aantal vragen stellen.
Ten
eerste, wat is uw houding tegenover het voorstel van de ombudsman om in elk
kantoor een verantwoordelijke voor afbetalingsplannen aan te stellen? Momenteel
gebeurt een en ander een beetje willekeurig, afhankelijk van de ontvanger
waarbij men terechtkomt. De afbetalingsplannen worden niet op een gelijke
manier behandeld. De ombudsman suggereert om een verantwoordelijke per kantoor
aan te stellen voor afbetalingsplannen. In welke mate kunt u zich vinden in dat
voorstel? Indien het u interesseert, hoe snel kan dat worden ingevoerd?
Een tweede
bekommernis van de ombudsman had betrekking op het instellen van het
grensbedrag waaronder geen nalatigheidsintresten moeten worden betaald. De
ombudsman pleitte volgens mij voor een bedrag van 860 euro. Ik weet niet
in welke mate dat voorstel uw interesse heeft gewekt. Indien dat het geval is,
denkt u eraan daarmee iets te doen?
11.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer Goyvaerts, ik veronderstel dat u verwijst naar het feit dat
een aantal belastingschuldigen dit jaar zowel het aanslagbiljet van de
personenbelastingen betreffende de aanslagjaren 2006 en 2007 hebben ontvangen
in tegenstelling tot de aangehaalde aanslagjaren 2005 en 2006.
Zoals u
ongetwijfeld weet, zijn de betalingstermijnen inzake belastingen van openbare
orde en kan er dus niet van worden afgeweken door individuele overeenkomsten.
De
administratie neemt evenwel sedert jaar en dag aan dat de ontvanger der directe
belastingen, en enkel die ontvanger, betalingsfaciliteiten kan toestaan aan
belastingschuldigen die in een moeilijke financiële toestand verkeren ingevolge
omstandigheden onafhankelijk van hun wil. Er bestaat evenwel geen enkele
wettelijke bepaling inzake betalingsfaciliteiten.
Wanneer
een ontvanger termijnen en uitstel van betaling toestaat, wijkt die dan ook af
van de strikte toepassing van een wetgeving van openbare orde. Hij doet dit dan
ook in zijn hoedanigheid van rekenplichtige van de schatkist, op persoonlijke
titel en onder zijn persoonlijke verantwoordelijkheid en geldelijke
aansprakelijkheid. Dit principe vindt zijn oorsprong in artikel 66 van het
koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op
de rijkscomptabiliteit waarin wordt bepaald dat elke rekenplichtige
aansprakelijk is voor de invordering van de kapitalen, inkomsten, rechten en
belastingen waarvan de inning hem is toevertrouwd. Deze persoonlijke
aansprakelijkheid sluit bijgevolg elke onderrichting en elke tussenkomst van
een hiërarchische overheid ter zake uit. Het voorstel om in elk kantoor een
verantwoordelijke voor afbetalingsplannen te voorzien moet dus ook niet in
overweging worden genomen gezien deze verantwoordelijke er reeds is, met name
de persoonlijk verantwoordelijke ontvanger.
Wat uw
derde en vierde vraag betreft, de aanrekening van nalatigheidintresten wordt
wettelijk geregeld in de artikelen 414 tot en met 416 van het Wetboek van de
Inkomstenbelastingen 1992. Overeenkomstig artikel 414 van dit wetboek is
er geen nalatigheidintrest verschuldigd indien het bedrag ervan geen
5 euro per maand bedraagt. Aan de geldende rentevoet van 7% per jaar is er
aldus geen nalatigheidintrest verschuldigd indien de in een zelfde aanslag
begrepen sommen geen 860 euro bedragen. Het is bovendien nuttig te wijzen op
het feit dat de nalatigheidintrest voor elke belastingaanslag afzonderlijk
wordt berekend.
Niet het
totaal verschuldigde bedrag wordt in aanmerking genomen om het minimum bedrag
van 5 euro te berekenen, maar het saldo van iedere aanslag afzonderlijk.
Zo zal bijvoorbeeld geen nalatigheidinterest worden aangerekend als een
belastingschuldige twee aanslagen van elk minder dan 860 euroverschuldigd
blijft. Het geopperde grensbedrag van 860 euro bestaat dus reeds. Dat is
belangrijk om te vermelden.
11.03 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord.
L'incident
est clos.
- de heer Dirk Van der Maelen aan de
vice-eerste minister en minister van Financiën over "de notionele
intrestaftrek" (nr. 257)
- de heer Stefaan Van Hecke aan de vice-eerste minister
en minister van Financiën over "de notionele intrestaftrek en de
oprichting van beleggingsvennootschappen" (nr. 270)
- de heer Stefaan Van Hecke aan de
vice-eerste minister en minister van Financiën over "het oneigenlijk
gebruik van de notionele intrestaftrek" (nr. 271)
- de heer Guy Coëme aan de vice-eerste minister en
minister van Financiën over "het oneigenlijk gebruik van de notionele
intrestaftrek" (nr. 281)
- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier
ministre et ministre des Finances sur "la déduction des intérêts
notionnels" (n° 257)
- M. Stefaan Van Hecke au vice-premier ministre et
ministre des Finances sur "la déduction des intérêts notionnels et la
création de sociétés d’investissement" (n° 270)
- M. Stefaan Van Hecke au vice-premier ministre et
ministre des Finances sur "le recours impropre à la déduction des intérêts
notionnels" (n° 271)
- M. Guy Coëme au vice-premier ministre et ministre des
Finances sur "l’utilisation inappropriée des intérêts notionnels" (n° 281)
Le président: Jusqu'à présent, je n'ai pas
été trop restrictif au point de vue des temps de parole mais je voudrais quand
même que nous puissions quitter cette salle avant 13.00 heures. Je propose
donc que chacun respecte les temps de parole prévus par le Règlement, soit
trois minutes. Il s'agit de questions et non d'interpellations.
12.01 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de
voorzitter, ik ga heel graag in op uw uitnodiging om het kort te houden.
Mijnheer
de minister, toen ik drie tot vier weken geleden in deze commissie een vraag
stelde over de notionele intresten, werd ik bijna tegen de muur genageld en
beschuldigd van het feit dat ik wees op misbruiken en dat ik bezig zou zijn om
de notionele intrest onderuit te halen.
Ik stel
vast, in de loop van de afgelopen weken, dat ik hoe langer hoe meer steun heb
gekregen van verschillende kanten. Ik heb het artikel bij uit Trends van Jan
Van Dijck. Ik denk niet dat Trends zo gauchistisch plat is en ik denk ook niet
dat de heer Van Dijck van gauchistische sympathieën verdacht kan worden. Ikzelf
beschouw mezelf nog altijd als lid van de meerderheid van de uittredende
regering. Op 26 oktober heeft de regering nochtans zelf beslist dat er een
onderzoek moet worden gevoerd naar mogelijke misbruiken bij banken en
bedrijven. Daarmee heb ik voor het grootste deel al bereikt wat ik wou
bereiken.
Voor het
onderzoek naar de misbruiken zijn er twee pistes.
De eerste
piste zal ik niet ontwikkelen, want de heer Coëme zal daarover nog spreken. Het
gaat over de gebruikmaking van de artikelen 43, 44 en 49 van het Wetboek van
Inkomstenbelastingen.
De tweede
piste, die ik al had ontwikkeld in mijn vraag enkele weken geleden, gaat over
de gedragscode die werd afgesloten met de financiële sector. Ik heb het eens
opgezocht. Op 28 maart 2006 gaf de minister in antwoord op een vraag
van collega Tommelein het volgende mee. De minister van Financiën antwoordt:
"Bovendien heb ik de eer u op de hoogte te brengen van het feit dat wij
momenteel met de financiële sector een gedragscode aan het bespreken zijn
waarin zij zich terughoudend zal opstellen ten aanzien van de toekenning van
kredieten, aangevraagd in het kader van mogelijke misbruiken." Dat
antwoord werd gegeven in antwoord op een vraag over de notionele intrest.
Mijnheer
de minister, ik heb de volgende vragen.
Zijn de
gesprekken met de financiële sector afgerond? Zo ja, wanneer werden ze
afgerond?
Hebben
die gesprekken geleid tot een gedragscode?
Is die
gedragscode openbaar gemaakt? Waar kan ik die gedragscode raadplegen?
Is er in
de afspraken iets voorzien van sancties ten aanzien van gebruikers van de
notionele intrestaftrek die zouden ingaan tegen hetgeen in die gedragscode is
afgesproken?
12.02 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, sinds de vorige vragen die in de
commissie zijn gesteld over de notionele intrestaftrek is er heel wat aandacht
daarvoor geweest in de pers en zijn er ook heel wat andere bronnen naar voren
gekomen die de verhalen bevestigen. Vandaar dat ik toch een aantal bijkomende
vragen wilde stellen aan de minister.
De basis
voor de berekening van de aftrek van het risicokapitaal bekomt men door een
aantal correcties toe te passen op het boekhoudkundig eigen vermogen. Dat is
geregeld bij artikel 205ter van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen. Wat
specifiek de financiële instellingen betreft, wordt het eigen vermogen dat in
aanmerking wordt genomen voor de aftrek, verminderd door de financiële vaste
activa die zij bezitten. Banken en verzekeringsmaatschappijen zijn immers dag
in dag uit bezig met het herbeleggen van gelden en premies van hun klanten.
Om die
beperkingen te omzeilen maken financiële instellingen gebruik van een
achterpoortje waarin voorzien is voor beleggingsvennootschappen, die krachtens
artikel 205octies niet onder de toepassing van artikel 205ter vallen. Het
volstaat dan inderdaad de financiële vaste activa onder te brengen in een
aparte vennootschap die het beheren van een beleggingsportefeuille als
statutair doel heeft.
Wij
hebben ook vastgesteld dat de rulingcommissie die fiscale constructie onlangs
zelfs heeft goedgekeurd in een voorafgaande beslissing. Nochtans – en daar
sluit ik aan bij collega Van der Maelen – ondertekenden de banken vorig jaar
die gedragscode waarin zij beloofden zeer behoedzaam om te gaan met de
notionele intrestaftrek. Zij zouden voor zichzelf of voor hun cliënten geen
fiscale constructies opzetten louter voor fiscale voordelen.
Vandaar
dat ik een aantal concrete vragen heb.
Ten
eerste, klopt het, mijnheer de staatssecretaris, dat u de oprichting van een
beleggingsvennootschap om fiscale voordelen te creëren hebt goedgekeurd? Zo ja,
kunt u uw standpunt toelichten aan de hand, onder meer, van het eerder vermelde
artikel 343 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen? Zo nee, wat zult u
doen om die constructies aan te vechten?
Ten
tweede, wanneer de voornoemde constructie wordt opgezet door banken, is die
constructie dan verenigbaar met de gedragscode die zij hebben ondertekend? Zo
ja, kunt u uw antwoord toelichten aan de hand van artikel 343 van het WIB? Zo
nee, zult u de toepassing van de gedragscode aan de banken opleggen?
Ten
derde, is de voornoemde voorafgaande beslissing wel verenigbaar met de
gedragscode die door de banken werd ondertekend en met artikel 344 van het WIB?
Is het nog mogelijk de banken te verplichten de gedragscode na te leven, gelet
op de voorafgaande beslissing? Is de fiscale administratie gebonden door een
voorafgaande beslissing wanneer die strijdig is met de fiscale wetgeving?
Voor het
overige zal ik het kort houden, mijnheer de voorzitter.
Eigenlijk wou ik deze vraag richten tot minister Reynders omdat ik hem
wou ondervragen over uitspraken die u zelf hebt gedaan op 25 oktober
jongstleden. U hebt onder meer het volgende gezegd: “Het begrip ‘misbruik’
wordt al te snel gebruikt. Als een bedrijf binnen de wettelijke grenzen
gebruikmaakt van de notionele intrestaftrek om minder belastingen te betalen,
beschouw ik dat niet als misbruik. Voor sommigen is dat wel het geval, maar
voor mij niet”. Dit stond in het interview in De Tijd.
Mijnheer
de minister, u moet er niet uitgebreid op antwoorden, maar zou u de
oorspronkelijke doelstellingen van de belastingaftrek voor risicokapitaal zoals
opgenomen in het wetsontwerp, kunnen toelichten? Dit geldt vooral voor de
volgende vraag. Vindt u dat die dubbeldipconstructies overeenstemmen met de
oorspronkelijke doelstellingen? Zo ja, wat zijn de economische en financiële
redenen waarop u steunt? Dat waren toch belangrijke criteria die aan bod zijn
gekomen. Zo nee, wat zult u dan doen om deze dubbeldipconstructies aan te
vechten?
Deelt
minister Reynders vervolgens uw mening over het creatief gebruik van de
notionele intrestaftrek? Zo ja, op welke gronden? Zo nee, zal het creatief
gebruik dan echt worden aangepakt? Tot slot, hoe verenigt minister Reynders uw
uitspraken met artikel 344 van het Wetboek van Inkomstenbelasting?
12.03 Guy
Coëme (PS): De
manière synthétique et additionnelle, je voudrais dire ce qui suit. Alors que
le contrôle budgétaire pouvait donner une croissance de l’ordre de 14%, les
dernières prévisions de croissance évoquent plutôt 5% aujourd’hui. De nombreux
analystes mettent en relation cette croissance faible avec un coût plus élevé
que prévu de la mesure relative aux intérêts notionnels. Même le service
d’Études et de Documentation des Finances a pris cette explication à son compte
dans sa note relative à l’évolution des recettes fiscales des sept premiers
mois de cette année.
Plus grave:
des constructions abusives semblent voir le jour dans le seul but de bénéficier
de cette mesure, détournant ainsi l’objectif poursuivi par cette même mesure,
c’est-à-dire mettre fonds propres et moyens financiers empruntés sur un même
pied fiscal. Ainsi, le 20 octobre, le journal "De Morgen"
écrivait que des kits "intérêts notionnels" étaient proposés aux PME
par certains consultants au prix de 40.000 euros.
Ce même
journal faisait plus particulièrement allusion à la technique dite du
"double dip" que l’on peut résumer comme suit: une société A emprunte
un million d’euros et déduit logiquement de son bénéfice les intérêts
d’emprunt; cette société apporte ce million au capital d’une société B qui
bénéficie pour cette même somme de la déduction pour intérêts notionnels. La
même somme donne donc lieu à deux déductions fiscales, ce qui n’était
manifestement pas le but de la mesure. À noter que dans cet exemple, si la
société B avait directement emprunté la somme, elle aurait évidemment bénéficié
uniquement de la déduction d’intérêts.
Contrairement
à ce que certains ont annoncé, lorsque les deux sociétés sont belges, cette
technique n’aurait jamais fait l’objet d’une approbation par le service des
Décisions anticipées. Un fiscaliste aussi pointu que Me Haelterman,
sollicité à de nombreuses reprises par le cabinet des Finances, estime que cela
ne cadre pas avec l’esprit de la loi, et c’est bien notre avis également.
Ceci m'amène
à vous poser cinq questions très précises.
- Avez-vous,
monsieur le ministre, des informations sur l'existence d'éventuels montages
permettant de déduire abusivement des intérêts notionnels?
- Quelles
sont, dans l'état actuel de la législation, les dispositions anti-abus qui
pourraient utilement permettre de contrer de tels montages?
- Quelles
instructions avez-vous données à votre administration pour contrôler de manière
efficace l'usage normal, non abusif des déductions pour intérêts notionnels et
pour recourir aux dispositions légales existantes pour contrer les abus?
- Quelles
adaptations légales pensez-vous pouvoir proposer pour éviter de telles
constructions abusives?
- Quel
est l'impact budgétaire actuel des intérêts notionnels?
Le président: Chers collègues, jusqu'à
présent, le temps de parole a été plus ou moins respecté!
12.04
Minister Hervé Jamar:
In de eerste plaats wens ik te verwijzen naar het antwoord dat ik op 11
oktober 2007 heb gegeven op de samengevoegde vragen van de heren Dirk Van
der Maelen, Hagen Goyvaerts, Carl Devlies en Stefaan Van Hecke.
C'est un
sujet qui intéresse beaucoup. De fait, trois questions sur le même sujet seront
encore posées lors de la prochaine commission; ceci, au milieu d'une année où
rien ne peut encore être globalisé ou quantifié définitivement. Je tiens à le
préciser.
De doelstellingen van de aftrek voor risicokapitaal zijn uitgebreid aan
bod gekomen in de memorie van toelichting en de bespreking van het wetsontwerp
tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal. Ik meen dan ook te
kunnen verwijzen naar de documenten ter zake, onder andere het document DOC
51 1778/001.
Zoals ik
reeds meermaals heb herhaald, bevat de fiscale wetgeving, naast de algemene ook
specifieke antimisbruikbepalingen inzake het regime van de aftrek voor
risicokapitaal.
Wat
specifiek uw vragen betreft, mijnheer Van der Maelen, kan ik meedelen dat er
inderdaad gesprekken zijn geweest tussen het kabinet van de minister van
Financiën en de sectorfederatie van de banken. Een formele gedragscode was niet
vereist, gelet op de door de sector zelf genomen initiatieven en de
communicatie hieromtrent. De sectorfederatie bevestigt mij dat hiertoe een
formeel rondschrijven werd gericht aan haar leden-banken. De banken hebben
immers in juni 2006, op verzoek van minister Reynders, spontaan sectoraal
aanvaard om een behoedzame houding inzake de notionele interestaftrek aan de
dag te leggen. Hij werd daarvan in kennis gesteld.
In het
kort komt het erop neer dat zij zich behoedzaam zullen opstellen, hun
medewerking enkel zullen verlenen aan fiscaal aanvaardbare en
bedrijfseconomisch onderbouwde dossiers, dezelfde principes zullen respecteren
wanneer het erover gaat informatie te geven over en/of promotie te maken voor
het stelsel van de notionele interestaftrek en met die benadering rekening
zullen houden in hun integriteitsbeleid.
Over het
mogelijk oneigenlijk gebruik van de maatregel breng ik mijn antwoord van
11 oktober in herinnering, waarin ik heb meegedeeld dat ik opdracht heb
gegeven aan de fiscus om de nodige gegevens te verzamelen.
Wat uw
vragen betreft, mijnheer Van Hecke, kan ik u het volgende meedelen. In antwoord
op een mondelinge vraag van de heer Devlies van 7 maart 2006 deelde
ik reeds mee dat het nagaan of bestanddelen als beleggingen worden aangehouden,
en dus al dan niet in mindering gebracht dienen te worden van het risicokapitaal,
geval per geval dient te gebeuren.
De beoordeling geval per geval laat dus niet toe om algemene uitspraken
over het al dan niet toepassen van artikel 344, §1, WIB 1992 te formuleren.
Artikel
23, tweede lid, vierde punt van de wet van 24 december 2002 tot
wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot
instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken
bepaalt uitdrukkelijk dat een voorafgaande beslissing de FOD Financiën bindt,
behalve indien blijkt dat de voorafgaande beslissing niet in overeenstemming is
met de bepalingen van de verdragen van het gemeenschapsrecht of van het intern
recht. Of een voorafgaande beslissing in overeenstemming is met het intern
recht, dient ook geval per geval te worden beoordeeld.
Wat de
budgettaire impact van de maatregel betreft, kan ik het volgende zeggen. Bij de
begrotingsopmaak voor het jaar 2006 is steeds een budgettaire impact van
506 miljoen euro naar voren geschoven als kostprijs van de aftrek
voor risicokapitaal. Ik refereer aan het wetsontwerp tot invoering van de
belastingaftrek voor risicokapitaal van 31 mei 2005. Niettegenstaande
de impact op het jaar 2006 zijn de voorafbetalingen gerealiseerd door de
vennootschappen in 2006 nog met 7,44% toegenomen. De geactualiseerde raming
inzake de bovenvermelde kostprijs van een belastingaftrek voor risicokapitaal
kan echter pas worden doorgevoerd vanaf het moment dat een groot deel van de
vennootschapsbelasting voor het aanslagjaar 2007 is ingekohierd. Pas dan kan
een efficiënte simulatie worden gemaakt, teneinde de impact van de notionele
intrestaftrek te bepalen, alsook de concentratie ervan per bedrijfstak.
Dat is
het antwoord op de mondelinge vraag nr. 71 van de heer Devlies op
9 oktober 2007.
Je veux
aussi ajouter que nous ne sommes pas le 31 décembre 2007 ni le 1er janvier 2008.
Nous ne connaissons pas la 4ème tranche des versements anticipés.
J'ai l'impression que l'on fait subitement beaucoup de prophéties sur cette
politique. D'ailleurs ce sujet est d'actualité et a intéressé certains
commentateurs, chroniqueurs, etc.
Comme on l'a
déjà dit lors de la précédente commission, on peut citer telle presse ou telle
autre, les avis ne sont pas toujours les mêmes – heureusement nous sommes en
démocratie – mais ce serait un très mauvais signal que de remette en cause
d'une manière ou d'une autre la politique des intérêts notionnels.
Cette
politique a été votée et M. Van der Maelen disait d'elle qu'il
s'agissait d'une bonne décision si elle était bien appliquée.
12.05
Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Vous avez vous-même parlé d'une "bonne" loi la
fois passée. Je vous ai corrigé et ai dit que c'était une loi et qu'il fallait
la respecter. Je n'ai jamais dit qu'elle était bonne.
12.06
Hervé Jamar, ministre: Pourtant vous l'avez votée. Vous n'avez tout de même pas voté
une mauvaise loi, auquel cas je ne comprends pas.
12.07 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Il faut respecter
même les mauvaises lois.
12.08 Hervé Jamar, ministre: Mais vous l'avez votée.
12.09 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit):
Oui.
12.10 Hervé Jamar, ministre: Vous n'avez donc pas voté pour
une mauvaise loi.
12.11 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Je vous rappelle que
nous ne sommes pas en train de discuter de la qualité de la loi et de son
contenu mais de ce que nous devons faire pour contrer les abus. C'est de là que
nous sommes partis.
12.12 Hervé Jamar, ministre: Tout à fait.
Pour ma
part, je pars de la base en disant que la loi a été votée. S'il y a abus, il
faut réagir comme pour toutes les autres lois fiscales. On semble découvrir
qu'il y aurait potentiellement des fraudeurs en Belgique. Sachez qu'il n'y a
pas que pour les intérêts notionnels que les fraudes existent, pour d'autres
lois aussi! Et comme pour les autres infractions en matière de fraude, nos
services doivent être sur le terrain et appliquer les redressements et les
sanctions qui s'imposent.
À la suite
de la dernière commission, nous avons adressé à l'ensemble de nos services un
condensé de ce qui avait été discuté ici en leur demandant de me retourner,
dans des délais raisonnables, un résumé de la situation en fonction des
contacts sur le terrain et de ce qui s'y passe réellement.
Je rappelle
que cette question date d'il y a 3 semaines. J'attends le retour de mes
services. Nous prendrons toutes les mesures adéquates si besoin en est.
Enfin, je
rappelle – on y a fait allusion – que l'article 344, §1 est général et
vise la problématique de la qualification juridique pour le contrevenant ou
pour le fraudeur. Cet article suffit par lui-même – oserais-je dire – à celui
qui contrôle pour relever l'infraction.
Il y a aussi
toutes les dispositions spécifiques des articles 205bis et suivants qui
organisent les intérêts notionnels. Là aussi, il y a matière à utilisation pour
relever ce qui pourrait éventuellement – je reste prudent – être un abus ou une
infraction à la loi fiscale. C'est la première année où nous pourrons faire des
constatations.
Monsieur
Coëme, attendons le 31 décembre 2007 et voyons ce qu'il en est! Attendons
la quatrième tranche des versements anticipés. Il ne faut pas tirer trop vite
des conclusions en la matière. Début de l'année prochaine, nous saurons
exactement ce qu'il en sera.
12.13 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de
voorzitter, ik heb de staatssecretaris horen zeggen dat er geen gedragscode is,
maar een rondzendbrief van de sector. Mijn vraag is dan of het ministerie van
Financiën over die rondzendbrief beschikt, en of ik die kan inkijken? Dat is
een eerste vraag.
Een
tweede vraag is of het ministerie van Financiën een toezicht op de naleving
organiseert? Zo neen, tot wat dienen dergelijke afspraken met de financiële
sector anders? In de Kamer is gezegd geweest dat er een gedragscode zou komen.
U hebt hier gezegd dat er geen gedragscode is, maar een rondzendbrief van de
financiële sector. Ik vind het redelijk verbijsterend dat men met sectoren
afspraken maakt over het naleven van de fiscale wetgeving. Dit lijkt mij een
precedent.
Een derde
vraag waarop ik nog geen antwoord heb gekregen, als het ministerie van
Financiën over die rondzendbrief beschikt en, ik neem aan, ook toezicht op die
naleving heeft, welke middelen heeft ze dan om de naleving van die gedragscode
af te dwingen? Wat zijn de sancties?
Ik maak
even een vergelijking, hoewel ik weet dat twee vergelijkingen nooit opgaan. Wij
hebben een sociale wetgeving waarin onder meer in uitkeringen aan werklozen is
voorzien. Gaan wij een of andere organisatie een rondschrijven laten richten
aan werklozen, waarbij die werklozen zich engageren om bijvoorbeeld geen
sociale fraude te plegen en geen zwartwerk te doen. Wordt dat niet
geïnspecteerd? De financiële sector wordt precies behandeld als een staat in de
Staat die recht heeft op eigen regels. Ik heb mijn twijfels of wordt toegekeken
op de naleving van de regels die tussen het ministerie van Financiën en de
financiële sector werden afgesproken en of men erop staat dat de afspraken
worden nageleefd. Ik ben daarvan alsnog niet overtuigd. Daarom vraag ik u of ik
dat rondschrijven kan inzien en of u mij kunt verduidelijken hoe het ministerie
van Financiën daarop gaat toekijken?
12.14 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de
voorzitter, ik ben ook ontgoocheld over het antwoord van de staatssecretaris.
Het is heel bizar. Toen wij hierover drie of vier weken geleden discussieerden,
hebt u telkens verwezen naar de gedragscode met de banken. Vandaag blijkt die
niet te bestaan. Ik vind dat een bizarre evolutie.
U hebt
ook niet alle vragen beantwoord die ik heb gesteld. U spreekt zich niet uit
over de constructies van double dip, die goed gekend zijn. U zegt niet of dit
nu overeenstemt met de wetgeving of niet. Ik denk dat u toch moet kunnen zeggen
of dat inderdaad past in de oorspronkelijke doelstelling van de wet, en of dit
om bedrijfseconomische redenen verantwoord is.
U spreekt zich niet over die vraag uit. U schuift de problematiek voor u
uit. Eigenlijk geeft u het signaal dat bedrijven en banken kunnen voortdoen
zoals zij vandaag bezig zijn.
Wij gaven
vorige keer ook het voorbeeld van Electrabel en hoe dat bedrijf met dergelijke
constructies tot 30 miljoen euro kon besparen. Electrabel slaagde
daarin, enkel en alleen door, zonder enige investering, wat constructies op te
zetten. Dat kan niet de bedoeling van de wetgeving zijn.
U
antwoordt dat wij tot 31 december 2007 zullen moeten wachten. Als wij op
dat moment de wet nog moeten wijzigen, is het al 2008. Wanneer zullen eventuele
wijzigingen in dat geval kunnen gebeuren? Wij zullen in dat geval een paar
maanden of een paar jaar verder zijn, voordat wij een aantal correcties hebben
kunnen aanbrengen. Ondertussen zullen de bewuste constructies de Belgische
Staat heel wat geld kosten.
12.15 Guy
Coëme (PS):
Monsieur le président, je voudrais attirer l'attention du ministre sur le fait
que c'est son propre service d'études qui tire la sonnette d'alarme et qui
souligne à quel point l'application actuelle des intérêts notionnels peut avoir
un impact sur les recettes.
Par
ailleurs, je crains que l'on ne puisse établir un parallèle entre l'application
abusive des intérêts notionnels avec, notamment, la QFIE bien connue et avec
une loi que vous et moi avons connue, il y a, hélas, bien longtemps. Il
s'agissait d'un arrêté de pouvoirs spéciaux créant les centres de coordination.
On n'a cessé de dénoncer l'hémorragie que cela allait représenter pour le
Trésor public. Trois modifications législatives ont été nécessaires à l'époque
pour en arriver à ce que cette loi devienne enfin une bonne loi que nous
pouvions approuver.
Pour le
reste, monsieur le président, monsieur le ministre, nous attendrons la
Saint-Sylvestre!
L'incident
est clos.
13 Vraag van de heer Roel Deseyn aan de vice-eerste minister en
minister van Financiën over "de aftrek van
onderhoudsgelden" (nr. 259)
13 Question de M. Roel Deseyn au vice-premier ministre et
ministre des Finances sur "la déduction des pensions
alimentaires" (n° 259)
13.01 Roel Deseyn (CD&V - N-VA):
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, nu fiscaal co-ouderschap werd
geïnstalleerd, ook voor mensen met een gelijkmatige huisvestingsregeling voor
de kinderen, is er toch een aantal vragen waarmee mensen worstelen en waarmee
blijkbaar ook de rechtspraak worstelt.
Naar
aanleiding van de gelijke verdeling van de huisvesting van het kind rijzen
enkele vragen met betrekking tot de aftrekbaarheid van de
onderhoudsuitkeringen. Voor de aftrek van onderhoudsgelden is onder meer
vereist dat de uitkeringsgerechtigde geen deel uitmaakt van het gezin van de
persoon die de uitkering verschuldigd is. De beoordeling daarvan gebeurt dan op
het tijdstip van de betaling van de onderhoudsuitkeringen en niet op 1 januari
van het aanslagjaar, zoals het geval is om als ten laste van de
belastingplichtige te worden beschouwd.
Volgens
de rechtspraak van het Hof van Cassatie wordt het gezin gedefinieerd als een
feitelijke situatie die wordt gekenmerkt door bestendig samenleven en
samenwonen, zonder tijdelijke onderbrekingen uit te sluiten. Nu rijst de niet
onbelangrijke vraag of de kinderen die beurtelings in een stelsel van gelijkmatige,
zeg maar: alternerende, verdeling van de huisvesting niet worden geacht
voortdurend deel uit te maken van het gezin van de vader en van de moeder, ook
voor de alternerende perioden waarin zij bij de andere partner verblijven.
Feitelijk zijn de onderhoudsgelden echter bedoeld voor de perioden waarin de
kinderen deel uitmaken van het gezin niet van de onderhoudsplichtige, maar wel
van de andere ouder. In dit verband heb ik enkele vragen.
Ten
eerste, is de minister het met mij eens dat de onderhoudsplichtige kan opteren
voor de aftrek van de onderhoudsgelden bij een gelijkmatige verblijfsregeling,
met verlies natuurlijk van de verdeling in zijn voordeel van de verhoging van
de belastingvrije som wegens kinderlast?
Ten
tweede, de vraag rijst tevens wat de administratie zal doen met betrekking tot
de te verdelen toeslagen op de belastingvrije som bij de ene
belastingplichtige, wanneer zij vaststelt dat de andere ouder
onderhoudsuitkeringen terecht aftrekt voor het kind. De vraag is: zal de ene
ouder dan automatisch de volledige toeslagen ontvangen?
Ten
derde, een heel belangrijk issue. We zien dat de rechtspraak verdeeld is inzake
de aftrek van uitgaven gedaan tijdens het omgangsrecht met het kind. Sommige
rechtbanken aanvaarden de aftrek van deze uitgaven, andere weer niet. Wat is
het ministeriële standpunt met betrekking tot de uitgaven die een ouder naar
aanleiding van zijn omgangsrecht heeft betaald, bijvoorbeeld voor
buitenschoolse opvang? Zijn deze kosten aftrekbaar als onderhoudsuitkering of
sowieso aftrekbaar? Waar zijn die dan fiscaal te declareren? Onder welke
rubriek?
13.02 Minister
Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Deseyn, een ouder
die onderhoudsgeld betaalt in een regeling waarbij de huisvesting van de
kinderen gelijkmatig is verdeeld over beide ouders en die meent dat het fiscaal
interessanter is om de aftrek van die onderhoudsuitkeringen te vragen, eerder
dan de overdracht van de helft van de toeslagen als bedoeld in artikel 132,
eerste lid, 1° tot 6° van WIB 92 waarop het kind recht heeft, mag die keuze
maken.
Wanneer
de formele voorwaarden voor de verdeling van die toeslagen vervuld zijn, maar
een van de ouders voor de betrokken kinderen onderhoudsuitkeringen aftrekt als
bedoeld in artikel 104, 1° van bovenvermeld wetboek, bepaalt het zesde lid van
artikel 132bis van datzelfde wetboek dat dit artikel niet van toepassing is.
Als de andere ouder in zijn of haar aangifte desondanks de toepassing van
datzelfde artikel 132bis vraagt, is het wegens praktische redenen niet mogelijk
om hem of haar automatisch de volledige toeslagen op de belastingvrije som voor
die kinderen toe te kennen. Dat belet laatstgenoemde ouder evenwel niet om zijn
of haar recht op de volledige toeslagen op de belastingvrije som voor de
betrokken kinderen te zijnen of te haren laste te vrijwaren door het indienen
van een administratief beroep.
De
uitgaven die een ouder naar aanleiding van zijn omgangsrecht heeft betaald,
worden niet als onderhoudsuitkeringen aangemerkt. Iedere ouder draagt namelijk
dergelijke uitgaven voor zijn of haar kinderen, ongeacht of die ouders al dan
niet uit elkaar zijn.
Volledigheidshalve
wil ik nog aanstippen dat de belastingplichtige, aan wie bij toepassing van
bovenvermeld artikel 132bis de helft van de toeslagen op de belastingvrije som
voor kinderen ten laste als bedoeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 5° van
datzelfde wetboek wordt toegekend, de uitgaven voor buitenschoolse opvang die
hij vanaf het inkomstenjaar 2007, aanslagjaar 2008, heeft betaald, kan
aftrekken als uitgaven voor de oppas van een of meer kinderen als bedoeld in de
artikelen 104,7°, 113 en 114 van datzelfde wetboek, voor zover aan de daarin
geldende voorwaarden is voldaan.
13.03 Roel Deseyn (CD&V - N-VA):
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal alle technische details
nalezen. Het lijkt mij dat er meer richting en duiding wordt gegeven. Het is
echter nog steeds een zware procedure voor de ouders, waarbij de uitputting van
de rechten een beetje wordt gehypothekeerd, zeker als de automatische toekenning
niet kan bekomen worden.
Het is
ook voor de mensen bijzonder moeilijk om om te gaan met een dergelijke
gecompliceerde wetgeving. Het zou niet slecht zijn om daaraan een specifieke
brochure te wijden.
Ik
verwijs nog even naar het arrest van de rechtbank van Leuven van 9 januari
2004 met betrekking tot die uitgaven tijdens het omgangsrecht. Daar werd een
gunstig vonnis verleend. Men stelde dat ze in aanmerking komen voor fiscale
aftrek. Dat is natuurlijk in tegenstelling met de eerdere rechtspraak met betrekking
tot dit onderwerp. Gezien het precedentkarakter van bepaalde van uw uitspraken
van vandaag, zal ik dat nog eens nalezen.
13.04
Minister Hervé Jamar:
Dat is iets voor een volgende programmawet.
Het incident
is gesloten.
14 Question de Mme Muriel Gerkens au vice-premier ministre et
ministre des Finances sur "la dépréciation immobilière des habitations
situées dans les périmètres 'seveso'" (n° 261)
14 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de vice-eerste minister en
minister van Financiën over "de waardevermindering van de woningen die
binnen de veiligheidsperimeter van de zogenaamde sevesobedrijven zijn
gelegen" (nr. 261)
14.01
Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, ces
derniers temps, notre attention a été attirée à plusieurs reprises par des
incidents sur des sites d'entreprises Seveso. Les populations se sont
inquiétées des difficultés d'information de la part des autorités communales.
Ce contexte a suscité de nombreuses rencontres et des interrogations des
citoyens et des responsables communaux. Il y a notamment le fait que des
habitations existantes, après qu'une entreprise ne s'installe ou ne prenne de
l'extension obtenant ainsi un statut Seveso, ne perdent de leur valeur à la
location ou à la vente car elles sont répertoriées dans un site Seveso.
Monsieur le
ministre, lors de la vente d'une habitation, est-il obligatoire de mentionner
dans les actes notariés qu'elle se trouve dans une zone Seveso? Je pense que
c'est obligatoire mais pourriez-vous me le confirmer?
Disposons-nous
de données au sein du SPF Finances qui permettraient d'évaluer la
dévalorisation des habitations et les pertes subies par les propriétaires? Si
ce n'est pas le cas, quels outils seraient nécessaires pour pouvoir l'évaluer?
Étant donné
qu'il y a dévalorisation de leur bien, ces personnes ne mériteraient-elles pas
une certaine compensation, que ce soit sur le plan du revenu cadastral ou via
une autre mesure fiscale liée au bien?
14.02
Hervé Jamar, ministre: Madame Gerkens, la dépréciation immobilière est effectivement
une question importante.
La directive
Seveso I a été transposée par la loi fédérale du 21 janvier 1987 et
par les réglementations régionales. Il relève clairement de la compétence des
Régions de prendre ou non des initiatives obligeant de mentionner la présence
d'une entreprise Seveso dans un acte authentique. À titre d'exemple, la Flandre
exige depuis 1996 de demander une attestation du sol pour le transfert d'un
bien.
Au SPF
Finances, l'administration générale de la documentation patrimoniale dispose de
toutes les données essentielles concernant les ventes de biens immobiliers,
notamment l'identité des parties, les prix, les conditions de vente et
l'identification du bien.
Des modèles
mathématiques pour le calcul de la valeur vénale des maisons ou appartements
ont été élaborés qui prennent aussi en compte la situation du bien. Cette
situation peut être complétée par la proximité des facteurs positifs et
négatifs comme des sites avec des produits dangereux. Le traitement de ces
données nécessitera un système d'informations géographiques (SIG).
L'administration
générale de la documentation patrimoniale travaille à l'élaboration d'un cahier
des charges pour l'attribution d'un système d'informations géographiques pour
le cadastre, qui sera appelé CADSIGS pour englober tout le projet, qui
constitue un des éléments de base pour la mise sur pied d'un système
d'informations patrimoniales (PATRIS).
Tout cela
peut paraître compliqué, mais reste simple à comprendre; la mise sur pied
technologique est nettement plus complexe.
La mise à
jour de ces informations relatives au sol ou aux parcelles sera effectuée de
façon intégrée et en coopération avec les Régions notamment. Le département
Environnement, Nature, Énergie de l'autorité flamande a contacté notre
administration voilà peu pour l'examen de la dépréciation immobilière des
habitations résultant des facteurs environnementaux.
Des mesures
existent déjà qui permettent, entre deux péréquations générales des revenus
cadastraux, de tenir compte des diminutions de valeur locative des immeubles
bâtis et non bâtis. L'article 491 du Code des impôts sur les revenus 1992
en particulier permet la révision d'un revenu cadastral d'une parcelle bâtie
lorsque, par suite de circonstances nouvelles et permanentes créées notamment
par le fait de tiers, il est existe une différence d'au moins 15% entre le
revenu cadastral de la parcelle en question et la valeur locative normale nette
telle qu'elle aurait été établie si les circonstances précitées avaient existé
à l'époque où il a été établi.
Je vous
donnerai la réponse écrite afin que vous disposiez de tous les noms, comme
CADSGIS, PATRIS et autres.
14.03
Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, merci pour
votre réponse.
Vous n'avez
pas cité la Région wallonne. Cela signifie-t-il que vous ne disposez d'aucune
information concernant cette obligation ou qu'elle n'existe pas du côté wallon?
Vous dites
que "les informations disponibles peuvent être complétées par la proximité
d'un site". Ce mot "peuvent" indique donc que ce n'est pas
indispensable.
Pour la
révision du cadastre, s'il existe une différence, la personne concernée
doit-elle le demander ou l'administration, par données croisées, peut-elle le
signaler? Non, elle ne dispose pas de toutes les données nécessaires. La
personne concernée doit donc songer à émettre sa demande.
14.04
Hervé Jamar, ministre: En une seconde, je sais que le temps est compté. Je mets cela
en parallèle avec une politique qui vient d'entrer en œuvre: le cadastre du
sous-sol; et nous pensons là à Ghislenghien. Il s'agit de répertorier toutes
les conduites et autres câbles souterrains dangereux.
Après trois
ans de collaboration avec les Régions wallonne, bruxelloise et flamande, nous
sommes enfin arrivés à un modus vivendi. Le projet est en route, mais tout le
monde ne travaille pas sur le même rythme ou avec les mêmes interlocuteurs. Par
exemple, la Région wallonne est surtout basée sur les intercommunales, la
Flandre travaille d'une autre manière et Bruxelles encore d'une autre. C'est le
type de problème que l'on rencontre.
Je reste
d'accord avec vous pour être proactif dans l'avancement de cette politique.
L'incident
est clos.
15 Vraag van de heer Carl Devlies aan de minister toegevoegd aan de
minister van Financiën, belast met de Modernisering van de Financiën en de
Strijd tegen de fiscale fraude over "de werking van Tax-on-webdiensten
voor de cijferberoepen" (nr. 282)
15 Question de M. Carl Devlies au ministre adjoint au ministre des
Finances, chargé de la Modernisation des Finances et de la Lutte contre la
fraude fiscale sur "le fonctionnement des services Tax-on-web pour les
professions du chiffre" (n° 282)
15.01 Carl Devlies (CD&V - N-VA):
Mijnheer de voorzitter, wij hebben uiteraard altijd het project inzake de
informatisering van het departement van de minister, ook Tax-on-web, gesteund.
Het is normaal dat dergelijk systeem aan kinderziektes is onderworpen. De
kinderziektes blijven echter lang duren.
In de
maand oktober 2007 kreeg ik opnieuw een aantal bemerkingen van professionelen
zoals boekhouders en accountants. Zij beklagen zich erover dat het systeem toch
zo vaak buiten gebruik is. Ik verwees in mijn vraag naar iemand die op
24 oktober 2007 om 14.58 uur voor de vijfde maal op een maand
tijd vaststelde dat het systeem buiten gebruik was.
Voor die
professionelen is voornoemde vaststelling wel een probleem. Zij plannen immers
van tevoren dat zij bijvoorbeeld op donderdagmiddag een middag zullen besteden
aan het inbrengen van de gegevens op tax-on-web. Kan dat niet, dan wordt hun
werkregeling door elkaar gegooid. Dat is een praktisch, organisatorisch
probleem van de betrokkenen in bedoelde beroepscategorieën.
Kunt u geen
oplossing vinden, opdat het systeem in de toekomst minder vaak zou uitvallen?
15.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, door een tijdelijk probleem met de
authentificatie van de mandatarissen kreeg een aantal gebruikers van de
Tax-on-webapplicatie problemen tijdens het aanloggen op de
tax-on-webapplicatie.
De
betrokken foutboodschap wijst op vertragingen in de back-office van de
Tax-on-webapplicatie als gevolg van de authentificatiemechanismen die voor de
mandatarissen worden gebruikt. De oorzaken van het probleem werden
geïdentificeerd. Een oplossing werd inmiddels gerealiseerd.
Op
donderdag 25 oktober, vrijdag 26 oktober en maandagvoormiddag 29 oktober
jongstleden werden sommige gebruikers nog met hetzelfde probleem
geconfronteerd. Vanaf maandagmiddag 29 oktober 2007 was het probleem
opgelost.
Mijnheer
de voorzitter, ik wil ook de cijfers, die toch goed zijn, vernoemen.
1.304.969
utilisateurs de Tax-on-web, c'est 300.000 en plus que l'année dernière. C'est
un sur cinq. C'est mieux que la France qui ristourne pourtant 20 euros. On
peut donc dire que le système fonctionne bien.
Le président: Mais on peut toujours mieux
faire dans la vie!
15.03
Hervé Jamar, ministre: En ne donnant pas les 20 euros attribués par les Français,
nous avons donc économisé environ 25 millions d'euros.
Le président: Mais les Belges sont parfois
meilleurs que les Français!
15.04
Hervé Jamar, ministre: Mais si vous le voulez, monsieur Devlies, je peux reprendre
la conférence de presse d'hier.
L'incident
est clos.
16 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eerste minister
en minister van Financiën over "de aangifte in de
rechtspersonenbelasting" (nr. 287)
16 Question de M. Stefaan Vercamer au vice-premier ministre et ministre
des Finances sur "la déclaration en matière d'impôt des personnes
morales" (n° 287)
16.01 Stefaan Vercamer (CD&V - N-VA):
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in het Belgisch Staatsblad van
11 oktober is het koninklijk besluit tot vastlegging van het
aangifteformulier in de rechtspersonenbelasting voor het aanslagjaar 2007
verschenen.
De
uiterste indieningsdatum is 12 december, wat binnenkort is. Deze aangifte
werd aangepast aan de nieuwe boekhoudkundige verplichtingen.
Er rijzen
dienaangaande vragen voor de vzw’s. Conform artikel 17 van de wet tot
wijziging van de vzw-wet van 1921 dienen alle vzw’s nu een boekhouding te
voeren. Afhankelijk van de grootte van de vereniging dient dit te gebeuren
conform de regels bepaald in het koninklijk besluit van 26 juni 2003
voor de kleine verenigingen en conform de bepalingen van het koninklijk besluit
van 19 december 2003 voor de grote verenigingen.
Met
betrekking tot de boekhoudkundige verplichting voor vzw’s wordt nergens de
verplichting opgelegd een boekhouding te voeren waarbij het boekjaar moet
samenvallen met het kalenderjaar. Bovendien is 2006 het laatste jaar waarin het
overgangsrecht met betrekking tot de nieuwe boekhoudregels in hoofde van de
vzw’s zich laat voelen.
De
bestaande verenigingen zijn de verenigingen die rechtspersoonlijkheid hebben
verkregen vóór 1 januari 2004. Zij dienen deze boekhoudregels toe te
passen vanaf 1 januari 2006 of vanaf de datum na
1 januari 2006 indien het boekjaar niet samenvalt met het kalenderjaar.
Op basis
van artikel 200, c) van het koninklijk besluit tot uitvoering van het
Wetboek van Inkomensbelastingen wordt in de rechtspersonenbelasting het
aanslagjaar verbonden aan het belastbaar tijdperk dat samenvalt met het
kalenderjaar vóór dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd.
De
aangifte voorziet erin dat de jaarrekening moet worden meegestuurd als
verplichte bijlage. Wat betreft de verplichtingen van de verenigingen die een
boekjaar hebben dat niet samenvalt met een kalenderjaar, rijzen er enkele
vragen met betrekking tot de jaarrekening die moet worden meegestuurd.
Ten
eerste, hoe dienen de verenigingen wiens boekjaar niet samenvalt met het
kalenderjaar in het licht van de aangifte in de rechtspersonenbelasting te
handelen?
Impliceert
de bepaling van artikel 200, c) van het voornoemd koninklijk besluit dat
die verenigingen twee jaarrekeningen moeten bijvoegen zodat het volledig
kalenderjaar 2006 wordt omvat? Wat moeten zij doen indien de jaarrekening die
de laatste maanden van het kalenderjaar 2006 omvat nog niet is goedgekeurd door
de algemene vergadering? Dat kan perfect gebeuren aangezien zij daarvoor over
zes maanden tijd beschikken.
Aangezien
de boekhoudkundige verplichtingen ten aanzien van bestaande verenigingen wiens
boekjaar niet samenvalt met het kalenderjaar slechts van toepassing zijn vanaf
de start van het boekjaar dat aanvangt na 1 januari, wat moeten deze
verenigingen dan meesturen? Voor het eerste deel van het kalenderjaar 2006
beschikken zij immers niet over een jaarrekening.
Ten
tweede, zou het niet logisch zijn dat artikel 200, c) van het koninklijk
besluit tot uitvoering van het Wetboek van Inkomensbelastingen zou worden
aangepast naar analogie van wat van toepassing is op de vennootschapsbelasting
zodat het belastbaar tijdperk een periode overspant die overeenstemt met het
boekjaar?
Kunt u
mij de redenen meedelen waarom dit voor de vennootschapsbelasting wel kan en
voor de rechtspersonenbelasting niet? Indien u het met mij eens zou zijn dat
dit ook voor de verenigingen moet kunnen, mogen we dan initiatieven in die
richting verwachten?
16.02 Minister Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, overeenkomstig
artikel 200, c) van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van
Inkomstenbelasting 92 valt voor de toepassing van de rechtspersonenbelasting
het belastbare tijdperk samen met het jaar vóór dat waarnaar het aanslagjaar
wordt genoemd. Voor de meerderheid van de rechtspersonen onderworpen aan de
rechtspersonenbelasting valt dit belastbaar tijdperk samen met het boekjaar.
De
jaarrekening of de stukken nodig ter beoordeling van het toepasselijke
belastingstelsel, toe te voegen aan de aangifte, is of zijn deze die betrekking
heeft of hebben op het boekjaar afgesloten tijdens het betrokken belastbaar
tijdperk.
Ik kom
aan uw tweede vraag. De administratie zal onderzoeken of een eventuele
aanpassing van artikel 200 c) van het WIB92 aangewezen is.
Het incident
is gesloten.
17 Question de M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et
ministre des Finances sur "l'avenir des bâtiments de la gendarmerie
d'Assesse et la future localisation de la police de la route de la province de
Namur" (n° 288)
17 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister
en minister van Financiën over "de toekomst van de rijkswachtgebouwen van
Assesse en de nieuwe site voor de wegpolitie van de provincie
Namen" (nr. 288)
17.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le
président, ma première question concerne l'ancienne gendarmerie d'Assesse,
située au centre de ce très beau village et qui appartient à la Régie des
Bâtiments. Ce bâtiment est actuellement occupé par la police communale
d'Assesse.
La zone de
police des Arches, à laquelle appartient cette police communale, a décidé de la
construction d'un nouveau poste de proximité et quittera dès lors prochainement
(vers le mois d'avril 2008) ces locaux.
Il a été un
temps envisagé par la Régie des Bâtiments d'y installer la police de la route
de la province de Namur, actuellement basée à Jambes, ce qui ne semblait pas
une solution optimale, dès lors que ce bâtiment se situe au milieu du village,
à proximité d'une voire de deux écoles et ne dispose pas de garages en nombre
suffisant, ce qui nécessitait des travaux complémentaires.
Il semble
que cette hypothèse ait été abandonnée, ce qui est plutôt une bonne chose, mais
laisse entière la question de la localisation future de la police de la route
d'Achêne.
M. le
ministre peut-il me dire s'il confirme que le projet d'installer la police de
la route de la province de Namur dans l'ancienne gendarmerie d'Assesse a été
abandonné? Quelle autre implantation est, dès lors, actuellement envisagée pour
cette police de la route? Le cas échéant, dans quel délai?
Par
ailleurs, quels sont les projets de la Régie des Bâtiments à l'égard de l'ancienne
gendarmerie d'Assesse, dont l'occupation sera prochainement abandonnée par la
police communale? Des contacts sont-ils en cours à ce sujet avec les autorités
communales directement concernées? Une cession de ces bâtiments à la commune
est-elle envisagée? Le cas échéant, à quelles conditions?
17.02
Hervé Jamar, ministre: Monsieur Gilkinet, la Régie des Bâtiments n'a, à ce jour, pas
reçu de confirmation officielle de la part de la police fédérale quant à
l'abandon du site de l'ancienne gendarmerie d'Assesse pour loger la WPR (la
police de la route) de la province de Namur.
Dès
réception de la décision de la police fédérale, la Régie des Bâtiments
envisagera avec elle, dans le courant de l'année 2008, le lieu de la future
implantation.
En ce qui
concerne les bâtiments de l'ancienne gendarmerie d'Assesse, ceux-ci sont
occupés par la police locale. En effet, la zone de police des Arches a refusé
le transfert immobilier, qui s'inscrit dans le cadre des dispositions de
l'arrêté royal du 9 novembre 2003. Aussi, l'occupation des lieux par
ladite zone de police est-elle réglée par un contrat de location avec la Régie
des Bâtiments. L'échéance contractuelle est actuellement fixée au
31 janvier 2008. La Régie n'a pas encore pris attitude quant au devenir
du site de l'ancienne gendarmerie au-delà du 31 janvier 2008.
S'il s'avère
nécessaire que les bâtiments ne sont plus nécessaires pour héberger un service
fédéral, les dispositions seront prises pour organiser la vente au bénéfice du
fonds créé en vertu de la loi-programme du 2 août 2002.
Je tiens à
votre disposition la réponse écrite. Je présume que vous la relayerez auprès
des autorités locales.
17.03
Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Je n'y manquerai pas, monsieur le ministre! Je ne
manquerai pas non plus d'interroger le ministre de l'Intérieur sur la future
localisation de la police de la route de la province de Namur. J'invite la
Régie de Bâtiments à être particulièrement proactive à l'égard de ce bâtiment
doté d'une certaine qualité architecturale situé au centre du village et qu'il
ne s'agit pas de laisser tomber en ruines comme d'autres bâtiments qui sont
sous sa gestion.
Le président: On pourrait organiser une
réunion de la commission des Finances dans le bâtiment de la gendarmerie!
17.04
Hervé Jamar, ministre: Le gouvernement wallon procède à de nombreuses
décentralisations de ce genre!
Het incident
is gesloten.
18 Question de M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre
des Finances sur "un centre fermé pour jeunes délinquants à
Florennes" (n° 290)
18 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister
en minister van Financiën over "een gesloten jeugdinstelling in
Florennes" (nr. 290)
18.01
Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, ma question concerne
l'installation d'un centre fermé pour jeunes délinquants à Florennes, l'étude
de stabilité et les contacts avec la commune.
Le projet du
gouvernement violet d'installer un centre fermé pour jeunes délinquants à
Florennes a suscité, au mois de mai dernier, l'émoi des citoyens et des
autorités communales, dès lors notamment qu'aucune concertation officielle
n'avait eu lieu avant son annonce. La commune considère que l'endroit est assez
mal choisi: à proximité d'un centre fermé et d'une carrière dans laquelle on
trouve des explosifs.
Conformément
au protocole d'accord signé avec les Communautés, compétentes en matière d'aide
à la jeunesse, la Régie des Bâtiments a néanmoins acquis les terrains concernés
et a lancé au mois de juin la procédure de consultation légale pour la
construction de ce centre fermé pour jeunes. Entre-temps, des études de
stabilité du sol ont été réalisées. Elles semblent indiquer que la présence
d'anciennes galeries de mines sous le site envisagé rendrait ce terrain inadapté
pour la construction ou l'aménagement d'une infrastructure de cette envergure.
Monsieur le
ministre, pouvez-vous me dire combien l'achat de ce terrain a coûté à la Régie
des Bâtiments? Pourquoi des études préalables de faisabilité et de stabilité
n'ont-elles pas été réalisées?
Confirmez-vous
que l'étude de stabilité du sol conclut à l'inadaptation du terrain par rapport
au projet de construction d'un centre fermé pour jeunes délinquants?
Le cas
échéant, quelle alternative à ce projet est-elle envisagée à Florennes ou
ailleurs? L'est-elle en concertation avec les acteurs concernés, la commune ou
le conseil d'arrondissement de l'aide à la jeunesse, qui avait réagi par
rapport à ce projet?
18.02
Hervé Jamar, ministre: Monsieur Gilkinet, à ce jour, la Régie des Bâtiments n'est
toujours pas propriétaire du terrain en question. L'acquisition a été mise en
suspens à la demande du SPF Justice, dans l'attente du résultat définitif des
investigations relatives à la stabilité du sol. C'est précisément dans le cadre
de la réalisation d'une étude de faisabilité que la problématique de la
stabilité du sol a été soulevée.
Les
résultats de l'expertise approfondie en matière de stabilité ne sont pas encore
connus et il est vraisemblable que des essais de sol devront être envisagés via
un laboratoire spécialisé en la matière.
Faute de
disposer des conclusions quant à l'inadaptation éventuelle du terrain pour
accueillir le futur centre pour jeunes délinquants, il nous apparaît donc
prématuré, à ce stade, de rechercher des alternatives.
18.03
Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Avez-vous une idée du délai dans lequel vous disposerez
des conclusions définitives relatives à la stabilité?
18.04
Hervé Jamar, ministre: Je peux me renseigner car je n'ai pas plus de précisions. Nous
vous donnerons des renseignements complémentaires.
18.05
Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Je vous en remercie.
Het incident
is gesloten.
La réunion
publique de commission est levée à 12.47 heures.
De openbare
commissievergadering wordt gesloten om 12.47 uur.