Commissie voor de Justitie |
Commission
de la Justice |
van woensdag 17 oktober 2007 Namiddag ______ |
du mercredi 17 octobre 2007 Après-midi ______ |
Le développement des questions commence à 15.04 heures. La réunion est présidée par M. Claude Eerdekens.
De behandeling van de vragen vangt aan om 15.04 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Claude Eerdekens.
01 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "een verduidelijking met betrekking tot de nieuwe echtscheidingswet" (nr. 102)
01 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "une précision à apporter à propos de la nouvelle loi sur le divorce" (n° 102)
01.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb een vraag in verband met het nieuwe artikel 1294bis, §2, van het Burgerlijk Wetboek, waarin wordt gestipuleerd dat, indien afstand wordt gedaan van de EOT-procedure, de in artikel 1287 bepaalde overeenkomsten de partijen voorlopig binden tot wanneer – het is nogal technisch – de artikelen 1257 of 1280 worden toegepast. Met andere woorden, mevrouw de minister, het nieuwe artikel 1294bis van het Gerechtelijk Wetboek voorziet in de overschakeling van de EOT naar de EOO, met dien verstande dat er een voorlopige geldingskracht is voor de vermogensrechterlijke overeenkomst.
Naar de geldingskracht van de familierechterlijke overeenkomst, die dus ook een deel is van de EOT, wordt niet verwezen. Kunt u verduidelijken en uitleggen waarom niet naar het artikel 1288 wordt verwezen dat de familierechtelijke overeenkomst regelt?
01.02 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, l'article 1294bis du Code judiciaire, qui organise le passage à la procédure de divorce par consentement mutuel ou divorce pour cause de désunion irrémédiable et règle également le sort qu'il y a lieu de réserver aux conventions préalables à divorce par consentement mutuel, nous est bien connu.
Selon l'ancienne loi, en cas d'abandon de la procédure, celle-ci perdait toute efficacité. Le législateur a voulu éviter l'apparition d'un vide juridique dans une telle situation. Dès lors, l'article 1294bis, §2 prévoit le maintien de l'efficacité des conventions préalables à divorce. C'est cependant par erreur que l'article 1294bis, §2 renvoie à l'article 1287. En effet, celui-ci concerne les transactions relatives au patrimoine des époux, lesquelles n'ont, par hypothèse, pas vocation à faire l'objet de mesures provisoires.
Pour donner un effet utile à l'article 1294bis, §2 nouveau, il faut donc le lire comme renvoyant à l'article 1288, qui vise les conventions relatives aux résidences, à l'autorité parentale et aux aliments. Vous avez ainsi effectivement épinglé une erreur matérielle. Il y a déjà une doctrine qui parle de cette erreur matérielle. Mon collaborateur me cite notamment une certaine Sophie Louis, auteur de "Le nouveau divorce par consentement mutuel", aux éditions Larcier, qui fait suite à un colloque de l'Université de Liège évoquant cette problématique.
Je pensais utile de répondre très précisément à cette question, étant donné l'erreur matérielle relevée dans l'article en question.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de witwascel en het koninklijk besluit van 3 juni 2007" (nr. 107)
02 Question de M. Dirk Van der Maelen à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la cellule anti-blanchiment et l'arrêté royal du 3 juin 2007" (n° 107)
02.01 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de programmawet van 27 april 2007 heeft het toepassingsgebied van de witwaswet uitgebreid. Het nieuwe artikel 14quinquies van deze wet zegt expliciet dat de tussenpersonen bedoeld in deze wet “ertoe gehouden zijn onmiddellijk deze cel in te lichten van elk feit of elke verrichting waarvan zij weten of vermoeden dat het verband kan houden met het witwassen van geld afkomstig uit ernstige en georganiseerde fiscale fraude, waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procedés van internationale omgang worden aangewend, inclusief zodra zij minstens een van de indicatoren opsporen die de Koning bij koninklijk besluit vastlegt.”
Het koninklijk besluit van 3 juni 2007 geeft een lijst van die 13 indicatoren. Bij de overwegingen van dit KB staat vermeld dat “de aanwezigheid van een van de indicatoren in deze context de instellingen en personen onderworpen aan de wet van 11 januari 1993 ertoe verplicht een melding te verrichten aan de cel voor financiële informatieverwerking.”
Ik kom tot mijn vraag. Mevrouw de minister, bent u het met mij eens dat uit de wettekst en de toelichting bij het uitvoeringsbesluit blijkt dat een melding verplicht is zodra aan een van de indicatoren is voldaan?
02.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van der Maelen, om uw vraag te beantwoorden moet men volgens mij het KB over indicatoren samen lezen met artikel 14quinquies van de preventieve witwaswet en met het artikel 505 van het Strafwetboek heling en witwassen zoals dit werd gewijzigd door de wet van 10 mei 2007 houdende diverse maatregelen inzake de heling en inbeslagneming.
Indien men dit doet, kan er mijns inziens weinig twijfel over bestaan dat de aanwezigheid van een van de indicatoren, opgesomd in het KB van 27 april 2007, moeten worden beschouwd als een wettelijk vermoeden dat het een feit of een verrichting betreft die verband kan houden met witwassen van geld in de zin van de preventieve witwaswet en waarvoor men dus een melding moet doen aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking. Het tegenovergestelde beweren, zou immers tot gevolg hebben dat de instellingen die aan de CFI verplicht zijn een melding te doen, zich niet zouden kunnen beroepen op de beperking van de strafbaarstelling, vermeld in het nieuwe, derde lid van artikel 505 van het Strafwetboek. Met andere woorden, zij zouden nog steeds kunnen worden vervolgd voor gewone fiscale fraude. Dit zou mijns inziens in strijd zijn met de bedoeling van de wetgever en zou iedere zin ontnemen aan het nieuwe, vierde lid van artikel 505 van het Strafwetboek.
02.03 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik hoor met genoegen dat mevrouw de minister inderdaad van oordeel is dat zodra aan een van de indicatoren is voldaan er een meldingsplicht is.
L'incident est clos.
De voorzitter: Aan de orde is vraag nr. 135 van de heer Stefaan Van Hecke over de implementatie van de nieuwe wet op de internering.
02.04 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mevrouw de minister, vanaf 1 januari 2009 moet de nieuwe wet op de internering in werking treden. Zo zullen vanaf dan de strafuitvoeringsrechtbanken beslissen over de internering.
02.05 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur Van Hecke, il faut m'excuser mais j'ai reçu un coup de fil disant que votre question était retirée.
02.06 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Pas à ma connaissance!
Er was een kleine correctie aan de wet, waardoor de oorspronkelijke vraag werd ingetrokken en een nieuwe versie werd ingediend. Ik zal de vraag anders volgende week stellen.
02.07 Laurette Onkelinx, ministre: Dans ce cas, il y a eu un malentendu.
02.08 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Geen probleem. Ik zal de vraag volgende week stellen.
02.09 Laurette Onkelinx, ministre: Vous évoquez le report automatique de votre question. J'attire votre attention sur le fait que je vous réponds en tant que ministre assurant les affaires courantes. Je pourrais bien être à vos côtés prochainement, à ma place de député, pour interpeller le prochain ministre!
Le président: Cette question est donc reportée.
03 Vraag van mevrouw Carina Van Cauter aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de toepassing van de wet op de gerechtelijke achterstand in burgerlijke zaken" (nr. 136)
03 Question de Mme Carina Van Cauter à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "l'application de la loi tendant à résorber l'arriéré judiciaire en matière civile" (n° 136)
03.01 Carine Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de minister, de vraag die ik u wil stellen heeft betrekking op de toepassing van de nieuwe wetgeving op de gerechtelijke achterstand die van toepassing is sedert 1 september 2007.
Dit is eigenlijk een dubbele vraag.
Enerzijds heeft de vraag betrekking op artikel 74, §2. Ingevolge voormeld artikel is de rechter verplicht om uiterlijk binnen de zes weken na inleiding van een zaak het tijdsverloop van de rechtspleging te bepalen. Quid met betrekking tot deze procedures waar partijen niet verschijnen? Enerzijds heeft de rechter de verplichting om verstek ambtshalve vast te stellen of dient hij ook in deze zaken conclusietermijnen op te leggen? Twee, wanneer verstek wordt gevorderd en de eisende partij wel verschijnt doch geen vonnis vordert, kan de eisende partij dan in deze gevallen alsnog toepassing maken van artikel 803 en de zaak zeer snel behandelen of moet zij ondergaan dat ook in deze zaken alsnog de conclusietermijnen op zich zouden laten wachten en er eigenlijk een lange procedure ontstaat? Dat is een eerste aspect.
Ten tweede, de toepassing van artikel 770 van het Gerechtelijk Wetboek op het terrein. In een aantal
dossiers waarin een rechtsdag is verleend, wordt vastgesteld dat de rechter de zaken alsnog niet in beraad neemt maar in voortzetting plaatst en verdaagt tot een nadere datum in toepassing van artikel 754 van het Gerechtelijk Wetboek. Is de minister daarvan op de hoogte? Hoe denkt zij hier tegen op te treden of hieraan gevolg te geven?
03.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, onder voorbehoud van de nadrukkelijke bevoegdheid van de hoven en rechtbanken aan wie het als enige toekomt de wetten en reglementen te interpreteren, kan ik u de volgende elementen van antwoord op uw vragen verschaffen.
Inzake het verstek begint de tekst van het nieuwe artikel 747, §2, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek met de woorden: “onverminderd de toepassing van de regels inzake het verstek.” Indien de verwerende partij niet bij de inleidingzitting verschijnt, kan de eisende partij dus dadelijk om een verstekvonnis verzoeken of, in voorkomend geval, op een latere zitting, na artikel 803 van het Gerechtelijk Wetboek te hebben toegepast. Ze kan daarentegen aan de rechter eveneens vragen conclusietermijnen en een pleitdatum vast te leggen, teneinde op deze wijze een tegensprekelijk vonnis te verkrijgen, in overeenstemming met het zesde lid van paragraaf 2 van artikel 747 van het Gerechtelijk Wetboek. Op deze manier beperkt men de hypothesen van de verstekvonnissen.
Het komt mij daarentegen voor dat, zodra de rechter de conclusietermijnen en de pleitdatum heeft vastgelegd, de eisende partij de vastlegging niet meer kan vragen op grond van artikel 803 van het Gerechtelijk Wetboek, aangezien de zaak op dat ogenblik reeds is vastgelegd op basis van artikel 747.
Inzake het mechanisme dat u beschrijft en dat wordt gebruikt om de toepassing te omzeilen van het nieuwe artikel 770 van het Gerechtelijk Wetboek, blijkt dat de waarheid te zijn. Ik betreur dat ten zeerste.
De termijn van één maand voor de uitspraak is niet nieuw en bestond reeds jaren in het Gerechtelijk Wetboek. De hervorming heeft voornamelijk tot doel om aan de korpschefs een echt beheersinstrument voor hun jurisdictie te verschaffen. Het komt uiteindelijk hun toe om te waken over de goede toepassing van de nieuwe regels en, meer in het algemeen, over de goede werking van hun jurisdictie.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
04 Question de M. Fouad Lahssaini à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "les résultats du rapport d'autopsie suite au décès d'une personne enfermée dans le centre 127bis" (n° 138)
04 Vraag van de heer Fouad Lahssaini aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de resultaten van het autopsieverslag na het overlijden van een in het centrum 127bis opgesloten persoon" (nr. 138)
04.01 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, voici quelques semaines, j'ai posé une question au ministre de l'Intérieur concernant le décès d'une personne internée au Centre fermé 127bis.
Dans ma question à M. Dewael, je m'enquérais déjà des raisons de l'enfermement d'une personne présentant certains symptômes de maladie ou pour le moins des troubles de la personnalité. Avec la même préoccupation, je souhaite aujourd'hui recevoir plus d'informations sur les causes de ce décès. Il a été relayé par la presse et confirmé par le ministre de l'Intérieur que le parquet avait pris en charge l'analyse des circonstances et donc des causes de ce décès.
Madame la ministre, pouvez-vous, aujourd'hui, me donner quelques informations sur les résultats de l'autopsie?
04.02 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, étant donné l'urgence, le parquet de Bruxelles m'a fait rapport oral sur cette affaire judiciaire qui a été mise à l'instruction quelques heures après la survenance du décès. M. le juge d'instruction a demandé une autopsie, qui a mis en évidence une cause toxicologique et qui exclut actuellement l'intervention d'un tiers dans le décès de l'intéressé.
Toutefois, le juge d'instruction a souhaité un examen toxicologique complémentaire, qui est en cours. Le secret de l'instruction ne permet évidemment pas aux autorités judiciaires de donner de plus amples détails sur cette affaire.
04.03 Fouad Lahssaini (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, je vous remercie pour cette réponse prévisible car je savais qu'à un moment donné, l'argument du secret de l'instruction serait évoqué.
Quelles sont les possibilités d'obtenir de plus amples informations sur la suite de cette analyse?
04.04 Laurette Onkelinx, ministre: Que ce soit à moi ou à mon successeur, il faudra poser à nouveau la question dans un certain temps. Les autorités judiciaires, le juge d'instruction, seront alors en mesure de déterminer les éléments qu'ils peuvent rendre publics. S'il s'agit d'un sujet sensible qui pourrait avoir des conséquences sur le déroulement de l'enquête, ils ne diront rien. Par contre, si cet examen confirme la première cause toxicologique, à mon avis, ils accepteront de donner des détails. Mais cela dépend d'eux, la décision leur appartient.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 15.21 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.21 uur.