Commission de l'Intérieur, des Affaires générales
et de la Fonction publique |
Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene
Zaken en het Openbaar Ambt |
du mercredi 25 avril 2007 Après-midi ______ |
van woensdag 25 april 2007 Namiddag ______ |
La séance
est ouverte à 15.23 heures et présidée par M. André Frédéric.
De
vergadering wordt geopend om 15.23 uur en voorgezeten door de heer
André Frédéric.
01 Vraag van de heer Dirk Claes aan de minister van Ambtenarenzaken,
Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over "het
bepalen van het 'ziektekapitaal' voor ambtenaren" (nr. 14951)
01 Question de M. Dirk Claes au ministre de la Fonction publique, de
l'Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l'Égalité des chances
sur "la détermination du 'capital maladie' des fonctionnaires"
(n° 14951)
01.01 Dirk Claes (CD&V): Mijnheer de minister, voor de
hele duur van zijn loopbaan kan een ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is
zijn ambt normaal uit te oefenen ziekteverlof krijgen tot maximum 21 werkdagen
per 12 maanden dienstanciënniteit. Als hij nog geen 36 maanden in dienst is,
wordt zijn wedde hem niettemin gedurende 63 werkdagen gewaarborgd.
Mijn
vraag is of die 21 dagen ziektekapitaal reeds gerekend worden bij aanvang van
de 12 maanden dienstanciënniteit? Of krijgt hij die pas nadat die prestaties
werden geleverd? Bijvoorbeeld, indien hij al 3 jaar gewerkt zou hebben, heeft
hij natuurlijk zijn 63 dagen. Maar heeft hij bij 3 jaar en 1 dag ineens recht
op nog eens 21 dagen supplementair? Of moet hij gedurende heel het vierde jaar
gewerkt hebben? Dat is min of meer de vraag. Krijgt hij dat krediet vooraf of
moet hij dat eerst verdiend hebben?
01.02 Minister
Christian Dupont: Mijnheer Claes, ik dank u voor uw vraag. Zoals
u correct hebt aangehaald kunnen de ambtenaren een ziektekapitaal van 21
werkdagen per gepresteerd jaar aanleggen. Dat kapitaal van 21 werkdagen wordt
op het einde van het jaar bij het reeds bestaande kapitaal gevoegd op basis van
de prestaties die de ambtenaar daadwerkelijk heeft gepresteerd.
Er
bestaat echter één uitzondering. Aan het begin van de loopbaan bij hun
indiensttreding krijgen de ambtenaren een kapitaal van 63 werkdagen, zijnde het
equivalent van 3 jaar ziektekapitaal. Deze maatregel is ingegeven door het
feit dat men een personeelslid dat net in dienst zou zijn getreden en een
arbeidsongeval zou hebben, niet in disponibiliteit wil stellen.
Drie jaar
na de indiensttreding wordt het ziektekapitaal van het personeelslid
herberekend. Het ziektekapitaal van 21 werkdagen wordt echter pas toegevoegd
aan het einde van het vierde jaar. Met andere woorden: 63 werkdagen in het
begin van de loopbaan en herberekening na 3 jaar en toevoeging van 21 dagen,
maar op het einde van het vierde jaar.
01.03 Dirk Claes (CD&V): Concreet wil dat zeggen dat
indien iemand in de eerste drie jaren net 63 dagen ziek zou zijn, hij zijn
wedde doorbetaald krijgt. Als hij ziek zou worden na die 3 jaar, bijvoorbeeld
de eerste dag van zijn vierde jaar, valt hij in disponibiliteit. Dan heeft hij
geen recht meer. Dat is correct. Dat is voor mij duidelijk.
L'incident
est clos.
02 Vraag van de heer Patrick De Groote aan de minister van
Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke
Kansen over "de totale personeelsbezetting van de federale overheid"
(nr. 15109)
02 Question de M. Patrick De Groote au ministre de la Fonction publique,
de l'Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l'Égalité
des chances sur "l'effectif global des services publics fédéraux"
(n° 15109)
02.01 Patrick De Groote (N-VA): Mijnheer de minister, we
zijn in een periode aanbeland waarin partijen hun programma's schrijven. Het is
gemakkelijk om een programma te schrijven, maar het moet achteraf nog haalbaar
zijn.
Iedereen
heeft wellicht al aankondigingen over onder andere 200.000 nieuwe jobs gehoord.
Er is zelfs een hoger bod van 260.000 jobs binnengekomen. We hadden eerder al
gehoord van gouverneur Quaden dat de 200.000 jobs die tijdens deze legislatuur
waren beloofd, gehaald zouden zijn. In het regeerakkoord had men het over
200.000 jobs netto. Er is echter een klein verschil tussen netto en bruto.
Anderzijds was ook regelmatig de kritiek te horen dat consumptie en jobcreatie
van de overheid zelf uitgingen.
Wat kan
men doen wanneer men objectief wil blijven? Dan moet men kijken naar exacte
cijfers en statistieken. Ik ben toevallig gestoten op een aantal cijfers op
www.belgium.be. Daar vond ik het aantal werknemers in effectieven en het aantal
werknemers uitgedrukt in voltijdse equivalenten. Er was ook een kolom
"foute records", die niet zouden worden meegeteld.
Ik kan
hierbij veel verzinnen en ik ken nogal wat grappen over ambtenaren. Die zijn
waarschijnlijk even sterk ingeburgerd in Vlaanderen als in Wallonië. Wat zijn
die foute records precies? Eind juni 2003 ging het om 4.327 ambtenaren op
64.914 voltijdse equivalenten. Dat is een foutmarge van ongeveer 6,6%. Op
1 januari 2007 ging het om 10.873 foute records in de ambtenarij op
een totaal van 65.148 voltijdse equivalenten. Dat is een foutmarge van 16,5%.
Ik kom
tot mijn vragen. Wat schuilt er precies achter de term "foute
records"? Waarom zijn die fout? Waarom kunnen ze niet worden meegeteld?
Kunt u de
juiste totaalcijfers voor 30 juni 2002 en 1 januari 2007
meedelen? Ik had graag het aantal ambtenaren geweten op het einde van de vorige
legislatuur en op het einde van de huidige legislatuur. Ik zou er niet graag
10.000 ambtenaren naast zitten zoals op die website.
Waar zijn
de 9.000 ambtenaren tussen juni 2006 en januari 2007 gebleven? Ik
begrijp het niet zo goed.
02.02
Minister Christian Dupont: Mijnheer De Groote, om op uw vraag te
kunnen antwoorden, moet ik een aantal toelichtingen geven bij de databank
Pdata.
Elk
federaal orgaan moet om de zes maanden de bijgewerkte gegevens over zijn
personeel bezorgen aan de FOD P&O, die dan zorgt voor de consolidering
van de ontvangen gegevens.
De
kwaliteit van de gegevens hangt dus af van de kwaliteit van de informatie die
door de administraties worden bezorgd. De foute records, waarover u het hebt,
hebben dus betrekking op gegevens die de administraties hebben toegestuurd,
maar die niet volledig waren of waarin fouten werden ontdekt.
Die gegevens blijven ingeschreven als foute records wanneer onze
administratie geen verbeterde gegevens ontvangt van de verschillende
administraties.
Wat de
gegevens van juni 2002 betreft, kan ik u meedelen dat de erkende
gegevensvergaring pas bij het begin van deze legislatuur opnieuw van start is
gegaan. Dat heeft een bepaalde tijd in beslag genomen en de eerste gegevens
dateren dus van juni 2003. Dat is de verklaring waarom het overzicht pas in
2003 begint.
Zoals u
hebt kunnen vaststellen ontbreken ook nog heel wat gegevens over het
personeelsbestand in januari 2007. De federale overheidsdienst Financiën
bijvoorbeeld verstrekt ons op dit moment de gegevens van de verscheidene
administraties. Die gegevens zullen eind juni 2007 als stabiel kunnen
worden beschouwd. Dat verklaart waarom er een verschil van 9.000 ambtenaren is.
Het feit
dat er geen unieke gegevensdatabank voor het personeel bestaat binnen het
federaal openbaar ambt maakt dat de vergaring van de erkende statistieken een
werk van lange adem is, waarin fouten kunnen sluipen. Het is een van de redenen
waarom mijn diensten tijdens deze legislatuur gewerkt hebben aan de invoering
van een e-HR-systeem dat over zeven jaar één enkele gegevensbank voor het
gehele openbaar ambt mogelijk moet maken zodat de belangrijkste statistieken
over de evolutie van het personeelsbestand binnen het federaal openbaar ambt
automatisch kunnen worden doorgestuurd.
Het zal
dan een compleet systeem zijn waarin men alle gegevens zal hebben over de
leeftijd van de ambtenaren, het ogenblik waarop zij met pensioen zullen gaan,
maar ook bijvoorbeeld de verschillende gecertificeerde opleidingen die zij
gevolgd hebben. Kortom, alle details over hun carrière. Natuurlijk is het
systeem gefaseerd. Na de eerste fase, dus na ongeveer twee jaar, moet men
eindelijk – ik zeg dat met u – over een systeem beschikken dat ons direct kan
zeggen wat het correcte aantal is zonder te moeten wachten op andere
informatie, die niet altijd correct is, en die verstrekt wordt door
verschillende diensten, voor wie dat niet altijd de eerste prioriteit blijkt te
zijn.
02.03 Patrick De Groote (N-VA): Dank u wel, mijnheer de
minister, voor uw antwoord. Ik hoop dat ik nu de correcte informatie gekregen
heb van u.
Het
aanbieden van dergelijke informatie met zulk een grote foutenmarge op een
officiële website vind ik toch wel kafkaiaans. Dat is toch lachen met de
mensen. Dat voedt wel enigszins de antipolitiek, meen ik.
U zegt dat de kwaliteit van de gegevens afhangt van de kwaliteit van de
gegevens die de administratie doorgeeft. De fouten door de administratie worden
hier dus duidelijk geregistreerd. Ik vraag mij af of er daar geen correcties
gebeuren. Men heeft daarvoor blijkbaar geen interesse volgens u. Dat is geen
prioriteit. Ik vraag mij af of er door de overheid geen strengere controle
daarop wordt uitgevoerd. Hoe kunnen wij een efficiënt beleid gaan voeren als er
onvoldoende gegevens over onze ambtenaren aanwezig zijn?
Ik hoop
samen met u dat er inderdaad een gegevensdatabank voor het personeel komt. U
zegt dat die er komt binnen twee jaar. Dat is dringend een noodzaak om een
degelijk beleid te kunnen voeren.
02.04
Minister Christian Dupont: Mijnheer de voorzitter, onze verschillende
diensten beschikken over verschillende informaticasystemen. Dat is het
resultaat van de geschiedenis. Deze systemen zijn niet altijd compatibel. Er
moet dus een nieuw systeem worden gevonden. Er moeten de nodige voorzorgen
worden genomen om een tweede Phenixprobleem te voorkomen.
De nodige
voorzorgen zijn genomen. Het probleem is dat de diensten eerst hun dienst organiseren
en dat de cijfers voor P&O niet altijd hun eerste prioriteit zijn. Jaar na
jaar hebben wij correcte cijfers, maar niet altijd op tijd. Ik betreur dat ook.
02.05 Patrick De Groote (N-VA): Mijnheer de minister, u
hebt inderdaad gelijk. Ik betreur dat ook. Het is bedroevend vast te stellen
dat er geen uniformiteit is inzake informatica. Ik ben blij dat u stelt dat u
werk gaat maken van uniformisering.
L'incident
est clos.
03 Vraag van mevrouw Greet van Gool aan de minister van Ambtenarenzaken,
Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over "de
uitoefening van een activiteit als vrijwilliger door een ambtenaar"
(nr. 15175)
03 Question de Mme Greet van Gool au ministre de la Fonction publique,
de l'Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l'Égalité
des chances sur "l'exercice d'une activité en tant que volontaire par un
fonctionnaire" (n° 15175)
03.01 Greet van Gool (sp.a-spirit): Mijnheer de
minister, in het jaarverslag van de federale ombudsdienst 2006 worden twee
problemen aangekaart met betrekking tot ambtenaren die buiten hun activiteit
als ambtenaar ook als vrijwilliger actief willen zijn.
Een
ambtenaar die een activiteit als vrijwilliger wil uitoefenen, moet daarvoor al
dan niet voorafgaandelijk toestemming vragen aan zijn administratie. Dat is het
eerste probleem.
Het
tweede probleem heeft betrekking op de vraag of een ambtenaar die als
arbeidsongeschikt werd erkend, een activiteit als vrijwilliger kan of mag
uitoefenen.
In de wet
van 3 juli 2005 betreffende het statuut van de vrijwilliger werd de
mogelijkheid van vrijwilligerswerk expliciet opgenomen voor een
arbeidsongeschikte werknemer, maar er staat niets in over ambtenaren.
Kunt u
mij een antwoord op die vragen geven?
03.02
Minister Christian Dupont: Mevrouw van Gool, op
20 februari 2007 heb ik het College van federale ombudsmannen laten
weten dat het eerste probleem onderzocht werd in het kader van een
reglementaire hervorming van de rechten, plichten, onverenigbaarheden en
cumulregeling van de rijksambtenaren. Ik kan u meedelen dat de hervorming
goedgekeurd werd door de regering op 29 maart jongstleden en dat het
ontwerp van KB dat de materie zal regelen, thans onderzocht wordt door de
Raad van State. Het eerste probleem is dus opgelost.
Een
toestemming zal voortaan aangevraagd moeten worden om buiten zijn ambt een, op
welke wijze ook, bezoldigde activiteit uit te oefenen. De ambtenaar die een
activiteit als vrijwilliger wenst uit te oefenen, vermijdt elk gedrag dat in
strijd is met de waardigheid van zijn ambt. Hij vermijdt ook elke toestand
waarbij hij in verband gebracht zou kunnen worden met bezigheden die in strijd
zijn met de waardigheid van zijn ambt. Hij plaatst zich niet en laat zich niet
plaatsen in een toestand van belangenconflicten, een toestand waarin hij door
zichzelf of door een tussenpersoon een persoonlijk voordeel heeft dat van die
aard is de onpartijdige en objectieve uitoefening van zijn ambt te beïnvloeden
of de wettige verdenking te doen ontstaan van zo'n invloed. Hij moet zijn
hiërarchische overste hiervan verwittigen.
Het
tweede probleem werd mij niet formeel door de ombudsmannen gemeld. De vraag
wordt op dit ogenblik onderzocht door de dienst Medex.
03.03 Greet van Gool (sp.a-spirit): Mijnheer de
minister, ik dank u voor uw antwoord.
Wat het
eerste probleem betreft, de vraag is of een ambtenaar al dan niet een
activiteit als vrijwilliger kan uitoefenen en vooral of hij daarvoor
toestemming moet vragen. Dat blijkt niet zo duidelijk uit uw antwoord, omdat u
zegt dat het ontwerp van KB, dat goedgekeurd is door de Ministerraad, bepaalt
dat een toestemming gevraagd moet worden voor elke bezoldigde activiteit.
De activiteit als vrijwilliger is per definitie een activiteit die niet
bezoldigd wordt. Er kan eventueel een onkostenvergoeding betaald worden, maar
alleen onder bepaalde voorwaarden en die moeten ook aan bepaalde regels
voldoen. Vandaar zou ik bijkomende verduidelijking vragen of een ambtenaar die
een niet-bezoldigde activiteit wil uitoefenen, al dan niet toestemming moet
krijgen.
Wat het
tweede probleem betreft, zou ik willen vragen, aangezien ik er de volgende
maanden zelf niet op zal kunnen terugkomen, of het mogelijk is dat, wanneer het
probleem van arbeidsongeschiktheid en vrijwilligerswerk onderzocht is, u mij
later schriftelijk van het resultaat van het onderzoek in kennis kan stellen.
03.04
Minister Christian Dupont: Een toestemming is nodig voor elke
bezoldigde activiteit. Een toestemming is ook nodig om als vrijwilliger te
kunnen werken, ondanks dat er geen bezoldiging aan te pas komt.
03.05 Greet van Gool (sp.a-spirit): Dus, ook voor een
activiteit als vrijwilliger moet aan de hiërarchische overste toestemming
gevraagd worden of de activiteit mag uitgeoefend worden.
03.06 Minister Christian Dupont: En moet men de verschillende andere
voorwaarden ook vervullen en respecteren.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Dirk Claes aan de vice-eerste minister en minister
van Binnenlandse Zaken over "de nood- en interventieplannen"
(nr. 15194)
04 Question de M. Dirk Claes au vice-premier ministre et ministre de
l'Intérieur sur "les plans d'urgence et d'intervention"
(n° 15194)
04.01 Dirk Claes (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris,
deze vraag betreft de nood- en interventieplannen die door provincies en
gemeenten moeten opgesteld worden.
Het
koninklijk besluit van 16 april legt het kader vast en verder zijn er
bepalingen opgenomen in de rondzendbrief van 26 oktober 2006. In
antwoord op een aantal vorige vragen hierover stelde de minister dat er een
soort typestructuur op komst was op het niveau van de provincies en dat zou
door het crisiscentrum worden uitgewerkt en zo doorsijpelen naar de
gemeentebesturen. Werd die typestructuur reeds uitgewerkt en aan de provincies
ter beschikking gesteld? Bij mijn weten is dat in Oost-Vlaanderen het geval en
werken ze daar in Antwerpen ook al aan, maar van de andere provincies hebben
wij niet veel nieuws daarover.
Heeft de
minister zicht op de verdere uitwerking en harmonisatie op gemeentelijk vlak
door de provinciegouverneurs? Wat is hier de stand van zaken?
De
gemeentes zullen nu een veiligheidscel moeten oprichten en er is ook sprake van
een ambtenaar verantwoordelijk voor de noodplannen. Kan dezelfde ambtenaar
optreden voor verschillende gemeenten die deel uitmaken van bijvoorbeeld een
samenwerkingsverband tussen gemeenten? Op dat vlak denken we bijvoorbeeld aan
de politiezones en de hulpverleningszones bij de brandweer.
De nieuwe
wetgeving legt ook nieuwe financiële verplichtingen op aan de gemeenten. Het
zijn niet alleen nieuwe taken, we zullen ook materiaal moeten aankopen als
tv’s, radio’s, scanners, draagbare pc’s, gsm’s enzovoort. Er is het personeel:
vanwaar komen die ambtenaar en die veiligheidscel? Wij vragen ons dan ook af of
er ook geen financiële ondersteuning voor de gemeentebesturen kan komen.
Er is al
een rondzendbrief verschenen op 26 oktober 2006. Er is gezegd bij het KB
dat er drie rondzendbrieven zouden komen: een tweede over de modellen voor de
noodplannen en een derde over mogelijke knelpunten. Zijn die rondzendbrieven in
voorbereiding of kunt u daar iets meer over zeggen? Dat stond niet letterlijk
in de vraag, dat weet ik, en dan is het misschien moeilijk om daar als
staatssecretaris op in te gaan, maar misschien zit het toch in uw antwoord
verweven.
04.02
Staatssecretaris Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Claes, hier het
antwoord op uw drie verschillende vragen namens de minister van Binnenlandse
Zaken, die verontschuldigd is en op dit ogenblik in Moskou is namens de
regering.
In het
kader van de opvolging van het koninklijk besluit van
16 februari 2006 betreffende de nood- en interventieplannen werkt het
coördinatie- en crisiscentrum van de regering inderdaad aan een typestructuur
voor het algemeen nood- en interventieplan op het niveau van de provincies.
Die structuur wordt meer bepaald ontwikkeld door een werkgroep die door
het crisiscentrum wordt voorgezeten en is samengesteld uit vertegenwoordigers
van de provinciegouverneurs en van de disciplines. Om het werkinstrument te
realiseren baseert de werkgroep zich hoofdzakelijk op de bepalingen van het
koninklijk besluit, maar evenzeer op hetgeen reeds bestaat en op de lopende
initiatieven van de provincies. Omgekeerd houden de provinciegouverneurs bij de
uitwerking van hun initiatieven rekening met de lopende werkzaamheden op
federaal niveau. Er is dus afstemming.
Het doel
van de werkzaamheden is niet om de lokale noodplanning te uniformiseren, maar
wel om ze te harmoniseren om aan de provinciale overheden een werkinstrument,
een soort handleiding dus, aan te bieden dat hen helpt bij de uitwerking van
een algemeen plan.
Ik kom
aan de tweede vraag. Het federaal niveau is in de eerste plaats belast met de
harmonisatie van de noodplanning op provinciaal vlak. De provinciegouverneurs
zijn de directe bestemmeling van de typestructuur, die wordt uitgewerkt. Het
zijn de provinciegouverneurs die als coördinator beslissen of ze die structuur
ter beschikking wensen te stellen van de gemeenten en, indien ja, er de
modaliteiten van kunnen bepalen.
De
omzetting op gemeentelijk niveau van heel de structuur of een gedeelte ervan
zou gemakkelijk moeten zijn, omdat de minimale inhoud van het plan dat wordt
opgelegd bij koninklijk besluit van 16 februari 2006 voor het
provinciaal en gemeentelijk niveau, identiek is. In het bijzonder tijdens de
informatievergadering over het koninklijk besluit voor de burgemeester in het
kader van de opleidingen die georganiseerd werden voor de ambtenaren belast met
de noodplanning, hebben sommige provinciegouverneurs reeds te kennen gegeven
dat ze het instrument ter beschikking willen stellen van hun gemeenten.
Ten
slotte, krachtens het koninklijk besluit waar u naar verwijst, moet elke
burgemeester een ambtenaar aanstellen die belast is met de noodplanning. Als
die functie zou gedeeld worden tussen verschillende gemeenten in het kader van
een samenwerkingsverband, dan is dat niet in overeenstemming met de van kracht
zijnde regelgeving.
Het
principe is verdedigbaar vanwege drie redenen. Ten eerste impliceert de
functie, zegt de minister, een bepaalde werklast. Ten tweede wordt de betrokken
ambtenaar geacht de contactpersoon te zijn voor de noodplanning van die
gemeente. Ten slotte speelt hij een rol, niet alleen in het kader van de
noodplanning, maar bij een noodsituatie waarbij hij moet zetelen in het
coördinatiecomité en zijn burgemeester moet bijstaan. Als verschillende
gemeenten betrokken zijn, is het delen van een enkele ambtenaar moeilijk
realiseerbaar.
Het
blijft evenwel mogelijk, zegt de minister, en het is zelf aanbevolen dat binnen
de grenzen van het koninklijk besluit een intergemeentelijk
samenwerkingsverband wordt geïnstalleerd. Die samenwerking kan onder meer
worden vertaald als een versterkte samenwerking tussen ambtenaren die belast
zijn met de noodplanning en dat op het vlak van verschillende gemeenten bij het
vervullen van hun opdrachten.
Dat was
het antwoord op uw vragen. Uw laatste punt zat er niet onmiddellijk bij. Ik wil
mij daarvoor excuseren.
04.03 Dirk Claes (CD&V): Mijnheer de
staatssecretaris, komt de kabinetschef van de minister nog? Weet u daar iets
van?
04.04
Staatssecretaris Vincent Van Quickenborne: Ik kan hem telefoneren, zodat u
eventueel op die vragen alsnog een antwoord krijgt.
04.05 Dirk Claes (CD&V): Een aantal gemeentebesturen zit
echt te wachten op de tweede en derde circulaire.
04.06 Staatssecretaris Vincent Van Quickenborne: Ik zal u het antwoord
schriftelijk bezorgen.
04.07 Dirk Claes (CD&V): De regeling brengt voor de
gemeentebesturen natuurlijk nieuw werk met zich mee. Zij moeten niet alleen een
nieuw nood- en interventieplan opstellen, maar ook bijzondere nood- en
interventieplannen. In het huidige koninklijk besluit en circulaire is niet
duidelijk wanneer een bijzonder nood- en interventieplan verplicht is? Wij
kunnen ons wel voorstellen dat ze bij grote manifestaties nodig zijn. Voor Rock
Werchter kan ik mij inbeelden dat dat verplicht zou zijn. Dat staat echter niet
omschreven.
Er is
dringend nood aan verdere verduidelijking vanuit de federale overheid. Wij
vragen dat er werk zou gemaakt worden van de circulaires en dat er rekening zou
gehouden worden met de bijkomende werklast. Ik vind het dan ook spijtig dat ik
vandaag van u, mijnheer de staatssecretaris, in naam van de minister, moet
vernemen dat de gemeenten niet mogen samenwerken, bijvoorbeeld met één
ambtenaar voor drie gemeenten, en dat elke gemeente zijn rampenambtenaar zal
moeten aanstellen in de toekomst.
Wij
hadden reeds met een aantal gemeentes een afspraak gemaakt om één ambtenaar te
benoemen. Dat zal dus echter niet mogen. Er zullen dus drie ambtenaren moeten
blijven, één per gemeente, tewerkgesteld als rampenambtenaar.
04.08 Staatssecretaris
Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, de tweede en de
derde omzendbrief zijn op dit ogenblik in voorbereiding en zullen in het najaar
van 2007 worden gepubliceerd.
Ten
slotte stelde u de vraag wanneer precies een bijzonder nood- en interventieplan
nodig zou zijn. Als u nog even blijft zitten, kunt u over een paar minuten– ik
was ondertussen aan het telefoneren om het antwoord te kennen – het antwoord op
uw vraag krijgen.
Het incident
is gesloten.
L'incident
est clos.
Le président: La question n° 14899 de
M. Vandeurzen est retirée.
05 Question de Mme Jacqueline Galant au vice-premier ministre et
ministre de l'Intérieur sur "l'obligation des bourgmestres d'inscrire un
citoyen dans un logement" (n° 14913)
05 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de vice-eerste minister en
minister van Binnenlandse Zaken over "de verplichting voor de
burgemeesters om een burger op een adres in te schrijven" (nr. 14913)
05.01 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le ministre je
voudrais mettre en évidence la difficulté que rencontrent les bourgmestres par
rapport à des discordances entre les législations régionale et fédérale
relatives au logement.
La Région
wallonne stipule que le logement inhabitable est celui qui ne respecte pas les
critères minimaux de salubrité et dont l’occupation met en péril la santé et la
sécurité des habitants. Différentes mesures peuvent être prises par le
bourgmestre selon la gravité de la situation, à savoir l’adoption de mesures
conservatoires, l’obligation de procéder à des travaux de réhabilitation ou de
démolition, et l’interdiction d’occuper les lieux. Il apparaît cependant au
niveau fédéral qu’aucun refus d’inscription à titre de résidence principale ne
peut être opposé pour des motifs de sécurité, de salubrité, d’urbanisme ou
d’aménagement du territoire.
Dès lors,
face à ces deux réglementations contradictoires, les bourgmestres ne savent
plus à quel saint se vouer et se trouvent face à des situations paradoxales,
telle l’inscription provisoire dans des bâtiments pour lesquels un refus
d’urbanisme a été délivré. On peut donc inscrire provisoirement une personne à
l’adresse, même s’il y a insalubrité et, dans les trois mois de la demande,
l’autorité communale compétente doit alors réagir, c'est-à-dire qu’elle a la
faculté de faire cesser la situation d’insalubrité. L’article 135 du Code
de la démocratie locale permet au bourgmestre de faire évacuer un logement
présentant un danger pour ses occupants ou pour les passants.
Je peux vous
dire que la circulaire du ministre de l’Intérieur du 15 mars 2006 a
jeté encore plus le trouble dans les esprits des différents bourgmestres.
Pouvez-vous nous apporter des éclaircissements en la matière? Les discordances
entre les deux législations, fédérale et régionale, nécessitent peut-être une
concertation entre les deux autorités.
05.02 Vincent Van Quickenborne, secrétaire d'État: Madame Galant,
je vous réponds au nom du ministre qui se trouve à Moscou.
L’article 1er
de la loi du 19 juillet 1991 relative au registre de la population et
aux cartes d’identité stipule que les citoyens sont inscrits au registre de la
population de la commune où ils ont leur résidence principale. En vertu de
l’article 16, §1er, de l’arrêté royal du 16 juillet 1992
relatif au registre de la population et au registre des étrangers, la
détermination de la résidence principale se fonde sur une situation de fait,
c'est-à-dire sur la constatation d’un séjour effectif dans une commune durant
la plus grande partie de l’année. Cette constatation s’opère sur la base de
différents éléments, notamment le lieu que rejoint l’intéressé après ses
occupations professionnelles, le lieu de fréquentation scolaire des enfants,
les consommations énergétiques, etc.
Comme vous
l’indiquez, l’article 16, §2, dispose: "Aucun refus d’inscription à
titre de résidence principale ne peut être opposé pour des motifs de sécurité,
de salubrité, d’urbanisme ou d’aménagement du territoire. Toutefois, tout
ménage qui sollicite son inscription dans un logement dont l’occupation
permanente n’est pas autorisée pour des motifs de sécurité, de salubrité,
d’urbanisme ou d’aménagement du territoire, est inscrit à titre provisoire pour
une période maximum de trois ans.
Si dans les
trois mois de la demande, l'autorité communale compétente n'a pas entamé la
procédure administrative ou judiciaire prévue par ou en vertu de la loi en vue
de mettre fin à la situation irrégulière ainsi créée, l'inscription dans les
registres devient définitive.".
Il me semble
– dit le ministre – que cette procédure d'inscription provisoire, mieux décrite
dans la circulaire du 15 mars 2006, rencontre bien les deux
législations en vigueur, c'est-à-dire les législations fédérale et régionale.
En effet, d'une part, elle évite au citoyen de se retrouver sans inscription
dans une commune tout en y ayant établi effectivement sa résidence principale
et, d'autre part, elle permet au bourgmestre de prendre les mesures nécessaires
en vue de mettre fin au séjour de personnes qui résident à titre permanent dans
des logements où un tel séjour est prohibé pour un des motifs que je viens
d'indiquer.
Lorsque ces
personnes n'y résident effectivement plus, il appartient à l'autorité communale
de les inscrire, soit dans le registre de population d'une autre commune, soit
à une autre adresse dans la même commune. Le ministre rappelle que
l'inscription dans le registre de population est une simple mesure d'ordre
administratif qui se limite à constater qu'une personne possède sa résidence
principale dans la commune. L'inscription provisoire n'entraîne donc aucune
régularisation de la situation illégale que le citoyen a lui-même créée.
En ce qui
concerne l'occupation d'un logement dangereux ou insalubre, il appartient aux
administrations communales de prendre un arrêté déclarant ce logement dangereux
ou insalubre en tant que tel et de veiller à l'exécution dudit arrêté en
faisant expulser les personnes qui s'y sont établies. En revanche, si
l'administration communale continue à tolérer l'occupation, l'inscription doit
avoir lieu sur la base de la situation de fait.
La
réglementation d'inscription provisoire tend à éviter que des personnes soient
dépourvues d'adresse, en conséquence de quoi elles seraient injoignables pour
la fourniture des prestations sociales (allocations familiales, pensions ou
prestations procurées par le Centre public d'action sociale).
Le ministre
estime que l'on ne résout rien si l'on refuse d'inscrire les personnes
concernées dans le registre de la population alors qu'elles continuent, en
fait, à occuper le logement. Le problème ne peut, au contraire, être résolu que
si les instances compétentes mettent fin aux situations irrégulières en
appliquant les procédures appropriées, par exemple, en déclarant le logement
insalubre ou en faisant appliquer les décrets pris en matière d'aménagement du
territoire.
La
législation relative au registre de la population doit être appliquée et ne
peut être contournée pour conduire une politique en matière de logement ou en
matière sanitaire.
Telle est la
réponse du ministre.
05.03 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le ministre, le
ministre compétent n'étant pas présent, je ne m'étendrai pas plus sur le sujet.
Toutefois,
j'espère pouvoir revenir sur cette problématique lors de la prochaine
législature.
L'incident
est clos.
Het incident
is gesloten.
Le président: La question n° 15132 de
M. Vandeurzen est retirée.
06 Vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de vice-eerste minister en
minister van Binnenlandse Zaken over "de voorwaarden verbonden aan de
arbeidskaart B en de aankomstverklaring" (nr. 15153)
06 Question de Mme Nahima Lanjri au vice-premier ministre et ministre de
l'Intérieur sur "les conditions liées au permis de travail B et à la
déclaration d'arrivée" (n° 15153)
06.01 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik heb een vraag over de
aankomstverklaring, die op de gemeente moet worden aangevraagd. Vorig jaar
besliste de regering om de overgangsmaatregelen voor de toegang tot onze
arbeidsmarkt van werknemers uit de nieuwe lidstaten van de EU te verlengen.
Wel kon voor een aantal vacatures dat moeilijk kon worden ingevuld, een
versnelde en eenvoudige procedure voor het verkrijgen van de
arbeidskaart B worden ingevoerd. Het was en is ondenkbaar om mensen die
illegaal in ons land verblijven, zomaar een arbeidskaart te geven. Ofwel moet
men legaal in ons land verblijven, ofwel moet men nog in het buitenland
verblijven en van daaruit een aanvraag voor een arbeidskaart indienen.
In de
praktijk betekent het dat mensen die hier al een tijd legaal of illegaal zijn,
eerst hun verblijf regulariseren en dan pas een arbeidskaart aanvragen. De
betrokkenen die al in ons land verblijven, moeten wel een aankomstverklaring
bij het gemeentebestuur aanvragen. Dat is een verklaring waarin staat dat men
pas is aangekomen. Daar rijst echter het probleem. Niet iedere gemeente reikt
die aankomstverklaring even soepel uit. Als een bewijs wordt gevraagd, kan dat
wel voor mensen die met het vliegtuig naar hier komen. Voor mensen uit landen
zoals Polen die naar hier komen met de wagen of de bus, is het onmogelijk om
een bewijs af te leveren dat zij hier net zijn toegekomen, omdat er geen
grenscontroles meer zijn. Het gevaar is dan ook dat zij geen
arbeidskaart B kunnen krijgen, omdat zij niet kunnen bewijzen dat zij hier
pas zijn. Zij kunnen hun verblijf dus niet regulariseren en bijgevolg
verdwijnen zij in de illegaliteit. Bovendien zullen ze daardoor ook in het
zwart werken.
Ik heb de
volgende vragen, mijnheer de staatsecretaris.
Ten
eerste, kunt u bevestigen dat er een verschil bestaat in de toekenning van de
aankomstverklaring bij de gemeente? Ik heb alvast vastgesteld dat er in de stad
Antwerpen, waar de verschillende districten afzonderlijk bevoegd zijn voor het
uitreiken van de aankomstverklaring, verschillende interpretaties zijn. In een
district wordt de aankomstverklaring zonder problemen toegekend. In een ander
district laat men geen interpretatieruimte van de wet toe en wordt de
verklaring niet gegeven. In de stad Antwerpen is er dus een groot probleem. Dat
zal waarschijnlijk ook zo zijn in de rest van België.
Ten
tweede, was of komt er nog overleg met de minister van Werk over de
problematiek?
Ik heb minister Vanvelthoven daarover vorige week geïnterpelleerd en hij
stuurde mij naar de minister van Binnenlandse Zaken, omdat de aangelegenheid
van de aankomstverklaring onder zijn bevoegdheid ressorteert. Daar wringt nu
juist het schoentje.
Ten
slotte, hoe kan gelet de volledige openstelling van de grenzen voor
werknemersverkeer in de nabije toekomst - minister Vanvelthoven heeft bevestigd
dat dat inderdaad voor zeer binnenkort is, want de vier voorwaarden zijn weldra
vervuld - op een soepele manier ervoor worden gezorgd dat werknemers uit de
nieuwe lidstaten die vandaag nog op een illegale manier werken, op een legale
manier werken, hun arbeidskaart B aanvragen en niet worden afgeschrikt
omdat ze wegens problemen met de aankomstverklaring de arbeidskaart toch niet
zouden krijgen.
Overigens,
ik ben erover verheugd dat ik mijn vraag aan u kan stellen. Immers, het is toch
kafkaïaans wanneer men enerzijds de grenzen afschaft, en anderzijds vraagt om
een stempel te krijgen aan de grens. Dat is natuurlijk niet logisch. Daar moet
zeker een oplossing voor gevonden worden en wel op korte termijn, omdat dat
anders mensen dwingt om in het zwart aan het werk te gaan.
06.02
Staatssecretaris
Vincent Van Quickenborne: De minister geeft u het volgende
antwoord. Mijn diensten delen mij mee niet op de hoogte te zijn van het feit
dat bepaalde gemeenten de reglementering inzake de aangifte van
afkomstverklaring niet correct zouden toepassen.
Indien u
toch kennis hebt – en dat hebt u blijkbaar – van het feit dat zich in bepaalde
gemeenten problemen voordoen, mag u dat steeds signaleren aan de dienst
Vreemdelingenzaken. Die administratie beschikt over controle- en
opleidingsdiensten, die kunnen worden ingeschakeld. Aangezien de door u
aangehaalde problematiek tot op heden niet bekend was bij de minister, heeft
hij hierover uiteraard nog geen overleg gepleegd. De minister wil u er wel op
wijzen dat, indien een vreemdeling afkomstig uit een nieuwe EU-lidstaat, een
knelpuntberoep wenst in te vullen, hij een arbeidskaart B kan aanvragen
via de Belgische diplomatieke vertegenwoordiging in zijn land van herkomst.
Behoudens het geval dat er een probleem is van openbare orde, kan een
vreemdeling aan wie een arbeidskaart B werd toegekend, nagenoeg
automatisch een verblijfsmachtiging verwerven. De minister ziet dus niet
dadelijk onoverkomelijke problemen wat betreft de mogelijkheid voor vreemden om
in België een knelpuntberoep te komen uitoefenen.
Hij ziet dus niet dadelijk onoverkomelijke problemen wat betreft de
mogelijkheid voor vreemdelingen om in België een knelpuntberoep te komen
uitoefenen. Tot daar het antwoord van de minister.
06.03 Nahima Lanjri (CD&V): Het is natuurlijk een
antwoord waarmee ik eigenlijk niet veel verder kom. Nu al is immers op het
terrein vast te stellen dat de zaak anders wordt geïnterpreteerd naargelang de
gemeente. Ik zal dat ook overmaken aan de DVZ. Ik wil de minster vragen om daar
werk van te maken en om bijvoorbeeld een omzendbrief of een richtlijn te sturen
naar alle gemeentebesturen. Op die manier kan hij duidelijk maken hoe de wet
moet geïnterpreteerd worden zodat daar geen probleem van gemaakt wordt.
Tegenover
u als staatssecretaris wil ik opmerken dat het toch wel kafkaiaans is om aan de
ene kant de grenscontroles af te schaffen en aan de andere kant mensen die hier
met de wagen gekomen zijn te vragen dat ze dat kunnen aantonen. Dat is absurd
en onlogisch. Dat moet worden aangepakt. Er rijst ter zake echt een probleem.
Dat is mij ook gesignaleerd door mensen op het terrein en mensen van de vakbond
die veelvuldig contact hebben met deze mensen. Zij komen bij hen hun beklag
doen. Het feit dat dit nog niet met de minister van Werk is doorgenomen stelt
mij wat teleur. Ik wil dan ook bij de minister aandringen op een omzendbrief om
de wet te verduidelijken.
Mijnheer
de staatssecretaris, u wil ik vragen om die aankomstverklaring gewoon af te
schaffen. Ik zie er het nut niet van in om een aankomstverklaring te vragen aan
wie over de weg komt. Ik denk dat hier een verklaring op eer moet volstaan. Men
kan toch niet aantonen dat men pas is aangekomen als men met de auto is
gekomen. Dat is een vraag die onder uw bevoegdheid valt.
06.04
Staatssecretaris Vincent Van Quickenborne: Ik zal uw bemerkingen aan de
minister bezorgen.
Het incident
is gesloten.
Le président: Mme Turtelboom a repris la
réponse à sa question n° 15162 et est repartie. Nouvelle technique!
Mme Genot ne nous ayant pas fait l'honneur de nous rejoindre, sa question
n° 15062 est définitivement supprimée.
Sauf erreur
de ma part, nous pouvons clore avec Mme Lanjri.
06.05
Staatssecretaris Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, mag ik eerst een
aanvulling geven op de vraag van de heer Claes in verband met de bijzondere
nood- en interventieplannen?
Er wordt
mij gemeld dat op basis van de risico-evaluatie de burgemeester kan vaststellen
dat er risico's zijn die niet voldoende gedekt worden door het algemeen nood-
en interventieplan. Glimmer, een project van het crisiscentrum, dat als hulp
moet dienen voor de steden en gemeenten om de risico's te inventariseren en te
evalueren, kan een adequaat hulpmiddel zijn om een dergelijke inschatting van
een bijzonder nood- en interventieplan te maken.
Men kan
dus zelf de inschatting maken. Bij die inschatting kan men gebruikmaken van de
kennis die is opgebouwd in het crisiscentrum. Op basis daarvan kan men dan een
bijzonder nood- en interventieplan maken.
06.06 Dirk Claes (CD&V): Ik dank u voor de
informatie en de inspanning.
Le président: La dernière séance de
commission est levée. Je souhaite à chacun une bonne campagne électorale!
La réunion
publique de commission est levée à 16.06 heures.
De openbare
commissievergadering wordt gesloten om 16.06 uur.