Commission des Relations extérieures	Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen
du mardi 24 avril 2007 Après-midi ______	van dinsdag 24 april 2007 Namiddag ______

La séance est ouverte à 14.20 heures et présidée par M. Patrick Moriau.

De vergadering wordt geopend om 14.20 uur en voorgezeten door de heer Patrick Moriau.

01 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Buitenlandse Zaken over "het terugroepen van Belgische militairen die op weg waren naar Congo, op verzoek van Europese instanties" (nr. 14185)

01 Question de M. Francis Van den Eynde au ministre des Affaires étrangères sur "le rappel, à la demande des instances européennes, de militaires belges en route pour le Congo" (n° 14185)

01.01 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, voor mij vormt de regering een college en om het even welke minister kan dus, tenminste in theorie, antwoorden op vragen die aan om het even welke minister worden gesteld. Af en toe moeten wij dat principe ook aan de praktijk toetsen, wat nu het geval zal zijn.

Mijn vraag is in feite al ruim twee maanden oud, wat voornamelijk te maken heeft met het feit dat de minister van Buitenlandse Zaken niet vaak in het land is en wij hem dus niet vaak aan de tand kunnen voelen. Blijkbaar kunnen wij dat ook vandaag niet.

Mijn vraag heeft betrekking op het vrij merkwaardige incident dat zich half februari 2007 voordeed. Wij mochten toen plots vernemen dat twee C-130-vliegtuigen van het leger die naar de Democratische Republiek Congo op weg waren, in Cotonou werden teruggeroepen. Het is vrij merkwaardig dat twee vliegtuigen met aan boord 43 militairen op weg naar Congo worden teruggeroepen.

De militairen waren aan het regime in Kinshasa beloofd met het oog op naar verluidt een soort inspectie van de toestand van het huidige Congolese leger. Hun vertrek daarheen was het gevolg van een soort parallelle diplomatie van onze minister van Landsverdediging. In januari 2007 had hij volledig eenzijdig en op zijn eentje een en ander aan het staatshoofd van Congo beloofd. Toen zijn eenzijdige belofte door het vertrek van de militairen naar Congo bekend werd, begon het drama. Europa was allesbehalve tevreden, ook omdat was afgesproken dat een lidstaat in Congo niet eenzijdig en unilateraal zou handelen.

De generaal die aan het hoofd van de MONUC in Kinshasa staat, kondigde aan dat hij die militairen niet wilde ontmoeten, enzovoort. Kortom, die militairen moesten terugkomen.

Daaromtrent hebben wij een antwoord van de minister van Landsverdediging in de dito commissie gehoord. Naar mijn bescheiden mening is het echter een zaak die veeleer valt onder de bevoegdheid van Buitenlandse Zaken: troepen in het buitenland ressorteren natuurlijk onder Landsverdediging, maar de aanwezigheid van troepen in het buitenland heeft alles te maken met Buitenlandse Zaken. Bovendien is dat des te meer het geval ingeval van internationale dimensies van die aanwezigheid, wanneer die past in een internationale operatie zowel op Europees vlak als op het vlak van de Verenigde Naties.

Daarom had ik graag vernomen wat de minister van Buitenlandse Zaken daarover denkt. U bent die minister niet, maar ik neem aan dat hij u van zijn standpunt ter zake in kennis heeft gesteld. Bijgevolg dank ik u bij voorbaat voor uw antwoord.

01.02 Staatssecretaris Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Van den Eynde, mijn antwoord zal kort zijn, want, zoals u bescheiden hebt gemeend, verzoekt de minister van Buitenlandse Zaken voor het antwoord op deze vraag zich te wenden tot de minister van Defensie, collega André Flahaut, wat u misschien intussen hebt gedaan.

01.03 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, in het Parlement wordt op het einde van deze legislatuur een pingpongspelletje gespeeld. Voor mij is dat allemaal goed. Men weet zeer goed dat ik niet meer bij Flahaut kan aankloppen en wij kennen allang zijn standpunt. Ik had willen horen wat het departement Buitenlandse Zaken over de hele operatie dacht.

Hier in onze commissie heeft de minister van Buitenlandse Zaken ooit gezegd: “Buitenlandse Zaken is mijn verantwoordelijkheid en mijn verantwoordelijkheid alleen”. Daarmee had hij het over uitspraken van de heer De Decker, minister van Ontwikkelingssamenwerking. Ontwikkelingssamenwerking heeft nog iets te maken met buitenland. Landsverdediging heeft dat veel minder. Ik had dus verwacht dat de minister van Buitenlandse Zaken eindelijk eens een standpunt zou innemen in dit onverkwikkelijk dossier, maar hij heeft het niet gedaan. Daarom denk ik dat wij hier te maken hebben met een pingpongspelletje.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

02 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de uitwijzing van een Belgisch staatsburger uit Cuba" (nr. 14297)

02 Question de M. Francis Van den Eynde au ministre des Affaires étrangères sur "l'expulsion d'un citoyen belge de Cuba" (n° 14297)

02.01 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, Cuba is in progressieve milieus het beloofde land. Het is het mekka van al wat links-progressief is. Fidel Castro is daar de messias.

Men hoort dan ook de meest eigenaardige zaken over Cuba. Ik geef maar één voorbeeld, met name dat het onderwijs er perfect is. Ooit heb ik aan een van de verdedigers van Cuba gevraagd, als het onderwijs perfect is, of dat een excuus is om de oppositie in de gevangenis te draaien. Daar wordt zedig over gezwegen.

Het is niet mijn gewoonte om zedig te zwijgen over politiek incorrecte dossiers. Vandaar dat ik deze vraag wens te stellen.

Het gaat over de avonturen van een Belgisch staatsburger aan wie, ondanks dat hij voorzien was van alle nodige documenten, visa en dergelijke, om Cuba binnen te mogen, op dinsdag 20 februari in Havanna de toegang tot het eiland geweigerd werd. Het was nochtans zijn vijftiende reis, sinds het begin van de jaren '90, naar dat eiland van de Caraïben.

Men moet echter wel weten dat die man in Europa de woordvoerder is van de sociaaldemocratische Cubaanse oppositie. Hoewel het niet met zoveel woorden gezegd werd, werd de toegang tot het land hem in feite ontzegd omdat hij contact had met de sociaaldemocratische oppositie in Cuba, ik zou durven zeggen: de linkse facetten van de oppositie van het Cubaanse volk.

Was de minister op de hoogte? Kan hij het verhaal dat ik uit de pers gehaald heb, bevestigen?

Vindt de regering het aanvaardbaar dat iemand die beschikt over alle nodige documenten, ook over een visum, dat hij bovendien heeft betaald, zonder meer de toegang tot een land geweigerd kan worden?

Indien dat niet de normale gang van zaken zou zijn had ik graag geweten welke maatregelen door de regering genomen werden in verband met die zaak.

02.02 Staatssecretaris Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Van den Eynde, de Cubaanse autoriteiten hebben op 20 februari jongstleden op de luchthaven van Varadero de toegang tot het Cubaanse grondgebied ontzegd aan de heer Van den Broeck.

De diensten van de minister hebben op 23 februari bij de ambassadeur van Cuba, de heer Rodriguez Perdomo, navraag gedaan over die terugwijzing. De ambassadeur verklaarde dat de heer Van den Broeck niet beschikte over een visum, maar dat hij reisde met een toeristenkaart, via een agentschap aangekocht, en dat die enkel voor toeristische doeleinden kan worden gebruikt.

Volgens de Cubaanse autoriteit had de heer Van den Broeck niet de bedoeling Cuba te bezoeken als toerist. Volgens de ambassadeur hebben de Cubaanse autoriteiten beslist de heer Van den Broeck de toegang tot het grondgebied te weigeren, om zo te vermijden dat zij tot een vervolging in rechten zouden moeten overgaan op basis van activiteiten tegen het regime en die door Cuba als strijdig met de wet worden bestempeld.

Het Belgisch beleid tegenover Cuba schrijft zich in in de gemeenschappelijke positie van de EU, gedefinieerd sedert 1996. In dat kader voert België een constructieve dialoog, zowel met de Cubaanse autoriteiten als met de Cubaanse maatschappij.

02.03 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord, waaruit ik de conclusie trek dat Cuba niet het prachtige paradijs op aarde is, gelegen ten noorden van de evenaar in de prachtige archipel van de Caraïben, maar wel een dictatuur, waar de vrijheid aan banden wordt gelegd, vooral voor de oppositie en waar men gesloten potjes het liefst gesloten houdt, zeker als mensen uit het Westen de deksels ervan proberen op te tillen.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

Le président: La question n° 14481 de Mme Dieu a été transformée en question écrite.

03 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de moord op een Belgisch diplomaat in Khartoem in 1973" (nr. 14549)

03 Question de M. Francis Van den Eynde au ministre des Affaires étrangères sur "l'assassinat d'un diplomate belge à Khartoum en 1973" (n° 14549)

03.01 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de staatssecretaris, op 9 januari heb ik de minister van Buitenlandse Zaken een vraag gesteld omtrent een aantal vrij merkwaardige persberichten. Zij stelden dat het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken na 33 jaar een document vrijgegeven heeft waarin te lezen staat dat de Amerikaanse ambassade op de hoogte was van de betrokkenheid van Yasser Arafat bij de moord op drie diplomaten die in 1973 in de hoofdstad van Soedan, Khartoem, door leden van Zwarte September werd gepleegd. Een van de drie slachtoffers was een Belgisch diplomaat. Het leek mij logisch de regering om meer informatie te vragen, omdat ik meende dat het even logisch was dat de regering, toen ze vernam dat een van haar diplomaten 33 jaar geleden vermoord werd in een post in een islamitisch land of in een ander land - dat speelt geen rol -, toch de nodige informatie zou proberen te verzamelen. De minister van Buitenlandse Zaken antwoordde mij toen dat hij de Amerikaanse regering zou vragen wat er van een en ander klopte. Hij zou het Parlement op de hoogte houden van het Amerikaanse antwoord.

Ik heb sindsdien niets meer gehoord. We zijn aan het einde van de legislatuur. Vandaar dat ik er nu op terugkom. Graag had ik vernomen of er ondertussen een evolutie in het dossier waar te nemen valt.

03.02 Staatssecretaris Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Van den Eynde, de persberichten waarnaar u verwijst, zijn zonder twijfel geïnspireerd op het omstandig uittreksel uit het boek “Transnational Terrorism, a Chronology of Events 1968-1979” van de Amerikaanse auteur Edward Mickolus. Dat is evenwel geen uitgave van het ministerie van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten, dat op zijn beurt evenwel zeer summier naar die gebeurtenissen verwijst in een onlangs gepubliceerd document met de titel “Lethal terrorist actions against Americans, 1973/1986” door het Bureau of Diplomatic Security, een afdeling van het State Department. Die informatie voegt in se weinig toe aan de gegevens en veronderstellingen die mijn diensten door de jaren heen in het dossier hadden en hebben verzameld.

03.03 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Wanneer ik het antwoord goed heb begrepen, wordt bevestigd noch ontkend dat Yasser Arafat bij de zaak betrokken was. U zult het mij hopelijk niet kwalijk nemen, maar ik heb de indruk dat dat vanwege Buitenlandse Zaken een extreem diplomatisch antwoord is.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

04 Question de M. Philippe Monfils au ministre des Affaires étrangères sur "les violations des droits de l'homme par le Vietnam" (n° 14707)

04 Vraag van de heer Philippe Monfils aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de schendingen van de mensenrechten door Vietnam" (nr. 14707)

04.01 Philippe Monfils (MR): Monsieur le président, depuis plus de 30 ans, le Vietnam est une république communiste à parti unique. En développant une économie libérale et en détenant le taux de croissance le plus important de l'Asie du sud-est, le Vietnam s'est évidemment imposé dans la communauté internationale comme un État respectable. Ses bons résultats lui ont d'ailleurs valu, tout récemment, en janvier 2007, de devenir membre de l'OMC. Telle est la partie éclairée du tableau.

Malheureusement, derrière cela se cachent encore de trop nombreuses persécutions. De telles persécutions politiques et religieuses ainsi que les violations des droits de l'homme commises par les autorités communistes vietnamiennes sont, dans ce pays, quotidiennes.

Depuis plusieurs mois, un véritable mouvement de résistance s'est instauré au Vietnam. Ce mouvement est composé d'une centaine de militants dont le principal objectif est d'instaurer la démocratie dans leur pays. Huit de ces dissidents ont reçu en janvier dernier le prix Hellman/Hammett par l'organisation de défense des droits de l'homme pour leur courage face à cette répression.

Le gouvernement communiste n'apprécie pas ce mouvement et empêche celui-ci d'exercer ses activités en interdisant notamment la publication de leur journal indépendant. Il est pourtant essentiel lorsqu'on fait de la politique de pouvoir utiliser un média. Une véritable chasse aux sorcières contre ces dissidents a été lancée par le gouvernement communiste. Plusieurs d'entre eux ont été arrêtés et d'autres, temporairement à l'étranger, appréhendent d'être écroués dès leur retour. Cette répression est inacceptable.

Dès lors, mes questions sont les suivantes.

M. le ministre pourrait-il prendre contact avec ses collègues européens afin de les sensibiliser à la question de la démocratisation du Vietnam, afin qu'un véritable mouvement européen de soutien aux dissidents se mette en place?

M. le ministre pourrait-il, lors de ses contacts avec les autorités diplomatiques vietnamiennes, souligner l'importance du respect par ce pays de la Déclaration universelle des droits de l'homme et demander la fin de la persécution des militants pour la démocratie du Vietnam.

Je remercie le représentant du ministre, M. le secrétaire d'État, de me répondre à sa place.

04.02 Vincent Van Quickenborne, secrétaire d'État: Monsieur le président, depuis quelques mois, on a pu constater qu'après une période où les réactions officielles étaient limitées à un harcèlement des militants des droits de l'homme, les arrestations et procédures judiciaires se sont multipliées spécifiquement depuis la mi-février 2007.

Ceci est probablement lié aux élections parlementaires vietnamiennes qui se dérouleront au mois de mai prochain. La troïka des ambassadeurs de l'Union européenne a déjà effectué plusieurs démarches en faveur des dissidents, en exprimant sa préoccupation face à cette évolution négative.

Des diplomates de l'Union européenne et d'autres pays étrangers, ainsi que des médias internationaux, ont été autorisés pour la première fois à assister à un procès de militants des droits de l'homme, le 30 mars à Hue où de lourdes sentences ont frappé plusieurs d'entre eux, dont le père Nguyen van Ly.

Les États membres de l'Union européenne, dont la Belgique, suivent cette situation avec préoccupation et ne manquent pas, à l'occasion de leurs contacts avec le gouvernement vietnamien, d'exprimer leur désaveu face à ces mesures répressives et de réclamer qu'il y mette fin, en insistant sur l'importance du respect de la Déclaration universelle des droits de l'homme.

04.03 Philippe Monfils (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse qui me satisfait.

J'espère que, lors de la prochaine législature, le gouvernement aura à cœur de continuer à maintenir la pression sur le Vietnam pour l'amener à concevoir la démocratie citoyenne plutôt que le monolithisme politique qui, actuellement, bloque et détruit toute possibilité de démocratie au Vietnam.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

05 Questions jointes de

- Mme Valérie Déom au ministre des Affaires étrangères sur "la position de la Belgique au sein du Conseil de sécurité des Nations unies sur le futur statut du Kosovo" (n° 14708)

- Mme Brigitte Wiaux au ministre des Affaires étrangères sur "l'indépendance du Kosovo" (n° 15166)

05 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Valérie Déom aan de minister van Buitenlandse Zaken over "het standpunt van België in de VN-Veiligheidsraad over het toekomstig statuut van Kosovo" (nr. 14708)

- mevrouw Brigitte Wiaux aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de onafhankelijkheid van Kosovo" (nr. 15166)

05.01 Valérie Déom (PS): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, les négociations entre Serbes et Kosovars albanais portant sur l'avenir du Kosovo ayant échoué, la question du statut du Kosovo sera prochainement renvoyée entre les mains du Conseil de sécurité des Nations unies.

Ma question sera double. De manière générale, quel rôle global entend assumer la Belgique au sein du Conseil de sécurité durant cette année en tant que nouveau membre non permanent de ce Conseil pour la période 2007/2008? Quelle sera plus précisément la position défendue par notre pays pour cette délicate question du statut du Kosovo? Je vous remercie.

05.02 Brigitte Wiaux (cdH): Monsieur le président, mes préoccupations rejoignent celles de ma collègue Mme Déom. La presse du 17 avril dernier s'est fait l'écho du fait que le sous-secrétaire d'État aux Affaires politiques a suggéré que les États-Unis pourraient reconnaître unilatéralement la séparation de la Serbie du Kosovo. Il a également été précisé que les États-Unis déposeraient un nouveau projet de résolution au Conseil de sécurité afin d'éliminer les obstacles politiques et juridiques à l'indépendance.

Bien que l'Union européenne ait officiellement soutenu la proposition Ahtissari, la Slovaquie et l'Espagne ont émis des réserves, de peur de créer un précédent pour d'autres régions européennes ayant des velléités sécessionnistes.

Monsieur le ministre, pourriez-vous m'éclairer sur les points suivants? Dans la mesure où aucun principe du droit international n'impose que l'indépendance se fasse dans les limites des provinces ou administratives, et face au refus de la Serbie d'accepter la solution Ahtissari, une solution négociée pourrait-elle être dégagée sur base de la modification de la frontière administrative qui sépare actuellement le Kosovo et la Serbie?

Deuxièmement, quelle est la nature des propositions allemandes en vue du G8 et américaines pour sortir de l'impasse? Et quelle est la position de la Belgique concernant ces propositions? Quelle serait l'attitude de la Belgique en cas de reconnaissance prématurée du Kosovo par les États-Unis? Je vous remercie.

05.03 Vincent Van Quickenborne, secrétaire d'État: Monsieur le président, la Belgique soutient pleinement le rapport Ahtissari avec ses propositions pour le règlement du statut ainsi que sa recommandation d'une indépendance du Kosovo supervisée par la communauté internationale. Il est à souligner que son rapport ainsi que sa recommandation ont reçu l'appui formel du secrétaire général de l'ONU Ban Ki-moon. Ce plan est le fruit de longues consultations entre les parties et offre une solution équilibrée. D'une part, il donne des assurances nécessaires pour l'avenir de la communauté serbe au Kosovo. D'autre part, il répond aux aspirations d'une majorité de la population du Kosovo. En outre, ce plan créera un cadre institutionnel qui facilitera la mise en œuvre des standards imposés par la communauté internationale au Kosovo en matière de droits de l'homme et des minorités. Il est également indispensable pour assurer le développement économique et social du Kosovo en créant un climat d'investissement plus favorable et un accès direct aux organisations financières internationales. Le plan Ahtissari et la recommandation qui l'accompagne constituent la seule option et la meilleure solution. Ils permettront d'assurer la stabilité et la sécurité dans la région. Au sein du Conseil de sécurité, la Belgique oeuvrera de manière concertée avec ses partenaires de l'Union européenne pour l'endossement du plan Ahtissari par une résolution du Conseil de sécurité.

Cette nouvelle résolution est indispensable comme base juridique pour la nouvelle présence internationale civile et militaire au Kosovo. Elle doit également enlever l'obstacle juridique posé par la résolution 1244 à une déclaration d'indépendance par l'assemblée kosovare. Lors de la réunion informelle "Gymnich" des ministres des Affaires étrangères à Brême, il a été convenu de se coordonner à New York entre les membres de l'Union européenne qui siègent actuellement au Conseil de sécurité. Il reste un grand travail d'information et de conviction à faire sur le bien-fondé du plan Ahtissari auprès de membres non européens au Conseil de sécurité. La Belgique y participera activement.

La semaine dernière, le Conseil de sécurité a nommé notre représentant permanent, l'ambassadeur Johan Verbeke, à la tête d'une mission d'information du Conseil de sécurité sur la question du Kosovo. La mission rencontrera ce mercredi des représentants de l'Union européenne et de l'OTAN à Bruxelles et part ensuite pour des contacts à Belgrade et au Kosovo. La nomination de la Belgique à la direction de cette mission est un nouveau signe de confiance et de reconnaissance des membres du Conseil de sécurité de la fiabilité avec laquelle la Belgique s'acquitte de sa mission en tant que membre non permanent.

05.04 Valérie Déom (PS): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour cette réponse. Je me félicite de l'action tout à fait positive et manifestement active de la Belgique car nous avons chez nous une communauté kosovare albanaise assez importante, qui a fui son pays pour les raisons que nous connaissons. Cette communauté est très attentive à la position de leur pays d'accueil dans ce dossier.

05.05 Brigitte Wiaux (cdH): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie et je me joins aux paroles de Mme Déom.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

06 Question de Mme Valérie Déom au ministre des Affaires étrangères sur "les conditions de détention d'un citoyen belge au Bénin" (n° 14709)

06 Vraag van mevrouw Valérie Déom aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de omstandigheden waarin een Belgisch staatsburger opgesloten zit in Benin" (nr. 14709)

06.01 Valérie Déom (PS): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, le 14 février dernier, je vous interrogeais déjà devant cette même commission sur la détention de Grégory Bailly qui, depuis le 28 novembre 2006, est retenu au Bénin dans des conditions manifestement épouvantables et qui, après deux mois de détention, n'avait toujours pas pu comparaître devant un magistrat.

Selon la presse, si notre compatriote a enfin pu rencontrer le juge chargé de cette affaire pour le moins confuse, la confrontation qu'il demande depuis novembre 2006 avec son accusateur lui reste refusée.

Outre les éléments troubles de ce dossier révélés par la presse, l'état de santé de notre compatriote semble de plus en plus préoccupant.

Monsieur le secrétaire d'État, pouvez-vous faire le point quant à l'évolution de ce dossier depuis le 14 février dernier? J'ai appris via un site non officiel l'existence probable de contacts réguliers avec l'ambassadeur des Pays-Bas. Selon ce site, la libération de Grégory Bailly pourrait avoir lieu fin avril. Mais je ne sais pas ce qu'il en est exactement.

06.02 Vincent Van Quickenborne, secrétaire d'État: Monsieur le président, madame Déom, la procédure concernant notre compatriote, M. Bailly, détenu au Bénin s'est déroulée de la manière suivante.

Une première comparution de l'intéressé devant le tribunal a eu lieu le 13 février en présence de ses avocats pour un examen sur le fond du dossier.

Une confrontation devant le juge entre M. Bailly et la partie adverse a eu lieu le 27 mars. Au cours de cette audience, le juge en charge du dossier a demandé la production de pièces complémentaires à verser au dossier.

Suivant l'étude du dossier, la demande de mise en liberté provisoire sous caution, introduite par son avocat, le 4 avril, a été acceptée le 12 avril.

Le versement de la caution au Trésor s'est effectuée sur base d'une provision versée par la famille sur le compte du Bureau de la Coopération au développement à Cotonou, le 19 avril.

Le paiement au Trésor doit être effectué sans délai sur production de l'ordonnance du tribunal.

Dès lors, M. Bailly recouvrera la liberté dans les prochaines heures.

Durant sa détention, il a reçu régulièrement la visite de nos consuls au Nigeria et au Bénin. Au cours de ces visites, il a pu être constaté que son état de santé était bon et que ses conditions de détention étaient correctes.

06.03 Valérie Déom (PS): Monsieur le président, je remercie le secrétaire d'État pour sa réponse.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

07 Question de M. François-Xavier de Donnea au premier ministre sur "l'avenir des infrastructures du Parlement européen à Bruxelles" (n° 14723)

07 Vraag van de heer François-Xavier de Donnea aan de eerste minister over "de toekomst van de infrastructuur van het Europees Parlement in Brussel" (nr. 14723)

07.01 François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le président, je me réjouis que cette question figure enfin à l'ordre du jour car ça a été un véritable parcours du combattant de faire en sorte que cette question y soit inscrite et qu'un membre du gouvernement veuille bien y répondre, et ce n'est sans doute pas un hasard si c'est le secrétaire d'État à la lutte contre Kafka qui va y répondre aujourd'hui.

Monsieur le secrétaire d'État, le nombre de pays dont la candidature est encore à prendre en considération pour l'élargissement de l'Union européenne se situe entre 8 et 14. La problématique que je souhaite aborder est celle du nombre de députés européens qui résultera des ultimes élargissements encore à envisager. On peut estimer ce nombre entre 964 et 1.043. Or, aujourd'hui, la capacité maximale de l'hémicycle du Parlement européen à Bruxelles est de 818 places. À Strasbourg, il y a un centre de congrès situé à 900 mètres du siège du Parlement européen qui offrirait la possibilité de réunir une assemblée de quelque 1.000 places. À Bruxelles, toutes les infrastructures existantes sont limitées aux 818 places du Parlement européen qui contient le plus grand hémicycle.

Que faire? Il y a 4 solutions.

La première solution est de ne rien faire, c'est celle qu'on a adoptée jusqu'à présent, et qui aura pour conséquence que le Parlement européen ne siégera plus du tout à Bruxelles. Où siègera-t-il? Je n'en sais rien. Peut-être à Strasbourg ou ailleurs. Il siègera là où on construira un hémicycle pouvant convenir au nombre de parlementaires européens qui sera finalement adopté par le Conseil.

Deuxième solution, c'est de limiter le nombre de parlementaires européens à 818. À mon avis, ce serait la solution la plus sage, mais je doute très fort qu'elle soit réaliste. Je crains que, contre toute logique, on augmente encore le nombre de parlementaires européens au-delà de 818. Imaginez-vous ce qui se passerait si un pays comme l'Ukraine rejoint l'Union, et à mon avis ce sera un jour le cas: avec ses 50 ou 60 millions d'habitants, elle ne va pas se contenter de 23 députés comme la Belgique.

Troisième solution c'est, comme au Parlement britannique, pratiquer l'overbooking: on estime un absentéisme moyen tel que l'on peut avoir un nombre de sièges inférieur au nombre de parlementaires; ça se pratique à la Chambre des communes britannique mais je ne suis pas sûr que tous les pays de l'Union européenne présents et futurs soient capables de faire preuve de la même flexibilité, de la même souplesse et du même pragmatisme que les Britanniques.

Quatrième solution, qui est probablement la seule utile en ce qui concerne l'avenir du rôle de Bruxelles en tant que siège du Parlement européen, c'est de se dépêcher de construire un nouveau centre de congrès, permettant d'avoir une salle pouvant se transformer en hémicycle d'une capacité de 1.400 à 1.500 places, ce qui correspondrait à une salle normale de 3.800 places. Ce qui serait évidemment bienvenu pour les grands congrès que nous devons actuellement refuser très souvent à Bruxelles faute de place.

La question est évidemment de savoir ou mettre ce centre de congrès. En fait, il y a deux sites qui sont reliés par chemin de fer au site actuel du Parlement européen, donc aux bureaux que devraient logiquement continuer à occuper les députés européens. C’est le site de Delta qui est à 3 minutes, mais c’est un petit site qui n’offre plus beaucoup d’extension ou le site de la gare de Bruxelles-Formation dite gare de Schaerbeek situé sur le territoire de la ville de Bruxelles et qui n’est qu’à six minutes de liaison directe de voies ferrées. Malheureusement pour lui ou heureusement pour lui car il est déjà sursaturé, le plateau du Heysel serait à 47 minutes vu les ruptures de charge des transports en commun entre le quartier Léopold, le pôle européen Schuman-Léopold et le Heysel.

Alors, monsieur le secrétaire d’État, je vous rappellerai simplement que j’ai signé en 1987 avec messieurs Thys et Bassecour le certificat d’urbanisme pour ce qui devait devenir le centre international des congrès de Bruxelles que l’on baptisait pudiquement ainsi mais dont on savait que ce serait le futur Parlement européen. Et je vous rappelle que c’est en 2003, en tant que de nouveau ministre-président de la Région, que j’ai octroyé les derniers permis pour les D4 et D5 avec mon collègue et secrétaire d’État à l’Urbanisme, Willem Draps. Et ce n’est que fin 2006 début 2007, qu’on a terminé le D4-D5. Et je pense qu’il y a encore des travaux en cours.

Tout cela pour vous dire que, vu les procédures kafkaïennes d’urbanisme à Bruxelles - procédures contre lesquelles vous luttez d’ailleurs tous les jours avec efficacité mais qui sont toujours là -, il a fallu 20 ans pour achever le Parlement européen. Comme j’ai été par le fait du hasard le premier et dernier signataire, je suis bien placé pour le savoir. C’est vous dire qu’il faudra au moins 5, 6 ou 7 ans pour terminer un nouveau centre de congrès en raison de la longueur des procédures urbanistiques à Bruxelles. Monsieur Tuybens me rappellait encore hier lors d’une autre question parlementaire que le RER a pris 4 années de retard à Bruxelles tellement les procédures que j’avais pourtant simplifiées il y a quelques années restent longues en raison notamment des tensions qui peuvent exister entre communes et Région, les uns mettant des bâtons dans les roues de l’autre.

Donc, je voudrais savoir, monsieur le secrétaire d’État, ce que pense le gouvernement et notamment le premier ministre qui est quand même le gardien de la politique du siège. Je regrette qu’il ne soit pas là pour l’expliquer lui-même, mais manifestement il n’avait plus le temps ou il ne voulait pas venir me l’expliquer lui-même. Toujours est-il que je voudrais bien savoir ce que le gouvernement pense de cette situation, parce que je pense que le siège du Parlement européen est vraiment le symbole de l’Europe. Si le siège du Parlement européen part, nous aurons appauvri certainement la présence européenne à Bruxelles et rien ne garantit que le reste restera. Donc, je crois que la clé de l’avenir de Bruxelles en tant que capitale européenne est là, ce qui je rappelle quand même a créé 110.000 emplois, que cela représente 13 à 14% du produit régional brut de Bruxelles, sans parler des contributions importantes apportées au Brabant flamand, au Brabant wallon et même au-delà.

Je voudrais savoir ce que le gouvernement pense de tout ceci, s'il est conscient de ces chiffres - je suppose que oui - et quelles sont les mesures qu'il a déjà prises ou qu'il estime souhaitable de prendre pour disposer rapidement d'une salle rencontrant les besoins du Parlement européen une fois l'extension de l'Europe parachevée. Je pense en tout cas qu'il sera important que ce dossier figure sur la table du prochain gouvernement, quels que soient les partis qui auront le plaisir de le négocier. Je vous remercie.

07.02 Vincent Van Quickenborne, secrétaire d'État: Monsieur le président, j'ai l'honneur de pouvoir répondre à l'honorable membre que, un, le lieu de Bruxelles en tant que siège du Parlement européen n'est pas remis en question. Deux, dans le contexte actuel il n'existe aucune perspective imminente d'un élargissement continu. Trois, il existe des contacts fréquents avec toutes les institutions de l'Union européenne, et le Parlement européen n'a en aucun cas pris des mesures, ni n'a donné aucune indication pour analyser avec les pays d'accueil de quelle manière les nouveaux besoins pouvaient être mieux prévus. Quelles que soient les préparations du pays d'accueil, elles dépendront des exigences spécifiques des institutions européennes, en particulier en ce qui concerne les prévisions du Parlement européen concernant le nombre de parlementaires. C'était la réponse du ministre.

07.03 François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le président, malgré toute l'estime que j'ai pour le ministre De Gucht, je trouve cette réponse un peu courte. Il est évident que l'élargissement n'est pas imminent, mais les procédures dans notre pays sont telles qu'il faut entre 7 et 10 ans pour prendre des mesures adéquates. Je pense qu'il serait sage que le gouvernement suivant - celui-ci ne pourra plus rien faire - se penche sérieusement sur ce problème et entame dès à présent les négociations nécessaires avec la Région bruxelloise pour faire avancer le dossier d'un centre de congrès polyvalent c'est-à-dire pouvant également accueillir, si nécessaire, une assemblée du Parlement européen dépassant les 818 places que nous avons actuellement. Toute autre politique est une politique de l'autruche et une politique à très courte vue qui sous-estime le côté kafkaïen de nos procédures de décision que vous êtes le mieux placé pour connaître et que vous essayez de combattre.

07.04 Vincent Van Quickenborne, secrétaire d'État: Ce que dit monsieur de Donnea sur le délai et la complexité des procédures d'urbanisme est vrai – il y a encore beaucoup de travail à faire. Mais cela dépend de la compétence des Régions. Je n'ai pas encore l'honneur d'avoir la compétence de combattre ces difficultés qui existent dans les trois Régions de notre pays. J'ai vu aussi aujourd'hui que les délais pour les permis de construire à la ville de Bruxelles - vous l'avez constaté - restent problématiques. Il est vrai que cela dépend des décisions l'Union européenne, mais aussi du bon fonctionnement de nos services et je vous assure qu'au niveau des Régions on pourrait également avoir une "personne Kafka" pour combattre ces problèmes.

07.05 François-Xavier de Donnea (MR): Je partage entièrement votre point de vue sur la diffusion des métastases kafkaïennes dans tout notre appareil, à tous les niveaux de pouvoir.

Le président: C'est ce que j'allais dire tout à l'heure: nous avons des réponses à la Kafka aujourd'hui.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

08 Question de M. Philippe Monfils au ministre des Affaires étrangères sur "la fermeture éventuelle de l'ambassade belge au Gabon" (n° 14725)

08 Vraag van de heer Philippe Monfils aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de eventuele sluiting van de Belgische ambassade in Gabon" (nr. 14725)

08.01 Philippe Monfils (MR): Monsieur le président, je ne m'occupe pas de 1.500 parlementaires dans un hémicycle, mais plus modestement, de quelques personnes dans une petite ambassade dans un pays africain.

Effectivement, des bruits convergents circulent, selon lesquels on s'apprêterait à fermer l'ambassade de Belgique au Gabon.

Je m'en étonne quelque peu. Tout récemment, j'ai eu l'occasion, en ma qualité de président de la commission de la Défense nationale de la Chambre, d'accompagner le ministre de la Défense dans ce pays. J'ai pu me rendre compte que la situation économique et politique du Gabon est une des plus stables d'Afrique. Le Gabon est également le pays dont la population bénéficie du niveau de vie le plus élevé dans la région. De plus, il joue un rôle moteur au niveau régional tant du point de vue politique que militaire. En effet, à la demande de l'Union africaine, c'est à Libreville qu'est déployé l'état major des forces en attente de la brigade Centre opérationnelle dès la fin 2007.

Le Gabon est d'ailleurs actuellement l'un des seuls pays de la région à pouvoir fournir à cette force de maintien de la paix des unités bien organisées et bien équipées.

Aujourd'hui, la Belgique a développé un quatrième partenariat militaire avec ce pays: deux à trois places à l'Institut royal supérieur de la Défense, trois à l'École royale militaire. Ce partenariat pourrait s'étendre encore au niveau de la formation technique: déminage, personnel et techniciens de l'aviation, transport, génie, etc., éléments pour lesquels nous sommes particulièrement qualifiés.

De plus, le Gabon dispose, au regard des standards africains, de possibilités importantes en matière de soins de santé avec son hôpital d'instruction des armées, qui peut servir de centre d'évacuation des militaires belges et des rapatriés de la région, qui sont blessés. Il faut 1.15 heures de vol de Kinshasa et de Cotonou, où se trouvent la plupart des "Belges d'Afrique". De véritables synergies sont ainsi possibles au niveau médical, technique et militaire.

J'ajoute que le coût de cette représentation diplomatique est peu élevé, car à ma connaissance nous sommes propriétaires des lieux. La fermeture de ce poste diplomatique serait perçue comme une sorte de signe d'inimitié par cette région et mettrait en péril le partenariat militaire développé entre les deux pays.

Ma question est très simple. Pouvez-vous me dire s'il est envisagé de fermer cette ambassade? Dans l'affirmative, pour quelles raisons? M. le ministre n'estime-t-il pas que, dans le cadre d'un partenariat militaire important avec cette région d'Afrique, il serait opportun de maintenir ce poste diplomatique dans ce pays clé?

08.02 Vincent Van Quickenborne, secrétaire d'État: Monsieur Monfils, chers collègues, il est, en effet, envisagé de fermer notre ambassade à Libreville. Cette fermeture doit être considérée dans le cadre d'une évaluation permanente de notre réseau diplomatique et consulaire afin de pouvoir répondre aux exigences qui découlent des évolutions politiques et économiques globales.

Alors que le département du ministre a procédé, ces dernières années, à l'ouverture d'un certain nombre de postes, il a également été amené, pendant cette même période, à fermer un certain nombre d'autres postes ou à en réduire le statut.

Il est à noter que notre réseau diplomatique et consulaire en Afrique est relativement dense comparé à d'autres continents. Le ministre insiste sur le fait que la décision de fermer notre ambassade à Libreville n'a pas de teneur politique et est uniquement motivée par des questions budgétaires et de personnel.

La juridiction du poste sera reprise par notre ambassade à Brazzaville dans la République du Congo, qui continuera de maintenir les relations officielles en effectuant des visites régulières au Gabon. Actuellement, un attaché militaire belge est accrédité dans ce dernier pays et réside à Cotonou, donc au Bénin.

La fermeture de notre poste à Libreville ne devra, en aucun cas, mettre en péril le partenariat militaire entre notre pays et le Gabon.

08.03 Philippe Monfils (MR): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie. Autant votre réponse précédente m'a réjoui, autant celle-ci ne me satisfait pas. En effet, il me semble que ne plus s'occuper du Gabon constitue une erreur, car ce pays est en expansion. De plus, il est assez calme, fonctionne bien et se développe. En quelque sorte, il est le phare de plusieurs pays africains moins développés de cette région. Or nous allons incontestablement abandonner cette partie de l'Afrique. Je sais bien que s'y trouve un attaché militaire et qu'il sera toujours présent. Mais vous savez aussi bien que moi que, lorsqu'une ambassade ferme, cette fonction équivaut à celle d'une boîte aux lettres. En outre, cette décision sera vécue comme un abandon par cette région de l'Afrique.

Depuis longtemps, nous avons réinvesti l'Afrique, au sens généreux et positif du terme. Dans le cadre de partenariats équilibrés, nous essayons d'aider certains pays africains. C'est pourquoi je crains que cette décision ne soit interprétée comme un désintérêt envers le développement économique de l'Afrique.

En outre, d'autres vont venir nous remplacer. Quand vous allez faire un tour là-bas, monsieur le secrétaire d'État, vous n'avez pas besoin d'ouvrir grands les yeux pour vous apercevoir que la Chine est en train d'investir massivement, elle, au plan économique avant d'en arriver, peut-être, au niveau politique. C'est la raison pour laquelle je trouve navrant qu'un pays européen comme le nôtre qui a une longue pratique, une longue expertise - comme on dit maintenant - de la mentalité africaine et du travail sur ce continent, en arrive à abandonner des postes extrêmement importants. Il est inutile de vous dire combien je suis déçu par l'annonce du ministre. J'ai encore une question: la fermeture est-elle déjà décidée ou la décision doit-elle encore être prise?

08.04 Vincent Van Quickenborne, secrétaire d'État: En lisant la réponse du ministre, monsieur Monfils, je ne puis que constater qu'il est envisagé de fermer notre ambassade à Libreville. Nous pouvons donc parler d'un projet de décision.

08.05 Philippe Monfils (MR): Monsieur le secrétaire d'État, j'ai encore une chance d'y revenir. Au mois d'octobre, si je siège au Sénat, je réinterpellerai le ministre en fonction, en espérant qu'il me donnera de bonnes nouvelles.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

Le président: La question n° 14763 de Mme Turtelboom est transformée en question écrite.

09 Questions jointes de

- Mme Zoé Genot au ministre des Affaires étrangères sur "le nouveau gouvernement palestinien et l'évaluation du système d'aide à la Palestine" (n° 14798)

- Mme Nathalie Muylle au ministre des Affaires étrangères sur "le Moyen-Orient" (n° 14925)

- M. Dirk Van der Maelen au ministre des Affaires étrangères sur "la situation au Moyen-Orient" (n° 14959)

- Mme Zoé Genot au ministre des Affaires étrangères sur "l'analyse de la situation actuelle en Palestine" (n° 15078)

- Mme Brigitte Wiaux au ministre des Affaires étrangères sur "l'impact des sanctions sur la population palestinienne" (n° 15165)

09 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Zoé Genot aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de nieuwe Palestijnse regering en de evaluatie van het systeem van hulpverlening aan Palestina" (nr. 14798)

- mevrouw Nathalie Muylle aan de minister van Buitenlandse Zaken over "het Midden-Oosten" (nr. 14925)

- de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de situatie in het Midden-Oosten" (nr. 14959)

- mevrouw Zoé Genot aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de analyse van de huidige toestand in Palestina" (nr. 15078)

- mevrouw Brigitte Wiaux aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de impact van de sancties op de Palestijnse bevolking" (nr. 15165)

09.01 Zoé Genot (ECOLO): Monsieur le président, je souhaitais interroger le ministre des Affaires extérieures sur l'évolution de la situation au Moyen-Orient à la suite de la constitution d'un gouvernement d'union nationale en Palestine, à sa visite sur le terrain et au sommet européen de Brême qui a fait le point sur le sommet de la Ligue arabe.

J'aurais voulu savoir en quoi la position belge avait évolué en ce qui concerne les mécanismes d'aide aux populations palestiniennes sur place, l'action diplomatique menée pour qu'Israël débloque les fonds palestiniens et l'attitude globale de l'Europe. Continue-t-elle à se solidariser des anciennes positions du Quartet?

09.02 Brigitte Wiaux (cdH): Monsieur le ministre, le 11 avril dernier, la commissaire aux Relations extérieures de l'Union européenne a justifié devant le Parlement européen la prolongation du TIM pour 2007-2008 au regard des besoins impérieux de l'économie palestinienne à la suite de la retenue par le gouvernement israélien des droits de douanes et des taxes dus à l'Autorité palestinienne.

Pourquoi les montants retenus par le gouvernement israélien ne transitent-ils pas par le TIM comme l'avaient initialement prévu la Banque mondiale et la Commission européenne?

Selon la Banque mondiale, il est essentiel de faciliter la circulation entre la Bande de Gaza et la Cisjordanie pour permettre le développement économique de Gaza. Quel bilan tirez-vous de la mise en œuvre de l'accord qui a été négocié par Mme Rice sur l'accès et la circulation?

Enfin, la Commission européenne a-t-elle procédé à l'évaluation de l'impact des sanctions prises à l'encontre de l'Autorité palestinienne sur la population civile palestinienne et essentiellement en termes de santé et d'éducation?

Les structures institutionnelles palestiniennes que l'Union européenne a largement contribué à mettre en place depuis dix ans sont-elles toujours sur pied?

09.03 Vincent Van Quickenborne, secrétaire d'État: Monsieur le président, chères collègues, comme vous le mentionnez dans vos questions, le ministre des Affaires étrangères s'est rendu au Proche-Orient il y a trois semaines. Durant ce voyage, le conflit israélo-palestinien a occupé une place centrale. Le ministre a pu se rendre compte que la situation socio-économique et politique des Palestiniens s'était dégradée par rapport à son dernier voyage en 2005. C'est la raison pour laquelle il continuera à s'investir dans l'amélioration du sort des Palestiniens.

Cependant, beaucoup de choses dépendent de l'évolution politique interne de la Palestine. Dans ses contacts avec les Palestiniens, les Israéliens et d'autres acteurs de l'ONU, la question de l'attitude européenne vis-à-vis du nouveau gouvernement palestinien d'unité nationale était primordiale: d'une part, la politique des contacts et la reconnaissance du nouveau gouvernement palestinien et, d'autre part, la reprise de l'aide directe à l'Autorité palestinienne.

De minister heeft zijn Palestijnse homoloog Ziad Abu Amar in Ramallah ontmoet. De Zweedse minister van Buitenlandse Zaken, Carl Bildt, heeft hetzelfde gedaan op 24 maart jongstleden. Ziad Abu Amar werd daarenboven uitgenodigd naar Parijs, Rome en Madrid. Deze ontmoetingen hebben geen reacties uitgelokt bij de 27.

Een Europese consensus werd ondertussen ontwikkeld rond het hernemen van rechtstreekse contacten met de Fatah-ministers en de ministers uit het maatschappelijke middenveld, niet de Hamas-leden. De herneming van de rechtstreekse budgettaire hulp aan het ministerie van Financiën, in handen van de onafhankelijke en internationaal gewaardeerde Salam Fayad, bleek nog voorbarig voor het overgrote deel van de lidstaten. In afwachting pleit een merendeel van de partners voor de handhaving van de Temporary International Mechanism in dit stadium om de Europese posities te kunnen omsturen indien de regering van nationale eenheid niet in de juiste richting evolueert, deze van de criteria van het kwartet.

De minister is van mening dat men de gematigden dient te ondersteunen in deze regering zodat we hen de middelen ter beschikking kunnen stellen om aan te tonen dat gematigdheid en dialoog lonen. De gematigdheid dient echter op de afspraak te zijn. Het programma van de nieuwe Palestijnse regering heeft elementen die in de richting gaan van het reflecteren van de criteria van het kwartet.

De minister is van mening dat de handelingen van de regering een wereld van verschil kunnen maken. Onder de belangrijke maatregelen die de regering zou kunnen nemen en die het gegeven totaal zouden veranderen, zijn bijvoorbeeld: de bevrijding van de Israëlische korporaal Gilad Shalit, het stopzetten van de beschietingen met de Qassamraketten, de onvoorwaardelijke veroordeling van alle gewelddadige acties ten aanzien van Israël en de integratie van de verschillende milities in de officieel verantwoordelijke veiligheidsmacht.

Le ministre tient cependant à dire que si l'on en vient un jour à la reprise de l'aide directe à l'Autorité palestinienne, il conviendra de repartir sur des bases plus saines et d'éviter l'effet "tonneau des Danaïdes" du passé. C'est la raison pour laquelle le ministre se prononce pour le maintien du "Temporary International Mechanism" (TIM). Il conviendra de réfléchir aux moyens de l'étendre et de le faire évoluer notamment sur le plan de la "capacity building" des institutions palestiniennes.

Étant donné que le "Temporary International Mechanism" nous donne des garanties de contrôle de notre aide qui bénéficie directement à la population, le ministre des Affaires étrangères n'est pas disposé à l'abandonner. En outre, il n'abandonne pas l'idée de persuader Israël de verser les taxes palestiniennes via ce mécanisme.

Un dernier mot sur les perspectives politiques. Le sommet de la Ligue arabe à Ryad des 28 et 29 mars constitue un événement majeur; c'est aussi l'analyse du Haut représentant Javier Solana.

C'est le discours sobre du roi Abdullah d'Arabie Saoudite qui a donné le ton de la réunion, axée sur la responsabilité des membres de la Ligue pour l'état du monde arabe et non plus pour les récriminations à l'égard de tiers. Il y eut une volonté de prendre le leadership pour les affaires de la région et de contribuer à la gestion des crises. Il y eut surtout un rappel de l'initiative de paix de la Ligue arabe de 2002 – la déclaration de Beyrouth –, mais avec un élément nouveau, la création de comités de travail sur le thème des initiatives et des dispositions à dialoguer avec toutes les parties, sous-entendu y compris Israël. Le ministre souhaite que l'Union européenne s'associe à cette dynamique régionale.

09.04 Zoé Genot (ECOLO): Monsieur le ministre, j'apprécie que le ministre ait fait un rapide déplacement dans la région. C'est un signe important de notre intérêt pour ce qui s'y passe et de notre volonté de voir la situation se stabiliser.

Cependant, la Belgique et les pays européens doivent aller plus loin en termes d'initiatives pour que le dialogue reprenne et, éventuellement, pour susciter une force d'interposition entre les deux peuples qui, à l'heure actuelle, sont toujours dans une situation particulièrement tendue.

J'en viens au mécanisme d'aide actuel qui est censé permettre aux Palestiniens de ne pas sombrer totalement dans la famine car on en est quasiment là; on manque d'infrastructures de santé ou autres. Une évaluation un peu plus correcte de la situation me paraît indispensable. Aujourd'hui, même le Parlement européen reconnaît que le mécanisme d'aide ne fonctionne pas.

Les instances internationales telles que la Banque mondiale s'inquiètent. L'argent envoyé par certaines ONG est bloqué par les États-Unis sous prétexte qu'il pourrait atterrir dans des organisations terroristes. La situation est donc particulièrement compliquée et, avant de poursuivre ce mécanisme d'aide, il serait vraiment utile de l'évaluer correctement. En ce qui nous concerne, nous sommes favorables à une reprise progressive de l'aide directe au gouvernement.

Quant à l'attitude d'Israël, on sait que le problème principal des Palestiniens est de pouvoir accéder aux taxes et aux impôts qui leur reviennent. J'entends bien que la Belgique trouve que ce serait important. Il faudrait dès lors exercer une pression diplomatique plus importante vu l'évolution et le signe encourageant donné par le gouvernement palestinien lors de la construction de ce gouvernement d'union nationale.

En ce qui concerne les libérations, il est en effet très important que le soldat israélien soit libéré rapidement et qu'il puisse rejoindre les siens, mais il est tout aussi important que les nombreux parlementaires palestiniens soient libérés et puissent faire leur travail. Il en est de même pour les mineurs, les enfants et tout autre prisonnier se trouvant encore dans les prisons israéliennes.

09.05 Brigitte Wiaux (cdH): Monsieur le président, je remercie le ministre pour les précisions qu'il nous a apportées.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

Le président: La question n° 14822 de M. Chabot est retirée.

10 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Annemie Turtelboom aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de roep naar een beroepsverbod voor holebi's in Polen" (nr. 14906)

- de heer Stijn Bex aan de minister van Buitenlandse Zaken over "het mogelijk instellen van een beroepsverbod voor holebi's in Polen" (nr. 14934)

10 Questions jointes de

- Mme Annemie Turtelboom au ministre des Affaires étrangères sur "l'appel à interdire l'accès à certaines professions aux homosexuels, lesbiennes et bisexuels en Pologne" (n° 14906)

- M. Stijn Bex au ministre des Affaires étrangères sur "l'éventualité d'interdire l'accès à certaines professions aux homosexuels, lesbiennes et bisexuels en Pologne" (n° 14934)

10.01 Stijn Bex (sp.a-spirit): Ik heb in het verleden al herhaaldelijk vragen gesteld aan de minister van Buitenlandse Zaken aangaande de behandeling van homoseksualiteit door het beleid in Polen. Naar aanleiding van een nieuw feit wou ik hierover graag opnieuw enkele vragen stellen.

Ewa Sowinska, de Poolse ombudsvrouw voor kinderen, zou een beroepsverbod voor homoseksuele leraars, sporttrainers en kunstdocenten willen instellen. Homo’s zouden absoluut geen omgang mogen hebben met kinderen en jongeren in scholen. De ombudsvrouw ging zelfs nog verder door te stellen dat er een exhaustieve lijst zou moeten worden opgesteld van functies die homo’s niet zouden mogen uitoefenen. Ze deed die uitspraken in een interview op een juridische website.

Men zou kunnen denken dat het een geïsoleerd incident is van een ambtenaar die haar mond voorbijpraat. Enkele weken geleden kondigde het Poolse ministerie van Onderwijs echter een wetsontwerp aan dat homoseksuele propaganda moet verbieden in scholen. In tegenstelling tot wat het woord propaganda doet vermoeden, gaat het hier helemaal niet om de promotie van een of andere vorm van seksuele geaardheid, maar simpelweg om het bespreekbaar maken ervan op school.

Die twee voorbeelden tonen aan dat het beleid tegen holebi’s van de regering van premier Jaroslaw Kaczynski wordt voortgezet. Ik heb de minister daarover reeds in juni vorig jaar ondervraagd naar aanleiding van mijn deelname aan een mars voor tolerantie in Krakau. De minister heeft toen geantwoord dat de situatie in Polen met de nodige aandacht zou gevolgd worden en dat verhoogde waakzaamheid aangeraden was. Hij heeft toen zijn antwoord besloten door te stellen dat ik niet hoefde te denken dat hij de Poolse autoriteiten niet op de vingers durfde te tikken.

Aangezien de situatie sindsdien nog steeds niet verbeterd is, had ik graag nog enkele vragen gesteld. Hoe staat de minister tegenover de nieuwe uitspraken en het wetsontwerp van het Poolse ministerie van Onderwijs? Is hij van mening dat de rechten van holebi’s in Polen hierdoor geschaad worden?

In welke mate is het instellen van een dergelijk beroepsverbod in overeenkomst met de Europese wetgeving en de universele rechten van de mens?

Welke initiatieven zal de minister nemen om zijn Poolse collega’s hierop attent te maken? In dat verband verwijs ik naar het recente bezoek van de Poolse eerste minister aan Brussel. Ik dacht dat er daarbij ook een ontmoeting was geweest met onze premier.

Tot slot, welke initiatieven zal de minister hieromtrent nemen in de Europese Unie?

10.02 Staatssecretaris Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Bex, de minister van Buitenlandse Zaken, collega De Gucht, heeft met verbazing en verbijstering kennisgenomen van de uitspraken in het interview van de Poolse ombudsvrouw voor kinderen, Ewa Sowinska, inzake haar pleidooi voor een beroepsverbod voor holebi's en haar wens dat holebi's geen omgang zouden mogen hebben met kinderen.

Hij zegt ook dat wij niet mogen vergeten dat mevrouw Sowinska geen deel uitmaakt van de Poolse regering. Bovendien vormen haar denkbeelden, voor zover hem bekend, niet het voorwerp uit van concrete wetsvoorstellen. Er is dus helemaal geen wetsvoorstel om een beroepsverbod voor homoseksuelen uit te vaardigen.

Voor het overige beschouwt de minister dat als de vertolking van een persoonlijk standpunt in een interview, dat wij niet mogen opwaarderen door verdere commentaar.

Ik moet wel melden, zo zegt de minister, dat mevrouw Sowinska partijgenote is van de minister van Onderwijs, Roman Giertych, van de Liga van de Poolse Families, die regelmatig acties aankondigt tegen – ik citeer – "homoseksuele propaganda" in het onderwijs.

Concrete initiatieven ter zake zijn er tot nu toe nog nooit geweest. Wij zullen die kwestie wel aandachtig blijven volgen.

De minister wil er toch wel voor waarschuwen al te zeer te focussen op de vaak ongelukkige retoriek in de Poolse politieke kringen aangaande holebi's. Er is in Polen immers geen concrete, systematische benadeling van holebi's vanwege de regering of andere instanties.

We zullen de Poolse regering, zoals in het verleden het geval was, op haar daden en niet op haar woorden beoordelen.

Indien er toch sprake is van effectieve problemen, wil de minister wijzen op artikel 7 van het EU-verdrag, dat voorziet in een specifieke procedure indien er sprake is van een duidelijk gevaar voor of het bestaan van zware volgehouden schending door een lidstaat van principes zoals de mensenrechten en de fundamentele vrijheden. Dat lijkt de minister nu in Polen niet het geval te zijn.

Tot slot lijkt het dan ook niet wenselijk, zegt de minister, om de Poolse regering te interpelleren over de uitspraken van mevrouw Sowinska.

Tot daar het antwoord van de minister.

10.03 Stijn Bex (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik wil staatssecretaris Van Quickenborne van harte bedanken voor dat antwoord.

Het is niet zijn verantwoordelijkheid, maar ik ben wel ontgoocheld in het antwoord dat hij hier namens de minister moet komen brengen. Ik denk dat het een stap achteruit is in vergelijking met wat de minister in het verleden heeft verklaard. Meer bepaald het feit dat het inderdaad, zoals ik zelf al stelde in mijn vraag, een ambtenaar is die een ongelukkige uitspraak doet, wordt nu voorgesteld alsof het inderdaad een geïsoleerde uitspraak is en niet een systematische neiging van het Poolse bewind om holebi's in tal van uitspraken te kleineren, hun geen gelijke rechten te geven en hen te beschouwen als een abnormaliteit. Ik denk dat het geen goede zaak is dat de minister, in tegenstelling tot zijn vorige antwoord, nu gas terugneemt en eigenlijk zegt dat we daarover geen discussiepunt hebben met de Poolse regering, dat er misschien af en toe wel eens ongelukkige uitspraken worden gedaan, maar dat er geen feitelijke discriminatie van holebi's is.

Ik ben zelf in Krakau geweest, vorig jaar rond deze periode. Ik heb daar een mars meegemaakt waar een duizendtal holebi's voor tolerantie betoogden. Ik kan u zeggen – mijnheer de staatssecretaris, u hebt zelf vroeger ook aan nogal wat betogingen deelgenomen – dat er twee cordons waren van tot de tanden bewapende veiligheidsmensen, met daartussen een zone van dertig meter, die niet verhinderde dat omstaanders projectielen zoals stenen en eieren naar de betogers konden gooien.

Het leidt dan ook geen twijfel dat er ook sprake is van effectief geweld tegen holebi's in Polen. Dat wordt oogluikend toegestaan door een bewind dat op die manier uitspraken doet over holebi's.

Ik vind dat de Belgische regering daarin een zeer duidelijk standpunt moet innemen. Ik betreur dat, ondanks dat die uitspraken zich blijven voordoen, op momenten dat premier Kaczynski naar Brussel komt dat totaal niet aan de orde wordt gebracht door onze eerste minister of onze minister van Buitenlandse Zaken.

Ik kan echt geen vrede nemen met het antwoord.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

Le président: À l'ordre du jour figure maintenant la question de Mme Belhouari. Étant donné que celle-ci doit absolument intervenir en séance plénière, elle posera sa question ultérieurement.

11 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de aanstellingsprocedure voor directeurs-generaal" (nr. 14921)

11 Question de M. Servais Verherstraeten au ministre des Affaires étrangères sur "la procédure de désignation des directeurs généraux" (n° 14921)

11.01 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, de benoemingsprocedures voor de directeurs-generaal verlopen via Selor. Om voor managementfuncties te kunnen postuleren moet men minstens 6 jaar managementervaring kunnen voorleggen, boven op een nuttige ervaring van 10 jaar.

Daarom mijn vraag: welke criteria worden binnen de FOD Buitenlandse Zaken gehanteerd om die managementervaring van 6 jaar te omschrijven? Verschillen die criteria van de criteria die aangewend worden door de andere FOD’s? Welke criteria worden binnen de FOD Buitenlandse Zaken gehanteerd om de nuttige ervaring van 10 jaar te omschrijven?

11.02 Staatssecretaris Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, collega, het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 inzake het aanduiden en het uitoefenen van de managementfuncties binnen de federale overheidsdiensten bepaalt in artikel 7 dat de kandidaturen toelaatbaar verklaard worden door de overheidsdienst Selor. Dit is dan ook de exclusieve bevoegdheid van Selor. Tot daar het antwoord van mijn minister.

11.03 Servais Verherstraeten (CD&V): Ik dank u, mijnheer de staatssecretaris, voor het antwoord dat u voorleest, maar dat geen antwoord inhoudt op de vraag.

Misschien voor alle duidelijkheid, mijnheer de staatssecretaris, ik moet vaststellen dat in deze legislatuur de invulling van de managementervaring au fur et à mesure, à la tête du client, is gebeurd. Binnen de FOD Buitenlandse Zaken worden mensen die jaren ambassadeur zijn geweest blijkbaar niet beschouwd als mensen met managementervaring. Ook wanneer men diensthoofd is van een departement, wordt dat blijkbaar niet beschouwd als nuttige ervaring. Dat is gewoon Selor misbruiken om aan partijpolitisering te doen!

Laat ik een voorbeeld geven van wat onder paars II wel als managementervaring werd aanvaard sinds het koninklijk besluit waarnaar u verwezen hebt. Dan zien wij dat een paar jaar assistent spelen op een universiteit wel werd gelijkgesteld met managementervaring, om zo een partijgenoot als voorzitter op de FOD Kanselarij benoemd te kunnen krijgen. Andere mensen, die sinds jaar en dag een leidinggevende functie hebben gehad werden niet aanvaard. Dat was de partijpolitiek van paars II, dat was de partijpolitiek van de departementen – ik haal er nu twee blauwe departementen uit – die ik als voorbeeld heb aangehaald!

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

Le président: La question n° 14930 est retirée.

12 Vraag van de heer Paul Meeus aan de minister van Buitenlandse Zaken over "het aanhoudende geweld in Zuid-Afrika" (nr. 14932)

12 Question de M. Paul Meeus au ministre des Affaires étrangères sur "la persistance des violences en Afrique du Sud" (n° 14932)

12.01 Paul Meeus (Vlaams Belang): Mijnheer de staatssecretaris, sinds 1994 is Zuid-Afrika een volwaardige democratie en bovendien een bevriend land.

Er zijn historische banden met Nederland, Groot-Brittannië, Frankrijk en Vlaanderen.

Wij stellen nu een zorgelijke ontwikkeling in dat land vast. De geweldmisdaden nemen hand over hand toe en vormen een interne bedreiging voor het hele land. Een van die geweldmisdaden zijn de zogenaamde plaasmoorden of boerderijmoorden, hoofdzakelijk maar niet uitsluitend gericht tegen de Zuid-Afrikaanse Afrikaner boerengemeenschap. Volgens veel waarnemers in de hele wereld hebben de moorden een uiterst nadelig effect op de winstgevende productie van landbouwproducten en, op lange termijn, de voedselzekerheid in Zuid-Afrika. Duidelijke statistieken zijn niet beschikbaar, maar volgens de Zuid-Afrikaanse vakbond Solidariteit en diens burgerinitiatief Afri-Forum wordt geschat dat zowat 25.000 boeren de afgelopen vijftien jaar de landbouwsector verlieten.

Er zijn wel cijfers ter beschikking over het aantal moorden. Er zijn momenteel reeds ruim 2.000 mensen op hun boerderijen vermoord, zowel de eigenaars als de plaaswerkers, de werknemers op de boerderijen. Zeventig procent van die mensen was effectief eigenaar. Indien de totale omvang van die misdaden tegen de boerderijen kon worden berekend, zou dat een reusachtig bedrag vormen, wat de sector niet kan blijven ophoesten. Het is voor Agri SA, de grootste landbouworganisatie in Zuid-Afrika, dan ook onaanvaardbaar dat de sector blootgesteld blijft aan die aanvallen en aan zo'n toename van de misdadigheid, terwijl de primaire landbouw, die het land voorziet van zijn groeiende voedsel- en vezelbehoeften en ook werkgelegenheid verschaft aan vele mensen, moet werken in die ongunstige omstandigheden. Agri SA constateert, op basis van eigen onderzoek, dat aanvallen op boerderijen – nu gemiddeld zo'n duizend per jaar – een stijging te zien geven van 11 procent per jaar.

Daarnaast hebben de misdaden een nadelig effect op de landbouw en op de plaatselijke economie van landelijke dorpen, die in grote mate voor hun voortbestaan afhankelijk zijn van landbouw. Zowat 40 procent van de bevolking van het land en meer dan de helft van de provincies is primair afhankelijk van de landbouw. Misdaad op plaasvlak, zoals dat daar heet, raakt dus niet alleen de boerderijen, maar ook de plaatselijke economie. Tal van boerenorganisaties en landbouwfederaties overleggen dan ook met de politiediensten om een einde te maken aan die misdadigheid. De resultaten hiervan komen evenwel vrij moeizaam tot stand en zijn vaak niet afdoende. Tegelijk worden signalen aan de regering gegeven zonder al te veel concrete resultaten. Ik herinner me bijvoorbeeld dat bij de opening van het parlementaire jaar in februari heel wat actiegroepen petities of mandementen aan president Mbeki hebben gegeven. De reactie was op zichzelf positief, maar in de concrete werkelijkheid weinig afdoend.

Gelet op de houding van de Belgische regering om zich in te zetten voor prille democratieën, zou ik toch een aantal vragen willen stellen.

Hoe schat de minister de toestand ter zake in Zuid-Afrika in? Ziet hij hier parallellen met de gebeurtenissen in het Zuid-Afrikaanse buurland Zimbabwe, waar door het verdrijven en vermoorden van boeren de totale landbouweconomie is ingestort en bittere armoede het lot van de bevolking is geworden?

Is de minister van oordeel dat de Belgische regering in overleg en samenwerking met andere democratieën een concreet initiatief kan ondernemen om de dreigende en bedreigende situatie in een bevriend land als Zuid-Afrika het hoofd te helpen bieden?

Ik heb een aantal concrete vragen. Overweegt de regering bijvoorbeeld bij de Zuid-Afrikaanse regering te pleiten voor waardige, eerlijke en rechtvaardige landhervormingen en te stellen dat zij niet alleen prioritaire aandacht vereisen, maar ook onverminderd vooruitgang moeten boeken?

Overweegt de regering initiatieven te nemen om mogelijk via de Europese Raad van ministers van Buitenlandse Zaken druk uit te oefenen op de Zuid-Afrikaanse regering om de plaasmoorden afdoende te bestrijden?

Overweegt de minister via het Belgisch mandaat in de Verenigde Naties de zaak ter sprake te brengen en bijvoorbeeld een internationale waarnemingscommissie te eisen, die op zeer korte termijn concrete voorstellen kan doen om het geweld in te dijken?

Ten slotte, overweegt de minister ten minste zijn bezorgdheid te uiten ten opzichte van de Zuid-Afrikaanse regering met betrekking tot de plaasmoorden, om de regering diets te maken dat die toch niet langer kan blijven duren?

12.02 Staatssecretaris Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, collega, de zogenaamde plaasmoorden in Zuid-Afrika moeten worden gesitueerd in een samenleving waar misdaad en geweld endemisch zijn en zich pas de voorbije twee jaar lijken te stabiliseren. Alle bevolkingsgroepen worden erdoor getroffen. Volgens de officiële cijfers vonden meer dan 250.000 moorden plaats tussen 1994 en 2006.

De transformatie van de politiediensten verloopt, wegens de erfenis van het verleden, moeilijk maar gestaag. President Mbeki ging tijdens zijn recentste State of the Nation eerder dit jaar uitgebreid in op de misdaadproblematiek. Daarin stelde hij onder meer dat het politiebudget 2009/2010 het zesvoudige zal zijn van dat van 1994 en dat tegen 2008/2009 het aantal politiemensen zal verdubbelen in vergelijking met 2001 en 2002.

De onafhankelijke Zuid-Afrikaanse commissie voor de mensenrechten, opgericht bij de Grondwet, publiceerde eind 2003 een gedetailleerd eindrapport over de problematiek van de plaasmoorden. Daarin wordt duidelijk gesteld dat het geweld op de boerderijen niet van raciale, maar van criminele aard is. 89,3% van de aanvallen op boerderijen sinds 1991 is gebeurd met de intentie van een overval, terwijl 2 tot 3% van de overvallen een raciale ondergrond zou hebben gehad.

De landhervorming staat hoog op de politieke agenda. Naar schatting 60 à 70% van de landbouwgrond is in handen van de blanke, commerciële boeren. Miljoenen zwarte Zuid-Afrikanen zijn op systematische manier van hun gronden verdreven en de regering wenst die scheefgetrokken situatie weer recht te zetten. Er is gekozen voor een geleidelijke, pragmatische en juridisch onderbouwd proces, waarbij de overheid het grondwettelijke recht op eigendom probeert te rijmen met een marktgerichte aanpak. Het kan op geen enkele manier worden vergeleken met de "landhervormingspolitiek" die de Zimbabwaanse overheid de voorbije jaren toepaste.

België heeft de Zuid-Afrikaanse politie sinds 1995 ondersteund ter bevordering van de dienstverlenende werking van de politie op het niveau van het commissariaat met 3 miljoen euro voor 1.200 politiekantoren.

Dat wordt in de loop van 2007 voort uitgevoerd. Het algemeen doel van het project is de omvorming van het imago en de werking van de politie van een repressieapparaat, een erfenis van de apartheid, tot een organisatie waar dienstverlening centraal staat.

België heeft als een van de enige donoren sinds 1998 bijgedragen aan het restitutieproces, de teruggave van land aan slachtoffers van ontheemding tussen 1913 en 1993. Ons land spant zich ook in om de economische impact van de landrestitutie te optimaliseren via een zogenaamde settlement and implementation support strategy en via het concept van post settlement, ook aan opkomende boeren.

De zaak werd niet besproken op de Europese Raad van de ministers van Buitenlandse Zaken, noch in het kader van het Belgisch mandaat bij de VN. Gezien de eerder omschreven aard van de problematiek door de Zuid-Afrikaanse autoriteiten oordeel ik het niet aangewezen de problematiek op die fora te berde te brengen. Evenmin overweeg ik met betrekking tot plaasmoorden expliciet mijn bezorgdheid tegenover de Zuid-Afrikaanse regering te uiten.

12.03 Paul Meeus (Vlaams Belang): Mijnheer de staatssecretaris, ik noteer dat de regering inderdaad bezorgd is om de problematiek. Toch denk ik dat dat niet voldoende is. Ik denk dat ons land zich in een unieke positie bevindt om meer druk uit te oefenen. De slachtoffers van de plaasmoorden in Zuid-Afrika schreeuwen om internationale steun en hulp. België is een van de landen die historisch met Zuid-Afrika is verbonden, niet alleen wegens de taal maar ook wegens de talloze Belgische emigranten. Ik denk dus dat er meer nodig is dan steun met mondjesmaat. Ik denk dat ons land hier een te kleine inspanning levert. Ik betreur het dan ook dat de Belgische regering hiervan alleen maar akte neemt en sympathie heeft voor het feit dat inderdaad een aantal zaken gebeuren. Het uitblijven van een sterk signaal van een land als België is hier een gemiste kans.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

Le président: Les questions n° 17947 de M. Geerts et n° 15018 de Mme Turtelboom sont transformées en questions écrites.

13 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Buitenlandse Zaken over "het beroep dat werd gedaan op het advocatenkantoor van ULB-professor Marc Uyttendaele" (nr. 15022)

13 Question de M. Francis Van den Eynde au ministre des Affaires étrangères sur "le recours aux services du bureau d'avocats de M. Marc Uyttendaele, professeur à l'ULB" (n° 15022)

13.01 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik werd de voorbije twee jaar geconfronteerd met allerlei praatjes die waarschijnlijk komen van mensen die niet helemaal bonafide zijn en die allemaal op hetzelfde neerkwamen, te weten dat de huidige regering een bevoorrechte relatie heeft met het advocatenkantoor Uyttendaele uit Brussel, omdat Marc Uyttendaele, professor aan de ULB, toevallig ook de echtgenoot van de minister van Justitie is.

De beste wijze om praatjes uit de wereld te helpen en de beste methode om roddels tegen te gaan, is naar de waarheid te zoeken en de feiten naar voren te brengen. Immers, zoals u weet, is een feit eerbiedwaardiger dan een Lord Mayor, althans dat zeggen de Engelsen.

Ik stelde op 27 februari 2007 dan ook een vraag aan alle leden van de regering, waarin ik hen verzocht mij mede te delen hoe vaak hun departement respectievelijk in 2003, 2004, 2005 en 2006, tegen betaling, een beroep op de juridische diensten van het betrokken advocatenkantoor deden. Ook vroeg ik of zij mij wilden mededelen welk bedrag zij in totaal tijdens de bewuste periode in dat verband aan ereloon en onkosten aan voornoemd kantoor uitbetaalden.

Heel wat ministers, maar niet allemaal, antwoordden schriftelijk. Bij de laatste minister die niet schriftelijk antwoordde, kom ik nu mondeling aankloppen om met de door hem verstrekte informatie mijn dossier te kunnen vervolledigen.

Daarom schotel ik u deze namiddag bovenstaande vraag voor.

13.02 Staatssecretaris Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking deed in de periode 2003-2006 geen beroep op het advocatenkantoor van de genoemde persoon. Zo luidt het antwoord van de minister.

13.03 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

14 Questions jointes de

- M. François-Xavier de Donnea au ministre des Affaires étrangères sur "le cas de Madame Nlandu" (n° 15063)

- Mme Karine Lalieux au ministre des Affaires étrangères sur "la situation de Madame Marie-Thérèse Nlandu" (n° 15101)

- M. Francis Van den Eynde au ministre des Affaires étrangères sur "Madame Nlandu qui reste en détention à Kinshasa" (n° 15105)

- M. Dirk Van der Maelen au ministre des Affaires étrangères sur "l'incarcération de Marie-Thérèse Nlandu" (n° 15186)

14 Samengevoegde vragen van

- de heer François-Xavier de Donnea aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de situatie van mevrouw Nlandu" (nr. 15063)

- mevrouw Karine Lalieux aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de situatie van mevrouw Marie-Thérèse Nlandu" (nr. 15101)

- de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Buitenlandse Zaken over "het aangehouden blijven van mevrouw Nlandu in Kinshasa" (nr. 15105)

- de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de gevangenschap van Marie-Thérèse Nlandu" (nr. 15186)

14.01 François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, vous connaissez la situation de Mme Nlandu, avocate, ex-candidate aux élections présidentielles en RDC, arrêtée et détenue à la suite des élections d'automne 2006.

Mme Nlandu présente au premier tour fut engagée après proclamation des résultats provisoires par M. Mbemba afin de le représenter dans son recours devant la Cour suprême. Mme Nlandu fut arrêtée le 21 novembre et serait détenue au centre pénitentiaire de Malaka à Kinshasa. Considérée comme une prisonnière de conscience par Amnesty international, elle serait en outre dans un état de santé inquiétant.

Je voudrais savoir si M. le ministre De Gucht a obtenu récemment des informations relatives à la situation de Mme Nlandu, s'il a évoqué son cas avec le président Kabila lors de son dernier séjour à Kinshasa et ce qu'il est ressorti de ses différents contacts.

Le président: Mme Lalieux est absente. Je donne donc la parole à M. Van den Eynde pour sa question sur le même sujet.

14.02 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw NLandu is hier inderdaad niet, maar haar dochter woont wel in Brussel. Het is trouwens haar dochter die alle leden van de commissie voor de Buitenlandse Zaken heeft gecontacteerd om hen te vragen in het voordeel van de moeder tussenbeide te komen, en volgens mij terecht. Het is ook niet de eerste keer dat ik dit dossier in deze commissie aankaart. Ik denk dat de heer de Donnea zeer goed heeft geschetst wie mevrouw NLandu was. Zij is een politieke opponent, zij is bovendien de advocaat van de belangrijkste oppositieleider en zij is een dame met een zeer grote ontwikkeling.

Het is wel merkwaardig dat, zodra de verkiezingen achter de rug zijn, zij achter de tralies verdween. Het zal wel nergens leuk zijn om in de gevangenis te zitten, maar ik denk dat de gevangenis van Kinshasa bijzonder onaangenaam is.

Er is hier al meermaals verklaard dat stappen werden ondernomen om haar vrijlating te bekomen. De regering probeert democratisch over te komen, en sommigen geloven dat. Sommigen aanvaarden zelfs de verkiezingen. Ik heb zelf veel voorbehoud gemaakt tegen de verkiezingen in Congo. Het is toch een regering die tracht een imago naar buiten uit op te bouwen. Ik denk dat op een dergelijke regering druk uitoefenen gemakkelijker gaat dan op een dictatuur die schaamteloos haar regime uitbouwt.

Vandaar opnieuw mijn vragen. Heeft de regering nieuws? Wat heeft de regering gedaan? Wat heeft de regering in deze zaak bekomen?

14.03 Vincent Van Quickenborne, secrétaire d'État: Monsieur le président, chers collègues, lors de son récent voyage au Congo, le cas de madame Nlandu a été abordé par le ministre avec son homologue le 12 avril. Ce dernier a promis de le tenir au courant de l’évolution du dossier. Le ministre a d’ailleurs continué à partager avec les autorités ses vives inquiétudes sur cette affaire dès le début de celle-ci.

L’action de la Belgique n’a pas pour objectif d’intervenir dans le fond du processus judiciaire, ce qui relève de la compétence judiciaire du Congo. Mais, nous voulions en premier lieu insister pour que l’accusée ait le droit à un procès transparent et équitable dans le respect des droits de la défense et qu’elle soit traitée dans de bonnes conditions. Nous avons également émis des réserves quant au bien-fondé de traiter de cette affaire devant un tribunal militaire. Ce qui semble être contraire aux dispositions de la constitution elle-même, c’est-à-dire l’article 156 qui réserve les tribunaux militaires aux seuls membres des forces armées et de la police. Alors, quel est le status quaestionis?

Vorige week heeft het openbaar ministerie een gevangenis van 20 jaar geëist tegen mevrouw Nlandu. De pleidooien van de verdediging werden vorige week beëindigd en de veroordeelden zullen nog de kans hebben om zich uit te drukken voor het hof. Het openbaar ministerie zal ook nog de mogelijkheid hebben om te repliceren tegen de pleidooien van de advocaten. De uitspraak volgt zeer binnenkort.

Onze ambassade blijft het proces van dichtbij volgen en blijft in continu contact met de advocaten van mevrouw Nlandu. De diensten van de minister hebben overigens herhaaldelijk en regelmatig onderhouden gehad met de familie van mevrouw Nlandu. Deze laatste geeft blijk van appreciatie ten opzichte van de interventie van ons land in dit dossier. Tot daar het antwoord van de minister.

14.04 François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre de sa réponse et j'espère que notre pays continuera à suivre cette affaire avec la plus grande diligence.

14.05 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Ik bedank de minister ook voor zijn antwoord.

Wij zijn helemaal aan het einde van de legislatuur en wij zullen dus in de komende weken moeilijk opnieuw kunnen aandringen bij de regering in verband met dit dossier. Maar goed, functioneert het Parlement niet meer, de regering is er nog altijd. Ik zou ervoor durven pleiten dat dit dossier ook tijdens de verkiezingsperiode een zekere prioriteit zou krijgen. Het is immers al te gek dat wij zoveel geld, middelen en mensen investeren in dit tragische land en dat op een ogenblik waarop velen denken dat wij terug op het goede pad zijn, zich zo’n incident voordoet.

Wat mij betreft zou de veroordeling van mevrouw Nlandu al dan niet tot twintig jaar gevangenis, aantonen dat het regime in Kinshasa helemaal niet is wat sommigen hier vertellen. Ik zou op dat ogenblik durven pleiten voor wat onze vrienden uit de Congolese oppositie noemen een Vlaamse politiek ten overstaan van Congo.

Le président: Je pense que nous sommes tous d'accord pour que, pendant la période des affaires courantes, ce dossier continue à recevoir une attention prioritaire de la part du gouvernement.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

15 Question de Mme Talbia Belhouari au ministre des Affaires étrangères sur "les sanctions adoptées par le Conseil de sécurité contre le régime iranien et le résultat de la visite du ministre au Proche-Orient" (n° 14916)

15 Vraag van mevrouw Talbia Belhouari aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de sancties van de Veiligheidsraad tegen het regime in Iran en het resultaat van het bezoek van de minister aan het Midden-Oosten" (nr. 14916)

15.01 Talbia Belhouari (PS): Monsieur le président, le Conseil de sécurité des Nations unies a adopté à l'unanimité la résolution 1747, le 24 mars 2007, qui porte sur des nouvelles sanctions contre l'Iran et son régime de Mollahs suite à ses activités d'enrichissement nucléaire. Malgré ces sanctions et les différentes tentatives de négocier, le régime iranien refuse de coopérer avec l'Agence Internationale de l'Énergie Atomique.

Dans son communiqué de presse du 25 mars dernier, le ministre des Affaires étrangères a déclaré que: "La Belgique en tant que président du Comité des sanctions "Iran" du Conseil de sécurité, il revient à la Belgique de veiller à l'observation correcte de cette résolution".

Par ailleurs, M. De Gucht a effectué récemment une tournée dans différents pays du Proche-Orient durant laquelle il a rencontré les responsables de l'Egypte, de la Syrie et d'Israël entre autres.

Mes questions sont les suivantes.

- Quels sont les effets des sanctions adoptées contre l'Iran par rapport à la population iranienne? Nous nous rappelons tous de la souffrance du peuple irakien – pour ne citer que celui-ci – sous le régime de Saddam Hussein à cause des sanctions infligées à son régime.

- Quels sont les outils dont dispose la Belgique pour veiller à l'observation correcte de la résolution 1747? Quelle est sa marge de manœuvre?

- Pourriez-vous donner un aperçu du résultat des différentes rencontres au Proche-Orient? Etes-vous pessimiste ou optimiste par rapport à l'avenir de cette région, d'autant plus que les médias parlent de la possibilité d'une frappe militaire contre l'Iran prochainement?

15.02 Vincent Van Quickenborne, secrétaire d'État: Monsieur le président, chère collègue, après l'adoption de la résolution 1737 le 23 décembre 2006, le Conseil de sécurité des Nations unies a effectué un pas supplémentaire dans la réponse graduée et ciblée à la menace de prolifération nucléaire en Iran en adoptant le 24 mars dernier à l'unanimité la résolution 1747. Cette dernière résolution prévoit des sanctions additionnelles à celles prévues par la résolution 1737.

Il s'agit, tout d'abord, de l'élargissement de la liste des personnes et des entités visées par des mesures de gel des avoirs financiers et devant faire l'objet d'une vigilance en matière d'octroi de visa qui avait été établi par la résolution 1737. En particulier, les gardiens de la révolution voient leur rôle dans les programmes nucléaires militaires et de missiles balistiques sanctionné.

Ensuite, un appel a été lancé aux États membres des Nations unies et aux institutions financières internationales à ne plus octroyer d'assistance financière, de prêts ou de crédits à des taux concessionnels à l'Iran.

Enfin, un embargo a été décrété sur l'importation d'armes en provenance de l'Iran. Les États membres des Nations unies sont, en outre, appelés à faire preuve de vigilance et de retenue en ce qui concerne leurs exportations d'armes vers l'Iran.

Comme vous pouvez le constater, ces sanctions ne visent pas les exportations de biens de consommation courante, en particulier des produits alimentaires ou des médicaments. Elles ciblent principalement les individus et les groupes associés au programme nucléaire et balistique. Il s'agit d'une double précaution qui répond au souci de l'Union européenne d'éviter de pénaliser la population iranienne. Ce souci, notamment inspiré par le souvenir du précédent irakien est, par ailleurs, partagé par d'autres membres des Nations unies.

Ces sanctions ont cependant également pour objectif d'exercer des pressions sur l'économie iranienne, notamment en limitant les investissements étrangers dans le pays. Il s'agit ici de faire prendre conscience aux dirigeants et à la population iranienne de l'isolement international croissant du pays et des conséquences désastreuses de la gestion du dossier nucléaire par le régime iranien.

Ajoutons que cette population était déjà très déçue par les piètres performances économiques du président Ahmadinejad qui sont en contradiction avec ses promesses électorales: déficit budgétaire croissant, forte inflation, maintien artificiel du prix des denrées de base, taux de chômage réel de 30%. Cette déception s'est notamment traduite dans les résultats des élections municipales du 15 décembre 2006.

Le Comité des sanctions contre l'Iran a notamment pour tâche de réunir l'information sur la mise en œuvre par les États membres des résolutions 1737 et 1747. Ceux-ci sont tenus d'envoyer un rapport au Comité sur les mesures prises à cette fin. Sur base de cette information, le Comité est notamment en mesure de surveiller le respect des résolutions.

Comme président du Comité des sanctions, la Belgique estime de son devoir de veiller à ce que le Comité exécute correctement ses tâches. Les décisions du Comité étant prises par consensus, le président ne peut imposer une décision.

Lors de mes récents voyages au Proche et au Moyen-Orient et en particulier lors de ma visite au Qatar – dit le ministre des Affaires étrangères - où j'ai inauguré l'ambassade de notre pays, j'ai eu l'impression que les pays arabes, dont la plupart sont majoritairement sunnites - étaient inquiets quant à l'idée d'un Iran qui disposerait de l'arme nucléaire.

À cet égard, on doit saluer l'adoption par consensus au Conseil de sécurité, des deux résolutions comportant des mesures contres l'Iran car elles manifestent l'unité de la communauté internationale dans le traitement du dossier nucléaire iranien.

15.03 Talbia Belhouari (PS): Monsieur le président, je remercie le ministre pour ses réponses.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

16 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Nathalie Muylle aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de toelage aan het Europees Universitair Instituut te Firenze" (nr. 15146)

- mevrouw Brigitte Wiaux aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de opmerkingen van het Rekenhof over de tweede aanpassing van de begroting 2007 inzake Buitenlandse Zaken" (nr. 15179)

16 Questions jointes de

- Mme Nathalie Muylle au ministre des Affaires étrangères sur "l'allocation octroyée à l'Institut universitaire européen à Florence" (n° 15146)

- Mme Brigitte Wiaux au ministre des Affaires étrangères sur "les observations de la Cour des comptes relatives au deuxième ajustement du budget 2007 en matière d'Affaires étrangères" (n° 15179)

16.01 Brigitte Wiaux (cdH): Monsieur le secrétaire d'État, la Cour des comptes a adressé au parlement, le 13 avril dernier, ses commentaires et observations relatifs au projet contenant le deuxième ajustement Budget général des dépenses de l'État pour l'année budgétaire 2007. S'agissant du SPF Affaires étrangères et de la section 14 relative aux Affaires étrangères, l'examen de l'ajustement du Budget général des dépenses a donné lieu aux observations suivantes: "Il est signalé que les crédits inscrits à l'allocation de base 40.71.35.19 relative à la subvention à l'Institut universitaire européen (Florence) sont insuffisants pour faire face à toutes les obligations contractées". Et la Cour des comptes de poursuivre: "Compte tenu des arriérés qui restent à payer pour les années 2005 et 2006, le déficit pourrait s'élever à environ 1 million d'euros".

Monsieur le secrétaire d'État, comment réagissez-vous à ces observations et constatations de la Cour?

Je vous remercie de votre réponse.

16.02 Vincent Van Quickenborne, secrétaire d'État: Monsieur le président, chère collègue, les arriérés pour 2005 et 2006 s'élèvent à 609.089,93 euros. Les intérêts se chiffrent à 14.181 euros.

Depuis 2003, les États membres, parmi lesquels la Belgique, versent au prorata une contribution supplémentaire - et ce jusqu'en 2023 - destinée à la recapitalisation du fonds de réserve pour les pensions. Cette hausse soudaine n'avait pas été prévue dans le budget, et il fut difficile d'y réagir en raison des mesures d'économie imposées.

Voilà la raison pour laquelle la Belgique n'a pas pu respecter complètement ses engagements envers l'Union européenne pour 2005 et 2006.

C'était donc la réponse du ministre.

16.03 Brigitte Wiaux (cdH): Merci, monsieur le secrétaire d'État.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

Le président: Seule reste la question n° 15163 de M. Dirk Claes qui a pourtant été prévenu.

Monsieur le ministre, chers collègues, je vous remercie d'avoir été présents.

La réunion publique de commission est levée à 15.55 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.55 uur.