Commission
des Finances et du Budget |
Commissie voor de Financiën en de Begroting |
du mardi 17 avril 2007 Après-midi ______ |
van dinsdag 17 april 2007 Namiddag ______ |
Le développement des questions et interpellations commence à 16.37 heures. La réunion est présidée par M. François-Xavier de Donnea.
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 16.37 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer François-Xavier de Donnea.
01 Vraag van mevrouw Maggie De Block aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de korting voor werkgeversbijdragen in de champignonsector" (nr. 14874)
01 Question de Mme Maggie De Block au ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "la réduction de cotisations patronales pour les travailleurs dans la culture des champignons" (n° 14874)
01.01 Maggie De Block (VLD): Mijnheer de voorzitter, u ziet dat ik ook connecties heb in de champignonsector, die niet van medische aard zijn.
Mijnheer de minister, de champignonsector heeft sterk te lijden onder de concurrentie vanuit Centraal-Europa. Om de concurrentiepositie van onze champignonsector te versterken, werd in het kader van het interprofessioneel akkoord overeengekomen om een korting toe te passen op de werkgeversbijdragen voor personeel dat in die sector tewerkgesteld wordt. De korting werd ingeschreven in de wet, maar is nog niet van kracht, omdat tot nu toe de Belgische federale regering nog geen besluit heeft uitgevaardigd.
In Boer en Tuinder van 23 maart verwijt de Boerenbondvoorzitter de regering dat die het niet dringend vindt om ook voor onze champignonsector iets te doen.
Mijnheer de minister, ik heb dan ook meteen de daad bij het woord gevoegd, en stel u daarom de volgende vragen.
Waarom is het besluit dat een korting toestaat op de werknemersbijdragen in de champignonsector, tot nu toe uitgebleven?
Zal, indien het nog niet gepubliceerd is, de publicatie snel gebeuren, zodat de afgesproken regeling van kracht kan worden?
Over hoeveel werknemers en over welk bedrag gaat het?
Hoe reageert u tegenover het verwijt van de Boerenbond dat de regering het niet dringend vindt om ook voor de champignonsector enige actie te ondernemen?
01.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mevrouw De Block, ik heb geen precieze cijfers van het aantal werknemers in de champignonsector, maar ik zal een raming vragen aan mijn departement, waarbij ik een aantal bedragen opvraag.
Over de evolutie van het dossier heb ik wel een antwoord en meteen een voor de voorzitter van de Boerenbond. Het is een dringend dossier voor de regering. Dus hebben we toch wel een aantal beslissingen genomen.
Met het wetsontwerp houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2007-2008 stelde de regering voor om een vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing in te voeren voor de werkgevers in de champignonsector ten belope van 6% van de brutobezoldiging, en dat op aandringen van de intersectorale sociale partners. De maatregel werd verleden week goedgekeurd in de commissie voor de Financiën en moet nog worden goedgekeurd door de Kamer in haar plenaire vergadering, en ook door de Europese Commissie. Pas dan kan de Koning de inwerkingtreding ervan bepalen met een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Wij wachten nu dus op de stemming in de plenaire vergadering en dan het formeel akkoord van de Europese Commissie om te kunnen beslissen over de inwerkingtreding.
01.03 Maggie De Block (VLD): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord.
L'incident est clos.
02 Interpellatie van de heer Carl Devlies tot de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de invordering van de penale boeten" (nr. 1070)
02 Interpellation de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la perception des amendes pénales" (n° 1070)
02.01 Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de minister, enkele weken geleden hebben wij kennis genomen van een rapport van het Rekenhof met betrekking tot de invordering van de penale boetes. In dat rapport werd verwezen naar een ander rapport van het Rekenhof van april 2000 waarin het toen reeds de pijnpunten aanstipte met betrekking tot de invordering van de penale boetes. Zeven jaar later concludeert het Rekenhof in een nieuwe audit dat alle aanbevelingen met betrekking tot de penale boetes op dit moment nog even actueel zijn hoewel zowel de administratie als de minister van Financiën hadden aangekondigd dat er maatregelen zouden worden genomen om tegemoet te komen aan de bemerkingen die in 2000 werden geformuleerd.
De gevolgen hiervan zijn ernstig. Slechts 25 tot 52% van de boetes opgelegd door correctionele rechtbanken worden betaald. Voor boetes opgelegd door politierechtbanken gaat het om 43 tot 62%. Uit eerdere schriftelijke en mondelinge vragen blijkt ook dat er grote regionale verschillen zijn, bijvoorbeeld op het vlak van het overgaan tot een gedwongen uitvoering via de gerechtsdeurwaarder.
Gelet op het feit dat in de activiteitenverslagen van de algemene administratie van de Patrimoniumdocumentatie van de FOD Financiën geen informatie te vinden is over de inning van penale boetes, is de enige informatie deze ingewonnen door het Rekenhof via parlementaire vragen. Het Rekenhof merkt evenwel op dat de antwoorden die aan het Parlement werden verstrekt in het kader van parlementaire vragen berusten op fragmentaire en twijfelachtige informatie.
Wanneer een en ander wordt nagegaan blijkt deze opmerking van het Rekenhof meer dan terecht. Uit het antwoord op eerdere mondelinge vragen kan immers worden afgeleid dat in 75% van de dossiers daadwerkelijk wordt ingevorderd en dat deze invorderingen 50% vertegenwoordigen van het totale bedrag aan penale boetes. Uit de recente audit van het Rekenhof blijkt dat eerder sprake is van een invorderingsgraad van 50% van het totaal aantal dossiers en 30 à 40% van het totale bedrag.
Wellicht de belangrijkste aanbeveling van het Rekenhof is één centrale instantie te belasten met de invordering van de penale boetes. Hoewel een voornemen in die zin reeds figureerde in een kadernota naar aanleiding van de superministerraad Veiligheid, is men op dit ogenblik nog steeds niet verder gekomen dan het stadium van de werkgroepen.
Mijnheer de minister, wat is de totale bruto-opbrengst van de strafrechtelijke geldboeten voor de budgettaire jaren 2005 en 2006? Hoeveel strafrechtelijke veroordelingen tot geldboeten en welke totale bedragen dienden door de verschillende ontvangkantoren verwerkt te worden tijdens de jaren 2005 en 2006? Kan hierbij een uitsplitsing worden gemaakt per jaar en per ontvangkantoor? Welk percentage hiervan werd volledig, gedeeltelijk en niet geïnd, per jaar, voor de jaren 2005 en 2006, en per ontvangkantoor? In hoeveel dossiers werd, na solvabiliteitsonderzoek, geoordeeld dat het om niet-invorderbare dan wel om wel invorderbare dossiers ging? In hoeveel dossiers werd overgegaan tot een gedwongen invordering via een gerechtsdeurwaarder? Hoeveel ontvangers in de verschillende gerechtelijke arrondissementen staan in voor de invordering van de strafrechtelijke geldboeten? Gelieve deze gegevens te verschaffen per ontvangkantoor en per jaar, voor de jaren 2004, 2005 en 2006.
Wat is, per ontvangkantoor, de gemiddelde termijn binnen dewelke een veroordeling tot betaling van strafrechtelijke geldboeten wordt bezorgd door de griffies? Welke ontvangkantoren ontvangen deze informatie langs elektronische weg? Welke ontvangkantoren ontvangen een gedetailleerde berekening van het in te vorderen bedrag? Wordt in elk arrondissement door de ontvangers dezelfde procedure gevolgd bij de inning van strafrechtelijke boeten of verschilt de werkwijze van arrondissement tot arrondissement? Wat is de verklaring voor eventuele verschillen ter zake? Welke maatregelen zullen in de schoot van de algemene administratie van de patrimoniumdocumentatie worden genomen om op korte termijn de problemen te remediëren die het Rekenhof heeft gesignaleerd? Bent u voorstander van de centralisatie van de processen bij één instantie, naar Nederlands model?
02.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Devlies, ik heb een aantal elementen van antwoorden. Op een aantal vragen kan ik u geen antwoord geven omdat de administratie niet over de gevraagde gegevens beschikt. Ik beschik wel over een tabel waarop een aantal elementen is weergegeven.
In eerste instantie wil ik een reactie geven op de vraag over de omvang van de laatste jaren. De Patrimoniumdocumentatie int de boeten van veroordelingen in allerhande zaken. Naast de minnelijke schikkingen en de onmiddellijke inningen bevatten deze boeten van veroordelingen in allerhande zaken de boeten en veroordelingen, uitgesproken door de hoven en rechtbanken die het onderwerp van deze interpellatie vormen.
In 2005 bedroegen de bruto-ontvangsten van de boeten van veroordelingen uitgesproken door de hoven en rechtbanken 52.888.414,09 euro. Deze cijfers werden u reeds meegedeeld in mijn antwoord op uw vraag nr. 1.145 van 15 februari 2006. In 2006 bedroegen de bruto-ontvangsten van de boeten van veroordelingen uitgesproken door de hoven en rechtbanken 55.858.811,77 euro. De ontvangsten met betrekking tot het jaar 2006 zijn voorlopig.
Ik heb hier een tabel waarin een overzicht wordt gegeven van in de eerste kolom, de kantoren belast met de invordering strafrechtelijke geldboeten, in de tweede en derde kolom, het aantal ontvangen dossiers in het betreffende jaar en in de vijfde en zesde kolom, het aantal dossiers dat aan de gerechtsdeurwaarders in het betreffende jaar werd toegezonden. Het jaar 2006 is nog onvolledig. Ik heb gegevens voor 2005 en 2006, maar voor 2006 is de transmissie naar de deurwaarders nog onvolledig. Ik ga deze tabel, die zich bij wijze van spreken uitstrekt van Aarlen tot Vilvoorde niet voorlezen, maar een kopie ervan aan de commissiediensten bezorgen.
Over het algemeen is één ontvanger belast met de inning van de strafrechtelijke boeten per gerechtelijk arrondissement. Hierop wordt een uitzondering gemaakt in het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde waar een kantoor is belast met de invordering van de boeten uitgesproken door de politierechtbank gevestigd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Een ander kantoor is bevoegd voor alle boeten die worden opgelegd door de andere strafrechtbanken met een zetel in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Tot slot is er een kantoor bevoegd voor de boeten die worden opgelegd door de strafrechtbank met zetel in het administratieve arrondissement Halle en Vilvoorde.
In het gerechtelijk arrondissement Eupen is er geen Ontvangkantoor der Domeinen en Penale Boeten. Wel is er een registratiekantoor in Eupen en een in Sankt-Vith, die tevens bevoegd zijn voor de domaniale taken.
Voor alle kantoren die belast zijn met de invordering van strafrechtelijke boeten gelden dezelfde instructies. De idee om de bevoegdheid van de invordering van penale boeten onder te brengen bij een soort centraal incassobureau naar Nederlands model bestaat al geruime tijd en steekt af en toe de kop op. Wij hebben al een oplossing, in de aard van het Poldermodel
Het Nederlandse Centraal Justitieel Incassobureau beschikt over een indrukwekkend wettelijk arsenaal om de schuldenaars tot betaling aan te zetten. Het beschikt over een uitstekende ICT-infrastructuur en over een duizendtal medewerkers. Een dergelijke moderne en goed uitgeruste dienst spreekt tot de verbeelding van sommigen in België.
Nochtans bestaat ook hier een dergelijke dienst, namelijk de Administratie van de Niet-Fiscale Invordering, een deel van de vroegere Dienst der Domeinen. Sinds Coperfin begonnen is, is het niet louter gebleven bij het plannen maken. Er zijn enkele interkabinetvergaderingen geweest, die geresulteerd hebben in een aantal bepalingen dat werd opgenomen in de wet houdende diverse bepalingen, van 27 december 2006. Er is een vergadering geweest met een aantal vertegenwoordigers van de parketten in september 2006. Er zijn contacten geweest met de stafdienst ICT van Justitie om de gegevensuitwisseling tussen de griffiers en de administratie te bevorderen. Ten slotte voert de administratie onderhandelingen met de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders om op ICT-gebied te gaan samenwerken.
Bovendien heeft de Ministerraad tijdens het begrotingsconclaaf van 17 tot 18 maart 2007 benadrukt dat de betrokken overheidsdiensten de nodige inspanningen moeten leveren om onder meer de gegevensuitwisseling tussen Justitie en Financiën zo snel mogelijk volledig te implementeren. Op dit ogenblik krijgen immers slechts 12 kantoren de uittreksels van vonnissen op elektronische wijze doorgestuurd, per e-mail of per diskette. Daarvan krijgen twee kantoren de uittreksels van de correctionele rechtbank op elektronische wijze en slechts één kantoor krijgt het uittreksel van een hof van beroep op elektronische wijze. Voor de drie betrokken kantoren zijn de aldus verkregen uittreksels echter nog maar in zeer beperkte mate bruikbaar.
Al deze acties hebben tot doel de inning en de invordering van penale boeten te verbeteren, de processen te stroomlijnen en alle partners optimaal te laten samenwerken. Indien de onderhandelingen met de gerechtsdeurwaarders positief worden beëindigd, zal het resultaat ervan op relatief korte tijd zichtbaar zijn.
De verbeteringen bij Financiën lossen de andere problemen niet op. Wij kunnen niet ontkennen dat, behoudens wat de politierechtbanken betreft, de elektronische informatie-uitwisseling met de andere griffies verre van ideaal is. Dit betekent dat een volledige integratie van de processen slechts zal kunnen gebeuren wanneer de automatisering binnen de twee overheidsdiensten min of meer gelijkloopt. Ik merk in dit kader op dat het project Steamer bij Financiën pas in januari 2007 is opgestart zodat men na twee maanden werken nog geen resultaten kan verwachten.
In elk geval moet er werk worden gemaakt van de oprichting van een overlegplatform Financiën-Justitie. Het is enkel mogelijk een elektronische behandeling te krijgen van een aantal gegevens van de FOD Financiën nadat er een informatisering heeft plaatsgevonden van de FOD Justitie. Met andere woorden, er moeten eerst een aantal elektronische inlichtingen worden uitgewisseld. Ik ken dit verhaal want ik heb het ook meegemaakt in 2000 tijdens mijn eerste ronde binnen de verschillende diensten van mijn departement. Veel van de documenten in verband met de beslissingen van hoven en rechtbanken zijn nog in papieren vorm. Het is dan ook niet zo gemakkelijk om dit elektronisch te behandelen.
Er bestaat een dienst. Wat Financiën betreft, evolueren wij naar een modernisering. Wij hopen dat het mogelijk zal zijn om eenzelfde modernisering door te voeren in de politierechtbanken en alle andere rechtbanken en hoven. Met een dergelijke evolutie op het vlak van de modernisering in beide departementen zal het mogelijk worden om een betere behandeling te krijgen van de penale boeten.
02.03 Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik denk dat de minister impliciet moet toegeven dat er in zeven jaar tijd in feite weinig is geëvolueerd in dit onderdeel van zijn departement. Hetzelfde stellen wij vast bij Justitie. Justitie en Financiën zijn twee kerndepartementen. De minister zegt nu dat er een overlegplatform moet komen tussen Justitie en Financiën. Dat is inderdaad dringend nodig maar dit wist men zeven jaar geleden ook al. Toen is er ook niets gebeurd.
De subcommissie voor het Rekenhof, onder voorzitterschap van de heer Luk Van Biesen, heeft twee vergaderingen gewijd aan dit onderwerp. Ik wil zijn verdiensten op dit vlak toch wel vermelden. Ik denk dat de voorzitter van de subcommissie efficiënt heeft gereageerd. Hij heeft geprobeerd om beide departementen samen te brengen op een vergadering. Dat is niet gelukt. Er hebben twee vergaderingen plaatsgevonden: enerzijds een vergadering met Financiën en anderzijds een vergadering met Justitie. Dit toont aan hoe moeilijk die samenwerking wel niet is.
Wij hebben op de bijeenkomst van de commissie moeten vaststellen dat er op het terrein heel grote problemen rijzen en dat Justitie en Financiën de verantwoordelijkheid op elkaar afschuiven.
Bijvoorbeeld, de verantwoordelijke van Financiën kwam ons vertellen dat de vonnissen door de rechtbanken niet of laattijdig – hij sprak heel algemeen – door de griffiers van de rechtbanken worden overgezonden. Op de volgende zitting van de subcommissie, toen Justitie aan bod kwam, werd door de verantwoordelijke van Justitie daarentegen gezegd dat de documenten die aan de ontvangers van de registratiekantoren werden overgezonden, bij de ontvangers verloren gingen of dat de ontvangers geen uitvoering gaven aan de documenten die zij ontvingen.
Dat is een hilarische situatie, waarbij Financiën en Justitie de bal naar elkaar toespelen. Dat kan natuurlijk niet voor een overheid die performant wenst te zijn.
De minister sprak ook over het Steamersysteem. Wij vernamen in de commissie dat het nog vijf à zes jaar zal vergen, vooraleer het systeem volledig operationeel zal zijn. Wij zullen dan 2013 zijn. Dat is 13 jaar nadat het Rekenhof zijn eerste advies gaf. Dat is wel erg lang.
Wat in het rapport van het Rekenhof ook bijzonder opvalt, is dat in feite niemand rekenschap aflegt. Dat is een probleem, zeker bij Financiën. Een administratie en een verantwoordelijke van een administratie zouden normaal rekenschap moeten afleggen. Dat zou voor de minister ook wel gemakkelijker zijn. Het is echter ook aan de minister om erop toe te zien dat de administratie rekenschap aflegt.
Elke administratie of overheidsinstantie moet over haar activiteiten rekenschap afleggen. De audit toont echter aan dat geen enkele, betrokken instantie dat doet. Doordat rapportering ontbreekt, kan het proces niet in de hand worden gehouden.
Dat is wat wij op de subcommissie Rekenhof ook vaststelden. Verantwoordelijken waren blijkbaar niet op de hoogte van activiteiten die op de verschillende onderafdelingen werden ontplooid. Uiteindelijk was niemand verantwoordelijk voor wat zich op het terrein afspeelde. Dat is een situatie die de minister toch moeilijk kan aanvaarden. Dat blijkt ook uit het rapport van het Rekenhof.
De conclusie is dus dat er in zeven jaar heel weinig tot niets is gebeurd en dat met de adviezen van het Rekenhof van 2000 op het terrein geen rekening werd gehouden. De overheid is voor het departement Financiën en het departement Justitie op deze onderdelen heel duidelijk in gebreke gebleven.
Ik dien dan ook een motie van aanbeveling in.
Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heer Carl Devlies en luidt als volgt:
“De Kamer,
gehoord de interpellatie van de heer Carl Devlies
en het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Financiën,
vraagt de minister
- een centrale invorderingsinstantie op te richten;
- van de invordering van de strafrechtelijke geldboeten een prioriteit te maken;
- een geïntegreerd informatie- en rapporteringssysteem uit te werken;
- werk te maken van een uniforme invorderingsprocedure.”
Une motion de recommandation a été déposée par M. Carl Devlies et est libellée comme suit:
“La Chambre,
ayant entendu l'interpellation de M. Carl Devlies
et la réponse du vice-premier ministre et ministre des Finances,
invite le ministre
- à instaurer un organisme central de recouvrement;
- à faire figurer au rang des priorités le recouvrement des amendes pénales;
- à élaborer un système intégré d'information et de rapportage;
- à instaurer une procédure uniforme de recouvrement."
Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw Marie-Christine Marghem en door de heren Jacques Chabot, Luc Gustin en Luk Van Biesen.
Une motion pure et simple a été déposée par Mme Marie-Christine Marghem et par MM. Jacques Chabot, Luc Gustin et Luk Van Biesen.
Over de moties zal later worden gestemd. De
bespreking is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.
02.04 Luk Van Biesen (VLD): Mijnheer de voorzitter, Ik wil nog even wat toelichting geven bij de eenvoudige motie. Zoals de heer Devlies reeds zei, wij hebben dit uitvoerig besproken in twee vergaderingen van de subcommissie Rekenhof. Het verslag daarover is vanmiddag om 14.30 uur goedgekeurd door de leden van de subcommissie Rekenhof. Volgende week staat het verslag op de agenda van de commissie voor de Financiën.
In dit verslag staan ook alle elementen voor een beter bestuur of betere coördinatie van de beide departementen om tot een hogere rendabiliteit te komen van de inning van de patrimoniale straffen. Met andere woorden, men kan alle aanbevelingen, alle documenten terugvinden in dit lijvige rapport.
De voorzitter: Ik wens u veel geluk met dit rapport.
03 Question de Mme Muriel Gerkens au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "l'évaluation du SECAL sur base du rapport 2005" (n° 14936)
03 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de evaluatie van de DAVO op basis van het verslag 2005" (nr. 14936)
03.01 Muriel Gerkens (ECOLO): Monsieur le président, monsieur le ministre, la commission d'évaluation du fonds de créances alimentaires a fait part de son rapport pour 2005. Dans ce rapport figurent le nombre de dossiers introduits et le nombre de demandes auxquelles il a pu être répondu. L'élaboration du rapport pour 2006 est en cours.
Nous avons eu l'occasion d'entendre les différents acteurs en commission. Il apparaît clairement que le dispositif mis en place et le plafond de revenu imposé pour pouvoir bénéficier d'avances sur créances impayées excluent un nombre important de personnes, essentiellement des femmes et des enfants. Même s'il convient de tenir compte des problèmes d'information, il faut dire que seuls 16.000 à 20.000 enfants peuvent être aidés via le SECAL alors que ce nombre pourrait être beaucoup plus important.
Le gouvernement avait annoncé une mesure en faveur des familles, notamment des familles monoparentales disposant de faibles revenus. C'est ainsi qu'il a été décidé d'octroyer 20 euros supplémentaires via les allocations familiales par enfant à condition que le revenu soit inférieur au plafond fixé à 1.152 euros.
Je dois admettre que cette décision m'a pour le moins choquée. En effet, selon moi, si on veut augmenter le revenu de certains de nos concitoyens, il ne faut pas seulement se contenter d'augmenter les allocations familiales. De plus, pour ce faire, le même principe que celui adopté pour le SECAL – le même plafond – est appliqué. Rien n'a donc été fait pour aider les femmes à vivre seules avec leurs enfants. En effet, je rappelle qu'il est impossible de pouvoir bénéficier d'avances sur créances si le revenu est supérieur à 1.152 euros.
Ma question ayant été déposée, il y a déjà un certain temps, j'aurais voulu demander la chose suivante: pourquoi ne pas avoir opté pour la suppression de ce plafond donnant accès aux avances sur créances alimentaires impayées – cette disposition aurait, selon moi un impact important – plutôt qu'avoir pris cette mesure en matière d'allocations familiales?
Cette matière est aujourd'hui dépassée puisque le gouvernement a confirmé son choix et a déclaré, en outre, que le plafond ne serait pas augmenté.
Dans les mois qui viennent, il n'y aura plus d'activité parlementaire – et peut-être politique. Cependant je souhaiterais que soit réalisée, le plus rapidement possible, une étude permettant d'estimer le financement nécessaire pour rencontrer les demandes et répondre aux besoins de l'ensemble des familles monoparentales concernées par des créances impayées.
Tant que cette étude n'aura pas été faite, on ne pourra pas évaluer le budget que représenterait la suppression de ce plafond et il n'y aura pas d'avancée au sein du gouvernement pour modifier la donne. Si une étude était demandée maintenant, nous pourrions être prêts pour modifier le système à partir de janvier 2008.
Monsieur le ministre, je souhaiterais vous entendre sur ces deux aspects avant la fin du gouvernement
.
03.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, madame Gerkens, je serais étonné qu'il n'y ait plus d'activité politique dans les prochaines semaines. Votre analyse est probablement différente de la mienne, étant donné que je pense qu'il y en aura beaucoup.
Cela étant dit, les conditions d'octroi d'avances sur pensions alimentaires relèvent effectivement du débat législatif. J'ai constaté que, pendant des années, on avait tenté de mettre en place un service des créances alimentaires en s'adressant à des ministres des Affaires sociales, de la Justice, etc. sans que, jamais, le dossier ne progresse. J'ai donc proposé que l'on puisse utiliser les services du département des Finances pour mettre enfin en place ce service et reprendre, d'ailleurs, des tâches qui incombaient à des pouvoirs locaux.
J'entends souvent dire que les pouvoirs locaux sont submergés de tâches que le fédéral leur impose. Je constaterai que, dans ce cas-ci, c'est l'inverse. Nous avons repris des tâches provenant des pouvoirs locaux comme nous avons d'ailleurs supprimé un certain nombre de charges. Je pense notamment au coût du prélèvement des impôts pour les pouvoirs locaux. Je le dis en passant car on a toujours tendance à travailler dans l'autre sens. Nous avons donc accepté de reprendre cette charge.
Il est évident que la suppression du plafond des revenus au niveau de l'octroi des avances aurait des conséquences budgétaires. C'est d'ailleurs ce qui, à chaque fois, a provoqué la décision et, à un moment donné, la modification des textes légaux. Je suis évidemment toujours disposé – je l'ai dit à plusieurs reprises – à voir le débat reprendre au parlement en ce qui concerne le montant de ce plafond. Il faut se rendre compte que cela ne change évidemment pas grand chose en termes de capacité de recouvrement et de coût.
À titre d'information, le SECAL a octroyé en 2006 des avances pour un montant de près de 14 millions d'euros sur base du plafond de rémunération (1.175 euros + 56 euros par enfant à charge). Si le plafond augmentait, le coût des avances serait évidemment plus important. Certains disent que l'on devrait récupérer un peu plus facilement de la part du débiteur mais ce n'est pas certain car les montants seraient plus élevés. De toute façon, le coût global de l'opération serait à la hausse. Cela ne fait aucun doute, étant donné que des avances supplémentaires seraient octroyées. Même si le taux de récupération est plus élevé, le coût sera aussi plus élevé.
Je confirme que je suis ouvert au débat bien que j'aie pu constater qu'il n'y avait pas de majorité pour aller dans cette voie d'ouverture complète. C'est pour cela que j'ai proposé d'avancer avec les plafonds retenus par le Parlement.
Ensuite, je regrette qu'en général, même si vous ne vous êtes pas exprimé en ce sens aujourd'hui, on parle de l'évolution des créances alimentaires pour se plaindre de leur mauvais fonctionnement. Je ne crois pas que le SECAL fonctionne mal, loin de là; on a peut-être mis à sa disposition des moyens trop importants par rapport aux besoins. Il est dommage de considérer que le service fonctionnerait mal parce qu'il n'octroie pas des avances à des personnes qui ont des revenus plus élevés. Ce n'est pas un problème de fonctionnement du service mais une décision politique à prendre au Parlement et au gouvernement, je le reconnais, avec les conséquences budgétaires que cela peut entraîner.
Pour les données que vous évoquez, le SECAL ne possède pas l'ensemble des informations. Je partage votre souhait d'une étude universitaire sur le sujet. Je vais le signaler à mes collègues qui pourraient être concernés directement. Il faut avoir l'information auprès des cours et tribunaux; donc cela pourrait très bien revenir à la Justice mais on peut aussi imaginer une possibilité du côté de la Politique scientifique de demander une étude sur le sujet. Je n'exclus pas d'avancer mais des chiffres quelque peu fantaisistes ont été évoqués.
Quant à l'augmentation de 20 euros des allocations familiales pour les familles monoparentales, je vous avoue que je suis mal à l'aise par rapport à la question que vous me posez, à savoir s'il ne valait pas mieux augmenter le plafond ou le supprimer. Cela ne concerne pas tout à fait les mêmes personnes. Nous avons fait le choix d'augmenter de 20 euros les allocations familiales parce que des familles monoparentales, cela peut vouloir dire des veufs ou des veuves qui n'ont pas de problèmes pour récupérer des créances alimentaires mais qui souhaitent disposer d'un revenu un peu plus élevé.
Il ne faut pas se tromper: en remplaçant la mesure que nous avons prise par une mesure d'augmentation voire de suppression du plafond pour les créances alimentaires non payées, vous laisseriez de côté des familles monoparentales qui ne sont pas concernées par une séparation juridique ayant entraîné des conséquences en matière de créances alimentaires mais par le décès d'un conjoint, par exemple. Dans ce cas-là, l'augmentation était nécessaire et je ne vois pas l'intérêt d'enlever à ces personnes éprouvant des difficultés pour d'autres raisons de séparation une augmentation de 20 euros pour concentrer l'effort sur les familles monoparentales éprouvant des difficultés en matière de créances alimentaires.
Je le répète – je vais d'ailleurs le signaler à mes collègues –, je suis ouvert à ce qu'on essaye de mettre au point une étude universitaire. La Chambre pourrait peut-être aussi y participer puisque le débat vient régulièrement de groupes parlementaires. Je vais transmettre l'information à la commission d'évaluation afin peut-être de dégager un budget pour ce faire.
Pour le reste, c'est un débat politique et dès lors parlementaire sur l'augmentation ou non du plafond.
03.03 Muriel Gerkens (ECOLO): Monsieur le ministre, je l'ai dit lors des discussions en commission parlementaire au sein de laquelle nous avons débattu sur le fonctionnement du SECAL, le problème est le suivant: un grand nombre de familles sont exclues à cause du plafond. De fait, le SECAL ne fait qu'appliquer la loi qui a été adoptée.
J'ai toujours été horrifiée par ce plafond. Ma collègue Marie-Thérèse Coenen s'était démenée pour la création du fonds des créances alimentaires. Il est vrai que nous avons eu beaucoup de mal à accepter la position des familles socialistes francophone et néerlandophone qui ont exigé et obtenu ce plafond qui est maintenant reproché au SECAL.
Je vous rejoins sur cet aspect des choses.
En ce qui concerne l'étude, je voudrais ajouter qu'elle est indispensable pour parvenir à modifier le système. La commission d'évaluation, dans son rapport 2005, en a d'ailleurs formulé la demande. Apparemment, du côté des représentants politiques, certaines résistances continuent à exister à ce propos.
Moi-même j'avais déposé une résolution demandant qu'on revoie différents mécanismes comme la transmission des informations lors des divorces. Par ailleurs, la plate-forme Créances alimentaires demande aussi une étude. Sans cela, on oscillera entre un chiffre exagéré de 100.000 ou 200.000 familles – je ne sais plus très bien le chiffre communiqué – et la réalité. On risque alors de discréditer le service.
En ce qui concerne ma proposition d'annuler ce plafond plutôt que d'augmenter de 20 euros les allocations familiales, elle visait l'hypocrisie du système. Des familles n'obtiennent pas le paiement des créances et n'ont pas accès aux avances alors qu'elles sont aussi exclues des 20 euros supplémentaires, simplement parce que leurs revenus sont supérieurs – parfois de un euro -, au plafond défini. Le représentant du SECAL a dit que cela arrivait.
Évidemment, toutes les familles monoparentales ne sont pas le fait d'un divorce. Il aurait été préférable d'augmenter les revenus plutôt que les allocations familiales.
Quant à l'activité politique, elle sera à son comble. Néanmoins, elle ne sera pas très productrice de réponses aux problèmes rencontrés par nos citoyens. Il s'agira davantage de jeux, de rapports de force entre les partenaires politiques dans les semaines et les mois à venir.
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Simonne Creyf aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het renovatieplan van het Koninklijk Conservatorium van Brussel" (nr. 14999)
04 Question de Mme Simonne Creyf au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le plan de rénovation du Conservatoire royal de Bruxelles" (n° 14999)
04.01 Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het Koninklijk Conservatorium in de Regentschapsstraat is niet zomaar een gewoon gebouw. Ik meen dat de voorzitter van deze commissie het wel met mij eens zal zijn. Het Koninklijk Conservatorium is eigenlijk een pareltje van architectuur. De architect ervan, Jean-Pierre Cluysenaer, is ook bekend van de prachtige Sint-Hubertusgalerij.
In het conservatorium vinden bijna dagelijks concerten plaats. Op 7 mei worden in de zaal de voorrondes gehouden van de Koningin Elisabethwedstrijd voor piano. Het is dus ook een gebouw met belangrijke buitenlandse bezoekers en een buitenlandse bekendheid.
Onlangs trok het Koninklijk Conservatorium van Brussel voor de zoveelste keer aan de alarmbel om de federale regering erop te wijzen dat er dringend actie moet worden ondernomen in verband met het renovatieplan van het gebouw. De grote concertzaal is in erbarmelijke staat en veroorzaakt grote problemen, ook voor de personeelsleden van het conservatorium en de studenten en lesgevers van de Erasmushogeschool, die het gebouw gebruiken voor de muzikale opleidingen. Stel u voor, er moest recentelijk zelfs een concert worden stilgelegd, omdat er water door het dak van de concertzaal op het orkest sijpelde.
Er bestaan renovatieplannen voor het conservatorium, maar die blijken, zegt men, moeilijk tot uitvoering te brengen, wegens de talloze bevoegdheidsversnipperingen en de complexiteit van het dossier. De Belgische Staat is eigenaar van het gebouwencomplex, dat beheerd wordt door de Regie der Gebouwen. De twee conservatoria die er zijn gehuisvest, hangen respectievelijk af van de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap. Bovendien is het gebouw reeds gedeeltelijk beschermd.
De woordvoerder van de Regie der Gebouwen, die instaat voor het beheer van de concertzaal, de heer Johan Van der Borght, verklaarde onlangs dat er, om vooruitgang te krijgen in het dossier, overleg nodig was met de Gemeenschappen en dat dit overleg in april zou plaatsgrijpen.
Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen.
Heeft dat overleg met de Gemeenschappen reeds plaatsgevonden? Indien wel, wat is het resultaat? Is men tot een akkoord kunnen komen? Wat is de inhoud van het akkoord? Is er een akkoord waardoor het dossier in een nieuw elan zou kunnen komen?
Wanneer zullen de renovatiewerken aan het gebouw beginnen? In welke termijn voorziet u? Hoeveel geld wordt hiervoor uitgetrokken? Wordt er ondertussen ook voorzien in opvang of alternatieven om de werking en de activiteiten van het Koninklijk Conservatorium van Brussel in afwachting van en gedurende de werkzaamheden zo normaal mogelijk te laten verlopen?
04.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw Creyf, alvorens een overleg te hebben met de Gemeenschappen, willen mijn diensten eerst de pistes verkennen die tot een oplossing kunnen leiden op juridisch, administratief, technisch en financieel vlak en ook een idee krijgen van de omvang van de operatie, om dan met een fasering te werken die de continuïteit van de werking van de instelling garandeert. Hiervoor worden thans de nodige contacten gelegd en wordt de nodige informatie ingewonnen.
Als het tot een akkoord met de Gemeenschappen over het toekomstig juridisch statuut van het conservatorium komt en de overeenkomst op papier staat – dat zal wellicht beter zijn, denk maar aan het wegenvignet –, kunnen de voorbereidende werken voor de algehele restauratie aanvatten. Dat omvat de aanstelling van een studieteam dat een masterplan uitwerkt voor de hele site van het conservatorium. Het studiewerk wordt geacht een jaar in beslag te nemen. Eenmaal het ontwerpteam klaar is met de studie, kan de termijn om de gefaseerde, volledige restauratie van de site uit te voeren, worden bepaald.
Intussen kunnen er eventueel reeds werken worden uitgevoerd welke de toekomstige invulling van het gebouw niet hypothekeren, zoals bijvoorbeeld de dakrestauratie en de restauratie van de geklasseerde gevels.
Als de werken zullen plaatsvinden, zullen die gefaseerd worden uitgevoerd, zodat de werking van de beide conservatoria zo weinig mogelijk in het gedrang komt. Voor het onderwijs kunnen de conservatoria allebei ook terecht in hun bijzetels in de nabijheid van de Regentschapsstraat. Voor concerten kan tijdelijk worden uitgeweken naar concertzalen in de dichte omgeving, zoals die van BOZAR of van het KMSKA. Dat alles maakt deel uit van een volledig plan.
Ik heb een eerste contact gehad met de voorzitter van een commissie met vertegenwoordigers van de twee Gemeenschappen.
Dat was een eerste contact. Ik was verrast om daarna zulke reacties te krijgen van de mensen die bezig zijn, misschien, met het conservatorium of met de twee conservatoria.
Ik ben bereid om voort te werken, eerst en vooral met een evaluatie van de verschillende mogelijkheden, en daarna met een schriftelijk akkoord. U weet misschien dat er verschillende meningen bestaan in de verschillende Gemeenschappen over de functionering, het statuut en dergelijke meer, van die instelling.
04.03 Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de minister, ik mag u er misschien toch nog eens aan herinneren dat al jaren geleden renovatiewerken werden aangekondigd, maar dat er niets van in huis is gekomen. Men is dus nu wat ongeduldig. De minister en de Regie der Gebouwen zeggen eigenlijk bezig te zijn met te werken aan een globale oplossing. Concreet staat u echter nog geen stap verder. Ik neem aan dat u kunt begrijpen dat de betrokkenen dan ook wat ongedurig worden. Tijdens concerten sijpelt er water naar binnen, misschien is dat wel hilarisch, maar eigenlijk is het wel dramatisch.
Het is een belangrijk gebouw en er gaan belangrijke activiteiten door. U laat dat zomaar aanslepen. Vandaar het ongenoegen van heel wat mensen.
Vooral – u hebt dat zelf ook gezegd – de ingewikkeldheid van het dossier speelt mee. Het is een complex dossier; dat ben ik met u eens. Het kan echter alleen maar worden opgelost als men met goede wil en allemaal samen rond de tafel gaat zitten.
U weet dat ondertussen ook de vzw Conservamus is opgericht, die wil ijveren om dat belangrijke erfgoed te bewaren voor de volgende generaties. Er werd een petitie gestart die ondertussen al meer dan zevenduizend handtekeningen bevat. In die petitie wordt aan de overheid gevraagd om het gebouw te renoveren.
Op dit ogenblik is het dossier in volle beweging. Laten wij hopen dat de overheid ook zo snel mogelijk kan volgen, en dat er binnen afzienbare tijd inderdaad een plan voorligt, een plan dat kan worden uitgevoerd binnen de kortst mogelijke tijd.
Le président: En ma qualité de Bruxellois, je partage évidemment les soucis de Mme Creyf. En tout cas, deux actions doivent être entreprises d'urgence et avant le prochain concours Reine Élisabeth: veiller à ce qu'il ne pleuve plus dans la salle de concert! Par ailleurs, il conviendrait de donner un coup de peinture à cette salle de concert. L'image de la Belgique ne s'en porterait que mieux! En effet, la peinture s'écaille et de grands copeaux pendent le long des murs. Personnellement, je n'ose plus m'y rendre, car je suis gêné d'y mettre les pieds en présence de visiteurs étrangers. Boucher le toit au-dessus de la salle et donner un coup de peinture, ne fût-ce qu'une seule couche, à la salle avant le prochain concours Reine Élisabeth serait une façon utile de contribuer à l'image de la Belgique. Je fais cette remarque uniquement en tant que Bruxellois et non en une autre qualité.
Il est normal que l'étude globale, comme le dit le ministre, prenne un an. Si des tas d'actions doivent être entreprises, elles ne sont pas toutes urgentissimes!
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de informatisering van de patrimoniumdocumentatie" (nr. 15000)
05 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "l'informatisation de la documentation patrimoniale" (n° 15000)
05.01 Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de minister, sedert 13 januari 2003 worden de akten van het kadaster elektronisch verwerkt. Bij de recente overschakeling van het programma LoCo naar FUN, Fiche Unique/Uniek Nummer, zouden de elektronische gegevens verloren zijn gegaan van de akten die de laatste drie jaren werden ingevoerd. Is dit juist? Zo ja, hoe dient dan de controle van de voorwaarden van het klein beschrijf verder te gebeuren nu de elektronische data verloren zouden zijn gegaan? Wie draagt desgevallend de verantwoordelijkheid voor de overschakeling? Is dit een aangelegenheid van de administratie of een privéonderneming?
05.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Devlies, voor alle duidelijkheid, het elektronisch verwerken van de akten gebeurt door de ambtenaren van de registratiekantoren ter gelegenheid van de registratieformaliteiten. Het programma FUN zorgt er nadien voor dat de kadastrale documentatie automatisch wordt aangepast of dat de bevoegde ambtenaar van het kadaster het dossier elektronisch krijgt voor verdere behandeling indien zijn tussenkomst nodig is.
Bij de overschakeling van het programma LoCo naar het programma FUN is geen enkel gegeven verloren geraakt. Tijdens het pinksterweekend van 3 tot 5 juni 2006 zijn de nodige back-ups gemaakt en is de omzetting van LoCo naar FUN gecontroleerd, fase per fase uitgevoerd door de mensen van ICT Financiën terwijl de businessmedewerkers telkens de nodige testen hebben uitgevoerd. Het zou van weinig professionalisme getuigen mocht die omzetting zonder enige beveiliging van de gegevens zijn uitgevoerd.
De controle van de voorwaarden van artikel 53, 2, van het Wetboek van registratierechten inzake het klein beschrijf zal zonder problemen kunnen geschieden voor alle gevallen die in het systeem sinds 13 januari 2003 tot heden zijn ingevoerd. Er is zelfs meer, deze controle zal samen met andere controles geautomatiseerd worden uitgevoerd, op basis van de gegevens in FUN, na vergelijking met andere databases. De dossiers waarvoor aanvullende rechten zullen zijn verschuldigd, worden automatisch overgebracht naar het programma RESPO. Dit programma voor de registratiekantoren laat de bevoegde ontvanger toe om zijn elektronische dossiers van invordering, bijvoorbeeld inzake artikel 53, 2, van het Wetboek van registratierechten, te beheren en op te volgen.
Gelet op het voorgaande zijn de vragen in uw laatste alinea zonder voorwerp.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de plenaire vergadering van de pilootgroep voor innovatieve financieringsbronnen voor ontwikkeling in Oslo" (nr. 15004)
06 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la séance plénière du groupe pilote en matière de sources innovantes de financement du développement qui s'est tenue à Oslo" (n° 15004)
06.01 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 6 en 7 februari 2007 vond in Noorwegen de tweede plenaire vergadering plaats van de pilootgroep voor innovatieve financieringsbronnen voor ontwikkeling. Regeringsvertegenwoordigers van 28 landen, 32 ngo's en 10 internationale organisaties namen deel aan de werkzaamheden. Ook België was vertegenwoordigd.
Een van de
innovatieve financieringsbronnen is de Tobintaks. België heeft die in 2004
goedgekeurd. In een resolutie, door de Kamer in 2005 goedgekeurd, wordt de
regering opgedragen alle bilaterale en multilaterale contacten aan te knopen
opdat de andere lidstaten eveneens stappen in dezelfde richting zouden zetten.
Mijnheer de
minister, door wie werd de Belgische regering vertegenwoordigd in Noorwegen?
Welk mandaat hadden de vertegenwoordigers van de Belgische regering? Aan welke
werkgroepen hebben zij deelgenomen? Welke voorstellen hebben zij gedaan?
Hebben zij van de
mogelijkheid gebruikgemaakt om te wijzen op het feit dat België deze Tobintaks
heeft goedgekeurd?
Op welke manier
hebben zij vertegenwoordigers van andere landen ervan proberen te overtuigen om
ook te pleiten voor de invoering van een Tobintaks?
06.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van der Maelen, op 6 en 7 februari 2007 vond inderdaad de tweede plenaire vergadering plaats van de pilootgroep voor innovatieve financieringsbronnen voor ontwikkeling. De Belgische overheid werd op deze vergadering vertegenwoordigd door een ambtenaar van de FOD Financiën Thesaurie en een ambtenaar van Ontwikkelingssamenwerking.
Tijdens deze conferentie werd een breed scala van financieringsmechanismen, die in meerdere of mindere mate als innovatief kunnen worden bestempeld, behandeld zoals de solidariteitsbijdragen op vliegtuigtickets, een heffing op wisseltransacties, remittance, de zogenaamde advanced market commitments voor de financiering van de ontwikkeling van vaccins, microfinanciering via publiekprivate samenwerking, het bestrijden van belastingparadijzen, de internationale financieringfaciliteiten voor immunisering en UNITAID.
De Belgische vertegenwoordigers namen deel aan de workshops over advanced market commitments en remittance.
De Belgische wetgeving op de heffing van wisseltransacties is genoegzaam bekend bij onze Europese partners en daarbuiten. Dat is gebleken op de conferentie tijdens gesprekken tussen onze vertegenwoordigers en vertegenwoordigers van andere landen. Het Belgisch voorbeeld krijgt trouwens navolging aangezien Italië tijdens de vergadering heeft aangekondigd een vergelijkbare wetgeving te zullen invoeren.
Kortom, wij staan weer een stap verder. Eén ander land, Italië, volgt ons voorbeeld. Maar er is nog werk te doen.
06.03 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, ik betreur het feit dat de twee vertegenwoordigers hebben gekozen voor de workshops die u net hebt opgesomd. Hadden zij uitvoering willen geven aan de resolutie die in de Kamer is goedgekeurd, dan hadden zij moeten deelnemen aan de werkgroep-Tobin.
Er is mij door verschillende vertegenwoordigers die in die werkgroep zetelen gemeld dat zij geen van beide heren in die werkgroep hebben gezien en dat zij er ook geen zichtbare activiteit van hebben gezien.
Ter afronding wil ik verwijzen naar het laatste rapport van de Bank voor Internationale Betalingen. Een paar jaar geleden was het jaarlijks bedrag aan wisselkoerstransacties gelijk aan 1.900 miljard euro. Volgens specialisten ziet het er naar uit dat wij binnenkort de grens van 3.000 miljard euro – gemiddeld per dag – aan wisselkoerstransacties zullen bereiken.
Ik lees u
tot besluit het édito van L’Echo van 13 april 2007 voor: “(…) confirmation
que les devises sont devenues une catégorie d'actives à part entière et l’objet
de pratiques spéculatives qui, s’y on n’y prend pas garde, au vu des volumes
charriés relégueront un jour au rang de gentilles anecdotes la taxe spéculative
de George Soros contre la livre sterling de 1992.”
Hoe lang gaat het nog duren voor men inziet dat er aan speculatieve wisselkoerstransacties paal en perk moet worden gesteld? De Tobintaks is een stap in de goede richting en is daarenboven een innovatieve bron om de Noord-Zuiduitdagingen te financieren.
Nog tien dagen zetelt dit Parlement maar – ik zeg dat tegen alle partijen die hier in de zaal zitten en die de ambitie hebben de minister van Financiën te leveren – het zal mijn eerste actie in het volgende Parlement zijn dat ik opnieuw een resolutie voorleg waarin ik de nieuwe minister van Financiën en de nieuwe minister van Ontwikkelingssamenwerking zal proberen te overtuigen actief op de internationale scène te pleiten voor de invoering van een Tobintaks.
L'incident est clos.
07 Interpellatie van de heer Carl Devlies tot de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de opvolging van FBB-dossiers" (nr. 1078)
07 Interpellation de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le suivi des dossiers QFIE" (n° 1078)
07.01 Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, wij komen opnieuw bij het delicate raakpunt tussen Financiën en Justitie, zij het voor een ander dossier dan het dossier dat wij daarnet behandelden. Hier gaat het over de FBB-dossiers, die een belangrijke, financiële impact hebben. Het blijkt immers dat ingevolge verjaring vele honderden miljoenen euro voor de Belgische Staat verloren zouden gaan.
De voorzitter van de commissie voor de Financiën ondervroeg over het onderwerp reeds de minister van Justitie. Het is echter een aangelegenheid die niet alleen de minister van Justitie, maar ook de minister van Financiën betreft. Het gaat immers over een vordering van de FOD Financiën, die tot veertien verschillende banken is gericht. Ondertussen zijn het door fusieoperaties negen banken geworden, maar het waren initieel veertien belangrijke dossiers waarvoor de fiscus in 1995 klacht indiende. Het is dus vanaf 1995 dat de tienjarige verjaringstermijn begon te lopen.
Wij stellen vandaag vast dat negen van deze veertien dossiers werden geklasseerd. Twee dossiers zijn verjaard, althans volgens de raadkamer te Brussel. Het zijn twee verschillende kamers van de raadkamer die over de verjaring oordeelden en beide tot dezelfde beslissing kwamen. Nog drie dossiers zijn hangende.
De onderzoeksrechter te Brussel, de heer Jean-Claude Van Espen, verklaarde dat ingevolge een gebrek aan speurders, een aantal dossiers nooit tot op het bot werd onderzocht.
Voor de bedoelde aangelegenheid is er dus zeker een politieke verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. Echter, ook de minister van Financiën dient een gedeelte van de verantwoordelijkheid op zich te nemen. Immers, uiteindelijk werd de klacht in 1995 door zijn departement ingediend. Het lijkt mij normaal dat dergelijke dossiers worden opgevolgd.
Welke initiatieven werden de voorbije jaren genomen om erop toe te zien dat de justitie en het parket te Brussel voldoende aandacht aan de dossiers besteedden, teneinde te vermijden dat zij ingevolge verjaring zouden worden geklasseerd? Ik weet ook dat het parket beroep heeft ingesteld. Laten wij hopen dat het beroep nog enige kans op succes biedt.
Hoe dan ook is het abnormaal dat negen dossiers zonder meer werden geklasseerd en blijkbaar niet door het parket te Brussel werden behandeld.
Voor die vijf andere dossiers riskeert men vandaag de verjaring. Dat is toch geen normale situatie. Hier staan voor de Belgische Staat toch grote belangen op het spel. Het gaat hier om fraudemechanismen van grote financiële instellingen. Het is toch wel bedroevend om vast te stellen dat deze dossiers op die manier worden behandeld. Ik had nu graag eens vernomen hoe u als minister van Financiën hier tegenover staat. Welke initiatieven werden de voorbije jaren genomen om deze dossiers een normale… (…)
07.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, het is niet aan de minister van Financiën om zich uit te spreken over de manier waarop het parket van Brussel de gerechtelijke onderzoeken inzake FBB opvolgt. Toch dienen onderstaande elementen te worden verduidelijkt.
De FBB-mechanismen in Italië, Korea en Uruguay hebben geen voorwerp uitgemaakt van informatie aan de parketten vanwege de betrokken fiscale administraties, behalve over de mechanismen in Uruguay. Er werd vanuit Italië en Korea geen informatie naar het parket gestuurd. Zowel voor de banken, die deze mechanismen organiseren, als voor de bedrijven, die de betwiste fiscale producten afnemen, hebben mechanismen in Italië op het vlak van de IB en de TOB en in Korea op het vlak van de IB geen voorwerp uitgemaakt van klachten of informatie vanwege de fiscale administratie. Vanaf 1997 werd op initiatief van het parket van Brussel een onderzoek gevoerd. Er vond echter geen uitwisseling van informatie plaats vanuit mijn departement. Dit gebeurde echter vóór mijn aantreden.
Om een geharmoniseerde en eenvormige behandeling van alle dossiers te waarborgen, heeft de administratie zich verrijkt met een ondersteuningsgroep voor het FBB-geschil, die uit ongeveer 20 ambtenaren is samengesteld en waarvan ik de oprichting heb goedgekeurd. Deze ondersteuningsgroep centraliseert de raadpleging van de dossiers van de gerechtelijke onderzoeken en het beheer van het FBB-geschil van de zowat 400 bedrijven die deze mechanismen aanwendden. Op initiatief van de ondersteuningsgroep voor het FBB-geschil hebben enkele dossiers van belastingplichtigen, die de mechanismen hebben aangewend, het voorwerp van aanvullende strafrechtelijke klachten uitgemaakt. Wat meer bepaald de beschikking betreft van de raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg van Brussel van 6 maart 2007 – zaak-C en medebetrokken dossier 99/30, waarvan u gewag heeft gemaakt – is het parket van Brussel op 14 maart 2007 tegen dit arrest in beroep gegaan.
De FOD Financiën heeft dus een aantal maatregelen genomen in verband met die dossiers. Er is zelfs een ondersteuningsgroep. Ik mag echter niets meer zeggen over de behandeling van de dossiers door het parket van Brussel.
07.03 Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de minister, de informatie die u mij geeft met betrekking tot de dossiers-Italië en -Korea, is nieuw voor mij. Ik dacht dat het om een enkel pakket ging.
De dossiers-Urugay hebben deel uitgemaakt van de klacht in 1995. De andere dossiers zijn er nadien bijgekomen. Ik veronderstel dat uw departement de opinie van het parket deelde over die dossiers en dat u ook daarin namens de Belgische Staat vorderingen wenst in te stellen.
Ik mag toch veronderstellen dat er op het niveau van Financiën geen onderscheid werd gemaakt tussen de behandeling van de dossiers-Italië, -Korea en -Urugay?
07.04 Minister Didier Reynders: Wij behandelen de verschillende dossiers voort en er zal ook een consultatie ervan volgen.
Ik heb gezegd dat de dossiers-Italië en -Korea in 1997 alleen op basis van de interventie van het parket konden worden behandeld en niet op basis van een uitwisseling van 1991 vanuit Financiën. Het was in 1997 nog niet mijn verantwoordelijkheid.
07.05 Carl Devlies (CD&V): U hebt een ondersteuningsgroep van 20 ambtenaren ter beschikking gesteld. Dat is volgens mij toch een heel belangrijke logistieke ondersteuning. Financiën heeft dus belangrijke inspanningen geleverd om mensen in te schakelen in dat onderzoek.
Het verwondert mij dan des te meer dat in 9 van de 14 dossiers blijkbaar geen gevolg werd gegeven aan de klachten, dat de dossiers zonder meer werden geklasseerd en dat de onderzoeksrechter zegt dat de dossiers niet werden behandeld bij gebrek aan speurders.
De andere vijf dossiers worden zo extreem traag behandeld dat zij vandaag mogelijk het voorwerp uitmaken van verjaring. Ik hoop, samen met de andere commissieleden, dat het beroep dat werd ingesteld tegen de beschikking van de raadkamer, succes mag hebben.
Wij moeten echter vaststellen dat het onderzoek extreem lang aansleept, terwijl er zeer belangrijke financiële belangen voor de Belgische Staat op het spel staan. Wij kunnen alleen maar betreuren dat er op die manier te werk wordt gegaan.
Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heer Carl Devlies en luidt als volgt:
“De Kamer,
gehoord de interpellatie van de heer Carl Devlies
en het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Financiën,
- stelt vast dat de minister van Financiën onvoldoende de behandeling door de parketten van een aantal grote fiscale fraudedossiers, in het bijzonder frauduleuze constructies met de forfaitaire buitenlandse belasting, heeft opgevolgd;
- is van oordeel dat de minister van Financiën hiervoor de politieke verantwoordelijkheid draagt."
Une motion de recommandation a été déposée par M. Carl Devlies et est libellée comme suit:
“La Chambre,
ayant entendu l'interpellation de M. Carl Devlies
et la réponse du vice-premier ministre et ministre des Finances,
- constate que le ministre des Finances n'a pas assuré un suivi suffisant du traitement par les parquets d'un certain nombre d'importants dossiers de fraude fiscale, et plus particulièrement ceux concernant des constructions frauduleuses impliquant la quotité forfaitaire d'impôt étranger;
- estime que le ministre des Finances porte à cet égard une responsabilité politique.“
Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw Marie-Christine Marghem en door de heren Jacques Chabot, Luc Gustin en Luk Van Biesen.
Une motion pure et simple a été déposée par Mme Marie-Christine Marghem et par MM. Jacques Chabot, Luc Gustin et Luk Van Biesen.
Over de moties zal later worden gestemd. De
bespreking is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.
08 Question de M. Jacques Chabot au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la légalité de la taxation du secteur agricole et les conséquences du système européen" (n° 15010)
08 Vraag van de heer Jacques Chabot aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de wettelijkheid van de belastingheffing voor de landbouwsector en de gevolgen van het Europees systeem" (nr. 15010)
08.01 Jacques Chabot (PS): Monsieur le président, cette question en suit une autre que j'ai posée voici quelques semaines sur le même sujet.
Monsieur le ministre, vous avez décidé que le montant des primes et indemnités soumises au taux de taxation distinct de 16,5% à déclarer pour l'année 2005 par les agriculteurs imposés selon les bases forfaitaires de taxation sera le même qu'en 2004. Si le montant de l'année 2004 est supérieur à celui de l'année 2005, c'est celui de l'année 2005 qui sera pris en considération. Vous m'avez communiqué que cette décision s'appuie sur le système des forfaits et que nous entrons dans un nouveau système européen.
Est-il permis, dans le système de forfaits, de s'écarter de règles légales par ailleurs applicables et en l'espèce de celle qui veut que l'impôt soit établi sur les revenus recueillis au cours de la période imposable? Quels éléments du nouveau système européen ont-ils contribué à justifier votre décision?
08.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur Chabot, les règles et modalités d'application des bases forfaitaires de taxation des agriculteurs arrêtées conformément à l'article 342, §1er, alinéa 2 du Code des impôts sur les revenus 1992 doivent en tout point être conformes, d'une part, aux dispositions relatives à l'impôt des personnes physiques visées au Titre II dudit Code et, d'autre part, à celles concernant l'établissement et le recouvrement des impôts visées au Titre VII du même Code.
Dans le nouveau système européen, les éléments qui ont contribué à justifier ma décision sont ceux relatifs à la modification des règles et modalités d'octroi de certaines primes agricoles, à savoir l'instauration du régime de paiement unique. Cette transition a donc été organisée en raison de l'instauration du régime de paiement unique.
08.03 Jacques Chabot (PS): Monsieur le président, je remercie M. le ministre pour sa réponse.
Het incident is gesloten.
09 Question de M. Jacques Chabot au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le non-paiement des arriérés suite à une réussite d'examens organisés par le SPF Finances" (n° 15011)
09 Vraag van de heer Jacques Chabot aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het niet-uitbetalen van achterstallen aan geslaagden voor examens die door de FOD Financiën werden georganiseerd" (nr. 15011)
09.01 Jacques Chabot (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, un examen de vérificateur principal a eu lieu le 11 décembre 2004 pour la première partie, et le 13 décembre 2005 pour la seconde. Les notifications de réussite datent du 3 mai 2005 pour la première partie et du 12 juin 2006 pour la seconde.
Par ailleurs, un test de "formation certifiée" a été organisé par votre département le 18 juin 2006.
Certains de vos agents ont dû suivre la formation "impôt des sociétés" pour "experts fiscaux adjoints" et passer le test dans cette catégorie alors qu'ils savaient, à la date du test, qu'ils avaient réussi l'examen d'accession au grade d'"expert fiscal". Le résultat du test de certification a été donné le 30 octobre 2006. Cette situation est-elle exacte?
Il me revient également que les personnes qui ont échoué ont conservé leur prime de formation jusqu'en septembre 2006, et c'est tant mieux!
En revanche, est-il normal que le montant de la prime de formation soit déduit de l'allocation de compétence de ceux qui ont réussi? Quelles sont les raisons légales ou réglementaires qui justifient cette déduction?
Le 6 novembre 2006, les agents qui ont réussi ont reçu un ordre de service pour une mise en compétition en vue d'une promotion par avancement de grade. Il s'agissait d'emplois d'experts fiscaux (secteur taxation) à l'administration des Contributions directes. La date à laquelle les conditions de nomination devaient être réunies était le 1er juillet 2006. Le procès-verbal date du 6 juin 2006, mais avec une nomination dans le nouveau grade au 1er février 2007.
C'est lors de la réception de leur fiche de traitement, en mars 2007, que ces agents ont pu constater leur nouveau grade d'"expert fiscal" à partir du 1er février 2007. C'est aussi à cette date qu'une autre fiche de traitement leur indiquait la fin de l'allocation de compétence.
Le nouveau salaire - échelle BF3 au lieu de BF1 - a été versé fin mars pour le mois de mars ainsi qu'une régularisation pour le mois de février.
Pourquoi ces agents, qui se sont investis dans l'étude complexe de la fiscalité et qui ont réussi, n'ont-ils perçu aucun arriéré?
Quelles sont les mesures que vous pourriez envisager de prendre pour remédier à cette situation qui me semble injuste?
09.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, monsieur Chabot, il est exact que les lauréats d'une formation certifiée ont dû, le cas échéant, rembourser une partie de la prime de formation dont ils étaient les bénéficiaires. Ce remboursement trouve son fondement juridique dans l'article 2bis, §3 de l'arrêté ministériel du 14 septembre 1989, instaurant une prime de formation en faveur de certains agents du SPF Finances et du ministère des Finances, administration des Pensions.
Cet article prévoit que les lauréats d'une formation certifiée qui bénéficient de la prime de formation perdent le droit à cette prime dès le début de la période de validité de la formation certifiée pour laquelle ils sont lauréats. Cette disposition repose sur le fait que tant la prime de formation que l'allocation de compétences devenue "prime de développement des compétences" visent à rémunérer l'actualisation et le développement des compétences des agents et que, dès lors, vu cette fonctionnalité identique, il était nécessaire de prévoir que le paiement de l'allocation de compétences excluait celui de la prime de formation.
Les dispositions réglementaires prévoient que les lauréats de l'examen de vérificateur principal sont nommés dans un emploi vacant lié au grade d'expert fiscal, étant donné que les agents concernés ont effectivement exercé leur nouvelle fonction dans leur nouvel emploi au 1er février 2007. Ils ont été nommés à cette date de prise de fonction. Il n'existe aucune base légale qui permettrait le paiement d'arriérés pour la période qui précède la prise effective de leur fonction.
Voilà les différents textes sur lesquels nous nous sommes appuyés dans ces différents cas concrets.
L'incident est clos.
10 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het beroep dat werd gedaan op het advocatenkantoor van ULB-professor Marc Uyttendaele" (nr. 15020)
10 Question de M. Francis Van den Eynde au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le recours aux services du bureau d'avocats de M. Marc Uyttendaele, professeur à l'ULB" (n° 15020)
10.01 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister van Financiën, deze vraag stel ik als mondelinge vraag. Op 27 februari had ik deze vraag aan alle leden van de regering schriftelijk gesteld. Van een behoorlijk aantal onder hen heb ik een schriftelijk antwoord gekregen, maar niet van allemaal. Mijnheer de minister, u maakt deel uit van de tweede groep, doch u niet alleen. Aangezien we het einde van de legislatuur naderen, dacht ik dan best toch mijn vraag mondeling te stellen.
Mijnheer de minister, mijn vraag is zeer eenvoudig. Ik had willen vernemen hoe vaak u met uw kabinet in 2003, 2004, 2005 en 2006 – de jaren van de legislatuur – een beroep gedaan hebt op juridische diensten van het advocatenkantoor Uyttendaele, Gérard et associés, en welk bedrag aan kosten en erelonen in dat verband werd betaald.
Ik zal u zeggen dat ik die vraag zelf ook heb gesteld aan de vice-eerste minister en minister van Justitie, die, zoals u weet, nauwe banden heeft met dat kantoor. Zij heeft zonder schroom geantwoord. Ik neem dus aan dat alle regeringsleden dat kunnen doen. Ik dank u bij voorbaat.
10.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Van den Eynde, ik heb daar geen probleem mee. Ik geef u het antwoord van mijn administratie. Ik ben overigens verrast dat u geen schriftelijk antwoord hebt ontvangen in dat verband.
Er werd geen beroep gedaan op de juridische diensten van het advocatenkantoor van professor Marc Uyttendaele door het departement gedurende de betreffende jaren.
10.03 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister van Financiën voor dat duidelijk antwoord.
Een opmerking wil ik maken. Het zal wel totaal toevallig zijn, maar het valt mij op dat het voornamelijk MR-regeringsleden zijn die nooit een beroep gedaan hebben op dat kantoor. Dat zal wel louter toeval zijn.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Luk Van Biesen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de interpretatie van de belastingvrijstelling van prijzen en subsidies betaald of toegekend aan geleerden, schrijvers of kunstenaars" (nr. 15053)
11 Question de M. Luk Van Biesen au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "l'interprétation de l'exonération fiscale des prix et subsides payés ou attribués à des savants, écrivains ou artistes" (n° 15053)
11.01 Luk Van Biesen (VLD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag betreft de interpretatie van de belastingvrijstelling van prijzen en subsidies betaald of toegekend aan geleerden, schrijvers of kunstenaars.
Artikel 53 van het KB tot uitvoering van het WIB ’92 somt de instellingen op die in aanmerking komen voor de belastingvrijstelling onder artikel 90, tweede lid, van het WIB ’92. Mits aan de in paragraaf 1 opgesomde voorwaarde wordt voldaan, zijn de prijzen en subsidies die zij toekennen aan geleerden, schrijvers of kunstenaars voor de schijf boven 3.250 euro vrijgesteld van inkomstenbelasting.
Er doet zich evenwel een interpretatieprobleem voor met betrekking tot de opgesomde erkende instellingen in paragraaf 2 van artikel 53. Volgens de eerste gedachtestreep zijn de Gemeenschappen en de Gewesten erkend. Bij de volgende gedachtestrepen worden verschillende instellingen bij naam opgesomd die ook tot het Gewest of de Gemeenschappen onder de eerste gedachtestreep behoren. Een voorbeeld hiervan is het Vlaams Instituut voor de bevordering van het Wetenschappelijk Technologisch Onderzoek in de Industrie, het bekende VITO.
Ik heb de volgende vragen.
Wat moet precies onder het Gewest of de Gemeenschappen worden begrepen? Zijn dit alle openbare instellingen of agentschappen die onder het Gewest of de Gemeenschap ressorteren of enkel de instellingen die bij de gedachtestreep expliciet staan opgesomd.
Zijn ook de prijzen of subsidies die worden toegekend door agentschappen die tot het Gewest of de Gemeenschap behoren, maar niet bij de gedachtestreep expliciet worden erkend, vrijgesteld van belastingen, mits zij aan bepaalde voorwaarden voldoen? Zo nee, welke procedure moeten zij doorlopen om ook in aanmerking te komen voor de belastingvrijstelling?
11.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van Biesen, voor de toepassing van artikel 53, §2, van het koninklijk besluit dat de uitvoering van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen ’92 regelt, worden met de Gemeenschappen en de Gewesten, de ermee overeenstemmende rechtspersonen bedoeld, bijvoorbeeld de rechtspersoon Vlaamse Gemeenschap of Vlaams Gewest. De door hen opgerichte instellingen, vennootschappen, verenigingen, interne of externe verzelfstandigde agentschappen, enzovoort, die een onderscheiden rechtspersoonlijkheid hebben, worden daarentegen niet bedoeld.
In voorkomend geval moeten zij als dusdanig en expliciet worden erkend. Zij moeten desgevallend een aanvraag tot erkenning indienen bij de minister van Financiën. Een administratief onderzoek moet dan uitwijzen dat de door hen toegekende prijzen of subsidies aan de in artikel 53, §1, van het KB WIB ’92 vermelde voorwaarden voldoen. Indien die voorwaarden zijn vervuld, worden die instellingen bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit in de in artikel 53, §2, vermelde lijst opgenomen.
Het incident is gesloten.
Le président: Après les trois questions de M. Gustin, nous mettrons fin à la réunion, avec l'accord de M. Devlies et sans doute celui de M. Tommelein, le ministre devant partir dans une petite dizaine de minutes. Les questions restantes sont reportées à lundi, 14.30 heures. M. Gustin peut poser ses trois questions d'affilée et le ministre lui répondra.
- M. Luc Gustin au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la déduction pour capital à risque" (n° 15064)
- M. Luc Gustin au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la déduction pour capital à risque" (n° 15065)
- M. Luc Gustin au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la déduction pour capital à risque" (n° 15066)
- de heer Luc Gustin aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de aftrek voor risicokapitaal" (nr. 15064)
- de heer Luc Gustin aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de aftrek voor risicokapitaal" (nr. 15065)
- de heer Luc Gustin aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de aftrek voor risicokapitaal" (nr. 15066)
12.01 Luc Gustin (MR): Monsieur le président, mes trois questions concernent la déduction pour capital à risque.
Monsieur le ministre, la déduction pour capital à risque est sans conteste une des mesures phares de la présente législature. Appliquée depuis l'exercice d'imposition 2007, elle devra être reprise pour la première fois dans les déclarations qui seront rentrées cet été par les entreprises.
Bien qu'il s'agisse d'une mesure particulièrement simple, certains points devraient cependant encore être éclaircis afin d'apporter une sécurité juridique optimale au contribuable.
Premièrement, dans la réponse que vous avez donnée à la question n° 13560 de M. Tommelein, vous avez dit fort justement que pour un bien immobilier partiellement utilisé à des fins professionnelles et privées, la déduction pour capital à risque peut s'appliquer à la valeur comptable nette de la partie utilisée à des fins professionnelles.
Pour autant que les conditions mentionnées dans votre réponse soient bien remplies, pouvez-vous me confirmer, si besoin en est, que celle-ci s'applique également dans le cas relativement fréquent où le rez-de-chaussée d'un immeuble est entièrement utilisé à des fins professionnelles et où les étages supérieurs le sont à des fins privées?
Deuxièmement, dans certains cas, une filiale bénéficiaire d'un groupe international pourrait avoir intérêt à ne pas revendiquer l'entièreté de la déduction pour capital à risque à laquelle elle aurait droit, notamment afin d'éviter l'application des règles CFC à l'étranger. En pratique, l'entreprise choisirait donc volontairement de payer plus d'impôts en Belgique.
Monsieur le ministre, pouvez-vous confirmer que, pour une année donnée, une entreprise est en droit de ne pas revendiquer l'entièreté de sa déduction? Si oui, pouvez-vous m'indiquer quel sera le traitement futur de la quotité de la déduction qui n'aura pas été revendiquée?
Troisièmement, l'article 205quater §6 du Code des impôts sur les revenus 1992 stipule que le taux de la déduction pour capital à risque est majoré de 0,5% pour les sociétés qui, conformément à l'article 15 §1er du Code des sociétés, sont considérées comme de petites sociétés.
Monsieur le ministre, pouvez-vous m'indiquer quels sont les critères qu'il faut prendre en considération pour apprécier si une société peut être considérée comme petite pour l'application de la majoration de 0,5%?
12.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, monsieur Gustin, en réponse à votre première question, je vous communique les éléments transmis par mon administration, comme je l'avais fait pour la première partie la fois précédente.
En premier lieu, je tiens à préciser que seule la valeur comptable de la partie des biens immobiliers qui n'est d'aucune manière utilisée à des fins privées par les personnes visées à l'article 205ter, §4, 3° du Code des impôts sur les revenus 1992 ne doit pas être soustraite de la base de calcul de la déduction pour capital à risque.
La question de savoir si un rez-de-chaussée commercial est ou non utilisé pour l'usage privé de personnes physiques en cause relève des faits propres à chaque situation, notamment la configuration des lieux, qu'il ne m'est pas possible d'aborder dans cette enceinte mais le principe reste évidemment d'application.
Pour répondre à la deuxième question, si une société ne revendique pas pour un exercice d'imposition donné la déduction pour capital à risque, celle-ci ne peut être reportée sur les exercices d'imposition ultérieurs.
En réponse à la troisième question, les critères à prendre en considération sont ceux fixés à l'article 15, §1er du Code des sociétés, c'est-à-dire que pas plus d'une des limites susmentionnées ne doit être dépassée pour le dernier ou l'avant-dernier exercice comptable clôturé (nombre de travailleurs occupés en moyenne annuelle: 50, chiffre d'affaires annuel hors taxe sur valeur ajoutée: 7.300.000 euros, total du bilan: 3.650.000 et pour autant que le nombre de travailleurs occupés en moyenne annuelle ne dépasse pas 100). Ces critères doivent en outre s'apprécier compte tenu des paragraphes 2 à 5 de l'article 15 du Code des sociétés, comme je l'ai évoqué lors des travaux préparatoires de cette disposition.
12.03 Luc Gustin (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre pour ces éclaircissements.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 18.02 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.02 uur.