Commission des Finances et du Budget

Commissie voor de Financiën en de Begroting

 

du

 

mercredi 11 avril 2007

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

woensdag 11 april 2007

 

Namiddag

 

______

 

 


De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 18.38 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Luk Van Biesen.

Le développement des questions et interpellations commence à 18.38 heures. La réunion est présidée par M. Luk Van Biesen.

 

De voorzitter: De heer Bogaert is niet aanwezig, maar heeft zich verontschuldigd. Zijn interpellatie nr. 1027 wordt uitgesteld naar volgende dinsdag. Mevrouw Dieu is er niet om haar vraag nr. 14768 te stellen. Wij zullen haar bellen. Vraag nr. 14779 van de heer Verhaegen wordt eveneens naar volgende week uitgesteld, net zoals de vraag nr. 14976 van mevrouw Muylle.

 

01 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de kasontvangsten en de ontvangsten op transactiebasis met betrekking tot de aanslagjaren 2005 en 2006 in de personenbelasting" (nr. 14797)

01 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les recettes de caisse et les recettes sur une base transactionnelle relatives aux exercices d'imposition 2005 et 2006 dans le cadre de l'impôt des personnes physiques" (n° 14797)

 

01.01  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de minister, het betreft hier de omzetting van schriftelijke vraag nr. 1536 die zonder antwoord bleef binnen de door het Reglement van de Kamer voorziene termijn. Graag had ik van u een antwoord op de volgende vragen vernomen.

 

Ten eerste, wat waren de ontvangsten op transactiebasis in 2005 van de personenbelasting met betrekking tot het aanslagjaar 2005? Gelieve deze ook uit te splitsen over negatieve kohieren, neutrale kohieren en positieve kohieren.

 

Ten tweede, wat waren de kasontvangsten in 2005 van de personenbelasting met betrekking tot het aanslagjaar 2005? Gelieve deze eveneens uit te splitsten.

 

Ten derde, wat waren de ontvangsten op transactiebasis in 2006 van de personenbelasting met betrekking tot het aanslagjaar 2005? Graag ook met uitsplitsing.

 

Ten vierde, idem voor de kasontvangsten in 2006 van de personenbelasting met betrekking tot aanslagjaar 2005.

 

Ten vijfde, wat waren de ontvangsten op transactiebasis in 2006 van de personenbelasting met betrekking tot het aanslagjaar 2006? Kan u deze ook uitsplitsen?

 

Ten zesde, wat waren de kasontvangsten in 2006 van de personenbelasting met betrekking tot het aanslagjaar 2006? Gelieve deze ook uit te splitsen.

 

Ten zevende, wat zijn de geraamde ontvangsten op transactiebasis in 2007 van de personenbelasting met betrekking tot het aanslagjaar 2006? Gelieve deze ook uit te splitsen.

 

Ten slotte, wat zijn de geraamde kasontvangsten in 2007 van de personenbelasting met betrekking tot het aanslagjaar 2006? Gelieve deze ook uit te splitsen.

 

01.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Devlies, wat betreft de gegevens inzake de personenbelasting op transactiebasis voor de aanslagjaren 2005-2007 dient het volgende aangestipt.

 

Met het begrip transactiebasis bedoelt de heer Devlies wellicht de globale inkohiering die voor een welbepaald aanslagjaar is verricht. De administratie gebruikt hier telkens twee meetpunten, te weten de situatie op 30 juni van het jaar volgend op het aanslagjaar en de situatie op 31 december van het tweede jaar volgend op het aanslagjaar. Deze periode overkoepelt de normale aanslagtermijn van drie jaar als voorzien in het Wetboek van Inkomstenbelasting.

 

Voor het aanslagjaar 2005 zijn de desbetreffende gegevens bekend. De globale belasting wordt immers uitgesplitst in drie categorieën, te weten de betaalde voorafbetalingen van een bepaald jaar, de bedrijfsvoorheffing en ten slotte de positieve en de negatieve inkohieringen met betrekking tot een bepaald aanslagjaar.

 

Voor aanslagjaar 2005, gemeten op 30 juni 2006, kan ik u de cijfergegevens meedelen. Ik zal u daarvan een kopie geven voor 2005.

 

Voor de aanslagjaren 2006 en 2007 zijn er geen representatieve gegevens voorhanden.

 

Tot op heden houdt de administratie geen aparte statistische opsplitsing bij van de kasontvangsten geïnd per begrotingsjaar van de onderscheiden aanslagjaren. Inderdaad moet begrotingstechnisch in de begroting enkel de totale ontvangst, geïnd gedurende een bepaald kalenderjaar, worden vermeld. Het gaat om kasontvangsten over alle aanslagjaren heen. Met de ramingen wordt momenteel dan ook gewerkt met globale invorderingspercentages, met bevredigend resultaat tot gevolg.

 

Wat de pure kohierbelasting betreft, kan ik u wel de opbrengst per begrotingsjaar meedelen, maar dan zonder onderscheid naar aanslagjaar. Ik heb de cijfers van 2005, 2006 en 2007 voor de heer Devlies en voor de hele commissie op papier. Ik heb ze in de twee talen en bezorg ze ook aan het commissiesecretariaat.

 

(De in de commissie aanwezige leden krijgen een kopie van de cijfergegevens bezorgd)

 

01.03  Carl Devlies (CD&V): Ik veronderstel dat de minister niet meer kan doen dan wat hij heeft gedaan. Het is natuurlijk wel spijtig dat de globale inkohiering enkel aan een bepaald aanslagjaar wordt gekoppeld en dat men dit niet kan opsplitsen. Ook voor het beleid zou dit interessante informatie kunnen zijn.

 

01.04 Minister Didier Reynders: Ik zal proberen meer te doen tijdens de volgende legislatuur.

 

01.05  Carl Devlies (CD&V): Daar kijken we naar uit!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de personeelsbezetting en controlewerkzaamheden in de sector van de btw" (nr. 14799)

02 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les effectifs et les activités de contrôle dans le secteur de la TVA" (n° 14799)

 

02.01  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de minister, het is een publiek geheim dat de administratie van de FOD Financiën te kampen heeft met een personeelstekort. Dit geldt a fortiori voor de btw-administratie. Een en ander heeft geleid tot de oprichting van pools van controleagenten. Uiteraard heeft dit zijn gevolgen voor de controlewerkzaamheden. Graag kreeg ik antwoord op een aantal vragen.

 

Ten eerste, kan een overzicht worden gegeven van de evolutie van de personeelseffectieven in de btw-taxatiediensten van de verschillende directies in de jaren 2003 tot en met 2006?

 

Ten tweede, kan een overzicht worden gegeven van het aantal controleambtenaren van btw-origine die werkzaam zijn in de polyvalente controlecentra in de jaren 2003 tot en met 2006?

 

Ten derde, kan een overzicht worden gegeven van het aantal grondige verificaties inzake btw in de jaren 2003 tot en met 2006, uitgesplitst per jaargang en directie?

 

02.02 Minister Didier Reynders: Ik heb het antwoord in een tabel, houdende de jaarlijkse toestand inzake de personeelseffectieven in de verschillende taxatiediensten van de btw, afgesloten op 31 december van de jaren 2003 tot en met 2006. Ik zal een kopie aan het secretariaat en aan de heer Devlies geven.

 

De jaarlijkse situatie inzake de personeelseffectieven in de verschillende controlecentra, afgesloten op 31 december van de jaren 2003 tot en met 2006 is opgenomen in een tweede tabel.

 

Een grondige verificatie wordt gedefinieerd als een polyvalente controle van een onderneming inzake directe belastingen en btw. Dergelijke controles worden in principe enkel door de controlecentra doorgevoerd.

 

In het kader van het in 2004 opgestarte dataminingproject worden aan de klassieke diensten van de directe belastingen en van de btw wel een aantal dossiers toegewezen. De opsplitsing van de cijfers per gewestelijke directie is niet onmiddellijk beschikbaar en zal u zo spoedig mogelijk worden bezorgd, zo mogelijk voor het einde van de legislatuur. Als dit onmogelijk is, zal ik u een beter antwoord geven de volgende legislatuur.

 

02.03  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik zie dat de minister buitengewone inspanningen doet. Aan het einde van de legislatuur wordt hij stilaan beter.

 

De voorzitter: Ik laat voor alle commissieleden de verschillende bijlagen kopiëren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de controlewerkzaamheden van de verschillende gewestelijke directies in de sector van de directe belastingen" (nr. 14800)

03 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les activités de contrôle des différentes directions régionales dans le secteur des contributions directes" (n° 14800)

 

03.01  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, dit is een vraag over de sector van de directe belastingen.

 

Ten eerste, hoeveel grondige verificaties werden uitgevoerd in de verschillende gewestelijke directies, uitgesplitst over de verschillende beroepscategorieën van zelfstandigen, handelaars, vrije beroepen en landbouwers, de bedrijfsleiders en de loontrekkenden, en dit voor aanslagjaren 2003, 2004 en 2005? Hoe verhouden deze zich tot het totaal aantal door de gewestelijke directies te behandelen aangiftes?

 

Ten tweede, hoeveel grondige verificaties worden uitgevoerd in de verschillende gewestelijke directies, uitgesplitst over de verschillende beroepscategorieën van zelfstandigen, handelaars, vrije beroepen en landbouwers, de bedrijfsleiders en de loontrekkenden voor aanslagjaar 2006? Hoeveel daarvan zijn intussen afgehandeld? Hoe verhouden deze zich tot het aantal door de gewestelijke directies te behandelen aangiftes?

 

Ten derde, hoeveel beheerscontroles werden uitgevoerd in de verschillende gewestelijke directies, uitgesplitst over de verschillende beroepscategorieën van zelfstandigen, de bedrijfsleiders en de loontrekkenden en dit voor aanslagjaren 2003, 2004 en 2005? Graag ook de verhouding tot het totaal aantal te behandelen aangiftes.

 

Ten vierde, hoeveel beheerscontroles zullen worden uitgevoerd in de verschillende gewestelijke directies, uitgesplitst over de verschillende beroepscategorieën van zelfstandigen, bedrijfsleiders en loontrekkenden en dit voor aanslagjaar 2006? Hoeveel daarvan zijn intussen afgehandeld? Hoe verhouden deze zich tot het aantal door de gewestelijke directies te behandelen aangiftes?

 

03.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Devlies, zoals in vorig antwoord wordt gesteld, wordt een grondige verificatie gedefinieerd als een polyvalente controle van een onderneming inzake directe belastingen en btw en van sommige loontrekkenden en bedrijfsleiders die bijzondere aandacht vergen. Dergelijke controles worden in principe enkel door de controlecentra doorgevoerd.

 

In het kader van het in 2004 opgestarte dataminingproject worden aan de klassieke diensten van de directe belastingen en van de btw wel een aantal dossiers toegewezen.

 

De opsplitsing van de cijfers per gewestelijke directie is beschikbaar. Ik heb een aantal tabellen met gegevens voor de heer Devlies en voor het secretariaat.

 

De voorzitter: U bent wel zeer ijverig, mijnheer de minister.

 

03.03  Carl Devlies (CD&V): Het is natuurlijk belangrijk voor de minister die vragen correct te beantwoorden op dit moment.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Samengevoegde vragen van

- de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de termijnen tot vaststelling van het kadastraal inkomen in Brussel" (nr. 14804)

- de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de achterstand van de fiscale administratie bij het bepalen en meedelen van het kadastraal inkomen" (nr. 14816)

04 Questions jointes de

- M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les délais pour la fixation du revenu cadastral à Bruxelles" (n° 14804)

- M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le retard de l'administration fiscale dans la fixation et la communication du revenu cadastral" (n° 14816)

 

04.01  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, collega’s, mijnheer de minister, uit gegevens blijkt dat het kadastraal inkomen bij een eerste verhuring van een gebouw steeds later wordt berekend en bekendgemaakt. Het probleem is naar verluidt bijzonder schrijnend bij een aantal typische, Brusselse kantoorwijken, zoals Schumann, Louizalaan, Noordstation en Kruidtuin.

 

De gemiddelde termijn om het kadastraal inkomen in bedoelde kantoorwijken vast te stellen, bedraagt 37 maanden. Uit andere gegevens blijkt dat in Wallonië daarvoor 23 maanden nodig is en in Vlaanderen slechts 6 maanden.

 

Het spreekt voor zich dat door de traagheid van de administratie de overheid in Brussel miljoenen euro verliest.

 

Een van de oorzaken is de zware onderbezetting van de fiscale administratie in Brussel, zeker bij het kadaster. In combinatie met de steeds complexere dossiers en een achterhaalde berekeningsmethode, leidt dat in de praktijk tot een steeds grotere achterstand.

 

Ook zijn er steeds meer bedrijven die een of meerdere jaren geen kadastraal inkomen moeten betalen, omdat de inkohiering is verjaard.

 

In de praktijk blijkt ook iets aan de termijnen te schorten. Een eigenaar heeft twee maanden om het kadastraal inkomen te betwisten. Bij betwisting is er geen verplichte termijn waarbinnen de fiscale administratie een antwoord moet sturen. In Brussel bedraagt de gemiddelde antwoordtermijn op de betwiste kadastrale inkomens zowat 24 maanden. De eigenaar van het gebouw moet wel altijd het kadastraal inkomen betalen, ook als hij het bedrag betwist. Als de eigenaar bij de betwisting gelijk krijgt, wat blijkbaar in steeds meer dossiers het geval is, betaalt de overheid een wettelijke intrest van 7%.

 

Gelet op de toenemende omvang van vastgoeddossiers, gaat het om steeds grotere bedragen. Zo is er het voorbeeld van de Koon Building in Evere, die in 2001 voor de eerste maal werd verhuurd. Het gebouw was belastbaar vanaf 1 januari 2002. De inkohiering kwam er pas in 2006. Door de verjaring ging in voornoemd dossier meer dan 100.000 euro aan belastinginkomsten verloren.

 

Mijnheer de minister, gelet op het grote belang van de goede werking van uw fiscale administratie, had ik u in dat verband graag een achttal vragen gesteld.

 

Ten eerste, welke maatregelen hebt u in 2006 genomen opdat uw administratie deze toestand, voornamelijk in Brussel, kan verhelpen?

 

Ten tweede, hoeveel dossiers zijn in 2006 verjaard? Hoeveel dossiers dreigen er in 2007 te verjaren, gelet op de lange termijnen die voor de afhandeling blijkbaar nodig zijn?

 

Ten derde, bent u van oordeel dat er meer rechtszekerheid is zowel voor de fiscale administratie als voor de eigenaars, indien een vaste antwoordtermijn zou worden gehanteerd?

 

Ten vierde, zo ja, kunt u zich dan vinden in een vaste antwoordtermijn van zes maanden?

 

Ten vijfde, hoe komt het dat het engagement om de waardeaanpassingen, wat men ook de perequatie noemt, om de tien jaar te doen, geen gevolg krijgt?

 

Ten zesde, bent u van oordeel dat een betwistingstermijn van twee maanden voor een correctie van een kadastraal inkomen, of voor een aanpassing aan de realiteit, nog realistisch is?

 

Ten zevende, wat vindt u van het voorstel om evenwichtige wettelijke termijnen in te voeren, bijvoorbeeld om het kadastraal inkomen binnen de zes maanden te betekenen, zes maanden voor de eigenaar om erop te reageren en zes maanden voor de fiscus om een antwoord te formuleren?

 

Ten slotte - en dat is geen onbelangrijke vraag -, bent u bereid om met een aantal wetgevende initiatieven naar het Parlement te komen, desgevallend en op uw verzoek in de volgende legislatuur, mijnheer de minister, om aan een aantal van deze scheefgetrokken zaken iets te doen?

 

04.02  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de heer Goyvaerts heeft een zeer uitgebreide vraag gesteld. Ik zal mijn vraag dus beperken.

 

Is het juist dat de verjaringen van de inkohieringen van het kadastraal inkomen zich in die mate voordoen? Bent u reeds lang op de hoogte van deze problematiek? Welke bedragen hebben de verschillende overheden tot dusver verloren?

 

04.03 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Goyvaerts, mijnheer Devlies, mijn antwoord geldt voor beide vragen. Ik zal mij toespitsen op het aspect vaststelling van het kadastraal inkomen.

 

De weerslag van het ontbreken of van de inning van het onroerend inkomen, zijnde een geregionaliseerde materie, kan binnen dit tijdsbestek niet worden becijferd. Desgewenst zal daaromtrent een onderzoek worden opgestart. Het lijkt mij aangewezen om de oorzaken die aan de basis van de aangekaarte problematiek liggen, kort toe te lichten.

 

De vraag binnen welke termijn het KI vast te stellen is en de bezwaarde dossiers af te handelen zijn, betreft hoofdzakelijk de in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gelegen nijverheid en uitzonderlijke gebouwen, zoals kantoorgebouwen. Deze termijnen zijn te wijten aan de exponentiële toename van prestigieuze en complexe nieuwbouwprojecten. Deze situatie, gekoppeld aan de specifieke problemen van een grootstad, is ook andere voor administraties niet onbekend. Om aan deze situatie tegemoet te komen, werd voor de gemeenten gelegen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een speciale cel opgericht, bestaande uit vier ervaren experts en drie experts in opleiding die exclusief belast zijn met de vaststelling van het KI van nijverheidsgebouwen en uitzonderlijke gebouwen. De werkmethoden voor de schatting van kantoorgebouwen worden gemoderniseerd om hen in staat te stellen op een snellere wijze de opdracht te volbrengen. Daarenboven werd aan de gewestelijke directeurs van het kadaster gevraagd een aantal ambtenaren te belasten met de prioritaire afhandeling van bezwaarschriften inzake het kadastraal inkomen.

 

Wat mogelijke wetgevende initiatieven betreft, gebiedt de billijkheid dat daaromtrent ook gesprekken worden opgestart met de Gewesten. Het betreft een ingewikkelde problematiek, waarbij de gelijkheid tussen alle belastingplichtigen niet uit het oog mag worden verloren.

 

04.04  Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, uw laatste zin, met name dat het nu zeker niet het geval is dat alle belastingplichtigen gelijk worden behandeld, is uiteraard belangrijk.

 

Voorts stel ik vast dat de zaak dermate dringend is dat er al vier ervaren experts werden aangetrokken en dat er drie in opleiding zijn. Dat biedt enig soelaas. Ik weet evenwel niet of dit, evenals de aangepaste werkmethode, voldoende zal zijn om het probleem op korte termijn op te lossen. Zoals ik reeds zei in mijn inleiding maakt men blijkbaar gebruik van een verouderde software en creëert men complexe toestanden.

 

Ik kan u slechts aanmanen deze situatie sneller te verhelpen dan uit uw antwoord blijkt, want ik stel vast dat de Staat ter zake wordt benadeeld. Volgens u is het een specifiek probleem voor Brussel. Hoe meer gebouwen de overheid zal verkopen, hoe groter de kans dat er complexen zullen bijkomen. U verblijft thans ook in een nieuw gebouw, het North Gate. Het volume van de Financietoren is inmiddels verdubbeld.

 

Ik kan u slechts dringend verzoeken om meer spoed te zetten achter de afhandeling van die dossiers.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Question de Mme Camille Dieu au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "une intervention de l'État fédéral dans les frais de chauffage des maisons de repos" (n° 14768)

05 Vraag van mevrouw Camille Dieu aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "een tegemoetkoming door de federale overheid in de verwarmingskosten van de rusthuizen" (nr. 14768)

 

05.01  Camille Dieu (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, en 2006, l'État fédéral décidait qu'il interviendrait dans les frais de chauffage des particuliers durant la période du 1er juin au 31 décembre 2005. Il décidait également qu'une intervention analogue serait prévue au niveau des structures collectives.

 

La Fédération des CPAS s'est alors inquiétée auprès du gouvernement wallon d'abord – mais la question m'a été renvoyée – du fait qu'une personne âgée vivant en maison de repos ne bénéficiait pas des mêmes droits de chauffage que celle qui disposait d'un logement privatif. À ma connaissance, aucune décision n'a encore été prise à ce jour par le fédéral pour les structures collectives, ce qui engendre une différence de traitement entre le secteur non marchand public et le privé.

 

Interpellée le 5 mars dernier, la ministre régionale des Affaires sociales, Mme Vienne, a rappelé que la Région n'était pas compétente en la matière, qu'elle n'intervenait pas dans le financement des frais de fonctionnement des institutions de soins et qu'elle ne disposait donc pas d'éléments objectifs pour évaluer les répercussions de la hausse du prix du chauffage au sein des structures collectives.

 

Dès lors, je vous pose la question suivante.

 

Afin d'assurer un traitement identique à tous nos concitoyens, l'État fédéral va-t-il faire un geste?

 

Si tel est le cas, ne pensez-vous pas que l'État fédéral devrait octroyer un taux réduit de TVA aux structures collectives comme il l'a fait pour les particuliers?

 

05.02  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, madame Dieu, en effet, le gouvernement a décidé en Conseil des ministres des 9 et 23 septembre 2005 d'instaurer une série de mesures visant à intervenir financièrement dans le coût d'acquisition de sources d'énergie destinées au chauffage.

 

La loi du 9 janvier 2007 octroie une allocation pour l'acquisition du gasoil, du gaz propane en vrac, de pétrole lampant ou de gaz naturel destinés au chauffage d'une habitation privée à l'occupant d'une habitation privée, en vertu d'un droit réel immobilier ou d'un droit personnel qui est le contrat de louage d'immeuble, qui acquitte lui-même le prix de la fourniture d'énergie.

 

En raison de la "ratio legis" de cette loi, les personnes qui ne peuvent bénéficier d'un logement que dans le cadre d'une convention comportant un ensemble de prestations de services incluant entre autres la fourniture de nourriture et de boissons, l'entretien, les soins de santé, etc., ainsi que les exploitants d'établissements qui fournissent ces prestations de service, tels que les maisons de repos et les hôtels, etc., ne peuvent prétendre aux avantages de ladite loi.

 

Cependant la loi spéciale du 30 mars 2006 attribuant une allocation spéciale unique en faveur de la Communauté française, de la Communauté flamande, de la Région wallonne et de la Région de Bruxelles-Capitale, publiée au Moniteur belge du 31 mars 2006, et la loi du 30 mars 2006 attribuant une allocation spéciale unique en faveur de la Communauté germanophone, publiée au Moniteur belge du 31 mars 2006, concrétisent, contrairement à ce que vous semblez affirmer, le financement supplémentaire et exceptionnel par l'État fédéral, au profit des Régions et Communautés afin de réduire les frais de chauffage des structures collectives.

 

Le tout représente un montant de 10 millions d'euros qui a été réparti sur la base du calcul du surcoût auquel étaient confrontées les institutions qui dépendent de ces entités fédérées. Elles ont effectué elles-mêmes le calcul. Le détail du calcul a été approuvé lors du comité de concertation du 7 décembre 2005.

 

Les entités fédérées disposaient ensuite d'une pleine autonomie de dépense; le gouvernement fédéral n'avait à cet effet aucune compétence pour l'utilisation des moyens. Je ne sais évidemment pas si toutes les entités fédérées ont évalué le surcoût lié aux maisons de repos dans le calcul qui nous a été communiqué. Je peux en tout cas vous dire que cela a été le cas pour certaines d'entre elles. Je dois ainsi vous renvoyer vers l'institution régionale qui devait normalement intégrer dans le calcul de cette allocation exceptionnelle le complément lié aux maisons de repos.

 

Je vous remets une copie de ma réponse.

 

05.03  Camille Dieu (PS): Je la reçois volontiers et je la transmettrai illico à mes collègues du Parlement wallon qui ont interpellé la ministre.

 

Je vous remercie, monsieur le ministre.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitter: Vraag nr. 14819 van de heer Van Biesen wordt omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 14842 van de heer Wathelet en vraag nr. 14874 van mevrouw De Block worden uitgesteld. Vraag nr. 14883 van mevrouw Pieters wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

Wij komen thans aan de interpellatie nr. 1070 van de heer Devlies over de invordering van de penale boetes.

 

05.04  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik heb twee interpellaties. Ik stel voor om deze interpellatie uit te stellen tot volgende week en vandaag alleen de tweede te houden.

 

De voorzitter: Mijnheer Devlies, op uw voorstel wordt uw interpellatie nr. 1070 dus uitgesteld tot volgende week dinsdag.

 

06 Interpellatie van de heer Carl Devlies tot de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de internationale organisatie van belastingontwijking via voorafgaande beslissing" (nr. 1071)

06 Interpellation de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "l'organisation, au niveau international, de mécanismes d'évasion fiscale basés sur des décisions anticipées" (n° 1071)

 

06.01  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de minister, volgens de indieners van het voorstel van resolutie over de belastingparadijzen heeft België een aantal van de door de OESO voorgestelde maatregelen genomen om zijn belastingbasis te beschermen tegen schadelijke belastingconcurrentie. Zo werd de wet van 21 juni 2004 geprezen omdat België het at-arm’s-length-principe invoert in het fiscaal recht. De regeling van artikel 185 §2 van het Wetboek van inkomstenbelasting laat inzake verrekenprijzen een unilaterale aanpassing van de in België belastbare winst toe indien een winstverschuiving heeft plaatsgevonden als gevolg van afwijkingen van het at-arm’s-length-principe bij intragroeptransacties.

 

Voor een goed begrip lijkt het mij nuttig artikel 185 §2 zoals ingevoegd door de wet van 21 juni 2004 nader te analyseren. Ik krijg immers de indruk dat de auteurs van voornoemde resolutie zich vooral verheugen om het eerste lid van artikel 185 §2 en minder stilstaan bij de draagwijdte van het tweede lid van die bepaling. Artikel 185 §2, eerste lid, a, laat een verhoging toe van de winst van de binnenlandse vennootschap die deel uitmaakt van een multinationale groep. Artikel 185 §2, eerste lid, b, laat een neerwaartse aanpassing toe van de winst van een binnenlandse vennootschap die eveneens deel uitmaakt van een multinationale groep. De winstaanpassingen dienen het gevolg te zijn van winstverschuivingen binnen multinationals die het resultaat zijn van voorwaarden die tussen de binnenlandse vennootschap en een buitenlandse groepsvennootschap zijn overeengekomen of zijn opgelegd en die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke vennootschappen.

 

Met deze bepaling wordt het at-arm’s-length-principe ingevoerd in het Belgisch fiscaal recht. Tot op heden beriep de fiscus zich op artikel 26 van het WIB in geval van de toekenning van abnormale en goedgunstige voordelen door binnenlandse vennootschappen aan buitenlandse groepsvennootschappen. Ook op basis van de artikelen 54, 198, 11 en 344 §2 van het WIB kan de fiscus winstverschuivingen van binnenlandse vennootschappen naar buitenlandse groepsvennootschappen tegengaan. Artikel 185 §2, tweede lid, voorziet dat winstaanpassingen in drie gevallen kunnen worden doorgevoerd.

 

Eerst en vooral is er het Europees arbitrageverdrag van 23 juli 1990. Dit verdrag handelt over winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen gevestigd in Europese lidstaten. Dit verdrag waarborgt een effectieve afschaffing van dubbele economische belasting binnen een stipt tijdskader. Daarnaast is er de overlegprocedure van artikel 25 van het OESO-model. Artikel 9 van het OESO-model laat een verdragstaat toe onder bepaalde voorwaarden de winst van een onderneming gevestigd op haar grondgebied aan te passen. In de meeste door België gesloten dubbelbelastingverdragen is tot dusver alleen de eerste paragraaf van artikel 9 opgenomen. Als blijkt dat een Belgische onderneming winst heeft laten afvloeien naar een verbonden onderneming in een andere verdragstaat door niet at arm’s length te werken, dan kan België een opwaartse winstcorrectie doorvoeren op basis van het interne recht. In een beperkt aantal dubbelbelastingverdragen werd ook de tweede paragraaf van artikel 9 van het OESO-modelverdrag overgenomen, die voorziet in neerwaartse winstcorrecties.

 

Aangezien verdragteksten primeren op het interne recht, kan men voor de invoering van artikel 185 §2 WIB deze verdragen rechtstreeks toepassen en dus overgaan tot winstcorrecties. Wanneer een ander land overgaat tot een opwaartse winstaanpassing zou België moeten overgaan tot een neerwaartse winstaanpassing. Andersom kan België de winst opwaarts aanpassen bij een binnenlandse vennootschap volgens het intern fiscaal recht en zou het land waar de buitenlandse groepsvennootschap is gevestigd moeten overgaan tot een neerwaartse winstcorrectie. Op deze wijze wordt een economische dubbele belasting vermeden. De neerwaartse winstaanpassing is echter een reactie op een opwaartse winstaanpassing. Immers, geen enkel land ziet graag belastbare winst verschuiven naar het buitenland, ook België niet. Dat blijkt duidelijk uit het feit dat België in het verleden alleen de eerste paragraaf van artikel 9 van het OESO-model opnam in de door haar afgesloten dubbelbelastingverdragen.

 

De grote vernieuwing bevindt zich bij de invoering van winstcorrecties bij voorafgaande beslissing. Overeenkomstig artikel 20, tweede lid van de wet van 24 december 2002 wordt onder voorafgaande beslissing verstaan de juridische handeling waarbij de Federale Overheidsdienst Financiën overeenkomstig de van kracht zijnde bepalingen vaststelt hoe de wet wordt toegepast op een bijzondere situatie of richting die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. Meer nog, de professoren Van Crombrugge en Huysman vinden het in hun bijdrage in het Tijdschrift voor Rechtspersoon en Vennootschap onbegrijpelijk dat de toepassing van het at-arm’s-length-principe bij de winstbepaling van een binnenlandse vennootschap door middel van opwaartse winstcorrecties afhankelijk wordt gemaakt van een vrijwillig aan te vragen voorafgaande beslissing.

 

Ik denk dat weinig belastingplichtigen een voorafgaande beslissing aanvragen bij de rulingcommissie om meer belastingen te betalen. Anderzijds merk ik wel dat de rulingcommissie gebruikmaakt van artikel 185 §2, eerste lid, b. De beide auteurs verdedigen vanuit een academische analyse dat het centraliseren bij één dienst van neerwaartse winstaanpassingen een perfect rationele en verdedigbare optie is. Alleen moet ik vaststellen dat niet alleen de rulingcommissie zich binnen de FOD Financiën bezighoudt met de problematiek van verrekenprijzen. Er is binnen de belastingadministratie nog een kennisgroep Verrekenprijzen actief. Dit is een horizontale groep samengesteld uit ambtenaren werkzaam bij de administratie Fiscale Zaken, AOIF, Buitenlandse Investeringen, de rulingcommissie en de controlecentra.

 

Bovendien is er in het AIOF nog een controlecel Verrekenprijzen, die de coördinatie van de controle organiseert.

 

Om aan artikel 185, §2, eerste lid, b, toch een begrijpelijke uitleg te geven, wordt het artikel als volgt geformuleerd: “De neerwaartse winstaanpassing - eerste lid - vindt toepassing bij voorafgaande beslissing”. Mensen die voor multinationals werken, bevestigen de letterlijke toepassing van voornoemde bepaling.

 

De bepaling maakt het mogelijk dat Belgische vennootschappen van een multinationale groep bij voorafgaande beslissing zekerheid kunnen krijgen over een at arm’s length neerwaartse winstaanpassing, vooraleer de verrichting op fiscaal vlak uitwerking heeft gehad.

 

In tegenstelling tot beide verdragen gaat de neerwaartse winstaanpassing aan de opwaartse winstaanpassing vooraf. Meer zelfs, de vraag rijst of de opwaartse winstaanpassing bij de buitenlandse groepsvennootschap überhaupt plaatsvindt. Het stelsel blijft immers niet beperkt tot de relaties met vennootschappen gevestigd in landen waarmee België een dubbelbelastingverdrag sloot of met lidstaten van de Europese Unie. De memorie van toelichting bevestigt dat trouwens nadrukkelijk. Het feit dat de met de belastingplichtige contracterende partij zich in een land buiten de Europese Unie dan wel in een land zonder dubbelbelastingverdrag bevindt, speelt als dusdanig geen rol.

 

Naar aanleiding van onze vragen over het dubbelbelastingverdrag met Macau verklaarde de heer Van der Maelen dat wij nood hebben aan een maximale mogelijkheid tot informatie-uitwisseling.

 

Op basis van artikel 185, §2, eerste lid, b, en tweede lid, moet ik vaststellen dat in België bij voorafgaande beslissing een neerwaartse winstaanpassing kan worden verkregen, zonder dat België over enige informatie beschikt of in het buitenland een opwaartse winstaanpassing zal plaatsvinden. Dat systeem kan perfect met een belastingparadijs in toepassing zijn.

 

Zoals wij tijdens de hoorzittingen over de globalisering hebben kunnen vernemen, gebruiken ook multinationals offshorebedrijven om belastingen te ontwijken. Laten wij het met een voorbeeld illustreren.

 

Een multinational krijgt gratis het recht om een bepaald merk of octrooi in België te gebruiken. Normaal zou at arm’s length de Belgische vennootschap aan de buitenlandse groepsvennootschap een vergoeding moeten betalen. De Belgische vennootschap zal dan fiscaal aftrekbare kosten creëren, waardoor de Belgische, belastbare winst daalt. Zij maakt de kosten echter niet, tenminste niet zolang de buitenlandse administratie niet tot een opwaartse winstcorrectie overgaat en de verdragen België verplichten een neerwaartse winstcorrectie toe te passen. De binnenlandse vennootschap zal nu bij voorafgaande beslissing wel de zekerheid krijgen dat zij de kosten at arm’s length van de Belgische winst kan aftrekken.

 

Gelet op het feit dat de groepsvennootschap niet in een land met een verplichting tot informatie-uitwisseling moet zijn gevestigd, biedt de wet van 21 juni 2004 toch wel mogelijkheden tot een internationale organisatie van belastingontwijking via voorafgaande beslissing, de lovende woorden in het voorstel van resolutie over de belastingparadijzen ten spijt. De titel van het artikel “Creating opportunities in Belgium” kan dat niet beter samenvatten.

 

De vraag is bijna overbodig. Laat de rulingcommissie haar beslissing afhangen van het feit dat de buitenlandse fiscus tot een opwaartse winstaanpassing zal overgaan of dat te weten kan komen?

 

Voorzitter: Luc Gustin.

Président: Luc Gustin.

 

Ik ga niet dieper in op het sturende effect van deze bepaling om onderzoek en ontwikkeling in het buitenland te lokaliseren, wat haaks staat op alle andere stimuli voor onderzoek en ontwikkeling die de federale en de Vlaamse overheid geven.

 

Mijn vragen zijn de volgende. Kan een taxatie-ambtenaar al dan niet toepassing maken van artikel 185, §2, eerste lid, a van het Wetboek van inkomstenbelastingen of moet hij voor opwaartse winstcorrecties nog steeds een beroep doen op het gemeen fiscaal recht, in het bijzonder op artikel 26 van het WIB.

 

Wat is het nut van artikel 185, §2, eerste lid, a wanneer de at arm’s length opwaartse winstaanpassing afhankelijk wordt gemaakt van de aanvraag door de binnenlandse multinational?

 

Hoeveel voorafgaande beslissingen werden bij toepassing van opwaartse winstcorrecties ontvankelijk verklaard en goedgekeurd door de dienst van voorafgaande beslissingen in 2004, 2005 en 2006?

 

Hoeveel voorafgaande beslissingen bij toepassing van neerwaartse winstcorrecties in 2004, 2005 en 2006 werden ontvankelijk verklaard en goedgekeurd door de dienst van voorafgaande beslissingen?

 

Mijnheer de minister, kunt u mij toelichten hoe men bij voorafgaande beslissing, dus alvorens een verrichting fiscaal uitwerking heeft gehad, een neerwaartse winstcorrectie kan toestaan aan een binnenlandse vennootschap, zonder dat de Belgische fiscus zeker is dat de buitenlandse fiscale administratie overgaat tot een opwaartse winstcorrectie bij de buitenlandse groepsvennootschap?

 

Is een informatie-uitwisseling met de buitenlandse belastingadministratie niet essentieel om te controleren of een at arm’s length neerwaartse winstaanpassing in België correspondeert met een at-arm’s-length opwaartse winstaanpassing in het buitenland?

 

Dient artikel 185, §2, eerste lid, b inderdaad tot het beleid van de regering om fiscale creating opportunities in Belgium mogelijk te maken voor multinationale ondernemingen door de fiscale aftrek van het at-arm’s-length-kosten toe te laten, alhoewel zij niet gedaan of gedragen zijn om belastbare beroepsinkomsten te verkrijgen?

 

Mijnheer de minister, kunt u de keuze toelichten om bij voorafgaande beslissing winstcorrecties ingevolge de problematiek van transfer pricing toe te wijzen aan de rulingcommissie enerzijds en een kennisgroep Verrekenprijzen en een controlecel Verrekenprijzen binnen de administratie op te richten en te handhaven anderzijds. Ware het niet beter de kennis te concentreren binnen één cel binnen de administratie van de belastingen?

 

Waarom werd het noodzakelijk geacht om bij at arm’s length winstaanpassingen toe te wijzen aan de rulingcommissie, opgericht buiten de administratie van de belastingen en niet binnen de administratie?

 

In ruling nr. 600.099 liet de rulingcommissie haar oordeel niet afhangen van dezelfde fiscale kwalificatie van de winstdelende obligatie door de buitenlandse belastingadministratie.

 

Ik verwijs ook graag naar de ruling nr. 600.354 waarin ik een ietwat eigenaardige zin heb teruggevonden in het voorwerp van de aanvraag. Ik lees daarin het volgende: “De aanvraag strekt ertoe te vernemen of er naar de wetten van de Kaaimaneilanden …” Waarschijnlijk speelt er hier een vergissing, maar hieruit leid ik af dat dit dossier betrekking heeft op een maatschappij in de Kaaimaneilanden. Het voorwerp van “De aanvraag strekt ertoe” is bevestiging te bekomen dat de vergoedingen die bvba A zal ontvangen van verbonden ondernemingen voor de door haar geleverde diensten voor de periode vanaf 1 februari 2005 in overeenstemming zijn met het at-arm’slength-principe zoals vervat in artikel 185, §2 van het Wetboek van inkomstenbelastingen en dat deze vergoedingen geen aanleiding geven tot het bestaan van enig abnormaal of goedgunstig voordeel zoals bepaald in de artikelen 26, 79 en 207. Ik verwijs tevens naar de voorafgaande beslissing nr. 600.099.

 

In casu met betrekking tot de twee rulings die ik heb geciteerd, kon de administratie geen informatie inwinnen bij de buitenlandse fiscus over de exacte situatie. Dat kan enkel in het geval van enkele dubbelbelastingverdragen en in toepassing van het Arbitrageverdrag van de Europese Gemeenschap.

 

Voorzitter: Luk Van Biesen.

Président: Luk Van Biesen.

 

06.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Devlies, de toevoeging van een tweede paragraaf in artikel 185 van het WIB 1992 door de wet van 21 juni 2004 strekte ertoe het op internationaal vlak algemeen aanvaard en door het artikel 9 van het OESO-model geïnspireerd model van aanslagprincipe in het Belgisch fiscaal recht om te zetten. De bepalingen van paragraaf 2, eerste lid PA houden in feite een bevestiging in van een voorheen reeds gehanteerde praktijk. Die praktijk strekt ertoe om in geval waarbij ingevolge de toepassing van een niet-correct verrekende prijs door een binnenlandse vennootschap of een in België gevestigde inrichting een voordeel werd toegestaan aan een buitenlandse verbonden vennootschap bij toepassing van artikel 26 van het WIB 1992, aan de belastbare basis van de voordeelverstrekkende entiteit toe te voegen door dit in de verworpen uitgaven op te nemen.

 

De taxatiediensten kunnen op basis van artikel 26 van het WIB 1992 en onder verwijzing naar het at-arm's-length-principe zoals vervat in artikel 185, §2, verder een dergelijke opwaartse correctie doorvoeren. Over de toepassing van artikel 185, §2 a werden er geen voorafgaande beslissingen genomen. Met betrekking tot de toepassing van artikel 185, §2 b werden tot op heden een zevental beslissingen getroffen en worden een vijftal dossiers in voorafgaande bespreking voorbereid.

 

Bovendien wil ik erop wijzen – zoals reeds eerder bevestigd in antwoord op een mondelinge vraag van de heer Tommelein – dat de situatie die in de voormelde litera B geviseerd wordt, deze is waarin een voorafgaande beslissing wordt verleend over een methodiek om te komen tot de vaststelling van een at-arm's-length-winst, rekening houdend met de functies die zullen worden uitgeoefend, de risico's die zullen worden gedragen en de activa die zullen worden aangewend met betrekking tot activiteiten die in België nog geen gevolgen op fiscaal vlak hebben gehad.

 

Dienaangaande moet de winst, die via de Belgische financiële rapportering van de multinationale groep in België aangetoond wordt en die de at-arm's-length-winst te boven gaat, voor de toepassing van artikel 185, §2 b niet in de Belgische fiscale winstbepaling en bijgevolg niet in de belastbare grondslag worden opgenomen.

 

Bovendien is het niet de taak van de Belgische fiscus om bij de toepassing van artikel 185, §2 b te bepalen bij welke buitenlandse vennootschappen de bedoelde meerwinst in de winst zou moeten worden opgenomen. Om diezelfde reden is het overigens niet mogelijk om passende informatie uit te wisselen bij buitenlandse belastingadministraties.

 

Gelet op wat voorafgaat en mede gelet op het voorafgaand karakter van de beslissingen die door de dienst DVB worden getroffen, wordt aan de aanvragers om voorafgaande beslissing tot toepassing van artikel 185, §2 b steeds verzocht om omstandig de redenen uiteen te zetten en de nodige documentatie te verstrekken met betrekking tot de berekening van de vrij te stellen winst. Hierbij moet het volstaan dat wordt aangetoond wat de at-arm's-length-vergoeding is waarop de Belgische belastingplichtige recht heeft om de meerwinst die geacht wordt toe te behoren tot de winst van buitenlandse groepsvennootschappen vrij te stellen van Belgische belastingen.

 

Voor de Belgische fiscus is het trouwens van weinig nut om de correcte winst in het buitenlands vast te stellen, vermits daartoe een documentatie nodig is die niet noodzakelijk dezelfde is als de documentatie die vereist is voor het vaststellen van de aan de Belgische partij toe te wijzen winst. Theorie van de test party. Het vaststellen van de winst van de buitenlandse partijen vraagt trouwens heel wat inzet van middelen en tijd die uiteindelijk tot niets anders dienen dan aan te tonen dat de vrijgestelde winst correct werd berekend.

 

Welnu, hetzelfde resultaat kan ook worden bereikt door een verrekenprijsstudie die ertoe strekt de juiste winst in België aan te tonen. De mogelijkheid om de naleving van het aanslagprincipe grensoverschrijdend te controleren, gezien met name onze nationale bepalingen betreffende het onderzoek en de controle geen extraterritoriale werking hebben, werd ook onderkend in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat de wet van 21 juni 2004 is geworden. Het moet derhalve volstaan dat de FOD Financiën – DVB – de nodige informatie inzamelt bij de betrokken vennootschap of andere leden van de groepen, teneinde de correcte toepassing van het aanslagprincipe te kunnen controleren. De redenen waarom een afzonderlijke dienst van Voorafgaande Beslissingen in het leven werd geroepen zijn voldoende aan bod gekomen bij de bespreking van de wet van 21 juni 2004 en in de overwegingen bij het KB van 13 augustus 2004, houdende oprichting van deze dienst. Ik verwijs dus naar de besprekingen in dat verband.

 

06.03  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitvoerige toelichting.

 

Met betrekking tot de opwaartse aanpassing bevestigt u dat de vroegere praktijk op basis van artikel 26 van het Wetboek van Inkomstenbelasting wordt voortgezet.

 

U zegt ook dat de regel van artikel 185 kan worden ingeroepen door de taxateur. Dat wordt wel niet zo uitdrukkelijk bepaald in de wet. Ik veronderstel dat dit uw interpretatie is, want in de wet wordt uitdrukkelijk bepaald dat de opwaartse aanpassing dient te gebeuren via de dienst van Voorafgaande Beslissingen.

 

Met betrekking tot de neerwaartse winstcorrectie gaf u een toelichting over de gevolgde procedure. Dat is een procedure die een en ander verduidelijkt. Het is uiteraard moeilijk om op basis van de gegevens waarover wij beschikken hierover een oordeel uit te spreken. Volgens mij zou het wenselijk zijn dat er een formule wordt gevonden waarbij aan het Parlement de mogelijkheid wordt gegeven om de activiteiten van de rulingcommissie van dichterbij te volgen. Het jaarverslag dat tegenwoordig ter beschikking wordt gesteld is bijzonder summier en onvoldoende om een klare blik te krijgen op de evolutie van de beslissingen van de rulingcommissie.

 

Ik zal bijgevolg een motie van aanbeveling indienen.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heer Carl Devlies en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van de heer Carl Devlies

en het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Financiën,

vraagt de minister

in het jaarverslag 2006 over de toepassing van artikel 185, §2 WIB 92 gedetailleerd de Kamer in te lichten over

a) het aantal (met vermelding van de nummers) voorafgaande beslissingen genomen in 2004, 2005, 2006 waarbij toepassing werd gemaakt van artikel 185, §2, eerste lid a WIB 92 met vermelding van het land waar de buitenlandse multinationale groepsvennootschap gevestigd is; of met dit land een (dubbelbelasting)verdrag werd ondertekend dat voorziet in een informatie-uitwisseling en of de opwaartse winstcorrectie bij de binnenlandse vennootschap door middel van vermelde voorafgaande beslissing het gevolg is van of voorafgaat aan en/of, (on)afhankelijk is van de neerwaartse winstcorrectie bij de in het buitenland gelegen multinationale groepsvennootschap of -vestiging;

b) het aantal (met vermelding van de nummers) voorafgaande beslissingen genomen in 2004, 2005, 2006 waarbij toepassing werd gemaakt van artikel 185, §2, eerste lid b WIB 92 met vermelding van het land waar de buitenlandse multinationale groepsvennootschap gevestigd is; of met dit land een (dubbelbelasting)verdrag werd ondertekend dat voorziet in een informatie-uitwisseling en of de neerwaartse winstcorrectie bij de binnenlandse vennootschap door middel van vermelde voorafgaande beslissing het gevolg is van of voorafgaat aan en/of (on)afhankelijk is van de opwaartse winstcorrectie bij de in het buitenland gelegen multinationale groepsvennootschap of -vestiging."

 

Une motion de recommandation a été déposée par M. Carl Devlies et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l'interpellation de M. Carl Devlies

et la réponse du vice-premier ministre et ministre des Finances,

demande au ministre

dans le rapport annuel 2006 relatif à l’application de l’article 185, §2, du CIR 92, d’informer de manière détaillée la Chambre sur

a) le nombre (avec mention des numéros) de décisions anticipées prises en 2004, 2005 et 2006 en application de l'article 185, §2, premier alinéa a du CIR 92, avec mention du pays où est établie la société de groupe multinationale étrangère; si une convention (préventive de la double imposition) prévoyant un échange d'informations a été conclue avec ce pays et si la révision à la hausse des bénéfices auprès de la société résidente par le biais de la décision anticipée est la conséquence ou précède et/ou est (in)dépendante de la révision à la baisse des bénéfices auprès de la société ou de l'implantation de groupe multinationale établie à l'étranger;

b) le nombre (avec mention des numéros) de décisions anticipées prises en 2004, 2005 et 2006 en application de l'article 185, §2, premier alinéa b du CIR 92, avec mention du pays où est établie la société de groupe multinationale étrangère; si une convention (préventive de la double imposition) prévoyant un échange d'informations a été conclue avec ce pays et si la révision à la baisse des bénéfices auprès de la société résidente par le biais de la décision anticipée est la conséquence ou précède et/ou est (in)dépendante de la révision à la hausse des bénéfices auprès de la société ou de l'implantation de groupe multinationale sise à l'étranger.“

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw Marie-Christine Marghem en door de heren Luc Gustin en Luk Van Biesen.

 

Une motion pure et simple a été déposée par Mme Marie-Christine Marghem et par MM. Luc Gustin et Luk Van Biesen.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

07 Vraag van de heer Luk Van Biesen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de toepassing van artikel 171 van het WIB 1992" (nr. 14901)

07 Question de M. Luk Van Biesen au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "l'application de l'article 171 du CIR 1992" (n° 14901)

 

07.01  Luk Van Biesen (VLD): Mijnheer de minister, het aangifteformulier voor de personenbelasting voor het aanslagjaar 2007 is inmiddels verschenen in het Belgisch Staatsblad. Er zijn evenwel nog wat onduidelijkheden over de wijze waarop sommige wetsartikelen door de administratie zullen worden geïnterpreteerd voor de berekening van de belastingplichten.

 

Artikel 171 van het WIB ’92 start met de volgende zin: “In afwijking van de artikelen 130 tot 168 zijn afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting betreffende de andere inkomsten meer bedraagt dan die welke zou voortvloeien uit de toepassing van de even vermelde artikelen of het geheel van de belastbare inkomsten.”

 

Mijnheer de minister, graag vernam ik van u hoe deze zinsnede moet worden geïnterpreteerd in het geval van een gemeenschappelijke aanslag, namelijk gehuwden en/of wettelijk samenwonenden. Moet in dat geval het geheel van de belastbare inkomsten vastgesteld worden per belastingplichtige of slaat dit begrip op het geheel van de inkomsten van het gezin?

 

07.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, wanneer voor echtgenoten of wettelijk samenwonenden een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, en zij beiden inkomsten hebben verkregen als bedoeld in artikel 171 van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992, wordt per echtgenoot of partner zowel de volledige als de gedeeltelijke globalisatie berekend en wordt uiteindelijk de combinatie toegepast die voor beide echtgenoten of partners samen de voordeligste is. Het geheel van de belastbare inkomsten moet dus worden beoordeeld per echtgenoot of wettelijk samenwonende partner en niet per gezin.

 

De berekeningswijze is tengevolge van de volledige decumul van de inkomsten van de echtgenoot en wettelijk samenwonende en is dan ook reeds van toepassing sedert aanslagjaar 2005. Het betreft dus geenszins een nieuwigheid vanaf het aanslagjaar 2007.

 

07.03  Luk Van Biesen (VLD): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw duidelijk antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De vragen van de heer Tommelein zijn ingetrokken. Punten 23 en 24, vragen nrs. 14909 en 14917 van de heer Van der Maelen worden omgezet in een schriftelijke vraag. De vraag van de heer Wathelet, nr. 14918 is uitgesteld.

 

08 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eersteminister en minister van Financiën over "het voorstel van een overgangsmaatregel ten behoeve van de bedrijven in de grensstreek met Frankrijk" (nr. 14953)

08 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "l'instauration éventuelle d'une mesure transitoire en faveur des entreprises dans la zone frontalière avec la France" (n° 14953)

 

08.01  Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Mijnheer de vicepremier, ik kom terug op het ontwerp van protocolakkoord in het kader van de Frans-Belgische grensarbeid. De voornaamste punten ervan zijn dat vanaf 1 januari 2007 de in België verblijvende grensarbeiders in Frankrijk belastbaar zijn en dat de in Frankrijk verblijvende grensarbeiders die in België werken, gedurende 25 jaar nog in Frankrijk belastbaar blijven als ze niet meer dan 30 dagen per jaar buiten de grenszone hun activiteiten uitoefenen.

 

Voor de Belgische bedrijven in de grenszone breken er moeilijke tijden aan, want volgens hun voorspellingen zal tegen eind volgend jaar de instroom van Noord-Franse werknemers grotendeels gestopt zijn en vele vacatures zullen gezien de lage werkloosheidsgraad in de West-Vlaamse regio en de beperkte mobiliteit tussen Henegouwen en West-Vlaanderen moeilijk kunnen worden ingevuld.

 

De bedrijfswereld vraagt om een overgangsmaatregel voor de bedrijven parallel aan de overgangsmaatregel voor de werknemers. De bedrijven vragen de garantie van het bestaande contingent Noord-Franse werknemers gedurende 10 jaar, precies omdat de meeste bedrijven met een investeringstermijn van 10 jaar werken. Met andere woorden, voor elke Noord-Franse werknemer die wegvalt, zou er een andere Noord-Franse werknemer onder het gunstige regime gedurende de overgangsperiode mogen worden aangeworven.

 

Voorts pleit de bedrijfswereld ervoor om de overgangsperiode van 25 jaar persoonsgebonden te maken en niet contractgebonden. In dat laatste geval komt immers de overgangsmaatregel te vervallen als iemand van contract verandert.

 

Mijnheer de minister, hoever staat het met de onderhandeling en de opmaak van het protocol? Is er al een datum van ondertekening bekend? Zal het nog vóór de ontbinding van de Kamers aan de parlementen worden voorgelegd?

 

Hoe staat u tegenover het voorstel van de bedrijfswereld om te voorzien in een overgangsperiode van 10 jaar voor bedrijven in de grenszone? Zal u dat onderhandelen?

 

Wat is uw reactie op het voorstel om de overgangsmaatregel van 25 jaar persoonsgebonden te maken in plaats van contractgebonden?

 

08.02 Minister Didier Reynders: Het protocolakkoord dat zopas in een persbericht werd aangekondigd, legt enkel een aantal principes vast waarop een toekomstige grensarbeidregeling zou moeten steunen. Die principes moeten uiteraard worden opgenomen in een nieuw avenant bij de Frans-Belgische overeenkomst van 10 maart 1964.

 

Dit avenant zal duidelijkheid geven over de wijze van toepassing van de nieuwe regels en in het bijzonder over de modaliteiten en de grenzen van de overgangsregeling die van toepassing is op de grensarbeiders die inwoner zijn van Frankrijk. Dit nieuwe avenant zal de komende weken nader worden uitgewerkt. Zodra het getekend is, zal het ter goedkeuring worden voorgelegd aan het Belgische en het Franse Parlement. Het zal in werking treden nadat de akten van bekrachtiging zijn uitgewisseld.

 

Het voorstel om een contingent grensarbeiders te bepalen voor een tijdvak van tien jaar lijkt inderdaad aantrekkelijk. Het stuit evenwel op twee problemen: het bepalen van het exacte aantal personen dat op een bepaald ogenblik met recht het statuut van grensarbeider geniet en vooral de verdeling van dit contingent tussen de verschillende gerechtigde ondernemingen. Op basis van welk criterium zou de verdeling van dit contingent tussen de verschillende ondernemingen die in een Belgische grenszone gelegen zijn, moeten worden bepaald?

 

Het bepalen van een overgangsperiode heeft tot doel de partijen, wiens situatie wordt gewijzigd, in staat te stellen zich aan de nieuwe situatie aan te passen en op die manier de gevolgen van een plotselinge wijziging te verminderen. Vanuit die optiek is het duidelijk dat de beoogde overgangsmaatregelen gebonden moeten zijn aan de betrokken personen. Daarom werd een overgangsperiode van 25 jaar ten voordele van de grensarbeiders aangenomen en werd een bijkomend tijdvak van twee jaar toegestaan om de ondernemingen in staat te stellen bijkomend personeel aan te werven dat het statuut van grensarbeider geniet.

 

Ik heb aan mijn administratie gevraagd om uw voorstel voor de voorbereiding van een avenant verder te evalueren.

 

08.03  Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u zegt dat het avenant de komende weken nog moet worden uitgewerkt en dan pas kan worden ondertekend. Een goedkeuring door het huidige Parlement zal dus niet meer mogelijk zijn.

 

Het stelt mij gerust dat u het voorstel om te voorzien in een bijkomende overgangsperiode van tien jaar voor de bedrijven aantrekkelijk noemt. Het stoot echter nog op twee problemen. Ik vraag u om, met de betrokkenen ter plaatse, verder te proberen die problemen op te lossen, zodat er, ook vanuit het oogpunt van de bedrijven, een overgangsperiode komt en zodat de negatieve gevolgen die u hebt genoemd zo beperkt mogelijk kunnen blijven en onze tewerkstelling niet in het gedrang komt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de niet-geordonnanceerde kredieten op 31 december 2006" (nr. 14929)

09 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les crédits non ordonnancés au 31 décembre 2006" (n° 14929)

 

09.01  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ook dit is een schriftelijke vraag die werd omgezet.

 

Welk was het bedrag van de binnengekomen facturen waarvoor op 31 december 2006 nog geen ordonnancering gebeurde bij de administraties en de andere instellingen die onder uw toezicht staan? Om hoeveel facturen gaat het precies en op welke datum werden zij opgemaakt?

 

Ten tweede, wat is de reden voor het feit dat desgevallend geen ordonnancering gebeurde? Had dat te maken met de zogenaamde onderbenutting van kredieten, zoals opgelegd door het ankerprincipe, of waren de in de begroting van 2006 voorziene ordonnanceringskredieten ontoereikend? In dat laatste geval, welk was daarvan de oorzaak?

 

09.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Devlies, het ging in totaal om 55 facturen voor een totaalbedrag van 17,5 miljoen euro. Die facturen waren in januari 2007 allemaal betaald.

 

De wettelijke betaaltermijn ingevolge een bestelling van het departement Financiën is vijftig dagen. Met uitzondering van de overheidsbedrijven is het totaalbedrag van de facturen die niet binnen de vijftig dagen werden betaald op 31 december 2006 minder dan 4 miljoen euro, hetzij 0,25% van het budget van de FOD Financiën.

 

De gemiddelde vertraging bij die enkele facturen bedraagt vierentwintig dagen. Die vertraging is te wijten aan de nodige grondige controles in het raam van een gezond beheer van de staatsgelden indien men zich van de conformiteit tussen de bestelbon, de levering en de factuur wil vergewissen.

 

Daarnaast is het ook noodzakelijk om binnen de voorziene begrotingsenveloppe te blijven. Die enveloppe blijft op basis van een zo precies mogelijke voorspelling gevestigd. In het onderhavige geval mag een voorspelling die niet meer dan 0,25% van de realiteit afwijkt, als een uitstekende voorspelling worden beschouwd. Ik wil de bevoegde diensten van mijn departement daarvoor bedanken.

 

09.03  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de minister, mijn vraag slaat op de ordonnanceringen, niet op de betalingen zelf.

 

Ik herinner mij – ik heb u daarover trouwens ondervraagd in de plenaire vergadering in december – dat er op een bepaald moment toch nog voor 51 miljoen euro ordonnanceringen dienden te gebeuren. Zijn er op Financiën dan nog ordonnanceringen gebeurd na 15 december?

 

09.04 Minister Didier Reynders: Normaal wel, ja. Ik heb daarvan nu echter geen indicatie. Ik zal vragen om u een aanvullend antwoord te geven in dat verband.

 

09.05  Carl Devlies (CD&V): De vraag is of de thesaurie die dossiers nog behandeld heeft na 15 december.

 

09.06 Minister Didier Reynders: Ik zal vragen om u een antwoord te bezorgen in dat verband.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 14936 van mevrouw Gerkens wordt tot volgende week uitgesteld.

 

10 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het indienen van de btw-listing" (nr. 14940)

10 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le dépôt du listing TVA" (n° 14940)

 

10.01  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, deze vraag is al enkele weken oud en ik vermoed dat het probleem inmiddels is opgelost. Het ging over de opgelopen vertraging bij het versturen van btw-listings. Ondertussen is de termijn verlengd en daarmee is dat probleem opgelost.

 

10.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Devlies, de beslissing werd bekendgemaakt aan de hand van een persbericht en is ook terug te vinden op de website van de FOD Financiën sinds 26 maart 2007.

 

10.03  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de minister, deze vraag dateert van de periode voordien.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de verzending van aanslagbiljetten vóór de inkohiering" (nr. 14941)

11 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "l'envoi d'avertissements-extraits de rôle avant l'enrôlement" (n° 14941)

 

11.01  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, vorig jaar ondervroeg ik u over de aanslagbiljetten die met twee maanden vertraging werden verzonden. Nu werd ik gecontacteerd door een belastingplichtige die op 16 maart jongstleden een aanslagbiljet ontving dat volgens de vermelding pas op 22 maart zou worden ingekohierd en op 26 maart zou worden verzonden. De problemen blijven dus toch wel bestaan. De datum van verzending van de aanslagbiljetten is onduidelijk te bepalen. Er kan moeilijk worden beweerd dat de data vermeld op de aanslagbiljetten een vermoeden van juistheid hebben.

 

Meent u niet dat het aangewezen is om de UV-zendingen te laten voorzien van een dagstempel zodat er geen betwisting meer kan zijn over de datum van de verzending?

 

Kunt u mij tevens zeggen wat de geldigheid is van een aanslagbiljet dat aan de belastingplichtige wordt overgemaakt terwijl er nog geen inkohieringen hebben plaatsgevonden?

 

11.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Devlies, volgens de gegevens waarover mijn diensten beschikken, zijn de aanslagbiljetten voor de personenbelasting van de zending van 26 maart 2007 op bedoelde datum verstuurd.

 

Mijnheer Devlies, als u mij het artikelnummer kunt bezorgen van het voortijdig verstuurde aanslagbiljet, kan er een grondig onderzoek worden gevoerd. Zonder dat artikelnummer kan ik evenwel niets ondernemen. Ik heb een algemeen antwoord gekregen van mijn diensten dat zegt dat het op 26 maart verstuurd is. Met een precisering kan ik meer informatie geven. Zonder precisering is dat echter moeilijk.

 

11.03  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben uiteraard in het bezit van het betrokken aanslagbiljet. Ik zal aan de belastingplichtige moeten vragen of ik de gegevens mag doorsturen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 14976 van mevrouw Muylle, punt 29 op de agenda, wordt uitgesteld. Vraag nr. 14977 van de heer Deseyn, punt 30 van de agenda, wordt omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 14981 van de heer Van der Maelen, punt 31 van de agenda, wordt ook omgezet in een schriftelijke vraag.

 

12 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de verkoop van het Luxemburgcollege te Leuven" (nr. 14990)

12 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la vente du Collège de Luxembourg à Louvain" (n° 14990)

 

12.01  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de minister, het Luxemburgcollege te Leuven staat op de lijst van de gebouwen die zouden verkocht worden door de Regie der Gebouwen. Bij dat gebouw behoort ook een terrein dat momenteel gebruikt wordt door een aanpalende lagere school. Zij gebruikt het terrein als speelplaats. Die lagere school heeft geen alternatief voor de speelplaats in de omgeving. De Regie der Gebouwen heeft het terrein onteigend in het jaar 2003. Er zijn toen contacten geweest waarin min of meer werd toegezegd dat de school later opnieuw zou kunnen beschikken over de speelplaats en dat die eventueel zou kunnen verkocht worden aan de school.

 

Naar aanleiding van de berichten over de verkoop van het gebouw, is er natuurlijk ongerustheid bij de directie en de leerlingen van de school. Ik vermoed dat men u reeds gecontacteerd heeft, mijnheer de minister. Is het mogelijk daarover iets te zeggen? Is men principieel bereid om in geval van verkoop, de verkoop in twee loten te laten gebeuren, zodat de school de gelegenheid krijgt om het perceel aan te kopen?

 

12.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Devlies, het feit dat het Luxemburgcollege op een lijst van mogelijk te verkopen gebouwen staat, betekent nog niet dat het daadwerkelijk zal verkocht worden. Uit de lijst zullen de aangestelde experts een aantal gebouwen selecteren om te verkopen. Bovendien dient ook nog uitgemaakt te worden of het betreffende aanpalende terrein al dan niet in een mogelijke verkoop van het Luxemburgcollege wordt inbegrepen.

 

Het is steeds de bedoeling geweest van de Regie der Gebouwen om het Luxemburgcollege te renoveren. Renovatie door de Regie der Gebouwen blijft dus een mogelijkheid. Voor de renovatie is het noodzakelijk te kunnen beschikken over een strook terrein palend aan het gebouw om de werken uit te voeren bijvoorbeeld voor het plaatsen van stellingen, een werfkeet, de opslag van materiaal, een losplaats voor materiaal, een parking, werfwagens en dergelijke meer.

 

De aanpalende school is vragende partij om het terrein te verwerven teneinde het te kunnen gebruiken als speelplaats. Deze school gebruikt thans reeds het terrein, maar de Regie der Gebouwen wil de zekerheid behouden dat naar aanleiding van de geplande renovatiewerken, gewoon om praktische redenen, een strook van het terrein kan worden voorbehouden voor de werf. Het deel van het terrein dat niet noodzakelijk is voor het uitvoeren van de werken, kan dan verder gebruikt worden door de school.

 

Na de werken kan de Regie dan de nodige initiatieven nemen om het terrein te vervreemden. Dus misschien zullen er twee loten zijn voor de verkoop van het Luxemburgcollege. Er is ter zake echter nog geen beslissing. Het zal echter mogelijk zijn om met twee loten te werken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de inkohieringen tijdens de maand maart 2007" (nr. 14991)

13 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les enrôlements du mois de mars 2007" (n° 14991)

 

13.01  Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, kunt u mij meedelen hoeveel belastingaanslagen voor de personenbelasting werden gevestigd in de loop van de maand maart 2007 over het aanslagjaar 2006? Hoeveel aanslagen waren er met bijbetaling aan de Belgische Staat? Hoeveel waren er met terugbetaling door de Belgische Staat? Wat waren de respectieve globale bedragen? Wat was het eindresultaat? Kunt u mij dezelfde gegevens meedelen voor de vennootschapsbelasting voor de periode van 1 tot 31 maart 2007?

 

13.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Devlies, ik antwoord in twee punten.

 

Inzake de personenbelasting voor het aanslagjaar 2006 werden in de loop van de maand maart 2007 in totaal 1.265.955 aanslagen gevestigd. Daarvan waren er 318.936 met bijbetaling, voor een bedrag van 366.771.161,54 euro. Er waren 646.957 aanslagen met terugbetaling voor een bedrag van min 814.347.041,99 euro. Er waren dus 300.062 aanslagen met een nulsaldo. Het eindresultaat bedroeg min 447.575.920,44 euro.

 

Inzake de vennootschapsbelasting voor het aanslagjaar 2006 werden er in 2007 tot op 19 maart 13.677 aanslagen gevestigd voor een totaal bedrag van 49.939.282,19 euro. Dat bedrag is samengesteld als volgt: aanslagen met bijbetaling voor een bedrag van 103.147.458,46 euro, en aanslagen met terugbetaling voor een bedrag van min 53.208.176,27 euro.

 

Mijnheer de voorzitter, ik heb hier een kopie van mijn antwoord voor de heer Devlies.

 

13.03  Carl Devlies (CD&V): Ik dank u, mijnheer de minister.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 19.55 uur.

La réunion publique de commission est levée à 19.55 heures.