Commission
des Finances et du Budget |
Commissie voor de Financiën en de Begroting |
du mercredi 28 mars 2007 Matin ______ |
van woensdag 28 maart 2007 Voormiddag ______ |
Le développement des questions commence à 11.36 heures. La réunion est présidée par M. François-Xavier de Donnea.
De behandeling van de vragen vangt aan om 11.36 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer François-Xavier de Donnea.
01 Vraag van mevrouw Annemie Roppe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de fiscale regeling van pensioenplanning" (nr. 14740)
01 Question de Mme Annemie Roppe au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le régime fiscal applicable aux plans de pension" (n° 14740)
01.01 Annemie Roppe (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, krachtens artikel 59 van het Wetboek op de Inkomstenbelastingen worden werkgeversbijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood als beroepskosten aangemerkt op voorwaarde, onder meer, dat de wettelijke en extrawettelijke toekenningen naar aanleiding van de pensioenregeling uitgedrukt in jaarlijkse renten, niet meer bedragen dan 80% van de laatste normale brutojaarbezoldiging en dat zij worden berekend op basis van de normale duur van de beroepswerkzaamheid.
Op grond van artikel 195, §1, tweede lid en §2, is, behoudens indien de overeenkomsten enkel voorzien in voordelen bij overlijden, dezelfde beperking van toepassing op premies van levensverzekeringen voor overeenkomsten die in het voordeel van de vennootschap in hoofde van de bedrijfsleiders zijn gesloten. Bij grote vennootschappen worden in de praktijk in hoofde van een of meer bedrijfsleiders en in achtereenvolgende boekjaren echter zowel verschillende bedrijfsleiderverzekeringscontracten als groepsverzekeringscontracten met aanvullende waarborgen en individuele pensioentoezeggingen gesloten. Tegelijkertijd worden er interne pensioenvoorzieningen aangelegd in de zin van artikel 48 van het Wetboek op de Inkomstenbelastingen.
Ik zou graag van u het antwoord ontvangen op de volgende vragen.
Ten eerste, op welke wiskundige en chronologische wijze moet de jaarlijkse overschrijding van die 80%-grens wettelijk of reglementair telkens worden aangerekend, gelet op het grondwettelijk beginsel van de eenjarigheid?
Ten tweede, moet in al die gevallen jaar na jaar een fiscale opvulregel worden toegepast of moet er daarentegen telkens een proportionele aanrekening gebeuren?
Ten derde, moet van de vier voornoemde interne of externe pensioenplannen wel of niet eerst het oudste pensioenplan volledig worden beperkt in het oudste boekjaar?
01.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, ik veronderstel dat het niet bij het geval behoort waarbij een vennootschap tijdens een bepaald belastbaar tijdperk een nieuwe pensioentoezegging of een nieuwe verzekeringsovereenkomst afsluit, die, rekening gehouden met het reeds bestaan van andere toezeggingen of overeenkomsten, een overschrijding van de grens van 80%, zoals bedoeld in artikel 59 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 92, tot gevolg heeft.
In het onderhavige geval zal enkel de voormelde overschrijding een fiscaal gevolg hebben voor het bedoeld aanslagjaar, zodat de fiscale toestand van de vorige aanslagjaren niet zal worden herzien.
01.03 Annemie Roppe (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik dank de staatssecretaris voor zijn duidelijk antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
02 Vraag van mevrouw Annemie Roppe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "fiscale voordelen van bedrijfsleiders, kaderleden en werknemers" (nr. 14741)
02 Question de Mme Annemie Roppe au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les avantages fiscaux des dirigeants d'entreprise, des cadres et des travailleurs" (n° 14741)
02.01 Annemie Roppe (sp.a-spirit): Mijnheer de staatssecretaris, vennootschappen die zich niet akkoord willen verklaren met de door de belastingambtenaar voorgestelde omzetverhogingen en voordelen van alle aard, belastbaar in hoofde van hun bedrijfsleiders, kaderleden en werknemers, ontvangen inzake vennootschapsbelasting meestal meteen een bericht van wijziging van aangifte waarbij de bijzondere aanslag van 300%, een crisisbelasting en een belastingverhoging worden toegepast en waarbij in sommige gevallen de genieters zelfs direct gelijktijdig progressief worden belast in de personenbelasting. Die bijzondere aanslag in de vennootschapsbelasting wordt onmiddellijk toegepast omdat die rechtspersonen niet tijdig zouden hebben voldaan aan de wettelijke en reglementaire bepalingen waarvan sprake in artikel 57, 1° van het Wetboek van inkomstenbelastingen en in de artikelen 18, 30 en 31.
De fiscalisten zijn echter de mening toegedaan dat voordelen van alle aard, belastbaar in hoofde van bedrijfsleiders en werknemers, uitsluitend mogen worden getoetst aan de wettelijke en reglementaire bepalingen van artikel 57, 2° en de artikelen 18 en 32. Nochtans hebben de voordelen van alle aard waarvan sprake in artikel 57, 1° slechts betrekking op andere belastingplichtigen zoals handelaars en beoefenaars van vrije beroepen.
Graag zou ik het antwoord ontvangen op volgende vragen. Ten eerste, moeten dergelijke, bijzondere aanslagen inzake vennootschapsbelasting, wellicht ten onrechte gesteund op artikel 57, 1°, niet veeleer meteen in hun geheel worden vernietigd ingevolge willekeurigheid, nietigheid of rechtsdwaling?
Ten tweede, is de minister voorstander van de onmiddellijke en strenge toepassing van de bepalingen van artikel 219 van het wetboek en eventueel van een dubbele belasting inzake personenbelastingen?
Ten derde, kunt u uw huidige zienswijze ter zake meedelen zowel in het licht van de wettelijke en reglementaire bepalingen van het wetboek als in het kader van alle beginselen van een behoorlijk en klantvriendelijk bestuur?
02.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Roppe, ik kan u mededelen dat artikel 219 van het Wetboek van inkomstenbelastingen ‘92, zoals het werd gewijzigd door artikel 20 van de programmawet van 27 december 2006, bepaalt dat een afzonderlijke aanslag wordt gevestigd op kosten als bedoeld in artikel 57, WIB 92, en op voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en artikel 32, tweede lid, 2° WIB 92, die niet worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave.
Evenwel is ingevolge artikel 219, vierde lid, WIB 92 deze afzonderlijke aanslag niet van toepassing indien de belastingplichtige aantoont dat het bedrag van de kosten of van de voordelen van alle aard begrepen is in een door de genieter, overeenkomstig artikel 305, WIB 92 ingediende aangifte.
Een verwijzing naar artikel 57, 1°, WIB 92 in plaats van artikel 55, 2°, van hetzelfde Wetboek, is een loutere vergissing, die niet tot gevolg heeft dat de afzonderlijke aanslag, zoals bedoeld in artikel 219, in het gedrang zou komen. De huidige, administratieve praktijk werd immers vanaf het aanslagjaar 2007 bevestigd.
De in de administratieve commentaar op artikel 219 voorziene tolerantie is nog steeds van toepassing.
02.03 Annemie Roppe (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik hoop dat hiermee een oplossing is gevonden voor de problemen die ik heb aangehaald.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Annemie Roppe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de praktische organisatie van de inkomstenbelastingen" (nr. 14742)
03 Question de Mme Annemie Roppe au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "l'organisation pratique des impôts sur les revenus" (n° 14742)
03.01 Annemie Roppe (sp.a-spirit): Mijnheer de staatssecretaris, naar verluidt werd op datum van 10 oktober 2006 door de Franstalige directie van de centrale belastingdiensten een nationaal geldende instructie verspreid die betrekking had op de praktische toepassing van artikel 379 van het Wetboek op de inkomstenbelastingen 1992.
In de praktijk
zou dit erop neerkomen dat de taxatieambtenaren voortaan alle werkzaamheden
zelf moeten organiseren inzake de vertegenwoordiging in rechte van de Belgische
Staat inzake inkomstenbelastingen. Die instructie heeft op de werkvloer
blijkbaar al enorm veel strubbelingen, spanningen, misnoegdheid en wrevel tot
gevolg gehad, onder andere in gevallen waarin de onderzoekende ambtenaar of dienstleider
die het bericht van wijziging ondertekend heeft, ondertussen gemuteerd of op
pensioen is, wanneer bij een controlecentrum een btw-ambtenaar het bericht 279
heeft ondertekend of wanneer de taxatieambtenaar en de adviserende
geschillenambtenaren niet dezelfde mening hebben en tot een vergelijk kunnen
komen. In het belang van alle rechtzoekende burgers dringt zich op de werkvloer
een uniforme en rechtlijnige toepassing op.
Mijnheer de
staatssecretaris, wordt, ten eerste, die instructie door alle ambtenaren strikt
en stipt opgevolgd? Zo ja, wie houdt daar onmiddellijk toezicht op? Zo nee,
waarom is dit dan niet georganiseerd?
Ten tweede, kan
een ambtenaar van niveau A door zijn oversten worden verplicht om iedere
antwoordconclusie te ondertekenen wanneer hij zelf niet meer achter de eerder
ingenomen stelling staat? Kunnen hem daarvoor vragen tot verantwoording worden
gegeven of tuchtsancties worden opgelegd?
Ten derde, is
iedere taxatieambtenaar of geschillenambtenaar van zowel niveau A als niveau B
verplicht om de hem of haar opgelegde plaatsvervanging zomaar te aanvaarden?
Ten vierde, vindt
u het zowel nodig als financieel verantwoord dat een geschillenambtenaar in
alle gevallen de taxatieambtenaar moet vergezellen naar de rechtbank, onder
andere omdat de advocaten van de tegenpartij meestal ook met twee zijn?
Ten vijfde, kan u
de verantwoordelijkheid van de gewestelijke directeurs in dit kader
omschrijven?
03.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Roppe, de instructie waarvan sprake verduidelijkt slechts de rondzendbrief van 15 februari 2002 van de administrateur-generaal van de belastingen, toegevoegd aan de rondzendbrief nr. 6/2002 van 1 maart 2002.
Deze rondzendbrief bepaalt welke ambtenaren de Staat op grond van artikel 379nieuw WIB 92 in rechte zullen vertegenwoordigen in verschillende concrete situaties. Het uitgangspunt blijft dat de taxatieambtenaren meestal het best geplaatst zijn om hun taxaties in rechte te verdedigen. De instructie van 10 oktober 2006 is te beschouwen als een leidraad voor de verschillende toestanden die zich op het terrein kunnen voordoen.
De instructie van 10 oktober 2006 wijst er bovendien op dat de bijstand van een advocaat steeds mogelijk blijft voor principiële en complexe dossiers, dat de bijstandsrol toebedeeld aan de cel gerechtelijke geschillen een actieve tussenkomst in het dossier impliceert en ten slotte dat de rol van de taxatieambtenaar is beëindigd eens de zaak in eerste aanleg is gepleit en in beraad is genomen.
Die instructie moet uiteraard worden nageleefd. De toezichthoudende ambtenaren belast met de algemene inspectie kunnen zich van de naleving van de instructie vergewissen.
Ook wil ik erop wijzen dat de ambtenaren moeten taxeren overeenkomstig de wet en de interpretatie van de wet zoals die voortspruit uit administratieve rondzendbrieven en instructies. Ambtenaren verdedigen dan wel voor de rechtbank hun taxatie, maar vertegenwoordigen niet zichzelf. Zij vertegenwoordigen de Staat en geven in conclusies en pleidooien het standpunt van hun administratie weer.
Een ambtenaar die door zijn meerdere daartoe bekwaam wordt geacht, kan dus worden opgedragen bepaalde taxaties in rechte te verdedigen. Hij is in deze als het ware de advocaat van de Staat. In de regel wordt de plaatsvervanging in gemeenschappelijk overleg tussen de gewestelijke directeur en de betrokken ambtenaar georganiseerd. Indien hij gegronde redenen aanvoert, kan hij worden ontslagen om die opdracht uit te voeren.
Indien een taxatieambtenaar zich bij de rechtbank kan laten vergezellen door een geschillenambtenaar, is het uiteraard om de efficiëntie van de procesvertegenwoordiging te verhogen. Deze mogelijkheid is daarenboven vooral bedoeld om ambtenaren die voor de eerste keer geroepen zijn om voor de rechtbank te verschijnen, bij te staan. Het is niet de bedoeling systematisch twee ambtenaren naar de rechtzitting te sturen.
03.03 Annemie Roppe (sp.a-spirit): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord. Ik neem nota van de rol die u daarin beschrijft voor de taxatieambtenaar en voor de geschillenambtenaar. Ik hoop dat het stellen van de vraag meer duidelijkheid in de toepassing op de werkvloer tot gevolg kan hebben.
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Annemie Roppe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de taxatie van voorheen aangenomen vrijgestelde fiscale voorzieningen of provisies" (nr. 14743)
04 Question de Mme Annemie Roppe au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la taxation de provisions fiscales exonérées admises antérieurement" (n° 14743)
04.01 Annemie Roppe (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, mede om organisatorische redenen worden fiscale provisies of andere vrijgestelde voorzieningen waarvan sprake in artikel 48 van het Wetboek van Inkomstenbelasting 1992, door de drie verschillende belastingadministraties niet steeds jaarlijks onderzocht of heronderzocht. Er wordt wel een poging ondernomen om die later toch nog eens volledig belastbaar te stellen.
Bij de wijziging- en bezwaarprocedures worden door de belastingambtenaren als motivering daarbij de bepalingen van artikel 361 ingeroepen. Hierin wordt gesproken over overschattingen van het passief vastgesteld in een of ander lopend en/of vorig belastingtijdperk, doch niet over een eigenlijke belastbaarheid in de zin van artikel 25 van het wetboek.
Deze passiefelementen van de jaarrekeningen zijn boekhoudkundig noch fiscaal overschat. Er bestaat dus alleen maar een algemene en blijvende discussie over de mate van de fiscale vrijstelbaarheid van de aangelegde reserves.
Mijnheer de staatssecretaris, graag had ik van u een antwoord gekregen op volgende vragen.
Ten eerste, op basis van welke wettelijke en reglementaire beschikkingen en in welke mate kunnen deze tijdens het vorige boekjaar aangelegde voorzieningen eventueel in een of ander daaropvolgend belastbaar tijdperk toch nog geheel of gedeeltelijk worden belastbaar gesteld, wetende dat in de vorige, verjaarde, belastbare tijdperken die provisies wel volledig werden aangenomen door een van de drie belastingadministraties?
Ten tweede, kunt u ermee instemmen dat, vermits het hier gaat over overschattingen van het passief in de zin van artikel 24, het volstrekt niet de bedoeling van de fiscale wetgever is om dergelijke voorzieningen of provisies in een later aanslagjaar willekeurig en gecumuleerd te laten belasten op grond van artikel 361?
Ten derde, kunt u tevens uw zienswijze meedelen over de nietigheid en/of willekeur van dergelijke op grond van artikel 361 gevestigde aanslagen inzake vennootschapsbelasting?
04.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Roppe, inzake de fiscale verwerking van voorzieningen voor risico’s en kosten, kan ik u verwijzen naar de bepalingen van de artikelen 25, 5de en 48 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 en de artikelen 24 tot 27 van het koninklijk besluit tot uitvoering van het WIB 92.
Het artikel 27 van het WIB 92 bepaalt dat de vrijstelling van elke in de artikelen 24 tot 26 van het WIB 92 vermelde voorziening behouden blijft zolang de belastingplichtige aantoont dat de kosten waaraan de voorziening beantwoordt, waarschijnlijk blijft. Bij gebrek aan verantwoording bij het verstrijken van enig belastbaar tijdperk, wordt de voorziening als een winst van dat tijdperk beschouwd.
Indien u een concreet geval beoogt, ben ik steeds bereid om dienaangaande een onderzoek te laten instellen.
04.03 Annemie Roppe (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord. Het gaat hier op het eerste gezicht niet om een concreet geval. Als er aan de hand van het antwoord in concrete gevallen nog vragen rijzen, zal ik zeker nog contact nemen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
05 Vraag van mevrouw Annemie Roppe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het probleem van de ongeldige btw-nummers" (nr. 14775)
05 Question de Mme Annemie Roppe au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le problème des numéros de TVA non valables" (n° 14775)
05.01 Annemie Roppe (sp.a-spirit): Mijnheer de staatssecretaris, ik ben er mij van bewust dat dit eerder technische vragen zijn, die niet alle aandacht krijgen.
Mijn laatste vraag gaat over het probleem van ongeldige btw-nummers.
Zoals u weet, dient elk exporterend bedrijf ieder kwartaal een intracommunautaire listing af te leveren, met daarop de leveringen van het voorbije kwartaal aan EU-btw-nummers.
Tevens blijft het exporterende bedrijf verantwoordelijk voor de afdracht van de btw.
Met andere woorden, indien blijkt dat de btw-nummer in een bepaalde periode niet geldig is, wordt de btw teruggevorderd. De terugvordering wordt ook effectief doorgevoerd.
Heel wat exporterende bedrijven schijnen wegens het gebruik van ongeldige btw-nummers met bedoelde opgave moeilijkheden te ondervinden. De controle op de nummers gebeurt via de officiële EU-webstek.
Voornoemde toestand zou kunnen worden verbeterd, indien op de desbetreffende webstek, ten eerste, de naam van het bedrijf dat aan het opgevraagde btw-nummer is gekoppeld, wordt weergegeven. Nu is dat voor de meeste landen niet het geval. Ten tweede, de toestand zou ook kunnen worden verbeterd, indien de geldigheidsperiode van het btw-nummer wordt vermeld.
Ik zou dan ook graag van de minister een antwoord op de volgende vragen ontvangen.
Ten eerste, is de minister zich bewust van de bestaande moeilijkheden?
Ten tweede, zou de minister ervoor kunnen zorgen dat de suggesties voor de verbetering van de situatie ook in de praktijk worden omgezet?
05.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mevrouw Roppe, de door u aangehaalde problematiek werd reeds uiteengezet in het gedetailleerde antwoord op vraag nr. 1180 van de heer Jean-Marc Nollet, van 13 maart 2006. U vindt het antwoord in het Bulletin van vragen en antwoorden van de Kamer, nummer 118 van 24 april 2006.
Daarin werden de redenen uiteengezet waarom de op de officiële site van de commissie – ec.europa.eu/taxation_customs/vies/nl/vieshome.htm – weergegeven informatie naar aanleiding van een controle op de geldigheid van een btw-identificatienummer sterk verschilt van lidstaat tot lidstaat. Ze volgen namelijk elk hun eigen wetgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Er werd tevens aangegeven dat de leverancier de overeenstemming tussen het btw-identificatienummer en de naam en het adres van de klant kan natrekken bij het CLO. Het CLO kan een attest afleveren waarin niet alleen de geldigheid van het btw-identificatienummer wordt bevestigd, maar ook het feit dat dat nummer aan die klant werd toegekend. De op de officiële site van de commissie weergegeven informatie en de informatie die wordt verkregen bij het CLO, zijn afkomstig van dezelfde gegevensbank, VIES, die door iedere lidstaat wordt gevoed.
Het wordt sterk aangeraden dat de leverancier de controle uitvoert op het ogenblik van de levering zelf. Wanneer het VIES het btw-identificatienummer als ongeldig aangeeft, dient de leverancier immers btw aan te rekenen aan zijn afnemer. In feite blijken nagenoeg alle onwaarschijnlijkheden vastgesteld naar aanleiding van een controle door de administratie, precies te zijn ontstaan, doordat de leverancier de controle niet heeft uitgevoerd op het ogenblik van de levering.
Niettemin is het niet geheel uitgesloten dat het VIES een btw-identificatienummer als geldig aangeeft op het ogenblik waarop de Belgische leverancier de controle uitvoert, in principe op het ogenblik van de levering, en als niet geldig op het ogenblik waarop de administratie de intracommunautaire listing nakijkt. Het gebrek aan overeenstemming tussen de initieel verleende informatie en de nieuwe gegevens is normalerwijze te wijten aan een bijwerking van de gegevensbank door de autoriteiten van de lidstaat van de afnemer, waarbij het btw-identificatienummer retroactief wordt geschrapt.
In deze uitzonderlijke situatie nodigt de administratie de Belgische leverancier uit om aan te tonen dat ondanks alles aan de voorwaarden voor de vrijstelling werd voldaan. Dit bewijs kan bijvoorbeeld worden geleverd door een attest uitgaande van de administratie van de lidstaat van bestemming, waarin wordt bevestigd dat de afnemer op het ogenblik van de levering de hoedanigheid had van belastingplichtige, gehouden tot het indienen van periodieke aangiften.
05.03 Annemie Roppe (sp.a-spirit): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord, maar ik blijf een beetje verbaasd. De moeilijkheden voor die exporterende bedrijven bestaat er juist in dat zij die lijsten moeten controleren, zoals u zegt, op het ogenblik van levering, maar indien de gegevens die op die webstek voorkomen, niet de nodige vermeldingen omvatten, blijven zij met dezelfde moeilijkheden zitten. Indien de naam van het bedrijf er niet op vermeld is en indien de geldigheidsperiode van het btw-nummer er niet is aan toegevoegd, blijven zij op dezelfde moeilijkheden stoten.
Ik dring erop aan dat ook op Europees niveau wordt gezocht naar een oplossing om die administratieve last van de bedrijven weg te nemen.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
06 Question de M. Joseph Arens au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la déduction fiscale des frais de logement des étudiants" (n° 14755)
06 Vraag van de heer Joseph Arens aan de vice-eersteminister en minister van Financiën over "de fiscale aftrekbaarheid van de verblijfkosten voor studenten" (nr. 14755)
06.01 Joseph Arens (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, lors de ma dernière interpellation concernant la déductibilité fiscale, via la quotité exemptée d'impôts, des frais de logement des étudiants obligés de quitter le domicile familial et de loger à l'extérieur pour poursuivre des études universitaires ou supérieures, le ministre Reynders me répondait que si la Communauté française notamment faisait une proposition visant à augmenter les moyens alloués au travers des bourses d'études et des conditions de prêts, il pourrait alors compléter cette mesure grâce à un dispositif fiscal favorable. Il m'assurait que le dossier serait alors mis sur la table. C'est la raison pour laquelle je pose à nouveau une question aujourd'hui.
En effet, en ce qui concerne le budget initial 2004 et le budget initial 2007 relatif à l'évolution des montants consacrés à la redistribution aux moins aisés de notre société, pour favoriser la justice sociale et l'accès à l'enseignement, la Communauté française a réalisé une différence de 4.784.000 euros, soit une augmentation de 13,74%. Ainsi, en 2006-2007, un étudiant externe perçoit une allocation d'études maximale de 1.803 euros, son condisciple "koteur" pouvant recevoir jusqu'à 4.190 euros, soit une différence de 2.387 euros.
Face à cette réalité de la Communauté française, je n'ai pas interrogé mes amis de la Communauté flamande, mais je sais qu'ils sont également concernés par cette mesure de déductibilité des frais de logement des étudiants; le VLD a déposé une proposition similaire à la mienne, mais qui s'intéresse directement à la déductibilité fiscale, alors que la mienne s'intéresse à la déductibilité fiscale via la quotité exemptée d'impôts.
Compte tenu des déclarations du ministre Reynders et de l'augmentation des moyens par la Communauté française, envisage-t-on, comme promis, au niveau fédéral, de compléter cette mesure par un dispositif fiscal? Dans l'affirmative, avons-nous encore la capacité de le concrétiser avant la fin de cette législature? Je sais de source sûre qu'en Communauté française, le MR s'est également dit favorable à la mesure.
06.02 Hervé Jamar, secrétaire d'État: Monsieur le président, monsieur Arens, je ne sais pas à quand remonte exactement la question que vous avez posée à M. Reynders.
06.03 Joseph Arens (cdH): C'était il y a deux ou trois mois.
06.04 Hervé Jamar, secrétaire d'État: C'est possible. Cela me permet de bien évaluer la situation.
Monsieur Arens, le dossier est actuellement à l'étude. Mais, comme vous l'avez très justement fait remarquer, nous sommes en fin de législature.
Nous avons demandé confirmation de toutes les données en termes de budget.
Il ne faut pas oublier que notre pays comprend plusieurs Communauté. Dès lors, si nous prenons des dispositions importantes en cette matière, elles doivent l'être de façon égalitaire. De plus, il ne faudrait pas qu'une Communauté fasse beaucoup plus d'efforts qu'une autre et le même avantage fiscal doit être accordé à toutes les Communautés. À ce stade, nous recevons les confirmations des deux, voire des trois Communautés, puisque la Communauté germanophone peut, elle aussi, être impliquée.
Logiquement, ce dossier devrait être examiné lors du prochain comité de concertation.
Évidemment, je suis d'accord avec vous pour considérer que l'échéance du mois de juin approche. Mais vous devez savoir que ce n'est que récemment que nous avons pris connaissance de ces chiffres.
06.05 Joseph Arens (cdH): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie de cette réponse. Finalement, je reste très positif dans mon appréciation de ce dossier. Il reste, certes, un peu plus de temps au gouvernement qu'au parlement pour évoluer à ce propos, mais cette mesure est très importante.
Monsieur le président, pour parler franchement, je me souviens de la belle époque où j'arpentais comme petit élève les couloirs que vous fréquentiez déjà comme grand professeur. Je suis donc un peu déçu que vous n'ayez pas proposé la discussion de ce dossier en commission des Finances. Vos services avaient évalué le coût de cette mesure à 96 millions d'euros. Ensuite, la Cour des comptes a complètement dérapé, non seulement en indexant ma proposition originelle, mais en y ajoutant des considérations ayant pour conséquence de quadrupler le montant estimé par l'administration des Finances.
Monsieur le président, vous avez enseigné dans une université fréquentée par nombre de personnes venant de loin et vivant les problèmes évoqués. Par conséquent, vous devez être sensible à ma proposition. Par ailleurs, nos amis socialistes ont déclaré ne pouvoir soutenir mon texte, parce qu'il ne concernait que les revenus moyens et élevés, donc pas les bas revenus. Or, ils n'ont jamais lu ma proposition, puisqu'elle comporte un volet relatif aux revenus faibles au travers d'un crédit d'impôt.
Voici donc l'origine de ma déception. Cependant, je compte encore sur vous, monsieur le secrétaire d'État.
06.06 Hervé Jamar, secrétaire d'État: Qui ne dit mot, consent. Les socialistes ne disent rien…
06.07 Joseph Arens (cdH): Mais je compte donc encore sur vous, puisque vous connaissez mon admiration pour le ministre Reynders, à telle enseigne que je lui ai dédié une plaque dans ma commune.
06.08 Hervé Jamar, secrétaire d'État: J'ai vu cela et je le lui dirai. Mais nous n'allons pas la vendre par l'intermédiaire de Fedimmo.
06.09 Joseph Arens (cdH): J'avais commandé la deuxième plaque, mais je dois malheureusement la reporter à la prochaine législature. Peut-être devrais-je même changer le nom censé y figurer!
06.10 Hervé Jamar, secrétaire d'État: Vous avez mis le doigt sur quelque chose. D'abord, pour ce qui est de mesurer l'impact budgétaire, votre chiffre est bien plus réaliste que celui qu'on nous a remis, mais il faut procéder à des vérifications. En outre, il faut voir avec les deux Communautés. Quelle que soit l'issue des élections, quelles que soient les personnes présentes à la table des négociations, il s'agit d'un texte important à discuter dans le cadre d'un accord gouvernemental.
Le président: C'est une proposition sympathique mais, ce qui a retardé son exécution, ce sont les contraintes budgétaires. Je ne demanderais pas mieux que cela puisse être voté sous la prochaine législature. Si le cdH est présent à la table des négociations, je ne doute pas que le projet sera prioritaire. Je le voterai également, même si je suis dans l'opposition.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: Monsieur Arens, voulez-vous poser votre question n° 14860? Je vous demanderai d'être concis car le temps passe et je souhaiterais que tous les collègues puissent s'exprimer.
06.11 Joseph Arens (cdH): Monsieur le président, c'est une longue question mais je peux la poser dans huit jours, si vous préférez.
Le président: Avec votre assentiment, cette question n° 14860 est transformée en question écrite. Vous allez recevoir la réponse immédiatement. Elle sera ensuite publiée dans le Bulletin des questions écrites.
07 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de toepassing van het verlaagd btw-tarief op schoolgebouwen" (nr. 14774)
07 Question de M. Servais Verherstraeten au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "l'application du taux de TVA réduit aux bâtiments scolaires" (n° 14774)
07.01 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, in het regeerakkoord werd in het vooruitzicht gesteld dat men in het kader van de herziening van de btw-tarieven binnen de Europese Unie een vermindering zal trachten te bekomen – ik citeer – “voor sectoren zoals onder meer tuinaanleg en –onderhoud, de geluidsdragers, de bouw, met bijzondere aandacht voor de sociale huisvesting, de schoolgebouwen en de horeca. Op het vlak van het statuut van de artiesten zullen de sociale bureaus aan een btw van 6% onderworpen worden”.
Wat zijn de vooruitzichten voor de toepassing van het verlaagd btw-tarief, meer specifiek voor schoolgebouwen? Wat is de stand van zaken?
07.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Verherstraeten, de Europese Commissie heeft op 23 juli 2003 een voorstel van richtlijn uitgewerkt om bijlage H van de 6e btw-richtlijn, die een beperkte lijst omvat van de categorieën van levering van goederen en diensten waarop de lidstaten een verlaagd btw-tarief mogen toepassen, te vereenvoudigen en te rationaliseren.
Het voorstel breidt onder meer het toepassingsgebied uit van het verlaagd btw-tarief inzake werk in onroerende staat door de woorden: “in het kader van een sociaal beleid” in categorie 9 van bijlage H te schrappen. Die bijlage werd opgeheven en vervangen door bijlage III van de richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006.
Tijdens de Ecofinraad van 14 februari 2006 werd erkend dat de vraag naar meer bewegingsruimte voor de lidstaten inzake verlaagde btw-tarieven verdere overweging verdiende. Ecofin heeft de commissie dan ook verzocht tegen uiterlijk eind juni 2007 een verslag voor te leggen waarin het effect wordt beoordeeld van verlaagde tarieven op lokale diensten, met name uit het oogpunt van aanvullende werkgelegenheid, economische groei, en de interne markt, uitgaande van een door een reflectiegroep van onafhankelijke economen te verrichten studie.
In de huidige stand van zaken moet dan ook de formele hervatting van de onderhandelingen in de Ecofinraad worden afgewacht. Zoals ik in het verleden steeds heb gedaan, zal ik blijven pleiten voor onder meer de toepassing van een verlaagd btw-tarief inzake werk in onroerende staat voor werken aan schoolgebouwen en openbare gebouwen.
07.03 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, jammer genoeg is dat punt van het regeerakkoord niet gefinaliseerd kunnen worden zoals iedereen dat gewenst had, zoals u net vertolkt hebt. Ik denk dat hier inderdaad een opdracht ligt voor de komende regering, hoe ze ook is samengesteld, om deze aangelegenheid te kunnen regelen samen met de ministers van Financiën binnen Europa.
Dat zou niet alleen ten goede komen aan het patrimonium en aan de werkgelegenheid. Vele van onze schoolgebouwen zijn in de jaren '50 en '60 gebouwd en zijn er, wat de isolatie betreft, niet goed aan toe. Ook aangaande de Kyoto-norm zou dus een flinke stap vooruit gezet kunnen worden als schoolgebouwen met een verlaagd btw-tarief versneld zouden worden herbouwd met voldoende isolatie.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de terugbetaling van de beurstaks aan beleggers" (nr. 14782)
- de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de terugbetaling van de beurstaks" (nr. 14795)
- M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le remboursement de la taxe boursière aux investisseurs" (n° 14782)
- M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le remboursement de la taxe boursière" (n° 14795)
08.01 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, beleggers die sinds eind vorige maand recht hebben op de terugbetaling van de te veel betaalde beurstaks op kapitalisatiefondsen hebben die tot op heden blijkbaar nog steeds niet ontvangen.
Het recht op de terugbetaling van de beurstaks is een gevolg van de beslissing om obligatiefondsen te belasten. Om de begroting niet te doen ontsporen, besliste de paarse regering dat de houders van kapitalisatiefondsen met minstens 40% obligaties, vanaf 2006 15% roerende voorheffing op de renteopbrengst moesten betalen. De belasting wordt geheven bij de verkoop van het fonds. Behalve die belasting betalen beleggers sinds 2006 ook een hogere beurstaks, namelijk 1,1% in de plaats van 0,5%, bij de verkoop van hun fondsen. De verhoging moest bij wijze van spreken de begroting helpen dichten.
Wie echter in januari of februari van vorig jaar zijn fonds verkocht en overstapte naar een distributiefonds, dat in tegenstelling tot een kapitalisatiefonds jaarlijks de opbrengst uitkeert, genoot van een fiscaal gunstregime. De belegger moest die hogere beurstaks betalen, maar zou die taks kunnen recupereren bij de fiscus op voorwaarde dat het fonds twaalf maanden zou worden bijgehouden. Precies daar ligt het probleem. Veel mensen zijn in dat geval. In principe hadden de beleggers hun geld vorige maand moeten recupereren. Dat is blijkbaar nog niet gebeurd. Vandaar mijn vragen, mijnheer de staatssecretaris.
Ten eerste, wat is de reden dat tot op heden geen terugbetaling is gebeurd? Ten tweede, er is ook nog onduidelijkheid over het uitbetalingsmechanisme. Welk uitbetalingsmechanisme zal worden gebruikt? Betalen de banken het verschuldigde bedrag terug en recupereren zij bij de fiscus, of verloopt de terugbetaling rechtstreeks via de fiscus? Ten derde, over welk bedrag aan terugbetalingen gaat het?
08.02 Carl Devlies (CD&V): Mijnheer Goyvaerts heeft het mechanisme waarover het gaat reeds geschetst. Wij hebben in het verleden reeds gezien dat de Belgische Staat het erg moeilijk heeft, wanneer tot terugbetalingen moet worden overgegaan. Wij hebben dat met andere beurstaksen reeds meegemaakt. Hetzelfde fenomeen doet zich nu opnieuw voor.
Wij dachten dat het opzet was dat de banken in dit geval de terugbetaling zouden regelen, maar volgens Febelfin, de overkoepelende organisatie van de banken, werd er tot nu toe vanuit de fiscale administratie geen enkel initiatief genomen om de banken meer toelichting te verschaffen.
Ik beperk mij tot de vragen die nog niet werden gesteld. Mijnheer de staatssecretaris, hoe zal de terugbetaling van de beurstaks worden georganiseerd en binnen welke termijnen zullen de terugbetalingen plaatsvinden? Het geraamde bedrag is reeds gevraagd door de heer Goyvaerts, maar over hoeveel terugbetalingdossiers zal het in concreto gaan?
08.03 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ten eerste, in de loop van het jaar 2006 is er tussen mijn administratie en de Belgische federatie van de financiële sector – Febelfin – een aantal vergaderingen gehouden over de terugbetaling van de taks op de beursverrichtingen. Uit een aantal op deze vergaderingen geponeerde voorstellen werd uiteindelijk gekozen voor de werkwijze die werd opgenomen in het ontwerp van koninklijk besluit. Zie antwoord op onderdeel 2. Doel van het opstarten van de procedure van terugbetaling na 28 februari 2007 is dat de banksector pas na het verstrijken van de termijn van de houdplicht het totale overzicht heeft over de omzettingen die door elke belegger in de periode van 1 januari 2006 tot 28 februari 2006 werden verwezenlijkt en waarbij bovendien de voorwaarden tot terugbetaling werden nageleefd. Zo kunnen de aanvragen tot terugbetaling per belegger sterk worden vereenvoudigd.
De belegger kan in het geval er een aanvraag tot terugbetaling bij de bank moet worden ingediend, al zijn omzettingen in hetzelfde formulier vermelden en hoeft dus geen aanvraag tot terugbetaling per omzetting bij de bank in te dienen. In het geval er geen aanvraag tot terugbetaling moet worden ingediend, kan de bank de uitbetaling van de terug te betalen sommen in een totaalbedrag aan de klant overmaken.
Het ontwerp van koninklijk besluit werd voor advies overgemaakt aan de Raad van State. Het advies wordt spoedig verwacht. Van zodra het koninklijk besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, kunnen de terugbetalingen door de banksector aan de beleggers worden verricht.
Ten tweede, in alle gevallen zal de terugbetaling aan de belegger worden gedaan door de bank die bij de omzettingsverrichting is tussengekomen en die dus de taks heeft toegepast. De bank zal vervolgens de terugbetalingen verrekenen in haar maandelijkse aangiften inzake de taks.
Ten derde, we beschikken nog niet over gegevens die het mogelijk maken op deze vragen te antwoorden.
08.04 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, als u bedoelt dat u nog niet kunt antwoorden op de vragen, dan gaat het over de aantallen en de totale sommen, neem ik aan.
Mijnheer de staatssecretaris, ik kan leven met uw antwoord. Ik betreur alleen dat heel de procedure wat vertraging heeft opgelopen. U hebt nu blijkbaar nog een maand gewonnen omdat de banken zeggen dat ze zullen kijken, de verzamelstaat zullen maken van alle afgesloten beleggingen, die allemaal op één staat zullen verzamelen en zullen zien of alle voorwaarden per staat vervuld zijn en pas op dat moment zullen zij zien of de betrokkene al dan niet recht heeft op een terugbetaling, in functie van zijn beleggingspatroon.
Het is toch wel algemeen zo dat het terugbetalen steeds een beetje met haken en ogen gebeurt. Ik moet dat wel betreuren.
08.05 Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik heb het iets moeilijker om daarmee te leven. De regering beschikte immers toch over een termijn van één jaar om dit voor te bereiden. Wij stellen vast dat men gewacht heeft tot na 28 februari, dus het moment dat de termijn volledig voorbij was, om zich te buigen over de problematiek en dan pas is men begonnen met de voorbereiding van een KB. Het KB is trouwens nog niet helemaal klaar. Dat is dus weinig vooruitziend vanwege de overheid.
Het verwondert mij dat u geen cijfer kunt vooropstellen. Ik dacht dat er een begroting was opgemaakt voor het jaar 2007. Wij weten dat er daarbij veel voorbehoud moet worden gemaakt. Wij stellen echter vast dat u nu zelf een nieuw voorbehoud formuleert. U zegt immers dat u geen raming kunt maken van de terugbetalingen die hier zullen moeten gebeuren. Dit is dus nogmaals een bevestiging dat de begroting voor het jaar 2007 op drijfzand is gebouwd.
L'incident est clos.
09 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de invoering van de btw-eenheid en de herziening van de btw-aftrek" (nr. 14787)
09 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "l'introduction de l'unité TVA et la révision de la déduction de la TVA" (n° 14787)
09.01 Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, in het Belgisch Staatsblad van 15 maart jongstleden werd het KB gepubliceerd van 9 maart 2007 nr. 55, met betrekking tot de regeling voor belastingplichtigen die een btw-eenheid vormen. Artikel 7, §1, van dit besluit bepaalt dat vanaf de aanvaarding door de administratie de btw-eenheid in de plaats wordt gesteld van de leden ten aanzien van alle rechten die aan laatstgenoemden zijn verleend of alle verplichtingen die hen zijn opgelegd door of ter uitvoering van het wetboek en de besluiten genomen ter uitvoering.
Het KB treedt in werking op 1 april 2007. In een overgangsbepaling wordt niet voorzien. Randnummer 13 van het verslag aan de Koning vermeldt dat ook de regeling met betrekking tot de herziening van de btw-aftrek hier van toepassing is. In de rechtsleer lezen we dat btw-plichtigen, die deel gaan uitmaken van een btw-eenheid, kunnen overgaan tot een herziening in hun voordeel bij intrede in een btw-eenheid als de uiteindelijke bestemming recht geeft op btw-aftrek.
Om het ondernemingsrisico te spreiden, wordt binnen groepen vaak gewerkt met een patrimoniumvennootschap die haar gebouwen verhuurt aan de commerciële groepsvennootschap. Deze verhuur is vrijgesteld van btw. Bij de oprichting van de btw-eenheid zou de btw-eenheid blijkbaar tot een herziening kunnen overgaan, voor de nog niet verstreken jaren, van de 5- of 15 jarige herzieningstermijn.
Bevestigt de staatssecretaris dat bij de totstandkoming van de btw-eenheid, men tot een herziening voor het verleden dient over te gaan? Wat is de eenmalige budgettaire impact van de invoering van de btw-eenheid ingevolge deze herziening vanaf 1 april 2007? Wat is de geraamde budgettaire kostprijs van de btw-eenheid voor 2007 en 2008?
09.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Uit de algemene werking van het btw-stelsel dat van toepassing is op een btw-eenheid volgt dat de belastingplichtige die toetreedt tot een btw-eenheid een herziening moet verrichten in het voordeel van de schatkist van de oorspronkelijk in aftrek gebrachte btw met betrekking tot de investeringsgoederen die hij nog bezit op dat tijdstip, voor zover uiteraard het herzieningstijdvak niet is verstreken. Anderzijds kan de btw-eenheid een herziening in haar voordeel verrichten van de belasting die door het toetredend lid wordt teruggestort, rekening houdend evenwel met het gebruik dat de btw-eenheid zal maken van die investeringsgoederen en van het stelsel van recht op aftrek dat op die btw-eenheid van toepassing is.
Aangezien de herzieningen mogelijk een belangrijke voorfinanciering van de btw zullen doen ontstaan in hoofde van de betrokkenen, zal worden voorzien in een maatregel die toelaat deze herzieningen te compenseren. Gelet op deze compensatiemaatregel zal de herziening van de btw bij de invoering van de btw-eenheid slechts een beperkt effect hebben. In ieder geval zal de budgettaire impact ervan afhankelijk zijn van het aantal btw-eenheden dat zal worden opgericht, hetgeen uiteraard moeilijk te voorspellen is.
Een wijziging van het koninklijk besluit nr. 3 inzake aftrek van btw met betrekking tot de bedoelde herziening en de compensatiemaatregel is in voorbereiding. De budgettaire kostprijs van de maatregel wordt begroot op 5,5 miljoen euro per jaar voor de bank- en verzekeringssector. Normaliter zal er geen budgettaire kostprijs zijn wanneer we de maatregel eveneens bekijken vanuit macro-economisch oogpunt: minder delocalisaties, meer werkgelegenheid en meer ontvangsten, zowel op fiscaal als op sociaal vlak.
09.03 Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, de staatssecretaris gaat nogal licht over de gevolgen heen. Hij beweert immers dat er geen budgettair effect zal zijn. Ondernemingen zullen niet tot de btw-eenheid overgaan, als zij daarbij geen voordeel hebben.
Ik zag trouwens ook berekeningen die stellen dat de kostprijs op 0,026% van de totale btw-opbrengst kan worden geraamd. U beweert vandaag dat er geen kosten aan verbonden zijn, terwijl het toch gaat om een bedrag van 5,5 miljoen euro voor één bepaalde sector. U gaat licht over de budgettaire gevolgen heen.
09.04 Hervé Jamar, secrétaire d'État: Ce dossier est important. Je ne voudrais pas qu'on isole la problématique de l'unité TVA quant à un effet fiscal immédiat.
Je rappelle tout de même – mais M. Devlies le sait – que la simplification administrative est la meilleure façon de lutter contre la fraude fiscale puisqu'un seul numéro de TVA vaut pour plusieurs entreprises au sein d'un même groupe. Il y a également des effets macro-économiques quasi immédiats. Je rappelle que j'avais déjà donné, en son temps, des chiffres éloquents, notamment en ce qui concerne la Pologne et les pays qui se sont inscrits dans cette logique.
Je voudrais également ajouter que la solidarité joue. Une règle est prévue dans la loi-programme à venir. Si une des entreprises du groupe ne respecte pas ses obligations, la solidarité de l'ensemble du groupe joue. On veut bien donner des avantages économiques aux entreprises mais il faut que tout le monde joue le jeu correctement.
09.05 Carl Devlies (CD&V): Het is zeker een goede maatregel. Het is ook een vereenvoudiging. De vraag is alleen hoeveel de budgettaire kosten zullen bedragen. Gelet op de problemen die u reeds hebt met de begroting 2007, was ik benieuwd naar uw berekening.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Ik stel vast dat de heer Marinower niet aanwezig is. Zijn vraag nummer 14790 wordt dus teruggetrokken. De heren Bogaert en Van Biesen hebben uitstel gevraagd voor hun vragen 14693, 14796 en 14819. Er blijven nog een tiental vragen over, maar ik moet weg.
Reportons-nous la discussion du point 22 et suivants à la semaine prochaine?
09.06 Hervé Jamar, secrétaire d'État: Monsieur le président, je suis à la disposition de la commission.
De voorzitter: De heer Goyvaerts zal de vergadering voorzitten.
Monsieur le ministre, jusqu'à quelle heure êtes-vous disponible? Disposez-vous encore d'un quart d'heure?
09.07 Hervé Jamar, secrétaire d'État: Oui, un quart d'heure maximum.
Le président: Cela nous permet encore d'examiner deux ou trois questions. Le reste sera reporté.
Voorzitter:
Hagen Goyvaerts.
Président:
Hagen Goyvaerts.
De voorzitter: Collega’s, ik stel voor dat wij toch nog een inspanning leveren om een aantal vragen verder af te werken.
10 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het administratief centrum te Geel" (nr. 14801)
10 Question de M. Servais Verherstraeten au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le centre administratif à Geel" (n° 14801)
10.01 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, het betreft vraag nr. 25 op de agenda. Het administratief centrum te Geel op de Werft, staat op de ontwerplijst om te verkopen in het kader van de operatie Fedimmo II.
Nochtans, mijnheer de staatssecretaris, werd in het kader van de Coperfin-hervorming gedacht om dit gebouw uit te breiden in het centrum te Geel met het naburige voormalige rijkswachtgebouw, Werft 67. Dat zou toelaten om de behoefte aan archiefruimte in te vullen. De diensten van de administratie van Financiën die thans zijn gehuisvest in het huurpand te Herentals – want Herentals is ondertussen verkocht – konden dan worden overgebracht naar Geel. Zo kon men afzien van een uitbreiding van Herentals.
Graag had ik dan ook van u vernomen of het administratief centrum te Geel inderdaad zal worden verkocht in het kader van Fedimmo II. Indien ja, brengt dit de geplande uitbreiding met het voormalige rijkswachtgebouw in het gedrang?
10.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, op basis van de voorselectie van een geheel van gebouwen, die de Ministerraad van 19 januari 2007 goedkeurde, en met het oog op de samenstelling van de definitieve lijst van de overheidsgebouwen, waarop de valorisatie van het vastgoedpatrimonium van de Staat betrekking zal hebben, zoals beslist in het begrotingsconclaaf van 17 oktober 2006, is de Regie der Gebouwen van plan eerstdaags een beroep te doen op de diensten van de vastgoedadviseur en de juridische adviseur, die de Staat in deze operatie moeten bijstaan.
De definitieve lijst zal rekening houden met de mogelijkheid van inbreng van de gebouwen in de op te richten vennootschap alsook met de behoeften van betrekkers van deze gebouwen met het oog op de verhuring. Deze lijst zal eveneens worden voorgelegd aan een interkabinettenwerkgroep alvorens de erin opgenomen gebouwen worden vervreemd.
De FOD Financiën beschikt over een goedgekeurd behoefteprogramma om de uitbreiding te Geel te realiseren. De uitbreiding op de site van het voormalige rijkswachtgebouw zou een mogelijkheid kunnen zijn.
10.03 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord.
Het gebouw in Geel staat op de lijst. We zullen hier niet discussiëren over de zin of onzin van de verkoop. U kent mijn standpunt daarover.
Ik betreur het echter dat verkoopoperaties ervoor zorgen dat geplande uitbreidingen die noodzakelijk waren voor de openbare dienst niet meer kunnen worden gerealiseerd.
Het gaat niet alleen om slechte financiële operaties, maar ook om belemmering van meer dan terechte uitbreidingsplannen. Ik betreur dat.
L'incident est clos.
De voorzitter: Aan de orde is de vraag van collega Devlies over "de kasontvangsten en de ontvangsten op transactiebasis met betrekking tot de aanslagjaren 2005 en 2006 in de personenbelasting" (nr. 14797)
10.04 Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, omdat de tijd beperkt is en ik twee vragen heb die aansluiten bij de vorige commissievergadering, geef ik er de voorkeur aan over te gaan tot het punt 26sexies op onze agenda. Dat is mijn vraag nr. 14870. Indien er voldoende tijd beschikbaar is zou ik ook graag nog vraag nr. 14872, het volgende punt op de agenda, willen stellen.
De voorzitter: Ga uw gang.
10.05 Carl Devlies (CD&V): Dank u wel, voorzitter.
11 Vraag van de heer Carl Devlies aan de staatssecretaris voor Modernisering van de Financiën en de Strijd tegen de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën over "de juiste toedracht betreffende de ambtshalve inkohieringen in toepassing van de minimum forfaitaire belastingen (art. 342 §3 WIB)" (nr. 14870)
11 Question de M. Carl Devlies au secrétaire d'État à la Modernisation des Finances et à la Lutte contre la fraude fiscale, adjoint au ministre des Finances sur "les informations correctes relatives aux enrôlements d'office en application des minima imposables (art. 342 §3 CIR)" (n° 14870)
11.01 Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag gaat over de toepassing van de minima inzake de forfaitaire belastingen, waarover wij reeds een aantal keren over hebben gesproken in deze commissie. Vorige week heb ik ter zake een antwoord gekregen op minister Reynders, dat evenwel onvolledig was. Die indruk hebt u mij toen toch wel gegeven in de loop van de namiddagvergadering.
U weet dat ik een schriftelijke vraag heb gesteld in de loop van de zomer, over de aantallen niet-ingediende en laattijdig ingediende aangiften door de vennootschappen, de andere ondernemingen en de vrije beroepen.
U hebt mij tot nu toe alleen de cijfers bezorgd inzake het aantal ondernemingen dat niet of laattijdig een aangifte indiende voor het aanslagjaar 2005. Mijn vraag is voor hoeveel van die gevallen er effectief een aanslag is gevestigd in toepassing van het nieuwe artikel 342, §3, van het Wetboek op de Inkomstenbelastingen? In hoeveel gevallen hebt u dat artikel effectief toegepast?
Minister Reynders heeft mij vorige week gezegd dat hij daaromtrent geen cijfers kon geven. Hij heeft dat als volgt geformuleerd – ik kan misschien beter citeren hoe hij dat heeft gezegd: “De administratie heeft noch voor de personenbelasting, noch voor de vennootschapsbelasting gegevens betreffende het aantal aanslagen gevestigd op basis van de minimale forfaitaire belasting voor het aanslagjaar 2005. Gezien de laattijdigheid van de desbetreffende wet, Belgisch Staatsblad van 12 juli 2005, konden de drukwerken en de geautomatiseerde systemen niet meer worden aangepast voor dat aanslagjaar. Ik zal vragen of het mogelijk is die informatie te krijgen voor 2006”.
Ik heb daaruit geconcludeerd, in mijn repliek op de minister, dat de toepassing van dat artikel niet gebeurde. De minister heeft dat niet weerlegd. Ik heb hem gezegd dat dit de conclusie was die ik meende te moeten maken. Hij heeft het niet weerlegd. Een dagblad heeft dat overgenomen, en ook de interpretatie die ik daaraan heb gegeven, maar nadien heb ik vernomen dat uw kabinet daartegen protesteerde. Het is blijkbaar onjuist te stellen dat voor het aanslagjaar 2005 er geen toepassing gebeurde van artikel 342, §3, van het Wetboek op de Inkomstenbelastingen.
Uzelf, mijnheer de staatssecretaris, was diezelfde dag aanwezig op de namiddagvergadering, toen de hoorzitting over de btw plaatsvond. Ik heb toen, in het raam van die hoorzitting, gezegd dat bepaalde andere gegevens ons niet ter beschikking werden gesteld. Ik heb mij toen positief uitgelaten over het feit dat u inzake btw zulke precieze cijfers kon geven, maar ik heb betreurd dat dit niet kon inzake de minimale forfaitaire belastingen. U hebt toen laten uitschijnen in een spontane reactie dat uw kabinet toch over gegevens ter zake beschikt.
Kortom, ik zou nu graag het volgende weten. Ten eerste, wat is de waarheid inzake het toepassen van minimale forfaitaire belastingen voor het jaar 2005?
Ten tweede, kunt u ook wat cijfers geven voor het aanslagjaar 2006, zoals aangekondigd door de minister? Ik kan mij inbeelden dat u zich zult moeten beperken tot de mededeling van het aantal vennootschappen en zelfstandige ondernemingen of vrije beroepen die geen of een laattijdige aangifte hebben ingediend. Ik kan mij inbeelden dat u daarvoor nog niet tot inkohiering bent overgegaan, maar die cijfers had ik graag reeds gekend.
Kunt u die cijfers ook opgedeeld per Gewest geven?
11.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, de administratie kan slechts bevestigen dat zij niet beschikt over de gevraagde gegevens betreffende de toepassing van het artikel 342, §3, WIB ’92 van het aanslagjaar 2005 om de reeds eerder vermelde reden. Wat betreft de personenbelasting, beschikt zij ook niet over de gegevens voor het aanslagjaar 2006.
Hierna volgen de beschikbare gegevens voor het aanslagjaar 2006 voor de vennootschappen. De toestand op 27 maart 2007 inzake vennootschapsbelasting en belasting voor niet-inwoners en vennootschappen in toepassing van artikel 342, §3, is als volgt: Vlaams Gewest 104, Waals Gewest 43 en Brussels Gewest 42.
Pour le reste, la semaine dernière, nous nous sommes concentrés sur la problématique des contrôles en matière de TVA sur la construction ou la rénovation.
Je ne vois donc pas très bien à quoi vous faites allusion quand vous évoquez ce qui aurait été dit, lors de cette réunion, à propos du minimum forfaitaire.
11.03 Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, er is nu grote onduidelijkheid of dit artikel al of niet wordt toegepast.
Dit was een belangrijke realisatie van de regering. Dit was ook heel belangrijk voor uw coalitiepartner. Wij hebben dit ook gesteund. We hadden een alternatief voorstel, maar u hebt gekozen voor deze formule van minimum belastbare basis.
U kunt geen cijfers geven, wat op zich al eigenaardig is. Het is echter essentieel om te weten of dit nu wordt toegepast of niet. Deze nieuwe wet, waaraan heel wat ruchtbaarheid werd gegeven en die men heel belangrijk vond, is inderdaad noodzakelijk voor de gelijkheid van de ondernemingen.
Negentig procent van de ondernemers is bonafide en dient hun aangifte tijdig in. Tien procent van de ondernemers respecteert de regels blijkbaar niet en moet tot de orde worden geroepen. Dit systeem van minimum belastbare basis is een mogelijkheid om de onwillige ondernemers een belasting op te leggen. Gebeurt dit of niet?
11.04 Hervé Jamar, secrétaire d'État: Je suppose qu'il y a un malentendu. Les statistiques sont une chose, l'application en est une autre. Je renvoie donc à ma réponse initiale.
11.05 Carl Devlies (CD&V): Als u niet kunt zeggen dat de wet wordt toegepast, kan ik alleen besluiten dat het niet gebeurt. Dan moet ik mijn conclusie aanhouden. Ik had gehoopt dat u minstens informatie zou kunnen geven over de concrete toepassing, zonder daarbij statistieken te geven. Ik had gehoopt dat u mij zou kunnen zeggen dat dit wordt toegepast, welke problemen zijn gerezen en op welke manier dit wordt toegepast. Als zelf dat niet wordt gezegd, moet ik bij mijn conclusie die ik vorige week tegenover minister Reynders heb genomen blijven.
De voorzitter: Dat is uw goed recht, mijnheer Devlies.
L'incident est clos.
12 Vraag van de heer Carl Devlies aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de onderzoeksbevoegdheden in de inkomstenbelasting en de btw" (nr. 14872)
12 Question de M. Carl Devlies au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "les pouvoirs d'investigation en matière d'impôt sur les revenus et de TVA" (n° 14872)
12.01 Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, recent werd nog geoordeeld door het hof van beroep te Antwerpen dat bij de controle van de juiste toepassing van één belasting de fiscale ambtenaren geen gebruik mogen maken van onderzoeksmethoden die slechts voor een van de andere belastingen zijn voorzien. Doen zij dat toch, dan is er sprake van machtsafwending. In het arrest van 14 maart 2006 behandelde men het verzenden van vragen om inlichtingen.
Anderzijds vinden we bijvoorbeeld onderzoeksbevoegdheden terug, zowel in het Wetboek van Inkomstenbelastingen als in de btw-wetgeving, die in een feitelijke en maatschappelijke context tot stand zijn gekomen die verschilt van de huidige. Ik neem artikel 315 van het Wetboek van inkomstenbelastingen als voorbeeld. "Eenieder die onderhevig is aan de inkomstenbelasting is verplicht de administratie op haar verzoek zonder verplaatsing met het oog op het nazien ervan alle boeken en bescheiden voor te leggen die noodzakelijk zijn om het bedrag van zijn belastbare inkomsten te bepalen."
In de praktijk combineert de administratie beide bevoegdheden. In vragen om inlichtingen vraagt zij aan de belastingplichtige om haar een kopie van bepaalde bescheiden op te sturen. Wanneer de belastingplichtige antwoordt op de vragen, en de administratie uitnodigt om ter plaatse de gevraagde bescheiden in te zien, handelt de belastingplichtige conform de wet, maar is de administratie wettelijk beperkt in haar controlemogelijkheid. Het feit dat de bescheiden zonder verplaatsing bij de belastingplichtige en niet bij de administratie ter inzage voorliggen, vindt dan ook haar oorsprong in de wet van 1947. De administratie kon moeilijk de belastingplichtige verplichten om een kopie op te sturen op een moment dat het kopieertoestel nog niet was uitgevonden.
Mijn vraagstelling is dubbel.
Hoe ver staat het project betreffende de harmonisering van de onderzoeksbevoegdheden?
Wat zijn de redenen waarom die harmonisatie uitblijft?
Is de minister van mening, wanneer de belastingplichtige geen kopieën opstuurt met de vraag om inlichtingen, maar meedeelt dat hij ze ter beschikking houdt, dat de taxatieambtenaar eerst inzage moet nemen van de bescheiden alvorens een bericht van wijziging te sturen?
Is het onmiddellijk versturen van een bericht van wijziging, omdat de belastingplichtige niet spontaan kopieën opstuurt, zonder over andere informatie te beschikken, machtsafwending, waardoor het bericht van wijziging gebrekkig gemotiveerd is en de daaropvolgende aanslag nietig?
Is het bezoek ter plaatse om inzage te kunnen nemen van bescheiden in alle gevallen nog van deze tijd?
Dient deze onderzoeksbevoegdheid niet te worden gemoderniseerd nu de kopieermachine goed is ingeburgerd?
12.02 Staatssecretaris Hervé Jamar: Mijnheer de voorzitter, in antwoord op de vraag van de heer Devlies deel ik u mee dat het project inzake de harmonisering van de onderzoeksbevoegdheden deel uitmaken van de Coperfin-hervorming. Bovenvermeld project zal dus te gelegener tijd worden gerealiseerd in het kader van deze hervorming.
Wat de andere vragen betreft, verwijs ik naar de artikelen 315, 315bis, 316 en 351 WIB 92. Artikel 315 WIB 92 bepaalt dat eenieder die belastbaar is in de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting der niet-inwoners de verplichting heeft, indien hij daartoe door de administratie wordt aangezocht, haar zonder verplaatsing met het oog op de verificatie ervan alle boeken en bescheiden voor te leggen die noodzakelijk zijn om het bedrag van zijn belastbare inkomsten te bepalen. De ambtenaar is met andere woorden niet gemachtigd om te eisen dat de boeken en bescheiden naar zijn kantoor worden gebracht. De belastingplichtige en de ambtenaar kunnen evenwel in onderling akkoord afspreken dat eensluidend verklaarde afschriften of fotokopieën van bepaalde documenten aan de ambtenaar worden aangegeven of zelfs dat bepaalde boeken of bescheiden ten kantore van de ambtenaar worden neergelegd, indien dergelijke maatregelen voor beide partijen meer faciliteiten geven om de verificatie van die boeken en bescheiden uit te voeren.
Artikel 315bis WIB 92 bepaalt dat de natuurlijke rechtspersonen die een beroep doen op een computersysteem om de boeken en bescheiden, waarvan de voorlegging is voorgeschreven door artikel 315 WIB 92, geheel of ten dele te houden, op te stellen, toe te zenden of te bewaren, eveneens verplicht zijn om op verzoek van de administratie ter plaatse de dossiers met betrekking tot de analyses, de programma's en het beheer van het gebruikte systeem, alsook de informatiedragers en alle gegevens die zij bevatten, ter inzage voor te leggen. De op de informatiedragers geplaatste gegevens moeten in leesbare en verstaanbare vorm ter inzage worden voorgelegd. Wanneer de administratie hen erom verzoekt, zijn deze personen verplicht om hun uitrusting en in het bijzijn van de ambtenaren van de administratie kopieën te maken in de door die ambtenaar gewenste vorm van het geheel of een deel van voormelde gegevens, alsook de informaticabewerkingen te verrichten die nodig worden geacht om het bedrag van de belastbare inkomsten te bepalen.
Benevens het recht om ter plaatse de boeken en bescheiden van de belastingplichtige in te zien, kunnen de ambtenaren aan de belastingplichtige mondelinge of schriftelijke inlichtingen vragen om zijn belastingtoestand te onderzoeken. Ingeval de boeken en bescheiden niet worden voorgelegd of de gevraagde inlichtingen niet worden verstrekt, mag de administratie de aanslag van ambtswege vestigen. Anderzijds, wanneer de administratie meent dat de inkomsten en andere gegevens die de belastingplichtige ofwel in een geldige aangifte heeft vermeld ofwel schriftelijk heeft erkend, gewijzigd moeten worden, mag zij een bericht van wijziging sturen. Het bericht van wijziging is voldoende met redenen omkleed wanneer het de redenen voor de wijziging bevat en de mogelijkheid inhoudt voor de belastingplichtige om die redenen te onderzoeken en te beantwoorden.
Los daarvan is bezoek ter plaatse bijzonder nuttig om zich ter plaatse te vergewissen van de feitelijke omstandigheden waarin een exploitatie of economische activiteit verricht wordt. De fotokopieermachine is intussen al lang voorbijgestreefd door geavanceerde scanners en printtechnieken die het mogelijk maken om de meest uiteenlopende bescheiden met het grootste gemak te vervalsen. Het blijkt dus nodig en nuttig om ter plaatse de voorlegging van stukken te vragen. Bovendien mag men niet uit het oog verliezen dat de controlebevoegdheden met de nodige omzichtigheid en rekening houdend met het proportionaliteitsprincipe, moeten toegepast worden. Men kan niet van de belastingplichtigen verwachten dat zij op elk moment grote gedeelten van hun administratie dienen te fotokopiëren, terwijl een eenvoudige consultatie ter plaatse onmiddellijk alle twijfel zou kunnen wegnemen.
Mocht het achtbare lid een concreet dossier beogen, dan ben ik natuurlijk bereid om dat door mijn administratie te laten onderzoeken.
12.03 Carl Devlies (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, het systeem is nog behoorlijk archaïsch.
Het is natuurlijk belangrijk dat de belastingadministratie zich ter plaatse kan begeven, wanneer zij dat nuttig oordeelt. Nu moet de administratie zich echter ter plaatse begeven, wanneer zij niet de medewerking van de belastingplichtige heeft en de belastingplichtige niet uit eigen beweging stukken of fotokopieën aan de administratie bezorgt. In dat geval is de belastingadministratie verplicht zich ter plaatse te begeven, wat in heel wat gevallen zinloos is. Soms kan een bezoek ter plaatse belang hebben. Vaak is dat echter zinloos en betekent het veel tijdverlies.
Op dat vlak liggen nog heel wat mogelijkheden open om aan vereenvoudiging te doen.
Ik zou ook even willen verwijzen naar de wet op de openbaarheid van bestuur. Een belastingplichtige die vandaag een uittreksel, een kopie van een bestuursdocument wenst te ontvangen, moet daartoe een retributie betalen. Om de zaak te vereenvoudigen, zou het wellicht nuttig zijn dat ook in het omgekeerde geval de belastingadministratie, wanneer zij behoefte heeft aan een kopie van een document, aan de belastingplichtige een soort vergoeding voor het bezorgen van het gevraagde document zou geven.
Dat zou heel wat administratie uitsparen. Nu is de administratie immers verplicht, wanneer zij een bepaald document wil hebben, om het document ter plaatse te controleren. Indien er een kleine verrekening met de belastingplichtige zou gebeuren voor de documenten die hij zelf kopieert, zou dat ongetwijfeld een vlottere samenwerking tussen de belastingadministratie en de belastingplichtige in de hand werken.
De voorzitter: Waarvan akte.
12.04 Staatssecretaris Hervé Jamar: Ik moet naar een conferentie op de site van Tour & Taxis.
L'incident est clos.
De voorzitter: Collega’s, alvorens de werkzaamheden af te sluiten voor vandaag wil ik erop wijzen dat alle vragen die vandaag niet werden gesteld, worden doorgeschoven naar de vergadering van dinsdag 10 april 2007.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.54 uur.
La réunion publique de commission est levée à 12.54 heures.