Commission de la Justice |
Commissie
voor de Justitie |
du mardi 27 mars 2007 Matin ______ |
van dinsdag 27 maart 2007 Voormiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 10.24 uur en voorgezeten door mevrouw Martine Taelman.
La séance est ouverte à 10.24 heures et présidée par Mme Martine Taelman.
01 Vraag van de heer Geert Versnick aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de nieuwe procedure tot erkenning en weigering van erkenning" (nr. 14731)
01 Question de M. Geert Versnick à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la nouvelle procédure de reconnaissance et de refus de reconnaissance" (n° 14731)
01.01 Geert Versnick (VLD): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik wens mij te verontschuldigen, omdat ik op de vorige vergadering niet aanwezig was. Ik werd, aangenaam, verrast door de snelheid waarmee vragen in de commissie voor de Justitie worden geagendeerd.
Mijn vraag heeft betrekking op de nieuwe procedure tot erkenning en weigering van erkenning van het vaderschap van kinderen. In de nieuwe wet van 1 juli 2006 met betrekking tot de erkenning van het kind werd in artikel 329bis, §2, de uitzondering opgenomen dat de erkenning kan worden geweigerd, wanneer de procedure wordt ingezet door een vader die het kind in een situatie van verkrachting heeft verwekt. Dat is de enige uitzondering waarin werd voorzien. Ze heeft te maken met het causale verband tussen, enerzijds, de verkrachting binnen de wettelijke periode van de verwekking en, anderzijds, de geboorte van het kind.
Naar mijn aanvoelen is er evenzeer een speciale situatie, wanneer de erkenner van het kind of de persoon die de wens heeft geuit het kind te erkennen, tevens de moordenaar van de moeder is. Voornoemde situatie werd echter niet specifiek in de wet opgenomen.
In de toelichting van de wet, die ik heb nagelezen, staat dat de invoeging van bedoeld artikel de bedoeling had zich bij de rechtsleer aan te sluiten. De rechtsleer bepaalt dat de erkenning alleen kan worden geweigerd, indien zij duidelijk met de belangen van het kind in strijd is. In een normale procedure wordt evenwel door de moeder over de belangen van het kind gewaakt. De moeder moet normaal haar instemming met een erkenning betuigen. Indien er geen akkoord is, kan naar de vrederechter worden gestapt. Indien het kind 15 jaar is, moet het zelf zijn instemming met de erkenning betuigen. Ook hier kan, ingeval geen akkoord werd bereikt, naar de vrederechter worden gestapt.
Mevrouw de minister, wij hebben hier dus ten dele ook met een ethisch vraagstuk te maken. Wij kunnen ons ernstig afvragen of de belangen van het kind worden gediend, wanneer de erkenning aan de moordenaar van de moeder van het kind zou worden toegestaan.
Het is geen theoretische vraag, maar een vraag die zich op dit ogenblik in Gent voordoet. Er is een natuurlijke vader die momenteel in de gevangenis van Gent werd opgesloten, omdat hij de moordenaar is van de moeder van de tweeling die hij nu als zijn kinderen wil erkennen.
Eigenlijk is het zo dat diegene die zich tegen die erkenning kon verzetten de facto uit de weg geruimd is door degene die nu de erkenning vraagt. Vandaar mijn vragen aan u.
Kan de erkenning van een kind door de moordenaar van zijn moeder in het belang van het kind zijn? Kan de ambtenaar van de burgerlijke stand verplicht worden om van die erkenning akte te nemen en is hij verplicht om zich daarvoor naar de gevangenis te begeven, zeker op een ogenblik waarop er bij die ambtenaar van de burgerlijke stand een sterk ethisch bezwaar tegen die erkenning bestaat? Zou het niet beter zijn als het kind zelf de keuze krijgt of die erkenning alsnog doorgaat, ofwel op de leeftijd van vijftien jaar zoals in de wet voorzien, ofwel als de meerderjarigheid bereikt wordt?
Mijnheer de minister, tot slot, hebt u de intentie om, gelet op deze situatie, een bepaling voor te stellen aan het Parlement om de wet op dit punt aan te vullen? Staat de minister eventueel positief ten aanzien van een parlementair initiatief om een dergelijke lacune in de wetgeving alsnog te gaan invullen?
01.02 Minister Laurette Onkelinx: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Versnick, de nieuwe wet over de afstamming bevoordeelt, meer dan de vorige, de biologische band voor het toekennen van het vaderschap, om betwistingen zo veel mogelijk te beperken.
Met de nieuwe wet heeft men een toenadering gewild tussen de afstamming buiten het huwelijk en de afstamming binnen het huwelijk. Wanneer de afstamming vastgesteld wordt binnen het huwelijk, weegt het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot door, ongeacht de vaderlijke kwaliteiten van de echtgenoot, ook als de bepaling van de afstamming duidelijk indruist tegen het belang van het kind.
De wetgever heeft dezelfde optie genomen inzake de erkenning buiten het huwelijk. Als de erkenning onmiddellijk gebeurt – vooraleer het kind de leeftijd van één jaar heeft bereikt –, zal de akte van erkenning moeten worden opgesteld door een ambtenaar van de burgerlijke stand, zonder rekening te houden met de kwaliteiten van de vader. De enige uitzondering is de hypothese waarbij de afstamming het gevolg is van de verkrachting van de moeder. In tegenstelling met andere misdaden is de verkrachting inderdaad de enige die rechtstreeks verband houdt met de conceptie van het kind. Bijgevolg zal de moordenaar van een vrouw haar kind kunnen erkennen, net zoals de echtgenoot van een vrouw beschouwd zal kunnen worden als de vader van de kinderen van die vrouw, zelfs als het een misdadiger betrof.
Het gebeurt frequent dat ambtenaren van de burgerlijke stand zich begeven naar de penitentiaire inrichtingen om aktes op te stellen.
01.03 Geert Versnick (VLD): Madame la ministre, j'éprouve quelques difficultés à comprendre la position adoptée.
01.04 Laurette Onkelinx, ministre: Ce n'est pas une position, c'est la loi.
01.05 Geert Versnick (VLD): La loi est assez claire. C'est pour cela que je vous ai demandé si une initiative parlementaire aurait votre soutien. Normalement, selon la loi, c'est la mère qui doit donner son accord au projet. Si elle ne le fait pas, l'affaire doit être portée devant le juge de paix. Dans ce cas, c'est le meurtrier qui a fait en sorte que la mère ne soit plus là pour s'opposer éventuellement à la reconnaissance. C'est un cas très particulier pour lequel on ne peut pas se contenter de dire que la loi a voulu rétablir un lien entre le père biologique et les qualités paternelles. Les qualités paternelles de l'intéressé, on peut en discuter mais s'agissant du meurtrier de la mère, cela me semble délicat.
01.06 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur Versnick, je ne suis pas contre l'organisation d'un débat sur une proposition ou un projet de loi, même si j'estime qu'il est un peu tard puisque nous arrivons à la fin de la législature.
Cela dit, vous ne devez pas oublier que même s'il y a reconnaissance, une décision de déchéance peut être prise, par la suite, si des faits le justifient.
J'explique une loi telle qu'elle a été votée, mais ce n'est pas pour autant que je suis opposée à une évaluation et à une adaptation de celle-ci.
L'incident est clos.
02 Samengevoegde interpellatie en vraag van
- de heer Carl Devlies tot de vice-eerste minister en minister van Justitie over "het verslag van het Rekenhof over de tenuitvoerlegging van de patrimoniale straffen" (nr. 1065)
- de heer Dylan Casaer aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "het rapport van het Rekenhof over de tenuitvoerlegging van de patrimoniale straffen" (nr. 14735)
02 Interpellation et question jointes de
- M. Carl Devlies à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "le rapport de la Cour des comptes concernant l'exécution des peines patrimoniales" (n° 1065)
- M. Dylan Casaer à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "le rapport de la Cour des comptes relatif à l'exécution des peines patrimoniales" (n° 14735)
02.01 Carl Devlies (CD&V): Mevrouw de voorzitter, deze interpellatie is samengevoegd met een vraag van de heer Casaer.
De voorzitter: De heer Casaer komt niet.
02.02 Carl Devlies (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, mijn interpellatie heeft betrekking op een verslag van het Rekenhof over de tenuitvoerlegging van de patrimoniale straffen. Mevrouw de minister, ik weet niet of u dat document effectief hebt gelezen. Als u dat gelezen hebt, moet u ongetwijfeld onder de indruk gekomen zijn van het rapport. Ik denk dat het voor een minister van Justitie bloedstollend moet zijn, want de inhoud van het rapport is totaal negatief over de werking van de departementen Justitie en Financiën. Het is duidelijk dat de rechtsstaat door de gang van zaken op de beide departementen van Justitie en Financiën in het gedrang komt en dat een normale werking van het rechtssysteem hierdoor onmogelijk wordt.
Het verslag van het Rekenhof zegt duidelijk dat onder andere de helft van de geldboetes gewoon niet wordt uitgevoerd. Op het vlak van de verbeurdverklaringen, mevrouw de minister, is de situatie zo mogelijk nog schrijnender. Door een gebrek aan beheersinformatie heeft het Rekenhof zelfs geen cijfermatige evaluatie van de verschillende fasen van tenuitvoerlegging kunnen maken. Het Rekenhof stelt vast dat er op dit ogenblik geen enkele zekerheid erover bestaat dat alle veroordelingen houdende verbeurdverklaring zelfs maar een begin van uitvoering krijgen, dat er een sterke decentralisatie is zonder centrale aansturing en dat het COIV, het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring, te weinig middelen en gezag heeft om zjin taak naar behoren te vervullen.
Het Rekenhof beveelt aan om zowel met betrekking tot de tenuitvoerlegging van penale boeten als voor de tenuitvoerlegging van verbeurdverklaringen, Justitie als de enige verantwoordelijke te beschouwen en eindelijk werk te maken van een geïntegreerd informatie- en rapporteringssysteem.
Graag had ik u, mevrouw de vice-eerste minister en minister van Justitie, vernomen in hoeverre u de bevindingen van het Rekenhof onderschrijft en hoe u de aanbevelingen van het Rekenhof zult uitvoeren.
Ik kan u signaleren, mevrouw de minister, dat de subcommissie Rekenhof, onder voorzitterschap van de heer Luk Van Biesen, twee hoorzittingen met betrekking tot het onderwerp heeft georganiseerd. Het was aanvankelijk de bedoeling om een enkele hoorzitting te organiseren, waarop zowel de departementen Justitie als Financiën zouden zijn vertegenwoordigd, maar verwonderlijk genoeg was het niet mogelijk om de afgevaardigden van de twee departementen samen te brengen en is de subcommissie Rekenhof verplicht geweest om twee afzonderlijke hoorzittingen te organiseren.
Dit is symptomatisch voor de problemen die zich stellen: men is zelfs niet bereid met elkaar te praten naar aanleiding van een hoorzitting van het Rekenhof waarop de afgevaardigden van het Rekenhof aanwezig zijn en waar de parlementsleden van de commissies voor de Financiën en de Justitie aanwezig zijn of zouden moeten zijn, dit laatste tussen haakjes.
Het is ontzettend te horen welke verklaringen op dergelijke vergaderingen worden afgelegd. Ik kan u bijvoorbeeld zeggen dat de administrateur van Financiën, de heer Boelaert, woordelijk heeft verklaard tijdens de hoorzitting dat de vonnissen van de rechtbanken door de griffies niet worden overgemaakt aan de diensten van zijn departement. Als ze toch worden overgemaakt, gebeurt dat laattijdig. Dit is een zeer harde beschuldiging ten opzichte van uw departement. Ik had graag geweten wat uw standpunt hierover is, mevrouw de minister.
Op de volgende hoorzitting waarop we de standpunten hebben gehoord van de afgevaardigde van uw administratie, vernamen we daarentegen dat de stukken wel zouden worden overgemaakt, maar dat het bij de diensten van Financiën is dat men de vonnissen niet meer terugvindt, omdat ze slecht zouden worden geklasseerd. Dergelijke zaken werden gezegd op de twee hoorzittingen. Dit geeft het gevoel dat er een totale chaos bestaat, zowel bij Justitie als bij Financiën.
Het gaat hier om strafuitvoeringen. Collega Van Parys heeft hier reeds in ander verband deze problematiek regelmatig aangeraakt. Als straffen niet ten uitvoer worden gelegd, mevrouw de minister, hoe kan dit systeem dan nog functioneren? Hoe kunt u de gelijkheid tussen de beklaagden nog verzekeren? De straf zal wellicht bij de ene beklaagde ten uitvoer worden gelegd, terwijl dit bij de andere niet zal gebeuren. Hoe kan dat systeem dan nog functioneren? Hoe kunt u dat verdedigen, mevrouw de minister? Hoe kan uw systeem functioneren als straffen niet ten uitvoer worden gelegd of willekeurig ten uitvoer worden gelegd?
Wij vernemen ook dat de vervangende gevangenisstraffen evenmin ten uitvoer worden gelegd. Ik had graag vernomen of het inderdaad zo is dat indien geldboeten niet worden betaald, ook de vervangende gevangenisstraffen niet ten uitvoer worden gelegd.
In het kader van de hoorzittingen heb ik ook vernomen dat er een vermogensonderzoek gebeurt, maar dan op het einde van de rit: nadat de straf werd uitgesproken. Zou het niet wenselijk zijn dat het vermogensonderzoek vooraf gebeurt, zodat de rechter bij het uitspreken van de straf rekening kan houden met de vermogenssituatie van de beklaagde?
Dan is het wellicht mogelijk om, naast een geldboete en ook in de plaats van een vervangende gevangenisstraf, een vervangende alternatieve straf op te leggen. Indien de vermogenssituatie van de beklaagde van die aard is dat men voorafgaandelijk weet dat de geldboete niet zal kunnen worden uitgevoerd, is het wellicht wenselijk de vervangende gevangenisstraf te vervangen door een alternatieve straf die dan wel kan worden ten uitvoer gelegd.
Mevrouw de minister, ik ben geen regelmatige aanwezige op deze commissievergaderingen, maar dit geeft mij toch het gevoel dat, naast de ernstige problemen die wij iedere week opnieuw ontmoeten op het departement Financiën, ook Justitie met zeer zware problemen wordt geconfronteerd. Wat mij het meest ergert, is dat een aantal vaststellingen gebeurde in het jaar 2000, door het Rekenhof. Het Rekenhof verwijst uitdrukkelijk naar zijn bevindingen uit het jaar 2000. Het Rekenhof heeft aanbevelingen gedaan, maar met die aanbevelingen is totaal geen rekening gehouden. Men heeft die totaal naast zich neergelegd. Zeven jaar later staan wij nog altijd nergens. Het gouden decennium dat ons aangekondigd werd door de regering Verhofstadt-Onkelinx heeft blijkbaar niet gefunctioneerd, als ik dat rapport van het Rekenhof lees.
02.03 Laurette Onkelinx, ministre: Quelle belle conclusion!
Pour en venir plus sérieusement à l'objet de la question, je n'ai évidemment aucun problème à tenir une réunion avec les Finances.
Le rapport réalisé par la Cour des comptes est extrêmement important. Nous devons le considérer avec beaucoup de sérieux. La première chose à faire est de déterminer la responsabilité des uns et des autres, non pas dans le but de reporter la faute sur l'autre mais d'examiner toutes les solutions envisageables pour effacer la situation dénoncée par la Cour des comptes.
En ma qualité de ministre de la Justice, je considère qu'il est grave que le non-paiement des amendes conduise à l'impunité. Les choses doivent changer!
La principale conclusion à tirer du rapport de la Cour des comptes consiste en la nécessité de nommer un responsable de l'exécution des peines patrimoniales.
Comme vous l'avez dit, sur le plan légal, la responsabilité est actuellement partagée entre différents acteurs. La perception des amendes pénales et la confiscation des biens se font au nom du procureur du Roi par le directeur de l'Enregistrement et des Domaines. Cette dualité de responsabilité est, semble-t-il, néfaste à l'efficacité du système. C'est pourquoi, même si nous n'y sommes pas parvenus sous cette législature, la solution calquée sur le modèle hollandais d'un bureau central des perceptions judiciaires me semble être la formule la plus efficace.
À court terme, en ce qui concerne les peines subsidiaires (notamment l'emprisonnement subsidiaire), nous sommes confrontés à la situation de surpopulation carcérale. Même si nous avons lancé, sous cette législature, une augmentation substantielle de places en établissements pénitentiaires, si nous devons les combler avec les personnes qui ne payent pas leurs amendes pénales, ces places seront insuffisantes pour que les personnes devant purger une peine de prison à titre principal puissent le faire.
C'est la raison pour laquelle je suis favorable au prononcé d'une peine de travail à titre subsidiaire par le tribunal de police si l'intéressé ne paye pas l'amende qui lui a été infligée. Ce n'est alors que dans l'hypothèse où la peine de travail ne serait pas accomplie que l'intéressé se retrouverait en prison. On aurait ainsi un système progressif d'exécution des peines subsidiaires. Selon moi, il s'agit de la meilleure solution. Ce serait la garantie d'exécution d'une sanction par l'amende, par la peine de travail à titre subsidiaire et enfin, à titre tout à fait subsidiaire, par la peine d'emprisonnement.
Par ailleurs, il est exact que le transfert des données entre les greffes et les receveurs des amendes ne passe pas toujours très bien. Cela vaut également, mais dans une moindre mesure, pour les amendes prononcées par le tribunal de police, comme le fait d'ailleurs remarquer la Cour des comptes dans son rapport. Les tribunaux de police disposent en effet du système informatique "Mammouth", qui est plus performant que le système TPI/REA des tribunaux correctionnels.
Afin de résoudre ce problème, j'ai demandé au SPF Justice de travailler sur le transfert électronique des données à tous les niveaux. Il s'agira d'une première solution légale à court terme en vue de l'exécution de la peine d'amende, qui se traduira d'abord par la peine de travail et ensuite, si celle-ci n'a pas été exécutée, par la peine de prison. À plus long terme – ce ne sera évidemment pas pour cette législature, mais cela devrait figurer au programme de n'importe quel gouvernement – on s'oriente vers la création d'un bureau central des perceptions judiciaires.
02.04 Carl Devlies (CD&V): Mevrouw de minister, mocht u dit antwoord gegeven hebben bij het begin van de legislatuur, op het moment dat u van start ging als minister van Justitie, dan zou ik er positief op hebben gereageerd, zeggende dat u een visie hebt en dat u er werk van zou maken. Spijtig genoeg zijn wij aan het einde van de legislatuur en moeten wij vaststellen dat er helaas niets is gebeurd onder uw bewind, noch onder dat van uw voorganger, minister Verwilghen. Nochtans, de problemen die ik vandaag aanraak, waren duidelijk gekend. Een verslag van het Rekenhof was beschikbaar. Hoewel er adviezen van het Rekenhof beschikbaar waren, is er geen enkel gevolg aan gegeven.
Mevrouw de minister, u hebt zelf gesproken over straffeloosheid. Dat is het woord dat u zelf in de mond hebt genomen. Welnu, dat is de werkelijke situatie van onze justitie vandaag: een situatie van straffeloosheid. U geeft zelf toe dat die situatie niet aanvaardbaar is en dat de zaken moeten veranderen. Inderdaad, de zaken moeten veranderen, maar spijtig genoeg hebt u de kans gehad om de zaken te veranderen, en toch is dat niet gebeurd.
U zegt dat er een instantie noodzakelijk is. Dat is inderdaad het geval. De heer Van Parys heeft dat ook al voorgesteld. Wij zullen een motie van aanbeveling in die zin indienen.
U hebt ook gesproken over de problematiek van de overbevolking van de gevangenissen. Dat is weer een ander probleem. Het hangt natuurlijk samen met de niet-uitvoering van de vervangende gevangenisstraffen. Ook dat is een ernstig probleem dat bij de publieke opinie, bij de bevolking, gekend is. De gevangenissen zijn overbevolkt. Er is een onvoldoende capaciteit aan gevangenissen. Er is onvoldoende, zelfs zo goed als niet geïnvesteerd in gevangenissen in de voorbije jaren, terwijl dat een absolute prioriteit is. Ik denk dat Justitie een kerndepartement is en dat een regering in haar beleid prioriteit moet geven aan de problemen die met Justitie te maken hebben. Dat is echter duidelijk niet gebeurd.
Daartegenover stel ik met tevredenheid vast dat u bereid bent om in te gaan op het idee dat ik hier heb gelanceerd om de geldboete waarvoor in een vervangende gevangenisstraf is voorzien, ook te laten vervangen door een soort van alternatieve straf indien de geldboete niet kan worden uitgevoerd. Daarvoor zijn er wetgevende initiatieven nodig. Ik heb zonet van collega Van Parys vernomen dat er geen enkel wetgevend initiatief werd genomen door de regering. Het is positief dat u bereid bent om in die richting te denken, maar wij verwachten natuurlijk van een beleid dat er uitvoering wordt gegeven aan ideeën, aan algemene beleidsprincipes. Dat schijnt niet het geval te zijn.
Tot slot hebt u verwezen naar de informaticaoplossingen.
Men kan dat nog moeilijk ernstig nemen na de problemen in uw departement die enkele weken geleden bekend raakten. Ik heb de problemen op het departement Financiën van dichtbij opgevolgd. U weet dan ook dat het Stimmersysteem, vermeld op pagina 44 van het verslag, waarmee men al jaren bezig is, ten vroegste binnen vijf tot zes jaar op punt zal kunnen worden gesteld volgens de methodes die nu worden gevolgd. De informatica is blijkbaar…
De voorzitter: Mijnheer Devlies, er staan nog heel veel vragen op de agenda. U weet dat u 10 minuten de tijd hebt voor uw vraag en 5 minuten voor uw repliek bij een interpellatie. Mag ik u vragen om stilaan af te ronden?
02.05 Carl Devlies (CD&V): Mevrouw de voorzitter, dit is een interpellatie. Als u zo op de letter van het Reglement wil staan, zal ik andere leden van de commissie, die ook het recht hebben om tussen te komen in een interpellatie, vragen om hierover verder te gaan. Ik was net aan het besluiten op het moment dat u mij onderbrak. In die omstandigheden nodig ik andere leden van de commissie uit om over hetzelfde onderwerp tussen te komen. Dit is belangrijk genoeg.
De voorzitter: Uit hoffelijkheid tegenover andere leden van de commissie, die vandaag ook hun vraag willen stellen, vroeg ik u om af te ronden, mijnheer Devlies. De leden die hier dikwijls komen, weten ook dat als er tijd is, ik die ook aan de oppositie laat.
02.06 Carl Devlies (CD&V): Mevrouw de voorzitter, ik heb geen probleem met hoffelijkheid. Ik was zo hoffelijk om mijn interpellatie uit te stellen tot de komst van de heer Casaer.
02.07 Tony Van Parys (CD&V): Dat is heel hoffelijk, mijnheer Devlies, zoals ook de voorzitter van deze commissie heel hoffelijk is. In Leuven weet men dat ook.
De voorzitter: Laat ons de tijd gebruiken die wij hebben.
02.08 Carl Devlies (CD&V): Ik zal een motie van aanbeveling indienen. Ik laat het aan mijn collega's over om te oordelen of zij vandaag nog over dit onderwerp tussenkomen. Zoniet, zullen zij dat zeker later doen.
02.09 Tony Van Parys (CD&V): Mevrouw de voorzitter, hoffelijkheidshalve wil ik niet lang tussenkomen zodat ook de andere leden van de commissie de gelegenheid zouden krijgen om in het debat aan bod te komen. Ik wil alleen even zeer duidelijk onderstrepen dat er een gigantisch probleem is met de strafuitvoering is. Er is een probleem met de uitvoering van de gevangenisstraffen, ingevolge de overbevolking. Straffen tot drie jaar worden niet uitgevoerd, alleen met elektronisch toezicht.
Er zijn 10.000 gedetineerden voor 8.300 plaatsen en dat wreekt zich, zowel op de uitvoering van de straffen als op het systeem van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Nu blijkt, zoals de heer Devlies dat zeer duidelijk heeft omschreven, dat ook inzake de inning van geldboeten hetzelfde probleem ontstaat.
Wat betreft de alternatieve straffen is het natuurlijk een positief voorstel van de minister om op het vlak van de niet-uitvoering van de geldboeten desgevallend plaatsvervangende straffen te vervangen door alternatieve straffen. Dit lijkt mij een goed idee, maar dan moeten de nodige mensen en middelen worden gevonden om die alternatieve straffen mogelijk te maken. Op dit ogenblik is dat niet het geval.
Het probleem is eigenlijk dat van de straffeloosheid. Ik zal daar nu niet verder op ingaan uit hoffelijkheidsoverwegingen. Ik denk dat het probleem werkelijk een fundamenteel probleem is. De balans van deze regering inzake deze materie is volgens mij toch wel bijzonder pijnlijk negatief.
Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heren Carl Devlies en Tony Van Parys en luidt als volgt:
“De Kamer,
gehoord de interpellatie van de heer Carl Devlies
en het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Justitie,
vraagt de minister
- een centrale invorderingsinstantie op te richten;
- van de invordering van de strafrechtelijke geldboeten een prioriteit te maken;
- een geïntegreerd informatie- en rapporteringssysteem uit te werken;
- werk te maken van een uniforme invorderingsprocedure.”
Une motion de recommandation a été déposée par MM. Carl Devlies et Tony Van Parys et est libellée comme suit:
“La Chambre,
ayant entendu l'interpellation de M. Carl Devlies
et la réponse de la vice-première ministre et ministre de la Justice,
invite la ministre
- à instaurer un organisme central de recouvrement;
- à faire figurer au rang des priorités le recouvrement des amendes pénales;
- à élaborer un système intégré d'information et de rapportage;
- à instaurer une procédure uniforme de recouvrement."
Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw Véronique Ghenne en door de heer Philippe Monfils.
Une motion pure et simple a été déposée par Mme Véronique Ghenne et par M. Philippe Monfils.
Over de moties zal later worden gestemd. De
bespreking is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.
- mevrouw Katrien Schryvers aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "het repatriëren van misdadigers voor uitvoering van de straf in het land van herkomst" (nr. 14753)
- mevrouw Katrien Schryvers aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "het bilateraal akkoord met Marokko" (nr. 14868)
- Mme Katrien Schryvers à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "le rapatriement de délinquants en vue de l'exécution de la peine dans leur pays d'origine" (n° 14753)
- Mme Katrien Schryvers à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "l'accord bilatéral conclu avec le Maroc" (n° 14868)
03.01 Katrien Schryvers (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik wil terugkomen op de problematiek van het repatriëren van plegers van een misdrijf voor de uitvoering van de straf naar hun land van herkomst.
Op 26 mei 2005, bijna twee jaar geleden, heeft het Parlement daarover een wet goedgekeurd. Die wet werd gepubliceerd op 10 juni 2005. Collega Van Parys heeft u hierover vragen gesteld op 21 november 2006. Toen stelde u dat er op dat moment welgeteld twee misdadigers van vreemde origine waren gerepatrieerd voor uitvoering van hun straf in eigen land.
Recent hebben we allemaal kennis kunnen nemen van een interne studie van de federale politie waaruit blijkt dat in 2006 opnieuw een stijging van het aantal woninginbraken werd vastgesteld. Rondtrekkende dadergroeperingen blijven een probleem vormen en blijvende waakzaamheid en continue bijsturing van de acties daartegen zijn geboden. Wij hebben het ook de minister van Binnenlandse Zaken horen zeggen.
In diezelfde studie staat zwart op wit en onomwonden dat het uitzitten van een straf in het land van herkomst een heel groot afschrikwekkend effect heeft. Bovendien heeft u recent nog gezegd dat het laten uitzitten van de straf in het land van origine een belangrijk element is in het zoeken naar een oplossing voor de overbevolking in de gevangenissen. U laat ook uitschijnen dat hiervan werk wordt gemaakt en dat door de uitvoering van deze wet en door het toepassen en het sluiten van akkoorden binnenkort alle problemen zullen worden opgelost.
De voorzitter van deze commissie, collega Taelman, heeft u hierover vorige week nog vragen gesteld. Uit uw antwoord zou moeten blijken dat op dat vlak alles binnenkort opgelost zal zijn.
Ik heb toch nog een aantal vragen, die ik ingevolge het akkoord met Marokko nog heb aangevuld. Mevrouw de minister, ik wil u de volgende vragen stellen.
Hoe groot is het aandeel buitenlanders op het totale aantal van 10.000 gedetineerden - dat is het cijfer dat we altijd te horen krijgen - die momenteel in ons land in de gevangenis verblijven? Hoeveel van hen kunnen volgens u in aanmerking komen om hun straf in het land van herkomst uit te zitten? Welke maatregelen hebt u sinds de wet van 26 mei 2005 genomen om het mogelijk te maken dat misdadigers hun straf kunnen uitzitten in het land van herkomst?
Met welke landen werd er sedert deze wet een akkoord gesloten? Met welke landen zijn er onderhandelingen aan de gang? Kunt u meedelen hoeveel personen sinds de inwerkingtreding van de wet tot op heden werden gerepatrieerd om hun straf in eigen land uit te zitten?
Met betrekking tot het recent gesloten akkoord met Marokko heb ik nog de volgende aanvullende vragen. Welke personen komen volgens het akkoord met Marokko in aanmerking om te worden overgedragen? Wat zijn met andere woorden de concrete voorwaarden daarvoor? Hoeveel Marokkaanse onderdanen zitten momenteel opgesloten in onze Belgische gevangenissen? Hoeveel van deze Marokkaanse onderdanen komen in aanmerking om te worden overgedragen volgens het recent gesloten bilateraal akkoord? Wanneer zullen de eerste terugzendingen gebeuren?
Wat betreft de inhoud van het akkoord, wil ik u de volgende specifieke vraag stellen. Het eerste akkoord van 7 juli 1997 werd recent aangevuld. Blijft het laatste punt van artikel 5 van dat eerste akkoord nog van toepassing?
03.02 Laurette Onkelinx, ministre: Madame la présidente, madame Schryvers, permettez-moi de vous rappeler que vous m'avez déjà posé une question sur le même sujet, la semaine dernière. Question à laquelle je vous ai bien entendu répondu.
Van de 3061 vreemdelingen die geen verblijfsrecht hebben of wier verblijfsituatie onbekend is, zijn alleen de veroordeelden die nog minstens zes maanden uit te zitten hebben potentieel overbrengbaar naar een gevangenis in hun land van herkomst.
Het betreft hier een potentieel van 300 veroordeelden. Hiervan moet men nog de personen aftrekken die duurzame banden met ons land hebben evenals degenen die zouden moeten worden uitgewezen naar Kosovo, een land dat in heropbouw is. Dat gaat over 66 veroordeelden. Potentieel gaat het dus over maximaal 100 tot 200 veroordeelden.
De wet van 26 mei 2005 heeft betrekking op de implementatie van het aanvullende protocol bij het verdrag van de Raad van Europa, dat de overbrenging mogelijk maakte zonder instemming van de gedetineerden.
In het kader van dit protocol werden twee gelijklopende acties ondernomen. De centrale autoriteit van de FOD Justitie heeft ongeveer 200 aanvragen voor overbrenging overgemaakt aan de staten die partij zijn bij het aanvullende protocol bij het verdrag van de Raad van Europa inzake de overbrenging, het enige instrument dat momenteel beschikbaar is.
Inzake de gedetineerden voor wie er een dossier van niet-vrijwillige overbrenging lopende is, worden de lijsten van de betrokken gedetineerden regelmatig bijgewerkt door Justitie en Buitenlandse Zaken. Een strategie om de opvolging systematisch te doen verlopen werd samen met Buitenlandse Zaken ingesteld en gebeurt in de vorm van het sensibiliseren van de bestemmingslanden door onze diplomatieke posten.
Ten tweede, via onze permanente vertegenwoordiging in Straatsburg werd verder een sensibilisatieactie uitgevoerd bij de landen van de Raad van Europa inzake de ondertekening en de ratificatie.
De situatie op het vlak van de effectief uitgevoerde repatriëringen bleef onveranderd sinds eind november. Er werden echter wel drie overbrengingen goedgekeurd. Die staan op het punt om te worden uitgevoerd.
Meerdere van die overbrengingen zijn in de eindfase gekomen van de onderhandelingen met de landen van herkomst. Ter herinnering: dat land moet zich akkoord verklaren met elke overbrenging, hetgeen het proces aanzienlijk verzwaart. Het kaderbesluit dat werd goedgekeurd door de Europese ministers van Justitie biedt derhalve een bemoedigend alternatief voor het protocol van de Raad van Europa want het is gebaseerd op het automatisch verlenen van het akkoord door het land van uitvoering. Dit besluit zal echter pas ten vroegste in 2010 in werking treden.
Zoals u weet heb ik vorige week maandag een bilateraal akkoord afgesloten met Marokko. Ik heb overigens ook aan Albanië voorgesteld om onderhandelingen op te starten om tot een bilaterale overeenkomst te komen en ik zal binnenkort hetzelfde doen met Algerije. Het op 19 maart met Marokko ondertekende protocol sluit aan bij de Belgisch-Marokkaanse overeenkomst inzake overbrenging van 1997 en wel in de vorm van een nieuw artikel 5bis. Bij de overeenkomst van 1997, die beperkt bleef tot de vrijwillige overbrenging met instemming van de gedetineerde, voegt het protocol nu de overbrenging toe zonder voorafgaande instemming van de veroordeelde personen.
Er moet nota van worden genomen dat het protocol alleen betrekking heeft op de personen die definitief zijn veroordeeld en die eveneens het voorwerp zijn van een uitwijzingsmaatregel die naar de grens worden gebracht of van elke andere maatregel krachtens welke de persoon, eens hij in vrijheid is gesteld, niet meer zal toegelaten zijn tot het verblijf op het grondgebied van de staat van veroordeling. De overbrenging zonder instemming is verder ook niet van toepassing op de veroordeelde die duurzame banden met België heeft. De criteria zijn duidelijk gedefinieerd. Deze overbrenging is dus niet van toepassing op de veroordeelde die bijvoorbeeld in België geboren is of er zich sedert de leeftijd van 12 jaar is gaan vestigen, er ononderbroken verbleef sedert meer dan 5 jaar of wiens vader of moeder gewoonlijk en regelmatig op het grondgebied verblijft.
Bovendien kan de staat van veroordeling oordelen dat – ik citeer – “de veroordeelde persoon gewoonlijk op haar grondgebied verbleef op het moment waarop hij werd aangehouden” om geen overbrengingsprocedure op te starten, wat nog een uitbreiding is van de hoger aangehaalde criteria.
Je l’avais dit à Mme Taelman, cela concerne une soixantaine de détenus dans un premier temps mais à partir du moment où le protocole entrera en vigueur, on préparera les nouveaux condamnés au transfèrement. Cela concernera un nombre croissant de détenus. Ce protocole entrera en vigueur lorsque la Belgique et le Maroc l’auront ratifié par voie législative. Il s‘agit d’une compétence du ministre des Affaires étrangères et ce protocole sera ratifié à très court terme.
03.03 Katrien Schryvers (CD&V): Mevrouw de minister, ik wil graag mijn vraag herhalen: blijft het laatste punt van artikel 5 van de initiële overeenkomst van 7 juli 1997 van toepassing? Met andere woorden, blijft het zo dat, inzake het akkoord met Marokko, beide overeenkomstsluitende partijen het over de overbrenging eens moeten zijn? Daarmee bedoel ik of Marokko al dan niet zonder meer kan weigeren. Vorige week hebt u laten uitschijnen dat het over een semiautomatisme zou gaan. Als het laatste punt van artikel 5 van toepassing blijft – daar lees ik in het Aanvullend Protocol niets over, mevrouw de minister – kan Marokko gewoon elke overbrenging weigeren. Is dat zo, ja of nee?
03.04 Laurette Onkelinx, ministre: Madame Schryvers, comme je l'ai dit à Mme Taelman, il y a un changement par rapport à l'ancien protocole dans la mesure où, aujourd'hui, il y a une semi-automaticité. Autrement dit, les choses se font automatiquement et ce n'est qu'exceptionnellement, en cas de problème et si l'application de critères ne s'impose pas clairement que le Maroc peut intervenir auprès de la Belgique. Sinon, je répète que, contrairement à ce que prévoyait l'ancien protocole, la semi-automaticité est de rigueur.
03.05 Katrien Schryvers (CD&V): Mevrouw de minister, in de tekst lees ik helemaal niets over een automatisme. Integendeel, ik stel alleen vast dat Marokko op elk moment elke overbrenging kan weigeren. Mevrouw de minister, wanneer ik uw antwoord hoor, dan kan ik alleen concluderen dat u de bevolking heel de tijd een rad voor ogen draait door te doen alsof u akkoorden sluit, door te doen alsof de rondtrekkende daders van misdrijven gerepatrieerd zullen worden om hun straf uit te zitten en door te doen alsof er daarmee een oplossing komt voor de overbevolking van de gevangenissen. Ik stel vast dat er van de 10.000 gedetineerden bij ons hooguit 100 tot 200 in aanmerking komen. Dan is er nog geen enkele uitvoering. Dat is heel wat anders dan het initiële cijfer van 1.800, dat ooit werd gesteld, mevrouw de minister. Dat is het enige wat ik kan concluderen.
03.06 Laurette Onkelinx, ministre: Décidément, il y a beaucoup de choses que vous n'arrivez pas à comprendre!
03.07 Servais Verherstraeten (CD&V): (…).
03.08 Laurette Onkelinx, ministre: Cela pose un vrai problème. Il n'est pire sourd que celui qui ne veut point entendre!
De voorzitter: Mijnheer Verherstraeten, wij zijn vragen aan het stellen. U bent op dit moment niet de vraagsteller
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Ik zal uit hoffelijkheidoverwegingen, die hier vandaag al meerdere malen aan bod zijn gekomen, mijn twee vragen op een later tijdstip stellen.
04 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de wettelijke regeling van het statuut van gerechtelijke vertalers en tolken" (nr. 14786)
04 Question de M. Francis Van den Eynde à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la réglementation légale du statut des traducteurs et des interprètes en justice" (n° 14786)
Collega’s, ik wil u vragen om naar elkaar te luisteren en het woord niet te nemen op een ogenblik dat wij daartoe niet gerechtigd zijn.
04.01 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, het is zeer hoffelijk van u om ons voor te laten.
Mevrouw de minister, ik stel u een vraag hier in de commissie omdat ik dezelfde vraag ingediend heb op 10 november 2004, maar dan schriftelijk, en tot nu toe geen antwoord kreeg. Aangezien wij met rasse schreden naar het einde van de legislatuur gaan, vond ik dat ik toch nog een antwoord moest proberen te krijgen, vóór deze regering verdwijnt.
Mevrouw de minister, mijn vraag gaat over het statuut van gerechtelijke vertalers en tolken. Momenteel zou er geen wettelijke regeling inzake dat statuut bestaan. Reeds meerdere jaren werd er een beloofd, vooral voor het opleidingsstatuut, de deontologie en het statuut van de gerechtsvertalers, maar tot nu toe zou die geen zijn.
Op een vraag van de toenmalige volksvertegenwoordiger Geert Bourgeois antwoordde de toenmalige minister van Justitie, Marc Verwilghen, op 12 november 2002, dat de laatste hand aan dit statuut werd gelegd. Dit zou echter nog steeds niet zijn gebeurd. In afwachting van een wettelijk statuut worden de gerechtelijke vertalers en tolken als zelfstandigen beschouwd. Ik vernam van enkelen onder hen, die in feite deze baan uitoefenen als bijverdienste, dat zij naar aanleiding van de verplichte zelfstandigheid, met de bijhorende verzekeringsplicht of bijdrageplicht, hun activiteiten als gerechtelijke vertaler of tolk hebben stopgezet, omdat het niet veel zin had om dit als een bijkomende job te toen. Met moet zich laten inschrijven als zelfstandige, met alle gevolgen van dien.
De verplichte zelfstandigheid ontmoedigt dus een aantal mensen, terwijl er juist nood is aan tolken en vertalers in gerechtelijke procedures. Bovendien stijgt de vraag naar gerechtelijke vertalers en tolken, in het kader van een toenemende internationalisering.
Ik zou graag het standpunt van de regering hierover kennen. Wanneer verwacht u dat deze zaak zal worden geregeld?
04.02 Minister Laurette Onkelinx: Mevrouw de voorzitter, zoals u ongetwijfeld weet, heb ik op 13 juli 2006 in de Kamer een wetsontwerp in verband met een wettelijke regeling van het statuut voor gerechtelijke vertalers en tolken ingediend.
Wat betreft het statuut in de sociale zekerheid, moeten die personen, met uitzondering van de vertalers-tolken die slechts heel occasioneel gerechtelijke vertaal- of tolkopdrachten uitvoeren, op zijn minst een inschrijving als zelfstandige in bijberoep hebben.
Naar aanleiding van het wetsontwerp dat door mijn diensten werd opgesteld, was er ook regelmatig contact met de Belgische Kamer van Vertalers, Tolken en Filologen. De Nationale Kamer heeft echter nooit betwist dat de gerechtsvertalers-tolken aan de normale socialezekerheidsregels zijn onderworpen.
Zij vragen wel dat kwaliteitseisen zouden worden opgelegd, zodat enkel de goede vertalers-tolken overblijven, die daardoor meteen meer opdrachten zouden krijgen. Op die manier kan het voldoen aan de socialezekerheidswetgeving geen financieel beletsel voor de gerechtstolken-vertalers zijn.
04.03 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, u hebt een wetsontwerp ingediend, maar daar zitten we dan. Dat is een eerste conclusie.
Ten tweede, uit uw antwoord begrijp ik dat u de mensen die vertaal- en tolkwerk als bijberoep uitoefenen, opzij wil duwen. Voor mij niet gelaten, maar u weet goed genoeg, waarschijnlijk zelfs beter dan ik, dat rechtbanken vaak om vertalers en tolken verlegen zitten. Wij hebben nu eenmaal niet alleen vertalers-tolken nodig voor het Frans in Vlaanderen en voor het Nederlands in Wallonië of voor het Engels of het Arabisch. Het komt meer dan eens voor dat wij vertalers-tolken nodig hebben voor talen die bij ons minder vaak worden gebruikt. Tot bedoelde taalgroepen behoren mensen die bij ons af en toe voor de rechtbank verschijnen.
Ik zal het woord “amateurs” gebruiken, alhoewel dat niet het juiste woord is. De betrokkenen zijn immers vaak beroepsmensen, zoals licentiaten Filologie die worden ingeschakeld. Ik denk aan een paar mensen uit Gent die ik ken en die in Scandinavische talen zijn gespecialiseerd. Indien die “amateurs” op een zijspoor worden gezet, vrees ik dat de rechtbanken wel eens in de problemen zouden kunnen geraken.
L'incident est clos.
De voorzitter: Het volgende punt op de agenda is vraag nr. 14830 van de heer Verherstraeten, maar aangezien hij niet aanwezig is geef ik het woord aan de heer Van Parys voor zijn volgende vraag.
05 Vraag van de heer Tony Van Parys aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de verbindingsmagistraat voor België in Marokko" (nr. 14833)
05 Question de M. Tony Van Parys à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "le magistrat de liaison de la Belgique au Maroc" (n° 14833)
05.01 Tony Van Parys (CD&V): Mevrouw de minister van Justitie, vorige week bent u op bezoek geweest in Marokko en toen stelde ik vast via berichten in de pers dat er klaarblijkelijk een verbindingsmagistraat is aangesteld.
Misschien moet ik even wachten op de minister, want die is met andere dingen bezig.
05.02 Laurette Onkelinx, ministre: Je vais vous dédicacer une photo.
05.03 Tony Van Parys (CD&V): Ce n’est pas le but de ma question! Vous pouvez m’en donner une mais je ne sais pas ce que je vais en faire.
05.04 Laurette Onkelinx, ministre: Vous pourriez y mettre des petites épingles.
05.05 Tony Van Parys (CD&V): Ce n’est pas mon style. Je ne connais pas vos habitudes…
05.06 Laurette Onkelinx, ministre: (…)
05.07 Tony Van Parys (CD&V): Alors, nous sommes d’accord sur ce point-là.
05.08 Laurette Onkelinx, ministre: Donc, cela arrive parfois.
05.09 Tony Van Parys (CD&V): Mevrouw de minister, om terug te komen op de kwestie, ik stelde vast dat er klaarblijkelijk een verbindingsmagistraat is aangesteld voor de relaties tussen België en Marokko. U weet dat ik regelmatig het Staatsblad consulteer. U hebt mij trouwens op een bepaald ogenblik meegedeeld dat dit een opvallend gegeven was. Het is mij misschien ontsnapt, maar ik heb nergens gezien dat er een vacature gepubliceerd is voor een verbindingsmagistraat tussen België en Marokko.
Mijn vraag is of er daaromtrent een vacature is verschenen. Wat waren de benoemingsvoorwaarden voor die verbindingsmagistraat? Wat was de selectieprocedure? Hoeveel kandidaten waren er voor deze functie? Hoe is de afweging gebeurd tussen de verschillende kandidaten? Wanneer is het benoemingsbesluit gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad? Wat was het advies van het College van procureurs-generaal? Mevrouw de voorzitter, tot daar de vraag die ik de minister van Justitie hieromtrent wou stellen.
05.10 Minister Laurette Onkelinx: Mevrouw de voorzitter, ik besloot de functie van verbindingsmagistraat bij de rechterlijke orde inderdaad in het leven te roepen. Deze functie, die wordt uitgevoerd in het kader van een opdracht in de zin van artikel 324 van het Gerechtelijk Wetboek, werd toevertrouwd aan een op 1 april 2007 uittredende korpschef voor een duur van twee jaar en hernieuwbaar na een evaluatie door de minister van Justitie in samenwerking met de gerechtelijke autoriteiten en de FOD Justitie.
Zoals u weet was er geen oproep tot kandidaten. Deze nieuwe opdracht werd toevertrouwd aan de huidige federale procureur, wiens mandaat afloopt op 31 maart 2007 en dit vanwege de ervaring die hij heeft verworven op internationaal vlak en zijn kennis in strafzaken, en meer bepaald inzake de strijd tegen het terrorisme.
Er is momenteel slechts een verbindingsmagistraat. Het experiment in Rabat zal een test zijn voor de toekomst.
L’arrêté ministériel devrait être publié pour la fin de cette semaine ou pour le début de la semaine prochaine.
05.11 Tony Van Parys (CD&V): Mevrouw de minister, u had het over een experiment. Ik denk inderdaad dat deze benoeming een experiment is geweest. Het is een benoeming zonder vacature, zonder benoemingsvoorwaarden, zonder oproep of vergelijking van kandidaten en een ministerieel besluit dat nog moet worden genomen. Ik moet zeggen dat deze benoeming minstens onregelmatig is en dat het absoluut onkies is om op deze manier te werk te gaan. Het was klaarblijkelijk alleen de bedoeling een oplossing te vinden voor de uittredende procureur. Hij moest absoluut nog ergens een postje kunnen krijgen. De oplossing van de verdere problemen zal in de toekomst verder moeten worden uitgewerkt. Dit tart elke verbeelding. Men stelt zomaar iemand aan, zonder vacature, zonder benoemingsvoorwaarden, om iemand een plezier te doen op het moment dat hij geen andere toekomstperspectieven had.
05.12 Laurette Onkelinx, ministre: Mettez-vous en cause les qualités du procureur fédéral?
05.13 Tony Van Parys (CD&V): Mevrouw de minister, hetgeen ik in vraag stel is de wijze waarop u deze benoeming hebt georganiseerd. Stel u voor! Er is geen vacature. Er zijn geen benoemingsvoorwaarden. Er is geen selectie. Er is geen oproep van kandidaten. U als minister van Justitie zegt eigenmachtig, zonder wettelijke basis dat de heer Bernard vanaf nu verbindingsmagistraat is. De heer Bernard zal ongetwijfeld veel kwaliteiten hebben. U bewijst hem hiermee geen dienst.
Mevrouw de minister, u zou deze benoeming hebben moeten organiseren op de wijze zoals het hoort, met een vacature. Als het dan inderdaad zo is dat de heer Bernard bijzondere kwaliteiten heeft, dan zou hij uiteraard op een briljante manier de selecties hebben doorstaan en op deze manier geselecteerd kunnen worden.
Hier is er werkelijk een loopje genomen met alle objectieve normen die nodig zijn om een behoorlijke benoeming te organiseren. Dit is de wijze waarop men omgaat met benoemingen en met het toebedelen van alle soorten van functies. Dit is naar mijn aanvoelen nooit gezien en absoluut onregelmatig.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de wedkantoren die niet over een vergunning beschikken" (nr. 14830)
06 Question de M. Servais Verherstraeten à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "les agences de paris opérant sans licence" (n° 14830)
06.01 Servais Verherstraeten (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, eind 2006 heeft de regering in het wetsontwerp houdende diverse bepalingen een wetsontwerp ingediend waarin de wet op de kansspelen zou worden veranderd. Dat deel werd echter uit de programmawet gelicht en in een apart ontwerp gestoken. Het had tot doel om weddenschappen te integreren in de wet en ook het internetgokken te regelen. Wij hebben toen hoorzittingen georganiseerd.
Nu lezen wij in de media dat de kansspelcommissie de klacht herhaalt van de markt dat er vijfhonderd kantoren in ons land opereren zonder vergunning. Kennelijk zijn er van de elfhonderd tot twaalfhonderd kantoren in België vijfhonderd actief maar niet vergund en zeshonderd actief met een vergunning. Bijna een op twee kantoren ontwikkelt hier dus activiteiten die niet vergund zijn. Het wetsontwerp zou daarop een antwoord kunnen zijn.
De illegale kantoren, die zonder vergunning actief zijn, betalen uiteraard geen belastingen. Ze hebben geen boekhouding en geen registratiesysteem. Ze beschermen ook op geen enkele manier de consument. Achter die illegale kantoren gaan vaak criminele bendes schuil, ook internationale criminele bendes, die hun land, waar er striktere reglementering en striktere controles zijn, ontvluchten.
Groot was mijn verbazing toen ik in de pers vernam dat er een razzia werd aangekondigd in samenwerking met de FOD Financiën, de FOD Justitie en de kansspelcommissie.
Mevrouw de minister, vandaar heb ik de volgende vragen.
Het ontwerp zou twee delen bevatten, enerzijds het internetgokken en anderzijds, de integratie van de weddenschappen. Uit de besprekingen in de commissie voor de Justitie had ik begrepen dat het ontwerp niet meer zou worden behandeld. Neemt u toch niet in overweging om minstens bijvoorbeeld de problematiek van de integratie van de weddenschappen alsnog te regelen tijdens deze legislatuur, zeker ook gelet op de oproep van de kansspelcommissie in de media en de vraag van de sector?
Wat is de doelstelling van de aankondiging van de razzia? Waarom moet die voorafgaandelijk worden aangekondigd? Hebben er al gelijkaardige acties plaatsgevonden in het verleden en wat hebben die opgeleverd?
Vreest u niet dat die razzia deels een slag in het water zal zijn, nu die reeds voorafgaandelijk in de pers is aangekondigd?
Welke concrete maatregelen zult u nemen om illegale wedkantoren aan te pakken en binnen welke timing?
06.02 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur Verherstraeten, premièrement, vous savez que le projet de loi se trouve au parlement. Pour ce qui me concerne, j’ai donc fait le travail, ainsi que le gouvernement puisqu’il l’a accepté et que les textes ont été déposés.
Deuxièmement, il est important de faire remarquer que dans l’actuelle législation, la Commission des jeux de hasard n’a pas de compétence sur les paris sur les résultats sportifs et sur les courses de chevaux. Comme le projet de loi que j’ai déposé veut que ces paris relèvent de la compétence de la Commission des jeux de hasard, beaucoup d’attention a été portée à cette problématique lors de la préparation du projet de loi. Il a été constaté qu’il existe des bureaux de paris qui ne disposent pas d’autorisation, de même que des bureaux qui ont fait une déclaration fiscale sans avoir tenu compte ensuite des dispositions contenues dans le Code des taxes assimilées aux impôts sur les revenus. Il s’agit de bureaux dans lesquels, en plus de paris, se tiennent aussi des jeux de hasard illégaux, par exemple des appareils automatiques de courses de lévriers – windhondenrennen – qui étaient, il est vrai, réelles mais enregistrées au préalable de telle manière qu’on peut difficilement parler de paris sur un événement incertain.
Le SPF Finances dispose de moyens pour faire arrêter les activités ou pour fermer les affaires par le biais de l’article 74 du Code des taxes assimilées aux impôts sur les revenus. Le débat a eu lieu avec le service jeux et paris qui avait aussi mené une enquête approfondie sur ces établissements. Le secrétaire d’État Jamar a aussi été impliqué dans ce débat en raison de l’étendue de la fraude.
Troisièmement, il est évident, et je suis tout à fait d’accord avec vous, qu’il vaut mieux ne pas annoncer une telle razzia! L’initiative n’appartient pas à la Commission des jeux de hasard, qui ne joue à ce sujet qu’un rôle de coordination avec le service des Finances et le parquet. Mais il semble que cela a été le fruit d’une erreur du représentant du secrétaire d’État qui avait parlé d’une razzia annoncée.
Quatrièmement, comme je l’ai déjà dit, la législation sur les bureaux de paris ne relève pas de la compétence de la Commission des jeux de hasard. Mais, avec le projet de loi, les paris tomberont sous le champ d’application de cette loi et la Commission des jeux de hasard deviendra le principal contrôleur.
Le projet de loi est donc l’expression de la préoccupation d’agir contre la présence de bureaux de paris illégaux parce que cette présence mine non seulement la crédibilité d’une politique efficace en matière de jeux de hasard mais constitue aussi une concurrence déloyale par rapport aux bureaux de paris légaux.
En ce moment, c’est le SPF Finances, plus particulièrement le service jeux et paris, qui coordonne le tout.
06.03 Servais Verherstraeten (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord, maar als achter illegale wedkantoren fraude schuilgaat en als u zelf erkent dat dit deloyale concurrentie is, dan stel ik mij de vraag waarom wij er in de feiten niets aan doen. U erkent inderdaad dat razzia's best niet voorafgaandelijk worden aangekondigd, wat hier in de feiten gebeurt.
Ik stel vast, collega's, dat er een ontwerp van programmawet is geweest, waarvan de hoogdringendheid in de Kamer is aanvaard, dat het daarna is uitgesplitst en afgesplitst en dat wij op de vergadering van 8 januari de hoogdringendheid van dit ontwerp hebben aanvaard.
06.04 Laurette Onkelinx, ministre: À votre demande.
06.05 Servais Verherstraeten (CD&V): Inderdaad, op mijn verzoek, om er inderdaad aandacht voor te hebben. Eén op de twee wedkantoren is illegaal. Daar zitten criminele organisaties achter. Wij verliezen daar als overheid naar schatting dertig miljoen euro aan belastingen. Dit is absoluut deloyaal ten opzichte van de wedkantoren die wel vergund zijn.
Mevrouw de minister, de FOD Financiën is inderdaad bevoegd om dat soort kantoren te sluiten, maar als het ontwerp zou goedgekeurd worden en de weddenschappen zouden geïntegreerd worden in de wet op de kansspelen, dan zou er ter zake meer politiebevoegdheid zijn en zou Justitie, die ter zake veel meer bevoegdheden heeft dan de ambtenaren van de FOD Financiën, kunnen optreden. Wij verliezen hier enorm veel tijd, nadat reeds voorafgaandelijk, in de loop van deze legislatuur, zeer veel tijd is verloren.
Mevrouw de minister, dit is een zeer gevoelige sector, waar zeer veel geruchten omgaan. Ik zal de geruchten omtrent de redenen van uitstel, die hierover de ronde doen, niet langs deze micro declareren, maar ik pleit ervoor, om eigenlijk een hoop loze geruchten de wereld uit te halen, op zijn minst de integratie van de weddenschappen alsnog in deze commissie goed te keuren, uit respect voor de hoogdringendheid die in deze commissie was aanvaard. Het zal niet aan de oppositie liggen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Collega's, u hebt gemerkt dat om 11.15 uur het verslag van de werkgroep Wapens en de resolutie op de agenda stond. Wij zijn ondertussen een kwartiertje verder gedaan met de vragen. Een aantal vragen kon nog niet worden gesteld. Ik stel voor, collega's, dat wij morgenvoormiddag tijd maken om die alsnog te kunnen stellen, omdat de collega's aanwezig zijn om de resolutie over de wapens te behandelen.
06.06 Tony Van Parys (CD&V): Mevrouw de voorzitter, sta mij toe mij enigszins te verwonderen over deze manier van werken. Normaal wijden wij dinsdagvoormiddag aan vragen en interpellaties. Dat is een belangrijke opdracht van het Parlement, met name de controle op de regering. Ik heb dan ook niet goed begrepen waarom men slechts een uurtje had uitgetrokken voor de vragen.
De voorzitter: De reden was heel praktisch, mijnheer Van Parys. De minister werd verwacht op de commissie voor de Grondwet.
06.07 Laurette Onkelinx, ministre: Madame la présidente, apparemment, le quorum n'est pas atteint dans cette commission.
De voorzitter: De commissie voor de Grondwet is uitgesteld naar 17 april, als ik het goed heb begrepen. Dat is ook de reden waarom we een kwartier langer konden doorgaan met de vragen. De agenda werd vorige week opgemaakt op basis van die inlichtingen, namelijk dat de minister op de commissie voor de Grondwet aanwezig moest zijn. Dat was eigenlijk een praktische reden. Ik dacht die tijd nuttig te kunnen gebruiken om de resolutie inzake wapens die ook met unanimiteit was aanvaard in de werkgroep, op de agenda te plaatsen. Dat is een puur praktische reden die nu in het water valt, maar dat kon ik niet voorzien.
06.08 Tony Van Parys (CD&V): Ik neem dat aan, maar u begrijpt dat het logischer zou zijn geweest dat we nu de vragen verder zouden behandelen.
De voorzitter: De agenda werd nu zo opgesteld.
06.09 Tony Van Parys (CD&V): Wanneer zijn dan de resterende vragen?
De voorzitter: Ik stel voor morgenvoormiddag om 10.15 uur.
Le développement des questions et interpellations se termine à 11.34 heures.
De behandeling van de vragen en interpellaties eindigt om 11.34 uur.