Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Zaken

 

du

 

mercredi 21 mars 2007

 

Matin

 

______

 

 

van

 

woensdag 21 maart 2007

 

Voormiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 10.15 uur en voorgezeten door de heer Hans Bonte.

La séance est ouverte à 10.15 heures et présidée par M. Hans Bonte.

 

01 Samengevoegde interpellaties van

- de heer Luc Goutry tot de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het inkomen van chronisch zieke mensen" (nr. 1046)

- de heer Patrick De Groote tot de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “het inkomen voor chronisch zieke mensen" (nr. 1061)

01 Interpellations jointes de

- M. Luc Goutry au ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "le revenu des malades chroniques" (n° 1046)

- M. Patrick De Groote au ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "le revenu des malades chroniques" (n° 1061)

 

01.01  Luc Goutry (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de voorzitter, Ziekenzorg CM voert reeds meer dan vijf jaar actie. Wie al wat langer in dit huis is, zoals onder andere de voorzitter, heeft al meermaals contact gehad met die mensen en er op bezoek geweest.

 

Mijnheer de voorzitter, ik herinner mij dat wij samen in de congreszaal vergaderden met heel wat mensen uit de meerderheid en de oppositie. We verklaarden toen eensgezind dat het inderdaad meer dan hoog tijd was. De slogan luidde toen “Vijf voor twaalf”. Wij waren het er allemaal roerend over eens dat het meer dan hoog tijd was dat er iets werd gedaan aan de heel sterk achtergebleven ziekte-uitkeringen voor langdurig zieken.

 

Dat is een opeenstapeling van sociale problemen. Immers, wie langdurig ziek is, heeft geen vooruitzichten op reactivering en kan dus niet terug naar de arbeidsmarkt. Wie langdurig ziek is, heeft bijkomende kosten zoals verzorgingskosten, kosten voor geneesmiddelen en medische kosten. Men heeft sowieso een beperkt tot een onbestaand spaarvermogen. Wie langdurig ziek is, gebruikt immers alle geld op en heeft geen enkele reserve meer over.

 

Wanneer wij het hebben over prioriteiten in de sociale zorg, moeten wij die mensen vooraan plaatsen. Werklozen worden dankzij ons goed verzekeringssysteem tijdelijk geholpen. Wanneer zij daarna kunnen worden gereactiveerd, is het probleem misschien relatief snel vergeten.

 

Hier gaat het om mensen die in de meeste gevallen langer dan een jaar werkongeschikt blijven en na een jaar invalide worden verklaard. Veel van die mensen blijven in onze statistieken omdat zij bijvoorbeeld MS of een andere ernstige aandoening hebben waardoor ze niet meer in staat zijn aan het arbeidsproces deel te nemen.

 

Wij hebben toen naar die mensen geluisterd en gezegd dat zij gelijk hadden, dat het inderdaad vijf voor twaalf was.

 

We zullen iets moeten doen of we lopen achteruit. Zij hebben eigenlijk geen wonderen gevraagd; zij hebben ons gevraagd om hen een perspectief te bieden, een vooruitzicht over meerdere jaren. Zij hebben hun eisen zeer concreet gemaakt door bijvoorbeeld te vragen om iets te doen aan de cumul van het inkomen van iemand die invalide is en dat van zijn echtgenote die gaat werken om de situatie van het gezin toch een beetje te verbeteren. Zij wordt gestraft als zij te veel verdient want dan wordt de invaliditeitsuitkering verminderd. Dat is toch onbegrijpelijk in een tijd dat gezonde mensen worden aangespoord om met twee zo veel mogelijk te verdienen want zij betalen daarop belastingen en sociale bijdragen.

 

Zij hebben ons toen gevraagd om iets te doen aan het vakantiegeld of een kleine 13de maand zodat zij zich rond de feestdagen ook iets kunnen permitteren. Zij vroegen om aan de alleenstaanden wat meer opslag te geven, eens iets te doen voor mensen die ook nog een gezin hebben en met een maximumuitkering – geplafonneerd op 40.000 Belgische frank – moeten rondkomen. In de huidige tijd met zo'n bedrag een gezin onderhouden is bijna een onbegonnen zaak.

 

Er is natuurlijk wel iets gebeurd. Er werd gecorrigeerd op het vlak van de kosten door het invoeren van de maximumfactuur, Omnio wordt in het vooruitzicht gesteld, er is een verhoogde tegemoetkoming. Wij hebben heel wat systemen die selectief kosten gaan opvangen vanuit de filosofie: hoe lager het inkomen, hoe groter de kosten, hoe meer wij zullen helpen. Dat is goed maar dat is erna. Als mensen al kosten hebben gemaakt, wordt nagegaan hoe de pil kan worden verzacht. Wij zouden die mensen aan de instroom, aan de bron zelf sterker moeten maken. Wij moeten die mensen een substantieel inkomen geven waardoor zij niet steeds met hun handen open moeten staan maar zij in staat zijn om zoals andere mensen, ondanks hun tegenslag, toch een normaal leven te leiden.

 

De eisen zijn gekend. Men was het er roerend over eens. Iedereen had de vorige keer, vijf jaar geleden, zijn zandzakje bij.

 

We zouden er iets aan doen. We hebben samen wetsvoorstellen gemaakt, we hebben die met meerderheid en minderheid ondertekend en ingediend, maar vanuit de meerderheid ondervonden wij daarvoor weinig slagkracht. Laten we daar maar eerlijk in zijn. Soms zien we, zoals gisteren met de honden en katten, dat het niet snel genoeg kan gaan. Dat is een groot politiek feit: de tribune van de internationale zaal zat gisteren vol om te horen of de hondjes al dan niet nog in de vitrine mogen. Daarvoor kunnen we grote hoorzittingen organiseren. Dat kan allemaal, elke minuut, binnen de week. Als we het echter moeten hebben over de mensen die hier zo in de problemen zitten, slagen we er niet in om op vijf jaar tijd substantiële vooruitgang te boeken.

 

Jawel, de minimumuitkeringen zijn gestegen met 2%, op de minima welteverstaan, en bruto, en dit dan voor de mensen die al lange tijd een uitkering krijgen en sowieso al achterstaan. Zij krijgen er 2% bij. Ik denk dat velen het nooit gevoeld hebben, bij wijze van spreken. Nu gaan ze dit aan het minimumpensioen koppelen: dat is al iets, maar we spreken nog altijd, weinig ambitieus, over de minima. Een grote stap vooruit was inderdaad de verdubbeling van de forfaitaire tegemoetkoming voor hulp aan derden. Dat zijn de zwaarste gevallen, de mensen die een zeer hoge score hebben inzake totaal verlies aan zelfredzaamheid. Zij krijgen bij hun ziekte-uitkering nu een forfaitaire vergoeding, hulp van derden. Eindelijk is die verdubbeld, want ze was ondermaats laag: wat kan men nog doen met 2.500 Belgische frank!

 

Ziekenzorg is recent bij ons allen terug aan de deur gekomen. Zij hebben niet meer gezegd dat het vijf voor twaalf is, maar wel vijf na twaalf: het is eigenlijk al te laat. Toch zijn die mensen moedig, blijgezind en niet verbitterd. Zij verstaan dat het niet allemaal in een keer kan en dat zij geduld moeten oefenen, maar nu is dat geduld toch op. Het is vijf na twaalf. Zij hebben ook geen hoop meer, want de regering is bijna uitgeregeerd of uitgerangeerd. Hun staat niet veel meer te wachten en al wat zij nog kunnen doen is opnieuw de neus aan het venster steken en eens op de schouders van de sterke politici kloppen om te vragen toch aan hen te denken.

 

Gaat het over veel mensen? Is het een groep die we niet kunnen beheersen? Nee, het gaat over 260.000 mensen met een invaliditeitsuitkering. Straks voeren we een omniumverzekering in voor 800.000 mensen. We hebben een verhoogde verzekering voor 1.200.000 mensen. Dat zijn 2.000.000 mensen die we beter kunnen verzekeren, maar we slagen er niet in 260.000 mensen die langdurig ziek zijn een beter inkomen te geven.

 

Collega’s, ik roep u allen op voor wat het nog waard is. Men weet maar nooit. Misschien kunnen we nu nog iets forceren. Ik zal straks een motie indienen. Dit is geen politieke motie en ik ben er dan ook van overtuigd dat voor deze motie misschien de laatste keer voor de ontbinding van het Parlement en deze legislatuur nog een meerderheid kan worden gevonden, wie weet. Misschien is men over meerderheid en minderheid heen bereid iets te doen voor de zieken. Ik zou zelfs nog mee helpen verdedigen dat het niet meer voor deze legislatuur zal zijn, maar dan hebben we een uitspraak van het Parlement om te zeggen dat een nieuwe regering daarmee rekening moet houden. Collega's, we kunnen dat alleen maar als u onze motie steunt.

 

Ik heb de volgende vragen aan de minister.

 

De belangrijkste eis van Ziekenzorg is de verhoging van de minimumuitkeringen. Het gaat over 134.000 invaliden die een bestaanszeker inkomen zouden moeten krijgen. Men vraagt om de minimumuitkeringen voor samenwonenden en alleenstaanden nog met 6 procent te verhogen en deze van gezinshoofden met 16 procent. We willen weten of u toch nog, op de valreep, enkele stappen wil ondernemen om hier enig perspectief in het vooruitzicht te stellen.

 

Ten slotte, welke andere maatregelen tot verbetering van de inkomenssituatie zult u nog nemen of hebt u misschien genomen? We weten nog niet alles over Leuven. Misschien zal er straks een goed antwoord komen dat er in Leuven op die grote Ministerraad toch nog een en ander is beslist voor deze "kleine" mensen.

 

01.02  Patrick De Groote (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik heb mij aangesloten bij de interpellatie van de heer Goutry, om zijn verzoek kracht bij te zetten, en ook bij de actie van de Christelijke Mutualiteiten voor een verhoging van de minimumuitkeringen van personen die door een chronische ziekte op een invaliditeitsuitkering terugvallen.

 

Daarnaast heb ik nog een aantal opmerkingen.

 

Ik betreur namelijk dat een aantal maatregelen of keuzes onder de paarsgroene regering Verhofstadt I, er in de huidige regering van Verhofstadt II gekomen zijn. Ik denk allereerst aan de afschaffing door de vorige minister van Sociale Zaken van het verbod op de ziekenhuissupplementen. Dit dreef vooral de chronische patiënten op kosten.

 

Vervolgens is er de uitholling van het zorgforfait. Dit zorgforfait is ingevoerd in 1998 en hield in dat iemand die voor 10.000 frank medische kosten had, het jaar daarop bij gelijke kosten ook de 10.000 frank zorgforfait kreeg. Deze maatregel werd een eerste maal in 2003 uitgehold en drastische een tweede maal in 2005, het laatste met als ingangsdatum 1 januari 2006, waardoor ook chronische patiënten direct geconfronteerd werden met een hoge drempel aan remgeld.

 

Ik weet dat u het woord besparingsmaatregel niet graag hoort, maar dat is het eigenlijk wel. Die besparingsmaatregel heeft ervoor gezorgd dat 41.000 chronische patiënten zijn onthouden van een jaarlijks zorgforfait van 250 euro. Ik weet dat u zult zeggen dat het de maximumfactuur is ten goede gekomen. Ik wil mij eigenlijk verzetten tegen de goedkope retoriek van de paarse regering, die constant roept dat zij de maximumfactuur heeft ingevoerd, maar zwijgt over het feit dat ze daarvoor andere sociale voorzieningen heeft afgebouwd. Ik denk dat in deze optiek de chronische patiënten centraal moeten staan. De keuze voor een zorgverzekering of een maximumfactuur doet volgens mij zelfs niets ter zake. Goede zaken dienen niet afgeschaft te worden.

 

Ik kan het principe van de MAF voor het grootste deel volgen. In de studie van de CM staat echter dat 20% van de ontvangers van het zorgforfait verantwoordelijk is voor maar liefst 58% van de gemaakte kosten. Er bestaat namelijk een kleine groep ontvangers die tegen extreem hoge uitgaven moeten opboksen. Zoals de heer Goutry zegt, moet daaraan dringend iets worden gedaan. Dat mag echter niet ten koste van anderen en ook niet ten koste van het zorgforfait gaan. Er zijn genoeg en te veel misbruiken in de sociale zekerheid waarop misschien wel kan worden bespaard.

 

Ik zou dus durven stellen dat door de maatregelen van de huidige regering, namelijk door het min of meer vervangen van het zorgforfait in een maximumfactuur, de chronische zieken eerst in de armoede moeten vervallen, vooraleer zij door de overheid worden geholpen.

 

Ik duid het probleem met een voorbeeld van een element in de maximumfactuur, dat het probleem nog versterkt.

 

Het inkomen waarop de terugbetaling via de maximumfactuur gebeurt, gebeurt op basis van het belastbare inkomen van drie jaar geleden. Dat wil zeggen dat de persoon die via zijn ziekte van de ene dag op de andere zonder arbeid en dus ook zonder inkomen valt, eerst drie jaar als chronisch zieke zonder inkomen moet wachten, vooraleer de MAF tussenkomt. Dat lijkt mij cynisch.

 

Ik hoor altijd zeggen dat sommige, Vlaamse partijen de solidariteit in ons land willen afschaffen. Ik weet overigens niet waar het bericht vandaan komt. Door het verzekeringsprincipe in de sociale verzekering af te schaffen, werd de solidariteit echter al voor een groot deel ondergraven. Overigens komt dat zeker niet de armsten ten goede. Immers, een gezin met een nettobelastbaar inkomen van 0 tot 14.878 euro moet eerst 405 euro remgeld betalen, vooraleer het van de MAF gebruik kan maken. Voor het zorgforfait is dat dankzij u voor de armsten reeds 365 euro.

 

Denkt u werkelijk dat een chronisch zieke die nauwelijks toekomt en op eigen kracht de eerste 365 of 450 euro bijeen moet schrapen, veel van de maximumfactuur of van het zorgforfait gebruik zal maken? Het zorgforfait zal misschien ten goede komen aan sommige mensen die het geld niet echt direct nodig hebben. Het zal echter nog altijd veel socialer zijn voor de armsten onder ons.

 

De cijfers van het CM-onderzoek tonen duidelijk aan dat 72% van de alleenstaande invaliden en 81% invalide gezinshoofden aangeven dat zij met hun uitkering moeilijk rondkomen. 32% stelt zelfs consultaties bij zijn arts uit – dat is erg – en 50% dient zijn spaargeld aan te spreken om rond te komen. Nog eens 50% wordt geholpen door ouders, familie of vrienden. Anderen hebben langlopende, onbetaalde rekeningen. Onbetaalde facturen is paars echter gewoon.

 

Ik heb ook gelezen dat u met de nieuwe ziekenfondswet, die toch nog voor het reces goedgekeurd zou moeten worden, het cherry picking, het plukken van de kersen van de taart, wilt bestrijden. Ik stel bij uw regering hetzelfde vast: mensen die een beroep willen doen op de aanvullende hospitalisatieverzekering, omdat het verzekeringsprincipe door de overheid wordt uitgehold, zullen het meest gebruik maken van de maximumfactuur en van het zorgforfait. Het solidariteitsprincipe is dan ook bij de overheid reeds een tijdje weg. Het persoonlijke aandeel van de patiënt in de gezondheidskosten stijgt en bedraagt momenteel al 25%.

 

Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen.

 

Ten eerste, hoe evalueert u het onderzoeksrapport van het CM-Ziekenfonds, betreffende de gerechtigden van het zorgforfait?

 

Ten tweede, hoe evalueert u, met kennis van het onderzoeksrapport, de hogere drempel van remgelden, als gevolg van de besparingsrondes in 2003 en 2005 bij het zorgforfait, ten voordele van de maximumfactuur?

 

Ten derde, welke maatregelen worden er door de federale overheid genomen om de medische en niet-medische uitgaven van de specifieke doelgroep van chronische zieken in te perken?

 

Ten laatste, in de bevraging van de CM in 2004 en 2005, nog vóór de besparingsronde van de regering in het zorgforfait, gebruikte 80% van de respondenten die geneesmiddelen. De gemiddelde kostprijs bedroeg toen ongeveer 1.752 op jaarbasis. Bent u van plan om deze geneesmiddelen van categorie D op te nemen in het zorgforfait?

 

01.03 Minister Rudy Demotte: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Goutry, u geeft toe dat er stappen in de goede richting werden gezet. U zegt echter dat het onmogelijk is voor mensen met chronische ziekten om een kwaliteitsvol leven te leiden. U verwijst naar een actie die werd ondernomen door een vereniging die verwant is aan de Christelijke Mutualiteit, namelijk Ziekenzorg.

 

Ik heb kennis genomen van de tekst die deze vereniging heeft gepubliceerd. Een gedeelte van de argumentatie betreffende het inkomen van chronisch zieken steunt op het werk uitgevoerd door mevrouw Cantillon. Deze referentie is niet pertinent om het resultaat van mijn beleid te beoordelen omdat de gegevens die in dit werk worden gebruikt verouderd zijn. De meest recente cijfers dateren uit 2004. Ik herinner u eraan dat de Ministerraad van Oostende eveneens dateert van 2004.

 

De inkomens van chronisch zieken zijn sterk gedaald in het begin van de jaren '80. Het is de verdwijning van de welvaartsaanpassing die heeft geleid tot de loskoppeling tussen de arbeidsinkomens en de vervangingsinkomens. Om die reden is er na verloop van tijd een kloof ontstaan tussen de vervangingsinkomens en de lonen.

 

Uw vraag verplicht mij om dieper in te gaan op enkele corrigerende maatregelen die ik tijdens deze legislatuur heb genomen. Ik zal mij bepreken tot degene die de uitkeringsverzekering betreffen.

 

U haalt de herwaarderingen met 2% aan die werden toegekend voor de oude uitkeringen in drie stappen in 2005.. Ik voeg er degene aan toe die nog zullen komen in het kader van de maatregelen voor de welvaartsaanpassing, dus +2% voor de uitkeringen die tussen 6 en 8 jaar voor 2007 zijn gestart, +2% voor de uitkeringen van meer dan 20 jaar en +2% voor de uitkeringen die zijn gestart tussen 15 en 19 jaar voor 2007.

 

U hebt het over de verdubbeling van de forfaitaire tegemoetkoming voor hulp aan derden sinds 1 januari 2007. De oude berekeningswijze van deze tegemoetkoming was zowel complex als oneerlijk. Ik ben blij dat ik deze heb vervangen door een forfaitaire tegemoetkoming die voor iedereen dezelfde is. De minst bedeelden uit het oude systeem ontvangen nu 12 euro per dag in plaats van 5 euro.

 

U hebt het ook over de koppeling van de uitkering voor regelmatige werknemers aan het minimumpensioen. Laten wij echter niet vergeten dat deze tegemoetkoming voor regelmatige werknemers op 1 september 2007 nog zal stijgen met 2% voor titularissen met personen ten laste en voor alleenstaanden, en met 4% voor samenwonenden. Dit zijn niet de enige stappen in de goede richting. Op 1 april 2007 zullen de tegemoetkomingen voor onregelmatige werknemers, die sinds 2006 zijn gekoppeld aan het leefloon, met 2% stijgen. Het inkomen voor alleenstaanden dat van 45 naar 50% van het basisloon is gegaan, zal in januari 2008 53% bedragen.

 

Ik wil doorgaan met deze opsomming door eraan toe te voegen wat mij het meeste verheugt: de recurrente maatregelen voor de welvaartaanpassing van de uitkeringen wanneer zij 6 en 15 jaar oud zijn. Wat betreft de mogelijkheden van de deeltijdse werkhervatting werd de mogelijkheid verbeterd om uitkeringen te combineren met inkomsten van een toegestaan beroep. Ook het plafond van de toegestane inkomens van de samenwonenden werd aangepast. Dit plafond zal op 1 september 2007 met 2% worden verhoogd.

 

Er worden momenteel verschillende maatregelen uitgewerkt betreffende de herinschakeling van werknemers en de mogelijkheid om onbeperkt in de tijd deeltijds te werken ten voordele van zelfstandigen. Ik wil ook, samen met mijn collega de minister van Werk, een lastenverlaging invoeren voor de ondernemingen die personen aanwerven of tewerkstellen waarvan de gezondheidstoestand tot gevolg heeft dat zij vaak werkonbekwaam zijn.

 

Uit deze opsomming blijkt dat de kloof tussen de arbeidsinkomsten en de uitkeringen gedeeltelijk gedicht is. Ik hoop dat de dynamiek die gedurende deze legislatuur via de recurrentiemechanismen is gestart, in de toekomst wordt voortgezet.

 

Ik kom dan tot de specifieke vragen die werden gesteld door de heer De Groote. De studie die u noemde, bevestigt dat chronisch zieken met zware uitgaven te kampen hebben en extra tegemoetkomingen van de ziekteverzekering nodig hebben.

 

Dit is eens te meer waar aangezien, zoals de studie benadrukt, remgelden en diverse supplementen nog ten laste van dezelfde patiënten blijven voor een gemiddeld bedrag dat 1.200 euro overschrijdt, ondanks de tegemoetkoming van de MAF.

 

Een ander belangrijk element dat deze studie aantoont, is een extreme variatie in de kosten voor de gerechtigden van het forfait. Deze last varieert van 84 euro – eerste deciel – tot 5.862 euro, voor het negende deciel. Anders gezegd, de kosten liggen voor de ene 70 keer hoger dan voor de andere. Uit deze vaststelling trek ik in hoofdzaak twee conclusies.

 

Ten eerste, er wordt bevestigd dat de indicator die wordt gebruikt voor het remgeld binnen de MAF, niet relevant genoeg is, aangezien hij een publiek afbakent dat met extreem verschillende kosten te kampen heeft.

 

Ten tweede, het is niet doeltreffend om deze groep hetzelfde bedrag toe te kennen. Sommigen zouden in elk geval meer steun moeten genieten.

 

Ik verwacht dus van de ziekenfondsen dat ze dieper op de kwestie ingaan om meer precies te kunnen bepalen welke personen de zwaarste lasten dragen. De voorwaarden voor de toekenning van het forfait voor chronische zieken en de bedragen die worden toegekend aan de gerechtigden, zullen worden herberekend in het licht van deze aanvullende elementen. Ik heb geenszins de bedoeling om de middelen toegekend aan het forfait voor chronische zieken te schrappen, maar wel om de personen die het meest hulpbehoevend zijn te helpen in plaats van de financiële middelen uit te smeren over een slecht omlijnde doelgroep.

 

Deze studie toont aan dat de maatregelen ten gunste van de chronische zieken die op mijn voorstel werden aangenomen in het kader van de begroting 2007 – het gaat over 26 miljoen euro op jaarbasis – absoluut noodzakelijk zijn en aan hun doel beantwoorden. Een van de meest opvallende maatregelen is immers de terugbetaling aan patiënten met aandoeningen die chronische pijn veroorzaken, van pijnstillers die in principe niet worden terugbetaald en een opname in hun MAF-teller van de hieraan verbonden remgelden.

 

Andere maatregelen werden genomen ten gunste van kankerpatiënten en van ouders van kinderkankerpatiënten, van patiënten met bulleuze huidaandoeningen, enzovoort. Naast de invoering van een forfaitaire terugbetaling van de actieve verbandmiddelen voor patiënten die de machtiging van de adviserend geneesheer zullen moeten vragen, komt het erop neer dat het bedrag van hun persoonlijk aandeel voor deze verbandmiddelen, in de MAF-teller van deze patiënten zal worden opgenomen.

 

01.04  Luc Goutry (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb uw antwoord, dat voorspelbaar was, aandachtig beluisterd.

 

Werd er iets gedaan? Natuurlijk werd er iets gedaan. Dat heb ik ook toegegeven. Werd er genoeg gedaan? Er werd helemaal niet genoeg gedaan. Dat is juist de kwestie.

 

U noemt een korf, een amalgaam van maatregelen die werden genomen en die allemaal wel iets doen en enigszins ondersteunend werken, de ene keer voor de ene groep en de andere keer voor een andere groep. Zij zijn echter niet structureel.

 

Om te beginnen, het zijn geen doorwerkende maatregelen. De welvaartsaanpassing die u doet, is een puntsgewijze aanpassing en geen structurele aanpassing. Bovendien is de aanpassing te weinig en komt ze te laat. Ze is juist genoeg voor iemand die aan de boord hangt en bijna onderwater gaat en voor wie u het water telkens een klein beetje laat zakken, zodat hij opnieuw wat kan ademhalen. Daarna laat u het water opnieuw stijgen en opnieuw zakken. Op die manier haalt u de mensen niet uit het water. Dat is geen substantiële verbetering.

 

U kan de studie van mevrouw Cantillon al dan niet in twijfel trekken. Ik zou u echter willen verwijzen naar het dossier dat Ziekenzorg nu heeft gemaakt. In voormelde studie is van mevrouw Cantillon zelfs geen sprake. In het dossier wordt heel objectief het gebeurde in kaart gebracht. In het dossier wordt ook aangetoond dat er een substantiële achterstand is.

 

U kan het probleem dus niet bolwerken door af en toe een amalgaam aan kleine voordelen te geven. U moet voor de betrokkenen een extra inspanning doen. Bijvoorbeeld, u kunt 100 miljoen euro uittrekken en aan de betrokkenen als voorsprong meegeven. Met dat gegeven kunt u vanaf dat moment proberen hen opnieuw in het geheel van de sociale uitkering mee te nemen. Dat is de enige, juiste werkwijze om het probleem aan te pakken.

 

Mijnheer de minister, ik ben verregaand. Wij hebben binnen onze politieke groep over de kwestie gesproken. Ik durf u nu al te beloven dat wij het een zo belangrijk probleem vinden dat wij ons nu al willen engageren, ongeacht welke rol wij in de toekomst ook zullen spelen en ongeacht of wij iets te zeggen zullen hebben, om ten volle te gaan voor het inhalen van de substantiële achterstand voor de betrokken groep. Wij hebben daarvoor 100 miljoen euro veil, omdat wij denken dat wij anders betrokkenen laten versmachten, wat onethisch en immoreel zou zijn.

 

Ik zal daarom ook een motie indienen. Ik reik vooralsnog de hand uit naar de huidige meerderheid. Lukt het niet, dan hebt u in elk geval ons engagement. Mochten wij straks opnieuw tot de meerderheid behoren, dan zullen wij zeker voor het voornoemde programmapunt gaan.

 

01.05  Patrick De Groote (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u zegt dat een aantal maatregelen werd genomen en dat is positief; ik zal de laatste zijn om dat te ontkennen. Wij mogen echter stellen – iedereen is het erover eens – dat chronisch zieken, enerzijds, een beperkt inkomen hebben, wat ook het probleem is, maar anderzijds zeer hoge verzorgingskosten hebben.

 

De manier waarop wij aan het probleem iets kunnen doen, verschilt blijkbaar. Het zorgforfait vormt een wezenlijk deel van het inkomen dat betrokkenen broodnodig hebben. Wij stellen vast dat er een groeiende welvaartskloof is tussen de gezonde mensen en de chronisch zieke mensen. Die kloof moet dringend worden gedicht. Dat moet toch de bedoeling zijn van het beleid. Studies tonen immers duidelijk aan dat de uitkeringen moeten worden verhoogd.

 

Heel wat uitkeringen in België liggen nog steeds onder de armoedegrens. Er wordt inderdaad, ik sluit mij daar voor een stuk bij aan, vooruitgang geboekt, zoals u stelt, maar er is te weinig vooruitgang.

 

In 2007 is er inderdaad een stapsgewijze herwaardering van de minimumuitkeringen gepland. Dat is allemaal correct. Zelfs dat is echter onvoldoende. De minimuminvaliditeitsuitkeringen moeten dringend worden verhoogd. Het is de taak van de minister om ervoor te zorgen, ik zou dit willen benadrukken, dat het inkomen van die groep personen leefbaar is.

 

Ik weet – en ik wil daar heel ver in gaan – dat zulks dit jaar misschien om budgettaire redenen niet meer haalbaar is. Laten wij eerlijk zijn. Ik vind echter dat er nu een aanzet moet worden gegeven en goede wil moet worden getoond naar de toekomst toe om voor deze groep extra inspanningen te doen en meer inspanningen te doen dan de stapsgewijze herwaardering die in 2007 is gepland.

 

Ik steun dan ook graag de motie van de heer Goutry.

 

Mijnheer de minister, u hebt in het begin van uw antwoord gezegd dat dit van de CM komt en dus een CD&V-stempel draagt. Ik wil u erop wijzen dat ik geen lid ben van de CM. Desondanks vond ik die studie interessant en de moeite waard om te lezen. Misschien zou u dat ook eens moeten doen.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Greta D’hondt en door de heren Luc Goutry en Patrick De Groote en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellaties van de heren Luc Goutry en Patrick De Groote

en het antwoord van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,

overwegende dat

- Ziekenzorg CM sinds jaren actie voert onder de noemer ‘5 voor 12’ om het inkomen van chronisch zieke personen te verbeteren;

- op zondag 24 februari 2002 om 11.55 uur (5 voor 12) de federale volksvertegenwoordigers en senatoren door Ziekenzorg CM thuis werden bezocht en dat 67% van de Nederlandstalige parlementsleden toen een engagementsverklaring tekende om de inkomenssituatie van chronisch zieke personen te verbeteren;

- naar aanleiding van de megaministerraad op 20 maart 2004 in Raversijde door Ziekenzorg CM terug actie werd gevoerd;

- op zondag 4 maart 2007 om 12.05 uur onder de noemer ‘5 na 12’ opnieuw alle kamerleden en senatoren door Ziekenzorg CM thuis werden bezocht met de vraag op te komen voor hun eisen en hun actieve inzet te vragen om deze te verdedigen;

- ondanks alle beloften en engagementen in de vorige en huidige legislatuur de situatie van chronisch zieke mensen nog niet fundamenteel is verbeterd;

- het inkomen van chronisch zieke mensen te laag blijft – beneden het betaanszeker inkomen – en nog steeds niet welvaartsvast is,

vraagt de regering

de nodige initiatieven in het vooruitzicht te stellen om de inkomenssituatie van mensen met een chronische ziekte substantieel te verbeteren."

 

Une motion de recommandation a été déposée par Mme Greta D’hondt et par MM. Luc Goutry et Patrick De Groote et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu les interpellations de MM. Luc Goutry et Patrick De Groote

et la réponse du ministre des Affaires sociales et de la Santé publique,

considérant que

- l’association Ziekenzorg CM mène depuis des années déjà des actions intitulées ‘5 voor 12’ (il est moins cinq) pour améliorer les revenus des malades chroniques;

- l’association Ziekenzorg CM a rendu visite au domicile des députés et des sénateurs fédéraux le dimanche 24 février 2002 à 11.55 heures (midi moins cinq) et que 67% des députés néerlandophones ont alors signé une déclaration d’engagement pour améliorer la situation en matière de revenus des malades chroniques;

- l’association Ziekenzorg CM a mené une nouvelle action à la suite du mega-Conseil des ministres du 20 mars 2004 à Raversijde;

- l’association Ziekenzorg CM a rendu une nouvelle visite au domicile des députés et des sénateurs le dimanche 4 mars 2007 à 12.05 heures au cours de laquelle elle leur a demandé de défendre ses revendications et de s’engager activement à cet égard;

- malgré toutes les promesses et tous les engagements pris au cours de la précédente et de l’actuelle législature la situation des malades chroniques ne s’est pas encore fondamentalement améliorée;

- les revenus des malades chroniques restent trop bas – sous le seuil de sécurité d’existence – et qu’ils n’ont toujours pas été liés au bien-être,

demande au gouvernement

de prévoir les initiatives nécessaires pour améliorer substantiellement la situation en matière de revenus des malades chroniques.“

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de dames Camille Dieu, Yvette Mues en Danielle Van Lombeek-Jacobs en door de heer Bruno Van Grootenbrulle.

 

Une motion pure et simple a été déposée par Mmes Camille Dieu, Yvette Mues et Danielle Van Lombeek-Jacobs et par M. Bruno Van Grootenbrulle.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

02 Question de M. Benoît Drèze au ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "les données obsolètes en matière de réductions de cotisations sociales" (n° 14326)

02 Vraag van de heer Benoît Drèze aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de verouderde gegevens inzake verminderingen van sociale bijdragen" (nr. 14326)

 

02.01  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, sur le site internet de l'ONSS, il est possible de trouver des montants budgétaires relatifs aux principales réductions de cotisations sociales ainsi que le nombre de travailleurs concernés, ce qu'on appelle la "brochure rose", mais ces chiffres datent du deuxième trimestre de l'année 2002.

 

Monsieur le ministre, comment expliquez-vous le fait que le site de l'ONSS ne soit pas régulièrement mis à jour sur ce point? Par ailleurs, ces données existent car, chaque année lors de la présentation du budget, certains détails sont communiqués à ce sujet.

 

Sous le gouvernement précédent, en réponse à une question parlementaire du sénateur Michel Barbeaux, la ministre de l'Emploi de l'époque, Laurette Onkelinx, avait fourni un tableau reprenant le montant annuel affecté aux principales mesures de réduction des cotisations sociales pour les années 1999 à 2003.

 

Monsieur le ministre, pourriez-vous transmettre aux membres de la commission Affaires sociales, un tableau similaire pour les années 2004 à 2007?

 

02.02  Rudy Demotte, ministre: Monsieur Drèze, vous y étiez presque! Vous avez effectivement trouvé la bonne page sur le site de l'ONSS mais vous n'avez visiblement pas cliqué sur le bon raccourci. Si vous allez en bas de cette même page, vous trouverez le lien "Série temporelle (1° trimestre 2000 - 3° trimestre 2006)" qui vous fournira les données que vous me demandez.

 

Il s'agit donc de réalisations. Je ne peux pas vous fournir d'autres données. Par contre, vous pouvez toujours vous référer à la page 240 des documents parlementaires, qui porte sur l'exposé général 2007: document 51 2703/01 qui, lui, vous donnera les prévisions 2007.

 

02.03  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Étant donné que j'ai un pc avec moi et que la Chambre dispose d'un réseau très performant, je vais vérifier tout de suite.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de regularisaties van de Dimona-uren" (nr. 14445)

03 Question de M. Jo Vandeurzen au ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "la régularisation des heures Dimona" (n° 14445)

 

03.01  Jo Vandeurzen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, op 1 juli 2006 startte het systeem van de Dimona-uren. Dit betreft de speciale Dimona-aangifte voor de horeca en de land- en tuinbouwsector.

 

De regering kondigde toen aan dat men in een eerste overgangsperiode geen sancties zou bepalen wanneer men bij de start het systeem niet behoorlijk toepaste. Nu blijkt dat voor het derde kwartaal heel wat bedrijven via hun sociaal secretariaat desgevallend regularisaties te verwerken krijgen vanwege de RSZ. De gelegenheidswerknemers die op een foutieve manier of niet via Dimona zijn aangegeven, maar bijvoorbeeld wel op het gelegenheidsformulier, worden beschouwd als gewone werknemers voor die dag en krijgen dan ook geen forfaitaire berekening van hun bijdragen. Dat stond nochtans wel in de instructies voor de werkgevers vanwege de RSZ voor het vierde kwartaal, maar niet in de instructies voor het derde kwartaal.

 

Ik heb begrepen dat er ondertussen al werd gecommuniceerd door de minister van Werk, maar een aantal mensen ging er toch van uit dat geen sancties betekende dat ze de bijdragen zouden blijven betalen op basis van forfaitaire lonen en niet dat geen sancties gelijk stond aan geen bijkomende sancties boven op de bedragen aan het volledige tarief. Daar is er dus duidelijk een begripsverwarring. Dat leidt natuurlijk tot heel wat onduidelijkheid en verwarring. Vandaar ook mijn vraag: hoeveel regularisaties worden er uitgevoerd en welk bedrag is daarmee gemoeid voor het derde kwartaal?

 

Ik heb ook een vraag in verband met een aantal wijzigingen die door de Ministerraad werden aangebracht en meegedeeld op 21 december. Ze zijn weinig bekend, maar er zijn bijvoorbeeld overgangsperiodes zonder bijkomende sancties die worden verlengd tot 30 juni 2007. Bovendien zou het systeem van de piekextra’s worden afgeschaft en komt er een nieuw systeem van bijdragen op forfaitaire basis. Op de site van de Sociale Zekerheid is daar nog aan toegevoegd dat er naast de Dimona-aangifte met begin- en einduur ook nog de mogelijkheid zou worden gecreëerd om enkel het beginuur en een tijdsblok in te voeren. Dan moet men ook een werkrooster bijhouden.

 

Kan de minister hierover meer uitleg verschaffen? Wanneer zullen de nieuwe regelingen bekend zijn? Gaat men de datum van 1 juli halen? Betekent die hervorming impliciet ook geen verhoging van de lastenverminderingen voor de horeca?

 

03.02 Minister Rudy Demotte: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Vandeurzen, in tegenstelling met uw voorstellingswijze van de toestand, is er nooit onduidelijkheid geweest in de boodschap die de overheid, de regering en de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, aan de horeca en andere sectoren richtte.

 

In de sectoren van de tuin- en landbouw hebben de sociale partners nooit een uitstel van Dimona met tijdsregistratie voor de gelegenheidswerknemers gevraagd. In die twee sectoren had de overgangsperiode 2006 enkel betrekking op de gelijkstelling van het gelegenheidsformulier met enerzijds de plukkaart en anderzijds de landbouwkaart.

 

De werkgevers uit de twee sectoren hebben de wetgeving tamelijk stipt nageleefd. Tijdens de maand juli hebben sommige werkgevers wel fouten begaan met de dagelijkse Dimona met tijdsregistratie.

 

In samenwerking met mijn beleidscel onderzoekt de RSZ het gevolg dat aan die fouten moet worden gegeven.

 

In de horecasector is de toestand totaal verschillend. Een representatieve werkgeversorganisatie heeft een onvolledige boodschap aan haar leden gericht. Er is nooit sprake geweest van enige soepelheid met betrekking tot het RSZ-voordeeltarief ten gunste van de gelegenheidswerknemers.

 

De boodschap van de regering en van de RSZ was de volgende. Ten eerste, de inspectiediensten zullen soepel tussenkomen ten aanzien van de werkgevers die geen dagelijkse Dimona met tijdsregistratie verrichten, maar wel het aanwezigheidsregister bijhouden.

 

Ten tweede, in de gevallen waar een werkgever geen Dimona met tijdsregistratie heeft gedaan, zal deze laatste het voordelig RSZ-tarief niet meer kunnen vragen maar zal hij, behoudens de gevallen van manifeste fraude, niet het voorwerp uitmaken van strafsancties.

 

De werkgeversorganisatie heeft ten onrechte melding gemaakt van het feit dat de Dimona met tijdsregistratie een vrijwillige keuze van de werkgever was. De RSZ heeft thans voor het derde kwartaal 2007 de DmfA-aangiften gecontroleerd ten aanzien van de verplichte Dimona met tijdsregistratie en het inroepen van het RSZ-voordeeltarief.

 

Op basis van die controle heeft de RSZ aan de werkgevers die geen Dimona met tijdsregistratie hebben verricht en toch een voordeeltarief inroepen hun sociale secretariaten gemeld dat het voordeeltarief wordt geweigerd.

 

De betrokken werkgevers werden uitgenodigd een regularisatie in de DMFA door te voeren op basis van de normale bijdragen gebaseerd op het normale loon overeenstemmend met de uitgeoefende functie en met de verrichte prestaties.

 

Deze operatie verloopt via twee kanalen.

 

Voor de werkgevers die aangesloten zijn of waren bij een erkend sociaal secretariaat, werden de details aan het secretariaat bezorgd en werd gevraagd om uiterlijk tegen 19 maart 2007 een rechtzetting te doen in de DmfA. In de gevallen waar dit niet is gebeurd en waarvoor geen aanvaardbare uitleg kan worden verschaft, vanwege overmacht, technische incidenten enzovoort, zal de RSZ deze aangifte na 19 maart ambtshalve verrichten.

 

Voor de werkgevers die niet aangesloten zijn of waren bij een sociaal secretariaat, zal de Inspectie rechtstreeks aan de werkgever een bezoek brengen en de situatie bekijken om deze te laten rechtzetten en/of zonodig de rechtzettingen te doen.

 

Op basis van de beschikbare gegevens heeft deze operatie betrekking op 1.173 stamnummers met betrekking tot 12.049 te regulariseren superforfaits.

 

Het is pas later, wanneer deze wijzigingen effectief zijn doorgevoerd, dat er wijzigende berichten zullen worden verzonden. Op dit ogenblik kan hierover dus nog geen verdere info worden bezorgd. Een gelijkaardige operatie zal ook met betrekking tot het vierde kwartaal van 2006 worden doorgevoerd.

 

Mijnheer Vandeurzen, het tweede deel van uw vraag heeft betrekking op de beslissingen van de Ministerraad van 21 december 2006 in het kader van een globaal voorstel. Dat globaal voorstel heeft betrekking op de twee volgende elementen.

 

Ten eerste is er de herziening van de reglementering met betrekking tot het gebruik van forfaitaire daglonen voor de berekening van de verschuldigde socialezekerheidsbijdragen alsook voor deze van de sociale uitkeringen. De herziening slaat op volgende punten: het gebruik van de forfaitaire daglonen wordt beperkt tot de werknemers die met fooien of dienstpercentage zijn bezoldigd en die functies uitoefenen opgenomen in een ministerieel besluit en die zijn tewerkgesteld door werkgevers ressorterend onder bepaalde paritaire comités.

 

Vanaf 1 april 2007 mag geen enkel forfaitair dagloon lager zijn dan het gemiddeld gewaarborgd minimummaandinkomen, het zogenaamde GGMMI.

 

Vanaf 1 juli 2007 met een eventuele spreiding in de tijd indien de verhoging te hoog zou zijn om het te bereiken bedrag te halen, moeten de forfaitaire daglonen minstens overeenstemmen met de conventionele lonen die van toepassing zijn in de sector.

 

Vanaf 1 januari 2008 worden de forfaitaire daglonen bijna automatisch op 1 januari van ieder jaar aangepast aan de evolutie van het GGMMI en van de conventionele lonen. Er is in een procedure voorzien om een aanpassing in de loop van het jaar door te voeren indien het GGMMI of de conventionele lonen in de loop van het jaar worden verhoogd buiten de indexering. Dit zal het geval zijn op 1 oktober 2008 ten gevolge van het interprofessioneel akkoord dat in een verhoging van het GGMMI op 1 oktober 2008 voorziet. De socialezekerheidsbijdragen zullen verschuldigd zijn op de eindejaarspremie en dit zelfs voor de werknemers aangegeven met een forfaitair dagloon. Daardoor wordt een einde gesteld aan een anomalie in de wetgeving.

 

Ten tweede, met betrekking tot de gelegenheidswerknemers in de horecasector voorziet het globaal voorstel in de volgende elementen. De individuele werkgever zal de keuze hebben tussen twee systemen van Dimona. Enerzijds de dagelijkse volledige Dimona met een tijdsregistratie van het begin- en einduur van de prestatie en anderzijds de zogenaamde light-Dimona waarin de werkgever het beginuur van de prestatie moet intikken en de keuze moet maken tussen twee bloktijden van prestaties met maximum 5 uur of meer dan 5 uur. In dit geval zal de werkgever een nieuw sociaal document moeten bijhouden, namelijk het register voor werktijdregeling. Per bloktijd wordt een forfait bepaald dat geldt voor de berekening van de verschuldigde bijdragen alsook van deze van de sociale uitkeringen.

 

Op 9 januari heb ik de NAR en het paritair comité Horeca verzocht om het globaal voorstel uit te voeren. Op 26 februari 2007 werden de besprekingen binnen het comité Horeca beëindigd maar zonder enig voorstel.

 

Rekening houdend met dat element, en overeenkomstig de inhoud van het globale voorstel, zullen de punten die de sectorale sociale partners in hun sfeer moesten regelen, opgenomen worden in het koninklijk besluit. Ik betreur de mislukking van de sectorale discussie, in de mate dat sommige elementen van het globale voorstel niet kunnen worden uitgevoerd omdat ze tot de uitsluitende bevoegdheid van de sociale partners behoren.

 

Binnen de NAR is de toestand de volgende. Op 31 januari is de bevoegde commissie van de NAR bijeengekomen. Tijdens deze vergadering werd de inhoud van het globale voorstel verduidelijkt, alsook het voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit uiteengezet. De NAR-commissie had gepland om opnieuw bijeen te komen op 28 februari 2007, maar de vergadering werd op verzoek van een organisatie verdaagd. Het bureau van de NAR heeft een vergadering van de commissie gepland in de loop van de week van 19 maart. De vergadering zal plaatsvinden op 22 maart om 15 uur. Ondertussen zijn er officieuze contacten tussen enerzijds mijn beleidscel en de FOD Sociale Zekerheid en, anderzijds, de sociale partners.

 

Op 19 maart heb ik aan de Nationale Arbeidsraad het ontwerp van ministerieel besluit toegestuurd. Dat besluit bepaalt de forfaitaire daglonen die vanaf 1 april 2007 van toepassing zullen zijn in de horecasector. Op 20 maart 2007 heb ik een herwerkte versie van het ontwerp van koninklijk besluit ter uitvoering van het globale voorstel van 21 december 2006.

 

Mijnheer Vandeurzen, u stelt de vraag of de datum van 1 juli wordt gehaald. In feite moeten wij de datum van 1 april halen om de alignering van de forfaitaire daglonen op het GGMMI door te voeren. De publicatie van het ministerieel besluit tot alignering van de forfaitaire daglonen op het GGMMI tegen 1 april is totaal onmogelijk. Aangezien een protocolakkoord met de sectorale sociale partners werd gehaald, is de toestand niet zo erg.

 

Wat de andere elementen van het globale voorstel betreft, moet een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de verwezenlijking van de koppeling van de forfaitaire daglonen aan de conventionele lonen – dit kan tegen 1 juli 2007 verwezenlijkt zijn, met de publicatie van het ministerieel besluit – en, anderzijds, de elementen met betrekking tot de gelegenheidsarbeid. Met betrekking tot dat element is de timing heel strak. Indien de Nationale Arbeidsraad tegen het einde van de maand geen advies uitbrengt, bestaat het risico dat het globale voorstel niet volledig kan worden uitgevoerd. Om die toestand te vermijden, heb ik aan mijn beleidscel gevraagd om de officieuze contacten met de interprofessionele sociale partners op te drijven.

 

Mijnheer Vandeurzen, u stelt de vraag of er een verhoging van de lastenverlaging voor de horeca gepland is.

 

Gezien het feit dat de sectorale discussie tot geen vergelijk heeft geleidt, vervalt een aspect van het globaal voorstel. De regering heeft de sociale partners gevraagd om een voorstel te formuleren met betrekking tot de recyclage van een gedeelte van de meeropbrengst met betrekking tot de gelegenheidswerknemers. Er werd geen voorstel geformuleerd en wij zitten dus vast. De werkgevers zullen wel een zekere lastenverlaging krijgen gezien het specifieke forfait met betrekking tot de gelegenheidswerknemers.

 

Wees zeker, mijnheer Vandeurzen, dat mijn medewerkers alsook mijn FOD alles in het werk stellen om het dossier tot een goed einde te brengen. Tot daar mijn antwoord.

 

03.03  Jo Vandeurzen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, gelet op de omstandigheid van het antwoord, verkies ik het om het eerst grondig te bestuderen vooraleer erop te reageren.

 

De voorzitter: U hebt gelijk, mijnheer Vandeurzen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Questions jointes de

- M. Benoît Drèze au ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "l'évaluation des mesures relatives à la protection sociale des gardien(ne)s d'enfants" (n° 14536)

- Mme Greta D'hondt au ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "le statut social des gardiens et gardiennes d'enfants" (n° 14583)

04 Samengevoegde vragen van

- de heer Benoît Drèze aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de evaluatie van de maatregelen betreffende de sociale bescherming van onthaalouders" (nr. 14536)

- mevrouw Greta D'hondt aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het sociaal statuut van de onthaalouders" (nr. 14583)

 

04.01  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, la loi-programme du 24 décembre 2002 a prévu un certain nombre de mesures sur la protection sociale de ce qu'on appelait avant les gardien(ne)s encadré(e)s et qu'on appelle maintenant les accueillant(e)s. Cette même loi-programme prévoyait une évaluation des mesures pour le 31 décembre 2005. Le 22 février 2006, certains collègues et moi-même vous interrogions sur l'état d'avancement de cette évaluation. À cette époque, ni le Conseil national du Travail (CNT) ni vos services n'avaient réalisé cette évaluation pour diverses raisons (jeu de ping-pong entre les Communautés qui partagent les compétences, surcharge de travail, etc.).

 

Plus d'un an s'est écoulé depuis. Le CNT a rendu un avis unanime sur la question en mai 2006 (avis n° 1.557). Il y rappelle que les gardien(ne)s d'enfants disposent, depuis la loi-programme de 2002, d'un statut sui generis de protection sociale. Ainsi, elles paient des cotisations de sécurité sociale sur base d'un salaire fictif. Leurs droits en la matière sont limités; en particulier, elles n'ont pas de droit au pécule de vacances ni aux allocations de chômage.

 

Le CNT constate que l'introduction du statut social constitue un pas dans la bonne direction car il offre un premier filet de sécurité sociale. Néanmoins, selon le Conseil, ce statut sui generis ne devrait être que transitoire. Il faudrait parvenir à un assujettissement complet des gardien(ne)s encadré(e)s au régime de la sécurité sociale des travailleurs salariés. Le CNT justifie son avis par différentes raisons et plaide pour des revendications précises. Il a par ailleurs établi une analyse du coût du statut en vigueur depuis 2003 et il en a déduit que le régime a été confronté à un sous-financement au cours de la période transitoire et considère qu'il serait opportun de demander aux Communautés de demander un financement compensatoire pour ce statut.

 

Monsieur le ministre, où en est l'évaluation prévue depuis plus d'un an maintenant? En disposerons-nous avant la fin de cette législature?

 

Partagez-vous l'avis unanime du CNT qui plaide pour un assujettissement total des gardien(ne)s encadré(e)s au régime de la sécurité sociale?

 

Confirmez-vous l'analyse du sous-financement du statut durant la période transitoire?

 

Envisagez-vous des modifications ou des améliorations par rapport aux mesures introduites en 2002? Dans l'affirmative, envisagez-vous de les introduire d'ici la fin de cette législature? Avez-vous eu des contacts avec les Communautés à ce propos?

 

Enfin, observe-t-on une augmentation du nombre d'accueillant(e)s encadré(e)s, depuis l'introduction du nouveau statut sui generis?

 

04.02  Greta D'hondt (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb u het laatst over dit onderwerp een vraag gesteld op 10 mei 2006. Dat betrof de evolutie van het statuut van de onthaalouders, onder andere naar aanleiding van het advies van de Nationale Arbeidsraad en het arrest van het Hof van Cassatie. Ik heb in mijn vraag geciteerd uit het antwoord dat u mij toen gaf en gezien de stappen die u daarin aankondigde, is dit de reden waarom ik ongeveer een jaar heb gewacht om opnieuw een vraag te stellen. Er zat immers een tijdsschema in dat de moeite waard was om tijd te gunnen.

 

Mijnheer de minister, op 10 mei 2006 zei u: “De NAR spreekt zich duidelijk uit over het feit dat wij moeten komen tot een volledige onderwerping van de onthaalouders aan het sociaal stelsel voor werknemers, zowel voor de bijdragen als voor de uitkeringen, en dit op voorwaarde dat men voor een aantal punten rekening houdt met de specifieke omstandigheden van de activiteiten van de onthaalouders”. Tot daar een punt.

 

Tweede punt. “Omtrent de gevolgen die aan dit advies zullen worden gegeven, deel ik u het volgende mee. Ten eerste, in overeenstemming met minister Vanvelthoven heb ik de RSZ en de RSZPPO gevraagd om op basis van de aangiften voor het jaar 2005 een raming te maken van de kosten inzake de bruto sociale zekerheidsbijdragen en de bijdrageverminderingen. Hierbij dienen ze alle elementen van het advies van de NAR omtrent deze aspecten toe te passen.

 

Ten tweede, wanneer we voornoemde ramingen in handen hebben, zullen wij de Gemeenschappen uitnodigen op een vergadering. Tijdens deze vergadering zullen wij zowel het advies van de NAR voorstellen als de raming van de inningsinstelling voor de socialezekerheidsbijdragen.

 

Ten derde, wanneer wij het advies van de Gemeenschappen kennen, zullen wij het dossier aan de Ministerraad voorleggen. In de veronderstelling dat de regering beslist het advies van de NAR op te volgen, zal het nodig zijn de gevolgen van deze beslissingen voor alle takken van de sociale zekerheid grondig te onderzoeken, om vervolgens het geheel van wetswijzigingen en reglementaire wijzigingen te kennen die moeten worden uitgevoerd”.

 

Mijnheer de minister, u voorzag eigenlijk drie stappen.

Ten eerste, de berekening vragen aan RSZ en RSZPPO.

Ten tweede, met die berekeningen naar de Gemeenschappen gaan.

Ten derde, met het resultaat van RSZ en RSZPPO en de Gemeenschappen naar de Ministerraad gaan en ontwerpen van wettekst hier in de Kamer indienen.

 

Zo kort voor het einde van deze parlementaire periode heb ik eigenlijk nog geen voorstellen gezien. Ik heb heel aandachtig geluisterd naar Leuven en heb daar ook niets gehoord, tenzij dit nog in de schuiven van Leuven verborgen zit.

 

Mijnheer de minister, hoe zit het nu? Hebben wij nu de cijfergegevens van RSZ en RSZPPO over wat de uitvoering van het NAR-advies zou kosten? Is er met de Gemeenschappen over dat cijfermateriaal overleg geweest? Is het dossier al op de Ministerraad gekomen? Zo ja, met welke resultaten en afspraken om tot wetteksten te komen? Zo nee, wanneer zal dit gebeuren?

 

Mijnheer de minister, ik druk mijn grote hoop uit dat we deze parlementaire periode niet zullen afsluiten zonder dat hierin vooruitgang wordt geboekt. Dit was toch het engagement van iedereen, zowel van wie snel wilde gaan zoals ik, als van degenen die langzamer wilden gaan. Het engagement was evenwel om verder te staan tegen het einde van de legislatuur.

 

04.03  Rudy Demotte, ministre: Monsieur le président, chers collègues, la question du statut social des parents d'accueil est actuellement dans l'impasse.

 

Zoals u in uw vraag vermeldt, mevrouw D'hondt, heeft de Nationale Arbeidsraad op 2 mei 2006 zijn advies uitgebracht. Tot nu toe hebben noch de RSZ, noch de RSZPPO enige raming inzake de kostprijs van de uitvoering van het advies van de NAR kunnen bezorgen. Deze toestand is te wijten aan het feit dat het advies van de NAR onduidelijkheden bevat.

 

Op 11 december 2006 heb ik de NAR verzocht sommige punten van zijn advies uit te klaren. Ten eerste, zijn de onthaalouders volgens de NAR al dan niet door een arbeidsovereenkomst verbonden?

 

Ten tweede, is volgens de NAR het stelsel van de jaarlijkse vakantie van toepassing op de onthaalouders?

 

Ten derde, de NAR stelt voor dat de socialezekerheidsbijdragen worden berekend op de vergoeding uitbetaald door de dienst, maar dat een gedeelte van die vergoeding als terugbetaling van de onkosten wordt beschouwd. De NAR formuleert geen concreet voorstel met betrekking tot het percentage dat als terugbetaling van onkosten zou moeten worden beschouwd.

 

Ten vierde, gezien de verschillen in de Gemeenschappen inzake opvangnormen, heb ik ook aan de NAR gevraagd een voorstel te formuleren omtrent de opvangcapaciteit die als voltijdse tewerkstelling beschouwd zou worden.

 

Tot nu toe heeft de NAR nog geen antwoord bezorgd.

 

J'aborderai maintenant, Mme D'hondt, monsieur Drèze, la question des discussions avec les Communautés.

 

J'attends toujours les informations demandées aux ministres compétentes des gouvernements, d'une part, de la Communauté française et, d'autre part, de la Communauté flamande.

 

Mon collaborateur a rencontré les représentants du cabinet de Mme Fonck, le 4 décembre 2006. Une rencontre a également eu lieu avec les représentants de la ministre de la Communauté flamande, le 19 janvier 2007.

 

Lors de ces entretiens, des précisions quant aux informations attendues des Communautés ont été données. Il s'agit, entre autres:

 

1. du nombre de parents d'accueil avec indication de la capacité d'accueil théorique et de la capacité d'accueil effectivement réalisée;

2. des montants effectivement payés aux parents d'accueil pour les années 2005 et 2006 ou une période couvrant quatre trimestres consécutifs;

3. des montants effectivement pris en charge par les Communautés à titre de cotisations de sécurité sociale pour les parents d'accueil;

4. de l'avis de la Communauté concernée au regard des propositions du CNT que je viens de relire en précisant quelles étaient les zones d'ombre restantes.

 

La demande d'information a été rappelée aux collaborateurs de la ministre Fonck, en janvier et en février, mais ce sans aucun effet pratique.

 

Mevrouw D’hondt, mijn medewerker nam opnieuw contact met het kabinet van de minister van de Vlaamse regering. Tot nu toe beschik ik nog niet over een antwoord.

 

Rekening houdende met voornoemde elementen, zullen lieve mevrouw D’hondt en de heer Drèze begrijpen dat het dossier nog niet opnieuw op de tafel van de Ministerraad is gekomen.

 

Monsieur Drèze, à l'occasion de votre question 10493, je vous ai fourni, ainsi qu'à Mmes D'hondt et Galant dont les questions étaient jointes, différentes informations que vous demandez à nouveau. Je vous communique les informations supplémentaires obtenues auprès de l'ONSSAPL pour chacun des trimestres depuis le 1er janvier 2004 jusqu'au 30 juin 2006.

 

Le nombre de parents d'accueil déclarés à l'ONSSAPL a évolué comme suit:

 

- 1er trimestre 2004: 3.272;

- 2ème trimestre 2004: 3.252;

- 3ème trimestre 2004: 3.310;

- 4ème trimestre 2004: 3.295;

 

- 1er trimestre 2005: 3.249;

- 2ème trimestre 2005: 3.194;

- 3ème trimestre 2005: 3.327;

- 4ème trimestre 2005: 3.357;

 

- 1er trimestre 2006: 3.377;

- 2ème trimestre 2006: 3.363.

 

Comme Mme D'hondt l'a elle-même rappelé, si je suis favorable à l'assujettissement des parents d'accueil à tous les régimes de sécurité sociale, je me pose la question de savoir qui en assume le financement. Le sous-financement du statut durant la période transitoire n'est certainement pas le fait du fédéral.

 

À l'occasion des questions jointes auxquelles je viens de me référer, j'ai fourni les informations chiffrées. Je vous invite donc à relire ces informations.

 

Monsieur Drèze, vu le peu d'empressement des Communautés à fournir les réponses aux questions posées, je n'imagine pas que le dossier puisse aboutir avant la fin de la législature. Si je disais le contraire, vous me reprocheriez très vraisemblablement de m'exprimer dans le cadre d'un débat que vous estimeriez tronqué.

 

04.04  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour la transparence de votre réponse et pour les détails complémentaires. Nous sommes évidemment déçus mais, pour ma part, je ne tiens pas à tirer sur le pianiste. Je vous encourage à poursuivre pendant les semaines qui restent et, le cas échéant, par la suite.

 

Vous avez, à juste titre, évoqué le problème majeur du financement. Je crois que tout le monde en est conscient depuis au moins 2002. En effet, si, en 2002, le statut n'a que timidement avancé, c'est notamment parce qu'il était financièrement difficile d'aboutir.

 

Personnellement, je suis convaincu qu'on y parviendra que si chacun y va de sa quote-part. Tant au niveau fédéral que des Communautés, il faut décider au niveau des partis politiques - et pas seulement au niveau des gouvernements -, qu'il s'agit d'un dossier prioritaire. C'est la seule voie possible. On pourrait trouver la totalité des moyens nécessaires, par exemple en instaurant une forme de réduction partielle des cotisations sociales au niveau du fédéral et par une augmentation budgétaire au niveau des Communautés. C'est une question de volonté!

 

04.05  Rudy Demotte, ministre: Monsieur Drèze, je tiens à vous apporter une réponse à ce propos.

 

Sur 6 millions de cotisations versées, nous avons aujourd'hui 12 millions de réductions de cotisations. C'est un secteur qui bénéficie déjà d'un régime très avantageux. On ne peut donc pas dire que le fédéral n'est pas actif.

 

04.06  Benoît Drèze (cdH): Votre collaborateur et vous-même êtes bien placés pour savoir qu'il faut pouvoir aller plus loin au niveau des services de proximité.

 

Du temps de Mme Onkelinx, nous avons connu des difficultés similaires pour les titres-services, c'est-à-dire des difficultés pour s'accorder entre le fédéral et les Régions. Après trois années de discussions, le système a démarré vaille que vaille à la fin de la législature précédente. Ensuite Frank Vandenbroucke a décidé de refédéraliser les dépenses et maintenant, il y a plus de 30.000 emplois. Le coût net est largement supérieur, par personne occupée, aux chiffres que vous avancez.

 

Je crois que si le fédéral ne fait pas un petit geste supplémentaire…

 

04.07  Rudy Demotte, ministre: Je peux suivre votre demande de refédéralisation mais je suis certain que sur ma gauche, le raisonnement sera différent. Je parle de la gauche de la salle bien sûr.

 

(Le ministre vise les bancs du CD&V)

 

04.08  Benoît Drèze (cdH): Je n'ai pas dit que je plaidais pour une refédéralisation dans ce dossier. Je plaide pour que le fédéral consente un effort supplémentaire.

 

04.09  Rudy Demotte, ministre: J'essaie de faire l'arbitre entre les deux parties de la famille chrétienne…

 

04.10  Benoît Drèze (cdH): C'est facile de réagir ainsi!

 

04.11  Greta D'hondt (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijn repliek heeft een enigszins andere toon dan die van collega Drèze.

 

Ik moet eerlijk zeggen dat ik mij moet inspannen om niet kwaad te zijn, mijnheer de minister. Iedere keer dat men gelooft dat er iets gaat gebeuren, komt men bedrogen uit. Ik heb vier jaar lang geloofd dat er iets zou gebeuren in de materie en dat de meerderheid inderdaad haar engagement zou nakomen en dat men, met een tussenstap, tot een volwaardig statuut zou komen. Dat is blijkbaar niet waar, mijnheer de minister.

 

Wat stel ik nu vast? Nadat we begonnen zijn met het sui-generisstatuut, dat er onder andere kwam omdat het beroep van onthaalouder – ik zeg inderdaad beroep – zo onaantrekkelijk werd dat het aantal bereidwilligen alsmaar afkalfde, is het resultaat wel een status-quo, maar nog altijd een gebrek!

 

Mijnheer de minister, ik kan niet aanvaarden dat de RSZ en de RSZPPO op een jaar tijd niet in staat blijken de cijfers te geven, omdat zogezegd het advies van de NAR niet duidelijk zou zijn. Ik zou bijna zeggen: met alle Chinezen, maar niet met den dezen. Mijnheer de minister, als het advies van de NAR op bepaalde punten niet duidelijk genoeg is, wat ik aanneem, is het voor de RSZ en de RSZPPO, die informaticatechnisch zo goed uitgerust zijn, perfect mogelijk om aan de minister twee of drie hypotheses te geven voor telkens andere interpretaties van het advies van de NAR.

 

Mijnheer de minister, u had het ook over de onkostenvergoeding. Iedereen weet dat, als men een statuut voor de onthaalouders wil uitwerken, men rekening zal moeten houden met hun onkostenvergoeding. Welnu, er zijn precedenten: zo wordt er bij thuisarbeid ook rekening gehouden met een onkostenvergoeding. Dus, er zijn mogelijkheden. De RSZ en de RSZPPO konden berekenen: als de onkostenvergoeding een hoogte zou hebben van 15%, of van 20%, kost het zoveel. Dat is perfect mogelijk. In de tijd dat men het met lei en griffel moest doen, had men dat niet gekund, maar met de informaticaprogramma’s van nu is dat perfect mogelijk.

 

Daarnaast, mijnheer de minister, hebt u mij vorig jaar ook al geantwoord dat u de gegevens aan Vlaanderen had opgevraagd, maar ze niet had gekregen. Ik kan u vertellen dat de dag niet om was eer Vlaanderen van mij te horen had gekregen dat dat niet voor herhaling vatbaar was. Nu zegt u ook, mijnheer de minister, dat u van Vlaanderen nog geen gegevens hebt, maar ik hoor wel dat u de gegevens hebt gevraagd in januari. Ik zeg maar wat ik heb gehoord.

 

Ik zal tegen Vlaanderen zeker zeggen dat dat niet kan, dat is duidelijk. Maar vooral, als men met de Gemeenschappen gaat praten, gaat dat over geld, laten wij duidelijk zijn.

 

De hoofdoorzaak is dat wij blijkbaar geen cijfermateriaal van de RSZ en de RSZPPO hebben. Eerlijk gezegd, met alle respect voor voornoemde instellingen – u weet dat ze groot is en ik ken ook de performantie van de RSZ, mijnheer de minister –, is dat niet mogelijk. Ik aanvaard het dus ook niet. Ik kan met mijn verstand en met mijn hart, dat bij voornoemde instelling ligt, niet aanvaarden dat de RSZ op een jaar tijd niet in staat was om de cijfers te geven.

 

De onduidelijkheid van het advies van de NAR, als het al onduidelijk was, is in dat geval een prachtig alibi, dat ik echter niet kan aanvaarden.

 

Ik geef eerlijk toe dat ik moeite heb met die praktijken. Ik weet niet wat de bovenhand haalt, mijn kwaadheid of mijn ontgoocheling. Beide zijn echter alleszins heel intens aanwezig. Dat kan ik u vertellen.

 

De voorzitter: Mevrouw D’hondt, ik dank u voor uw duidelijke repliek.

 

04.12 Minister Rudy Demotte: Mijnheer de voorzitter, ik wens te reageren op de bewering dat de RSZ en de RSZ/PPO hun werk niet goed zouden hebben gedaan wanneer het gaat over ramingen. Objectief gezegd zou men altijd kunnen beweren – zoals u doet – dat verschillende scenario’s op tafel zouden kunnen liggen. Ik zou dat kunnen aanvaarden. Dat zou echter natuurlijk te maken hebben met de verschillende grijze zones die overblijven na het advies van de NAR.

 

Wat ons echter meer bekommert, is het feit dat wij niet kunnen identificeren wie als onthaalouder aan het werk is. Wat de becijfering betreft, hebben wij dus geen raming. De cijfers waarmee wij werken, zijn gebaseerd op de verklaring van personen dat zij in het huidige systeem werken. Voor de uitbreiding naar alle personen die als onthaalouder werken in Vlaanderen, Brussel en Wallonië, moeten wij de hulp hebben van de Gemeenschappen. Het is waar dat het jongste contact met de Vlaamse Gemeenschap in januari 2007 was, maar dat was niet het enige, we hebben ook andere contacten gehad.

 

Ik vind dat het slecht is voor de werkers op het terrein om die gegevens te verbergen. Ik weet niet waarom men die gegevens niet geeft. Met wat meer transparantie en als we op de hoogte zijn van alle gegevens, dan zou het debat over de financiële middelen mogelijk zijn. Tot nu toe tasten wij echter in het duister. Dat is natuurlijk een probleem waarmee ik moet leven. Een statuut schetsen zonder te weten aan wie het statuut precies moet worden aangepast, schept, zoals iedereen kan begrijpen, veel problemen.

 

04.13  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le ministre, chacun sait comment les choses se déroulent. Quand un dossier est vraiment prioritaire et que l'administration met trop de temps à fournir un résultat, les cabinets prennent le relais. Je suis convaincu que votre collaborateur a en tête une estimation, une fourchette.

 

04.14  Rudy Demotte, ministre: (…)

 

04.15  Benoît Drèze (cdH): Dans ce cas, un problème majeur se pose! Il est regrettable que parce qu'un problème majeur se pose au niveau de l'autorité publique, les gens qui se trouvent sur le terrain ne voient pas leur statut avancer…

 

04.16  Rudy Demotte, ministre: C'est ce que je viens de dire.

 

04.17  Benoît Drèze (cdH): (…) après quatre ans.

 

04.18  Greta D'hondt (CD&V): Mijnheer de minister, het is zowel een federale kwestie als een gemeenschapskwestie.

 

Ik zou het dus goed kunnen aannemen in de brousse van Brazilië of ergens in Centraal Congo, waar ze mekaar nog per tamtam moeten inlichten en cijfers geven, maar niet in België.

 

Als ons land, met de staatshervorming in haar huidige vorm en eventueel in haar toekomstige vorm, niet in staat is dat op een degelijke manier te regelen, is het onwil. Ik zeg in alle oprechtheid dat ik mij niet van de indruk kan ontdoen dat het noch voor de federale regering, noch voor de deelstaatregeringen een prioriteit is.

 

De mensen en de sector van de kinderopvang zullen het maar geweten hebben.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04.19  Camille Dieu (PS): Monsieur le président, je vois l'heure avancer. Il reste encore des questions et un projet loi à traiter avant d'aborder la proposition de loi que j'ai déposée il y a déjà quelques mois. Je suis venue en commission de nombreuses fois pour tenter d'en discuter mais je me dis que si on ne le fait pas aujourd'hui, on ne le fera pas au cours de cette législature. Or, cela touche 55.000 personnes et je trouve que cela vaudrait la peine que nous en discutions.

 

Comment comptez-vous organiser les débats pour que nous en parlions encore aujourd'hui?

 

De voorzitter: Laten we de vraag in verband met de regeling van de werkzaamheden bekijken nadat we de vraag van mevrouw D'hondt hebben behandeld. Ik zal mij intussen inderdaad informeren, mevrouw Dieu en na de vraag van mevrouw D'hondt een voorstel doen.

 

05 Vraag van mevrouw Greta D'hondt aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de negatieve gevolgen van de politiehervorming voor de financiering van het stelsel van de sociale zekerheid voor werknemers" (nr. 14642)

05 Question de Mme Greta D'hondt au ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "les effets négatifs de la réforme des polices sur le financement du système de sécurité sociale des travailleurs" (n° 14642)

 

05.01  Greta D'hondt (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik excuseer mij voor de toch wel vrij technische materie. Het gaat natuurlijk wel over heel veel geld.

 

Mijnheer de minister, mijn vraag handelt over de negatieve gevolgen voor de financiering van ons socialezekerheidsstelsel door de politiehervorming. Toen de politiehervorming in 2001 een feit werd, ging dat gepaard met de transfer van 7.539 rijkswachters naar de lokale politie. Het engagement van de toenmalige regering bestond erin dat de politiehervorming financieel neutraal zou zijn voor de gemeenten. Dat concretiseerde zich in de toekenning van twee dotaties: de sociale dotatie I, die bestemd was voor de betaling van de sociale bijdragen op de lonen van ex-gendarmes, en de sociale dotatie II, om bijdragen te betalen op diverse vergoedingen, uitkeringen en premies verbonden aan het nieuwe politiestatuut.

 

Wij weten wat de impact is van heel de hervorming van de politie op de gemeenten. Tot vandaag blijven zeer veel gemeenten beweren dat de politiehervorming voor hen zeker niet financieel neutraal is geweest. Tot nu toe is er echter nooit sprake geweest van het feit dat de politiehervorming ook zware financiële gevolgen had voor de financiering van de sociale zekerheid. Daarover gaat mijn vraag.

 

Mijnheer de minister, het blijkt dat de nieuwe financieringsmechanismen, die door de regering werden ingevoerd, voor de sociale zekerheid op minstens twee terreinen belangrijke gevolgen hebben. Ten eerste, sinds 1987 werd de loonmatigingsbijdrage ingevoerd ter vervanging van de indexsprongen van de wet van 1981. De wet van 1981 voorziet erin dat de opbrengst van de loonmatigingsbijdrage bestemd is voor de financiering van het socialezekerheidsstelsel werknemers.

 

Vanaf hun integratie in de lokale politie zijn de getransfereerde ex-gendarmes onderworpen aan de socialezekerheidsbepalingen voor provinciale en lokale besturen. Zij werden daardoor onderhevig aan de loonmatigingsbijdrage. De regering heeft er zich in artikel 10 van de wet van 6 mei 2002 toe verbonden om via sociale dotatie I de kosten van de loonmatigingsbijdrage van de ex-gendarmes ten laste te nemen. De kostprijs van de tenlasteneming van de loonmatigingsbijdrage werd geraamd op 14,7 miljoen euro per jaar. Artikel 34 van dezelfde wet voorziet erin dat dat bedrag in mindering mag worden gebracht van de algemene overheidstoelage sociale zekerheid.

 

Mijnheer de minister, de regering heeft haar toelage aan het algemeen beheer van de sociale zekerheid blijkbaar niet verminderd met 14,7 miljoen euro per jaar, maar met een hoger bedrag, namelijk 18,1 miljoen euro per jaar. In feite betaalt het globaal beheer van de sociale zekerheid het engagement van de regering. De regering had zich immers geëngageerd om die loonmatigingsbijdrage te betalen. Op zichzelf kunnen hierbij al grote vraagtekens worden geplaatst, want de algemene dotatie aan de financiering van de sociale zekerheid wordt verminderd met die 14,7 miljoen euro. Dat is op zichzelf al discutabel.

 

In plaats van die 14,7 miljoen maakt men er 18,1 miljoen van. Mijnheer de minister, bovendien zou de overheid de sociale dotatie I met grote vertraging overgemaakt hebben aan de RSZPPO, wat voor de RSZPPO zware gevolgen heeft gehad voor de thesaurie. Het verlies aan inkomsten van de RSZPPO zou door die vertraagde betalingen kunnen worden geschat op 3,8 miljoen euro voor de periode 2002-2005.

 

Mijnheer de minister, een tweede zaak gaat over die sociale dotatie II. De toepassing van het eenheidsstatuut van de lokale politie heeft geleid tot het volgende. U en de collega's herinneren zich waarschijnlijk nog de discussies tot in de plenaire vergadering over het feit dat men daaraan, om die politiehervorming in alle sociale rust te kunnen doorvoeren, zware vergoedingen heeft vastgebonden. Voor dat eenheidsstatuut heeft dat geleid tot de toekenning van nieuwe vergoedingen, uitkeringen en premies die onderhevig waren of werden aan bijdragen voor de sociale zekerheid.

 

Het was dus ook zo dat niet alleen nieuwe vergoedingen die werden toegekend in het kader van dat eenheidsstatuut onmiddellijk onderhevig werden aan socialezekerheidsbijdragen, maar dat ook premies en vergoedingen die voorheen werden betaald en niet onderhevig waren aan socialezekerheidsbijdragen nu ook, in het nieuwe statuut, onderhevig werden aan afhoudingen voor de sociale zekerheid.

 

Ook hier weer, om de begroting van de gemeenten en politiezones niet te zeer te bezwaren werd afgesproken bij de politiehervorming dat de socialezekerheidsbijdragen op de vergoedingen, uitkeringen en premies zouden worden beperkt tot de vergoedingen betaald vóór de hervorming, dus de vergoedingen betaald in 2000.

 

Dat betekende het volgende. De overheid ging alles dat boven het plafond van voor de hervorming uitstak ten laste nemen via de sociale dotatie II. De sociale dotatie II bestaat dus eigenlijk uit een bijzondere toewijzing aan de alternatieve financiering van de sociale zekerheid ten behoeve van het globaal beheer voor een bedrag dat vastgesteld werd op 10,5 miljoen euro.

 

Mijnheer de minister, volgens gegevens van de RSZPPO zouden de meerkosten niet 10,5 miljoen euro bedragen, maar 30 miljoen euro voor het jaar 2002, 29 miljoen euro voor 2003 en 24 miljoen euro voor 2004.

 

(…) (…)

 

De voorzitter: Mevrouw D'hondt, dat was een klein opstootje. Laat u niet uit uw lood slaan.

 

05.02  Greta D'hondt (CD&V): Als wij al die bedragen – 30 miljoen, 29 miljoen en 24 miljoen, waarvoor er per jaar maar 10,5 miljoen betaald is – aftrekken, mijnheer de minister, dan weten wij hoe de sociale zekerheid voor de werknemers verstoken is gebleven van zeer belangrijke bedragen. Iedere keer dat wij in deze commissie zaken voorstellen, ongeacht of ze uit de meerderheid komen dan wel uit de oppositie, is het probleem de financiering ervan. Hier gaat het over geld dat wij niet hebben en dat de sociale zekerheid van de werknemers toekwam. Om het nog wat aan te dikken, moet er nog 1 miljoen euro op jaarbasis aan worden toegevoegd, omdat het bedrag van de dotatie onaangepast bleef op 10,5 miljoen, terwijl de vermindering van de overheidstoelage aan het algemeen beheer wel was geïndexeerd.

 

Mijnheer de minister, ik heb geprobeerd om mij door deze vrij technische materie – de politiehervorming is niet direct mijn stokpaardje, de financiering van de sociale zekerheid is dat wel – te worstelen. Zegt u het maar, als ik mij vergist zou hebben in de cijfers of zaken verkeerd geïnterpreteerd zou hebben. Als ik ze juist heb geïnterpreteerd, mijnheer de minister, dan zijn hier op jaarbasis tientallen miljoenen euro’s niet aan de sociale zekerheid van de werknemers betaald die aan de sociale zekerheid van de werknemers toekwamen en waarvoor de regering zich officieel had geëngageerd.

 

Mijnheer de minister, welke argumenten hebt u, als minister van Sociale Zaken en behoeder van de inkomsten van de sociale zekerheid, om te verantwoorden dat niet aan de sociale zekerheid werd betaald wat aan de sociale zekerheid toekwam?

 

Welke initiatieven zult u nemen om dat wel te doen? Zult u wettelijke initiatieven nemen om te bepalen wie de socialezekerheidsbijdrage wel moet betalen?

 

Zult u, of zal de regering, een initiatief nemen tot herziening van dit dubbel systeem van forfaits, waardoor de lasten van de politiezones worden geplafonneerd tot de verschuldigde bijdrage van 2000?

 

Ik wil mij excuseren, als ik over mijn tijd gegaan ben, maar dit gaat over zeer veel geld voor de sociale zekerheid.

 

05.03 Minister Rudy Demotte: Mevrouw D’hondt, de vaststellingen van het Rekenhof in verband met deze hervorming zijn exact. Het klopt inderdaad dat de toegekende bijkomende financieringen, de sociale dotatie I en II, samengingen met een vermindering van de klassieke dotatie bestemd voor het globale beheer van de werknemers.

 

Er kan echter slechts van een schade voor de sociale zekerheid van de werknemers worden gesproken, indien alle, andere factoren gelijk bleven, wat hier zeker niet het geval is.

 

Ik wens eraan te herinneren dat de huidige regering zich heeft geëngageerd om het structurele evenwicht van de sociale zekerheid te behouden. De regering heeft het boekhoudkundige tekort gecompenseerd. De alternatieve financiering voor het boekjaar 2004 werd met 1.510.985.000 euro verhoogd. Dat werd beslist in de programmawet van 22 december 2003. De verhoging werd recurrent en beliep vanaf het boekjaar 2005 1.551.887.000 euro.

 

De verhoging werd toegekend om het globaal beheer in evenwicht te brengen, waarbij natuurlijk goed rekening werd gehouden met de verwachte inkomsten, inbegrepen de vermindering van de klassieke dotatie, de sociale dotaties I en II en de gedeeltelijke afwezigheid van bepaalde bijdragen, zoals u benadrukt.

 

Dat betekent dat er enkel een boekhoudkundig tekort bestaat, indien enkel de klassieke dotatie, de sociale dotaties en de bijdragen voor de politiezone worden beschouwd. Het verlies werd echter bij het begin van de legislatuur financieel gecompenseerd.

 

Eenmaal het in het verslag vermelde aangiftestroomprobleem is geregeld, zou het een goed idee zijn om een werkgroep op te richten, teneinde uit te zoeken hoe de effectief verschuldigde bijdragen effectief door de politiezones aan de sociale zekerheid kunnen worden gestort. Dat zou bijvoorbeeld kunnen via een fonds, gevoed door de btw-inkomsten, uitsluitend met het oog op de betaling van de hier bedoelde bijdragen voor de sociale zekerheid van de politiezones.

 

Dat kan een boekhoudkundige oplossing bieden. Op financieel vlak zou de neutraliteit van het dossier echter moeten worden gerespecteerd.

 

Ten slotte, ik breng u ervan op de hoogte dat ik met mijn collega’s contact zal opnemen om de huidige procedure voor de toekenning van de bedoelde dotaties via koninklijk besluit te versnellen.

 

Het is inderdaad noodzakelijk dat de instellingen die verantwoordelijk zijn voor de administratieve fase, met name voor de redactie en het uitbrengen van adviezen en akkoorden, binnen een erg verkorte termijn deze fase afsluiten. Ook zal ik mijn collega's vragen de nodige aandacht te besteden aan deze dossiers opdat de fase van ondertekening door de voogdijministers zo snel mogelijk kan gebeuren.

 

05.04  Greta D'hondt (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord, waaruit ik de volgende zaken onthoud.

 

Ten eerste, u zegt dat de opmerkingen en cijfers die het Rekenhof formuleert over de gevolgen van de politiehervorming voor de financiering van de sociale zekerheid, correct zijn.

 

Ten tweede zegt u dat het voor de financiering van de sociale zekerheid eigenlijk geen negatieve gevolgen heeft gehad, omdat de regering bij het begin van de legislatuur de alternatieve financiering – met de btw en dergelijke – heeft verhoogd, zodat er dus een structureel evenwicht is.

 

Mijnheer de minister, we kennen elkaar toch al langer. Ik excuseer mij voor de tolken, want het is niet te vertalen: In mijn streek zegt men: "Als ik mijne friet in uw frietvet mag bakken, dan mag u uw vlees in mijn soep leggen." Dat wil zeggen dat men twee keer gewassen is. Hier zijn we eigenlijk twee keer gewassen.

 

De regering pakt uit bij de politiehervorming door te zeggen dat zij het zal betalen. Men moet zich dus geen zorgen maken: al wat er te kort is voor de sociale zekerheid, zal zij betalen.

 

Ten tweede zegt zij, met grote bravoure, dat ze de sociale zekerheid zal herfinancieren via de btw enzovoort. Kijk eens wat wij doen, want wij hebben meer dan om het even welke andere regering een alternatieve financiering!

 

Natuurlijk moet men van die alternatieve financiering tientallen miljoenen per jaar aftrekken vanwege het engagement van de sociale zekerheid. Sorry, mijnheer de minister, het is goed geprobeerd.

 

Ik onthoud alleen dat de politiehervorming noch voor de gemeenten, noch voor de sociale zekerheid een neutrale oefening is geweest. Ik ben u dankbaar voor het laatste stuk van uw antwoord, waaruit blijkt dat het inderdaad toch niet zo goed en vanzelfsprekend is. U zegt dat u samen met uw collega's de nodige inspanningen zult leveren om, op zijn minst, de nodige transparantie te verlenen aan deze vormen van financiering. Dat ware al goed, want nu vindt een kat haar jongen daar niet meer in terug. Dat is zeer duidelijk.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vooraleer het woord te geven aan de heer De Groote voor zijn vraag, wil ik, zoals daarstraks aangekondigd, de vergadering consulteren, maar misschien eerst vooraf informeren.

 

Ik wil een beetje tegengas geven op de opmerking van mevrouw Dieu. Onze agenda wordt altijd bepaald in overleg en in functie van de aanwezigheden van de ministers. U weet dat heel wat leden van de regering regelmatig in deze commissie aanwezig moeten zijn. Het is dus altijd een gigantische puzzel voor het secretariaat om dit in elkaar te passen.

 

Daarenboven proberen wij ook op een systematische manier werk te maken van niet alleen de vragen, maar ook van de agendering van wetsontwerpen en wetsvoorstellen. Dit gebeurt aan de hand van prioriteitenlijsten van de diverse fracties. Dat betekent dat er inderdaad nogal wat collega’s zullen zijn die het jammer vinden dat het lang duurt vooraleer hun wetsvoorstel aan de orde komt, of het spijtig vinden dat het niet snel genoeg vooruitgaat. Met deze twee parameters proberen wij echter het maximum te doen wat wij kunnen doen.

 

Ik wil ook nogmaals herhalen dat ik tot mijn spijt moet vaststellen dat er een ongelooflijk gebrek aan discipline is bij collega’s betreffende het nakomen van hun engagement om hier ook daadwerkelijk te zijn als hun vraag op de agenda staat. Dat leidt er soms toe dat wij moeten wachten omdat de eerste vraagstellers niet aanwezig zijn. Ik merk ook dat er ook een soort van systeem bestaat om vragen zeer laat in te dienen, met een dringend al of niet telefonisch verzoek aan mij of het secretariaat om de vraag alsnog op de agenda te krijgen. Vandaar dus de bis, ter, quater, quinquies, sexies op de agenda.

 

Dit om te zeggen, mevrouw Dieu, dat het misschien voorbarig is om u daarin druk te maken, wetende dat wij uw wetsvoorstel zullen behandelen.

 

Ik heb inderdaad gemerkt dat wij, met alle verschuivingen en aanpassingen, het wetsontwerp noch het voorstel in de loop van deze voormiddag kunnen behandelen. Daarom zal ik opnieuw een poging doen om een geschikt moment te vinden. Ikzelf en ook de minister kunnen na de middag de vergadering voortzetten zodat wij de agenda kunnen afwerken. Als dat niet mogelijk is, moeten wij puzzelen voor volgende week. Ter illustratie, volgende week wordt minister Demotte in de commissie voor de Volksgezondheid verwacht op dinsdagvoormiddag, dinsdagnamiddag en woensdagvoormiddag. Dan blijft woensdagnamiddag nog over. De minister van Werk kan hier woensdagvoormiddag aanwezig zijn. Het is dus wachten op de gegevens inzake de vragen en interpellaties en ontwerpen die worden aangekondigd, vooraleer wij die puzzel opnieuw kunnen vervolledigen. Dit om aan te geven dat het niet zo evident als u suggereert.

 

De concrete vraag die ik nu zou willen stellen, is of er een akkoord is om kort na de middag, tot half vier, de vergadering te hernemen in de hoop dat wij dan onze agenda kunnen afwerken.

 

05.05  Greet van Gool (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik heb daarmee toch problemen. Er was een engagement om in deze commissie zowel het wetsvoorstel als het wetsontwerp te behandelen. Om dan onverwacht nog een vergadering te organiseren, lijkt mij moeilijk. Er zijn nog andere commissies en vergaderingen gepland tijdens en na de middag. Ik pleit ervoor om het wetsvoorstel volgende week woensdag te behandelen.

 

De voorzitter: De vraag is of het kan.

 

05.06  Greta D'hondt (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik ben deze namiddag beschikbaar.

 

05.07  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik vind het eigenaardig. Wij weten allemaal, als parlementslid en als lid van deze commissie, dat wij normaal gezien de dinsdag en de woensdag hier aanwezig zijn.

 

(…): Als de agenda wordt opgesteld …

 

05.08  Nahima Lanjri (CD&V): U weet dat er zoveel punten op de agenda staan.

 

Hebt u trouwens opgemerkt wie hier aan het pleiten is? Wij zijn vanuit de oppositie aan het pleiten om de zaken te laten vooruitgaan; dat is straf!.

 

Wij weten dat er zoveel punten op de agenda staan en wij merken dat wij tijd te kort komen. Voorlopig zullen wij zelfs een week van de paasvakantie moeten opofferen. Als wij echter niet voortdoen, dan zullen wij twee weken ervan mogen opofferen. Ik pleit ervoor om onze werkzaamheden deze namiddag voort te zetten.

 

05.09  Camille Dieu (PS): Monsieur le président, comme vous, je propose que l'on se revoie cet après-midi. Nous avons tous été informés de la situation. Pour ma part, j'ai été surprise en prenant connaissance des nombreuses questions qui ont été ajoutées à notre ordre du jour.

 

Si l'examen des propositions et du projet de loi avait été prévu avant les questions, le problème se serait posé de la même façon.

 

Si la suggestion convient au ministre, je remercie d'ores et déjà les membres de cette commission qui voudront bien être présents à 14.00 heures.

 

De voorzitter: Ik heb begrepen dat de minister, die natuurlijk ook engagementen had – wie niet –, voor vanmiddag bereid is zijn agenda vrij te maken tot 15.30 uur. Ik wil dus ingaan op de suggestie om vanmiddag om 14 uur hier bijeen te komen, in deze zaal. Als het niet in deze zaal is, wordt u daarvan verwittigd.

 

06 Vraag van de heer Patrick De Groote aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de behandeling van de dossiers van personen met neurofibromatose" (nr. 14673)

06 Question de M. Patrick De Groote au ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "le traitement des dossiers des personnes atteintes de neurofibromatose" (n° 14673)

 

06.01  Patrick De Groote (N-VA): Mijnheer de minister, ik zal het heel kort houden. Het gaat enkel over een probleem van dossierbehandeling.

 

De ziekte van Von Recklinghausen is een dominant erfelijke aandoening met 50% kans op overerving. Ze geeft recht op een verhoogde kinderbijslag volgens het KB van 28 maart 2003 tot uitvoering van de artikelen 17, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag. De wetenschap staat echter niet stil. Ze achterhaalde dat er eigenlijk twee types zijn, respectievelijk een afwijking op chromosoom 17 en op chromosoom 22. Die kennis over de ziekte heeft ertoe geleid dat de medische wetenschap nu spreekt van neurofibromatose type 1 en type 2. De term Von Recklinghausen is in de medische wereld eigenlijk een beetje op de achtergrond verdwenen. Ik ben geen dokter, maar ik doe mijn best.

 

Aanvragen voor bijkomende kinderbijslag voor neurofibromatose leiden daardoor blijkbaar tot een negatief advies omdat, volgens de personen die de aanvragen behandelen, de ziekte niet zou voorkomen op de lijst van de aandoeningen in bijlage 2 van voornoemd KB van 2003, althans nog niet onder die naam. De nieuwe wetenschappelijke naam neurofibromatose is blijkbaar nog niet helemaal doorgedrongen tot het RIZIV.

 

Mijnheer de minister, kunt u achterhalen hoeveel aanvragen voor verhoogde kinderbijslag er voor de aandoening neurofibromatose zijn gebeurd en een negatief advies hebben gekregen op basis van wat ik daarnet stelde? Worden niet gunstig beoordeelde aanvragen bijgehouden?

 

Ten tweede, wat stelt u voor om de personen die over de aanvragen moeten oordelen, in te lichten over het feit dat neurofibromatose – met het onderscheid van de types 1 en 2 – eigenlijk hetzelfde is als de ziekte van Von Recklinghausen? Kan dat via een gewoon rondschrijven, een ministerieel besluit of moet het via een KB gebeuren?

 

06.02 Minister Rudy Demotte: Mijnheer de voorzitter, ik ben slechts beschikbaar tot half een.

 

De voorzitter: Zeer goed, mijnheer de minister. Ik wou het daarstraks voorleggen. We zullen proberen de vragen die aan de agenda staan, vanochtend af te werken, zodat we om twee uur met het wetgevend werk kunnen beginnen.

 

06.03 Minister Rudy Demotte: Mijnheer De Groote, ik kan u meedelen dat de ziekte Von Recklinghausen is opgenomen in de lijst van pediatrische aandoeningen gevoegd bij het koninklijk besluit waarover u het had. Dat betekent niet dat de aandoening automatisch recht geeft op de bijkomende bijslag bepaald in punt 47 van de samengeordende wetten.

 

De gevolgen van de aandoening worden geëvalueerd volgens de bepalingen van voormeld koninklijk besluit. In pijler 1 van de nieuwe medisch-sociale schaal wordt de ongeschiktheid geëvalueerd met behulp van de criteria opgenomen in de voormelde lijst. De lijst dient als gids voor de evaluatie en biedt geen waarborg dat bij dergelijke aandoening het recht op bijslag is verworven.

 

Wat ook de genetische typering, 1 of 2 of de naam van de aandoening, Von Recklinghausen of neufibromatose, mag zijn, dezelfde evaluatiecriteria worden toegepast, omdat die criteria niet onafhankelijk zijn van de diagnose op zich. Het zijn de individuele en familiale gevolgen van de aandoening die worden geëvalueerd volgens de verschillende assen die tekortkomingen meten op diverse vlakken, intellectueel, psychoaffectief, neurologisch, leervermogen, leerontwikkeling, sociale participatie, communicatie en taal, enzovoort.

 

De negatieve beslissing inzake de toekenning van de bijkomende bijslag is dus niet te wijten aan de diagnose zelf, maar heeft te maken met de weerslag van de aandoening op de verschillende activiteiten en functionaliteiten waarop de wettelijke criteria in de bijlagen 1 en 2 van het koninklijk besluit van 28 maart 2003 van toepassing zijn.

 

Uit zorg voor het exact gebruik van de terminologie zal in de lijst van de pediatrische aandoeningen opgenomen in bijlage 2 van voormeld koninklijk besluit, de benaming van de aandoening worden vervangen, rekening houdend met de recentste ontdekkingen op genetisch vlak.

 

Het verschil tussen de oudere benaming Von Recklinghausen en de nieuwe benaming neurofibromatose met typering, die trouwens onder de artsen welbekend is, is echter, zoals eerder aangehaald, niet belangrijk voor de evaluatie, omdat die onafhankelijk is van de diagnose.

 

Zoals in de desbetreffende lijst vermeld staat onder nr. 55, betreft het cognitieve en mentale deficiënties, functionele gevolgen in geval van eventuele epilepsie ten gevolge van het bestaan van een glyoma van het chiasma en alle andere afwijkingen die tot uiting komen in het kader van de aandoening of ze begeleiden.

 

Aangezien de diagnose van de aandoening niet als zodanig is opgenomen in de databank van de medische beslissingen, is het niet mogelijk het aantal negatieve beslissingen die specifiek betrekking hebben op de aandoening, mee te delen. De gegevensbank is niet opgevat als een register van aandoeningen.

 

06.04  Patrick De Groote (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw verduidelijking. Ik zal uw antwoord doorgeven aan de personen die zich benadeeld voelden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De vraag nr. 14722 van mevrouw Lahaye-Battheu wordt uitgesteld.

 

07 Vraag van mevrouw Magda De Meyer aan de minister van Werk over "het vakantiegeld voor invaliden die werken" (nr. 14729)

07 Question de Mme Magda De Meyer au ministre de l'Emploi sur "le pécule de vacances des invalides qui travaillent" (n° 14729)

 

07.01  Magda De Meyer (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag is simpel en kort. De combinatie invaliditeit en aangepast werk, uiteraard na goedkeuring door de medisch adviseur, is erg belangrijk voor invalide mensen, die op een progressieve manier opnieuw aansluiting bij de maatschappij vinden. Het probleem dat deze mensen ondervinden rijst bij de uitkering van het vakantiegeld. Zodra er in de maand mei en juni vakantiegeld wordt uitgekeerd, verliest de invalide de maand die daarop volgt zijn invaliditeitsuitkering. Dit wordt uiteraard als bijzonder onrechtvaardig beschouwd door de invalide die zijn best doet om in de mate van het mogelijke een beetje bij te werken na goedkeuring van zijn medisch adviseur. Dit lijkt mij een bestraffing voor de invalide persoon te zijn, die zich nog probeert nuttig te maken voor onze maatschappij.

 

Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van dit probleem? Ligt er een oplossing op korte termijn in het verschiet?

 

De voorzitter: Mevrouw De Meyer, u bent voorbeeldig op het vlak van timing.

 

07.02 Minister Rudy Demotte: Mevrouw, u stelt mij een vraag over het verbod op cumulatie tussen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en vakantiegeld. U verwijst naar de situatie van invaliden die gedeeltelijk een toegelaten activiteit uitoefenen. Deze personen ontvingen geen uitkering meer tijdens de periode van betaald verlof en moesten het stellen met het karige vakantiegeld verbonden aan hun deeltijdse activiteit.

 

Het ging om een invaliditeitsval en een logische reden om een gedeeltelijke arbeidshervatting te weigeren. Deze situatie zal zich niet meer voordoen in 2007. Het koninklijk besluit van 21 december 2006, gepubliceerd in het Staatsblad van 19 januari 2007, maakt het voor deze invaliden mogelijk tijdens de periode van hun betaald verlof een inkomen te hebben dat gelijk is aan de invaliditeitsuitkering die ze zouden ontvangen hebben indien ze het werk niet zouden hebben hervat. Met andere woorden, tijdens hun vakantieperiode zal het bedrag van het vakantiegeld worden aangevuld met een gedeeltelijke uitkering die hetzelfde inkomen oplevert als de arbeidsongeschiktheidsuitkering zonder activiteitshervatting. Zoals u kan vaststellen is er geen inkomensverlies meer tijdens het betaald verlof van deze invaliden die deeltijds werken.

 

07.03  Magda De Meyer (sp.a-spirit): Dat betekent dus dat het vanaf dit jaar in orde is?

 

07.04 Minister Rudy Demotte: Ja.

 

07.05  Magda De Meyer (sp.a-spirit): Dank u.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 14759 van de heer Bellot wordt uitgesteld.

 

Vraag nr. 14760 van de heer Bogaert wordt in een schriftelijke vraag omgezet.

 

08 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de benoeming van de adjunct-algemeen directeur van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers" (nr. 14769)

08 Question de M. Servais Verherstraeten au ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "la nomination du directeur général adjoint de l'Office national d'allocations familiales pour travailleurs salariés" (n° 14769)

 

08.01  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, naar verluidt benoemde de regering de heer Perl, adviseur gezondheidszorg van de minister, tot adjunct-algemeen directeur van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers en niet mevrouw Ottevaere, tot voor kort adviseur van de minister voor de kinderbijslagen.

 

Nochtans zou de selectiedienst Selor beide kandidaten "geschikt B" hebben bevonden, dus niet A, maar de dame voor de heer hebben gerangschikt. Het beheerscomité van de RKW zou de twee kandidaten na een interview op gelijke hoogte hebben geplaatst. Vervolgens zou u na een mondeling onderhoud met beide kandidaten de hiërarchie die ontstaan was door Selor hebben omgedraaid.

 

Mijnheer de minister, ik baseer mij uiteraard op informatie uit de media. Mijn vragen zijn de volgende.

 

Is deze informatie juist? Kan u deze bevestigen?

 

Om welke reden heeft Selor mevrouw Ottevaere als eerste gerangschikt? Om welke reden hebt u de heer Perl als beste kandidaat bevonden en niet mevrouw Ottevaere? Hebt u met andere woorden de hiërarchie van Selor omgedraaid?

 

Hoe lang hebben de interviews met de twee betrokken in aanmerking genomen kandidaten geduurd?

 

Welke kwaliteiten en vaardigheden hebt u tijdens de interviews met de kandidaten getoetst?

 

Mijnheer de minister, ik heb nog één vraag die ik niet schriftelijk heb gesteld. Is er een verslag van dit interview geweest naar aanleiding van die gesprekken?

 

De voorzitter: Mijnheer Verherstraeten, voor ik het woord geef aan de minister, wil ik u overtuigen van het feit dat wij soepel zijn in deze commissie, vermits deze vraag over persoonsgebonden materies gaat en eigenlijk geen onderwerp kan uitmaken van een vraag. Ik weet wel dat er een politieke redenering achter zit.

 

08.02 Minister Rudy Demotte: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Verherstraeten, het koninklijk besluit van 20 november 2003 is heel duidelijk op dat punt. De commissie deelt de kandidaten in twee groepen op, namelijk de geschikten en/of de niet-geschikten, en rangschikt de kandidaten van de werkgroep “geschikten”.

 

Er zijn dus geen rangschikkingen A, B, C of heel geschikt, geschikt en niet geschikt. De keuze moet verplicht in de groep van de geschikten worden gemaakt. Na afloop van de selectieprocedure van Selor telt voornoemde groep vier kandidaten.

 

Onder voormelde vier kandidaten blonken twee kandidaten uit, namelijk mevrouw Ottevaere en de heer Perl. De selectiecommissie is heel duidelijk in haar conclusies over het feit dat zij beiden over de vereiste kwaliteiten beschikken om de functie uit te oefenen. Het feit dat zij mevrouw Ottevaere als eerste en de heer Perl als tweede rangschikt, is een bijkomend beoordelingselement, dat voor het advies van de minister en van het beheerscomité niet bindend is.

 

De tweede fase is het onderhoud door de toezichthoudende minister, de administrateur-generaal in functie en een afvaardiging van het beheerscomité om de als geschikt bevonden kandidaten te kunnen ontmoeten.

 

Ik had dus een onderhoud met de vier kandidaten. Zoals in het onderhoudsverslag, dat er dus wel is, werd benadrukt, hebben de twee andere kandidaten ten opzichte van de RKW en op het gebied van management minder blijk gegeven van kennis dan de twee eerstgerangschikte kandidaten.

 

Dat werd bevestigd door de beoordeling van de commissie van Selor. Het onderhoud duurt een dertigtal minuten. Daarbij werden de kandidaten gepolst over hun kennis van de sector, hun beheersbekwaamheden en hun inzicht in de toekomstige uitdagingen van de sector en van de sociale zekerheid in het algemeen. Na dit onderhoud verstrekken het beheerscomité van de RKW en de minister een advies ter attentie van de regering. Dat is de gevolgde procedure.

 

08.03  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Mijnheer de voorzitter, ik wil mij daarvoor verontschuldigen, maar ik moet voor een stuk in herhaling vallen, na het stellen van mijn vraag gisteren aan minister Vanvelthoven.

 

Mijnheer de minister, ik stel vast – wellicht heeft het te maken met het feit dat het hier om een mandaat gaat binnen de RKW – dat het KB van 20 november 2003, waarnaar u verwijst, niet totaal compatibel is met de gewone Copernicus-benoemingen in de federale administratie, waar men wel A, B, C en D-geschikten heeft. Mij lijkt het logisch dat men dat allemaal gelijk zou toepassen en dat men ook de hiërarchie tussen geschikte kandidaten vooraf zou bepalen, wat de keuzemogelijkheden voor een stukje beïnvloedt en de objectivering van een benoeming verhoogt.

 

Wat wel compatibel is, is het gesprek dat men ook bij de federale administratie heeft en dat in deze legislatuur door een wijziging van de wetgeving ter zake is ingevoerd. Ik betreur dat, aangezien men dan als het ware de deur openzet voor politisering. Men kan dan rangschikkingen beginnen te switchen.

 

Ik wens zeker geen waardeoordeel te uiten over de twee betrokken kandidaten. Ik ken de mensen zelfs niet. Ik respecteer hen en ik ga ab initio uit van hun kwaliteiten. Los van de "juistheid" van uw beslissing: "justice must not only be done but also seen to be done". Door het feit dat de minister straks een gesprek kan voeren waarna de volgorde van Selor kan worden gewijzigd, maakt de benoeming verdacht zelfs al is dat niet het geval. Ik betreur de cruciale rol die een minister kan spelen bij benoemingen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.16 uur.

La réunion publique de commission est levée à 12.16 heures.