Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique

Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene Zaken en het Openbaar Ambt

 

du

 

mercredi 14 mars 2007

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

woensdag 14 maart 2007

 

Namiddag

 

______

 

 


La séance est ouverte à 14.20 heures et présidée par M. André Frédéric.

De vergadering wordt geopend om 14.20 uur en voorgezeten door de heer André Frédéric.

 

01 Samengevoegde interpellatie en vraag van

- de heer Francis Van den Eynde tot de eerste minister over "de regeringspropaganda in deze pre-electorale periode" (nr. 1028)

- de heer Dirk Claes aan de eerste minister over "de door de federale regering gevoerde 'informatiecampagnes'" (nr. 14608)

01 Interpellation et question jointes de

- M. Francis Van den Eynde au premier ministre sur "la propagande gouvernementale en cette période préélectorale" (n° 1028)

- M. Dirk Claes au premier ministre sur "les 'campagnes d'information' menées par le gouvernement fédéral" (n° 14608)

 

01.01  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, de aanleiding tot mijn interpellatie zijn een aantal advertenties – met advertenties bedoel ik uiteraard reclameadvertenties – waarmee wij de voorbije maanden in kranten en tijdschriften worden geconfronteerd. Zij zijn ook in meer summiere tekstvorm te vinden op autobussen, trams en andere “reclamedragers”.

 

De advertenties gaan uit – zo staat het er toch op – van de federale overheid. Zij worden telkens onderlijnd met: “De federale overheid werkt voor u.” en met een e-mailadres dat ook naar de federale overheid verwijst.

 

Het bevat uiteraard ook het logo van de federale informatiedienst.

 

Mijnheer de voorzitter, ik heb helemaal niets tegen regeringsmededelingen of informatie aan de goede burgers van dit land. Hoe meer informatie, hoe beter. Wanneer ik evenwel in de periode die de verkiezingen voorafgaan, word geconfronteerd met de "informatie" waarover ik het hier heb, dan gaat bij mij een belletje rinkelen. Ik wil bijvoorbeeld de collega's hun aandacht vestigen op het feit dat onder die informatie telkens te lezen staat: "Onze garantie voor 10.511.382 tevreden klanten." Dit is ei zo na plagiaat van een andere publiciteitsslogan van een grootwarenhuisketen die luidde: "een miljoen klanten per dag, dat moet je verdienen".

 

Ik interpelleer hier niet over dat plagiaat maar ik wil dit plagiaat aan de kaak stellen omdat hieruit duidelijk voortvloeit dat het niet over informatie gaat maar over reclame. Reclame in de politiek heet propaganda.

 

Wanneer ik dan zie hoe de rest van de advertentie – ik heb er verschillende met verschillende teksten maar ik heb ze niet allemaal willen meebrengen, mijnheer de eerste minister – wordt opgesteld, dan zeg ik dat u niet langer moet zoeken naar teksten voor de folders van de VLD tijdens de verkiezingen. U kunt dit gewoon overnemen. U moet ze alleen maar wat blauwer maken en voor de rest af en toe de naam van de partij vermelden.

 

(…): Wat voor kleur is het bij u?

 

01.02  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Geel-zwart.

 

01.03 Eerste minister Guy Verhofstadt: U kunt eigenlijk niet klagen dan.

 

01.04  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Daar zit zelfs een zekere perversiteit achter.

 

Ik lees bijvoorbeeld: "Meer energie voor minder geld dankzij Open-VLD", "Spreiding van uw stookoliefactuur dankzij de sp.a", "Consumentenkrediet goedkoper dankzij mevrouw Van den Bossche", u weet wel, uw duozitje op de bank van Gent.

 

“U beslist wat u koopt, niet de bedrijven”. Dat was weer mevrouw Van den Bossche. De schoolpremie ging van 50 naar 70 euro. Dat was weer voor sp.a. Zo gaat het verder. Met andere woorden, dit is geen informatie meer, dit is gewoon propaganda, propaganda gevoerd naar aanleiding van de komende verkiezingen.

 

Mijnheer de eerste minister, dit overschrijdt de grenzen van het politiek fatsoen. In een democratie is het zo dat een regering haar beleid verdedigt, doodgewoon op basis van wat ze heeft gerealiseerd en niet door gans het staatsapparaat te mobiliseren om te zeggen hoe goed ze het heeft gedaan. Dat hoort thuis in de vroegere DDR. Daar kon dat, in een democratie kan dat niet.

 

01.05 Eerste minister Guy Verhofstadt: …

 

01.06  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Inderdaad, u kent de terminologie zelfs. U bent zich daar gaan inspireren. Ik ken niet veel Duits maar ik merk dat u het wel kent. Niet dat dit een verwijt zou zijn, het is een Europese taal. Ik hoor dat u ze bijzonder goed kent.

 

Men vraagt zich af waar men die inspiratie gaan halen is. In elk geval, dit is ongepast, onfatsoenlijk. Ik vraag u om daarmee op te houden want in feite wordt hier overheidsgeld misbruikt om propaganda te maken voor de partijen die het bewind uitmaken.

 

01.07  Dirk Claes (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, wij stelden de voorbije maanden vast dat de regering en haar leden de informatiecampagnes aanzienlijk opvoeren en dat dit ook in diverse kranten en tijdschriften en via radiospots gebeurt. Dit gebeurt onder het mom van overheidsinformatie. Wij menen echter dat er ook een stuk propaganda voor de regering wordt gevoerd. Ik zou graag een aantal concrete cijfers krijgen.

 

In welke dag- en weekbladen werden tot nu toe informatiecampagnes geplaatst? Zullen er in de toekomst nog verschijnen? Op welke radiozenders zijn die campagnes gevoerd? Zijn er nog nieuwe gepland? Plant de regering ook informatiecampagnes op tv-zenders? Zo ja, wanneer en waar?

 

Wat mij het meest interesseert, is de totale kostprijs van deze campagnes in de geschreven en audiovisuele media. Welk communicatiebureau heeft die campagne bedacht of geproduceerd, of heeft de federale overheid dat zelf gedaan? Waarom worden deze informatiecampagnes georganiseerd? Zijn ze objectief te noemen? Onderzoekt de regering of ze hun doel wel bereiken? Zijn ze niet te beschouwen als een vorm van precampagne, die door de belastingbetaler wordt betaald?

 

01.08 Eerste minister Guy Verhofstadt: Mijnheer de voorzitter, ik zal antwoorden op de concrete vragen van de heer Claes en op de interpellatie van de heer Van den Eynde.

 

De campagne werd gevoerd in alle dagbladen en tijdschriften van het land. Ze eindigde vorige week. Ze gaf geen aanleiding tot een radiocampagne of een televisiecampagne. Er was dus geen radio- of televisiecampagne aan verbonden. De globale kostprijs bedroeg 2,7 miljoen euro, de betaling van het agentschap inbegrepen. Het agentschap dat de zaak heeft uitgevoerd is Duval Guillaume Corporate uit Antwerpen.

 

De campagne heeft tot doel op een objectieve, sommige zouden zeggen vrij droge manier, te informeren over de inhoud van de beslissingen van de regering. Die zijn ook thematisch weergegeven. Wij zijn uiteraard bezig die campagne te evalueren. De eerste resultaten blijken positief te zijn.

 

De vraag die fundamenteel is, en die ook de heer Van den Eynde heeft gesteld, is of wij daarvoor toelating hebben. Mijnheer de voorzitter, wij hebben daarvoor toelating gekregen van de Controlecommissie betreffende de verkiezingsuitgaven en de boekhouding van de politieke partijen. U weet dat wij verplicht zijn, als wij informatie aan de burger willen geven, om eerst toelating aan deze instelling te vragen. Die instelling, de controlecommissie, bestaat niet alleen uit leden van de meerderheid, maar ook uit leden van de oppositie, die nu interpelleert.

 

Die commissie heeft mij meegedeeld: "Als antwoord op uw brief van 22 december 2006," dat is de aanvraag die werd ingediend, "delen wij u mee dat de Controlecommissie betreffende de verkiezingsuitgaven en de boekhouding van de politieke partijen een gunstig advies heeft verstrekt over de door u ingediende synthesenota betreffende de op de bevolking en de ondernemingen gerichte informatiecampagne over nieuwe en bestaande maatregelen inzake leefmilieu, pensioenen, de bescherming van de consumenten, België in de wereld, fiscaliteit, koopkracht, ondernemingen en ondernemers en antidiscriminatie." Dat zijn de thema's die effectief in de campagne verspreid zijn geworden.

 

U hebt gezien dat die zonder enige foto en zonder enige verwijzing naar de regering was, maar specifiek, zeer sec, droog, maatregel per maatregel en dat met de goedkeuring van het Parlement, mijnheer de voorzitter.

 

01.09  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Ten eerste, en vooral, dat die toelating er was, is één zaak. U noemt dat: de toelating van het Parlement. U maakt daar toch een kleine sprong. Het ging om een commissie, niet het Parlement dat zich uitsprak.

 

01.10 Eerste minister Guy Verhofstadt: Zijn wij hier niet in het Parlement, dan?

 

01.11  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Jawel, maar het Parlement is het Parlement en bestaat uit 150 volksvertegenwoordigers en niet uit een aantal commissarissen. Dat is een eerste zaak.

 

01.12 Eerste minister Guy Verhofstadt: De heer Annemans is lid van die commissie. U moet hem daarover eens interpelleren.

 

01.13  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Ik zal hem daarover interpelleren, het is goed.

 

In elk geval, voor mij is die commissie een interessant referentiepunt maar ook niet meer.

 

01.14  Willy Cortois (VLD): (…)

 

01.15  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Ja maar, collega, het is toch voor elk werk in dit Parlement zo. Een commissie maakt een verslag. Dat verslag wordt voorgelezen in de Kamer, en dan beslissen wij toch nog eens apart. Met uw jaren ervaring zou u beter moeten weten, mijnheer Cortois.

 

01.16  Willy Cortois (VLD): (…)

 

01.17  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik ga voortdoen want anders duurt dat hier nog lang.

 

Ten tweede, het woord “campagne” is hier in het bijzonder door de eerste minister in de mond genomen. Ik weet ook wel dat het woordje “campagne” vele ladingen kan dekken, maar in dit specifieke geval, een paar maanden voor de verkiezingen, zal een kandidaat bij die verkiezingen die het woordje “campagne” gebruikt aan dat woord toch wel de connotatie hebben gegeven die ik daarnet bedoelde.

 

Ten derde, en last but not least, voorzitter, ik hoor het hier allemaal graag zeggen: het is neutraal, het is droog, enzovoort. Ik herhaal wat er onder de advertentie staat: “Onze garantie voor 10.511.382 tevreden klanten.” Dat is plagiaat van een slogan die werd gebruikt in de publiciteit van een grootwarenhuisketen. Dat is dus geen informatiecampagne meer. Het is publiciteit. Publiciteit in de verkiezingstijd, of in de politiek, beter gezegd, draagt een andere naam: dat is propaganda. Ik blijf er dus bij: dat is propaganda!

 

01.18  Dirk Claes (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, u hebt natuurlijk gelijk dat de controlecommissie voor de verkiezingsuitgaven daarover haar akkoord heeft gegeven. Dat ging echter over het concept.

 

Het probleem is dat het over de inhoud, de tekst gaat. Die teksten worden niet aan de commissie voorgelegd. Dan rijst de vraag of die teksten objectief zijn, bijvoorbeeld als het gaat over het recht op een beter gerecht. Dat zijn mooie teksten, maar dat er op dit moment plaatsen te kort zijn in de gevangenissen, lezen wij niet.

 

01.19 Eerste minister Guy Verhofstadt: Voor die andere kant zorgt u wel.

 

01.20  Dirk Claes (CD&V): Het verschil is dat dit met het geld van de burger gebeurt.

 

01.21 Eerste minister Guy Verhofstadt: Bij u is dat ook zo. U bent vergeten dat dit bij u ook van de partijfinanciering komt.

 

01.22  Dirk Claes (CD&V): Ik weet wel dat dit ook partijfinanciering is. Een bedrag van 2,7 miljoen euro is niet weinig. Is dat een sponsoring van de kranten? Ik denk dat het de taak van een overheidsdienst is om informatie te geven, en niet om een regeringsbeleid te bewieroken. Dat is een verschil. Ik denk dat wij de grens hier aan het overschrijden zijn. Ik beschouw dit als een gratis precampagne met het geld van de federale regering.

 

Dit kan succes hebben, maar ik ben eens gaan kijken op de website van de federale regering en daar vond ik vandaag de vraag: welk forum vindt u het meest interessant? Merkwaardig genoeg haalt een van de onderwerpen 100%. Dat komt omdat één burger daarop had gestemd. Die ene burger haalt natuurlijk 100%. Dat is het succes van uw campagne.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heren Francis Van den Eynde en Koen Bultinck en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van de heer Francis Van den Eynde

en het antwoord van de eerste minister,

verzoekt de regering

de overheidsinformatie aan het publiek niet langer te gebruiken om een gecamoufleerde verkiezingspropaganda ten voordele van de meerderheid te voeren."

 

Une motion de recommandation a été déposée par MM. Francis Van den Eynde et Koen Bultinck et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l'interpellation de M. Francis Van den Eynde

et la réponse du premier ministre,

demande au gouvernement

de s’abstenir désormais d’utiliser le canal des communications officielles au public pour se livrer à de la propagande électorale camouflée au bénéfice de la majorité."

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw Jacqueline Galant en door de heren Éric Libert en Willy Cortois.

 

Une motion pure et simple a été déposée par Mme Jacqueline Galant et par MM. Éric Libert et Willy Cortois.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

02 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de eerste minister over "de geheime ontmoeting van de minister van Buitenlandse Zaken met de vertegenwoordiger van de regering van Noord-Cyprus" (nr. 14447)

02 Question de M. Francis Van den Eynde au premier ministre sur "la rencontre secrète du ministre des Affaires étrangères avec le représentant du gouvernement de Chypre Nord" (n° 14447)

 

02.01  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, op 2 maart 2006 ontdekte mijn partij in het Engelstalige, Turkse dagblad “Turkish Daily News” een vrij merkwaardig artikel waaruit wij kunnen afleiden dat in Brussel een geheime ontmoeting plaatsvond tussen de heer De Gucht, uw minister van Buitenlandse Zaken en de president van de marionettenregering – ik heb er geen ander woord voor – van Noord-Cyprus.

 

U weet dat Noord-Cyprus een bezet gebied is. De ontmoeting bleef geheim op verzoek – dat is een vrij merkwaardige zaak – van de Belgische regering.

 

Ik lees u even voor wat in het artikel wordt verteld.

 

“At first such a meeting between Belgium and the Turkish-Cypriotic leader took place. Speaking to reporters after his almost one-hour meeting Talat – dat is de president – said: “The request for a meeting came from the Belgian side” – het gebeurde dus op verzoek van de Belgische regering –, which he said did not want it to be made public. He emphasized that the talks with the Belgian foreign minister took place in an institute instead of the Foreign Ministry Office. It was a very constructive meeting.”

 

Het was dus een geheime ontmoeting die op verzoek van de Belgische regering plaatsvond. Om redenen van geheimhouding vond de ontmoeting, in tegenstelling tot de tradities, niet in het ministerie van Buitenlandse Zaken plaats, maar in wat de president van Noord-Cyprus in de krant “een instituut” noemt. Het ging dus om een geheim gesprek op een geheime plaats.

 

Mijnheer de eerste minister, dit bericht doet bij mij een belletje rinkelen. Een deel van Cyprus wordt sinds 1974 wederrechtelijk – dat benadruk ik – door Turkije bezet. De bezetting werd door de internationale gemeenschap nooit erkend. Geen enkel land erkent het regime dat op dit ogenblik in Noord-Cyprus aan het bewind is. Integendeel, er werd altijd geijverd voor de terugtrekking van de Turkse troepen uit voornoemd deel van het eiland.

 

Wij handhaafden steeds het standpunt dat ik daarnet schetste.

 

U weet dat één van de problemen voor de toetreding van Turkije tot de EU – één van de problemen, want voor mij zijn er veel meer dan dat – erin bestaat dat Turkije de Cyprische Republiek, een volwaardig lid van de EU, nog altijd niet erkent en in feite half in staat van oorlog is met deze regering.

 

Nu blijkt dat wij in het geheim ontmoetingen hebben, op geheime plaatsen, met het hoogste gezag uit het bezet gedeelte van het eiland. Ik concludeer daaruit iets wat men al lang verwachtte, namelijk dat er een koerswijziging is in de Belgische politiek ter zake. Die koerswijziging is trouwens aangekondigd door de reacties op het mislukt referendum in Grieks Cyprus. Vanwege de toetreding tot Turkije,– en alleen daarom – staat men op het punt de bezetting van Cyprus te aanvaarden.

 

Wilt u mijn conclusie hier bevestigen? Zo neen, wat is dan de reden van die geheime ontmoeting?

 

02.02 Eerste minister Guy Verhofstadt: Mijnheer de voorzitter, de minister van Buitenlandse Zaken had een interpellatie gekregen van de heer Van den Eynde over deze ontmoeting. Normaal zou minister De Gucht dit antwoord geven. Dat is niet kunnen gebeuren, omdat de interpellatie werd uitgesteld. Daarom geef ik vandaag het antwoord dat minister De Gucht zou geven. Ik lees het letterlijk voor.

 

Op 28 februari jongstleden had de minister van Buitenlandse Zaken inderdaad een gesprek met de heer Mehmet Ali Talat, die de verkozen leider is van de Turks-Cypriotische gemeenschap. De heer Talat was in Brussel en had onder meer een ontmoeting met de Europese Commissie – zo geheim is dat – namelijk met de Europese commissaris voor uitbreiding, de heer Rehn.

 

De minister van Buitenlandse Zaken was aanwezig bij de ontmoeting tussen de heer Talat en de directeur van het Egmont Instituut. Het ging dus met andere woorden helemaal niet om een geheime ontmoeting en ook niet om een formeel bezoek, rekening houdend met de resoluties 541 en 550 van de VN-Veiligheidsraad, die de Turkse Republiek Noord-Cyprus zien als een afgescheiden entiteit.

 

De minister van Buitenlandse Zaken meent dat het belangrijk is om alle partijen die bij de Cypriotische kwestie betrokken zijn te horen. Dat doen ook de Europese Commissie en de commissaris voor uitbreiding. Daarom heeft onze minister van Buitenlandse Zaken geluisterd naar de heer Talat, als verkozen leider van de Turks-Cypriotische gemeenschap.

 

In dat gesprek, mijnheer Van den Eynde, werd er aandacht besteed aan het VN-proces om een oplossing te vinden om de verdeling van het eiland te beëindigen en meer bepaald aan de toepassing van het akkoord van 8 juli. Er werd ook aandacht besteed aan de regeling van de rechtstreekse handel – zoals u weet is dat een van de belangrijke punten – tussen het noordelijke deel van het eiland en de Europese Unie. Wij proberen daarin een doorbraak te bereiken.

 

De minister van Buitenlandse Zaken heeft de heer Talat met aandrang gevraagd de toekomst voor ogen te houden, een positieve houding aan te nemen en, ten behoeve van de bewoners van het eiland Cyprus, vooruitgang te blijven boeken in de richting van een definitieve oplossing.

 

02.03  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, ik dank u voor uw antwoord en meteen ook de minister van Buitenlandse Zaken voor zijn antwoord.

 

Wat betreft de geheimhouding, ik vind dat niet uit. U zult Talat op de vingers moeten tikken. Ik herhaal wat in de Turkse krant staat: “Talat said the request for a meeting came from the Belgian side, which did not want it to be made public”. Volgens mij zal hij dat ook wel niet hebben uitgevonden.

 

Ik apprecieer het antwoord op zijn waarde. Het is natuurlijk mooi om zich te bekommeren over wat in Cyprus gebeurt. De eerste bekommernis moet volgens mij echter niet de rechtstreekse handel tussen Noord-Cyprus en de Europese Unie zijn, maar het feit dat er zelfs geen handel mogelijk is tussen de Republiek Cyprus en Turkije. Er mag zelfs geen Cyprische boot in een Turkse haven of een Cyprisch vliegtuig in het Turkse luchtruim. Het is belangrijker daarover te praten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Samengevoegde vragen van

- de heer Koen Bultinck aan de eerste minister over "de verklaringen van de minister van Justitie over de betrokkenheid van de eerste minister in het dossier van het heroïne-experiment te Luik" (nr. 14394)

- de heer Koen Bultinck aan de eerste minister over "de verklaringen van de minister van Justitie over de betrokkenheid van de eerste minister in het dossier van het heroïne-experiment te Luik" (nr. 14495)

03 Questions jointes de

- M. Koen Bultinck au premier ministre sur "les déclarations de la ministre de la Justice relatives à l'implication du premier ministre dans le dossier des expériences de délivrance d'héroïne à Liège" (n° 14394)

- M. Koen Bultinck au premier ministre sur "les déclarations de la ministre de la Justice relatives à l'implication du premier ministre dans le dossier des expériences de délivrance d'héroïne à Liège" (n° 14495)

 

03.01  Koen Bultinck (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, via de media hebben we allemaal kennis kunnen nemen van het feit dat in de herfst zou worden gestart met het medisch verstrekken van heroïne in de stad Luik. Wij hebben ondertussen zowel de minister van Volksgezondheid als uw collega van Justitie over die problematiek ondervraagd. Wat echter tot op dit moment een beetje onduidelijk blijft, is de positie van de volledige regering evenals uw positie, in uw hoedanigheid van eerste minister, in dit dossier.

 

Ik moet u zeggen dat het citaat dat minister Onkelinx mij gaf in haar antwoord op 27 februari – ik heb het letterlijk overgemaakt – boekdelen sprak. Zij stelde zeer duidelijk – ik zal het kernachtig samenvatten – dat het strategisch drugsplan van Luik, dus inclusief het proefproject waarover het hier gaat, het heroïne-experiment, reeds in 2003 werd voorgesteld aan de eerste minister. Mevrouw Onkelinx zegt dat over die problematiek een aantal keren met de eerste minister werd vergaderd.

 

Ook al is het niet nodig dat er formeel groen licht wordt gegeven vanuit de federale regering, stelt zij zeer duidelijk dat het ganse proefproject in volle transparantie en in overleg met alle regeringsleden is opgemaakt.

 

Mijnheer de eerste minister, vandaar een aantal zeer concrete vragen, al was het maar om eindelijk te kunnen afleiden wat uw positie en die van de regering is. Kunt u bevestigen dat het antwoord dat mevrouw Onkelinx gaf, namelijk dat u reeds sinds 2003 op de hoogte bent van het voorgestelde proefproject, inderdaad klopt? Kunt u verduidelijken in welke mate u bij dat proefproject betrokken bent? Kunt u vermelden hoeveel maal …

 

03.02 Eerste minister Guy Verhofstadt: …

 

03.03  Koen Bultinck (Vlaams Belang): Ik hoop voor u van niet, mijnheer de eerste minister. Laten we elkaar goed begrijpen, ik ga ervan uit dat u er nog niet zo slecht aan toe bent dat u naar heroïne moet grijpen om uw ambt voort te kunnen waarnemen.

 

Het is aan u om duidelijkheid te scheppen in welke mate uw diensten bij het proefproject betrokken zijn. Hoeveel keer is er met uw diensten dienaangaande vergaderd?

 

Politiek de meest relevante vraag is van u in hoogsteigen persoon te vernemen of het standpunt dat is ingenomen door twee PS-ministers, minister Demotte en minister Onkelinx, daadwerkelijk wordt gedragen door de hele regering. Daar was de jongste tijd toch enige onduidelijkheid over.

 

03.04 Eerste minister Guy Verhofstadt: Mijnheer de voorzitter, het is inderdaad zo dat ik op 15 oktober 2002 samen met de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, de heer Duquesne, door de burgemeester van Luik, de heer Demeyer, werd uitgenodigd om ons samen met de politieke verantwoordelijken uit Luik te buigen over het probleem van de drugsoverlast in Luik. Dat is een gekend en heel diepgaand probleem; omdat daar verschillende landen aan mekaar grenzen doet er zich een concentratie van de drugsoverlast voor.

 

Op 15 januari 2003 brachten wij een bezoek aan Luik, waarbij wij een globaal en geïntegreerd plan van aanpak hebben voorgesteld. Dat was een plan dat werd voorbereid door de ministers van Binnenlandse Zaken, van Justitie, van Volksgezondheid, door mijn veiligheidsadviseur en door de diverse actoren van de taskforce in Luik die zich daarmee bezighouden bij justitie, politie, hulpverlening, de universiteit van Luik en dergelijke.

 

De componenten van dat actieplan van 2003 waren preventie, hulpverlening, de problematiek van de minderjarigen, de buitenlandse drugsgebruikers, de ordehandhaving, de strijd tegen de drugsgerelateerde overlast, het strafrechtelijk beleid en het penitentiair beleid in Lantin, alsook de samenwerking tussen justitie en hulpverlening.

 

In de synthesenota van 23 januari 2003, die in aansluiting op deze vergadering werd opgesteld, hebben wij dan alle actiepunten van dat actieplan besproken. U vindt daarin geen enkele verwijzing naar het wetenschappelijk project met betrekking tot medisch gecontroleerde heroïneverstrekking of naar het toelaten van gebruiksruimten. Dat kon ook moeilijk vermits in de federale drugsnota van januari 2001 duidelijk werd bepaald dat wij op dit punt de resultaten zouden afwachten van wetenschappelijke experimenten die op dit ogenblik lopen in Nederland en in Zwitserland alvorens daarover een beslissing te nemen.

 

Dit belette natuurlijk niet dat vanuit de taskforce in Luik deze vraag aan de orde werd gesteld op de diverse opvolgingsvergaderingen die wij na 2003 hebben georganiseerd. De houding van de vertegenwoordigers van de federale regering is telkens onveranderd gebleven. Als bewijs geef ik een overzichtsnota van 28 april 2003 vanwege de toenmalige minister van Volksgezondheid, de heer Tavernier. Hij geeft daar een overzicht van alle pilootprojecten in het kader van de uitvoering het drugsactieplan van Luik.

 

Ik citeer letterlijk. Onder het luik "délivrance d’héroïne" stelde minister Tavernier: “La note de la politique fédérale en matière de drogue ne prévoit pas de moyens financiers pour le lancement d'une expérience en matière de délivrance d'héroïne. Une telle expérience peut émaner des Communautés qui sont compétentes en matière de prévention. Toutefois, l'autorité fédérale de la Santé publique a donné pour mission de lancer l'expérience au sein des SSTC”.

 

De studie waarnaar minister Tavernier verwijst, werd in opdracht van Wetenschapsbeleid in de periode 2003-2004 uitgevoerd door een multidisciplinaire onderzoeksequipe van de universiteit van Luik in het raam van het betrokken onderzoeksprogramma drugs.

 

Die studie, mijnheer Bultinck, resulteerde in 2005 overigens in de publicatie van een boek dat werd uitgegeven door het departement Wetenschapsbeleid. Ik geef u de titel: "Délivrance d'héroïne sous controle médicale: étude de faisabilité et de suivi". De studie werd samen met andere onderzoeken voorgesteld en besproken op een studiedag in Gent op 24 maart 2005. Ook tijdens deze legislatuur werd verder gewerkt aan de implementatie van het actieplan drugsoverlast Luik. Het wetenschappelijke experiment rond medisch gecontroleerde heroïneverstrekking maakt daar geen deel van uit.

 

Dit belet niet – ik herhaal het – dat de task force drogue van Luik onder leiding van burgemeester Demeyer is blijven aandringen bij de bevoegde minister van Justitie en bij de bevoegde minister van Volksgezondheid en nog bij andere partijen. De heren Vandeurzen en Van Parys die geen deel uitmaken van de meerderheid, werden in 2006 uitgenodigd in Luik.

 

Het komt mij noch de regering toe zich uit te spreken over een wetenschappelijk experiment. Wekelijks worden door de bevoegde ministers wetenschappelijke onderzoeken en experimenten opgestart. Wat het experiment betreft waar u in het bijzonder naar verwijst, is het de International Narcotics Control Board aan wie werd gevraagd of zij er mee akkoord gingen dat dit experiment in Luik zou worden uitgevoerd, zoals gevraagd door de task force drogue van Luik.

 

U weet dat de International Narcotics Control Board het VN-orgaan is in Wenen dat toeziet op naleving van de drugsverdragen van de VN en dat zich finaal zal uitspreken over het plan om een wetenschappelijk experiment op dat vlak op te zetten. Toestemming van de INCB is essentieel. Ik wacht gewoon af wat het standpunt van de INCB is. Indien de INCB groen licht geeft, doen wij het experiment. Als de INCB dit niet vindt kunnen, doen we het experiment niet.

 

03.05  Koen Bultinck (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, ik ben beleefdheidshalve verplicht u te danken voor uw uitgebreid antwoord. Politiek is het evenwel een zeer merkwaardig antwoord.

 

De mensen die het dossier opvolgen in de respectievelijke commissies, weten en nemen akte van de antwoorden van collega Demotte en collega Onkelinx, die zeer duidelijk zeggen dat ze voor een dergelijk experiment van de betrokken internationale organisatie niet eens een formele toezegging nodig hebben. Een notificatie – een gewone mededeling – is eigenlijk al voldoende.

 

U verstopt zich nu. U neemt uw politieke verantwoordelijkheid niet op door de beslissing van uw twee PS-collega's politiek af te dekken. U verstopt zich nu achter de zogenaamde toestemming, die technisch gezien niet eens nodig is. Een notificatie of gewone mededeling bij het betrokken instituut in Wenen is immers reeds ruimschoots voldoende.

 

Ik vrees dat we dit dossier politiek verder zullen moeten opvolgen, mijnheer de eerste minister. Voor ieder van ons, ook voor leden van uw eigen meerderheid – ik verwijs naar onze collega Jacques Germeaux, u niet onbekend, die als arts vanuit de eigen VLD een aantal kritische geluiden heeft laten horen – is het duidelijk dat u een beetje blijft schipperen in dit dossier. In afwachting van de komende kiescampagne voelt u enerzijds wel aan dat het niet echt opportuun is om u te verbranden aan dit dossier, maar anderzijds hebt u niet de duidelijke moed om uw twee PS-ministers, Demotte en Onkelinx, in deze politiek ofwel terug te fluiten, ofwel te dekken als eerste minister. Dat is op zich al voldoende om vast te stellen dat u in deze kwestie een beetje blijft schipperen. Ik denk dat ik u alleen al daarom moet danken. Vanuit politiek standpunt weten we voldoende.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Interpellatie van de heer Servais Verherstraeten tot de eerste minister over "de uitvoering van het regeerakkoord met betrekking tot ‘de verdere uitbouw van de federale staat’" (nr. 1058)

04 Interpellation de M. Servais Verherstraeten au premier ministre sur "l'exécution de l'accord de gouvernement en ce qui concerne le ‘renforcement de l'État fédéral’" (n° 1058)

 

04.01  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, in het regeerakkoord – het past misschien aan het einde van een legislatuur om eens even achterom te kijken en te beginnen bij het begin – hebt u een hoofdstuk "Beter Bestuur" opgenomen in het kader van de hervormingen van de instellingen om onze federale Staat verder uit te bouwen. U had daarin wat doelstellingen geconcretiseerd en maatregelen aangekondigd.

 

Deze maatregelen hielden onder meer het volgende in. Het Overlegcomité van de federale regering en de regeringen van Gewesten en Gemeenschappen zouden worden uitgebouwd tot dé instantie waar de nieuwe vormen van samenwerking tussen de Gemeenschappen moesten worden behandeld. Ik heb begrepen dat een intern reglement ter zake zou zijn gewijzigd.

 

Het Forum zou worden opgericht dat, op basis van het akkoord van 26 april 2002 dat niet alleen in paars I maar ook met de toenmalige meerderheidspartijen werd gesloten, voorstellen tot herziening van de Grondwet zou voorbereiden die onder meer zouden leiden tot de hervorming van het tweekamerstelsel. U hebt dat ook bij uw beleidsverklaring van oktober 2004 nogmaals aangekondigd. Men zou onder meer naar een federale, paritaire Senaat gaan.

 

Daarnaast zou u de constitutieve autonomie van het Brusselse Gewest regelen.

 

Een herziening van het artikel 195 van de Grondwet stond ook op het programma zodat er geen preconstituante meer zou zijn. De verkiezingsdata van de federale en de deelstaatverkiezingen zouden op mekaar worden afgestemd. Bovendien was er de invoering van de term "parlement" voor de gewestelijke en gemeenschapsraden omdat daarover een algehele consensus bestond en dit de facto reeds decretaal was geregeld.

 

Het Forum zou een belangrijk overlegorgaan worden, mijnheer de eerste minister. Dit Forum zou immers oplossingen onderzoeken en wetsontwerpen uitwerken voor verschillende vragen om bij te dragen tot, ik citeer: "… een grotere, structurele coherentie van de federale, gewestelijke en/of gemeenschapsbevoegdheden." In dat kader zou het Forum onder meer de verkeersveiligheid en het uitreiken van de uitvoervergunningen voor wapens behandelen. Bovendien zou over de ontwikkelingssamenwerking worden gesproken binnen de krijtlijnen van de bijzondere wet van 13 juli 2001.

 

Daarnaast zou er een aanpassing komen van de middelen in verband met het samenwerkingsakkoord voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dat 100 miljoen euro bedroeg bij de aanvang in 2004. Dit bedrag zou worden opgetrokken tot 125 miljoen in 2007. Deze middelen zouden worden bestendigd en de beslissingsprocedures ter zake zouden worden vereenvoudigd.

 

Daarnaast zou er een uitbreiding komen van de bevoegdheden van het Arbitragehof waarvan men een volledig grondwettelijk hof zou maken. Er zou door de grondwetgever een basis worden gecreëerd voor nieuwe bevoegdheden die zouden worden toegekend aan het Rekenhof.

 

Wij zijn ondertussen vier jaar verder, mijnheer de eerste minister. U hebt nog belangrijke verklaringen in het Parlement afgelegd, bijvoorbeeld naar aanleiding van het arrest nr. 73 van het Arbitragehof van 2003 in verband met de kiesomschrijvingen, meer bepaald ook voor het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde.

 

Er zijn door u nog andere verklaringen afgelegd. Dat stond ook in het akkoord van april 2002 met betrekking tot dat grondwettelijk hof. U zou zonder dralen een wetsontwerp tot uitbreiding van de bevoegdheden van het Arbitragehof goedkeuren.

 

Mijnheer de eerste minister, wat is de stand van zaken op communautair vlak? Hoe vergelijkt u de inhoud van het regeerakkoord, de inhoud van het akkoord inzake politieke vernieuwing dat door de meerderheidspartijen in april 2002 is goedgekeurd, met de realisaties die zich tot op heden op het terrein hebben voorgedaan?

 

04.02 Eerste minister Guy Verhofstadt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Verherstraeten, mijn antwoord kan kort zijn.

 

Waar de regering en de meerderheid geen tweederde meerderheid voor nodig hadden, hebben wij vooruitgang geboekt. Zoals u weet, heeft men voor de meeste opgesomde stappen een tweederdemeerderheid nodig en daar hebben de regering en de meerderheid geen stappen vooruit kunnen zetten.

 

Met betrekking bijvoorbeeld tot het Overlegcomité kan ik u meedelen dat er een nieuw reglement werd goedgekeurd en dat het Overlegcomité werd uitgebouwd tot een echte instantie met een uitgebreid secretariaat, een nieuw reglement, een vaste vergaderdatum en een agenda waarop elke maand vijftien tot vijfentwintig agendapunten zijn ingeschreven. Het Overlegcomité is vandaag in plaats van een occasioneel orgaan dat soms vergaderde, uitgegroeid tot het vaste forum waar op een vastgestelde datum – minstens een keer per maand en soms meerdere keren – de regeringen elkaar ontmoeten en vergaderen in een verder geconcretiseerde samenstelling.

 

Hetzelfde geldt met betrekking tot andere punten. U hebt het over het uittreiken van de uitvoervergunningen voor wapens. Dat werd overgeheveld aan de Gewesten die nu bevoegd zijn geworden voor deze materie. Ook dat werd goedgekeurd door het Parlement en er was daarvoor geen bijzondere meerderheid vereist.

 

Wanneer wij het hebben over materies zoals de hervorming van het tweekamerstelsel, de herziening van artikel 195 van de Grondwet, de verkiezingsdata, enzovoort, om nog niet te spreken van de problematiek rond Brussel-Halle-Vilvoorde, hebben we daarvoor, zoals iedereen weet, een tweederdemeerderheid nodig.

 

Waar heeft de oppositie op gewacht om ons te helpen om die tweederdemeerderheid te halen?

 

Hoe dan ook, ik denk dat wat wij hebben gedaan, het maximum is dat in het licht van het regeerakkoord mogelijk was, gelet op het feit dat de meerderheid die de regering vandaag steunt, 98 zetels telt en niet de 100 of 101 nodig om de Grondwet te wijzigen.

 

04.03  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de eerste minister, dat u voor sommige bepalingen een tweederdemeerderheid nodig hebt en voor andere, zoals bijvoorbeeld wijzigingen aan de bijzondere wet, zelfs nog aan strengere voorwaarden moet voldoen, wist u uiteraard op voorhand en wist u dus ook bij de opmaak van het regeerakkoord.

 

04.04 Eerste minister Guy Verhofstadt: (…)

 

04.05  Servais Verherstraeten (CD&V): Wij hebben ter zake niet veel aanbiedingen gekregen. Goodwill moet er uiteraard langs twee kanten zijn, mijnheer de eerste minister.

 

Echter, mijnheer de eerste minister, u beloofde een forum te zullen bijeenroepen. Voor het forum had u helemaal geen tweederdemeerderheid nodig. Niettegenstaande dat, slaagde u er niet in om het forum op poten te zetten. Het forum kwam bij wijze van spreken één keer samen en daar bleef het bij.

 

Mijnheer de eerste minister, u moet niet stellen dat u niets hebt kunnen doen voor de punten waarvoor een tweederdemeerderheid nodig was. Immers, in de overheveling van de bevoegdheden inzake wapenexportlicenties, waarvoor wel een tweederdemeerderheid nodig was, slaagde u wel. Voor bedoelde overheveling was de voorwaarde van een tweederdemeerderheid blijkbaar geen beletsel om ze te realiseren.

 

Ik merk op communautair vlak gelijkenissen tussen paarsgroen – paars I als het ware – en paars II. De punten waarvoor er in het zuiden van het land sensibiliteit was, geraakten zonder problemen ingevuld. Ik denk daarbij aan de middelen voor Brussel en aan de overheveling van de bevoegdheden inzake wapenexportlicenties. Waneer er bijvoorbeeld in het noorden van het land andere gevoeligheden waren, waren er evenwel politieke en wettelijke obstakels, met andere woorden “tweederdeobstakels”.

 

Mijnheer de minister, ik heb de indruk dat er in uw hoofde ter zake een gebrek aan ambitie was om de zaken geforceerd te krijgen, en dat niettegenstaande uw gekend voluntarisme.

 

In 2002 was er een politiek akkoord met de meerderheidspartijen, dus ook met Ecolo dat er toen deel van uitmaakte. Met andere woorden, u beschikte met die meerderheid nog altijd, ook in deze assemblee bij paars II, over een tweederdemeerderheid. Ik heb geen enkel wetsontwerp gezien, wat de uitbreiding van de bevoegdheden van het Arbitragehof betreft. In de Senaat werd alleen een wijziging van de terminologie goedgekeurd, wat in de Kamer nog niet aan bod kwam.

 

U zegt dat u op onze goodwill had gerekend. Mijnheer de eerste minister, wij hebben ter zake met de fracties van de VLD en de sp.a een gezamenlijk wetsvoorstel ingediend voor de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde. Het was volledig in overeenstemming met uw verklaringen en ambities ter zake om, in het licht van uw verklaring van 12 oktober 2004, een oplossing te vinden overeenkomstig het arrest van het Arbitragehof. Nu moet u eigenlijk met een bijzondere interpretatie van dit arrest, waarover er geen eensluidendheid is, verkiezingen organiseren. Die goede wil was bij ons wel aanwezig. Ik heb alleen de indruk dat die goede wil bij de paarse meerderheid niet aanwezig was.

 

Als wij uw rapport maken op het vlak van het communautaire, mijnheer de eerste minister, dan moeten wij besluiten dat dit een standstillregering is, niettegenstaande ze eigenlijk zelfs, met twee van de drie traditionele partijen over de taalgrenzen heen, op twee parlementsleden na een tweederdemeerderheid had. Niettegenstaande het akkoord van april 2002, met de ecologisten, over die tweederdemeerderheid, is er ter zake eigenlijk geen enkele vooruitgang geweest. U hebt het dictaat van de PS-voorzitter moeten volgen, die zei dat de communautaire dossiers in de koelkast moesten worden gestopt. De koelkast bleek echter een diepvries te zijn. Wij hebben op het vlak van het communautaire gewoon vier jaar verloren met deze paarse regering. Mijnheer de eerste minister, dat is uw palmares op het vlak van het communautaire.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heer Servais Verherstraeten en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van de heer Servais Verherstraeten

en het antwoord van de eerste minister,

stelt vast dat

- de regering slechts een zeer beperkt aantal maatregelen inzake de staatshervorming die werden aangekondigd in het regeerakkoord van 2003 heeft uitgevoerd;

- de na het regeerakkoord van 2003 aangekondigde splitsing van de kieskring en het gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde niet werd doorgevoerd;

- de regering door haar immobilisme inzake de staatshervorming verantwoordelijk is voor het communautaire contentieux,

verzoekt de regering

in de plenaire vergadering van de Kamer verantwoording af te leggen over de redenen en de oorzaken van het niet-uitvoeren van haar programma inzake de staatshervorming."

 

Une motion de recommandation a été déposée par M. Servais Verherstraeten et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l'interpellation de M. Servais Verherstraeten

et la réponse du premier ministre,

constate

- que le gouvernement n’a exécuté qu’un très petit nombre des mesures annoncées en matière de réforme de l’État dans l’accord de gouvernement de 2003;

- que la scission de l’arrondissement électoral et de l’arrondissement judiciaire de Bruxelles-Hal-Vilvorde, annoncée après l’accord de gouvernement de 2003, n’a pas été réalisée;

- que par son immobilisme en ce qui concerne la réforme de l’État, le gouvernement est responsable du contentieux communautaire,

demande au gouvernement

de se justifier en séance plénière quant aux causes et aux raisons de la non-exécution de son programme en matière de réforme de l’État."

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw Jacqueline Galant en door de heren Willy Cortois, David Geerts, Éric Libert en Jean-Claude Maene.

 

Une motion pure et simple a été déposée par Mme Jacqueline Galant et par MM. Willy Cortois, David Geerts, Éric Libert et Jean-Claude Maene.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

De behandeling van de vragen en interpellaties wordt geschorst van 15.06 uur tot 15.43 uur.

Le développement des questions et interpellations est suspendu de 15.06 heures à 15.43 heures.

 

05 Interpellatie van de heer Servais Verherstraeten tot de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over "de functionele tweetaligheid van de ambtenaren" (nr. 1032)

05 Interpellation de M. Servais Verherstraeten au ministre de la Fonction publique, de l'Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l'Égalité des chances sur "le bilinguisme fonctionnel des agents" (n° 1032)

 

05.01  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, in het raam van de Copernicushervorming is bij wet een functionele tweetaligheid goedgekeurd, de wet van 12 juni 2002, maar die wet zou pas in werking treden via een koninklijk besluit dat op latere datum zou worden uitgevaardigd.

 

Daarvoor zou eerst een invulling moeten worden gegeven in dat koninklijk besluit van de term “functionele tweetaligheid.” Dat heeft blijkbaar een hele lijdensweg moeten ondergaan, om langzamerhand als het ware een stille dood te sterven.

 

U bevestigde reeds bij de bespreking van de beleidsnota dat er een nieuwe werkgroep is aangesteld om dat concept verder uit te werken. Ik kom tot mijn vragen aan u, mijnheer de minister.

 

Tijdens de bespreking van de wet heb ik reeds gesteld dat ik het betreurde dat ik het “jammer” vond – ik zeg dit tegen een tweetalig minister – dat men van managers, die een serieuze statutaire opwaardering hebben gekregen, “maar” een functionele tweetaligheid vraagt. Ik had het liever anders gezien. Ook zag men het zelfs niet als een benoemingsvoorwaarde. Men kreeg zes maanden de tijd na de benoeming om in orde te zijn met de regelgeving, de regelgeving die ondertussen nog altijd niet van kracht is. Ik betreur dat een beetje.

 

Mijn vragen zijn de volgende.

 

Wat is de stand van zaken van de werkzaamheden binnen die werkgroep?

 

Werd er ondertussen een invulling gegeven aan de term “functionele tweetaligheid”?

 

Zult u uiteindelijk toch die piste verlaten om over te gaan tot de vereiste tweetaligheid voor de managers? Werd er een nieuw concept ontwikkeld ter vervanging van de functionele tweetaligheid?

 

Kortom, wat is de stand van zaken?

 

05.02 Minister Christian Dupont: Mijnheer de voorzitter, ik vind het een zeer interessante vraag. Ik ben ook voorstander van tweetalige ambtenaren en ik lever alle inspanningen om dat te concretiseren. Wij hebben een advies gekregen van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht. Dat advies ligt een beetje moeilijk, want het zegt dat het algemene principe de eentaligheid van de ambtenaren en de tweetaligheid van de administraties is. Een zaak met betrekking tot een ambtenaar moet worden behandeld in de taal van die ambtenaar. De vaste commissie verduidelijkt dat de doelstelling er zeker niet in bestaat het algemeen principe en de functionele kennis in conflict te doen treden. Dat laatste moet strikt worden geïnterpreteerd. Er moet dus een soort verzoeningstheorie of verzoeningsoplossing worden gevonden tussen de verschillende interpretaties.

 

Daarom heb ik een werkgroep opgericht, samengesteld uit academici uit beide landsgedeelten, met het oog op het vaststellen van de vereisten waaraan de functionele tweetaligheid zou moeten voldoen. Wij hebben dat in een Europees kader proberen te plaatsen, met een bestaand Europees referentiekader. De eerste resultaten zijn er.

 

Het lijkt mij ook onontbeerlijk dat we met het oog op de bepaling van de notie functionele tweetaligheid concreet vergelijken hoe een aantal andere meertalige landen met de problematiek van de vereiste talenkennis van hun federale ambtenaren omgaat. Hierbij heb ik het meer bepaald over Canada, Zwitserland en het Groothertogdom Luxemburg. Ik wens op de hoogte te worden gesteld van zowel de reglementaire bepalingen die ter zake van toepassing zijn in de betrokken landen, als van de concrete manier waarop de reglementering wordt ingevuld. Ook heb ik opdracht gegeven om in internationaal vergelijkend verband nazicht te doen van de testsystemen om het daadwerkelijke niveau van de taalkennis bij leidinggevenden te toetsen, en die te situeren ten opzichte van het Europese referentiekader.

 

Ook het toetsen is van zeer groot belang wanneer men van functionele tweetaligheid spreekt. De meeste van onze managers hebben een goede kennis van de tweede taal, maar ze slagen niet voor Selor. Misschien is er dus toch een probleem met de toetsing. Men moet ten minste gaan kijken hoe het toetsen ergens anders gebeurt. Toetsen is ook een métier op zichzelf. Er zijn in het buitenland perfecte voorbeelden van perfecte toetsing. Zo is het CITO in Nederland gespecialiseerd in het toetsen en kan het voor ons een voorbeeld zijn.

 

Ik zoek dus meerbepaald een eenduidig testsysteem dat het daadwerkelijke kennisniveau inzake de tweede landstaal kan bepalen en dat de managers toelaat om verder te gaan en zich te verbeteren. Eerst moet het niveau worden vastgesteld en dan moet men proberen beter te doen.

 

Het is van fundamenteel belang dat de invulling van het begrip functionele taalkennis ook rekening houdt met het bestaande niveau van taalkennis van de titularissen van de geviseerde ambten. Thans wordt een aantal voorproeftesten uitgevoerd om uit te maken of er een eenduidig testsysteem voorhanden is dat internationaal erkend is en waarbij het actuele kennisniveau zou kunnen worden vastgesteld. Dat zou toelaten om met kennis van zaken het begrip functionele taalkennis optimaal in te vullen, rekeninghoudend met de vereisten voor de goede werking van de dienst, enerzijds, en met een realistische inschatting van het effectieve taalkennisniveau van de betrokken doelgroep, anderzijds.

 

Wij proberen dus te bepalen wat functionele taalkennis precies is, wat de inhoud ervan moet zijn en hoe die moet worden getest. Ik vind dat men een beetje tijd moet nemen, als men serieus wil werken. Zoals het regeerakkoord stipuleert, moet men dus proeftesten maken om goede testen te hebben. Ik ben zeker niet van plan om de zaak niet te doen vooruitgaan. Dat is de stand van zaken.

 

05.03  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw meer dan functioneel tweetalig antwoord. Ik heb u daarvoor trouwens ook steeds bewonderd en geapprecieerd. Ik vind immers persoonlijk ook dat een federaal minister tweetalig hoort te zijn of dit ten minste op korte termijn dient te worden wanneer hij wordt aangesteld door de Koning. Dat zeg ik even terzijde.

 

Mijnheer de minister, met betrekking tot de inhoud van uw antwoord zal het u niet verbazen dat ik daar wel ontgoocheld ben.

 

U verwijst naar het Europees referentiekader maar dat Europees referentiekader bestaat reeds lang. Het bestond reeds op het ogenblik van het goedkeuren van de wet. Ik moet trouwens zeggen, u hebt er ook naar verwezen, dat men in een ander federaal land, in Zwitserland, de volle tweetaligheid of meertaligheid vereist van alle ambtenaren en niet alleen van de top.

 

Mijnheer de minister, wij zijn het met mekaar eens. De toenmalige bevoegde minister, de heer Van den Bossche, was ook akkoord met mij. Op dat vlak zijn wij dus met drie. Wij wilden alle drie verder gaan. Minister Van den Bossche heeft zich moeten neerleggen bij een bepaalde meerderheid in zijn meerderheid. Ik heb uiteraard begrip voor die politieke consensus die is ontstaan. Eens die politieke consensus ontstaan is en er een functionele tweetaligheid is, had men moeten verder werken wat de uitvoering betreft en had men geen tijd mogen verliezen.

 

Mijnheer de minister, het is mijn absolute overtuiging dat hier geen goede wil aanwezig is geweest om verder te gaan. De twee universiteiten zijn aangesteld. Zij hebben een studierapport afgeleverd over de testbatterijen. Er is het advies van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht. Dat advies dateert van september 2005. Dat is meer dan anderhalf jaar geleden. Dat advies van de taalcommissie wilde verder gaan dan het ontwerp-KB met betrekking tot de testen en evaluatie van die functionele taalkennis. Men stelde onder meer ook dat de proef begrijpend lezen en de controle van de inhoud van een tekst in de tweede taal zou moeten plaatsvinden. Dat stond niet in het ontwerp-KB. Kortom, al het voorbereidend werk ter zake heeft reeds geruime tijd geleden plaatsgevonden. De tijd dateert van vijf jaar geleden.

 

Mijnheer de minister, ik stel hier dat deze uitvoering er doodeenvoudig niet mocht komen omdat bepaalde zetelende topmanagers, mandatarissen niet aan die wet kunnen voldoen en zelfs niet aan een beperkte functionele tweetaligheid kunnen voldoen. Men wil ze gewoon op hun zetel laten zitten in het kader van partijpolitieke verdeling van topmandaten.

 

Dat heeft uiteraard zijn consequenties. Die functionele tweetaligheid is absoluut noodzakelijk omwille van het functioneren van die manager, maar ook omdat hij de -1’s, -2’s en -3’s moet evalueren. Hoe kan men iemand evalueren wanneer men de taal van betrokkene niet kan verstaan? Statutair zwaar opwaarderen en daar niets tegenover stellen vind ik zeer betreurenswaardig. Ik vind wat dit betreft dat de regering in de kou is gebleven.

 

Mijnheer de minister, ik twijfel ter zake echt niet aan uw goede bedoelingen en bedoel het zeker niet persoonlijk, maar ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat u hier jammer genoeg een opdracht van de paarse regering hebt moeten uitvoeren: zorgen dat er niets kwam. In die zin zal ik een motie van aanbeveling indienen om alsnog dit KB uit te vaardigen voor het einde van de legislatuur. Ter zake is mijn suggestie dat er geen verdere benoemingen meer plaatsvinden in het verdere verloop van deze legislatuur alvorens dit KB er zou zijn.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Katrien Schryvers en door de heren Dirk Claes en Servais Verherstraeten en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van de heer Servais Verherstraeten

en het antwoord van de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen,

beveelt de regering aan

- nog deze legislatuur de nodige uitvoeringsbesluiten af te kondigen inzake de functionele tweetaligheid;

- in afwachting van de inwerkingtreding van deze besluiten geen nieuwe benoemingen meer te doen."

 

Une motion de recommandation a été déposée par Mme Katrien Schryvers et par MM. Dirk Claes et Servais Verherstraeten et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l'interpellation de M. Servais Verherstraeten

et la réponse du ministre de la Fonction publique, de l’Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l’Égalité des chances,

recommande au gouvernement

- de promulguer encore sous cette législature les arrêtés d’exécution nécessaires en matière de bilinguisme fonctionnel;

- de ne plus procéder à de nouvelles nominations en attendant l’entrée en vigueur de ces arrêtés."

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de heer Jean-Claude Maene.

 

Une motion pure et simple a été déposée par M. Jean-Claude Maene.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

06 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over "de registratie van allochtone werknemers in het openbaar ambt" (nr. 14315)

06 Question de M. Servais Verherstraeten au ministre de la Fonction publique, de l'Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l'Égalité des chances sur "l'enregistrement des travailleurs allochtones dans les services publics" (n° 14315)

 

06.01  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in het kader van het diversiteitsplan bij het openbaar ambt ontstond de noodzaak tot het ontwikkelen van een definitie die het mogelijk maakt de monitoring door te voeren naar de aanwezigheid van werknemers van allochtone afkomst binnen het openbaar ambt.

 

Om hieraan tegemoet te komen, werd een specifieke werkgroep opgericht.

 

Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen.

 

Werd reeds een consensus bereikt over de definitie? Wat is de inhoud van de definitie?

 

U verklaarde eerder dat het instrument zou worden toegepast op de kruising van de beschikbare gegevens, zoals rijksregister, enzovoort. Werd dit reeds toegepast op de beschikbare gegevens van de ambtenaren teneinde een peiling naar deze werknemers door te voeren? Indien ja, wat zijn hiervan de resultaten?

 

06.02 Minister Christian Dupont: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Verherstraeten, het centrum heeft een voorstel gedaan van elementen van definitie op grond van de nationaliteit bij de geboorte, de nationaliteit van de ouders en van de geboorteplaats van de werknemer en van zijn ouders. In de huidige stand van het overleg stelt de werkgroep geen duidelijke definitie voor. Ik kan u dus niet bevestigen dat er een consensus is over de definitie.

 

Wat mij betreft, leg ik de nadruk op het feit dat het in elk geval gaat om een werkdefinitie die het mogelijk maakt om personen van vreemde afkomst die aan discriminatie worden blootgesteld op dezelfde wijze in aanmerking te nemen als de personen met een vreemde nationaliteit maar die, aangezien zij een Belgische nationaliteit hebben, niet kunnen worden geïdentificeerd in de studies over de arbeidsmarkt.

 

Aangezien het om een werkdefinitie gaat en niet om een wettelijke of reglementaire definitie, moet de consensus er eerst komen op technisch en methodologisch vlak.

 

Ik pleit dus voor een werkdefinitie, dat wil zeggen een definitie die aan de onderzoekers toelaat om de discriminatie bij personen van andere afkomst te meten. Die definitie is niet bedoeld om te bepalen wie een allochtoon is. Ik wil uw aandacht erop vestigen dat het gebruik van een dergelijke definitie mensen alleen maar etiketteert en ook perverse gevolgen heeft of kan hebben.

 

De werkgroep, onder leiding van het centrum, heeft tot nu toe de methodologische moeilijkheden toegelicht, niet om, zoals u suggereert, een registratie van etnische gegevens in te voeren, maar wel om een instrument te hebben dat het mogelijk maakt om op basis van anonieme en bijeengevoegde gegevens, de vormen die de discriminaties aannemen in de verschillende beroepssectoren beter af te bakenen.

 

Zoals ik reeds heb aangewezen, wil ik dat instrument aanpassen aan het federaal openbaar ambt, voor zover ik over aanzienlijke waarborgen beschik, ten eerste over de beveiliging van de gegevens, en ten tweede over de doelen ervan, met andere woorden over de aard van de vragen waarop zal kunnen worden geantwoord. Wat dat laatste punt aangaat, moet het zeer duidelijk zijn dat een studie en een regelmatige opvolging van het aantal personen van vreemde afkomst in het federaal openbaar ambt enkel kunnen kaderen in een beleid ter bevordering van de diversiteit en niet voor ander gebruik mag dienen.

 

Ik wil die verschillende aspecten onderzoeken met mijn collega die belast is met Tewerkstelling en met de experts die betrokken zijn bij de werkgroep van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, om vervolgens de besprekingen over dat punt voor te zetten met de Gewesten en met de FOD P&O.

 

06.03  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, in antwoord op een mondelinge vraag van 29 november stelde u dat u beschikte over de nodige kruisingsmogelijkheden. Op dit ogenblik staan wij blijkbaar nog niet verder. Het probleem is: u had de doelstelling voor ogen inderdaad meer mensen van allochtone afkomst in de federale administratie binnen te brengen. Dat is een doelstelling die lovenswaardig is en die ik met u deel. Ik heb wat dat betreft absoluut dezelfde overtuiging. Alleen is het probleem hoe we die doelstellingen zullen realiseren als we er niet in slagen tot een werkdefinitie te komen. Dat is, meen ik, toch een probleem.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over "het gebruik van externe consultancybureaus door het openbaar ambt" (nr. 14316)

07 Question de M. Servais Verherstraeten au ministre de la Fonction publique, de l'Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l'Égalité des chances sur "le recours à des bureaux de consultance externes par les services publics" (n° 14316)

 

07.01  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, tijdens de beginjaren van Copernicus heeft de overheid enorm vaak een beroep gedaan op externe consultancybureaus waardoor er voor een stuk een afbraak is gebeurd van eigen expertise binnen het openbaar ambt. Die expertise is trouwens nog steeds aanwezig. Ik vond het betreurenswaardig dat destijds veel taken niet langer in eigen beheer werden uitgevoerd. Op die praktijk is men later deels teruggekomen.

 

Het stond in de regeerverklaring en later ook in beleidsnota's dat men dat beroep op externe consultancybureaus zou verminderen. Men sloot de toevlucht tot die bureaus niet uit maar dan alleen als het echt noodzakelijk is en altijd met het oog op competentieoverdracht. Ik citeer de beleidsnota van de minister in 2007

 

Kan de minister een overzicht geven van de geplande externe consultancy-opdrachten voor het komende jaar? Wat is hiervan de geraamde kostprijs?

 

Om welke specifieke reden zal een beroep worden gedaan op externe consultancy?

 

Waarom kon deze opdracht niet intern worden uitgevoerd?

 

07.02 Minister Christian Dupont: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Verherstraeten, voor het jaar 2007 wordt voorzien dat, binnen de resterende tijd in de huidige legislatuur, nog een beroep zal worden gedaan op externe consultancybureaus in het kader van de volgende verbeterprojecten.

 

Ten eerste, het project NoVo in de FOD Sociale Zekerheid, dat een cultuurveranderingsproject is. De kostprijs ervan bedraagt 385.000 euro.

 

Ten tweede, het project Facility Management bij de FOD Economie, waarvan de kostprijs 393.000 euro bedraagt.

 

Het cultuurveranderingsproject NoVo bij de FOD Sociale Zekerheid en het project Facility Mangement bij de FOD Economie betreffen pilootprojecten in domeinen waarvoor momenteel de expertise binnen de federale overheid nog volledig ontbreekt.

 

De betrokken diensten van de FOD P&O zijn op dit ogenblik nog in overleg met andere departementen, met het oog op een eventuele opstart van verbeterprojecten. De huidige stand van zaken in die gesprekken laat echter nog niet toe hieromtrent een relevante budgettaire raming te maken.

 

Business process engineering is een metier waarin de federale overheid nog volop in een leerproces zit. Dit leerproces voltrekt zich on the field, dat wil zeggen door de ambtenaren van de betrokken FOD’s maximaal te betrekken bij de activiteiten van de voor het project geselecteerde consultants. Zoals dat ook het geval was in de vorige grote verbeterprojecten van de huidige legislatuur, wordt voor de voormelde drie projecten de eerste fase, de definitie van de scope of het doelbereik, telkens volledig verricht door de ambtenaren zelf.

 

Voorts wordt bij de gunning van deze projecten een belangrijk gewicht toegekend aan de kennisoverdracht van de consultants naar de bij het project betrokken ambtenaren. Concreet is hierbij het streefdoel dat er per ingezette consultant minstens drie ambtenaren dagelijks met hem meewerken en op die manier de knowhow verwerven die hen moet toelaten om naderhand, bij latere procesanalyses binnen de FOD, op zelfstandige wijze, en hierbij gestuurd door de directie Organisatie en Ontwikkeling van de FOD P&O, de analyse te verrichten.

 

Wij proberen deze expertise dus in onze diensten te implementeren, zelfs als wij met externe consulenten werken.

 

07.03  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord.

 

Mijnheer de minister, uit de jaarverslagen heb ik begrepen dat vanaf 1999 – vanaf paars – het aantal keren dat men een beroep doet op consultants is verdubbeld ten overstaan van de periode daarvoor. Die cijfers spreken voor zich.

 

 Ik zie in teksten in verband met de budgettering van nieuwe overheidsopdrachten voor het begrotingsjaar 2007 – wellicht voor het hele begrotingsjaar – onder meer de projecten die u hebt geciteerd, zoals BPR Economie en het Novo cultuurveranderingsproject, maar ook P&O proces- en kwaliteitshandboeken, tevredenheidsmetingen, verbeterprojecten bij de FOD WASO, verbeterprojecten in de gevangenissen, nog een organisatie (…) nationaal ontwerp, beleidsondersteuning bij het uitwerken en de uitbouw van het beheer van sociale restaurants.

 

Alleen voor 2007 kom ik op een totaal van bijna 4 miljoen euro dat nog op het getouw staat. Dat lijkt mij enorm veel. De ervaring leert mij toch – een van uw voorgangers heeft mij dat eigenlijk ook eens gezegd – dat heel veel van die expertiseopdrachten via consultancy en heel veel van de consultants ook, op kosten van de belastingbetaler, aan learning by doing hebben gedaan, terwijl er toch een hoop expertise in huis is.

 

We zullen zien wat de tweede helft van 2007 brengt, mijnheer de minister, maar ik pleit toch voor bijzonder veel reticentie ter zake, omdat ik ervan overtuigd ben dat er wel expertise bij externen aanwezig is, maar dat die meestal niet specifiek gericht is op het overheidsoptreden en overheidsorganisaties, terwijl die expertise bij de ambtenarij overvloedig aanwezig is.

 

Als er bezuinigingen moeten zijn – ik denk dat voor de begroting 2007 bezuinigingen op hun plaats zijn – zal onder meer daarop worden bezuinigd.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Samengevoegde vragen van

- de heer Servais Verherstraeten aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over "de aangekondigde maatregelen naar de contractuele werknemers toe binnen het openbaar ambt" (nr. 14317)

- de heer Servais Verherstraeten aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over "de voorgestelde wijzigingen inzake de tewerkstelling van contractuele ambtenaren" (nr. 14321)

08 Questions jointes de

- M. Servais Verherstraeten au ministre de la Fonction publique, de l'Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l'Égalité des chances sur "les mesures annoncées en faveur des agents contractuels des services publics" (n° 14317)

- M. Servais Verherstraeten au ministre de la Fonction publique, de l'Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l'Égalité des chances sur "les modifications proposées en matière d'emploi des agents contractuels" (n° 14321)

 

08.01  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, de Ministerraad van 2 februari keurde een voorontwerp van wet goed, houdende diverse bepalingen inzake ambtenarenzaken. Dat voorontwerp zou voorzien in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor contractuelen die langer dan twee jaar in dienst zijn bij de overheid. Het voorontwerp zou ook andere bepalingen bevatten.

 

Welke aspecten van het statuut van de ambtenaren worden voorts door het voorontwerp geregeld?

 

Contractuele aanwerving is in principe enkel mogelijk bij uitzondering, bijvoorbeeld om een tijdelijke oplossing te bieden aan personeelsproblemen. De regel moet nu eenmaal een statutaire aanwerving zijn. In welke mate is het verdedigbaar dat contractuele ambtenaren nu een arbeidsovereenkomst krijgen voor onbepaalde duur, maar niet statutair worden benoemd?

 

Hoeveel contractuele ambtenaren komen in aanmerking voor de maatregel?

 

Bovendien, mijnheer de minister, werd door de regering een persbericht verspreid. Blijkbaar is de inhoud daarvan niet in overeenstemming met de tekst van het voorontwerp. Klopt het dat de termijn voor overgang naar een contract van onbepaalde duur in het ontwerp op 3 jaar is vastgelegd, terwijl in het persbericht sprake is van slechts 2 jaar?

 

Klopt het dat niet elke ambtenaar met een contractuele tewerkstelling van drie jaar een arbeidscontract van onbepaalde duur krijgt, maar dat hij eerst moet geslaagd zijn in een vergelijkend wervingsexamen of een vergelijkende wervingsselectie?

 

Vanwaar komt het verschil tussen de werkelijke inhoud van het voorontwerp en het bericht van de Ministerraad?

 

08.02 Minister Christian Dupont: Mijnheer de voorzitter, ten eerste, het wetsontwerp heeft tot doel de minister van Landsverdediging de mogelijkheid te geven zijn bevoegdheid om personeelsleden van de niveaus B, C en D te benoemen, te bevorderen en uit het ambt te ontzetten, te delegeren aan de administrateur-generaal van het Nationaal Geografisch Instituut, op dezelfde manier waarop deze bevoegdheid werd toegekend aan de voorzitters van het directiecomité van de federale overheidsdiensten.

 

Ten tweede, het wetsontwerp heeft ook tot doel de vierde categorie van contractuele werknemers te schrappen uit de wet van 22 juli 1993. Deze categorie moest het mogelijk maken managers via een arbeidsovereenkomst aan te werven. Sindsdien heeft de regering meermaals bevestigd voorrang te willen geven aan de statutaire werkgelegenheid en de arbeidsovereenkomst bij wijze van uitzondering toe te passen. De management- en staffuncties worden ook toegekend na een selectieprocedure die door Selor wordt georganiseerd en via een benoemingsbesluit dat de betrokkenen onderbrengt in een soort van statutair statuut.

 

Een derde doel is om, zoals reeds gezegd, voorrang te geven aan de statutaire werkgelegenheid en de aanwervingen via een arbeidsovereenkomst slechts bij uitzondering toe te passen en om overleg te organiseren in de Ministerraad over de reglementaire bepalingen, niet alleen over de voorwaarden en de modaliteiten van de aanwerving die een arbeidsovereenkomst vastleggen, maar eveneens over de bijkomende en specifieke opdrachten waarvoor dergelijk personeel kan worden aangeworven.

 

Ten vierde, het wetsontwerp wil ook het advies schrappen van het college van administrateurs-generaal van de openbare instellingen van sociale zekerheid voor alles met betrekking tot het statuut van personeelsleden omdat het statuut parallel evolueert met het statuut van het rijkspersoneel.

 

Ten vijfde strekt het wetsontwerp ertoe een overeenkomst voor onbepaalde duur toe te kennen aan de contractuele personeelsleden om twee cumulatieve redenen. Ze moeten sedert ten minste drie jaar in dienst zijn en ze moeten laureaat zijn van een vergelijkend wervingsexamen of een vergelijkende wervingsselectie voor een betrekking van dezelfde graad of klasse als deze die ze bekleden.

 

De contractuele personeelseden die in dit wetsontwerp worden bedoeld zijn degenen die laureaat zijn van een vergelijkende selectie en die ten minste drie jaar in dienst zijn, en niet twee jaar zoals in het persbericht foutief werd vermeld, waardoor men ervan kan uitgaan dat hun functie min of meer permanent is geworden en is voorbehouden aan statutaire personeelsleden. De maatregel heeft dus tot doel de expertise te bewaren die door de jaren heen werd verworven en de continuïteit van de dienst zo goed mogelijk te verzekeren door de betrokken personen een stabiele betrekking te bezorgen.

 

Het precieze aantal contractuele personeelsleden dat wordt beoogd, is onmogelijk te bepalen omdat het om een permanente maatregel gaat. Elk contractueel personeelslid dat laureaat is of zal zijn van een vergelijkende selectie en dat tenminste drie jaar in dienst is, zal dus van deze bepaling kunnen gebruikmaken.

 

08.03  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord. Mijnheer de minister, u bevestigt dat in het persbericht twee jaar staat daar waar in het voorontwerp drie jaar staat. Ik kan aannemen dat dit persbericht reeds voorafgaandelijk was voorbereid en dan wellicht is verspreid. Wanneer is men eigenlijk in het voorontwerp van twee jaar naar drie jaar gegaan? Is dat op de Ministerraad gebeurd?

 

08.04 Minister Christian Dupont: Neen, absoluut niet. Het is altijd drie jaar geweest. Het stond zo in de regeringsnota. De fout ligt bij ons.

 

08.05  Servais Verherstraeten (CD&V): In de nota aan het comité B staat nochtans ook twee jaar.

 

08.06 Minister Christian Dupont: Voor mij is het altijd drie jaar geweest.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Vous avez posé vos deux questions en même temps. Il est vrai qu'entre les mesures annoncées et les modifications proposées, je ne saisissais pas la subtilité.

 

Nous en arrivons donc au point 14 de l'agenda avec votre interpellation n° 1043. J'y joins votre question n° 14643 inscrite au point 14ter, monsieur Verherstraeten.

 

09 Samengevoegde interpellatie en vraag van

- de heer Servais Verherstraeten tot de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over "de vernietiging van diverse topfuncties in het openbaar ambt" (nr. 1043)

- de heer Servais Verherstraeten aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over "de intrekking van de benoeming van de voorzitter van het directiecomité van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg" (nr. 14643)

09 Interpellation et question jointes de

- M. Servais Verherstraeten au ministre de la Fonction publique, de l'Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l'Égalité des chances sur "l'annulation de plusieurs nominations à des postes élevés dans la fonction publique" (n° 1043)

- M. Servais Verherstraeten au ministre de la Fonction publique, de l'Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l'Égalité des chances sur "le retrait de la nomination du président du comité de direction du SPF Emploi, Travail et Concertation sociale" (n° 14643)

 

09.01  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik verslikte mij bijna in mijn koffie, toen ik een opiniebijdrage van een van de voorzitters, en niet van de minste, van de FOD las. Hij schreef dat de Raad van State staatsgevaarlijk zou zijn. Het zou om wereldvreemde juristen van een staatsvijandige organisatie gaan. De termen deden mij in mijn koffie verslikken.

 

Er zijn uiteraard arresten geweest met vernietigingen van benoemingen in diverse topfuncties binnen het federaal openbaar ambt. Het eerste arrest kaderde nog binnen een procedure van uiterste hoogdringendheid. Echter, na een volgend arrest wist men wat komen zou. De Raad van State heeft daarop ook gereageerd en gesteld dat de overheid ter zake zelf aanpassingen zou kunnen doen.

 

Mijnheer de minister, sta mij, ten eerste, toe te zeggen dat ik voor sommige inhoudelijke bepalingen van het opiniestuk begrip heb. Dat arresten soms lang op zich laten wachten, is niet alleen het probleem van de desbetreffende ambtenaren, die een benoeming vernietigd zien, terwijl ze daar niets aan kunnen doen. Ik heb uiteraard met de betrokken ambtenaren te doen. Het probleem rijst vooral bij de organisatie van de examens.

 

Destijds, in tempore non suspecto, wees ik de toenmalige minister van Ambtenarenzaken reeds op het probleem. Ik pleitte toen voor een eentalige en een taalgemengde jury. De minister wilde het anders en nam ter zake risico’s. Er dient dus niet op de Raad van State te worden geschoten, maar op zij die de keuze voor eentalige en afzonderlijke jury’s hebben gemaakt. Zij die een dergelijke examenprocedure hebben georganiseerd, moeten verantwoordelijk worden gesteld. Zij zijn immers verantwoordelijk voor de discontinuïteit die daardoor is ontstaan.

 

Bijvoorbeeld, het feit dat boven de voorzitter van de FOD Financiën constant het zwaard van Damocles hing, heeft er zijn gezag zeker niet op doen verbeteren.

 

Mijnheer de minister, mijn vragen aan u zijn dan ook de volgende.

 

Hoeveel benoemingen volgens de initiële procedure werden door de Raad van State vernietigd?

 

Hoeveel mandaatfuncties werden op vandaag correct ingevuld?

 

Welke wetgevende initiatieven moest de regering nemen om de gebrekkige wetgeving ter zake recht te zetten?

 

Lopen er tegen de huidige benoemingsprocedures gedingen bij de Raad van State? Hoeveel gedingen lopen er?

 

Waarom speelde de regering niet korter op de bal en zette zij de aangevochten procedures niet op een correcte manier recht?

 

Mijnheer de minister, hoewel ik de volgende vraag niet schriftelijk heb gesteld, wil ik ze hier toch naar voren brengen. Ik ben het alvast helemaal niet eens met de stijl en de manier waarop de voorzitter van de FOD Sociale Zaken op de arresten reageerde. Wij weten dat er op dit ogenblik voor de topmanagers nog geen tuchtrechtelijke regeling bestaat. Welnu, wat is uw appreciatie van de uitspraken?

 

De betrokken ambtenaar ressorteert niet specifiek onder de FOD waarvoor u politiek bevoegd bent. Anderzijds bent u wel bevoegd voor het statuut van de voorzitters van de FOD in zijn geheel. Er zou dus moeten kunnen worden gereageerd op bepaalde gedragspatronen, op bepaalde resultaten van hun beleid en op bepaalde uitspraken van hen. Wat zijn daarom uw bedenkingen en uw commentaar?

 

Ik ga onmiddellijk over tot agendapunt nr. 14ter, dat aan de interpellatie is gehecht.

 

Volgens berichten in de media zou de regering hebben beslist om de benoeming van de heer Maeter als voorzitter van het directiecomité van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg in te trekken. Bij zijn benoeming zouden naar verluidt procedurefouten zijn gemaakt tijdens de wervingsgesprekken met de minister. De regering zou nu hebben beslist om enkel de wervingsgesprekken over te doen en dus niet heel de procedure van de selectie. Het KB van 29 oktober 2001 voorziet in de wervingsprocedure in een onderhoud met de minister indien het te begeven ambt de voorzitter van het directiecomité betreft. Het betreffende KB voorziet niet in enige ondersteuning voor de minister door bijvoorbeeld externen of iemand van Selor.

 

Worden er specifieke maatregelen genomen om de minister beter te omkaderen of om die fase in de benoeming van de voorzitter om te vormen? Is de minister van mening dat hieraan meer aandacht moet worden besteed? Welke maatregel zal de minister ter zake nemen? In welke mate is de objectiviteit van de procedure niet geschonden indien enkel de wervingsprocedure wordt overgedaan?

 

09.02  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le ministre, je suis interpellé par de nombreuses associations à propos de l'installation du centre d'orientation et d'observation pour MENA. Il s'agit, comme vous le savez, du centre réservé à l'accueil des MENA à la frontière. Cette mesure avait d'ailleurs…

 

09.03  Christian Dupont, ministre: Monsieur le président, la question de M. Drèze n'a rien à voir avec celle de M. Verherstraeten.

 

Le président: Elles n'ont pas été jointes? Excusez-moi. C'est une mauvaise nouvelle pour vous, monsieur Drèze. Vous poserez votre question plus tard.

 

Monsieur le ministre, vous pouvez répondre. Il y a tellement de questions importantes que je m'y perds!

 

09.04 Minister Christian Dupont: Ik antwoord meteen op de directe vragen van de heer Verherstraeten. U vroeg hoeveel benoemingen er werden vernietigd. In feite zijn er dat vijf: twee voorzitters van het directiecomité van de FOD P&O en de FOD B&B en drie directeurs-generaal bij de FOD Buitenlandse Zaken.

 

De vraag was hoeveel er correct werden ingevuld. Dat waren er 175.

 

De vraag was welke maatregelen wij hebben genomen om de gebrekkige wetgeving te verbeteren nadat de Raad van State had geoordeeld dat in hoofde van kandidaten voor een bepaalde managementfunctie het gelijkheidsbeginsel werd geschonden door de werking van twee parallelle selectiecommissies, namelijk een Nederlandstalige en een Franstalige. Mijn voorgangster heeft de nodige schikkingen getroffen om de reglementering onverwijld aan te passen. Derhalve werden tweetalige selectiecommissies ingesteld door een wijziging van de respectievelijke besluiten die de aanstelling en de uitoefening van de managementfuncties regelen.

 

Tegen de huidige procedure van benoeming lopen er momenteel drie gedingen bij de Raad van State. Alleen een wijziging van de vigerende reglementering kon tegemoetkomen aan het door de Raad van State ingenomen standpunt. Zoals ik reeds heb vermeld, werden onverwijld de nodige initiatieven daartoe genomen.

 

Ik kom aan de tweede vraag. Het is niet reglementair voorzien een minister door een externe steun of door een lid van Selor te begeleiden tijdens het gesprek met de laureaten die door Selor worden geselecteerd voor een functie van voorzitter van een directiecomité.

 

Er is trouwens geen enkele meerwaarde om in deze begeleiding te voorzien. De reglementering is immers voldoende duidelijk. Een aanvullend gesprek wordt georganiseerd met de kandidaten van groep A om hen voor hun specifieke competenties, relationele vaardigheden en hun leidinggevende capaciteiten te vergelijken met de functiebeschrijving en het competentieprofiel die bij de in te vullen managementfunctie horen. Na afloop van elk gesprek wordt een verslag opgesteld. Dat wordt bij het aanstellingsdossier gevoegd. Na uitputting van de laureaten van groep A wordt de procedure herhaald met de laureaten van groep B.

 

Ik kom aan uw laatste vraag. Ik ben, net als onze juridische adviseurs, van mening dat een procedure kan worden overgedaan vanaf het moment dat er een vermoeden van fout is. Met andere woorden, indien men denkt dat de fout zich heeft voorgedaan tijdens de selectieprocedure, moet men opnieuw vanaf het begin beginnen. Indien men daarentegen denkt dat de procedure fout liep vanaf het gesprek, moet men vanaf dat moment opnieuw beginnen. Dat gezegd zijnde, kan ik natuurlijk niet de plaats van de administratieve rechter innemen om over iets dergelijks in fine te oordelen.

 

U hebt mij ook een vraag gesteld over het tuchtrecht of het tuchtsysteem. Dat is hetzelfde als voor de andere ambtenaren. Dat is hetgeen dat in het KB van 2 oktober 1937 is vastgesteld.

 

09.05  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik betreur hoe dan ook de stijl van de nota van een voorzitter van een FOD aan het adres van de Raad van State.

 

Vervolgens herhaal ik dat de verantwoordelijk ligt bij de eerste paarse regering, die niet voor taalgemengde jury’s heeft geopteerd.

 

Mijnheer de minister, ik vind het systeem zoals het nu werkt ook niet goed. Uiteindelijk is er nu een jury waarin eentaligen zitten die mee kandidaten moeten beoordelen. Er zit, denk ik, wel een taaladjunct bij, maar het houdt eigenlijk toch in dat voor 50% van de jury de mogelijkheid en het risico bestaat – in de realiteit doet het zich waarschijnlijk ook voor – dat men, bij wijze van spreken, het gesprek met sommigen van de betrokken kandidaten niet kan verstaan. Vervolgens moet men hen daarop beoordelen. Dat lijkt mij niet de optimale gang van zaken te zijn. Ik vind dat onze topmanagers moeten worden beoordeeld door een taalgemengde jury met mensen die tweetalig zijn. Een dergelijke situatie krijgt men natuurlijk als men de pariteit bij de topmanagers invult. Vice-eerste minister Dewael knikt reeds. Er zijn nog twee benoemingen in te vullen.

 

Op de FOD Werkgelegenheid – ik deel uw juridische mening niet, mijnheer de minister – zal men kansen ontnemen aan kandidaten om nu nog mee te dingen. Ondertussen heeft de betrokken titularis, de heer Maeter, zes maanden gezeteld. Dit creëert ongelijke kansen voor anderen. Andere kandidaten die op dit ogenblik aan de voorwaarden voldoen, zouden kunnen meedoen. Ik zou er dus veeleer voor pleiten om opnieuw te starten, temeer daar men een B heeft aangesteld. Het betreft een topmanager met een fenomenaal goed statuut. Hij was niet A gerangschikt. Men mist dus een kans om naar een A te gaan.

 

Wat de anderen betreft, met het huidige systeem ben ik ervan overtuigd dat het een Vlaming, een Waal, een socialist en een liberaal zullen zijn. Ik dacht nochtans dat bij de aanvang van Copernicus werd gezegd dat men geen politieke benoemingen zou doen. De realiteit leert ons dat het anders zal zijn. De komende weken zal het, niettegenstaande het pleidooi van vice-eerste minister Van den Bossche, zo verder gebeuren. Alle hens aan dek voor 2 mei, om de liberale en socialistische vriendjes geplaatst te krijgen.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Katrien Schryvers en door de heren Dirk Claes en Servais Verherstraeten en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van de heer Servais Verherstraeten

en het antwoord van de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen,

beveelt de regering aan

- tuchtrechtelijke procedures te voorzien voor de mandaathouders;

- taalgemengde jury’s te voorzien waarbij iedereen voldoet aan de functionele tweetaligheid;

- ondersteuning te voorzien om de minister te omkaderen en omringen van expertise in het houden van selectiegesprekken."

 

Une motion de recommandation a été déposée par Mme Katrien Schryvers et par MM. Dirk Claes et Servais Verherstraeten et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l'interpellation de M. Servais Verherstraeten

et la réponse du ministre de la Fonction publique, de l’Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l’Égalité des chances,

recommande au gouvernement

- d’instaurer des procédures disciplinaires pour les mandataires;

- de prévoir des jurys linguistiquement mixtes dont tous les membres remplissent les conditions du bilinguisme fonctionnel;

- de veiller à ce que le ministre dispose d’un encadrement et de l’expertise nécessaire pour mener les entretiens de sélection."

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de heer Jean-Claude Maene.

 

Une motion pure et simple a été déposée par M. Jean-Claude Maene.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

10 Question de M. Benoît Drèze au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les arrêtés d'exécution relatifs au Centre d'observation et d'orientation pour MENA" (n° 14640)

10 Vraag van de heer Benoît Drèze aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de uitvoeringsbesluiten met betrekking tot het Observatie- en oriëntatiecentrum voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen (NBMV)" (nr. 14640)

 

10.01  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, je suis interpellé par de nombreuses associations sur la mise en place du Centre d'orientation et d'observation pour MENA.

 

Il s'agit, comme vous le savez, du centre spécifique pour l'accueil des MENA à la frontière. Cette mesure avait été mise en place par votre loi sur l'accueil de novembre 2006. Il s'agissait d'une alternative à la détention des MENA lors de leur arrivée sur le territoire.

 

Leur séjour au sein de ce centre ne devait pas dépasser une durée de deux semaines et ils étaient pris en main par un personnel adéquat. De nombreux aspects de cette mesure devaient néanmoins faire l'objet d'arrêtés d'exécution, lesquels se font toujours attendre.

 

Monsieur le ministre, pourriez-vous m'indiquer si les arrêtés d'exécution relatifs au Centre d'orientation et d'observation sont prêts? Si oui, quand seront-ils publiés? Si non, quelles sont les raisons d'un tel retard?

 

10.02  Christian Dupont, ministre: Monsieur le président, monsieur Drèze, le projet d'arrêté royal déterminant le régime et les règles de fonctionnement applicables au Centre d'observation et d'orientation est en voie de finalisation. Je vous signale qu'il s'agit du seul arrêté royal qu'il convient de prendre pour exécuter la mesure que je viens de mentionner en faveur des MENA arrivant à la frontière.

 

Comme je m'y suis engagé lors des travaux parlementaires, l'arrêté royal sera publié avant le 1er mai 2007, comme par ailleurs la loi sur l'accueil qui en constitue la base juridique.

 

10.03  Benoît Drèze (cdH): Je fais confiance au ministre Dupont.

 

Le président: Le 1er mai 2007, c'est une date importante, monsieur Drèze!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Monsieur le ministre Dupont, je vous remercie. Nous en avons fini avec les questions qui vous concernent.

 

Monsieur le ministre de l'Intérieur, je vous souhaite la bienvenue.

 

Monsieur le ministre, nous vérifions l'agenda car je voudrais faire du nettoyage.

 

Monsieur le ministre, nous sommes au point 15 de l'agenda. Je ne vois pas Mme Gerkens. Sa question n° 14203 a déjà été reportée une fois, elle est donc définitivement retirée.

 

Je ne vois pas M. Chabot qui a une question n° 14215 au point 16 de l'agenda. Sa question ayant déjà été reportée, elle est donc supprimée.

 

Au point 17, il y a une question n° 14234 de M. Goutry. M. Goutry n'étant pas là et sa question ayant déjà été reportée, cette dernière est donc supprimée.

 

Au point 18, il y a une question n° 14338 de M. Wathelet. M. Wathelet n'étant pas là et sa question ayant déjà été reportée, cette dernière est donc supprimée.

 

M. Arens a reporté sa question n° 14406.

 

Au point 20, il y a une question n° 14427 de Mme Gerkens. Mme Gerkens n'étant pas là et sa question ayant déjà été reportée, cette dernière est donc supprimée.

 

Au point 21, il y a une question n° 14432 de M. De Padt. M. De Padt n'étant pas là et sa question ayant déjà été reportée, cette dernière est donc supprimée.

 

Je remercie tous les collègues qui déposent des questions extrêmement importantes. Elles sont tellement importantes qu'ils ne daignent pas venir les poser!

 

11 Question de M. Benoît Drèze au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les pratiques médicales douteuses dénoncées le 1er mars dernier au centre fermé de Vottem" (n° 14464)

11 Vraag van de heer Benoît Drèze aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de twijfelachtige medische praktijken in het gesloten centrum van Vottem die op 1 maart jongstleden aan de kaak werden gesteld" (nr. 14464)

 

11.01  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le président, le ministre de l'Intérieur m'avait dit, il y a quinze jours, que je lui manquais. J'en ai donc profité pour déposer une série de questions. Je resterai jusqu'au bout de la séance s'il le faut.

 

Le président: Ces retrouvailles étant faites, passons au contenu!

 

11.02  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le ministre, fin avril 2006, je vous avais interrogé sur le suivi médical des familles avec enfants détenues dans les centres fermés.

 

Le médecin du centre avait démissionné parce que la direction ne lui permettait pas, disait-il, de soigner correctement des enfants gravement malades, enfermés alors à Vottem.

 

En novembre 2006, je suis revenu vers vous à la suite de dénonciations par quatre gardiens de Vottem, toujours au sujet d'enfermements anormalement longs allant, d'après eux, jusqu'à deux mois, de personnes sans papier dans des cellules d'isolement, avec des séquelles graves pour leur santé. Il s'agit souvent de cas psychiatriques qui, médicalement parlant, n'ont selon moi pas leur place dans un centre fermé, mais bien dans une structure médicale spécialisée.

 

Voici quinze jours, "La Libre Match" met au jour un troisième problème de santé publique au travers d'un article intitulé: "Centre fermé de Vottem: des pratiques qui font peur".

 

Nous en avions parlé en séance plénière, mais je souhaiterais aujourd'hui revenir sur quelques précisions. Le dernier médecin a, semble-t-il, quitté le centre de Vottem au printemps 2006 et n'a pas été remplacé depuis. Ce sont désormais des médecins généralistes qui travaillent à la prestation, parfois à distance.

 

Le service médical de Vottem se trouve, depuis, sous les ordres du directeur du personnel qui n'aurait pas de compétence médicale.

 

Une infirmière a été licenciée et elle prétend qu'il s'agit d'un licenciement abusif, parce qu'elle s'opposait à des injections inappropriées d'un neuroleptique, médicament pouvant entraîner la mort lorsqu'il est administré à de trop fortes doses.

 

En séance plénière, je le regrette et c'est pourquoi je reviens vers vous aujourd'hui, vous avez centré le débat sur la forme et non sur le fond. Sur la forme, vous avez demandé que l'infirmière vous contacte plutôt que de recourir à la presse. Or, le mercredi précédant la parution de l'article, veille de notre échange en plénière, il semblerait que Mme Monique De Knop, présidente du comité de direction du SPF Intérieur, soit venue à Vottem et ait indiqué aux gardiens et au personnel qu'elle ne se sentait pas liée par votre promesse d'impunité de novembre dernier et qu'elle sanctionnerait immédiatement les quatre gardiens ayant fait l'objet de l'article dans "Ciné télé revue" si elle était amenée à en connaître l'identité.

 

Monsieur le ministre, est-ce à votre demande que Mme De Knop est venue à Vottem?

Comment réagissez-vous à ses propos?

 

Voilà pour la forme. Sur le fond, monsieur le ministre, si les faits dénoncés par l'infirmière s'avéraient exacts, trouveriez-vous ces faits acceptables ou inacceptables? Pourquoi?

 

Enfin, ne pensez-vous pas qu'un médecin devrait être engagé d'urgence et faire de nouveau partie intégrante du personnel du Centre fermé de Vottem?

 

11.03  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher collègue, je ne suis pas d'accord lorsque vous déclarez que j'ai centré le débat relatif aux pratiques médicales à Vottem sur la forme et non sur le fond.

 

Mon plaidoyer en faveur de l'utilisation des procédures appropriées pour introduire des plaintes touche bien entendu le fond de l'affaire puisque seules ces procédures permettent l'instruction des plaintes et la sanction éventuelle de pratiques ou de personnes.

 

Il est évident que la pratique des dénonciations souvent anonymes dans la presse est inacceptable pour moi. Je le répète. Je n'ai pas demandé à Mme De Knop de se rendre à Vottem. Il est toutefois évident qu'en sa qualité de présidente du comité de direction du SPF Intérieur, elle peut sanctionner les auteurs de dénonciations anonymes si elle juge que de telles pratiques sont incompatibles avec le statut du personnel, d'autant plus si les faits dénoncés sont inexacts et non fondés.

 

Les témoignages anonymes créent un climat de suspicion qui nuit au bon fonctionnement des institutions. Les responsables de la direction du centre fermé de Vottem vont d'ailleurs engager une action civile dans le but de voir rétablie la vérité.

 

Il est faux d'affirmer que les pratiques médicales dans le centre de Vottem sont contestables. Les éléments invoqués dans l'article de "La Libre Match" ont été réfutés, point par point, par les médecins du centre. Leur réponse détaillée se trouve sur le site internet de l'Office des étrangers. Les rares injections de neuroleptiques sont faites uniquement sur ordre du médecin. En outre, la direction ne viole en aucun cas le secret médical lorsqu'elle vérifie auprès de l'infirmière que les ordres du médecin contacté par téléphone ont bien été exécutés.

 

Je puis vous assurer qu'une équipe médicale veille à la prise en charge médicale des résidents du centre dans le respect du code déontologique.

 

Le recours à des infirmières intérimaires fait suite au congé de maternité de deux infirmières, ainsi qu'à plusieurs absences de la troisième. La direction de Vottem a donc été contrainte de recourir à des intérimaires pour assurer le fonctionnement du service. Le manque de personnel infirmier n'est pas un problème propre au centre de Vottem. Des tests de sélection ont été organisés et deux infirmières viennent d'accepter un contrat à temps plein à Vottem.

 

Enfin, comme je viens de le signaler, une prise en charge médicale des résidents est prévue. Dans tous les centres des médecins travaillent sous contrat d'entreprise. Il y a deux médecins à Vottem, dont un est le remplaçant du médecin qui a été engagé sur une base contractuelle. Ce type d'engagement fait suite au souhait des ONG de faire appel à des médecins indépendants.

 

11.04  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le ministre, il semble que le dossier avance, bon an, mal an. Il n'y a pas de recours face aux procédures que vous avez prévues et qui semblent utilisées, mais selon les publications dans la presse, j'entends que le centre entame une action civile. Forcément, un examen aura lieu par ce biais-là. J'ai également appris que l'infirmière, dont la photo figure dans "La Libre Match", a, de son côté, pris un avocat. Une explication interviendra donc à un moment donné entre les deux parties.

 

J'ai effectivement pris connaissance sur le site du document qui émane des médecins concernés. Nous disposons donc d'un autre point de vue et c'est à chacun de se forger une opinion en attendant que la justice apporte plus de clarté.

 

Quant aux médecins, il s'agit de médecins extérieurs. Or, ils s'expriment sur un papier à en-tête de l'autorité publique, ce qui, pour moi, est quelque peu curieux, mais ce n'est pas un point fondamental.

 

En ce qui concerne l'équipe médicale, je vous remercie d'avoir apporté des précisions au niveau des infirmières. Je comprends qu'il peut y avoir pénurie pour l'une ou l'autre raison, mais ma question portait surtout sur les médecins. Partagez-vous mon point de vue, selon lequel il serait souhaitable qu'un médecin continue, comme avant, à faire partie du personnel? Selon les associations, il y avait plus de stabilité, de connaissance de la vie dans un centre fermé dans ce cas de figure précis et moins de réclamations des personnes détenues en centre fermé.

 

Les propos de l'infirmière sont-ils justes ou pas? J'espère que nous le saurons un jour, mais le fait d'obtenir une prescription de neuroleptiques par téléphone, c'est-à-dire sans examiner le patient et avec un décalage dans le temps est perturbant. En effet, je suppose qu'au moment de l'appel au médecin, le détenu en question était agité, mais un peu plus tard, lorsque l'infirmière a eu pour instruction d'administrer une dose de neuroleptiques, il ne n'était plus. De plus, cette personne accusait un faible poids, 55 kilos. Je le répète, la présence d'un médecin sur place ne vaudrait-elle pas mieux que de recourir à des prestations de médecins extérieurs?

 

Le président: Si lors de chaque réplique, on repose sa question, le débat est sans fin!

 

11.05  Patrick Dewael, ministre: Je confirme ce que je disais tout à l'heure.

 

Le président: C'est bien ce que je disais: si l'on répète sa question à la fin de la réplique, on atteint les dix minutes au lieu des cinq. J'ai déjà été fort tolérant!

 

11.06  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le président, le ministre voulait encore ajouter un mot.

 

Le président: Mais c'est moi qui gère la séance et qui suis maître du temps. Si chacun, en fonction de ses sentiments, étend la durée d'une question à dix minutes ou un quart d'heure, quand vous serez chez vous à 21 heures, je serai toujours occupé à attendre mon train. Chacun a droit au respect dans cette commission.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La question n° 14234 de M. Goutry – qui a eu la décence de demander que l'on excuse son retard – est transformée en question écrite. Je l'avais d'abord retirée, mais comme il a daigné nous donner de ses nouvelles, je l'ai transformée en question écrite.

 

12 Question de M. Philippe Monfils au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le rachat par la police d'armes de particuliers" (n° 14504)

12 Vraag van de heer Philippe Monfils aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de aankoop door de politie van wapens van particulieren" (nr. 14504)

 

12.01  Philippe Monfils (MR): Monsieur le président, je serai bref: je respecterai le temps de parole fixé par le Règlement.

 

Le 17 février, la presse nous apprenait que certaines zones de police profitent des collectes d'armes pour racheter à bas prix des armes de service. Elles font leur marché parmi les armes déposées. Cela veut dire que la police achète des armes abandonnées par des particuliers sur la base des articles 44 et 45 de la loi sur les armes. J'ai le sentiment que cette façon de faire est inacceptable sur le plan légal. Dès qu'une arme est déclarée par un particulier, qu'il n'obtient pas l'autorisation ou que l'arme est prohibée, l'arme abandonnée à la police doit être automatiquement détruite.

 

J'en veux pour preuve la circulaire ministérielle du 8 juin 2006 relative à la mise en application de la loi de Mme Onkelinx qui dit: "Si les services de police découvrent parmi ces armes des exemplaires rares et intéressants d'un point de vue didactique, ils peuvent exceptionnellement les garder dans leur propre collection ou les donner à d'autres services de police ou à une école de police qui possède une collection didactique". Il n'est donc pas question d'achat par la police d'armes abandonnées par les particuliers. Je ne pense pas qu'un GP soit considéré comme une arme intéressante d'un point de vue didactique ou historique.

 

L'argument selon lequel la police pourrait contourner la loi en prenant contact avant que le particulier ne se décide à faire abandon volontaire est complètement faux puisque la procédure commence au moment où l'intéressé apporte son arme, à moins d'imaginer que la police va sonner chez tout le monde en leur recommandant, s'ils ont l'idée d'abandonner leur arme, de la leur donner. Ce n'est pas du tout sérieux. En outre, on va mener les braves armuriers à la faillite! Le policier a autre chose à faire que d'aller voir s'il pourrait acquérir un GP à bon prix.

 

Dès lors, ma question est très simple, monsieur le ministre. Partagez-vous mon point de vue? Dans ce cas, envisagez-vous de faire connaître à toutes les zones de police l'interdiction de procéder de cette manière, c'est-à-dire de racheter des armes à des particuliers venus les déclarer? Dans le cas contraire, ce serait une raison supplémentaire de croire que la loi a d'autres objectifs que de retirer de la circulation les armes détenues par des particuliers.

 

12.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, monsieur Monfils, la destruction est clairement prévue dans le cas où l'arme est prohibée.

 

Pour les armes que l'on peut détenir sur la base d'un permis, la réglementation prévoit également que le propriétaire, qui n'obtient pas le permis requis, peut céder l'arme à une personne autorisée à la détenir. Cette possibilité est prévue afin de permettre au propriétaire initial de récupérer le total ou une partie de la valeur économique.

 

Pour le reste, monsieur Monfils, je partage tout à fait votre point de vue. Les policiers sont, comme les citoyens, soumis à la loi. Enfreindre ces règles constitue non seulement un délit sérieux, mais aussi un manquement au code de déontologie du policier. Le fait de profiter de sa qualité de policier pour racheter une arme à un prix anormalement bas constitue, selon moi, également un manquement au code de déontologie du policier. Je ne manquerai pas de le rappeler aux zones de police.

 

12.03  Philippe Monfils (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Votre remarque me réjouit. J'espère qu'elle sera suivie d'effets et que vous enverrez une note aux zones de police en leur rappelant que l'on ne fait pas son marché au détriment des malheureux qui abandonnent leurs armes.

 

12.04  Patrick Dewael, ministre: Je vous transmettrai une copie!

 

12.05  Philippe Monfils (MR): C'est parfait!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

13 Question de Mme Véronique Salvi au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le risque imminent de grève de la part des policiers de Charleroi" (n° 14509)

13 Vraag van mevrouw Véronique Salvi aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "een mogelijk op handen zijnde staking van de politieagenten van Charleroi" (nr. 14509)

 

13.01  Véronique Salvi (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, par le biais de cette question, je souhaite revenir sur votre visite à Charleroi en compagnie du premier ministre et de la ministre de la Justice.

 

À cette occasion, vous avez annoncé plusieurs mesures visant à améliorer la situation dans laquelle se trouve la zone. Malheureusement, ces mesures me paraissent légèrement insatisfaisantes au vu de la gravité de la situation.

 

Vous vous souvenez que ce jour-là, la chef de zone a pu clairement exprimer son découragement et ses difficultés à surmonter l'état d'insécurité et de lassitude d'elle-même et des policiers. Elle nous disait avoir eu de la chance jusqu'à aujourd'hui car elle définissait les priorités mais elle se demandait si elle aurait encore de la chance demain.

 

On peut voir ces mesures de manière optimiste; ce serait donc le verre à moitié plein. Mais on peut aussi en être très déçu; ce serait alors le verre à moitié vide. Personnellement, je penche pour cette dernière perception.

 

Je ne vais pas revenir sur les toutes les mesures que vous aviez annoncées. Je citerai simplement la protection contre l'Hycap, l'apport du piquet DAR, les 16 détachés fédéraux qui viendront prochainement en renfort et les 25 autres en juin. Mais vous savez que ces détachements sont temporaires et que la zone considère qu'elle manque de 200 hommes pour garantir le service minimum.

 

La mesure la plus positive est, selon moi, le transfert en juin de 19 opérationnels vers le dirco de Charleroi. Cela a été souligné. Je noterai également l'augmentation du personnel des corps de sécurité, mesure qui était promise depuis longtemps par la ministre de la Justice.

 

Ce matin, les cinq syndicats ont déposé un préavis de grève. Ils protestent contre le manque d'effectifs, les problèmes de financement de la police et l'absence de mesures pertinentes selon eux de la part du gouvernement. Comme moi, vous savez que les policiers recourent extrêmement rarement à un arrêt de travail pour protester.

 

Lors de votre visite à Charleroi, vous aviez clairement exprimé l'impossibilité de revoir la norme KUL. Je pense pourtant – d'autres l'ont dit – que ce serait la solution à Charleroi car elle permettrait son refinancement.

 

Il faut prendre garde car aujourd'hui j'ai bien peur qu'une catastrophe se produise à Charleroi. Il serait dommage de devoir en arriver là pour agir. Si les policiers qui ont déposé aujourd'hui un préavis de grève l'exécutent, il y aura encore moins de présence policière sur le terrain et la sécurité des Carolorégiens sera en danger.

 

Je voulais donc entendre votre avis sur ces risques réels.

 

Comment comptez-vous réagir avant la mise en application des premières dispositions qui ne pourraient arriver qu'au mois de juin ou juillet si de tels événements devaient se produire demain?

 

13.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, je me réfère d'abord à ma réponse à la question du 12 janvier sur le même sujet, ainsi qu'à celle de M. Massin.

 

Depuis le second semestre 2006, la zone de Charleroi reçoit des renforts fédéraux ponctuels issus de la direction générale de la police administrative, compte tenu des contraintes et sujétions multiples qui pèsent sur la police fédérale. Il s'agit de la mise à disposition d'une capacité journalière de cinq équivalents temps plein sur une base annuelle pour effectuer des opérations de sécurisation.

 

En outre, 15 enquêteurs provenant de la direction générale de la police judiciaire ont été détachés à la police judiciaire fédérale de Charleroi depuis juillet 2006. À partir de janvier 2007, deux enquêteurs supplémentaires les ont rejoints.

 

Je reviens aussi sur le fait que les zones de l'arrondissement de Charleroi furent dispensées jusqu'à nouvel ordre de fournir une capacité hypothéquée pour des événements extérieurs à l'arrondissement. Il est exact que cette mesure ne change rien en ce qui concerne le cadre opérationnel. Néanmoins, elle permet à la zone de mobiliser plus d'effectifs policiers au profit des citoyens carolorégiens.

 

De plus, pour mener des opérations policières à grande échelle, la zone a le droit de demander des renforts Hycap aux zones de police des provinces du Brabant wallon et de Namur. En attendant l'installation de 19 membres du corps d'intervention à Charleroi, le piquet national de la police fédérale est mis à la disposition de la zone de Charleroi chaque nuit entre 21 heures et 7 heures.

 

Enfin, la présence d'autres services de la police fédérale - notamment de la police des chemins de fer, du SPC, de la police de la route - a été renforcée.

 

Pour la question du cadre organique, les autorités locales ont obtenu une adaptation de leur norme minimale à la hausse. Nous essayerons de remplir ce cadre au plus vite, en particulier au moyen de détachements.

 

Pour conclure, je vous rappelle que le déficit au sein du cadre organique découle de décisions prises par les autorités communales de Charleroi au cours des années 90 - comme semble le confirmer le chef de corps dans l'article que vous citez. Les autorités fédérales et la police fédérale font tout ce qui est en leur pouvoir pour aider la police locale de Charleroi. Aucune autre zone de police belge en difficulté ne bénéficie de mesures fédérales telles que celles qui sont déployées au profit de votre ville.

 

13.03  Véronique Salvi (cdH): Monsieur le ministre, vous penchez donc pour la vision du verre à moitié plein. Je me doutais un peu de votre réponse puisque nous avions déjà eu l'occasion de vous entendre à Charleroi.

 

Aujourd'hui, je voulais également servir de relais pour exprimer les difficultés que vivent les policiers de Charleroi sur le terrain. Ils aiment leur boulot. Si les cinq syndicats ont décidé de déposer un préavis de grève aujourd'hui, c'est que, malgré les efforts consentis, ils s'avèrent encore insuffisants.

 

Je tire donc la sonnette d'alarme sur les risques et les dangers à venir. Il ne s'agira pas alors de déplorer qu'on ne le savait pas!

 

13.04  Patrick Dewael, ministre: C'est pareil pour tout le monde, madame Salvi.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Mme Gerkens vient d’arriver – tardivement. J’avais supprimé ses questions, mais j’adopterai la même attitude qu’à l’égard de M. Goutry; je transforme donc les questions nos 14203 et 14427 en questions écrites.

 

14 Samengevoegde interpellaties van

- de heer Filip De Man tot de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het verspreiden van valse criminaliteitsstatistieken" (nr. 1042)

- de heer Dirk Claes tot de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de criminaliteitsstatistieken" (nr. 1044)

14 Interpellations jointes de

- M. Filip De Man au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la diffusion de fausses statistiques en matière de criminalité" (n° 1042)

- M. Dirk Claes au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les statistiques en matière de criminalité" (n° 1044)

 

14.01  Filip De Man (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, enkele weken geleden werd in twee kranten gewag gemaakt van een daling van de criminaliteit in het eerste semester van 2006, en wel op basis van de statistieken gepubliceerd door de federale politie op de webstek www.fedpol.be.

 

Een daling van de criminaliteit klinkt natuurlijk goed. Het is zelfs mooi meegenomen voor een minister, zeker voor de minister van Binnenlandse Zaken. Er kunnen echter heel wat kanttekeningen bij worden gemaakt.

 

Ten eerste, zoals u weet, gaat het hier over de door de politie geregistreerde criminaliteit. Die statistieken tonen dus slechts een topje van de berg aan criminele feiten die in dit land worden gepleegd.

 

De Veiligheidsmonitor van de federale politie bewijst dat. Dit is een tweejaarlijkse bevraging. De laatste keer werden meer dan 43.000 burgers bevraagd. De Veiligheidsmonitor geeft zonder meer aan dat de grote meerderheid van de misdrijven in dit land niet meer wordt gemeld. Volgens de Veiligheidsmonitor 2006 wordt slechts 34% van de misdrijven gemeld bij de lokale of federale politie en wordt maar 25% effectief opgenomen in een proces-verbaal. Er is dus sprake van een heel groot dark number.

 

Natuurlijk verschilt het aangiftepercentage naargelang het soort misdrijf. Men kan gemakkelijk begrijpen dat slachtoffers bijna altijd een inbraak in hun woning of de diefstal van hun wagen aangeven, al was het maar om een proces-verbaal aan de verzekeringsmaatschappij te kunnen voorleggen. Bij deze twee categorieën stijgt het aangiftepercentage vlot tot boven 80 en zelfs 90%.

 

Er zijn echter heel wat misdrijven waar dat niet het geval is. Ik geef enkele voorbeelden. Minder dan de helft van de gevallen van lichamelijk geweld wordt aangegeven, tussen 50 en 60% van de diefstallen zonder geweld wordt aangegeven, tussen 15 en 30% van de gevallen van vandalisme wordt aangegeven, 30% van de pogingen tot inbraak wordt aangegeven en ten slotte, 60% van de fietsdiefstallen wordt niet aangegeven.

 

De 1 miljoen geregistreerde misdrijven die sinds vijf tot zes jaar jaarlijks worden geregistreerd door de politiediensten, vormen slechts een beperkt deel van de totale criminaliteit die onze medeburgers jammer genoeg moeten ondergaan.

 

Ten tweede, ik kom nu tot de eigenlijke tabellen.

 

Het valt op, na aandachtige lezing van de tabellen van FedPol, dat de zogenaamde daling waarvan sprake in de twee kranten enkel en alleen te wijten is aan één welbepaalde categorie van misdrijven. Ik heb de tabel bij me: het gaat over “de bedrogmisdrijven tegen de eigendom”.

 

Ik word even een cijferfetisjist. In het eerste semester van 2005 werden er aangaande de bedrogmisdrijven tegen de eigendom 42.755 feiten genoteerd, en in het eerste semester van 2006 zakt dat plotseling fenomenaal naar 26.662 feiten. Dat is een verschil van 16.093 feiten.

 

In de tabel onderaan geeft de federale politie het globaal beeld van de genoteerde criminaliteit. Daar zien we dat men voor het eerste semester van 2005 komt op 506.743 feiten. Voor 2006, hetzelfde eerste semester, zakt dat aantal plots naar 494.159 gevallen. Dat is een verschil van 12.594 feiten.

 

Wonderwel blijkt dat overeen te komen met wat verderop in de tabel ook te vinden is bij de niet-criminele feiten. Daar staat namelijk een categorie “verloren voorwerpen”. Het aantal verloren voorwerpen bedroeg 92.767 in het eerste semester van 2005, en eigenaardig genoeg stijgt dat aantal spectaculair: in het eerste semester van 2006 worden dat er 110.527. Dat is een bijkomend aantal feiten van 17.760.

 

Ik haal die vele cijfers even aan om de vragen te kunnen stellen die zich daarbij natuurlijk opdringen.

 

Waarom is het aantal gevallen in de kolom “bedrogmisdrijven tegen de eigendom” zo fors gedaald van 2005 naar 2006? Klopt het niet dat die zogenaamde daling van de misdadigheid vorig jaar enkel en alleen te wijten was aan die ene kolom? Is ook het totaalcijfer onderaan te verklaren door die ene kolom bedrogmisdrijven? Mag zelfs worden gesteld dat zonder die technische ingreep het aantal criminele feiten in feite is gestegen in de eerste helft van 2006 en niet is gedaald?

 

Zullen de totaalcijfers voor 2006 – ik neem aan dat die eraan komen – ter zake worden gecorrigeerd? Heeft de minister enig zicht op het tijdstip van de publicatie van de volledige en tegelijk ook gecorrigeerde cijfers voor 2006?

 

14.02  Dirk Claes (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u verklaarde dat er een daling vast te stellen was van de geregistreerde feiten in de cijfers van het eerste semester van 2006 ten opzichte van 2005. thans blijkt echter dat de federale politie een andere manier van registreren heeft toegepast. Vergelijkingen zijn dus niet meteen mogelijk. In het verleden heeft de manier van registreren al aanleiding gegeven tot diverse discussies, interpretaties en onduidelijkheden. Toen hebt u gezegd dat met de nieuwe manier van registreren pas vanaf 2007 een vergelijking mogelijk zou zijn.

 

Als ik even doorga op wat de heer De Man daarnet zei, is het duidelijk, als we de cijfers van 2005 en 2006 vergelijken, dat het vooral zit bij de verduistering en de bedrieglijke vernietiging. In 2005 waren er meer dan 27.000 feiten en in 2006 waren er slechts 12.797 feiten. Waarschijnlijk heeft dat te maken met datgene waarnaar de heer De Man verwijst, de verloren voorwerpen die stonden geregistreerd bij de bedrieglijke vernietiging, iets wat nu is veranderd. Als men die cijfers optelt bij die voor 2006, dan komt men effectief tot een stijging in plaats van een daling. In die zin kan ik hem daar een stuk in volgen.

 

Mijnheer de minister, waarom werd er beslist om op een andere manier te registreren? Welke zijn de concrete wijzigingen in de manier van registreren? Wanneer zullen we over de volledige cijfers voor 2006 kunnen beschikken? Daarover is er immers altijd een interessant debat in dit Parlement.

 

14.03 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik kan het eigenlijk vrij kort houden want het gaat hier om de cijfers van het eerste semester van 2006. Ik verwijs even naar dat bewuste persartikel waarin het wordt voorgesteld alsof ik die cijfers – verkeerde cijfers – zou hebben doorgespeeld aan de pers. Ik blijf dan in het woordgebruik of in de terminologie van het artikel. Ik heb geen enkel cijfer doorgespeeld aan de pers, geen enkel.

 

Het artikel in de bewuste krant is dus fout en dat wordt ook toegegeven door de krant: de criminaliteitscijfers van het eerste semester van 2006 zijn alleen terug te vinden op de website van de federale politie en zijn als dusdanig daar ook uitgeplukt door de pers. Ik heb zelf vanuit mijn diensten of mijn kabinet geen enkele mededeling gedaan aan de pers.

 

Ten tweede, laat nu staan dat ik de cijfers van de nationale gegevensbank ooit zou hebben gebruikt of misbruikt, zoals de heer De Man suggereert om victorie te kraaien over het door de regering gevoerde veiligheidsbeleid: dat doe ik niet en ik bevestig nogmaals wat ik vroeger al in de commissie heb gezegd. Ik ben er veel eerder voorstander van om, als de commissie dat wenst, de verantwoordelijken van de federale politie met hun cijfers en statistieken te horen, eerder dan dat een minister daarover communicatie zou moeten voeren.

 

De nationale gegevensbank bevat de gegevens van de criminaliteit die door alle politiediensten in dit land, zowel lokaal als federaal, worden geregistreerd. U kent mijn nuancering van vroeger, toen het een nieuw systeem was: men had daarvoor cijfers per zone, van de federale politie. Ik bevestig dat vooraleer het gehele systeem operationeel is en het samenbrengen van de zones en de federale politie met gebruik van dezelfde kwalificaties van de misdrijven toelaat vergelijkingen te maken, het systeem eigenlijk eerst een aantal jaren moet functioneren. Dat heb ik altijd gezegd. U zal mij dus niet meer kunnen verwijzen naar persconferenties of mededelingen om te wijzen op deze of gene evolutie.

 

Het enige wat ik zeg is dat die cijfers en statistieken mij toelaten om te zeggen waar het goed gaat en waar het fout loopt. Waar het fout loopt moeten we met de politie overleggen om te zien of aanvullende acties nodig zijn om een groeiend fenomeen de kop in te drukken. Daardoor worden statistieken zinvol voor mij. Er is de uitvoering van bepaalde veiligheidsplannen. Men stelt vast dat inzake bepaalde kwalificaties de zaken minder goed evolueren. Dan moet kunnen worden bijgestuurd. Dat vind ik de relevantie van criminaliteitsstatistieken, en geen andere.

 

Zo kom ik tot de grond van de zaak en de reden voor de interpellaties. Bepaalde verloren voorwerpen die vroeger werden geregistreerd bij de categorie bedrogmisdrijven tegen eigendom, blijken nu volgens de informatie die ik krijg van de federale politie, geregistreerd te worden bij de niet-criminele feiten. Dat is een verfijning die de nationale gegevensbank zelf heeft aangebracht. Ik heb de federale politie gevraagd op basis van uw vraagstelling aan mij om in de toekomst eventuele veranderingen of wijzigingen in de registratie duidelijk op de website te vermelden.

 

Als men dat van de website plukt, zou men erop moeten worden gewezen dat er een wijziging werd aangebracht. Er zijn geen cijfers meegedeeld, laat staan valse cijfers. Ik vind dat een beetje te gek voor woorden. Maar wat mij meer verontrust, is de stijging die wij sinds een aantal jaren – wij hebben daarover vorige week donderdag gedebatteerd in de plenaire vergadering – kunnen noteren in het aantal woninginbraken. Daar zie je effectief een verontrustende stijging en dat is het fenomeen van de rondtrekkende dadergroep waarvoor een aangepast actieplan op zijn plaats is volgens mij. Wij moeten over aanvullende maatregelen beslissen. Het is een beetje als een thermometer die aangeeft dat bepaalde fenomenen effectief en hausse zijn en daarop moet de politie met een aangepast plan een antwoord geven.

 

Dat is voor mij de enige bestaansreden van deze gegevensbank. Zij is samen met andere cijfers zoals de veiligheidsmonitor een instrument op basis waarvan het beleid kan worden bijgestuurd.

 

Ik ben de twee interpellanten dankbaar omdat zij mij de kans geven het artikel in de bewuste krant alleszins te corrigeren. Ik herhaal nogmaals dat dit door de redactie van de krant ook ruiterlijk werd toegegeven.

 

14.04  Filip De Man (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik heb natuurlijk van u geen rechtzetting mogen lezen in de pers.

 

14.05 Minister Patrick Dewael: Ik heb deze nochtans verstuurd. Dat is altijd zo, mijnheer De Man. U weet hoe dat gaat met de pers. U bent de eerste om u daarover te beklagen. U stuurt altijd een pak communiqués rond en u hebt al dikwijls van op de tribune gezegd dat u daar nooit iets over leest. Dat gebeurt zelfs met ministers. Ik heb dat verstuurd. Aan de telefoon sloeg de betrokken journalist mea culpa. De hoofdredacteur zei me dat het niet meer zou gebeuren maar de rechtzetting heb ik niet gelezen. Deze woorden mogen integraal worden overgenomen. Ik twijfel er trouwens niet aan dat u ermee naar de krant zult gaan.

 

14.06  Filip De Man (Vlaams Belang): Ik hoef niet naar de krant te gaan. Het is natuurlijk een beetje verrassend dat u nu zegt dat u als minister van Binnenlandse Zaken een rechtzetting heeft verstuurd naar een krantengroep want ik geloof dat het ook in de Gazet van Antwerpen stond.

 

14.07 Minister Patrick Dewael: Neen, het verhaal is meer genuanceerd dan dat. Ik heb geen rechtzetting gestuurd maar ik heb wel uitleg gevraagd. Er stond in een artikel in Het Belang van Limburg – die krant behoort zoals u weet tot de RUG, de Regionale Uitgeversgroep – alsof ik cijfers zou hebben meegedeeld, quod non. Op basis daarvan heeft de andere poot van diezelfde RUG, namelijk de Gazet van Antwerpen, zich afgevraagd waarom ik dat aan Het Belang van Limburg had gegeven en niet aan hen. De waarheid is dat ik – dit keer althans – niets aan Het Belang van Limburg heb gegeven.

 

14.08  Filip De Man (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik blijf mij erover verbazen dat wanneer een minister van Binnenlandse Zaken woorden in de mond worden gelegd, de krant dan niet meteen na uw rechtzetting met zoveel woorden toegeeft in de fout te zijn gegaan. Als we lezen dat de criminaliteit daalt met 2,5 procent, kijken we toch allemaal op en stellen we daar vragen bij.

 

Ten tweede, u hebt mij niet geantwoord op mijn vraag of het aantal criminele feiten dan feitelijk is gestegen in 2006 in plaats van gedaald. U geeft mij daarop geen antwoord.

 

Op mijn volgende vraag, wanneer we die cijfers voor 2006 mogen verwachten, geeft u ook geen antwoord.

 

14.09 Minister Patrick Dewael: In juni.

 

14.10  Filip De Man (Vlaams Belang): In juni.

 

Uw voorstel om een verantwoordelijke van de federale politie te horen, zal dus niet kunnen worden gerealiseerd vóór juni, aangezien ze daarvoor de cijfers nog niet hebben. Ik stel vast dat het hoe dan ook niet meer kan voor de ontbinding van deze Kamer. Daarmee wordt ons het gras voor de voeten weggemaaid. Dit Parlement zal de cijfers voor 2006 blijkbaar niet kunnen bespreken, wat ik ten zeerste betreur, mijnheer de voorzitter.

 

14.11  Dirk Claes (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, we mogen de cijfers op de website van de federale politie toch beschouwen als officiële informatie. Die verschijnen toch altijd voor een stuk onder de verantwoordelijkheid van het personeel, maar ook van u, in uw hoedanigheid van minister. Daar kunnen we toch niet onderuit. Er moet toch iemand zijn verantwoordelijkheid opnemen.

 

Dan vind ik het wel een goede suggestie van u dat de wijzigingen erbij moeten worden gezet, anders vergelijkt men natuurlijk appelen met peren. Men zou dan minstens kunnen vragen op te letten voor wat er in 2006 is gebeurd. Men kan het er wel uit puren, maar dan moet men naar de details gaan kijken. Dan zal men het wel vinden. Dat is echter geen automatisme.

 

Het is wel belangrijk dat er een trend is in 2006. U geeft dat ook toe en we zien dat ook in de cijfers. De diefstallen met verzwarende omstandigheden, waaronder inbraak, zijn met bijna 5.000 eenheden gestegen.

 

Uit een aantal andere artikels blijkt dat in Brussel het aantal inbraken met 30 procent is gestegen, in Antwerpen met 16 procent en in Charleroi met 45 procent. Dat is een trend in die steden, maar diezelfde trend vindt men ook terug in de andere gemeenten. Als het in Brussel regent, druppelt het in de andere gemeenten. Ik zie ook wel wat cijfers van kleinere zones en daar is dat ook het geval. Als we de volledige cijfers van 2006 zullen krijgen, zal het effectief nog een serieuzere stijging worden, want we zitten in een stijgende curve, ook in 2007. In die zin wil ik nog eens terugkomen op de vraag die ik hier in de commissie zelf heb gesteld. Kunnen wij de nieuwe commissaris-generaal, de heer Koekelberg, hier eens uitnodigen? Wij hebben dat gevraagd. U zult daarvoor nog wel een datum vinden, mijnheer de voorzitter. Ik twijfel daar niet aan.

 

Wij zouden graag hebben dat hij ons kan meedelen waar men aan het bijsturen is en hoe men zal ingaan tegen die woninginbraken. Het interesseert ons om dat van de commissaris-generaal te mogen horen.

 

Le président: Votre vœu sera exaucé, monsieur Claes.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een eerste motie van aanbeveling werd ingediend door de heer Dirk Claes en door mevrouw Katrien Schryvers en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellaties van de heren Filip De Man en Dirk Claes

en het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken,

beveelt de regering aan

- om bij de registratie en verwerking van de criminaliteitscijfers dezelfde methodiek te gebruiken zodat vergelijkingen over lange tijd mogelijk zijn;

- de cijfers sneller beschikbaar te maken en hierover jaarlijks een debat binnen de commissie Binnenlandse Zaken van de Kamer ter duiding van de cijfers te voorzien."

 

Une première motion de recommandation a été déposée par M. Dirk Claes et par Mme Katrien Schryvers et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu les interpellations de MM. Filip De Man et Dirk Claes

et la réponse du vice-premier ministre et ministre de l’Intérieur,

recommande au gouvernement

- d’utiliser la même méthode lors de l’enregistrement et du traitement des statistiques relatives à la criminalité, afin de permettre les comparaisons à long terme;

- de fournir les chiffres plus rapidement et de prévoir en commission de l’Intérieur de la Chambre un débat annuel au cours duquel ces chiffres pourront être explicités."

 

Een tweede motie van aanbeveling werd ingediend door de heer Filip De Man en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellaties van de heren Filip De Man en Dirk Claes

en het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken,

verzoekt de minister

er op toe te zien dat bij de publicatie van officiële criminaliteitsstatistieken geen valse indruk wordt gewekt bij de bevolking."

 

Une deuxième motion de recommandation a été déposée par M. Filip De Man et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu les interpellations de MM. Filip De Man et Dirk Claes

et la réponse du vice-premier ministre et ministre de l’Intérieur,

demande au ministre

de veiller à ce que la publication des statistiques officielles relatives à la criminalité ne crée pas une fausse impression auprès de la population.“

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de heren Georges Lenssen en Jean-Claude Maene.

 

Une motion pure et simple a été déposée par MM. Georges Lenssen et Jean-Claude Maene.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

15 Interpellatie van mevrouw Katrien Schryvers tot de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de uitvoering van het regeerakkoord" (nr. 1057)

15 Interpellation de Mme Katrien Schryvers au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'exécution de l'accord de gouvernement" (n° 1057)

 

15.01  Katrien Schryvers (CD&V): Mijnheer de minister, het regeerakkoord stelt een aantal doelstellingen voorop dat in deze legislatuur, ook op het vlak van Binnenlandse Zaken, meer zuurstof voor België moest brengen. Als ik zie wat er op het vlak van politie is gebeurd, moet ik in de eerste plaats vaststellen dat de hoofdklemtoon de voorbije jaren heeft gelegen op het herstellen van fouten, op het rechtzetten van situaties die in de vorige legislatuur waren ontstaan of van dingen die toen werden beslist.

 

Het verhogen van de inzetbaarheid van de politie werd een van de speerpunten van het regeerakkoord. Meer dan terecht, mijnheer de minister, laat ik daarover heel duidelijk zijn, dat is ook onze stelling. Daarbij ging de regering ervan uit dat het Mammoetbesluit door de heel stringente arbeidstijdregelingen een verlamming van de inzetbaarheid van de agenten teweeg had gebracht. Ik zeg nog altijd agenten, maar het zijn natuurlijk inspecteurs. Maar ook in die analyse kunnen wij ons vinden, mijnheer de minister, want het was inderdaad zo.

 

In de praktijk stellen wij echter vast dat het tot eind 2006 heeft geduurd eer er echt een resultaat op tafel is gekomen. Inzake de oplossingen die door u, mijnheer de minister, naar voren zijn geschoven, verschillen wij toch van mening over het resultaat dat zij hebben of zullen hebben, en of zij veel van doen zullen hebben met de initiële problemen.

 

Want wat hebben wij gekregen? Een opwaardering van het CALog-statuut voor rekening van de lokale zones, een eindeloopbaanpremie voor de uitgestelde ziektedagen, opnieuw voor rekening van de lokale besturen en een regeling voor wijkagenten waarbij die recht krijgen op avond- en weekenduren, eveneens ten laste van de zones. Mijnheer de minister, wij hebben daarover al meermaals gediscussieerd maar u hebt mij nog altijd niet overtuigd van de meerwaarde die al die maatregelen betekenen voor de inzetbaarheid van de politie.

 

Inzake het CALog-personeel wil ik nog even opmerken dat voortaan ook de Brussel-premie zal worden toegekend aan het administratief en logistiek personeel in Brussel. Ik vind dat weinig logisch. De bedoeling van zo’n premie is het personeel voor langere tijd aan een korps, in casu het Brusselse, te binden. Gezien het feit dat de regels inzake mobiliteit recent zijn gewijzigd en een personeelslid nu 5 jaar moet blijven, stel ik mij de vraag wat het nut nog is van zo’n premie. Want waarom moet men een premie geven aan iemand die 5 jaar blijft, terwijl die verplicht is 5 jaar te blijven? Bent u van plan, mijnheer de minister, die regeling te wijzigen? Hoe logisch is die regeling en welk nut heeft zij nog?

 

De maatregel inzake de calogisering moest meer blauw op straat brengen en werd steeds als een van de wondermiddelen naar voren geschoven. Ik citeer daarvoor even uit het regeerakkoord. Daarin staat: “Tijdens de volgende legislatuur zal de lokale politie versterkt worden met een equivalent van 2.500 eenheden, zonder meerkosten voor de lokale politiezones.”

 

Ik ken uw argumentatie aangaande die meerkosten, maar ik blijf daarbij toch ook een aantal twijfels hebben

 

Die twijfels heb ik niet voor de resultaten, want die zullen zeker lager uitvallen dan hetgeen u hebt vooropgesteld. Het cijfer van 2.500 uit het regeerakkoord werd bijgesteld in de superministerraad van 30 en 31 maart 2004, want het werd verhoogd naar 3.000. Enkele maanden geleden echter, bij de bespreking van de beleidsnota voor dit jaar, hoorde ik van u plots een cijfer van 1.080 tegen het jaar 2009, dus geen 3.000 meer. Hooguit 1.080 personeelsleden zullen tegen 2009 opnieuw operationele taken kunnen uitvoeren. Ik kan daaruit alleen maar afleiden dat de hele calogiseringsoperatie niet het beoogde resultaat heeft.

 

Een andere maatregel was de creatie van het veiligheidskorps dat in het leven werd geroepen om de werklast van de zones met een gerechtsgebouw op hun grondgebied te ontlasten. Momenteel zijn er zowat 248 leden. Het hoeft geen betoog dat die grotendeels in Brussel werken, maar recent kreeg Charleroi ook nog toezegging voor extra ondersteuning. Ik kan best begrijpen dat steden, bijvoorbeeld ook Charleroi, bepaalde maatregelen vereisen, maar we kunnen er toch niet omheen dat in de verdeling van de leden van het veiligheidskorps vooral de grote steden van de maatregel genieten en dat de kleinere politiezones er eigenlijk niets aan hebben.

 

Het regeerakkoord bepaalt ook dat er een versterking zou komen van de Dienst Algemene Reserve, de DAR. Er werd intussen echter beslist om een interventiekorps op te richten. Het resultaat daarvan is dat de DAR bijna leeg is. We kunnen dan eigenlijk ook stellen dat de DAR gewoon vervangen is door een gedeconcentreerd korps, wat het interventiekorps eigenlijk is. Dat maakt het, denken wij, natuurlijk wel moeilijk om in crisissituaties snel te kunnen optreden en te kunnen beschikken over een reserve aan politiemensen die onmiddellijk inzetbaar zijn.

 

Mijnheer de minister, mijn vragen daarover zijn de volgende.

 

In welke mate hebben de aangekondigde maatregelen geresulteerd in een grotere veiligheid?

 

Bent u afgestapt van de doelstelling om 3.000 personeelsleden door de calogiseringsoperatie terug operationeel in de politiediensten te maken? Is het streefdoel zeer sterk verlaagd, namelijk naar 1.080 in 2009, wat de praktijk dan nog zal moeten uitwijzen?

 

Hoe ziet u de toekomst van de DAR?

 

Hoe ziet u de evolutie van het veiligheidskorps?

 

Kort wil ik het nog hebben over een andere doelstelling in het regeerakkoord, namelijk aangaande de stimulatie van een verdraagzame samenleving. Een punt daarbij is de doelstelling om de inburgering te bevorderen en emancipatie te stimuleren.

 

Wij hebben de voorbije periode in deze commissie twee heel belangrijke wijzigingen in de Vreemdelingenwet behandeld, onder meer de procedure tot het bekomen van een verblijfsvergunning en de regeling voor de gezinshereniging – zeer recent nog, nauwelijks een of twee weken geleden.

 

De minister had hier naar onze mening de kans om eisen tot inburgering te stellen, maar dit werd niet gedaan. Amendementen van onze kant werden van de tafel geveegd. Nochtans is het bepalen van bepaalde inburgeringsvoorwaarden bij het bekomen van een verblijfsvergunning de eerste stap naar emancipatie voor mensen. Dit geldt in het bijzonder voor vrouwen van allochtone origine die naar ons land komen in het kader van gezinshereniging of die al in ons land verblijven. Vooral bij de opvoeding van kinderen moeten wij vaststellen dat een gebrekkige kennis van onze taal een belangrijke handicap is voor de integratie en later ook op de arbeidsmarkt.

 

Een andere doelstelling van het regeerakkoord was de vereenvoudiging en integratie van verblijfsstatuten. Wij herhalen nogmaals wat wij bij de laatste wijziging hebben opgemerkt. Het is een groot kluwen van verblijfstitels geworden waar straks niemand nog de bomen door het bos ziet. Hierin hebt u onze fractie tijdens de laatste bespreking in de commissie ook gelijk gegeven.

 

Ik heb ter zake de volgende vragen, mijnheer de minister. In welke mate komen wijzigingen inzake het vreemdelingenbeleid tegemoet en in welke mate dragen ze bij tot de doelstelling van het regeerakkoord om een meer verdraagzame samenleving te creëren?

 

Hoe denkt de regering alsnog verdere, andere, bijkomende maatregelen te nemen die de inburgering bevorderen? Hoe wil de regering de emancipatie stimuleren?

 

15.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, ik begrijp de politieke drijfveer achter deze en ook andere interpellaties die dezer dagen in deze en andere commissies worden ontwikkeld, maar op basis van de vraag die ik heb ontvangen en wat ik hier vandaag hoor, is het moeilijk om op alles een concreet antwoord te geven. Mevrouw Schryvers heeft dit als een interpellatie aangekondigd en heeft zeer algemene vragen over het regeerakkoord geformuleerd om na te gaan wat werd gerealiseerd. Zij vroeg onder meer in welke mate dit tot een grotere veiligheid en meer verdraagzaamheid heeft geleid. Daarop komt het eigenlijk neer. Met een dergelijk algemeen interpellatieverzoek kan men natuurlijk alle kanten uit. Dat zult u waarschijnlijk ook niet betwisten.

 

Ik zal voor de vuist weg op een aantal punten die u vernoemt, ingaan. Ten eerste, wat het integratie- of vreemdelingenbeleid betreft, wij hebben vorig jaar aanpassingen in de vreemdelingenwetgeving van 1980 en de zogenaamde Mammoet II gedaan. U zegt dat ik uw fractie gelijk geef. Ik heb zelf in de commissie gezegd dat dit een aanpassing is van een zeer complexe en dwingende richtlijn van de EU is. Wij kiezen daar dus niet voor.

 

Wanneer er consensus bestaat over een richtlijn, zijn de lidstaten van de Europese Unie op een bepaald ogenblik verplicht om hun wetgeving dienovereenkomstig aan te passen. Wij hebben dat ook gedaan. Er is daar dus weinig keuzemogelijkheid, er zijn weinig alternatieven. Men moet dat gewoon implementeren. Dat hebben wij in essentie eigenlijk ook gedaan bij Mammoet II.

 

Waarover u mij nu ondervraagt, zijn niet zozeer de aanpassingen van vorig jaar. Ik dacht dat we het in grote lijnen met elkaar eens waren wanneer het gaat over de hervorming van de procedure voor asiel met de oprichting van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, de inkorting van de termijn waarbinnen een asielverzoek moet kunnen worden behandeld, de noodzaak van strengere controles op schijnhuwelijken en gedwongen huwelijken en het aanscherpen van bepaalde criteria. Misschien gaat het niet ver genoeg, maar we worden steeds gedreven door onze bekommernis om in Europees verband te komen tot een geharmoniseerd geheel. Het heeft inderdaad niet veel zin om, zoals Nederland heeft gedaan, te proberen de strafste van de klas te zijn. Dan zullen we natuurlijk altijd proberen om elkaar de loef af te steken en de problemen naar elkaar toe te schuiven. Ik zal de hele discussie over de zogenaamde Belgenroute niet overdoen. Hoe dan ook, we passen als land onze wetgeving aan een Europese richtlijn aan.

 

De vragen die u mij nu stelt, hebben eigenlijk te maken met de nationaliteitsverwerving en de integratievereisten die daaraan gekoppeld zijn. Daar hebt u mij zojuist vragen over gesteld. Uw fractie heeft voorgesteld om de bepalingen ter zake aan te scherpen en er inburgeringsvoorwaarden aan te verbinden, onder andere kennis van de taal. Dat is echter geen bevoegdheid die tot de commissie voor de Binnenlandse Zaken behoort, het is een bevoegdheid van de commissie voor Justitie. We kunnen daar een debat over voeren en we kunnen daarover van gedachten wisselen. Wil men de Belgische nationaliteit verwerven, dan moet men natuurlijk aan een aantal voorwaarden voldoen. Uw partijvoorzitter is zeer geïnteresseerd in wat hij altijd de snel-Belg-wet noemt, die verstrengd moet worden. Ik heb betoogd, ook onlangs nog, naar aanleiding van de publicatie van een boek, waarvan ik u trouwens de lectuur aanbeveel, dat die verstrengingen voor mij een stap in de goede richting vormen maar dat we waarschijnlijk in de loop van de volgende legislatuur over andere aanpassingen zullen moeten discussiëren.

 

Ik heb ook gezegd – maar dit is mijn persoonlijke mening, ik ben ook politicus en ik spreek hier niet namens de regering – dat de kennis van de taal volgens mij een van de belangrijke elementen moet zijn die volgens mij moeten worden verbonden aan de nationaliteitsverwerving.

 

De Vlaamse Gemeenschap levert inspanningen op het vlak van de inburgering. De Franse Gemeenschap heeft haar eigen politiek. Dat behoort tot de bevoegdheid van de Gemeenschappen.

 

Nationaliteitsverwerving is nog altijd een federale bevoegdheid maar jammer genoeg geen bevoegdheid als dusdanig van de minister van Binnenlandse Zaken. Ik heb zelf mijn gedachten een beetje de vrije loop gelaten over de vraagstelling of het nu wel de Kamer van volksvertegenwoordigers moet blijven, die de aangewezen instantie is om naturalisatieaanvragen te onderzoeken. Dat heeft zijn historische redenen, maar ik denk dat we de durf moeten hebben om dat een beetje meer te objectiveren. Dat zou ook bepaalde leden van uw fractie die zich de jongste tijd nogal hebben moeten opwinden, een rustiger bestaan verzekeren.

 

Ik kom tot het tweede aspect van uw vraag, met name de veiligheid. De verdere uitbouw van de geïntegreerde politie is een van de belangrijkste onderdelen van het regeerakkoord geweest: meer blauw op straat, regelgeving voor private veiligheidsinitiatieven.

 

Mevrouw Schryvers, ik kan alleen maar vaststellen dat op alle initiatieven die de regering heeft genomen en alle ontwerpen die wij hebben ingediend, u vaak “ja” hebt gestemd, u soms hebt onthouden in de meest kritische zin van het woord, maar slechts zelden tegen hebt gestemd.

 

U zegt dat wij een politiehervorming hebben geërfd. Dat klopt. We hebben al het mogelijke gedaan om die politiehervorming, die geïntegreerde politie, zo goed mogelijk op poten te stellen.

 

Er werden veel zaken gerealiseerd die in het regeerakkoord stonden. U hebt mij gevraagd ze even op te sommen. Ik denk niet dat we daarop moeten doorgaan. Ik denk aan de deontologische code van de politiediensten, de initiatieven inzake voetbalveiligheid, de elektronische Community Policing, het e-loket, ecops en de belastingverminderingen voor particulieren op het vlak van inbraak en brandbeveiliging.

 

Dat zijn allemaal maatregelen die door ons werden aangebracht en die strikt genomen niets te maken hebben met de functionering van de geïntegreerde politie, maar in de marge daarvan hebben beoogd dat een belangrijke stap zou worden gezet in de richting van het wegnemen bij de burger van het onveiligheidsgevoel dat nog altijd bestaat. Ik ben het met u eens. We kunnen er niet naast kijken. U weet ook dat het bestaan van dat onveiligheidsgevoel niet altijd rationeel verklaarbaar is, maar te maken heeft met een heleboel andere zaken.

 

Wij hebben nog andere zaken beslist. We hebben de federale politie hervormd en geherstructureerd. Ik denk dat wij bij die gelegenheid zelfs unanimiteit hebben mogen noteren in de commissie. Dat werd unaniem goedgekeurd, voor zover het Vlaams Belang aanwezig was. Dat weten wij niet altijd, dat is vaak niet het geval.

 

Wat de wijziging van de wet op de private veiligheid betreft, werd een wettelijk kader gecreëerd om specifieke veiligheidsdiensten te organiseren bij de openbaarvervoermaatschappijen.

 

Dat zijn allemaal zaken die de moeite waard zijn om te vermelden.

 

U bent wat concreter geworden en hebt gevraagd hoe het zit met het streven naar meer blauw op straat, het operationeel maken van de aanwezige politiecapaciteit. Wij willen de mensen die een politieopleiding hebben gekregen zoveel mogelijk in operationele taken. Er is een calogiseringsoperatie geweest. Bij de federale politie heeft dat als resultaat dat tegen 2009 – wat niet meer zo veraf is – ongeveer 1.080 ambten worden gecalogiseerd.

 

Ook aan de lokale politiezones worden inspanningen gevraagd. U bent op de hoogte van mijn rondzendbrief van november 2004. Wij proberen de zones te stimuleren door militairen ter beschikking te stellen. Dat was een maatregel waarop aanvankelijk niet zo enthousiast werd gereageerd omdat men zich afvroeg wie dat zou betalen. Het eerste jaar was dat voor rekening van de federale overheid.

 

Ondertussen besliste de federale regering dat in de toekomst de militairen gedeeltelijk ten laste van de federale overheid blijven. Een derde is voor rekening van Defensie, een derde is voor rekening van het Verkeersveiligheidsfonds en een derde is voor rekening van de gemeenten. In de toekomst zal dus meer van de regeling gebruik worden gemaakt.

 

Er was het hele, druk bediscussieerde ontwerp waarbij gekwalificeerd burgerpersoneel voor de vaststellingen van wetenschappelijke en gerechtelijke politie verantwoordelijk wordt gemaakt. Blinden en slechtzienden werden bevoegd gemaakt om afgeluisterde telefoongesprekken uit te typen. Daartoe werd en wordt extrapersoneel en gekwalificeerd burgerpersoneel aangeworven. Statutair – dat is niet onbelangrijk – wordt het burgerpersoneel gevaloriseerd. Een wet ter zake werd in het Parlement goedgekeurd.

 

Nogmaals, de politie moet zich zoveel mogelijk bezighouden met wat ik altijd haar kerntaken noem. Oneigenlijke politietaken en bureaucratie moeten zoveel mogelijk worden vermeden.

 

Een heel belangrijke omzendbrief – ik kan het niet genoeg benadrukken – is de omzendbrief van 1 december 2006. Aan de omzendbrief ging een heel brede en lange discussie tussen de politiediensten zelf, de burgemeesters, de gouverneurs en ook de magistratuur vooraf. Ik noem de bewuste omzendbrief een mijlpaal, omdat de magistratuur zich voor de eerste maal in het beleid van “meer blauw op straat” inschakelt.

 

U weet dat het oneigenlijke politietaken zijn. Mijn kritiek was dat de politie – oneerbiedig gezegd – vaak als loopjongen door de magistratuur werd gebruikt en een aantal taken diende in te vullen die perfect door andere diensten kunnen worden gedaan.

 

De omzendbrief werd verstuurd en wordt ook door de magistratuur gedragen. Dat is een belangrijke stap in de goede richting.

 

Er zijn nog andere, belangrijke maatregelen, zoals het veiligheidskorps, waarnaar u nog eens verwees. Het veiligheidskorps is echter een bevoegdheid van mijn collega van Justitie. Zij slaagde er mettertijd in om het veiligheidskorps operationeel te maken.

 

Er is de indeplaatsstelling van het interventiekorps, waarnaar ik daarjuist verwees bij mijn antwoord op de interpellatie van mevrouw Salvi. Ook voor het interventiekorps hebben wij stappen vooruit gezet.

 

Er is het wegwerken, dankzij federale maatregelen, van een aantal deficits. Herinner u de deficits die bij het Brusselse korps bestonden. Door de invoering van een aantal gerichte maatregelen zijn wij erin geslaagd om de kaders vandaag volledig in te vullen.

 

Wij hebben ook de HYCAP-richtlijn bijgestuurd en de arbeidstijdorganisatie versoepeld. Wij hebben bovendien de mobiliteitsregels versoepeld. Over dat laatste punt stelde u mij de vraag of het voor een zekere tijd binden van politieagenten aan hun zone een goede maatregel is. Ik denk van wel.

 

15.03  Katrien Schryvers (CD&V): Mijnheer de minister, ik heb daar op zich geen problemen mee. Maar moet daar nog een premie tegenover staan in Brussel?

 

15.04 Minister Patrick Dewael: De premie is iets dat in Brussel geleid heeft tot resultaten. Het binden van de politieagenten aan hun zone is een belangrijke stap. Het onderzoeken van de wenselijkheid om een premie in te voeren heb ik gekoppeld aan een voorwaarde, namelijk dat dit minstens moest gebeuren op het niveau van een gerechtelijk arrondissement. Als men dat niet doet, dan riskeert men verplaatsingseffecten. Dan gaat men immers het probleem in één zone oplossen, dat heb ik trouwens ook zo gezegd in Charleroi, maar dan zal men zien dat de mensen met een premie worden gelokt naar Charleroi. Dan gaat men tekorten zien ontstaan in naburige zones. Dat moet dus minstens gebeuren op het niveau van een gerechtelijk arrondissement.

 

Er is de federale tenlasteneming geweest van de CIC's. Er is ook de uitbreiding geweest van de bevoegdheden van de hulpagenten. Die worden voortaan agenten van politie genoemd, zoals u weet. Er is ook een regeling omtrent detacheringen vanuit de lokale politiezones. En er zijn zovele andere maatregelen. In de begrotingsopmaak en in mijn beleidsnota's zijn die maatregelen allemaal gespecificeerd. Ze zijn ook allemaal uiteengezet.

 

Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat uw interpellatie vandaag te maken heeft met het feit dat er dit weekend gedurende een aantal dagen een bijzondere Ministerraad plaatsvindt. Uw fractie zegt dat dit waarschijnlijk een opsomming wordt van de maatregelen die paars allemaal heeft genomen en dat u voorafgaand aan die Ministerraad het accent wilt leggen op een aantal zaken waar de regering nog niet tot resultaten is gekomen. Ik versta dat natuurlijk vanuit oppositioneel oogpunt. Nogmaals, ik kan mijn verhaal eindeloos maken, maar het zijn zaken die u weet. U weet immers heel goed wat wij allemaal beslist hebben in deze commissie.

 

Als u mij nu vraagt naar het geheel van die politionele inzetbaarheid, of ik daar ben geraakt waar ik had willen geraken, dan is er één blijvend knelpunt, namelijk het valoriseren van de wijkfunctie. De politie staat er op alle terreinen, zeker in zijn recherchecapaciteit. De politie is erin geslaagd om voor alle misdrijven die de afgelopen maanden tot de verbeelding spraken in een redelijke tijdspanne tot oplossing te komen. De burger zit vandaag echter nog steeds met die vraag hoe het zit met de politie in zijn straat, wijk of buurt.

 

Wij hebben daarover ook met de vakbonden gesproken. Daar is ook een aanpassing gebeurd in verband met het premiesysteem. Ik vind dat een belangrijke verantwoordelijkheid van alle zones en van alle zonechefs om in de loop van de komende maanden en jaren meer capaciteit vrij te maken voor die community policing, voor die wijkgerichte werking.

 

Mijnheer de voorzitter, samengevat, het is onvolledig, maar het zou mij in tijdsbestek veel te ver leiden. Op het vlak van de vreemdelingenwetgeving hebben wij belangrijke stappen gezet in de richting van een meer verdraagzame samenleving, maar over naturalisaties is zeker nog niet alles gezegd. Op het vlak van de politionele capaciteit hebben wij ook gepoogd om goed werk te leveren. Op het vlak van de wijkwerking kan het voor mij echter nog steeds beter. Dat is een eerlijk en objectief antwoord.

 

15.05  Katrien Schryvers (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik zal kort zijn; ik denk niet dat ik de tijd daarjuist heb overschreden.

 

15.06 Minister Patrick Dewael: Anders zou u zeggen dat ik niet heb geantwoord en dat wil ik niet.

 

15.07  Katrien Schryvers (CD&V): Dat zou ik ook niet willen, mijnheer de minister.

 

Ik dank de minister voor zijn antwoord.

 

Wat de vreemdelingenwetgeving betreft, ik heb, mijnheer de minister, uw verklaring vandaag genoteerd dat u er toch ook voorstander van bent dat personen die aan gezinshereniging doen, over voldoende bestaansmiddelen en een ziekteverzekering zouden moeten beschikken. In dat artikel werd niet gespecificeerd over welke categorieën het gaat. Misschien is het ook hier weer de pers die fout citeert? Misschien kunt u de commissie eens het boek ter beschikking stellen. Dan kunnen wij nazien of dat allemaal correct is en of we mekaar daarin kunnen vinden?

 

15.08 Minister Patrick Dewael: Ik kan het niet ter beschikking stellen, maar ik ga u wel een opdracht geven.

 

15.09  Katrien Schryvers (CD&V): Wat betreft de nationaliteitswetgeving, mijnheer de minister, kan ik u zeggen dat CD&V een wetsvoorstel ter zake heeft. Het staat u natuurlijk vrij om dat te ondersteunen, want ik stel vast dat u veel van onze standpunten deelt.

 

Wat betreft de politie, zegt u dat de doelstellingen eigenlijk wel werden bereikt behalve dan voor de wijkfunctie. Ik denk dat de doelstelling voor de calogiseringsoperatie in eerste instantie 2.000 bedroeg en pas nadien werd bijgesteld naar 3.000. U spreekt ook nu weer van 1.080.

 

15.10 Minister Patrick Dewael: Neen, die 1.080 is het niveau van de federale politie. Ik verwijs nogmaals naar het overzicht in de beleidsbrief die ik heb ingediend bij de begroting. Daarin staan de details. Als u wilt, wil ik voor het verslag nog eens de details geven.

 

Die 1.080 is calogisering van enkel en alleen federale politie.

 

15.11  Katrien Schryvers (CD&V): Ik zou u absoluut willen vragen dat die operatie continu wordt geëvalueerd om te zien wat het effect daarvan is. Hetzelfde geldt voor het effect van de uitbetaling van de ziektedagen einde loopbaan. U weet dat ons standpunt was dat daarmee eigenlijk wordt toegegeven aan een gebrekkige controle. Men zou beter door een intense en goede controle ervoor zorgen dat er niet zomaar ziekteverzuim is.

 

U zegt dat wij met heel wat punten akkoord gaan. Wij hebben hier inderdaad heel wat ontwerpen mee goedgekeurd of ons bij de stemming ervan onthouden. Ik laat u wel opmerken dat heel wat maatregelen die u opneemt, geregeld zijn bij KB met uitvoering van een aantal wettelijke maatregelen.

 

Wat de wijkinspecteurs betreft, denk ik inderdaad dat er niet voldoende maatregelen zijn genomen. U zegt nu zelf dat er op dat vlak te weinig vooruitgang is geboekt. Ik kan u daarover toch wel zeggen dat wij duidelijke opmerkingen hebben gemaakt toen er een overeenkomst is gesloten met de vakbonden waarbij de wijkinspecteurs het recht kregen op avonduren en weekenduren. U hebt het als een recht voorgesteld, zodat die wijkagenten, ook als ze in hun zone niet worden ingezet tijdens avond- en weekenduren, toch recht zouden hebben op de uitbetaling van de supplementen daarvoor, juist om de functie van wijkinspecteur aantrekkelijker te maken. Wij hadden een alternatief voorstel, dat wijkagenten verplichtte om gedurende een aantal avond- en weekenduren aanwezig te zijn in hun wijk. Dat zou resultaat hebben gehad voor de wijkwerking, terwijl ik nu vaststel dat in heel wat zones de wijkinspecteurs wel de avond- en weekenduren presteren, maar niet in hun wijk. Zij doen dat in IPA-acties of in WODKA-acties. U hoort mij die acties niet in vraag stellen, maar de wijkinspecteurs moeten volgens ons in de wijk zijn. Ik zou u absoluut willen vragen om er verder op toe te zien. U zegt dat het de verantwoordelijkheid is van de zonechefs en de burgemeesters, maar ik denk dat u ter zake toch ook heel wat directieven kunt geven. Ik zou u willen vragen om dat ook zeker te doen.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Katrien Schryvers en door de heer Dirk Claes en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van mevrouw Katrien Schryvers

en het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken,

beveelt de regering aan

- een evaluatie van de kostprijs van de statuutwijziging van het CALog-personeel door te voeren;

- de beschikbaarheid van de politiediensten te evalueren en de nodige maatregelen te nemen om deze te verbeteren;

- een evaluatie van de maatregel ‘eindeloopbaanpremie’ door te voeren;

- een regeling uit te werken waardoor de uitbetaalde uren van de weekend- en avondprestaties van de wijkagenten daadwerkelijk worden gepresteerd in de wijk;

- de koppeling tussen verblijfsvergunning en integratiemaatregelen, zoals gesteld door de bevoegde overheden, in de wet van 15 december 1980 in te schrijven.”

 

Une motion de recommandation a été déposée par Mme Katrien Schryvers et par M. Dirk Claes et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l'interpellation de Mme Katrien Schryvers

et la réponse du vice-premier ministre et ministre de l’Intérieur,

recommande au gouvernement

- d'évaluer le coût d'une modification du statut du personnel CALog;

- d'évaluer la disponibilité des services de police et de prendre les mesures qui s'imposent pour l'améliorer;

- d'évaluer la mesure relative à la prime de fin de carrière;

- d'élaborer un régime en vertu duquel les heures payées aux agents de quartier pour des prestations du week-end et du soir correspondent à des prestations réellement effectuées dans le quartier;

- d'inscrire dans la loi du 15 décembre 1980 le lien entre le titre de séjour et des mesures d'intégration, tel que déterminé par les autorités compétentes."

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de heren Georges Lenssen en Jean-Claude Maene.

 

Une motion pure et simple a été déposée par MM. Georges Lenssen et Jean-Claude Maene.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

16 Interpellatie van de heer Jef Van den Bergh tot de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de verkeershandhaving op de autosnelwegen" (nr. 1059)

16 Interpellation de M. Jef Van den Bergh au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le contrôle de la circulation sur les autoroutes" (n° 1059)

 

16.01  Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de voorzitter, collega’s, mijnheer de minister, mijn interpellatie heeft niets te maken met de bijzondere ministerraad van volgend weekend maar vindt haar oorsprong in een aantal andere gegevens die de voorbije weken aan bod zijn gekomen.

 

Een eerste element, mijnheer de minister, was uw antwoord op mijn schriftelijke vraag over de inzet van de federale wegpolitie bij verkeersacties. Een tweede zaak was de aankondiging, door de top van die federale wegpolitie, dat er een nieuw actieplan komt voor het komende jaar inzake de inzet voor verkeersacties. Een derde element was de bijeenkomst van de Staten-Generaal voor de Verkeersveiligheid 2007 vorige maandag, waar een aantal belangrijke en concrete doelstellingen naar voren werd geschoven, doelstellingen die werden ondertekend door alle democratische partijen die daar aanwezig waren, ook door uw partij.

 

De autosnelwegenpolitie botst naar eigen zeggen tegen de grens van het mogelijke, of het haalbare, inzake de verkeershandhaving. Dat is tenminste gebleken uit het antwoord van u op een schriftelijke vraag. Daaruit bleek dat het aantal verkeerscontroles op de autosnelwegen de jongste jaren gedaald was met 13%, meer bepaald van een kleine 180.000 naar een kleine 155.000. Dat is toch een daling met 25.000 uren, wat niet onaanzienlijk is.

 

Bovendien werd ons tijdens de hoorzitting in de Kamercommissie voor de Infrastructuur enkele weken geleden verklaard, door de top van de autosnelwegenpolitie, dat men eigenlijk niet goed meer wist hoe men verder moest. Wij stellen immers vast dat er de voorbije jaren een betekenisvolle daling is gekomen van het aantal verkeersslachtoffers – dat is uiteraard positief – maar dat er de jongste maanden een stagnering is. Op de autosnelwegen is er zelfs een toename van het aantal verkeersslachtoffers. De aanwezige vertegenwoordigers van de verkeerspolitie stelden dat er dringend een nieuw actieplan moest worden uitgewerkt maar dat men nog niet goed wist in welke richting.

 

Het was dan ook een beetje verbazend dat een week later er plots een actieplan klaar lag van diezelfde federale verkeerspolitie, met een aantal doelstellingen inzake de controles dit jaar. Er zouden dit jaar 32 miljoen voertuigen worden gecontroleerd, de controles op de rij- en rusttijden zouden worden opgevoerd, de ladingen van voertuigen zouden beter worden gecontroleerd, enzovoort. Het zijn doelstellingen die toch een aantal vragen bij ons hebben opgeroepen, vandaar ook deze interpellatie.

 

Komt daarbij nog de verklaring, gisteren, van het VSOA, waarin werd gesteld dat de autosnelwegenpolitie niet over voldoende personeel en middelen beschikt om aan die plannen te voldoen, laat staan om de aanbevelingen voor de Staten-Generaal voor de verkeersveiligheid na te leven.

 

Ik heb ondertussen ook de enquête over de pakkans op de autosnelwegen voor overdreven snelheid en alcohol die de federale politie heeft laten uitvoeren door Dimarso, eens bestudeerd. De resultaten zijn behoorlijk verontrustend. Het aantal respondenten dat verklaart ooit gecontroleerd te zijn geweest op alcohol, is ontstellend laag: slechts 3,6% van de ondervraagde chauffeurs heeft ooit een blaastest moeten afleggen. Dat bevestigt eigenlijk een vrij ruim verspreide indruk, namelijk dat de controles in bepaalde politiezones de jongste jaren een behoorlijk niveau hebben bereikt, mee dankzij het Verkeersveiligheidsfonds, maar dat er op de autosnelwegen blijkbaar hoe langer hoe minder zichtbare controles zijn.

 

Ook de kans om betrapt te worden, de zogenaamde subjectieve pakkans, wordt in het onderzoek zeer klein geacht. Slechts 41% van de ondervraagden verwacht het komende jaar een snelheidscontrole en 85% acht de kans op een alcoholcontrole het komende jaar uiterst gering. Dat zijn toch wel onthutsende cijfers. Ik denk dat we daartegenover de aankondigingen van de federale politie eens onder de loep moeten nemen. Ik wil dan even stilstaan bij de ambitie om 32 miljoen voertuigen in 2007 te controleren op snelheid. Dat lijkt een gigantisch aantal, maar het is natuurlijk maar de vraag op welke manier men dat zal invullen.

 

Het is de bedoeling op vier plaatsen in ons land digitale camera’s te plaatsen langs de autosnelwegen en/of de ringwegen. Wanneer men nu voor een van de plaatsen die naar voor worden geschoven, meer bepaald de Kennedytunnel in Antwerpen, een klein rekensommetje maakt, blijkt dat we met een permanente controle op werkdagen aan de Kennedytunnel alleen al op een kleine 30 miljoen voertuigen zouden kunnen komen. Wat wil die 32 miljoen dan zeggen? Wat betekent dat inzake spreiding van controles over dag en nacht, inzake controles op piekmomenten en dergelijke meer? Cijfers zijn één ding; over de spreiding van de controles, de kwaliteitsvolle inzet op pijnpunten en tijdens weekendnachten en dergelijke horen of lezen we niets. Misschien kunt u daar een iets beter beeld van geven.

 

Het cijfer van 30 miljoen voertuigen die men aan de Kennedytunnel alleen al op werkdagen zou kunnen controleren, geeft aan hoe relatief het streefcijfer van de autosnelwegenpolitie voor 2007 wel is. Dat leidt dan meteen ook tot een vraag. Vanaf welk ogenblik zullen de digitale camera’s, waarvan al lang sprake is, operationeel kunnen zijn? Het is belangrijk dat te weten.

 

Dat men op cruciale plaatsen, zoals de Kennedytunnel, zulke digitale camera’s zal plaatsen, is voor ons uiteraard noodzakelijk – het is ook een vraag van Vlaams minister Kris Peeters – maar niet voldoende om het verkeersbeleid op een aanvaardbaar niveau te brengen.

 

Ik heb er daarnet al even op gewezen dat ongeveer de helft van de verkeersdoden op de autosnelwegen valt, tijdens de nacht, tussen 22.00 en 06.00 uur. Ik meen dat wij meer gegevens nodig hebben, bijvoorbeeld over de spreiding in de tijd en de inzet van de controleapparatuur en van mensen tijdens de nachten. Het is ook belangrijk om een onderscheid te maken tussen de weeknachten en de weekendnachten. Ik vrees immers dat een belangrijk aantal verkeersdoden op de autosnelwegen voortkomt uit de bijzonder lage, objectieve en subjectieve pakkans tijdens die nachten.

 

Helaas wordt in de recente enquête van de federale politie geen onderscheid gemaakt tussen de kans overdag en tijdens de nacht, wat zeer leerrijk zou zijn. De inzet van mankracht is een zaak – de vakbond heeft er gisteren ook op gewezen – maar de politietop wijst ook op de inzet van nieuwe technologische hulpmiddelen die eventueel het gebrek aan mankracht kunnen opvangen en toch tot een hoger controleniveau kunnen leiden. Wij moeten ons de vraag stellen hoe het komt dat er zo traag wordt gereageerd op nieuwe beschikbare technologieën. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de trajectcontroles die in Nederland reeds lange tijd volop worden gebruikt. Daarbij worden dag en nacht kilometerslange trajecten door onbemande camera’s bewaakt. Het is geen momentopname, de camera’s tonen de gemiddelde snelheid over een langer traject. Ook voor de chauffeurs geeft dit een breder draagvlak, precies omdat het geen momentopname is, maar omdat er over een langer traject wordt gemeten. Men meet de gemiddelde snelheid, die niet te hoog mag zijn. Het blijkt een bijzonder efficiënte manier van handhaving te zijn. Het bewijst de kracht van deze aanpak.

 

Een ander instrument is de optospeedcamera, een soort snelheidscamera die in twee richtingen tegelijk kan flitsen. Ik stelde mij al de vraag waarom men de klassieke camera’s bleef aankopen, maar uit artikels die ik vandaag gelezen heb en uit de verklaringen van de heer De Blaere blijkt dat men dergelijke camera’s toch reeds heeft aangekocht. Het verbaast mij, want het is het eerste wat ik ervan hoor. Misschien kunt u wat meer toelichting geven over de beschikbaarheid van deze modernere flitsapparatuur. In hoeverre is ze reeds inzetbaar?

 

Een andere vraag aangaande de handhavingopdrachten van de federale politie in de context van de beperkte beschikbare middelen, luidt waarom er niet dringend werk wordt gemaakt van een vereenvoudiging van de tijdrovende procedures die toch nog altijd geldig zijn, vooral inzake alcoholtests en zeker ook inzake drugtests. Ik weet wel dat wij daarvoor veeleer bij uw collega, minister Landuyt, moeten aankloppen, maar het is misschien toch ook wel zinvol om ter zake het standpunt van de federale politie te vernemen, aangezien het toch de federale politie is die wordt geconfronteerd met die tijdrovende procedures die niet meteen aanzetten tot het mikken op die problemen. Ook op dat vlak moeten wij een achterstand in vergelijking met het buitenland vaststellen.

 

De federale politie kondigt daarnaast nog een stijging aan van het aantal vrachtwagencontroles met 20%. Welnu,: 20% ten opzichte van wat? Hoeveel vrachtwagens werden er in 2006 gecontroleerd? Dat aantal moeten wij immers kennen om te kunnen beoordelen hoe hoog de subjectieve pakkans dan wel zal worden.

 

Le président: Vous avez dépassé votre temps de parole de 10 minutes, monsieur Van den Bergh. Il faudrait atterrir.

 

16.02  Jef Van den Bergh (CD&V): Ik rond af, mijnheer de voorzitter.

 

Ik kom tot mijn laatste vraag. De federale politie kondigt ook controles aan op de belading van vrachtwagens. Een klacht die wij hoorden tijdens de hoorzittingen, luidde dat de verkeersreglementering, zowel de verkeerswet als de wegcode, zo dikwijls verandert dat de politie moeite heeft om haar manschappen tijdig in te lichten en tijdig te vormen om de nieuwe wetgeving daadwerkelijk te handhaven.

 

Er komt een nieuwe wetgeving op de belading van vrachtwagens. Worden er nu al voorbereidingen getroffen om de politiemensen daarover te onderrichten, zodat zij tijdig kunnen worden ingezet voor de handhaving van die nieuwe regels?

 

16.03 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, om de zaken te laten vooruitgaan zal ik de vragen beantwoorden in de volgorde waarin ze werden meegedeeld in het schriftelijk interpellatieverzoek. Ze zijn wel allemaal aan bod gekomen, maar min of meer in gewijzigde volgorde.

 

Zoals elk jaar heeft de federale wegpolitie ook voor 2007 een actieplan opgesteld. Dat actieplan is een vertaling van de doelstelling van de Staten-Generaal van de Verkeersveiligheid. Mijnheer Van den Bergh, u kent dat in voldoende mate. Dat actieplan vindt u terug op de website van de federale politie. Ik ga dat dus hier niet in extenso overlopen. Het is echter steeds raadzaam, als u vragen stelt op basis van een aantal persartikels, om dat actieplan nog eens even helemaal door te nemen.

 

Uw vragen betreffen grotendeels de operationele vertaling, door de federale wegpolitie, van beleidsmatige doelstellingen. Het is de taak van de politiek om de beleidsdoelstellingen te formuleren en er ook voor te zorgen dat de betrokken operationele diensten in staat zijn om deze doelstellingen hard te maken.

 

Vele van uw vragen hebben ook betrekking, dat weet u, op bevoegdheden van collega's bevoegd inzake Economie, Justitie en Mobiliteit. Het is trouwens collega Landuyt, ik wil dat nogmaals benadrukken, die het hele verkeersveiligheidsbeleid coördineert.

 

Ik kom nu aan mijn antwoorden op de verschillende vragen.

 

De eerste vraag luidde hoeveel camera's er werden aangekocht. Het antwoord is het volgende. Het KB van 14 december 2006 is de wettelijke basis voor de homologatie van digitale toestellen die worden gebruikt voor het vaststellen van verkeersinbreuken. Op basis van die informatie blijkt dat een aantal fabrikanten een aanvraag tot erkenning van een dergelijk toestel hebben ingediend bij de dienst Metrologie, maar dat tot op heden nog geen enkel dossier is afgerond. Als dat gebeurd is, zal de federale politie zo snel mogelijk een marktprocedure opstarten om die toestellen ook effectief te verwerven.

 

De tweede vraag was hoeveel manuur de federale politie denkt uit te sparen met het gebruikmaken van die toestellen. Het is niet de bedoeling om manuur uit te sparen. Het is echter wel de bedoeling het aantal controles te verhogen met dezelfde capaciteit. In welke mate dit aantal kan worden verhoogd, zal afhangen van de toestellen die ook effectief zullen worden gebruikt. Bij het gebruik van onbemande camera's wordt de winst geboekt bij het verwerken bijvoorbeeld van de foto's, gecombineerd met het gebruik van software. Voor de herkenning van karakters in een foto wordt verwacht dat de initiële verwerkingstijd kan worden gehalveerd.

 

Bij bemande controles wordt bijkomend tijd bespaard omdat de operator van het toestel onmiddellijk na het nemen van de foto de verwerking kan starten en dat op de controleplaats zelf.

 

Wat de derde vraag betreft stel ik voor dat u het actieplan van de federale wegpolitie raadpleegt. Suggereren dat de beoogde doelstellingen zouden worden nagestreefd door traag rijdende wagens in files te controleren, getuigt van een gebrek aan respect voor iedere medewerker van de politie die zich inzet voor de verkeersveiligheid.

 

De vierde vraag was of er nog in een bedrag is voorzien op de begroting voor de aankoop van oubollige multanova's en zo ja, hoeveel. Bij de federale politie is er dit jaar geen budget gepland om bijkomende multanova's aan te kopen. Wel wordt erover nagedacht om de bestaande toestellen om te bouwen tot digitale toestellen. Onder meer in Nederland en Zwitserland werd bewezen dat dit een goedwerkende en ook efficiënte oplossing is.

 

Anderzijds staat de wegpolitie open voor alle nieuwe technologieën die kunnen bijdragen tot een verhoogde verkeersveiligheid. Zo wordt de mogelijkheid om de snelheid te meten met een roterende laser, zoals gebruikt in Zwitserland, onder de loep genomen. De keuze zal uiteindelijk toch in belangrijke mate worden bepaald door de toestellen die worden erkend en gehomologeerd.

 

Wat uw vijfde vraag betreft, het volgende. Voor een effectieve controle moet worden uitgegaan van een goede mix van drie verschillende middelen. Op de meest gevaarlijke plaatsen moeten punctuele controles worden uitgevoerd met onbemande camera's, terwijl de andere delen van het autosnelwegennet kunnen worden gecontroleerd via trajectcontrole. Onaangepaste snelheid op drukke momenten moet dan weer worden bestreden met mobiele controles. De federale wegpolitie is natuurlijk wel vragende partij om samen met de wegbeheerders, die toch de nodige investeringen moeten doen in de infrastructuur, een digitaal netwerk met een centraal verwerkingspunt op te bouwen. Het is ook logisch dat de lokale politie bij dat hele project wordt betrokken.

 

Ik kom dan tot de zesde vraag. De procedure betreffende de alcoholcontroles is zeker niet tijdrovend. Een gelijkaardige procedure is trouwens ook in de meeste Europese landen van kracht. Het is wel zo dat het luik controle nog efficiënter zou moeten kunnen. Hiervoor is een mentaliteitswijziging nodig zodat bij grootschalige acties betreffende alcohol, andere elementen zoals het rijbewijs of de verzekering slechts "streekproefgewijs" worden gecontroleerd. Anderzijds moet natuurlijk ook worden gezocht naar andere toestellen...

 

Heb ik iets verkeerd gezegd?

 

16.04  (…): (…): streekproefgewijs.

 

16.05 Minister Patrick Dewael: Steekproefgewijs, excuseer mij.

 

Het was alleen om te testen of u nog aandachtig luisterde naar mijn antwoord, wat blijkbaar wel het geval is.

 

16.06  Nahima Lanjri (CD&V): Wat had u gedacht van de oppositie?

 

16.07 Minister Patrick Dewael: Soms weet ik niet goed wat ik moet denken van de oppositie, mevrouw Lanjri.

 

Anderzijds moet worden gezocht naar andere toestellen die in de testfase aanzienlijk sneller werken dan de actuele.

 

Drugscontroles vragen inderdaad een meer efficiënte methode. Tot op vandaag bestaat er geen enkele methode die door de politie op de controleplaats voldoende accuraat en voldoende betrouwbaar kan worden uitgevoerd. Dit werd nog eens aangetoond in het recente Europese project Rosita II. De politie blijft niet bij de pakken neerzitten en neemt met drie gemengde teams, federaal en lokaal, deel aan het Europese project om nieuwe methoden te testen en te ontwikkelen.

 

Ik kom op uw zevende vraag. Daarbij moet ik weer eens verwijzen naar het actieplan van de federale wegpolitie. De federale politie zal dit jaar de capaciteit die wordt geïnvesteerd in de controle van zwaar vervoer opdrijven tot 53.000 manuren. Jammer genoeg kan het aantal gecontroleerde vrachtwagens niet worden opgevolgd zonder het opdrijven van de administratieve werklast.

 

Wat de laatste vraag aangaat, is het de bedoeling de leden van het expertennetwerk van de federale politie een opleiding te verstrekken in deze materie. Het aantal leden wijzigt regelmatig, maar het draait rond de honderd medewerkers. Op dit ogenblik bestaat er nog geen specifieke erkende opleiding in dit domein. De federale wegpolitie volgt de ontwikkelingen op dit vlak van zeer nabij en zal desnoods een specifieke en gerichte opleiding laten ontwerpen.

 

Ik wil nog een laatste cijfer meegeven. De theoretische personeelsformatie bij de federale wegpolitie bedraagt 1.071 eenheden. Momenteel zijn 1.104 personeelsleden effectief werkzaam. Tot daar mijn iets te omstandig antwoord, mijnheer de voorzitter.

 

16.08  Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ten eerste, ik stel vast dat de dienst Metrologie opnieuw achterblijft met de homologatie van bepaalde toestellen. Het blijft toch een structureel probleem om nieuwe technieken daar goedgekeurd te krijgen.

 

Ten tweede, u verwijst naar mijn wat denigrerende uitspraak over de controles op bepaalde momenten. Ik hoor maar wat ik hoor. De basis signaleert wel degelijk dat als men op bepaalde momenten de doelstellingen niet dreigt te halen, doelstellingen die louter kwantitatief zijn, men ze snel kan realiseren door op bepaalde plaatsen of op bepaalde momenten te gaan staan om zo heel snel de vooropgestelde quota te halen. Ik denk dat dit niet de ideale manier van werken is.

 

Waarop ik geen antwoord heb gekregen, is de inzet van de verkeershandhaving op risicomomenten zoals de weekends, de weekendnachten, de weeknachten. Aan de voornaamste risicofactoren en aan bepaalde doelgroepen, zoals motorrijders en jongeren die blijkbaar aan grotere risico’s zijn blootgesteld dan anderen, mag volgens mij nog meer aandacht worden gegeven. Dus eerder aan kwalitatieve doelstellingen dan aan kwantitatieve doelstellingen.

 

Ik dank u voor het antwoord, mijnheer de minister.

 

Moties

Motions

 

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heren Jef Van den Bergh en Dirk Claes en door de dames Katrien Schryvers en Nahima Lanjri en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van de heer Jef Van den Bergh

en het antwoord van de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken,

overwegende de aanbevelingen van de Staten-Generaal voor de Verkeersveiligheid met betrekking tot de handhaving,

vraagt de regering

om werk te maken van een handhavingsbeleid gebaseerd op kwalitatieve criteria, waarbij de inspanningen in de eerste plaats gericht worden op de belangrijkste risico’s, alsook op de plaatsen en tijdstippen waar die risico’s het grootst zijn.

Deze inspanningen moeten ook meetbaar zijn, maar een louter kwantitatieve benadering biedt onvoldoende garanties voor een behoorlijk niveau qua handhavingsbeleid.

Hiertoe zullen meer inspanningen moeten geleverd worden om de verkeerspolitie meer operationele daadkracht te geven, zowel naar moderne, technische hulpmiddelen, als naar personeelskader.”

 

Une motion de recommandation a été déposée par MM. Jef Van den Bergh et Dirk Claes et par Mmes Katrien Schryvers et Nahima Lanjri et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l'interpellation de M. Jef Van den Bergh

et la réponse du vice-premier ministre et ministre de l’Intérieur,

considérant les recommandations des États généraux de la sécurité routière relatives au respect des règles,

prie le gouvernement

de mettre en oeuvre une politique de respect des règles de sécurité routière basée sur des critères qualitatifs, dans le cadre de laquelle les efforts sont essentiellement orientés sur les principaux risques ainsi que sur les heures et les lieux où ces risques sont les plus importants.

Ces efforts doivent par ailleurs être mesurables mais une approche purement quantitative n’offre pas assez de garanties d’efficacité en ce qui concerne la politique de respect des règles.

Davantage d’efforts devront être fournis à cet effet pour donner à la police de la circulation plus de pouvoir opérationnel en ce qui concerne tant des moyens techniques modernes que le cadre du personnel."

 

Een eenvoudige motie werd ingediend door de heren Georges Lenssen en Jean-Claude Maene.

 

Une motion pure et simple a été déposée par MM. Georges Lenssen et Jean-Claude Maene.

 

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

 

17 Vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de gezinsherenigingen in het kader van de vreemdelingenwet" (nr. 14543)

17 Question de Mme Nahima Lanjri au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les regroupements familiaux dans le cadre de la loi sur les étrangers" (n° 14543)

 

17.01  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik verwijs naar de besprekingen die we vorig jaar en een paar weken geleden hebben gevoerd in verband met de wijziging van de vreemdelingenwet inzake de gezinsherenigingen.

 

Zoals u daarnet hebt gezegd, vloeit dit voort uit de Europese richtlijn die in Belgische wetgeving moest worden omgezet. Die richtlijn strekt ertoe op Europees vlak een zo eenvormig mogelijk beleid te voeren op het vlak van gezinsherenigingen.

 

Het bestaan van bilaterale akkoorden tussen ons land en een aantal belangrijke landen van oorsprong van gezinsherenigingen, belemmert volgens mij de realisatie van dat geharmoniseerd beleid op het vlak van gezinsherenigingen.

 

Ik had u gevraagd om een overzicht van de criteria die worden gehanteerd voor de verschillende doelgroepen. Wij hebben die tabel van u gekregen, waarvoor dank. Uit die tabel blijkt dat we opgescheept zitten met die bilaterale akkoorden die de eenvormigheid onderuit dreigen te halen.

 

Ik heb daarom de volgende vragen.

 

Kunt u mij de meeste recente cijfers geven waarover u beschikt inzake de gezinsherenigingen met onderdanen van de landen waarmee bilaterale akkoorden werden gesloten, zoals Marokko, Tunesië, Algerije, Joegoslavië en Turkije?

 

Kunt u mij meer bepaald het algemene cijfer, het aantal toegestane visa in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming meedelen, en dit gedurende de afgelopen twaalf maanden en per nationaliteit?

 

Kunt u preciseren of het gaat om vreemdelingen van buiten de EU die huwen met EU-burgers – gezinshereniging op basis van artikel 10 van de Vreemdelingenwet – of om EU-burgers of Belgische onderdanen met een partner uit een van die landen?

 

Ik heb nog een bijkomende vraag. Bent u van plan die bilaterale akkoorden te hernegotiëren met het oog op de harmonisering, om te komen tot een eenvormigheid inzake de criteria met betrekking tot de gezinshereniging? Wij zijn daar alleszins voorstander van.

 

17.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, het antwoord op de laatste vraag is bevestigend.

 

Voor het overige geef ik u de cijfers over het totaal aantal visa dat door de Belgische, diplomatieke of consulaire posten in 2006 in de landen die u opsomde, in het kader van de gezinshereniging werd afgeleverd. Ik preciseer dat het om globale cijfers gaat. In de statistieken wordt immers geen onderscheid gemaakt, noch tussen gezinshereniging en gezinsvorming noch tussen de verschillende wetsbepalingen, zijnde artikel 10, dat over gezinshereniging tussen niet-EU-onderdanen gaat, of artikel 40, waarin het over de gezinshereniging tussen niet-EU-onderdanen en EU-burgers of Belgen gaat. Het onderscheid tussen beide wetsbepalingen wordt alleen maar gemaakt, wanneer de aanvragen naar de Dienst Vreemdelingenzaken worden doorgezonden.

 

Voor Marokko werden op basis van artikel 10, eerste lid, 4°, en van artikel 40 van de vreemdelingenwet 3.248 visa afgeleverd. Voor Tunesië bedraagt dat aantal 263 visa, voor Algerije 311 visa, voor Joegoslavië 209 visa en voor Turkije 1.602 visa.

 

Het aantal afgeleverde visa geeft geen totaalbeeld van de gezinshereniging voor de betrokken landen. De mogelijkheid bestaat immers om tijdens een legaal verblijf een dergelijke aanvraag rechtstreeks bij het gemeentebestuur in te dienen, zoals u weet. Voornoemde mogelijkheid is nog groter voor de gezinshereniging met een EU-burger of met een Belg. Het ontbreken van een visum belet niet dat een aanvraag tot vestiging wordt ingediend.

 

17.03  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, u haalt zelf aan dat die cijfers eigenlijk niet volledig zijn. Ik weet dat de aanvragen gebeuren vanuit de gemeenten, maar ook vanuit de gemeenten worden er natuurlijk visa aangevraagd voor gezinshereniging, ook al gebeurt dat door het gemeentebestuur. Vorig jaar hebt u al gezegd dat u met een nieuw systeem bezig was om exacte cijfers te krijgen. Hebt u ondertussen nog geen zicht op de aanvragen die vanuit de gemeentebesturen gebeuren?

 

17.04 Minister Patrick Dewael: Dit is het antwoord, mevrouw, dat ik u geef.

 

17.05  Nahima Lanjri (CD&V): Op welke manier kunnen we dat antwoord verkrijgen?

 

17.06 Minister Patrick Dewael: Daar wordt aan gewerkt. Wat ik niet kan beantwoorden, beantwoord ik niet. U verwijst naar wat ik vorig jaar heb gezegd. Daar wordt aan gewerkt.

 

17.07  Nahima Lanjri (CD&V): Het blijft dus een onvolledig beeld. U weet niet of dat de helft uitmaakt of een derde.

 

17.08 Minister Patrick Dewael: Het blijft een antwoord op basis van de gegevens waarover ik kan beschikken. De rest kan ik u dus niet meedelen.

 

17.09  Nahima Lanjri (CD&V): Ik stel vast dat ik eigenlijk maar een gedeeltelijk antwoord heb gekregen op mijn vragen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

18 Questions jointes de

- M. Benoît Drèze au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'engagement d'instituteurs/institutrices maternel et primaire au centre fermé de Vottem" (n° 14552)

- Mme Zoé Genot au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le centre fermé de Vottem et l'enfermement de familles avec enfants" (n° 14596)

18 Samengevoegde vragen van

- de heer Benoît Drèze aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de indienstneming van leerkrachten kleuter- en lager onderwijs voor het gesloten centrum van Vottem" (nr. 14552)

- mevrouw Zoé Genot aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het gesloten centrum van Vottem en de opsluiting van gezinnen met kinderen" (nr. 14596)

 

18.01  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, Claude Lelièvre, le délégué général aux droits de l'enfant en Communauté française chargé de défendre les droits et les intérêts de tous les enfants, a écrit en avril 2006 une lettre à la ministre-présidente, Marie Arena. Dans celle-ci, il lui demandait "s'il n'était pas envisageable de permettre aux enfants détenus de fréquenter les écoles avoisinantes des centres fermés, afin de permettre à ces enfants de bénéficier de moments récréatifs plus longs avec d'autres enfants, de continuer leur apprentissage scolaire et de sortir du centre fermé, où ils ne devraient, en principe, pas se trouver."

 

À cette demande, la ministre-présidente a indiqué qu'il s'agissait d'une compétence, selon elle, exclusive du ministre de l'Intérieur et que les omissions de ce dernier dans cette matière étaient contraires aux engagements internationaux de la Belgique.

 

Claude Lelièvre indiquait également dans sa lettre qu'il était opposé à l'idée que des enseignants se rendent au sein des centres pour donner cours, car cela servirait d'alibi et de justificatif pour ceux qui prônent l'enfermement des enfants avec leur famille.

 

Monsieur le ministre, j'ai pris connaissance d'annonces d'offres d'emploi émanant du FOREM en date du 23 février 2007, en vue du recrutement d'instituteurs ou d'institutrices maternelles et primaires pour enseigner au sein du Centre fermé de Vottem.

 

Soit, il s'agit de personnel engagé pour donner des cours aux adultes, soit, il s'agit de préparer la réouverture d'une aile pour familles avec enfants. Dans ce dernier cas, cela ferait froid dans le dos! Nous étions en effet convaincus que la décision d'arrêter l'expérience "familles avec enfants" à Vottem prise en juin 2006 était irréversible.

 

Monsieur le ministre, ce recrutement organisé par le FOREM fait-il partie d'un projet de réouverture d'une aile pour familles avec enfants à Vottem prochainement? Dans l'affirmative, à quelle date prévoyez-vous cette réouverture?

 

N'avez-vous pas annoncé, début mars, que vous veniez de recevoir l'étude sur les mesures alternatives à la détention des mineurs en centre fermé que vous aviez commandée à l'Institut "Sum Research"? Ce dernier rapport ne prenait-il pas en compte l'avis du délégué général aux droits de l'enfant qui fait partie des experts interrogés?

 

18.02  Zoé Genot (ECOLO): Monsieur le président, monsieur le ministre, nous avons également pris connaissance sur le site internet du FOREM de votre offre d'emploi pour l'engagement de deux instituteurs ou institutrices pour le centre fermé de Vottem. Nous aurions voulu savoir pour quel type d'activités ce personnel est engagé. Entre-t-il dans vos intentions d'installer à nouveau des enfants à Vottem et d'y établir une section "famille avec enfants"? Dans l'affirmative, pour quel nombre de places? Quand le projet serait-il mis en œuvre?

 

Nous sommes quelque peu inquiets puisque, sous cette législature, le nombre d'enfants enfermés a déjà beaucoup augmenté. Il y a maintenant à Merksplas des enfants en plus venant du Centre 127bis de Steenokkerzeel. On sait que c'est un public particulièrement fragile.

 

À Vottem, un certain nombre de difficultés ont surgi. Nous avons introduit une demande d'enquête auprès des médiateurs fédéraux, laquelle a été menée de façon indépendante. La discussion a "gentiment" été remise à plus tard sous prétexte d'attendre votre analyse après réception du rapport des ONG sur les centres fermés et l'étude que vous aviez commandée en matière d'alternative aux enfermements des mineurs. Je ne crois pas que ce soit le moment opportun pour annoncer ce type de nouvelle.

 

18.03  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, en ce qui concerne le recrutement d'enseignants, je vous rappelle que dans le contexte d'humanisation des centres fermés, j'ai obtenu un budget notamment pour recruter des instituteurs et des professeurs. Ce recrutement est effectué afin de pouvoir dispenser un enseignement au sein des centres fermés et ne concerne pas spécifiquement le centre fermé de Vottem. La population présente dans les centres fermés varie en fonction des flux migratoires et est en constante évolution.

 

Quant à l'étude sur les mesures alternatives à la détention, je vous informe que le rapport de I'Institut "Sum Research" est actuellement examiné; je l'ai d'ailleurs annoncé, il y a quelques semaines. Il est par conséquent prématuré de se prononcer sur le contenu et les recommandations de ce rapport.

 

18.04  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le ministre, je ne comprends pas la réponse par rapport à mes questions. Mais sachant que le président ne me laissera pas poser une seconde question, ma réplique se contentera d'indiquer que j'ignore si oui ou non, l'annonce parue au FOREM en Wallonie vise Vottem qui est le seul centre fermé wallon.

 

18.05  Patrick Dewael, ministre: C'est le seul centre fermé wallon.

 

Le président: Vous pouviez poser une deuxième question, monsieur Drèze! Vous avez même obtenu une réponse!

 

18.06  Patrick Dewael, ministre: ... Et une confirmation sur toutes les questions complémentaires!

 

18.07  Benoît Drèze (cdH): Je vous demande simplement si l'engagement d'instituteurs augure de la réouverture d'ailes pour familles avec enfants. À cette question, vous ne répondez pas! C'est tout!

 

Vous m'aviez dit, jeudi dernier, en aparté, lors de la séance plénière, que c'était peut-être le cas, mais à mon avis, c'était une boutade! Lorsque je téléphone au centre, on me répond ne pas être au courant! Le sujet est on ne peut plus sérieux, monsieur le président!

 

18.08  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, je remarque que c'est dangereux quand M. Drèze nous intercepte à l'improviste dans un couloir: il répète notre conversation en séance.

 

18.09  Benoît Drèze (cdH): Pour le Centre fermé de Vottem, madame Genot, des instituteurs sont engagés pour la formation des adultes. Je m'attendais à ce que M. le ministre confirme ou ne confirme pas. Or il sait. Le doute subsiste donc inutilement.

 

Le président: Vous avez donc la question et la réponse, en fait. C'est intéressant.

 

18.10  Benoît Drèze (cdH): Officieusement, monsieur le président. Ce qui est intéressant en commission, c'est de pouvoir attendre des réponses officielles. Or nous n'avons pas de réponse officielle.

 

Le président: Mais nous avons une réponse puisque vous venez de nous la donner.

 

18.11  Benoît Drèze (cdH): Dans la région liégeoise, et plus largement en Communauté française, cela suscitera un émoi inutile. Que j'espère du moins inutile.

 

18.12  Zoé Genot (ECOLO): J'imagine au moins que ce n'est pas une institutrice maternelle qui a été engagée pour animer un groupe d'adultes. Ce ne serait pas la formation la plus adéquate!

 

Je vois que le président n'est pas de mon avis, mais il existe d'autres professionnels de l'animation et de la formation plus outillés pour les adultes. C'est pourquoi, comme M. Drèze, je regrette que vous n'ayez pas répondu à ma question, courte mais claire, de savoir si vous aviez décidé de replacer des enfants à Vottem.

 

18.13  Patrick Dewael, ministre: (…) de l'humanisation des centres fermés.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: La question n° 14563 de Mme Belhouari est reportée.

 

19 Vraag van mevrouw Katrien Schryvers aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de aanwijzing van de bijzitters voor de kiesbureaus" (nr. 14566)

19 Question de Mme Katrien Schryvers au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la désignation des assesseurs des bureaux de vote" (n° 14566)

 

19.01  Katrien Schryvers (CD&V): Mijnheer de minister, recent hebt u in een rondzendbrief aan de voorzitters van de kantonhoofdbureaus en de burgemeesters een aantal richtlijnen met betrekking tot de aanwijzing van de bijzitters voor de kiesbureaus bij de verkiezingen van 10 juni aanstaande gegeven. Hierin wordt onder meer vermeld dat het college van burgemeester en schepenen per stembureau een lijst samenstelt van 24 personen in plaats van voorheen 12, die als bijzitter van een stembureau kunnen worden aangewezen. In een eigen wetsvoorstel ter zake hadden wij ervoor geopteerd om de aanwijzing van de bijzitters zoveel mogelijk te depolitiseren. U weet dat we een andere leeftijdscategorie hadden voorgesteld dan dewelke in de wet was vastgelegd. In ons voorstel zou bijvoorbeeld de gemeentesecretaris hiermee kunnen worden belast.

 

Mijnheer de minister, u specificeert eigenlijk niets in de rondzendbrief. Moet ik dan afleiden dat het college van burgemeester en schepenen gewoon vrij kan beslissen hoe men bijzitters in de lijst opneemt, 24 per stembureau? Vreest u hierdoor geen politisering van de kiesbureaus? Nodigt bijvoorbeeld het gebruikmaken van vrijwilligers niet uit tot mogelijk misbruik in de samenstelling van de kiesbureaus? Moet ik hier misschien al een vrijwilliger engageren? Is het niet verkieslijk in de rondzendbrief een aantal objectieve criteria aan het college van burgemeester en schepenen aan te reiken?

 

Mijnheer de minister, u gaat in de rondzendbrief ook nog heel specifiek in op de problematiek van de studenten tijdens de examenperiode. Heel veel verkiezingen vallen vaak in de examenperiode: zowel de Europese als de Vlaamse verkiezingen en ook de federale verkiezingen zijn diverse keren na mekaar in de periode mei-juni georganiseerd. De jongste goedgekeurde wetswijziging voorziet in een verlaging van de leeftijd voor de bijzitters tot 18 jaar. Welnu, de eerste keer dat de nieuwe wetgeving moet worden toegepast, moeten de bevoegde diensten al uitzonderingen maken ten gevolge van de examenperiode. Was het niet beter geweest dat te voorzien en bijvoorbeeld als minimumleeftijd 25 jaar te nemen?

 

Waarom voorziet de omzendbrief niet in een gunstige regeling voor gezinnen zodat nooit twee partners tegelijk kunnen worden opgeroepen om te zetelen als bijzitter. Ik verwacht dat u zult zeggen: gemeentebesturen met gezond verstand gaan daar wel voor zorgen. Ik heb dat al meermaals van u gehoord. Dat geldt ook bijvoorbeeld voor het feit dat iemand maar een keer als bijzitter moet optreden en daarover maakt u wel regelingen.

 

Tot daar mijn vragen, mijnheer de voorzitter.

 

19.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega's, wat de samenstelling van een kiesbureau aangaat, is het Kieswetboek volgens mij duidelijk. Artikel 95, §12, 1°, omschrijft precies de kiezers die functie als voorzitter van een kiesbureau of als bijzitter van een stemopnemingsbureau kunnen vervullen. Zij kunnen dan worden opgenomen in de eerste lijst, opgesteld door het college van burgemeester en schepenen.

 

Wat de lijst aangaat met de kiezers die kunnen worden aangewezen als bijzitter zijn de criteria algemeen bepaald: alle kiezers van een stemafdeling die kunnen lezen en schrijven. De wetgever laat ieder college vrij om deze lijst van 24 personen samen te stellen op een wijze manier en dat uit de kiezers van een stemafdeling. Zo kan het college bijvoorbeeld de methode gebruiken voor de samenstelling van de lijst van de gezworenen van de assisenjury, bepaalde parameters inzake leeftijdscategorieën inbouwen, alsook rekening houden met vrijwilligers.

 

De aanwijzing van 24 personen per stemafdeling biedt zowel de mogelijkheid om de stembureaus gemakkelijker samen te stellen als om de politisering van die bureaus te vermijden aangezien het aantal op de lijst op te nemen personen onder andere aanzienlijk is. Deze aanstelling gebeurt door de voorzitter van het kantonhoofdbureau die gewoonlijk vrederechter is. Het gaat om een magistraat, wat een perfecte waarborg biedt op een niet-gepolitiseerde samenstelling van een stembureau.

 

Bovendien vormen de bevoegdheden van de voorzitters van de stembureaus betreffende de handhaving van de orde, evenals de aanwezigheid van getuigen tijdens de kiesverrichtingen verder de nodige elementen om een democratisch en sereen verloop van de stemming te bevordering.

 

De rondzendbrief van 1 maart 2007 ter zake heeft de bedoeling de voorzitters van de kantonhoofdbureaus de stembureaus gemakkelijker te laten samenstellen, alsook om van de burger de samenwerking te verkrijgen die niet altijd als een steeds terugkerende last wordt aanzien.

 

Wat de problematiek betreft van de studenten, vallen de data van de verkiezingen inderdaad regelmatig in een periode die voor hen vrij druk is. Het is belangrijk – dat was ook de ratio legis om jongeren vanaf hun meerderjarigheid te integreren in het proces van democratische controle op de verkiezingen – dat dit optreden als burger een educatieve factor vormt voor de werking van onze maatschappij.

 

Ten slotte, de voorzitter van het kantonhoofdbureau wordt verzocht om aandachtig de motieven voor vrijstelling te beoordelen die worden ingediend door de personen die als bijzitter van een stemhoofdbureau zijn aangewezen, zowel voor de studenten als voor de andere burgers. Het gezond verstand primeert, en de voorzitter van het kantonhoofdbureau, als onafhankelijk magistraat, is volgens mij het beste geplaatst om daarover te oordelen.

 

Voorzitter: Jean-Claude Maene.

Président: Jean-Claude Maene.

 

19.03  Katrien Schryvers (CD&V): Mijnheer de minister, sta me toch toe te stellen dat u een en ander administratief niet hebt vereenvoudigd. Daar waar voorheen gewoon de lijst werd getrokken van de dertigjarigen, worden er nu bepaalde beslissingen in handen van de gemeentebesturen gelegd, die daarop ongetwijfeld aangesproken zullen worden en waarbij verschillende gemeentebesturen tegen mekaar zullen worden afgewogen over de manier waarop zij de rekrutering doen – daar ben ik zeker van.

 

Ik ben er ook van overtuigd dat de voorzitters van de kantonhoofdbureaus, de vrederechters, wanneer zij de beoordeling moeten doen van de eventuele redenen van afwezigheid van alle bijzitters in alle bureaus in heel hun kanton, dus uit diverse gemeenten, zullen worden overstelpt. U zult vragen krijgen inzake personeelsbezetting in een periode – juni – die sowieso gerechtelijk altijd al heel druk is, wat u volgens mij ook wel weet.

 

Voor de studenten stelt u nu een educatieve factor. Dat kan wel zijn, maar als u begint met uitsluiting, dan is er van een educatieve factor absoluut geen sprake, want zij moeten gewoonweg niet gaan zetelen.

 

Tot slot, ik denk dat het toch goed ware geweest, wanneer u in een rondzendbrief meer concreet zou zijn geweest. Bij de wetswijziging in deze commissie hebben wij een voorstel geformuleerd. Als u zou opteren voor de lijst van 18- tot 65-jarigen, zou een systeem zoals bijvoorbeeld de vaststelling van de lijst van de gezworenen inderdaad kunnen worden onderschreven. Ik stel vast dat u dat hier wel zegt, maar dat er daarvan in de rondzendbrief nergens sprake is. In de rondzendbrief wordt er alleen verwezen naar de goede praktijkvoorbeelden, waarbij Mortsel wordt aangehaald als voorbeeld waar een lijst van vrijwilligers wordt samengesteld.

 

Ik heb, helemaal tot slot, geen antwoord gekregen op de regeling in verband met diverse gezinsleden die samen zouden moeten zetelen, maar wellicht verwijst u daarvoor weer naar het gezond verstand.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

20 Vraag van mevrouw Katrien Schryvers aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het Verkeersveiligheidsfonds 2007" (nr. 14572)

20 Question de Mme Katrien Schryvers au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le fonds de sécurité routière 2007" (n° 14572)

 

20.01  Katrien Schryvers (CD&V): Mijnheer de minister, het wordt een traditie rond deze periode dat ik u vragen begin te stellen over het Verkeersveiligheidsfonds. Ik zal het voor 2007 ook niet nalaten.

 

Normaliter vernemen de zones rond deze tijd niet de richtlijnen, maar tenminste wel een indicatie over het ogenblik waarop zij de richtlijnen over de toepassing van het Verkeersveiligheidsfonds zouden mogen ontvangen. Dit jaar is er daarover nog geen communicatie geweest. Het blijft eveneens een goed bewaard geheim op welk bedrag de zones zouden kunnen rekenen, al heb ik sedert het indienen van de vraag ook wel gelezen – ik weet niet of het met de waarheid strookt – dat er in het Verkeersveiligheidsfonds in 2007 een bedrag voorhanden zou zijn van 98 miljoen euro. Dat zou een serieuze stijging betekenen tegenover 2006. Toen was er nog sprake van 60,7 miljoen euro. Dat geld is vanzelfsprekend niet allemaal voor de zones. Sedert de wetswijziging gebeuren er namelijk ook andere bestedingen. De zones zullen echter wel een groot bedrag krijgen. Het is belangrijk dat zij tijdig weten over welke bedragen zij beschikken en waaraan zij die kunnen besteden. Zeker als het gaat over grotere bedragen is het belangrijk om voldoende te kunnen plannen in de zone en niet op het einde van het jaar snel zomaar enkele aankopen te moeten doen.

 

Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen

 

Er doen geruchten de ronde dat de richtlijnen voor 2007 niet meer zullen verschijnen voor de federale verkiezingen. Klopt dit? Wanneer mogen ze worden verwacht?

 

Is er al duidelijkheid over de bedragen waarop de zones mogen rekenen? Wanneer zullen zij daarover een bericht krijgen?

 

Is het totale bedrag van 98 miljoen correct?

 

20.02 Minister Patrick Dewael: Mevrouw Schryvers, ik wil eerst en vooral de geruchten ontkennen dat de richtlijnen en de voorlopige bedragen van het Fonds pas zouden verschijnen na de federale verkiezingen. De beste manier om een dergelijke geruchtenstroom te onderhouden, is regelmatig zaken in die richting te insinueren. Daardoor gaan ze een eigen leven leiden. Ik ontken het gewoon. Uw desbetreffende vraag is hierbij beantwoord.

 

Wat de rest van uw vraag aangaat, ik kan u meedelen dat ik op dit ogenblik klaar ben met de nota gemeenschappelijke aankopen, wat de besteding van de middelen uit het Fonds aan de lokale politie aangaat. Dat zal worden verruimd en efficiënter kunnen verlopen.

 

Die nota staat geagendeerd voor de Ministerraad van vrijdag eerstkomend. De nota is trouwens samen met collega Landuyt opgesteld.

 

Na de goedkeuring door de Ministerraad zal dan het ministerieel besluit met de voorlopige bedragen voor 2007 die aan de lokale en de federale politie worden toegekend en de rondzendbrief met de richtlijnen voor de uitvoering inzake het Verkeersveiligheidsfonds 2007 voor het einde van de maand worden gepubliceerd.

 

Het ministerieel besluit met de definitieve bedragen voor de zones kan pas worden gepubliceerd na ontvangst van zonale verkeersactieplannen voor 2007. Ik merk daarbij op dat het totale bedrag beschikbaar voor het Verkeersveiligheidsfonds 2007 officieel nog altijd niet door de minister van Begroting werd meegedeeld. U weet dat dit een conditio sine qua non is.

 

20.03  Katrien Schryvers (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u alleszins voor uw antwoord. U stelt dat dit voor het einde van de maand zal zijn. Ik mag er van uitgaan dat dit voor het einde van de maand maart betekent? Dan zullen de zones hun richtlijnen en de prognoses krijgen.

 

In een publicatie van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten lees ik dat een medewerker van minister Landuyt officieus heeft gemeld dat er 98 miljoen euro in het fonds zou zitten. Ik heb het bedrag niet van u gehoord want u zegt dat u nog geen officiële mededeling hebt gekregen. Als voor het einde van de maand de richtlijnen en het budget per zone kunnen worden meegedeeld, dan neem ik aan dat u toch wel ongeveer weet welk bedrag het zal zijn en dat dit wellicht correct is.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

21 Vraag van de heer Georges Lenssen aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "fuifstewards" (nr. 14578)

21 Question de M. Georges Lenssen au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la présence de stewards lors de fêtes" (n° 14578)

 

21.01  Georges Lenssen (VLD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil u vragen om het systeem van ziekenhuisstewards eventueel door te trekken naar fuifstewards.

 

In februari verscheen in de kranten dat stewards in ziekenhuizen zouden worden aangesteld om daar het veiligheidsgevoel te verhogen. Het zou hier vooral gaan over laaggeschoolde jongeren, jonger dan 30 jaar, die een veiligheidsopleiding zouden krijgen.

 

Wij moeten vaststellen dat heel wat jongerenfuiven steeds meer met geweld worden geconfronteerd. De organisatoren van de fuiven hebben meestal de mogelijkheid om erkende bewakingsfirma’s in te huren, maar, zeker voor jeugdverenigingen, is dat erg duur en hun bedoeling is uiteraard om middelen binnen te halen. Een andere mogelijkheid is dat de vereniging zelf mensen aanduidt, maar het probleem is dat die mensen geen opleiding hebben gekregen om op te treden in conflictsituaties en dat zij nooit met geweld hebben leren omgaan. Dat is dus ook geen echte oplossing.

 

Mijnheer de minister, bestaat er geen mogelijkheid om het systeem van de ziekenhuisstewards over te nemen voor fuifstewards?

 

21.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, de ziekenhuisstewards waarnaar u verwijst, maken deel uit van een werkgelegenheidsproject voor jonge werklozen die op deze manier door de regering een startbaan krijgen aangeboden. Die stewards worden aan ziekenhuizen en psychiatrische instellingen toegekend die willen investeren in de aanwerving van veiligheidspersoneel. In ziekenhuizen en psychiatrische instellingen zullen ze met geweld worden geconfronteerd. Zij krijgen daarom ook een ernstige opleiding, zoals dat ook het geval is voor bewakingsagenten. Hun activiteiten zijn onderworpen aan de wet inzake de private veiligheid. Dat zijn dus volwaardige bewakingsagenten.

 

Ik zie niet goed in hoe dat project zou kunnen worden vertaald naar een project voor fuifstewards ten gunste van organisatoren van private fuiven. Als men een fuif organiseert waar men vreest voor geweld of andere veiligheidsproblemen, neemt men best contact op met de lokale bestuurlijke overheid. De burgemeester kan dan samen met de lokale politie nagaan welke veiligheidstaken door de organisatoren en eventueel door de politie kunnen worden opgenomen. In ieder geval kunnen de veiligheidstaken niet door stadswachten worden ingevuld.

 

Hun kernopdracht bestaat er niet in tussen te komen in geweldsituaties. Zij kunnen trouwens ook niet worden ingezet voor private organisatoren.

 

Ingeval er wordt gevreesd voor moeilijkheden eisen sommige burgemeesters dat de organisator beroep doet op een professionele bewakingsfirma, zoals u weet. Dat komt omdat van alle niet-politionele actoren bewakingsagenten het best zijn opgeleid en de meeste ervaring hebben om moeilijkheden de baas te kunnen.

 

Dat heeft een kostenplaatje. Dat moet afgewogen worden, ook in het licht van de mogelijke gevolgen die de verwachte incidenten met zich kunnen meebrengen voor alle betrokkenen.

 

Gelukkig verlopen de meeste fuiven zonder geweld. In dat geval kunnen leden van de organiserende vereniging zelf instaan voor het veiligheidstoezicht. Hiervoor volstaat de toestemming van de burgemeester. Het voordeel is dat de organisatoren vaak het best hun fuifgangers kennen of toch ook een sterke voeling hebben met de betrokken subcultuur. Zij weten ook hoe ze hun pappenheimers zonder dwang of geweld het beste kunnen aanpakken.

 

21.03  Georges Lenssen (VLD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil hierbij even een bemerking maken. Er moet misschien toch eens worden onderzocht of er niet de mogelijkheid is dat eventueel vrijwilligers een opleiding zouden kunnen volgen om op die manier te worden ingeschakeld. Ik heb zelf destijds, toen ik de eerste keer burgemeester was, zo'n project gehad in mijn gemeente en dat liep vrij goed, maar dat was volledig gebaseerd op mensen die op vrijwillige basis een opleiding waren gaan volgen.

 

Nu weet ik natuurlijk niet in welke mate zoiets kan worden ingedekt door het ministerie van Binnenlandse Zaken. Kunnen mensen op vrijwillige basis een opleiding volgen?

 

21.04 Minister Patrick Dewael: (…)

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

22 Question de Mme Zoé Genot au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la demande de régularisation des demandeurs d'asile afghans arrivés après le 1er janvier 2003" (n° 14597)

22 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de regularisatieaanvraag van de Afghaanse asielzoekers die na 1 januari 2003 zijn aangekomen" (nr. 14597)

 

22.01  Zoé Genot (ECOLO): Monsieur le président, monsieur le ministre, 16 Afghans qui occupent depuis une semaine l'église des Minimes à Bruxelles ont entamé, lundi dernier, une grève de la faim. Les 16 hommes espèrent obtenir par cette action, pour eux, mais aussi pour une septantaine de leurs compatriotes établis en Belgique depuis le 1er janvier 2003, une régularisation de leur situation.

 

Quelque1.100 ressortissants afghans, arrivés en Belgique avant le 1er janvier 2003, ont obtenu une telle régularisation. Pourquoi les Afghans arrivés en Belgique avant 2003 ont-ils obtenu une telle "faveur" alors que la situation en Afghanistan s'est fortement aggravée depuis?

 

Vous savez comme moi que l'Afghanistan est en guerre. Vous savez qu'un des derniers rapports du secrétaire général des Nations unies sur l'Afghanistan dit que: " à aucun moment depuis la chute des talibans à la fin de 2001, la menace qui pèse sur la transition en Afghanistan n'a été aussi sérieuse". Le rapport des Nations unies indique aussi que: "alors que les précédentes périodes examinées ont été marquées par une détérioration progressive et importante des conditions de sécurité, la récente recrudescence de la violence marque un tournant".

 

Des institutrices ont été tuées la semaine passée. Un coopérant allemand a également été tué. Les forces armées belges en Afghanistan ont été doublées en raison de la détérioration de la situation. Soit, la situation est grave!

 

Monsieur le ministre, vous aviez régularisé des Afghans arrivés en 2003, en 2003, 2004, 2005 et 2006.

 

Fin 2006, vous décidez de ne plus donner que des ordres de quitter le territoire. Environ 60 Afghans, qui vous demandent la protection subsidiaire, ont essuyé un refus. Quatre d'entre eux ont même été détenus.

 

Après la grève de la faim de l'été 2003, vous avez accordé un droit de séjour temporaire prorogé de six en six mois en fonction de la situation sur le terrain et qui aboutissait à une régularisation après une certaine durée de séjour. C'était une mesure humaine et cohérente au regard de l'insécurité en Afghanistan.

 

À l'heure actuelle, la mesure appliquée aux Afghans est inhumaine.

 

Monsieur le ministre, la différence de traitement me semble difficilement justifiable vu que la situation en Afghanistan s'est dégradée, si on en croit les observateurs internationaux.

 

Monsieur le ministre, mes questions sont les suivantes:

 

- Quelle est votre évaluation de la situation actuelle en Afghanistan? Estimez-vous que la situation s'est améliorée depuis 2003 dans ce pays ou depuis les six derniers mois? Le CGRA évalue-t-il positivement la situation? Le CGRA fait figurer pour toutes les décisions relatives à Afghanistan des clauses humanitaires. Pour quelle raison? Avec quelles conséquences? Vous êtes-vous basé sur l'analyse faite par le ministère des Affaires étrangères?

 

- Pour les arrivées après 2003, votre administration envisagerait de les renvoyer ou non suivant leur région d'origine. Quelle sont les régions jugées "sûres"? Merci de me transmettre la liste.

 

Comment définissez-vous l'origine des demandeurs? A-t-on entamé un dialogue avec les 16 Afghans en grève de la faim à l'église des Minimes?

 

22.02  Patrick Dewael, ministre: Tout d'abord, je ferai remarquer que le Parlement a confié l'examen des demandes d'asile et de protection subsidiaire au Commissariat général aux réfugiés. Cette instance accorde également en première instance le statut de réfugié ou la protection subsidiaire. Je n'ai donc plus à apprécier les conditions de sécurité dans un pays, comme j'ai pu le faire en 2003, dans le cadre de ma politique d'éloignement. Le statut de protection subsidiaire est en vigueur depuis le 10 octobre 2006. Le Commissariat général se charge de cet examen et évalue la situation en Afghanistan à partir de sources diverses, comme des rapports d'organisations internationales, des informations recueillies par des personnes de contact ou des informations d'autres instances d'asile.

 

Deuxièmement, l'évolution de la situation en Afghanistan est suivie quotidiennement. Selon le Commissariat général, la situation dans ce pays est très complexe: l'Afghanistan est en guerre mais cette guerre est limitée à certaines régions et districts, en particulier dans le sud et l'est du pays? Lorsqu'il existe un risque réel de voir le demandeur d'asile victime d'une atteinte grave en tant que civil en raison de la violence dans sa région d'origine, la protection subsidiaire lui sera accordée. Cette protection n'est pas automatique: le demandeur doit prouver qu'il court un risque réel en cas de retour dans son pays et, dans le cas présent, dans sa région. C'est ainsi que certains ressortissants afghans ont obtenu le statut de réfugié, d'autres la protection subsidiaire.

 

Un certain nombre a été débouté car ils ne sont pas forcément tous en danger ou ils ne sont pas Afghans! La clause humanitaire est utilisée par le Commissariat général pour attirer l'attention du ministre et de son administration sur les circonstances de type humanitaire qu'il lui revient de prendre en considération lors d'un éventuel éloignement forcé. Le suivi donné à la clause n'empêche pas un retour volontaire des personnes concernées avec l'aide de l'Organisation internationale pour la Migration.

 

En 2006, six Afghans ont quitté le territoire via un programme de retour volontaire et ils sont partis à Kaboul avec toutes les garanties requises. Comme la situation en Afghanistan est constamment réévaluée, il n'existe pas de liste à proprement parler de régions jugées sûres.

 

Troisièmement, au sujet des 16 personnes qui se déclarent d'origine afghane et qui ont entamé une grève de la faim, j'estime qu'il n'y a pas lieu de prendre des mesures particulières puisqu'ils peuvent bénéficier, comme tout autre ressortissant afghan, de l'une ou l'autre forme de protection existante. Deux de leurs représentants ont pu néanmoins s'entretenir avec un de mes collaborateurs.

 

22.03  Zoé Genot (ECOLO): Monsieur le ministre, au sujet de la situation en Afghanistan, il est certain que des zones comme Kaboul sont plus sécurisées, mais elles accueillent déjà plus de 2 millions de réfugiés venus de l'ensemble du pays. Il me paraît donc un peu difficile d'y envoyer encore des personnes. Selon les observateurs humanitaires, la situation sanitaire est potentiellement dangereuse en raison du nombre trop important de réfugiés dans les rares zones "sûres" d'Afghanistan.

 

Je dois donc admettre ma déception. Nous avions salué les avancées en termes de protection subsidiaire, à savoir la possibilité d'accorder une protection temporaire à des gens qui ne peuvent pas repartir à cause de la situation dans leur pays. Dans les faits, nous devons constater qu'elle n'est pas accordée aux gens qui, à l'instar des Afghans, en ont réellement besoin.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 14625 de Mme Lejeune est reportée.

 

23 Question de M. Benoît Drèze au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le manque d'accessibilité téléphonique des services de l'Office des étrangers" (n° 14638)

23 Vraag van de heer Benoît Drèze aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de slechte telefonische bereikbaarheid van de Dienst Vreemdelingenzaken" (nr. 14638)

 

23.01  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, tant les associations pour le droit des étrangers que les avocats des demandeurs d'asile ou encore les intéressés eux-mêmes éprouvent depuis des années d'importantes difficultés à obtenir des informations auprès des services de l'Office des étrangers. En effet, la permanence téléphonique est quasi injoignable et il est pratiquement impossible de connaître l'état d'avancement d'un dossier par téléphone. Les courriers par e-mail ont parfois plus de chances; néanmoins, il peut se passer beaucoup de temps entre l'envoi du courrier et la réponse de l'Office des étrangers.

 

Ces demandes d'informations sont essentielles pour le bon déroulement des procédures ainsi que pour informer les demandeurs d'asile de leur situation.

 

Monsieur le ministre, à quoi est due cette situation, régulièrement dénoncée et qui perdure depuis longtemps? S'agit-il d'une volonté délibérée ou d'une difficulté à obtenir du gouvernement les moyens nécessaires?

 

Souhaitez-vous prendre des mesures pour que l'Office soit plus disponible à l'avenir? Dans l'affirmative, lesquelles et quand?

 

23.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, il y a quelques années déjà qu'un "helpdesk" a été créé au sein de l'Office des étrangers pour faire face aux nombreux appels téléphoniques. Ce "helpdesk", même si son fonctionnement peut encore être amélioré, a néanmoins traité, en 2006, quelque 82.000 appels téléphoniques, 17.000 courriels et 1.500 télécopies avec une équipe de 13 personnes.

 

Pour les questions relatives au traitement d'une demande de visa, des informations sont disponibles sur le site internet de l'Office des étrangers à partir du numéro de la demande de visa.

 

Je souhaite avant tout signaler que les communes sont les premiers interlocuteurs des étrangers puisqu'elles sont les intermédiaires entre l'étranger et l'administration de l'Office des étrangers. Elles peuvent, le cas échéant, transmettre les questions plus précises ou complexes aux services compétents de l'Office. Les contacts, par le canal du "helpdesk", devraient en fait rester exceptionnels.

 

Il est exact que l'accessibilité du "helpdesk" de l'Office des étrangers n'est pas toujours optimale, même si des efforts considérables ont été déployés pour rendre celui-ci plus performant. Par exemple, depuis juillet 2006, les courriels et les télécopies entrants reçoivent, en principe, une réponse dans les trois jours ouvrables. Depuis décembre 2006, le centre d'appel du "desk" est plus perfectionné. L'utilisateur est dorénavant invité à choisir la langue qu'il souhaite utiliser, à indiquer aussi le type de question qu'il souhaite poser et à indiquer sa qualité avant d'être mis en contact avec un fonctionnaire. Nonante pour-cent des appels reçoivent une réponse immédiate; le restant, dans la journée après une collecte d'informations.

 

D'autres mesures sont à l'étude pour augmenter le service à la population, notamment par l'amélioration de l'information sur le site internet.

 

23.03  Benoît Drèze (cdH): Je remercie le ministre qui, manifestement, reconnaît qu'il y a des points à améliorer et souhaite s'y employer. Néanmoins, quand il dit que 90% des appels reçoivent une réponse immédiate, je suppose qu'il s'agit des appels que l'Office décroche. Même si l'on comptait, en 2006, 82.000 appels, ce sont des appels auxquels l'Office répond; mais peut-être qu'il y a eu 300 ou 400.000 tentatives. Je pense donc que le véritable décalage se trouve là.

 

J'invite le ministre - mais je suis certain que d'autres vous parlent fréquemment de ce problème - à solliciter auprès du gouvernement des moyens supplémentaires pour accroître, en tout cas pour ce qui est du téléphone, les capacités à répondre aux nombreux appels que reçoivent vos services.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

24 Question de M. Benoît Drèze au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "les travaux de construction au centre fermé de Steenokkerzeel" (n° 14639)

24 Vraag van de heer Benoît Drèze aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de bouwwerken aan het gesloten centrum te Steenokkerzeel" (nr. 14639)

 

24.01  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, il me revient que de nombreux travaux de construction ont lieu en permanence, depuis quelque temps, au centre fermé de Steenokkerzeel. C'est un centre bien connu car il abrite une aile exclusivement consacrée à l'isolement des détenus.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous m'indiquer l'objectif de ces travaux de construction? S'agit-il de créer une augmentation des places disponibles du centre de Steenokkerzeel, de remplacer le centre 127bis de Melsbroek considéré comme insalubre ou, enfin, de constituer le nouveau centre INAD que vous avez annoncé dernièrement?

 

Par ailleurs, quel est le coût total de ce projet en construction et quand sera-t-il terminé?

 

24.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, monsieur Drèze, la capacité initiale du centre de Steenokkerzeel était de 160 places. À la suite de difficultés d'ordre interne, un rapport a été fait et indique que, pour assurer une capacité réelle de 160 places, le centre nécessite des adaptations au niveau de son infrastructure.

 

En attendant ces adaptations, la capacité a été réduite à 120 personnes pour éviter tout problème. Les travaux qui consistent en la construction d'une aile supplémentaire ont plusieurs objectifs: la création de chambres individuelles pour les personnes qui ne peuvent vivre en groupe et d'un espace supplémentaire pour l'organisation d'activités et le déplacement des cellules disciplinaires.

 

Ce bâtiment supplémentaire doit également prévoir des espaces de stockage, des ateliers et des locaux d'audition qui doivent permettre d'entendre les résidents en toute quiétude et discrétion. Une liaison directe avec l'aile médicale doit en outre permettre que les résidents se rendent seuls à la consultation médicale. La réalisation de ces travaux prendra plusieurs mois.

 

Je vous confirme qu'un projet est élaboré pour la construction d'un nouveau centre de transit en remplacement de l'actuel centre 127 à Melsbroek. Il est destiné aux personnes qui ont fait l'objet d'une décision de refus d'entrée. Ce nouveau centre est indispensable, étant donné que la construction actuelle ne convient plus et entraîne des coûts d'entretien élevé.

 

Quant au prix du projet, je vous renvoie à mon collègue, le ministre des Finances, qui, comme vous le savez, est également responsable de la Régie des Bâtiments.

 

24.03  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

25 Question de M. Benoît Drèze au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "la présence de 'smex' au centre fermé de Vottem" (n° 14641)

25 Vraag van de heer Benoît Drèze aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de aanwezigheid van ex-gedetineerden in het gesloten centrum van Vottem" (nr. 14641)

 

25.01  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le ministre, il me revient qu'un nombre important de "smex" se trouvent parmi les personnes détenues au centre fermé de Vottem, c'est-à-dire des personnes dites sans moyen d'existence.

 

Samedi dernier, sur onze personnes qui se seraient évadées de Vottem par exemple, cinq seraient des "smex".

 

On appelle "smex" les individus en séjour illégal qui ont purgé une peine de prison sur le territoire belge avant d'être expulsés du territoire. Avant leur expulsion, on les détient dans un centre fermé. Certains d'entre eux sont particulièrement violents, avec un passé de délinquant parfois lourd, ce qui peut poser de sérieux problèmes, eu égard au caractère communautaire de la vie à Vottem.

 

Les personnes en séjour illégal détenues en centre fermé en vue de leur expulsion doivent subir, parfois pendant plusieurs semaines, le comportement souvent agressif et violent de ces "smex". Les travailleurs sociaux ont également des difficultés à travailler sereinement pour cette raison.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous m'indiquer, sur le nombre total de résidents présents à Vottem, combien de détenus ayant purgé une peine de prison avant de se rendre en centre fermé étaient présents pour chacun de ces cinq derniers mois?

 

Des mesures particulières sont-elles prévues en ce qui concerne leur accueil?

 

N'est-il pas envisageable de prévoir leur expulsion à leur sortie de prison plutôt que de les déplacer au sein du centre?

 

Ne considérez-vous pas que mélanger ces personnes à une population normale est dangereux pour l'intégrité du reste des personnes détenues ainsi que vis-à-vis des travailleurs sociaux?

 

25.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, 10 à 20 détenus (par mois) venant de prison ont été transférés au centre fermé de Vottem au cours de ces cinq derniers mois. Il y a eu 13 personnes en octobre 2006, 18 en novembre 2006, 13 en décembre 2006, 18 en janvier 2007 et 11 en février, ce qui fait un total de 73 personnes.

 

Dans un souci d'éloigner le plus rapidement possible les détenus qui ont satisfait à la justice, un bureau d'identification des détenus a été créé en septembre 2005. Ce bureau doit préparer l'éloignement de ces détenus en procédant à leur identification dès leur emprisonnement, ce qui doit faciliter, le cas échéant, l'obtention d'un document de voyage à leur sortie de prison. Tout est mis en œuvre pour que l'ex-détenu puisse être rapatrié directement sans devoir transiter par un centre fermé. Pour l'année 2006, 345 ex-détenus ont pu être éloignés directement à leur sortie de prison.

 

L'expérience démontre toutefois qu'il n'est pas toujours possible d'obtenir un laissez-passer au moment de la libération de prison. Il faut également signaler que la lettre collective n° 84 du 24 décembre 2004 de la Justice ne permet pas à l'Office des étrangers de maintenir administrativement ces personnes en prison en tant que "smex" au-delà d'une période variant entre 7 et 15 jours calendrier. Si le rapatriement n'est pas possible dans ce délai, elles doivent être transférées dans un centre fermé en attendant leur rapatriement.

 

Ce n'est certes pas toujours une population facile à gérer mais n'oublions pas qu'il s'agit de personnes qui ont satisfait à la justice et que, par conséquent, elles sont considérées comme ne représentant plus de menace pour la sécurité.

 

25.03  Benoît Drèze (cdH): Je vous remercie pour toutes ces clarifications, mais vous conviendrez avec moi que ces personnes ont beau avoir purgé leur peine, elles ont parfois difficiles à s'intégrer dans une vie communautaire - notamment parce que la prison n'est pas un lieu propice à apporter beaucoup de sérénité. Le problème reste parfois entier, malgré tout.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: M. Ducarme étant absent, sa question n° 14644 est reportée. Je vais demander à M. Drèze de présider afin que je puisse poser la dernière question.

 

Président: Benoît Drèze.

Voorzitter: Benoît Drèze.

 

26 Question de M. Jean-Claude Maene au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le calendrier du système ASTRID" (n° 14645)

26 Vraag van de heer Jean-Claude Maene aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het tijdschema inzake het ASTRID-systeem" (nr. 14645)

 

26.01  Jean-Claude Maene (PS): Monsieur le ministre, je vais revenir sur le calendrier du système ASTRID dont je vous ai déjà entretenu à plusieurs reprises. Comme vous le savez, il se fait que j'ai l'honneur de présider une zone de police dans le sud du pays. Et force est de constater que les communications pâtissent d'un manque d'antennes susceptibles de faire fonctionner correctement le système. Cela ne manque pas de m'inquiéter.

 

En effet, si les forces de police et les services de sécurité, par exemple les services d'incendie, situés au sud sont au courant, nous avons en revanche d'autres services pouvant intervenir dans ces zones qui, une fois sur place, équipés du système ASTRID, s'aperçoivent de l'absence de communication. Ils se mettent de la sorte en danger s'ils doivent participer à des opérations un peu délicates ou qui visent, par exemple, des gangsters.

 

Monsieur le ministre, j'aimerais donc savoir ce qu'il en est de cet équipement. Reste-t-il beaucoup de zones non couvertes? Un échéancier a-t-il été prévu au sujet d'ASTRID?

 

Il importe aussi de savoir si, dans l'attente d'un équipement complet, vous envisagez le maintien des anciens systèmes de communication, car nous avons reçu à ce propos des échos quelque peu inquiétants.

 

26.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, je tiens à souligner deux points.

 

Tout d'abord, pour les zones de police reliées au réseau ASTRID, sur un total de 196 zones de police en Belgique, 193 sont actuellement connectées audit réseau. Cela signifie que les 118 zones flamandes l'ont été, tout comme les six zones de police bruxelloises. Seules trois zones en Wallonie n'ont pas encore été reliées. Deux d'entre elles le seront bientôt, mais la dernière zone connaît un problème de couverture de mât qui doit d'abord être résolu. Mais ces questions se règlent en concertation mutuelle.

 

Ensuite, il ne faut pas oublier l'adhésion des autres services de secours. À la fin du mois de février 2007, le nombre de radios ASTRID actives sur le réseau s'élevait à 31.829 unités. Les principaux services locaux et fédéraux ont pris possession du réseau ASTRID. Tous les corps de pompiers poursuivront leur adhésion au réseau dans le courant du premier semestre 2007. Actuellement, plus de 107 corps sur 250 sont équipés.

 

En 2006 encore, la Santé publique a fait ses premiers pas sur le réseau ASTRID. Entre-temps, des radios ont été commandées pour des véhicules du service mobile d'urgence et de réanimation et des ambulances.

 

Le SPF Justice a reçu ses premiers appareils. Les services des douanes et accises ont mis en service une première série de 180 radios tandis que la Défense utilise actuellement quelque 500 appareils.

 

Astrid accueille donc continuellement de nouveaux services sur son réseau.

 

Soucieux d'offrir un outil de communication efficace aux services de secours et de sécurité, en tant que ministre de tutelle, j'insiste sur le fait que la société anonyme ASTRID met tout en œuvre pour installer dans les meilleurs délais les derniers mâts du plan initial et se concentre sur l'extension avec une deuxième série de mâts pour compléter le réseau de communication. À cet effet, il importe que tous les pouvoirs publics concernés par la sécurité du citoyen ou l'aménagement du territoire fassent preuve de volontarisme dans la gestion des dossiers d'installation de mâts ASTRID.

 

26.03  Jean-Claude Maene (PS): Monsieur le ministre, reste la deuxième question: a-t-on des garanties quant au maintien du système actuel en attendant qu'ASTRID fonctionne? Pour l'instant, on fonctionne avec l'ancien système G-COM. Ne va-t-on pas le couper? Comme tout le monde fonctionnera en ASTRID, il reste trois zones, dont la mienne, qui fonctionnent avec l'ancien système. Va-t-on continuer à le faire fonctionner jusqu'à la mise en route d'ASTRID?

 

26.04  Patrick Dewael, ministre: C'est évident. On peut comparer avec certaines zones limbourgeoises où on a également rencontré des difficultés au début. On a continué avec l'ancien système jusqu'à ce que les difficultés soient résolues. À Saint-Trond, à Borgloon, il y a eu des problèmes et on a continué à travailler avec l'ancien système; cela va de soi. La société anonyme ASTRID doit tout faire pour résoudre ces problèmes dans des délais raisonnables.

 

26.05  Jean-Claude Maene (PS): Merci, monsieur le ministre. Je reprends le rôle de président pour vous féliciter de la performance que vous venez de faire.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 18.55 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.55 uur.