Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

 

du

 

mardi 13 mars 2007

 

Matin

 

______

 

 

van

 

dinsdag 13 maart 2007

 

Voormiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 10.34 uur en voorgezeten door de heer Tony Van Parys.

La séance est ouverte à 10.34 heures et présidée par M. Tony Van Parys.

 

01 Vraag van mevrouw Hilde Vautmans aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "het hoge aantal verkrachtingszaken zonder gevolg" (nr. 14531)

01 Question de Mme Hilde Vautmans à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "le nombre important de dossiers de viol classés sans suite" (n° 14531)

 

01.01  Hilde Vautmans (VLD): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, op 6 maart lazen wij in verschillende Vlaamse kranten dat tussen 2000 en einde 2005 het aantal verkrachtingszaken steeg met 30%. In totaal kreeg het gerecht – hou u vast – 17.301 verkrachtingszaken te verwerken. Het gaat hier alleen maar om verkrachtingen die gepleegd zijn door meerderjarigen, maar het is wel zo dat één dossier meerdere verkrachters kan bevatten.

 

Mijn vraag gaat over het volgende. Maar liefst 43% van die zaken is reeds geseponeerd. In bijna de helft van de geseponeerde zaken zijn er onvoldoende bewijzen. Bij 19% is de dader onbekend. Slechts 17% is naar de strafrechter verwezen.

 

Mevrouw de minister, ik moet er geen tekening bij maken, voor jonge meisjes en vrouwen die worden verkracht, is dit een levenslang trauma. Wij moeten er dan ook alles aan doen om in onze zoektocht naar de dader alle stappen te zetten die tot een oplossing kunnen leiden. Wanneer men de dader dan niet vat of wanneer men de zaak seponeert, wordt men een tweede maal slachtoffer. Dat is hetgeen wij absoluut moeten vermijden. Daarom wil ik het ik volgende vragen.

 

Ten eerste, waarom wordt 43% geseponeerd?

 

Ten tweede, welke prioriteit wordt er gegeven aan verkrachtingsdossiers? Internationale Vrouwendag ligt nog maar pas achter ons. Ik vind absoluut dat verkrachtingszaken een prioriteit verdienen.

 

Ten derde, op welke manier worden slachtoffers op de hoogte gebracht van het seponeren van hun zaak? Worden zij daarin begeleid? Het is immers niet altijd evident wanneer de zaak wordt geseponeerd terwijl men nog met de fysieke pijn, met de emotionele pijn in het hart zit.

 

Ten slotte maak ik van deze vraag gebruik om toch nog eens te pleiten, wij hebben daarover reeds twee of drie keer gesproken, voor een project van chemische castraties. Wanneer men de verkrachter wel kan vatten, kan in een aantal gevallen chemische castratie wel een oplossing zijn in het begeleiden van de dader.

 

Hoe ver staat het met het beloofde pilootproject rond chemische castratie? U hebt eigenlijk gezegd dat u naar aanleiding van uw bezoek aan Canada daarover eens ging nadenken en dat u experts ging raadplegen.

 

01.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, de redenen waarom 43% van de verkrachtingsdossiers wordt geseponeerd, zijn zoals u zelf aangeeft te vinden in het feit dat er nu eenmaal een heel aantal dossiers is waarin ondanks de geleverde onderzoeksinspanningen geen dader kan worden gevonden. Natuurlijk betreft dat slechts een voorlopig sepot. Zolang de verjaring niet is ingetreden, kan tot vervolging worden overgegaan wanneer toch nieuwe elementen zouden opduiken.

 

Daarnaast is het ook zo dat het onderzoek in een dossier inderdaad niet voldoende bezwarende elementen oplevert ten aanzien van de verdachte om tot vervolging over te gaan. Tot 86% van de verkrachtingsdossiers die worden geseponeerd, betreffen een technisch sepot: onvoldoende bewijzen, geen misdrijf, daders onbekend, enzovoort.

 

Door alle parketten wordt een absolute prioriteit gegeven aan verkrachtingsdossiers, gelet op de verregaande gevolgen van dergelijke misdrijven voor de slachtoffers.

 

De manier waarop de slachtoffers worden geïnformeerd over het eventueel seponeren van hun zaak verschilt naargelang het feit of zij al dan niet contact hadden met de dienst Slachtofferhulp van de justitiehuizen. In situaties van verkrachting wordt effectief een dienstaanbod verzonden naar het slachtoffer, om het te informeren over het bestaan van de dienst Slachtofferhulp en de mogelijkheid met die dienst contact op te nemen, uiteraard indien men dat wenst. Indien het slachtoffer ingaat op dat aanbod, kan de informatie nadien gebeuren via de dienst Slachtofferhulp.

 

Indien er daarentegen geen enkel contact is tussen de slachtoffers en de dienst Slachtofferhulp, zullen de slachtoffers daarna per brief worden geïnformeerd over het seponeren. In die brief moeten de gegevens van de dienst Slachtofferhulp worden opgenomen, zodat de slachtoffers die het wensen ook bijkomende informatie over de beslissing van het parket kunnen verkrijgen.

 

Je suis d'accord avec vous qu'une information de qualité comprenant des éléments de protection, de soutien et d'accompagnement de la victime est absolument nécessaire. Comme vous l'avez très bien dit, lorsqu'on a été victime d'un viol, on s'en remet très rarement.

 

Je reviens sur votre dernière question concernant les viols et les castrations chimiques. Je n'ai jamais parlé d'un projet pilote "castration chimique". La castration chimique se fait en Belgique mais en liberté thérapeutique, et ses effets restent des points d'interrogation. En effet, les médecins psychiatres me disent que parfois cela marche et parfois pas. Ils ont des exemples concrets pour lesquels ils ont cru que la castration chimique allait empêcher des auteurs de recommencer. Malheureusement, cela n'a pas été le cas. En outre, cela n'empêche nullement d'autres types de violence.

 

Madame Vautmans, vous parlez de l'injonction thérapeutique de la castration chimique, qui est un problème beaucoup plus délicat dont il faut discuter avec le Comité national de bioéthique. Je le crois et je l'ai d'ailleurs interrogé pour voir si l'on pouvait, oui ou non, aller jusqu'à l'injonction thérapeutique. Comme je viens de le dire, la difficulté vient à la fois de cette liberté et du fait que ces médicaments, conduisant à la castration chimique, ont des effets extrêmement incertains sur le risque de récidive.

 

Quant aux projets pilotes, ils concernent le traitement intra muros – c'est-à-dire en prison – des délinquants sexuels. Ceux-ci doivent être pris en charge dès les premiers moments de la détention et non pas au moment de la sortie en vue d'une réinsertion. Quatre projets pilotes débuteront prochainement à Marneffe, à Paifve, à Merksplas et à Bruges.

 

Dans ce cadre, les médecins conservent leur liberté thérapeutique. Ce qui est particulier, c'est que nous commençons un travail de suivi, d'accompagnement et de traitement en prison avant d'aborder le processus de réinsertion.

 

Bien entendu, dès que j'aurai à ma disposition des données sur les projets pilotes, je ne manquerai pas de revenir vers vous.

 

01.03  Hilde Vautmans (VLD): Mevrouw de minister, ik ben enerzijds wel blij dat u dat een prioriteit noemt, wat ik ook had verwacht. Ik blijf er anderzijds echter bij dat ik het aantal gevallen dat wordt geseponeerd, echt hoog vind.

 

Wanneer er wordt geseponeerd omwille van een gebrek aan gegevens, dan kan er weinig over worden gezegd. Ik denk echter dat er bijkomende inspanningen moeten worden geleverd, dat alles eraan moet worden gedaan om de dader te kunnen achterhalen.

 

Aangaande onze discussie over chemische castratie zal ik binnenkort misschien een nieuwe vraag indienen om er dieper op in te gaan. U zegt dat u nooit gesproken hebt over een pilootproject. Dat klopt: ik heb er altijd voor gepleit om een pilootproject te starten in België. Ik heb de cijfers van u gekregen over het aantal gevallen van chemische castratie, en die zijn zeer beperkt in ons land. In andere landen – dat weet ik van collega-parlementsleden uit andere landen – wordt er veel meer gebruik gemaakt van de chemische castratie, en er blijken wel degelijk resultaten te zijn. In België spreken we echter over maar zes of acht gevallen, waardoor het moeilijk is om daaraan conclusies te verbinden. Het gaat hier om vrijwilligheid: de dader moet akkoord gaan met de therapie – dat is het uiteindelijk: geen sanctie, maar een vorm van therapie.

 

Ik ben er blij mee dat u zegt dat u pilootprojecten zult starten binnen de gevangenis voor seksueel delinquenten, want dat is ook absoluut noodzakelijk. Ik blijf echter bij mijn pleidooi om verdere studies te doen, om chemische castratie breder te kunnen toepassen in ons land. Ik geloof daar heel sterk in, niet voor alle verkrachters, maar ik denk dat het in vele gevallen wel een oplossing zou kunnen bieden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Jef Van den Bergh aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de opvordering van een arts voor een bloedproef bij alcoholgeïntoxiceerde bestuurders in het verkeer" (nr. 14360)

02 Question de M. Jef Van den Bergh à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la réquisition d'un médecin pour effectuer un test sanguin chez un conducteur sous l'influence de l'alcool" (n° 14360)

 

02.01  Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de minister van Verkeer, de heer Landuyt, geeft nogal eens de indruk dat de politieparketten de politiediensten aan hun lot overlaten en dat de politiediensten het werk op de weg doen, maar dat van vervolging weinig sprake is. Nochtans wordt in de politieparketten, of toch die waarmee ik vertrouwd ben, vrij intensief gecommuniceerd en is er regelmatig overleg tussen het parket en de politiediensten van de betrokken zone.

 

Tijdens een van die bijeenkomsten is een probleem gesignaleerd met betrekking tot het vorderen van artsen. Er zouden vooral ’s nachts en tijdens de weekends nogal eens problemen rijzen om een arts opgevorderd te krijgen voor een bloedproef wanneer van een dronken bestuurder geen ademtest of ademanalyse kan worden afgenomen. Een dergelijke vordering moet gebeuren als de betrokkene verward of gekwetst is of in shock verkeert bij een ongeval of wanneer hij een tegenexpertise vraagt na twee tegenstrijdige blaasproeven.

 

De reden daarvoor zou zijn dat artsen zich liever niet bezighouden met dronken bestuurders, maar wel met zieke patiënten. Bovendien, ik denk dat dit een belangrijke oorzaak is, blijkt dat hun interventies bijzonder laat worden uitbetaald. Daarbij komt ook nog dat de politiediensten geen juridische basis meer zouden hebben om een arts te vorderen. In de programmawet van 27 december 2006 werd de wet van 1 juni 1849 tot herziening van de tarieven in strafzaken afgeschaft. Net die wet zou in het artikel 10 de bepaling vermelden waarop de politiediensten zich baseren om een geneesheer te vorderen.

 

Mevrouw de minister, ik zou graag van u vernemen of de problematiek u bekend is. Werd dat reeds door de politieparketten aan u gesignaleerd? Welke maatregelen zult u nemen om enerzijds de trage uitbetaling van artsen te versnellen, en anderzijds de positie van de politiediensten met het oog op de vordering van een arts voor een bloedproef te versterken, dus voorzien in een sterkere juridische basis voor de vordering?

 

02.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van den Bergh, de problemen die door u werden geschetst, werden mij niet eerder ter kennis gebracht. Ik heb evenwel navraag gedaan via het College van procureurs-generaal. Dat meldt mij geen bijzondere problemen in verband met het opvorderen van een geneesheer.

 

Trouwens, het lijkt mij logisch dat artsen zich liever bezighouden met hun zieke patiënten dan met dronken bestuurders. Het is evenwel ook onontbeerlijk dat de artsen hun bijstand geven aan de bloedafname voor een bloedproef, zoals de wet hen oplegt. Uit alle studie blijkt trouwens voldoende hoe gevaarlijk het gebruik van alcohol in het verkeer is. De tijd die de artsen nodig hebben voor de afname van bloed voor een bloedproef is zeer zeker nuttig besteed voor de samenleving.

 

Voor de wettelijke basis voor het opvorderen van een geneesheer voor het verrichten van een bloedproef in het kader van een verkeersdossier, verwijs ik naar artikelen 63 en 64 van de wegverkeerswet.

 

Wat de uitbetaling van de artsen betreft, er is zeker geen achterstal in de uitbetaling. Het is wel zo dat de te volgen administratieve procedure bij de uitbetaling een zekere tijd in beslag neemt. Zo worden alle kostenstaten eenmaal per maand door de parketten aan de dienst gerechtskosten bezorgd. De dienst gerechtskosten kan de FOD Financiën slechts de opdracht geven de kostenstaat te betalen nadat interne controles zijn verricht. De bestaande procedures zijn echter noodzakelijk voor een goed beheer van de staatsmiddelen.

 

02.03  Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor haar antwoord. Ik stel vast dat ik iets te vroeg kom met mijn vraag. De problematiek die aan de basis leeft, heeft wellicht de weg nog niet gevonden naar het College van procureurs-generaal en naar de minister. Ik vrees dat dat een van de komende weken of maanden toch naar boven zal komen. Ik vraag daarvoor bijzondere aandacht, aangezien de handhaving met betrekking tot alcoholgebruik in het verkeer ook gisteren op de Staten-Generaal van de Verkeersveiligheid als een bijzonder belangrijke prioriteit naar voren werd geschoven. Wij moeten opletten dat de motivatie van de agenten niet verdwijnt omdat men nauwelijks of geen artsen vindt om hen daarin bij te staan.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Jef Van den Bergh aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de invoering van het 'trans-pv'" (nr. 14476)

03 Question de M. Jef Van den Bergh à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "l'instauration du 'trans-pv'" (n° 14476)

 

03.01  Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, gisteren werd de Staten-Generaal van de verkeersveiligheid gehouden.

 

Op 13 februari 2007 vond de Staten-Generaal van de verkeersslachtoffers plaats op het niveau van de Vlaamse Gemeenschap. Die resulteerde in een lijvig rapport met niet minder dan 214 aanbevelingen over alle beleidsniveaus heen, dus niet enkel beperkt tot gemeenschaps- of gewestmateries. Er waren daarbij allerlei overheidsdiensten en organisaties uit het middenveld betrokken. Vanuit de politie en de verzekeringswereld werden een aantal aanbevelingen geformuleerd inzake Justitie. U bent daarvan ongetwijfeld op de hoogte aangezien een vertegenwoordiger van uw kabinet aanwezig was.

 

Wat mij vooral opviel, wat dat, in weerwil van een wetswijziging die enkele jaren geleden aan de WAM-wet werd doorgevoerd, de verzekeringen nog altijd problemen hebben om de slachtoffers en hun familie snel te kunnen vergoeden voor de geleden lichamelijke en stoffelijke schade. Het probleem is blijkbaar grotendeels te wijten aan de traagheid en de weigerachtige houding van de magistraten om de gegevens van het proces-verbaal ter beschikking te stellen van de verzekeringsondernemingen.

 

Bovendien zou Justitie niet willen ingaan op de vraag tot invoering van het systeem “trans-pv” terwijl er daarover toch een positieve houding bestaat bij het College van procureurs-generaal en ook de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer akkoord zou zijn gegaan. Er was reeds een tekst voor een wetsontwerp voorhanden, maar die is blijkbaar ergens blijven hangen.

 

De situatie wordt nog gecompliceerder doordat er discussie zou bestaan rond de vijfde Europese richtlijn die op 21 juni 2007 moest worden omgezet in Belgisch recht. Die zou volgens de verzekeringswereld ertoe moeten leiden dat een “trans-pv” wordt opgericht. Dit bestaat trouwens al jaren in Frankrijk, Nederland en Duitsland.

 

Ik kan alleen maar vaststellen dat de situatie voor de verkeersslachtoffers en hun familie of nabestaanden op het gebied van de verzekeringen muurvast zit en dat Justitie blijkbaar niet gehaast is om daarin enig soelaas te brengen.

 

Mijn vragen zijn dan ook de volgende. Erkent u de problemen inzake de snelle uitbetaling van schadevergoedingen door verzekeringsondernemingen bij verkeersongevallen? Erkent u dat een belangrijke factor daarbij de traagheid en de onwil van de magistraten is om de nodige informatie uit het proces-verbaal ter beschikking te stellen? Welke stappen zult u ondernemen om hieraan tegemoet te komen?

 

03.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van den Bergh, eerst en vooral, de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer heeft in zijn advies van 23 juli 1999 een ongunstig advies uitgebracht over het toenmalig project trans-pv. De commissie had zowel bezwaren tegen de bevoegdheid van de ondertekenaars van het project trans-pv, dat louter via rondzendbrief zou worden geregeld, als fundamenteel inhoudelijke bezwaren, gelet op de incompatibiliteit met de privacywet.

 

Het wetsontwerp, waarnaar u verwijst, was volgens mij trouwens eveneens niet in conformiteit met hetgeen in het advies van de privacycommissie werd gesteld.

 

Naar de grond van de zaak ben ik er natuurlijk voorstander van dat er een snelle uitbetaling van schadevergoedingen zou komen voor verkeersslachtoffers. De oorzaak van de trage uitbetaling is echter niet te wijten aan de beweerde traagheid en beweerde weigerachtige houding van magistraten om gegevens ter beschikking te stellen. Er geldt nu eenmaal de regel van artikel 28 quinquies van het Wetboek van strafvordering, dat bepaalt dat het opsporingsonderzoek geheim is. Gelijk welk project trans-pv zal nooit vermijden dat verzekeringsmaatschappijen steeds geneigd zullen zijn om het resultaat van het opsporingsonderzoek af te wachten vooraleer zij overgaan tot betaling voor de schade die niet onder een objectieve aansprakelijkheidsregeling valt.

 

Het is trouwens vandaag de dag reeds het geval dat de verzekeringsmaatschappijen, indien zij zich kenbaar hebben gemaakt aan het parket, steeds onmiddellijk worden ingelicht over de beslissing van het parket wanneer het opsporingsonderzoek is afgesloten. De invloed van een eventueel project trans-pv zal dan ook slechts marginaal zijn op de dossiers waarin de verzekeraars om een of andere reden weigeren over te gaan tot uitbetaling.

 

Wat betreft de interpretatie die moet worden gegeven aan de Europese richtlijn, in het bijzonder artikel 6 bis – dat trouwens verschilt naargelang men het artikel leest in het Frans, Nederlands of Engels – werd er op een vergadering in verband met de interpretatie van die richtlijn op 28 september 2006 aan de Europese Commissie gevraagd hoe dat artikel moet worden geïnterpreteerd. Tot nu toe heeft de Commissie daarop nog geen antwoord gegeven.

 

Afhankelijk van het antwoord van de Europese Commissie, zal er een bepaalde richting moeten worden gegeven aan het project trans-pv. Het is echter vooralsnog onmogelijk om er een timing op te leggen.

 

03.03  Jef Van den Bergh (CD&V): Ik kan alleen maar vaststellen dat mevrouw de minister niet echt een felle voorstander is van het project “trans-pv”. Dat leid ik ten minste uit haar antwoord af.

 

Nochtans heeft dit in het buitenland zijn nut reeds bewezen. Uiteraard gaat het maar over een klein aantal van de ongevallen waar de verzekeringswereld mee kampt om die tijdig uitbetaald te krijgen. Het zijn wel net de meest dramatische ongevallen, waar dikwijls dodelijke slachtoffers bij betrokken zijn en waarbij het onderzoek uiteraard het langst aansleept. Dat lange aanslepen van het onderzoek heeft dan tot gevolg dat de verzekeringsondernemingen niet op een tijdige manier aan de nodige gegevens geraken en dus ook niet op een aanvaardbare termijn kunnen betalen.

 

Ik dring er toch op aan dat u, eventueel samen met uw collega Verwilghen, bevoegd voor de verzekeringen, dit nog eens zou bekijken, om een manier te vinden om tot snellere betaling over te gaan, conform ook de aanbevelingen van de Staten-Generaal van de verkeersslachtoffers.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van de heer Dylan Casaer aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de voorlopige hechtenis" (nr. 14485)

04 Question de M. Dylan Casaer à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la détention préventive" (n° 14485)

 

04.01  Dylan Casaer (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de vice-minister, het betreft een informatieve vraag. U bent uiteraard voldoende vertrouwd met het gebrek aan capaciteit in ons Belgisch gevangeniswezen en de overbevolking van de gevangenissen.

 

Een punt dat daarmee verbonden is, is het groot aantal personen die in voorlopige hechtenis zitten. Dit cijfer is voor België, in vergelijking met een aantal andere ons omringende landen, relatief hoog te noemen. Dat kan uiteraard te maken hebben met een aantal factoren, namelijk dat het gaat om mensen van buitenlandse origine en dergelijke meer.

 

Desalniettemin moet worden benadrukt dat voorlopige hechtenis een uitzonderingsmaatregel is en dient te blijven.

 

In dat kader heeft u in 2005 via een wetswijziging de procedure enigszins aangepast. Anderzijds heeft het kernkabinet in oktober 2006, op het ogenblik dat zij een aantal maatregelen in verband met het gevangeniswezen heeft genomen, ook gevraagd dat er een maandelijkse feedback zou worden gegeven van de aanhoudingsbevelen en daarom heb ik de volgende vragen.

 

Gebeurt deze feedback ondertussen? Hoe zit het met de sociale onderzoeken op basis waarvan de magistraten hun beslissing nemen? Graag had ik ook geweten of men op grond van deze twee elementen, namelijk de wetswijziging van 2005 en anderzijds de feedback, intussen ook een invloed ziet op het terrein en of dat ook door cijfermateriaal wordt ondersteund? Heeft u ook een overzicht van het aantal aanhoudingsbevelen per arrondissement en ook over het aantal mensen, dat in voorlopige hechtenis zit voor een periode langer dan zes maanden?

 

04.02 Minister Laurette Onkelinx: Zoals afgesproken tijdens het kernkabinet van oktober 2006, werden de maandelijkse cijfers van de aanhoudingsbevelen sinds oktober bezorgd aan de gerechtelijke autoriteiten. De beslissing van het kernkabinet werd dus wel degelijk uitgevoerd.

 

De wet BPR van de justitiehuizen, die werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van december 2006, heeft van haar kant de wet gewijzigd op de voorlopige hechtenis met het invoeren van de mogelijkheid voor rechters en onderzoeksgerechten om een maatschappelijk onderzoek te vragen aan de justitiehuizen.

 

De uitvoering van deze onderzoeken binnen een termijn van 1 maand, kan in principe geen probleem stellen. De BPR justitiehuizen bepaalt immers dat steeds voorrang wordt gegeven aan de uitvoering van maatschappelijke onderzoeken en de uitvoeringstermijn ligt volledig in de lijn van de termijnen, die door de BPR ook voor andere opdrachten werd voorzien, onder andere probatie en autonome werkstraf.

 

In de komende maanden worden leidinggevenden en het middenkader van justitiehuizen opgeleid inzake het gebruik van beheerinstrumenten, die het onder meer mogelijk zullen maken om de uitvoering van de opdrachten op de voet te volgen.

 

Inzake de impact van de wet van mei 2005 over de aanhoudingsbevelen, zal een diepgaand wetenschappelijk onderzoek deze gegevens moeten analyseren, wat nog niet gebeurde.

 

Niettemin hebben de eerste analyses door mijn administratie een impact aangetoond in de eerste maanden volgend op de publicatie van de wet. Het aantal aanhoudingsbevelen is inderdaad afgenomen om vervolgens in stijgende lijn verder te gaan.

 

Ten vierde, als we de cijfers over de aanhoudingsbevelen sinds oktober 2006 bekijken, de cijfers die afnemen per gerechtelijk arrondissement stel ik overigens te uwer beschikking, stellen we over deze korte periode een algemene vermindering vast van het aantal aanhoudingsbevelen: 1.024 in oktober, 945 in november, 937 in december en 866 in januari. Die gegevens geven een indicatie. Men moet evenwel voorzichtig zijn met dit soort van gegevens. Deze moeten immers kaderen in een meer globale, vergelijkende analyse die gespreid is over meerdere jaren.

 

Zoals u aangeeft, moet ook de duur van de voorlopige hechtenis worden geanalyseerd. De laatste grootschalige analyse over de voorlopige hechtenis werd gerealiseerd door het NICC. Het onderzoek startte op 1 maart 2004 en werd afgerond op maart 2005. Er werd een hoofdstuk gewijd aan de duur van de voorlopige hechtenis. In 2003 bedroeg de gemiddelde duur van de voorlopige hechtenis niet langer dan 63 dagen. In de helft van de gevallen bedroeg de duur van het aanhoudingsbevel niet meer dan 48 dagen. De maximumduur bedroeg 446 dagen. Deze termijnen waren erg verschillend van het ene arrondissement tot het andere maar ook verschillend overeenkomstig het soort vergrijp.

 

Mijn administratie kan in een week tijd onmogelijk een dergelijk geactualiseerd statistisch onderzoek afleveren. Dit onderzoek vergt meerdere maanden. Zo worden thans drie schriftelijke vragen onderzocht. Mevrouw Taelman en de heer Marinower hebben inderdaad dezelfde toelichting gevraagd in hun vragen. Wij zullen zo snel mogelijk een geactualiseerde stand van zaken geven.

 

04.03  Dylan Casaer (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik dank mevrouw de minister uiteraard voor haar antwoorden. Ik hoop dat dit onderzoek zal plaatsvinden. Ik vind het wel belangrijk dat ook aan de magistratuur het signaal wordt gegeven dat voorlopige hechtenis een uitzonderingsmaatregel blijft en dat het ook niet kan worden gebruikt of misbruikt om bepaalde andere doeleinden te dienen.

 

Ik begrijp dat magistraten soms ook de neiging hebben om zichzelf wat in te dekken door iemand langer in voorlopige hechtenis te laten. Dat kan uiteraard niet de bedoeling zijn. Uit de cijfers blijkt immers dat 35% van de gevangenissen vol zitten met mensen in voorlopige hechtenis. Eens we dat cijfer kunnen stabiliseren of laten dalen, zullen we hopelijk ook wat soelaas kunnen bieden inzake de capaciteit in de gevangenissen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van de heer Dylan Casaer aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de samenwerking met de Vlaamse regering inzake het uitvoeren van het Strategisch Plan hulp- en dienstverlening en de wet-Dupont" (nr. 14486)

05 Question de M. Dylan Casaer à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la collaboration avec le gouvernement flamand dans le cadre de la mise en oeuvre du Plan stratégique en matière d'aide et de service et de la loi Dupont" (n° 14486)

 

05.01  Dylan Casaer (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, in december 2000 keurde de Vlaamse regering een strategisch plan goed in verband met hulp en dienstverlening aan gevangenen, uiteraard specifiek aangaande de bevoegdheden die tot de Vlaamse regering behoren, zoals welzijn, onderwijs, sport en ontspanning. Gelet op het feit dat er in het algemeen gezamenlijke bevoegdheden zijn, of althans bevoegdheden die raken aan de federale bevoegdheden, en daarnaast gelet op het raam dat geschapen werd door de wet-Dupont, lijkt het mij van essentieel belang dat er een goede samenwerking is. De Liga voor Mensenrechten heeft daar trouwens ook op aangedrongen, een aantal weken geleden, naar aanleiding van de incidenten in Merksplas. Op dat ogenblik heeft de Liga voor Mensenrechten zelfs een onderzoekscommissie gevraagd aan de Vlaamse regering om, specifiek voor haar terreinen, na te gaan wat er was gebeurd de voorbije maanden en jaren.

 

Mevrouw de minister, ik heb daar de volgende vragen bij.

 

Ten eerste, heeft er aangaande de uitwerking en de uitvoering van de wet-Dupont overleg plaatsgevonden met de regio’s?

 

Ten tweede, is er opvolging en evaluatie van de samenwerking tussen de federale overheid en de Vlaamse overheid in de context van de uitvoering van een strategisch plan?

 

Ten derde, hoe ervaart u de implementatie van het strategisch plan in een aantal pilootgevangenissen?

 

Ten vierde, wordt er, nu en in de toekomst, in verder overleg met de regio’s voorzien?

 

05.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, er heeft al overleg plaatsgevonden over de uitbreiding van het strategisch plan in de gevangenissen te Gent en Hasselt. Daarnaast hebben er reeds ontmoetingen plaatsgevonden over de verdere samenwerking betreffende het hulp- en dienstverleningsaanbod in de gevangenissen, tussen mijn kabinet en het kabinet van collega Vervotte.

 

Het klopt dat de toepassing van het strategisch plan op regelmatige tijdstippen wordt opgevolgd en bijgestuurd door de bovenlokale werkgroep, samengesteld uit vertegenwoordigers van DGPI Justitie en de Vlaamse Gemeenschap. Jaarlijks wordt er een evaluatierapport opgesteld op basis van de bevindingen van zowel medewerkers van de Vlaamse Gemeenschap als van Justitie. De bovenlokale werkgroep koppelt die evaluatie terug aan de medewerkers in de verschillende gevangenissen en aan de beleidsmakers.

 

Het strategisch plan loopt momenteel in acht gevangenissen, inclusief de recente uitbreiding naar de gevangenissen van Gent en Hasselt. Ik vind het heel belangrijk dat er duidelijke taakafbakeningen worden afgesproken. De aansturing van de verschillende actoren is noodzakelijk en het overleg tussen de medewerkers van Justitie en de Vlaamse Gemeenschap moet worden voortgezet.

 

Voorts is het belangrijk dat het aanbod voldoende aansluit bij de vraag van de gedetineerden.

 

05.03  Dylan Casaer (sp.a-spirit): Mevrouw de minister, bedankt voor uw antwoord.

 

Uiteraard kan ik u enkel steunen in de overweging dat ieder op zijn terrein terdege zijn werk moet doen. Dat is heel belangrijk. Naar aanleiding van een aantal bezoeken die ik heb afgelegd in het Vlaamse landsgedeelte en in Brussel, heb ik inderdaad vastgesteld dat er op het terrein toch nog wat verbetering mogelijk is.

 

Een goed aanbod inzake ontspanning, cultuur, sport, enzovoort, is uiterst belangrijk voor het samenleven en het leven zelf in de gevangenissen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de bestemming van vervuilde gronden bij de sluiting van een faillissement" (nr. 14523)

06 Question de M. Servais Verherstraeten à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la destination de terrains pollués lors de la clôture d'une faillite" (n° 14523)

 

06.01  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, na de sluiting van een faillissement wegens ontoereikend actief rijzen soms vragen over de bestemming van bepaalde niet-verkochte gronden of onroerende goederen.

 

Op grond van artikel 73 van de faillissementswet kan de rechtbank de sluiting van een faillissement uitspreken als het actief ontoereikend is om de kosten van beheer en vereffening te dekken. Op grond van artikel 83 van diezelfde faillissementswet betekent de beslissing tot sluiting van een faillissement ook de ontbinding van de rechtspersoon.

 

Tot daar is er geen probleem. Wat de praktische afwikkeling betreft, zijn er soms wel problemen. Wanneer er een sluiting van een faillissement wegens ontoereikend actief is, wordt de rechtspersoon ontbonden. De vraag rijst dan wie eigenaar is van bepaalde gronden die niet konden worden verkocht omwille van het feit dat ze een negatieve waarde hadden. Dit is het geval wanneer bijvoorbeeld de kostprijs van de sanering in toepassing van de decretale bepalingen veel hoger ligt dan de waarde die de gronden zouden hebben. In dat geval wil vaak niemand de gronden kopen, waardoor de vraag rijst wie precies eigenaar is of wordt van het betrokken goed.

 

Mevrouw de minister, ik heb daarom de volgende vragen. Aan wie komt de grond toe die overblijft na sluiting van een faillissement wegens ontoereikend actief en die bijvoorbeeld omwille van een verplichting tot bodemsanering niet kan worden verkocht? Wat is de juridische grondslag hiervoor? Hoe moet de procedure dan verder worden afgehandeld?

 

06.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, via de summiere procedure van sluiting van het faillissement was het de doelstelling van de wetgever om, indien er bij gebrek aan activa geen toekenning van bedragen aan de schuldeisers kan worden overwogen, zo snel mogelijk de normale concurrentievoorwaarden op de markt terug te scheppen.

 

In overeenstemming met artikel 83 van de faillissementswet van augustus 1997 houdt de beslissing van het afsluiten van de faillissementsoperaties van een rechtspersoon in dat die ontbonden wordt en dat de rechtspersoon verdwijnt.

 

Indien de gronden die eigendom waren van de onderneming die in faling is gegaan door de curator niet konden worden afgestaan aan een koper, onder meer wegens de vervuiling van die gronden, begrijp ik uit uw vraag dat een dergelijke situatie niet zou voorzien zijn door de gewestelijke reglementering inzake de sanering van de gronden.

 

Omdat het niet aan mij is om mij uit te spreken over de inhoud van een gewestmaterie, zeker niet wanneer er een probleem is bij de toepassing ervan, beperk ik mij ter zake te zeggen dat indien er een juridische leemte bestaat in een bepaalde wetgeving, het aan de bevoegde wetgever is om de eventuele maatregelen te nemen om in die leemte te voorzien.

 

06.03  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, uw antwoord lost natuurlijk het probleem waarmee ik word geconfronteerd niet op.

 

Ik moet u ook zeggen dat de reden van mijn vraagstelling inderdaad signalen zijn die ik vanwege het Vlaamse Gewest heb gehoord. Ik denk niet dat het decreet op bodemsanering van een regio kan bepalen wie al dan niet eigenaar wordt na een ontbinding van een vennootschap. Het is dus geen probleem van decretale regelgeving, mevrouw de minister. Het is wel een probleem van eigendomsrecht, toepassing van faillissementswetgeving en bijgevolg van federale wetgeving.

 

Blijkbaar rijzen er ter zake juridische problemen die in mijn ogen federaal zouden moeten worden opgelost en niet regionaal.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de Mme Valérie Déom à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la tolérance zéro pour les agressions dans les trains" (n° 14525)

07 Vraag van mevrouw Valérie Déom aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de nultolerantie voor agressie op de trein" (nr. 14525)

 

07.01  Valérie Déom (PS): Monsieur le président, madame la ministre, les différentes perturbations du 20 février dernier sur diverses lignes ferroviaires du Sud du pays entendaient dénoncer une fois de plus les nombreuses agressions dont sont régulièrement victimes les accompagnateurs de train, mais dont les usagers de la SNCB peuvent aussi être victimes.

 

Le procureur du Roi, interpellé par les accompagnateurs de train, a indiqué que le parquet appliquerait désormais la tolérance zéro à l'égard des auteurs d'agressions dans les trains de la SNCB, et plus particulièrement envers les accompagnateurs. De plus, les syndicats avaient également eu la garantie que le parquet de Namur allait prendre contact avec les différentes zones de police afin que ces dernières avertissent systématiquement le parquet à chaque agression d'un accompagnateur de train.

 

Madame la ministre, quel est votre sentiment par rapport à cette mesure annoncée par le procureur du Roi, à l'instar de votre décision d'inviter les parquets à appliquer la tolérance zéro, notamment pour les violences conjugales?

 

Pouvons-nous imaginer faire la même chose pour les agressions envers les accompagnateurs de train de manière à ce que l'application de cette nouvelle loi, qui modifie notre Code pénal et introduit un article 410 qui punit plus sévèrement la violence portée contre les dépositaires de l'autorité ou de la force publique, puisse s'appliquer de manière tout à fait optimale?

 

07.02  Laurette Onkelinx, ministre: Madame Déom, je partage votre constat. Je pense qu'il faut être extrêmement proactif pour empêcher des agressions que nous connaissons trop souvent dans les transports, notamment dans les trains de la SNCB.

 

Comme vous le savez, nous avons pris, sur ma proposition, une initiative législative qui permet d'aggraver les peines pour des faits de violences commis sur des personnes qui travaillent dans le transport public ou qui rendent un service au public et qui, par leur métier, sont plus exposées que d'autres aux violences.

 

De plus, le Collège des procureurs généraux se penche actuellement sur cette problématique et vérifie s'il est opportun d'édicter des directives générales pour tous les parquets, ce qui me semblerait être une bonne chose.

 

Les discussions sont donc en cours au sein du Collège et je viendrai vers vous dès que nous disposerons des conclusions de cette réflexion.

 

07.03  Valérie Déom (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse et je ne manquerai pas de la relayer auprès des accompagnateurs de train, qui s'en féliciteront certainement.

 

Voorzitter: Servais Verherstraeten.

Président: Servais Verherstraeten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van de heer Tony Van Parys aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de collectieve schuldenregeling" (nr. 14595)

08 Question de M. Tony Van Parys à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "le règlement collectif de dettes" (n° 14595)

 

08.01  Tony Van Parys (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de vicepremier, vorige week hebben wij vernomen dat het contract in verband met de informatisering van Justitie, het zogenaamde Phenix-project, werd opgezegd. Een van de belangrijke opdrachten van het informatiseringsproject was onder meer om de collectieve schuldenregeling tot een goed einde te brengen. De collectieve schuldenregeling betreft personen met financiële problemen, waarvoor dan een regeling wordt uitgewerkt in verband met de betaling van de schulden. Dat was vroeger de bevoegdheid van de beslagrechter. Vanaf 1 september wordt het de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank.

 

Een van de voorwaarden om die bevoegdheden over te dragen, was precies de informatisering van de arbeidsgerechten en het tot stand brengen van een passend informaticasysteem om de zeer belangrijke administratieve handelingen die de collectieve schuldenregeling vergen, op een behoorlijke manier te laten vervullen.

 

Ik geef u een voorbeeld. In de arbeidsrechtbank van Gent verstuurt men op dit ogenblik 4.000 gerechtsbrieven per jaar. Met de collectieve schuldenregeling zou het volgens de voorzitter van de arbeidsrechtbank om 34.000 gerechtsbrieven gaan. De administratieve rompslomp zal dus enorm zijn. Daarom is die informatisering noodzakelijk.

 

De voorwaarde voor de overheveling was precies dat de informatisering operationeel zou zijn tegen 1 september. De vraag is nu wat het gevolg is van het opzeggen van het contract en het mislukken van het Phenix-project voor de collectieve schuldenregeling en voor de inwerkingtreding van de wet, die normaal is vastgelegd op 1 september?

 

08.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, collega's, in het raam van de bevoegdheidsoverdracht op 1 september 2007 van de geschillen inzake de collectieve schuldenregeling van de rechtbanken van eerste aanleg naar de arbeidsrechtbanken, heeft de regering zich ertoe verbonden dat de overdracht zal gebeuren op het moment waarop Phenix in de arbeidsrechtbanken operationeel is. De agenda voor de uitwerking van Phenix werd specifiek in die zin aangepast. De verbreking van het contract met Unisys impliceert dus dat bijzondere en dringende maatregelen worden genomen in dit verband. De hardware staat reeds ter beschikking van de arbeidsrechtbanken. Wat de specifieke informaticatoepassing van haar kant betreft, heb ik, in naleving van de belofte die werd gedaan, mijn administratie de opdracht gegeven om in samenwerking met Fedict voorrang te verlenen aan de ontwikkeling ervan, dit intern of door een beroep te doen op een extern bedrijf.

 

Toch wens ik te verduidelijken dat vanaf 1 september 2007 enkel de nieuwe dossiers van collectieve schuldenregeling aan de arbeidsrechtbanken zullen worden overgedragen, zodat de werklast die dit in de eerste weken teweeg zal brengen betrekkelijk gering zal zijn.

 

Niettemin is alles in het werk gesteld om deze toepassing zo snel mogelijk klaar te krijgen evenals de overige maatregelen die met deze overdracht gepaard gaan, zoals de beloofde aanpassingen van het kader en een onderzoek door mijn administratie naar de behoefte aan ruimte en gebouwen van de arbeidsrechtbanken, dit voor iedere jurisdictie afzonderlijk.

 

08.03  Tony Van Parys (CD&V): Mevrouw de vicepremier, ik dank u voor uw antwoord. Ik wil er u wel op wijzen, wanneer u zegt dat u uw administratie en Fedict opdracht hebt gegeven om bij voorrang de nodige maatregelen te nemen, dat het naar mijn aanvoelen quasi onmogelijk zal zijn om de informaticatoepassing klaar te krijgen tegen 1 september.

 

Ik zeg u dat om twee redenen. Ten eerste is er een evaluatierapport van de toepassing die door de uittredende firma was voorbereid. In dat evaluatierapport van veertien dagen geleden wordt uitdrukkelijk gezegd – en ik lees even voor uit het besluit van het evaluatierapport – dat “de applicatie zoals ze op huidig ogenblik is uitgewerkt, nog steeds absoluut ontoereikend is, onwerkbaar en zeker totaal niet klaar om te kunnen overgaan in de eigenlijke testfase”. Het evaluatierapport zegt dus dat men eigenlijk zelfs nog niet kan beginnen testen, laat staan dat men klaar zou zijn voor de eigenlijke toepassing op het terrein. Dat is een eerste probleem dat naar mijn aanvoelen tegen 1 september onmogelijk kan zijn opgelost.

 

Een tweede probleem is natuurlijk dat de uittredende firma – als ik het zo mag zeggen – beschikt over de intellectuele rechten over dit systeem, intellectuele rechten die niet zomaar kunnen worden overgedragen aan een nieuwe of een andere contractant.

 

Dat betekent heel concreet dat naar mijn aanvoelen de inwerkingtreding vanaf 1 september 2007 uitermate problematisch is.

 

Ik zou u heel uitdrukkelijk willen vragen om de overheveling niet te doen, indien de informaticatoepassing niet operationeel zou zijn. Anders zitten wij in de knoei. De rechtzoekenden, die op de collectieve schuldenregeling een beroep doen en die mensen zijn die in de miserie en in financiële problemen zitten, zullen immers helemaal niet de dienstverlening kunnen krijgen die zij zouden moeten krijgen. Ik zou er dus voor willen pleiten dat de bevoegdheid niet wordt overgedragen, zolang niet de absolute garantie bestaat dat het informaticaproject of de informaticatoepassing effectief operationeel kan zijn.

 

Wij zijn vandaag half maart 2007. Er is nog de periode juli-augustus, die voor tests en uitwerking een moeilijke periode is. U zou in het dossier dus beter de nodige, preventieve maatregelen nemen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van de heer Tony Van Parys aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "het losgeld voor de ontvoering van ex-premier Vanden Boeynants" (nr. 14601)

09 Question de M. Tony Van Parys à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la rançon payée après l'enlèvement de l'ex-premier ministre, M. Vanden Boeynants" (n° 14601)

 

09.01  Tony Van Parys (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, er verscheen een bericht in de pers dat iedereen heeft geschokt, als ik dat zo mag zeggen, zeker door de manier waarop het werd meegedeeld. Er werd melding gemaakt van het feit dat de weduwe van Patrick Haemers een deel zou krijgen van het losgeld afkomstig van de ontvoering van gewezen premier Vanden Boeynants.

 

U begrijpt dat die mededeling tegen het rechtvaardigheidsgevoel stoot dat iedereen heeft. Klaarblijkelijk is het een beslissing van een rechtscollege en op dit ogenblik zal ik die beslissing niet becommentariëren.

 

Ik stel u wel de vraag in welke mate de geldsommen in kwestie al dan niet kunnen of konden worden verbeurdverklaard. Het kwam mij voor dat dat eventueel een mogelijkheid zou kunnen zijn, in de mate dat die geldsommen een illegale oorsprong hebben op basis van de geldende wetgeving.

 

Het is dus de vraag of dat losgeld kan of kon worden verbeurdverklaard, zodat de gelden in kwestie alleszins niet terugkomen tot degenen die ze onrechtmatig hebben verworven.

 

Ik kom tot mijn tweede vraag. Heeft de Belgische Staat aanspraak gemaakt op die geldsommen voor de vergoeding van de schade die de Staat heeft geleden ten gevolge van de misdrijven die werden gepleegd door Patrick Haemers of Denise Tyack, zijn echtgenote? Naar mijn weten is er immers nogal wat schade aangericht onder meer naar aanleiding van de ontploffing van de GMIC-geldtransportwagen. Heeft de Belgische Staat die vergoeding opgeëist, desgevallend op de gelden die op een bepaald ogenblik op rekeningen in het buitenland werden aangetroffen?

 

09.02  Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, M. Van Parys, en tant qu'ancien ministre de la Justice, sait peut-être mieux que quiconque que je ne dispose d'aucune compétence, d'aucun pouvoir d'injonction relatifs à une confiscation ou à une saisie. J'ai appris, comme lui, que le tribunal civil de Bruxelles avait accordé à Denise Tyack une somme d'argent qui proviendrait de l'enlèvement dont fut victime M. Vanden Boeynants. Je n'ai pas de possibilité d'intervention en la matière.

 

Cela étant dit, j'ai demandé au procureur général de Bruxelles de me faire rapport au sujet de ce dossier et de prendre, dans le cadre de ses compétences, toutes les dispositions utiles pour que les victimes puissent être indemnisées. J'attends le rapport du procureur général et je propose qu'à l'occasion d'une autre question, je vous fasse rapport des réponses du procureur général de Bruxelles.

 

09.03  Tony Van Parys (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor haar antwoord. Ik zal op dit dossier nog terugkomen, mevrouw de vicepremier, omdat u natuurlijk ook zelf wel aanvoelt dat in de mate dat er een mogelijkheid tot verbeurdverklaring zou bestaan, het openbaar ministerie deze mogelijkheid moet uitputten.

 

Het is hoe dan ook zo – dat zal bij u niet anders zijn – dat we moeilijk kunnen leven met een situatie waarbij de slachtoffers niet worden vergoed en de daders of mededaders kunnen beschikken over de buit van criminele feiten of de gelden die ingevolge misdrijven – deze of andere – zijn gerealiseerd.

 

Ik zal hier graag op terugkomen, mevrouw de minister, zodra de procureur-generaal van Brussel u daaromtrent heeft geïnformeerd.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de uitspraak van de correctionele rechtbank te Hasselt van een werkstraf voor een voetbalsupporter die veroordeeld werd wegens het aanzetten tot Jodenhaat" (nr. 14606)

10 Question de M. Bert Schoofs à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la peine de travail prononcée par le tribunal correctionnel de Hasselt à l'égard d'un supporter de football condamné pour avoir incité à l'antisémitisme" (n° 14606)

 

10.01  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de vice-eerste minister, u zult zich herinneren dat ik in het verleden meermaals schriftelijke vragen heb gesteld over het lot van de zaak van een voetbalsupporter die tijdens de interlandwedstrijd zaalvoetbal tussen Israël en Marokko op 28 januari 2004, gespeeld te Hasselt, anti-Joodse leuzen had geroepen. Hij had ook andere aanwezigen aangezet tot dergelijke uitlatingen. Ik kan dat nu bevestigen omdat de rechtbank in die zin heeft geoordeeld.

 

Na meer dan 3 jaar, wat toch een behoorlijke termijn is voor het eerder kleine onderzoek dat gevoerd moest worden – omdat iedereen heeft kunnen vaststellen wat er is gebeurd op die dag; het is ook op tv geweest, hoewel die beelden niet als bewijsmateriaal werden aangehaald, maar met een paar getuigen had men ook kunnen volstaan, vermoed ik – is uiteindelijk een vonnis in die zaak geveld. Blijkbaar is de betrokkene veroordeeld tot een werkstraf van 100 uur.

 

Graag had ik willen weten, mevrouw de vice-eerste minister, wat de vordering van het parket van de procureur des Konings te Hasselt inhield? Is wat uitgesproken werd ook wat werd geëist of werd er een gevangenisstraf geëist, of andere vormen van straf?

 

Kunt u eventueel meedelen, mevrouw de minister, wat de precieze inhoud zal zijn van de werkstraf die de veroordeelde moet uitvoeren? Hebt u daar informatie over. Kan u die bekomen?

 

Mijns inziens, mevrouw de vice-eerste minister, – ik zeg dat duidelijk – is dit een eerder lichte veroordeling. Ik wil graag uw visie kennen, in het raam van het beleid dat u wil voeren. Hoe plaatst u dat vonnis in het geheel van dreigingen die zich ook op ons grondgebied voordoen? Het gaat immers niet zomaar om wat racistische uitlatingen volgens mij, of anti-Joodse uitlatingen. Wat er gezegd is, is van die aard dat elk weldenkend en normaal mens er schrik van zou krijgen.

 

Ik had dus graag uw antwoorden gehoord op deze vragen, mevrouw de minister..

 

10.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, aangezien de zaak waarnaar mijnheer Schoofs verwijst nog niet in kracht van gewijsde is getreden, is het niet gepast dat ik, als minister van justitie, commentaar zou geven op dit vonnis. De inhoud van een werkstraf wordt slechts bepaald door het justitiehuis na het definitief worden van de veroordeling. Ik kan dan ook onmogelijk deze informatie geven.

 

10.03  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mevrouw de minister, het is toch eigenaardig dat u dan niet eens zegt wat de strafvordering van de procureur de Konings was. Dat mag toch geweten zijn? Ik ben er niet van op de hoogte, maar dat wordt in het publiek uitgesproken. Dat had ik in de eerste plaats graag van u geweten. U kunt inderdaad schermen met het argument van kracht van gewijsde. Dan wil ik mijn vraag binnenkort nog wel eens stellen, maar ik denk dat niemand hiertegen in beroep zal gaan, omdat het volgens mij in de lijn van het politiek correcte denken van tegenwoordig ligt. De dader zal er zich wel voor hoeden om hiertegen in beroep te gaan.

 

Als ik van u mag vernemen wat de straf van het parket van de procureur de Konings is, dan wil ik voor het overige alles laten vallen op dit ogenblik en zal ik in de toekomst deze vraag nog eens kunnen stellen. Kunt u me daarop antwoorden, mevrouw de minister?

 

10.04  Laurette Onkelinx, ministre: Comme le procureur du Roi n'a pas agi sur injonction positive, je ne suis pas censée connaître ce que disent tous les procureurs du Roi dans tous les arrondissements du Royaume.

 

10.05  Bert Schoofs (Vlaams Belang): U beroept zich dus op het feit dat u niet van uw positief injunctierecht in de zaak hebt gebruikgemaakt. Dat is toch zeer ongebruikelijk, mevrouw de minister. Dat antwoord is om een vlieg mee dood te slaan.

 

10.06  Laurette Onkelinx, ministre: C'est assez habituel!

 

10.07  Bert Schoofs (Vlaams Belang): Ik moet dat antwoord als parlementslid uiteraard aanvaarden, maar u gaat nu toch wel zeer kort door de bocht. De zaak heeft zo veel media-aandacht gekregen. Als u de strafvordering in de zaak niet eens kent, vraag ik mij af welke vragen wij u in de toekomst nog kunnen stellen. Iemand heeft hier een conflict uit het Midden-Oosten naar een voetbaltribune willen importeren. Men is uitlatingen die gaan in de richting van terrorisme beginnen te schreeuwen en die herinneren aan de zwartste periode uit de geschiedenis uit Europa in de vorige eeuw, de Holocaust. Dat was een aanzet tot geweld. U kunt niet zeggen welk vonnis de procureur in de zaak heeft gevorderd. Ik zou zeggen: amai merci. Dat begrijpt u wel, mevrouw de minister.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van de heer Dylan Casaer aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "nazistische muziek" (nr. 14613)

11 Question de M. Dylan Casaer à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la musique nazie" (n° 14613)

 

11.01  Dylan Casaer (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, uit een reportage die vorige week vrijdag op Canvas in het programma Terzake werd uitgezonden, bleek – men was enigszins undercover gegaan of men had althans de proef op de som genomen – dat een bepaalde organisatie, die is gevestigd in Vlaanderen, via een website op het internet reclame maakt voor cd’s van nazistische organisaties.

 

De songteksten, als men die zo mag noemen, waren in elk geval duidelijk van die aard dat ze een bepaald verleden verheerlijken en anderzijds ook aanzetten tot haat en geweld tegen bepaalde groepen in onze samenleving.

 

In de reportage werd gezegd dat dit soort organisaties in België actief is omdat bijvoorbeeld Duitsland daartegen bijzonder streng optreedt. Ook uit het gesprek dat nadien in de studio werd gevoerd, bleek dat men wel bepaalde mogelijkheden had om op te treden, maar dat dit blijkbaar, althans tegen die organisatie, tot nu toe nog niet is gebeurd.

 

Ik heb de volgende vragen.

 

Hebt u weet van deze praktijken? Waarom werd hiertegen nog niet opgetreden? Welke initiatieven kunnen eventueel nog worden genomen?

 

11.02  Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, j'ai reçu un rapport concernant le reportage de l'émission "Terzake" du vendredi 9 mars sur Canvas. Pour résumer et aller droit au but, nous avons mis au point un plan Radicalisme avec l'ensemble des services de police et de renseignement du royaume avec un organisme responsable par secteur. Par exemple, pour les sites web radicaux, c'est la police fédérale qui a été désignée comme service pilote. J'ai demandé une analyse du Comité du renseignement et de la sécurité sur le problème particulier de "Pure Impact", que ce soit dans son ancienne appellation ou dans ses déclinaisons actuelles. J'attends cette analyse pour voir dans quelle mesure le dossier ne pourrait pas être dénoncé aux autorités judiciaires.

 

11.03  Dylan Casaer (sp.a-spirit): Mevrouw de minister, ik ben tevreden over uw antwoord en ik hoop dat ter zake snel tot actie kan worden overgegaan.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De vraag nr. 14621 van de heer Maingain wordt uitgesteld.

La question n° 14621 de M. Maingain est reportée.

 

12 Vraag van de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "het tekort aan Nederlandstalige magistraten in Brussel" (nr. 14617)

12 Question de M. Bart Laeremans à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "le manque de magistrats néerlandophones à Bruxelles" (n° 14617)

 

12.01  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, bij zijn afscheid als voorzitter van de Brusselse rechtbank van eerste aanleg heeft rechter Etienne Vande Walle te kennen gegeven dat de Nederlandstalige afdeling een ernstig tekort heeft aan magistraten. In de praktijk blijken er slechts 27 magistraten in functie. Er is wel een kader van 36, maar dat is maar voor drievierde opgevuld, terwijl de gerechtelijke achterstand snel toeneemt.

 

Graag had ik van de minister vernomen of zij een overzicht kan geven van het aantal inkomende Nederlandstalige en Franstalige dossiers bij de rechtbank van eerste aanleg, van het aantal vonnissen dat in 2005 en 2006 werd geveld, alsook van de actuele achterstand inzake Nederlandstalige en Franstalige zaken.

 

Kan de minister meedelen wat het actuele kader is van de Franstalige en Nederlandstalige magistraten en op welke wijze dit in de praktijk is ingevuld, met inbegrip van de toegevoegde rechters? Was de minister op de hoogte van de klacht? Werden er reeds initiatieven genomen om de situatie te verhelpen?

 

12.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Laeremans, op een kader van 105 magistraten zijn er momenteel 70 Franstaligen in dienst voor 70 plaatsen en 31 Nederlandstaligen voor 35 plaatsen.

 

Er ontbreken dus vandaag 4 Nederlandstalige tweetalige magistraten in de rechtbank van eerste aanleg te Brussel. Deze plaatsen werden evenwel reeds vacant verklaard, 1 in het Belgisch Staatsblad van 17 november 2006 en 3 in het Belgisch Staatsblad van 29 januari 2007. De benoemingsprocedures voor deze plaatsen zijn dus reeds gestart.

 

Wat betreft de toegevoegde rechters, oefenen 32 Franstalige en 5 Nederlandstalige magistraten hun functie uit in de rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

 

Tot op 12 maart 2007, datum waarop u uw vraag indiende, kreeg ik geen enkele klacht. Ik onderzoek de elementen, maar wegens het nakende einde van de regeerperiode is geen enkele uitbreiding van het personeelskader mogelijk.

 

Ik verwijs voor het overige naar artikel 122, b van het Reglement van de Kamer dat stelt dat vragen die uitsluitend strekken tot het verkrijgen van statistische gegevens onontvankelijk zijn.

 

12.03  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de minister, dit antwoord is om een aantal redenen interessant.

 

U zegt dat er 4 Nederlandstalige magistraten ontbreken. Ik ben meer geneigd om de huidige, afscheidnemende voorzitter te geloven die zegt dat er in werkelijkheid meer ontbreken. Hij zegt dat er op 36 magistraten 9 ontbreken. Hij geeft echter niet precies de reden op voor de verwarring.

 

Er zijn ook een aantal overplaatsingen naar andere afdelingen, bijvoorbeeld naar de nieuwe sectie van de strafuitvoeringsrechtbank. U houdt daarmee blijkbaar nog geen rekening.

 

Mevrouw de minister, ik verzoek u dit beter te onderzoeken en sneller maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat niet 4 plaatsen, maar een groter aantal vacant wordt verklaard.

 

Ten tweede, uw cijfers over de toegevoegde magistraten zijn ook interessant. Hieruit blijkt dat er slechts vijf Nederlandstalige toegevoegde magistraten zijn op 37. Dat is bijzonder weinig. Dat is minder dan één zevende. Wij hadden daarvoor gewaarschuwd. Wij hadden gezegd dat die toegevoegde magistraten zouden dienen om de taalkaders en taalverhoudingen – minstens één Nederlandstalige op drie – in Brussel te omzeilen. Dat is duidelijk gebeurd. Nu blijkt dat er aan Nederlandstalige kant een groot tekort is aan magistraten. Er is een enorme bijkomende werklast. Er moet dringend een rechttrekking komen van deze taalverhoudingen, want zo kan het in elk geval niet verder.

 

Wat de werklast betreft, blijf ik op mijn honger. U zegt dat vragen naar eenvoudige statistieken niet gesteld mogen worden, maar die vraag is door een andere collega ook al schriftelijk gesteld. Daarop hebt u niet willen antwoorden. Het wordt tijd dat ook die gegevens naar boven komen, zodat we een duidelijk zicht op de situatie in Brussel krijgen, want die is absoluut niet in het voordeel van de Nederlandstaligen, wat de Franstalige magistraten daarover ook mogen zeggen. Deze cijfers bewijzen in elk geval nieuwe scheeftrekkingen in het voordeel van de Franstaligen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

La réunion publique de commission est levée à 11.44 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 11.44 uur.