Commission de l'Intérieur, des Affaires générales
et de la Fonction publique |
Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de algemene
Zaken en het Openbaar Ambt |
du mercredi 7 mars 2007 Après-midi ______ |
van woensdag 7 maart 2007 Namiddag ______ |
De vergadering
wordt geopend om 15.15 uur en voorgezeten door de heer Willy Cortois.
La séance
est ouverte à 15.15 heures et présidée par M. Willy Cortois.
01 Vraag van mevrouw Hilde Vautmans aan de vice-eerste minister en
minister van Binnenlandse Zaken over "de aanwijzing van de voorzitter van
het politiecollege" (nr. 14354)
01 Question de Mme Hilde Vautmans au vice-premier ministre et
ministre de l'Intérieur sur "la désignation du président du collège de
police" (n° 14354)
01.01 Hilde Vautmans (VLD): Mijnheer de voorzitter,
collega's, bedankt dat ik mijn vraag als eerste mag stellen.
Mijnheer
de vice-eerste minister, artikel 23 van de wet op het politiecollege bepaalt
dat het politiecollege van een politiezone die bestaat uit meerdere gemeenten,
wordt gevormd door alle verkozen burgemeesters van die politiezone.
Tevens wordt er bepaald dat de voorzitter door die verschillende
burgemeesters wordt aangesteld.
Nu rijst
er in Limburg toch wel een probleem, want indien het politiecollege geen
voorzitter heeft aangesteld, wordt het voorzitterschap eigenlijk waargenomen
door de burgemeester met de hoogste rang. Wat is dat eigenlijk? De burgemeester
met de hoogste rang wordt bepaald door het stemgewicht van de gemeenten in het
politiecollege, wat weer wordt bepaald door de financiële inbreng van de
gemeenten in die politiezone.
Mijnheer
de minister, het zal u niet ontgaan zijn, maar het voorzitterschap van zo'n
politiecollege is niet onbelangrijk, want de burgemeester-voorzitter bepaalt in
heel grote mate de agenda en de bijeenroeping van de leden. Hij is niet alleen
voorzitter van het politiecollege, maar ook voorzitter van de politieraad,
eigenlijk een soort gemeenteraad voor de politie. Hij opent en sluit de
vergadering en hij is voorzitter van de selectiecommissie en de
evaluatiecommissie voor het mandaat van korpschef.
De
burgemeester van de gemeente met het hoogste stemgewicht is van rechtswege
voorzitter tot er een formele beslissing is van het politiecollege over het
voorzitterschap.
Die
wettelijke regeling geeft aanleiding tot problemen en vragen. Zo zijn er twee
strekkingen bij de administratie. De ene strekking is dat er een consensus moet
worden nagestreefd, dat de verschillende burgemeesters van de politiezone
samen, in consensus, moeten beslissen wie voorzitter van het politiecollege kan
worden. Volgens een andere interpretatie is het de burgemeester met het hoogste
stemgewicht van rechtswege, in afwachting dat het voorzitterschap beslist
wordt, hetzij bij consensus, hetzij bij een verkiezing.
Vandaar
stel ik u de de volgende vragen.
Welke
interpretatie is de juiste?
Wat
gebeurt er als de burgemeesters geen consensus bereiken over het
voorzitterschap?
Ten
derde, is de burgemeester met de hoogste rang verplicht de verkiezing van het
voorzitterschap te agenderen en het tot een stemming te laten komen?
Ten
vierde, wat gebeurt er als die burgemeester met de hoogste rang, de verkiezing
van een voorzitter niet agendeert of het niet tot een stemming laat komen?
01.02 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega Vautmans,
ik heb misschien een ietwat technisch antwoord. Ik citeer het vierde lid van
artikel 23 van de wet op de geïntegreerde politie: "Het college stelt een
van zijn leden aan als voorzitter." Het zesde lid voegt daar het volgende
aan toe. Ik citeer andermaal: "Indien het college geen voorzitter heeft
aangesteld, dan wordt deze functie waargenomen door het lid met de hoogste
rang."
Mij lijkt
het logisch dat dat betekent dat de aanstelling van een voorzitter door keuze
vanwege de burgemeesters, de regel is en dat er in afwachting een voorlopige
oplossing in de wet zelf te vinden is, zodanig dat altijd in de continuïteit
kan worden voorzien, zodat er, met andere woorden, altijd een voorzitter is.
Het
probleem is blijkbaar op welke wijze het college zijn voorzitter aanduidt: bij
verplichte consensus of bij meerderheid, en op welk moment gebeurt die keuze?
Volgens
het derde lid van artikel 28 worden de besluiten van het politiecollege genomen
bij meerderheid van stemmen. De wet op de geïntegreerde politie herneemt op dat
punt ook artikel 106 van de nieuwe Gemeentewet, dat handelt over het
college van burgemeester en schepenen. De wet legt geen consensus op, voor geen
enkel onderwerp, ook niet voor de verkiezing van een voorzitter. Er is dus voor
de opvatting “verplichte consensus” geen wettelijke basis. Voor een collegiaal
orgaan is consensus een na te streven ideaal maar dat belet natuurlijk niet dat
er daadkrachtig beslist moet kunnen worden, zonodig door te stemmen. Indien men
er niet in slaagt het op basis van een consensus te regelen is een stemming
inderdaad de enige manier om eruit te geraken.
Het is
logisch dat de nieuw in functie getreden burgemeesters voor hun eerste
bijeenkomst als politiecollege – tenzij zij het onderling anders zijn
overeengekomen – bijeenkomen onder het voorzitterschap van de burgemeester met
het grootste stemmengewicht en dat zij nagaan of zij het huishoudelijk
reglement van hun voorgangers overnemen dan wel wijzigen. In dat huishoudelijk
reglement worden de interne werkingsregels van het college vastgelegd, waardoor
een aantal problemen al onmiddellijk op het lokale niveau zelf kan worden
opgelost.
Bij
diezelfde gelegenheid gaat de voorlopige voorzitter na of een consensus
mogelijk is over het voorzitterschap, en zo niet, wanneer er het beste over
gestemd wordt. Er kan dus wel enige tijd overheen gaan – laat dat duidelijk
zijn – waarin een consensus wordt nagestreefd. Zodra vaststaat dat die niet zal
worden bereikt, moet er op een bepaald moment tot de stemming worden
overgegaan.
De
voorlopige voorzitter is dan verplicht de verkiezing van een voorzitter te
agenderen. Hij moet dat in elk geval doen als een of meer andere burgemeesters
dat vragen, want daarmee wordt eigenlijk vastgesteld dat er vermoedelijk geen
consensus is. Ik zeg dus niet dat men vandaag op morgen moet beslissen om
erover te stemmen, maar het is goed dat men een consensus nastreeft. Stelt men
na een aantal vergaderingen echter vast dat een consensus niet mogelijk is, of
kan men op basis van de vraag van een aantal burgemeesters duidelijk
concluderen dat een consensus niet haalbaar is, dan lijkt het mij logisch en
zelfs noodzakelijk dat men dat punt op de agenda plaatst.
Gesteld
dat het quorum is bereikt, kunnen een of meer burgemeesters tijdens de
vergadering van het politiecollege de agendering vragen van een bijkomend punt,
namelijk: de verkiezing van de voorzitter.
In
tegenstelling tot een politieraad heeft een politiecollege – dat weet u – geen
strikte regels wat zijn agenda betreft. De voorlopige voorzitter moet dus ter
stemming leggen of het bijkomend punt wel of niet zal worden behandeld, en de
uitslag van die stemming bindt uiteraard de voorzitter. Een meerderheid van
burgmeesters heeft dus wel degelijk een aantal mogelijkheden.
Ik ben
alleszins niet van plan, mevrouw Vautmans, daar nog heel lang op toe te kijken.
Als men niet snel tot deblokkering kan overgaan door het punt op de agenda te
plaatsen, overweeg ik desnoods het uitsturen van een regeringscommissaris.
01.03 Hilde
Vautmans (VLD):
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dat is een heel duidelijk
antwoord. Ik ben ook heel blij. Het is inderdaad niet goed als het te lang
duurt vooraleer een politiezone haar voorzitter aanduidt.
Ik
onthoud dat de burgemeester met de hoogste rang de voorlopige voorzitter is,
dat men moet streven naar consensus, dat, wanneer die consensus er niet komt,
men een agendering moet doen wanneer een van de burgemeesters daarom vraagt en
dat men dan moet overgaan tot een stemming.
U zegt dat
men er in Limburg werk van moet maken, want dat u anders een handje zult
helpen. Dat is een goede zaak.
L'incident
est clos.
02 Vraag van de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en
minister van Binnenlandse Zaken over "de actuele cijfers inzake de
taalkennis bij de Brusselse politie" (nr. 14161)
02 Question de M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et
ministre de l'Intérieur sur "les chiffres actuels relatifs à la
connaissance des langues au sein de la police bruxelloise" (n° 14161)
02.01 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, na veel aandringen stelde u ons in januari in
het bezit van de cijfers over de taalkennis bij de Brusselse politie. Deze
cijfers dateren van mei 2006 en kunnen onmogelijk nog als actueel worden
bestempeld. Bovendien bevatten die cijfers fouten zoals u zelf zegt. Er zijn
een aantal gegevens die niet kloppen en er zijn voor de zones Zuid en Ukkel
geen uitgesplitste cijfers naar gelang men minder of meer dan 5 jaar in dienst
is zodat wij geen zicht hebben op taalkennis bij de nieuwe rekruten in die
zones. Ook is uit deze gegevens niet af te leiden in welke mate er de voorbije
jaren en maanden succesvolle examens werden afgelegd bij Selor en welke evolutie
daarin zit.
Ongetwijfeld
moet u inmiddels over recentere cijfers beschikken want in een arrest van het
Arbitragehof van 17 januari wordt gesteld dat uit de gegevens van de
Ministerraad – zaken die uw diensten dus hebben meegedeeld – kon worden
afgeleid dat 66% van het totale personeel en 70% van het operationele personeel
aan de taalvereisten zou voldoen. Ik vind dat heel merkwaardige cijfers omdat
men het in de globale cijfers die u ter beschikking heeft gesteld, heeft over
52% van het totaal. Die cijfers lopen dus erg uit mekaar.
Mijnheer
de minister, ik kom dan tot mijn vragen. Hoe komt het dat u cijfers ter
beschikking stelde waarin geen uitsplitsing te vinden was, voor de gegevens van
de zones Zuid en Ukkel, tussen oude en nieuwe personeelsleden? Beschikt u nog
altijd niet over deze gegevens? Zo nee, waarom niet en door wie wordt hier
obstructie gepleegd? Als na zoveel maanden bepaalde politiediensten weigeren u
informatie te geven dan moet u optreden en moet u niet met de handen omhoog
staan. Ik vind het een vrij merkwaardige houding als u zegt dat het niet aan u
ligt. U bent als minister verantwoordelijk en u moet de nodige maatregelen
treffen als men vanuit de politiezones niet naar u luistert.
Ten
tweede, beschikt u over meer recente gegevens dan deze van mei 2006? Waarop
zijn de hogervermelde cijfers van 66 en 70% gebaseerd? In welke mate heeft zich
tussen mei en december een evolutie voorgedaan? Kan de minister alle
beschikbare cijfers meedelen aan de parlementsleden?
Ten
derde, de cijfers zijn vooral ontluisterend voor de nieuwe personeelsleden.
Amper 15% levert het bewijs van taalkennis. Ook bij de oude zijn er heel wat
vraagtekens. Hoe verklaart u deze zeer lage percentages, met name bij de
nieuwe? Zijn de 40% eentaligen bij de ouderen dan allemaal gewezen
rijkswachters? Mij is dat helemaal niet duidelijk.
Ten
vierde, kunt u een overzicht geven per jaar van het aantal personeelsleden dat
sinds 2001 een succesvol examen aflegde bij Selor? Welke inspanningen werden de
voorbije maanden geleverd om de personeelsleden aan te sporen het taalbrevet te
halen? Wat waren hiervan de resultaten?
02.02
Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega's, ziehier
een aantal elementen van antwoord op de vragen van collega Laeremans.
Eerst en
vooral, de gegevens die werden verstrekt, zijn uiteraard afkomstig van de zones
zelf. Sommige zones verstrekken meer details dan andere. Ik zou dat niet meteen
kwalificeren als obstructie. In feite zou men het dossier van elk personeelslid
manueel moeten bekijken en bij zij die nog niet in regel zijn, een soort van
individuele opvolging organiseren.
Ik stel samen met u vast dat men in een aantal zones blijkbaar ook
andere prioriteiten stelt.
Ik meen
dat het geheel – ik heb dat ook in het verleden al vaak betoogd – meer is dan
alleen maar een discussie over cijfers. Ik betwist niet dat de kern van het
probleem de onvoldoende mate van tweetaligheid is van de individuele
politiemensen in de zes zones. Dat is op een heel scherpe wijze het geval voor
de nieuwelingen, maar het is evenzeer het geval voor een deel van de ouderen,
niet alleen oud-rijkswachters. De vraag is – ik heb ze al vaak naar voren
gebracht – hoe wij dat zullen verhelpen.
Tweetaligheid
zal de vrucht zijn van vereende inspanningen, ook die van het reguliere
onderwijs. Wij hebben een inspanning gedaan op het vlak van premies. Dat heeft
maar in beperkte mate geholpen. De oplossing die wij moeten zien te vinden,
moet van die aard zijn dat de korpsen in Brussel niet opnieuw leeglopen. Wat ik
nu zeg, is ook niet nieuw. Het is de redenering achter de verlengde
overgangsperiode. Het gaat er dus om veiligheid en meertaligheid zoveel
mogelijk met elkaar te verzoenen. Dat zijn de twee na te streven
doelstellingen.
Veiligheid
is alleen maar mogelijk als de kaders volledig zijn bezet. Tweetaligheid moeten
wij nastreven, maar terwijl men het ene nastreeft, moet men er ook voor zorgen
dat de rest niet op de helling wordt gezet.
Een
probleem is dat de personeelsleden thans individueel deelnemen aan de
taalexamens van Selor en dus niet meer door hun werkgevers worden ingeschreven.
Op die manier heeft de overheid geen overzicht meer van de resultaten.
Het is
duidelijk dat de situatie alleen geleidelijk kan verbeteren, naarmate de
taalopleidingen effect zullen sorteren. Uit de ervaring van de zones blijkt dat
het volgen van taallessen in combinatie met werken soms moeilijk te organiseren
valt. Er wordt dus een grote mate van flexibele dienstorganisatie gevraagd. Die
dienstorganisatie wordt autonoom door de zones georganiseerd en staat reeds
onder zware druk door het onvoorspelbare karakter van het politiewerk en de
gezinsomstandigheden van de politiemensen.
02.03 Bart
Laeremans (Vlaams
Belang): Mijnheer de minister, uw antwoord is uitermate onvolledig. Ik vind dat
u enkele zeer merkwaardige zaken heeft gezegd. U zegt dat u de politiemensen
eigenlijk individueel zou moeten opvolgen. Daaruit leid ik af dat dit tot nu
toe helemaal nergens is gebeurd of dat u daar geen zicht op hebt. Ik vind dat
bijzonder merkwaardig en jammer.
U zegt
ook dat zij individueel naar Selor gaan en dat u daarop dus geen enkel zicht
hebt. Precies daaraan had u iets kunnen doen. U had al lang aan de politiezones
een overzicht van de evolutie bij Selor kunnen vragen, alsook hoeveel mensen er
per jaar deelnemen en of er een verbetering dan wel een verslechtering
optreedt. Tijdens de vorige debatten die wij daarover hebben gevoerd, hebt u te
kennen gegeven dat u daarvoor inspanningen deed. Uit uw antwoord begrijp ik dat
u alleen maar de taalpremies hebt verhoogd. U hebt dan vastgesteld dat dit
onvoldoende was. U had veel meer kunnen doen. U hebt eigenlijk verzuimd om met
een stappenplan te werken en mensen aan te moedigen om aan die examens deel te
nemen. Ik betreur dat ten zeerste.
Voor het
overige hebt u hier vooral principes gehanteerd die u altijd hebt gehanteerd.
Veiligheid en tweetaligheid verzoenen, wij weten allemaal dat dit moet
gebeuren. U doet echter nauwelijks iets om dat te remediëren, om dat te
verbeteren.
Ik blijf
ook op mijn honger in verband met de cijfers. Ik had gevraagd naar de actuele
cijfers. Ik krijg niets. Ik vraag u hoe u aan die 66% en 70% komt terwijl het
in de cijfers die u ons hebt meegedeeld slechts 52% is. Zelfs daarop kunt u
geen antwoord geven.
Ik moet
dus vaststellen dat u het Arbitragehof, het hoogste rechtscollege van dit land,
wat op de mouw spelt. U zegt immers aan het Arbitragehof dat er 66% en 70%
tweetaligen zijn bij de Brusselse politie, terwijl uit de cijfers die u aan het
Parlement meedeelt blijkt dat het om 52% gaat. U kunt het verschil niet
verklaren. Ik begrijp dat niet. Ofwel geeft u ons te weinig informatie en
onthoudt u ons informatie. Ofwel spelt u het Arbitragehof zaken op de mouw. Ik
vind dat beneden alle peil. Ik betreur dit ten zeerste.
Ik heb dan
ook nog gevraagd hoe het komt dat er bij die oude personeelsleden nog steeds
40% zijn, dat kunnen toch niet allemaal gewezen rijkswachters zijn. Ook
daarvoor geeft u geen verklaring. Over de evolutie in verband met de
taalexamens kunt u evenmin iets zeggen.
Mijnheer
de minister, ik vind uw antwoord ontluisterend. Het toont nogmaals aan dat u in
de problematiek eigenlijk niet bent geïnteresseerd. Dit is een van de laatste
keren dat wij u hierover zullen kunnen ondervragen. Ik hoop, alleen al voor dit
dossier, dat u niet de volgende minister van Binnenlandse Zaken zult zijn.
Het incident
is gesloten.
03 Question de Mme Talbia Belhouari au vice-premier ministre et
ministre de l'Intérieur sur "les comportements de l'Office des étrangers
lors des expulsions, notamment le cas de la jeune Marocaine
Amal" (n° 14191)
03 Vraag van mevrouw Talbia Belhouari aan de
vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de
houding van de Dienst Vreemdelingenzaken bij uitwijzingen en meer bepaald het
geval van de jonge Marokkaanse Amal" (nr. 14191)
03.01 Talbia Belhouari (PS): Monsieur le président,
monsieur le ministre, la jeune Marocaine Amal, enceinte de cinq mois, n'est pas
la première victime des comportements démesurés de l'Office des étrangers.
Comme l'a signalé la presse du vendredi 9 février dernier, cette jeune femme
qui cohabite avec un Belge, était sur le point de se marier. Elle attendait la
sortie de son compagnon de l'hôpital, où il recevait un traitement pour un
cancer des poumons.
Arrêtée le
22 janvier 2007, Amal a été immédiatement conduite à Zaventem pour
son expulsion. Elle a pu avoir le soutien de son avocate et de plusieurs
personnes qui ont fait les démarches nécessaires pour retarder son expulsion.
L'expulsion
arrêtée, la jeune femme a été conduite en centre fermé. Les explications
données par l'avocate de l'Office des étrangers concernant l'incident survenu
avec Amal sont choquantes: l'Office voulait expulser Amal pour
"l'exemple", tout en sachant que celle-ci pourra obtenir rapidement
un visa pour revenir en Belgique afin d'épouser son compagnon.
Monsieur le
ministre, comment expliquez-vous l'attitude de l'Office des étrangers et celle
de ses responsables à l'égard des personnes à expulser, spécialement dans le cas
de cette jeune femme? Quelles mesures prendrez-vous pour éviter la reproduction
de tels incidents à l'avenir, surtout lorsque la personne expulsée ne dispose
pas d'assistance juridique ou de l'aide d'autres personnes, comme ce fut le cas
pour Amal? Enfin, je joins ma voix à celle de la journaliste du quotidien
"Le Soir", Mme Martine Vandemeulebroucke, et vous demande
pourquoi vouloir expulser une femme enceinte sans tenir compte au préalable de
sa situation administrative et familiale.
03.02
Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, madame
Belhouari, je dois tout d'abord rappeler que le Règlement de la Chambre et la
loi sur la protection de la vie privée m'interdisent de communiquer des
renseignements sur des cas individuels. Je ne peux dès lors que vous
communiquer les règles qui sont d'application. Lorsqu'un étranger se trouvant
en situation illégale sur le territoire est intercepté, il peut être maintenu
en vue de son éloignement, en application de l'article 7 de la loi sur les
étrangers.
La situation
médicale de l'étranger, comme par exemple une grossesse, n'est pas forcément
constatée à cette occasion et, en tout état de cause, il y a toujours un examen
médical lors de l'admission dans un centre fermé afin de déterminer si
l'éloignement peut être exécuté, conformément aux recommandations de la
commission Vermeersch.
Lorsque de
nouveaux éléments apparaissent ou sont communiqués, la situation de la personne
est réexaminée à la lueur de ces informations. Mon administration applique la
réglementation des étrangers et tient toujours compte des éléments spécifiques
qui lui sont communiqués avant de prendre une décision.
Voici une
réponse générale à votre question.
03.03 Talbia Belhouari (PS): Monsieur le ministre, je tiens
simplement à préciser qu'il ne s'agit nullement pour moi d'évoquer un cas
particulier. Je comprends donc la première partie de votre réponse mais le fait
est que la presse y fait référence. Cependant, sans vouloir parler de ce cas
bien précis, cette femme était enceinte de cinq mois, ce qui est tout de même
visible.
Je suppose
que nous aurons encore d'autres débats en la matière. Je ne m'étendrai donc pas
davantage au cours de cette réplique.
Le président: Il me semble, en effet, que
le secrétaire devrait faire plus attention avant d'inscrire une telle question
à l'ordre du jour de la commission, que nous sommes, par ailleurs, obligés de
suivre. Nous devrons également être plus vigilants. Je demande donc au
secrétaire de faire part de ma remarque à ce sujet.
Het incident
is gesloten.
04 Question de M. François Bellot au vice-premier ministre et
ministre de l'Intérieur sur "les indemnités de fin de carrière des
policiers" (n° 14200)
04 Vraag van de heer François Bellot aan de vice-eerste minister en
minister van Binnenlandse Zaken over "de eindeloopbaanvergoedingen van de
politieagenten" (nr. 14200)
04.01 François Bellot (MR): Monsieur le président, monsieur le
ministre, l'octroi d'une allocation de fin de carrière à des policiers n'ayant
pas épuisé leurs jours de maladie a été évoqué à plusieurs reprises.
Il
semblerait que vous ayez l'intention de prendre prochainement les dispositions
réglementaires afin d'accorder ces primes de fin de carrière
proportionnellement au nombre de jours de congé de maladie restant à écouler
avant la pension.
Qu'en est-il
exactement? À quelle date l'arrêté royal sera-t-il pris?
Pouvez-vous
m'indiquer comment seront calculées ces indemnités? Quel sera le montant
maximum? Comment ce montant sera-t-il accordé? Sera-t-il calculé sur la base du
nombre maximum de jours de congé de maladie et proportionnel au nombre de jours
de congé de maladie restant? Sera-t-il calculé par palier?
En
conclusion, pourriez-vous, monsieur le ministre, me donner des renseignements
supplémentaires à ce sujet?
04.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, monsieur
Bellot, la mesure relative à la prime de fin de carrière s'inscrit dans le
cadre de l'évaluation globale du statut des membres du personnel des services
de police.
Un projet
d'arrêté royal a été élaboré, mais il doit encore faire l'objet des formalités
adéquates. Je pense ici notamment à la négociation syndicale et à la
négociation avec le Conseil consultatif des bourgmestres.
Suivant cet
arrêté, tous les membres du personnel de la police intégrée, qui seront
pensionnés à partir du 1er août 2007, pourront recevoir
une telle prime.
Le montant
de cette prime est fixé à 1/10ème du nombre de jours de congé de
maladie restant, converti en heures, donc multiplié par 1/1626ème du
traitement dû pour le mois précédent la date d'entrée en vigueur de la pension.
La date de
mise en application de la mesure ainsi que son mode de calcul sont explicités
dans le protocole 186/4 conclu suite aux premières négociations syndicales.
Reste à
vérifier si d'autres modalités réglementaires s'imposent pour que la finalité
recherchée, qui s'inscrit dans le cadre de la politique d'absentéisme
développée au sein de la police intégrée, soit atteinte.
04.03 François Bellot (MR): Monsieur le ministre, pouvez-vous me
confirmer que vous prendrez l'arrêté royal avant la dissolution des Chambres,
c'est-à-dire dans les prochaines semaines?
04.04 Patrick Dewael, ministre: En tout cas, tel est mon but.
Comme je vous l'ai dit, suivant l'objectif que nous nous sommes fixé, les
membres du personnel, qui seront pensionnés à partir du 1er août 2007,
pourront recevoir une telle prime. Ma volonté est de faire avancer les
négociations en cours.
04.05 François Bellot (MR): Je vous remercie, monsieur le
ministre.
On peut donc
s'attendre à ce que les membres du personnel, qui devraient prendre leur
pension à partir du 1er juillet 2007, demandent à pouvoir
prolonger leur carrière d'un mois ou deux comme c'est statutairement autorisé.
Het incident
is gesloten.
05 Question de Mme Camille Dieu au vice-premier ministre et
ministre de l'Intérieur sur "l'état d'avancement du centre de formation
flash-over en Wallonie et du dossier de plateau spécialisé introduit par la
province du Hainaut dans le cadre des fonds Seveso" (n° 14240)
05 Vraag van mevrouw Camille Dieu aan de vice-eerste minister en
minister van Binnenlandse Zaken over "de stand van zaken aangaande het
flashoveropleidingscentrum in Wallonië en het specialisatiedossier dat door de
provincie Henegouwen werd ingediend in het kader van de gelden uit het
Seveso-fonds" (nr. 14240)
05.01 Camille Dieu (PS): Monsieur le président, monsieur le
ministre, la mort accidentelle d'un jeune sapeur-pompier lors d'une mission,
début février dernier à Rochefort, a remis à l'avant-plan l'importance de la
formation des pompiers aux techniques les plus éprouvées dans la prévention
d'accidents de ce type.
Monsieur le
ministre, nous savons que la réforme des services de sécurité civile est
normalement à l'ordre du jour de cette commission de l'Intérieur au courant de
ce mois; elle a d'ailleurs déjà débuté. Vous connaissez l'importance que le PS
accorde à ce projet et, plus particulièrement, à la qualité des conditions de
travail et de formation des travailleurs des services de la sécurité civile.
Mais je
voudrais revenir sur votre déclaration du dimanche 11 février, lors du
Journal de 18 heures de la RTBF, et, plus tard, sur votre appel aux
initiatives, retranscrit dans la presse écrite.
Le
11 février, vous avez expliqué que des formations pratiques, de type
"flash-over", étaient parfaitement disponibles en Belgique
– manifestement, uniquement dans les provinces flamandes, sans doute à
Gand et Anvers –, que 890.000 euros avaient été alloués pour
l'organisation de ces exercices pratiques et qu'un projet de centre de
formation était actuellement développé par la province du Hainaut.
Il nous est
revenu que la province du Hainaut, en décembre 2006, aurait signalé à
la Direction générale de la sécurité civile sa disponibilité pour organiser la
formation pour les pompiers d'expression francophone. À ce jour, sauf évolution
depuis le dépôt de ma question, cet appel est resté sans réponse.
Dans la
presse du 14 février, vous lanciez un appel aux initiatives tout en
spécifiant qu'il serait pertinent que chaque centre pratique développe, outre
la formation de base, l'une ou l'autre spécialité. C'est ainsi que la province
du Hainaut a introduit un projet, à l'instar du Masterplan du centre de
formation de Gand retenu en 2006, qui s'inscrit dans cette philosophie de
plateau spécialisé.
Monsieur le
ministre, ma question est simple: une suite a-t-elle été donnée à la
proposition de la province du Hainaut en ce qui concerne la formation au
"flash-over"?
En ce qui
concerne le dossier de plateau spécialisé introduit dans le cadre des fonds
Seveso, une suite sera-t-elle donnée à cette proposition, étant entendu qu'à ce
jour, sauf arrivée ces jours derniers, aucune réponse n'est parvenue aux
autorités de la province?
05.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, madame,
pour la première partie de votre question, j'ai le plaisir de vous signaler que
l'École provinciale du feu du Hainaut a été retenue pour l'organisation de la
formation au "flash-over". Elle sera donc l'opérateur pour les
sapeurs-pompiers francophones.
J'ai pris
note que cette école se proposait d'organiser également une formation de
formateurs pour l'ensemble des provinces francophones. Ceux-ci pourront ainsi
encadrer les sapeurs-pompiers de leur province lors des formations.
Le dossier
de plateaux spécialisés introduit par la province de Hainaut dans le cadre des
fonds Seveso a été examiné par mes services et par les représentants des
gouverneurs lors de la réunion relative au Fonds Seveso et au Fonds nucléaire
du 26 janvier 2007. Plusieurs dossiers ont d'ailleurs été introduits
et certains méritent d'être analysés plus en détail. Le dossier du Hainaut est
de ceux-là. Pour le moment, aucune décision n'a été prise mais les meilleurs
projets parmi ceux qui n'auront pas été retenus cette année figureront en
première position pour l'utilisation des fonds Seveso 2008.
La première
partie de la réponse me semble la plus importante.
05.03 Camille Dieu (PS): Monsieur le ministre, je suis contente
de voir que les choses avancent. Je vous remercie. Puisque tout est paru dans
la presse chez nous, je communiquerai également ces informations.
L'incident
est clos.
Het incident
is gesloten.
Le président: Madame Dieu, puis-je vous
demander de présider la commission le temps d'une seule question?
Voorzitter: Camille
Dieu.
Présidente: Camille Dieu.
06 Vraag van de heer Willy Cortois aan de vice-eerste minister
en minister van Binnenlandse Zaken over "de
huis-aan-huiscollecten" (nr. 14296)
06 Question de M. Willy Cortois au vice-premier ministre et
ministre de l'Intérieur sur "les collectes à
domicile" (n° 14296)
06.01 Willy Cortois (VLD): Mijnheer de minister,
collega’s, het koninklijk besluit van 22 september 1823 – mijnheer
Laeremans, dat is nog ten tijde van het koninkrijk der Nederlanden – houdende
bepalingen nopens het doen van collecten in de kerken en aan huizen, vormt nog
altijd de basis van de regelgeving van de huis-aan-huiscollecten, al dan niet
met liefdadig doel. Dit 184 jaar oud koninklijk besluit werd opgepoetst of
aangevuld met ministeriële rondzendbrieven van 1955, 1975 en laatst nog 1991,
plus nogal wat wetgevend werk rond het Nationaal Instituut voor
Oorlogsinvaliden in 1981.
Een
vergunning, geldig voor huis-aan-huiscollecten in het hele land, wordt bij KB toegestaan
telkens voor een jaar aan private vzw’s die aan een aantal specifieke
voorwaarden voldoen. U bent daarvoor bevoegd, mijnheer de minister.
Hoeveel
van deze KB’s heeft u uitgevaardigd in 2004, 2005 en 2006? Hoeveel aanvragen
werden eventueel geweigerd? Welke controle wordt er door uw administratie
verricht, onder meer van de voorwaarde dat de kosten voor de collecte niet meer
mogen bedragen dan 25% van de opbrengst? Wordt iedere vergunninghouder
gecontroleerd en in welke mate?
Tweede
vraag. De vergunningen voor huis-aan-huisophalingen op provinciaal en lokaal
vlak worden door de respectievelijke provinciale en gemeentelijke overheden
afgeleverd. Verenigingen uit de liefdadigheidssector stellen dat zij meer en
meer concurrentie ondervinden van personen, actief in de sector van de
tweedehandskledij en van oud meubilair. Zij voeren aan dat bij gebrek aan
controle er in wezen misbruik wordt gemaakt van het liefdadigheidsgevoel. Er is
ter zake al eens een ministeriële rondzendbrief verstuurd naar de overheden van
provincies en gemeenten. Is het misschien niet opnieuw het moment om de
provincies en gemeenten aan hun plichten te herinneren?
Een vraag
die normalerwijze rijst is of wij op een of andere manier dit koninklijk
besluit uit de tijd van Willem I niet moeten vervangen als daartoe de tijd
zou bestaan?
06.02
Minister Patrick Dewael: Mevrouw de voorzitter, collega’s, eerst een
paar cijfers. In 2004 en 2006 werden telkens 23 nationale vergunningen verleend
tot het organiseren van huis-aan-huiscollecten in toepassing van het KB van
22 september 1823 houdende bepalingen nopens het doen van collecten
in de kerken en aan de huizen. In 2005 werden er 25 vergunningen verleend.
Elke
vereniging die over een vergunning van maximum een jaar beschikt moet ten
laatste drie maanden na afloop van die vergunning een balans van die
huis-aan-huiscollecten aan de FOD Binnenlandse Zaken bezorgen.
Een verlenging van de vergunning wordt alleen verleend als de kosten
minder dan 25% van de opbrengsten van de collecte bedragen.
In de
loop van de laatste drie jaar moest geen enkele aanvraag worden geweigerd. Er
werd bij het departement geen enkele klacht ingediend over de rondzendbrief van
3 juni 1991, die in het Belgisch Staatsblad van 9 augustus van
dat jaar is verschenen. Ik denk dat er dus geen reden bestaat om wijzigingen
aan te brengen aan de tekst van de rondzendbrief, noch aan het KB van
22 september 1823, dat daadwerkelijk van toepassing blijft.
06.03 Willy Cortois (VLD): Mevrouw de voorzitter, ik
dank de minister voor zijn antwoord. Men signaleert mij toch uit diverse hoeken
dat er op het vlak van de handel in tweedehandskledij en meubilair, wat terug
in is, een aantal mensen een beroep doet op liefdadigheid om op die manier hun
handel te drijven.
Ik zal u daarvan
een aantal voorbeelden bezorgen. U kunt er beter over oordelen dan ik, maar
misschien is het wenselijk om de provincies en de gemeenten toch aan te raden
om hierop strenger toe te zien. Er zou op dat vlak immers een aantal misbruiken
zijn.
Het incident
is gesloten.
L'incident
est clos.
Voorzitter: Willy Cortois.
Président: Willy
Cortois.
07 Vraag van de heer Bart Laeremans aan de eerste minister en aan de
vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de
actie van de burgemeesters inzake het uitblijven van de splitsing van de
kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde" (nr. 14225)
07 Question de M. Bart Laeremans au premier ministre et au
vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'action menée par
les bourgmestres en raison de la non-scission de l'arrondissement électoral de
Bruxelles-Hal-Vilvorde" (n° 14225)
07.01 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de
minister, op 14 februari hebben de burgemeesters van Halle-Vilvoorde met meer
dan twintig personen opnieuw acties aangekondigd tegen de handhaving van de
unitaire kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. Zij hebben onder meer beslist om
vooralsnog niet over te gaan tot het opmaken van de kieslijsten, iets wat moet
gebeuren in de loop van de maand maart. Ik had dan ook graag vernomen wat de
regering antwoordt op deze actie.
Wat zal
de regering doen indien de kieslijsten niet tijdig opgesteld raken?
Blijft de
regering zich verzetten tegen de splitsing voor de federale verkiezingen van
10 juni of gaat de regering toestaan dat de zaak opnieuw wordt besproken
en nog voor de verkiezingen worden gehouden tot een goed einde wordt gebracht?
Waarom
wordt er geen gevolg gegeven aan het arrest van het Arbitragehof van 2003 dat
de regering toen vier jaar de tijd gaf om het gelijkheidsbeginsel te
eerbiedigen?
Ik dank u
op voorhand voor uw antwoord.
07.02
Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, overeenkomstig
artikel 10, §1, tweede lid, van het Kieswetboek wordt voorgeschreven dat ieder
college van burgemeester en schepenen de kiezerslijst vaststelt op donderdag
5 april 2007 voor de federale parlementsverkiezingen op zondag
10 juni 2007.
Het
toezicht op de vaststelling van de kiezerslijst door ieder college geschiedt
door de provinciegouverneur voor alle gemeenten in zijn ambtsgebied, op grond
van artikel 15 van het Kieswetboek. De provinciegouverneur deelt eveneens
met instemming van het college de kiezers per kieskanton in stembureaus in en
doet de aanwijzing van de stembureaus in stemlokalen zoals bepaald in artikel
91 van het Kieswetboek.
Verder
draagt de provinciegouverneur er ook zorg voor dat ieder college van
burgemeester en schepenen in zijn ambtsgebied ten minste 15 dagen voor de
stemming een oproepingsbrief zendt aan iedere kiezer op zijn
hoofdverblijfplaats. Dat wordt gesteld in artikel 107 van het Kieswetboek.
Uit al
die wetsbepalingen volgt dus dat de provinciegouverneur en niet de regering
gebeurlijk de gepaste tussenkomsten doet en maatregelen neemt bij een college
van burgemeester en schepenen in zijn ambtsgebied dat niet tijdig de wettelijk
opgedragen taken bij de organisatie van de verkiezingen vervult.
De
politieke aspecten rond de splitsing van het kiesarrondissement
Brussel-Halle-Vilvoorde zijn in voorgaande commissiezittingen en plenaire
vergaderingen al voldoende aan bod gekomen.
07.03 Bart Laeremans (Vlaams Belang): De minister doet
natuurlijk al het mogelijke om de vraag eigenlijk te ontwijken, om zoveel
mogelijk zijn eigen verantwoordelijkheid te verdonkeremanen en onder de
schemerlamp te zetten. Ik vind het zeer jammer dat deze regering absoluut wil
verhinderen dat de kieskring – want daar komt het antwoord in feite op neer –
nog zou worden gesplitst.
Het is
niet zo dat de zaken al voldoende aan bod zijn gekomen de afgelopen maanden,
integendeel. Op een gegeven moment heeft zich rond BHV zelfs een hele crisis
voorgedaan.
Dat belet echter niet dat op een gegeven moment, toen de gemoederen wat
waren bedaard, de besprekingen opnieuw hadden kunnen beginnen. Het is immers
een kwestie van een of twee commissievergaderingen. De beslissing kan heel snel
worden gerealiseerd, zoals wij allemaal weten.
Mijnheer
de minister, het is bijzonder betreurenswaardig dat u de vraag ontwijkt en doet
verstaan dat er geen enkele kans meer is dat de splitsing er komt. U zou moeten
weten dat uw eigen partijvoorzitter, die u destijds nog als Vlaams
minister-president opvolgde, zich ertoe heeft geëngageerd om de kieskring
tijdens de huidige legislatuur te splitsen.
Bovendien
is er het arrest van het Arbitragehof. U weet maar al te goed dat het arrest,
wanneer u het naar de geest bekijkt, ons verplicht om tijdens de huidige
legislatuur de splitsing te realiseren.
U doet
het niet. U bent ontrouw aan wat u en uw partij aan de kiezer beloofden. U
negeert echter ook de rechtsstaat. U doet alsof het Arbitragehof niet bestaat.
Dat is heel verregaand en bijzonder erg voor een minister van Binnenlandse
Zaken, die zich bekent tot de open of al dan niet gesloten VLD, de partijnaam
die nog altijd Vlaamse Liberalen en Democraten betekent. Ik heb grote twijfels
bij het epitheton “Vlaams”.
Het incident
is gesloten.
L'incident
est clos.
- de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en
minister van Binnenlandse Zaken over "de hoogst gebrekkige communicatie en
evacuatie na het bomalarm op Zaventem" (nr. 14325)
- mevrouw Katrien Schryvers aan de vice-eerste minister en
minister van Binnenlandse Zaken over "de veiligheid op de nationale
luchthaven" (nr. 14351)
- M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre
de l'Intérieur sur "les défaillances graves du système de communication et
de la procédure d'évacuation apparues à la suite de l'alerte à la bombe à
Zaventem" (n° 14325)
- Mme Katrien Schryvers au vice-premier ministre et
ministre de l'Intérieur sur "la sécurité à l'aéroport
national" (n° 14351)
08.01 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, op 23 februari was er een vals bomalarm
in de luchthaven van Zaventem.
Dat
leidde tot een hoogst chaotische toestand. Niemand wist wat er moest gebeuren,
passagiers werden van het kastje naar de muur gestuurd en een aantal
personeelsleden en passagiers werd opgesloten in het luchthavengebouw.
Het veiligheidspersoneel liep rond – zoals we in bepaalde kranten
konden lezen – als kippen zonder kop. Dat is toch iets wat men niet
zou mogen verwachten van veiligheidspersoneel. Zij zouden beheerst moeten
kunnen handelen en vooral weten wat er gaande is en gepast reageren.
Volgens
de luchthavenautoriteiten waren er te weinig mensen beschikbaar en werden deze
mensen reeds ingezet voor “prioriteiten”. De gouverneur heeft inmiddels een
onderzoek ingesteld en u bent daarvan wellicht op de hoogte.
Mijnheer
de minister, ik heb de volgende vragen. Ten eerste, kunt u een overzicht geven
van de gebreken die werden vastgesteld?
Ten
tweede, hoe komt het dat er geen behoorlijk communicatiesysteem bestaat voor de
passagiers, bijvoorbeeld via omroepen of lichtkranten? Dat blijkt afwezig te
zijn.
Ten
derde, hoe verklaart u dat er geen behoorlijke communicatie bestaat met het
personeel en zelfs niet met het veiligheidspersoneel zodat die mensen rondlopen
als een kip zonder kop? Bestaat er dan geen mogelijkheid om dit personeel
bijvoorbeeld via sms of via een telefonisch contactpunt in te lichten?
Ten
vierde, wat werd bedoeld met de prioriteiten waarvoor het beschikbare
luchthavenpersoneel werd ingezet?
Ten
vijfde, wat was de rol van de federale politie en de douane in heel dit
verhaal? Die vallen immers onder uw verantwoordelijkheid.
Ten
zesde, klopt het dat er sinds 1991 geen enkele evacuatieoefening werd gehouden
op de luchthaven?
Ten
zevende, klopt het dat de bestaande evacuatieprocedures de voorbije jaren niet
werden geactualiseerd zodat er namen op staan van mensen die al lang niet meer
werken op de luchthaven van Zaventem? Van wanneer dateert de laatste update?
Kunt u dit verklaren? Wie is daarvoor verantwoordelijk? Waarom hebben de
federale politie en brandweer hier nooit op aangedrongen?
08.02 Katrien Schryvers (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, ik heb met betrekking tot de valse bommelding
op de luchthaven van Zaventem ook een aantal vragen.
Collega
Laeremans heeft er al een paar gesteld, onder meer over het feit dat er sinds
1991 blijkbaar geen enkele oefening inzake rampenplanning en veiligheid werd
gehouden. Is dit inderdaad het geval? Hoe komt dat? Werd dat niet gemeld? In
welke mate volgen uw diensten de veiligheid in en rond het luchthavencomplex
op? Welke diensten zijn daarvoor verantwoordelijk?
Wij weten
dat steden en gemeenten verantwoordelijkheid dragen inzake de gemeentelijke
rampenplannen, de nood- en interventieplannen, de NIP’s. Zijn er echter geen
speciale procedures voor de te detecteren grotere risico’s of kunt u hier
gewoon verwijzen naar de betrokken gemeenten?
Als er
sinds 1991 geen oefeningen meer werden gehouden of geen aanpassingen werden
gedaan, kon er inderdaad geen gevolg worden gegeven aan de technologische
evolutie die bijvoorbeeld de communicatie zou vergemakkelijken. Werd u ooit op
de hoogte gesteld van het gebrek aan rampenplanning en veiligheidsvoorschriften
of hebt u er zelf vragen over gesteld? Werd u al ingelicht door de gouverneur
van Vlaams-Brabant over de veiligheidsproblemen op de luchthaven? Wat waren
zijn bevindingen?
Ten
slotte, welke maatregelen bent u van plan te nemen of hebt u inmiddels genomen
om de veiligheid op de luchthaven te verhogen?
08.03 Minister
Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, op 23 februari, iets
voor 19.00 uur, ontving de federale politie de telefonische melding dat op
de luchthaven van Zaventem binnen de twee uur een bom zou ontploffen. De
federale politie heeft op basis van een analyse deze melding als een ernstige
dreiging beschouwd, waarbij onmiddellijk, in samenwerking met de luchthaveninspectiedienst
Beveiliging, besloten werd om de twee hallen en de parking vlak voor het
luchthavengebouw te ontruimen.
Aangezien
op dat ogenblik de evidente veiligheid van alle aanwezige personen, zowel
passagiers, bezoekers als personeel, primeerde, werd eveneens het
communicatieplatform voor de passagiers geëvacueerd. Daardoor ontstond
tijdelijk een gebrekkige communicatie met de passagiers. Op het terrein werd
ook een probleem vastgesteld van operationele coördinatie. Bepaalde prioritaire
taken, eigen aan de veiligheid van de luchthaven, moesten eerst worden
uitgevoerd. Hiervoor werd al het beschikbare veiligheidspersoneel op dat
ogenblik ingezet.
Het is
absoluut noodzakelijk om bijkomende problemen inzake veiligheid te vermijden.
Er moest dan ook voor worden gezorgd dat, onder meer, de toegangscontrole niet
onbeheerd zou achterblijven.
De douane
heeft geen enkele rol in de ontruiming van de luchthaven. Zij diende mee te
worden geëvacueerd. Een deel van de hen toebedeelde ruimte lag binnen de
ontruimingsperimeter.
Het klopt
dat er geen echte evacuatieoefeningen zijn geweest op de luchthaven waarbij
alle passagiers zijn geëvacueerd. Er hebben zich wel verschillende reële
situaties voorgedaan waarbij de luchthaven moest worden geëvacueerd, die
trouwens allemaal in goede orde zijn verlopen. De verschillende
luchtvaartmaatschappijen hebben wel individuele evacuatieoefeningen
georganiseerd, zonder de passagiers daarbij te betrekken.
Voor alle
duidelijkheid, ik antwoord uiteraard plichtsgetrouw op deze vragen, maar de
veiligheid van de luchthaven is een zaak van verschillende autoriteiten – ik
wil dat nog even meegeven – in eerste instantie van de uitbater van de
luchthaven. Ook de bestuurlijke autoriteiten, de burgemeester en de
provinciegouverneur, zijn daarbij betrokken. De minister van Binnenlandse Zaken
is dus niet de eerste verantwoordelijke in geval van een evacuatie naar
aanleiding van een bommelding.
De
luchthavenuitbater is verantwoordelijk voor het interne noodplan. Hij heeft
hiervoor zowel nationale als internationale verplichtingen. Er is hierover
maandelijks overleg in het zogenaamde Loveco, het Lokaal Veiligheidscomité,
georganiseerd per luchthaven. In dat comité zijn alle diensten die te maken
hebben met de veiligheid op de luchthaven vertegenwoordigd. De federale politie
is er daar één van. De directeur-generaal van de FOD Mobiliteit, de
luchthavenuitbater, afgevaardigden van luchtvaartmaatschappijen, de brandweer,
de hulpdiensten, enzovoort, zijn daarin vertegenwoordigd.
Ik zou ook
willen verwijzen naar de vergadering die naar aanleiding van deze feiten werd
georganiseerd onder het voorzitterschap van gouverneur Lode De Witte op 26
februari, waarop ook is besloten om de plannen misschien beter te organiseren
en uit te testen. Ik zal aan mijn administratie vragen om de werkzaamheden met
betrekking tot dat noodplan op de voet te volgen. Voorheen werd ik nooit op de
hoogte gebracht van eventuele problemen die zich zouden voordoen bij een
evacuatie. Gezien het evacuatieplan recent nog werd gewijzigd, zijn er geen
vragen van brandweer en politie geweest.
De
brandweer organiseert trouwens regelmatig ontruimingen, ook in het kader van
brandoefeningen. Alle personeel op de luchthaven is hiervoor gevormd.
Tot daar
mijn elementen van antwoord. Ik meen dat wij nu de werkzaamheden die de
gouverneur van de provincie heeft aangekondigd inderdaad verder moeten
opvolgen.
08.04 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de
minister, dat is een vrij onvolledig antwoord. Ik zeg niet dat u helemaal de paraplu
boven u houdt. Er ligt enerzijds, uiteraard een stuk verantwoordelijkheid bij
de provincie, de gemeente en de uitbater, maar anderzijds, weten wij allemaal
dat de veiligheid van de nationale luchthaven – denk maar aan terrorisme en
dergelijke– iets is wat in belangrijke mate onder uw bevoegdheid valt en dat u
daarvoor toch een grote bekommernis aan de dag moet leggen.
Ik had
van uw antwoord toch wat meer verwacht. Wij weten allemaal dat de gouverneur
een onderzoek ging instellen. Ik meende dat wij vandaag in kennis zouden worden
gesteld van de resultaten van dat onderzoek.
Mijnheer
de minister, is dat eigenlijk afgerond? Is daar een rapport van? Is daar een
nota van? Kunnen wij daar iets meer over weten? Want u zegt gewoon dat de
gouverneur een vergadering heeft gehouden, maar ik heb andere zaken gelezen. Ik
heb gelezen dat hij een onderzoek heeft ingesteld naar wat er fout is gegaan.
Ik had daarvan graag kennis genomen indien daarvan een rapport bestaat. Tenzij
dat dit met de grootst mogelijke geheimzinnigheid en omzichtigheid moet gepaard
gaan, had ik daarvan graag een kopie gekregen.
Dat is
dus mijn bijvraag, mijnheer de minister, hebt u zo’n nota, hebt u zo’n rapport?
Zo ja, waarom kunt u het ons niet meedelen?
U zegt
ook dat er bepaalde prioriteiten moesten zijn. Het is mij nog altijd niet
duidelijk welke. Dat de toegangscontroleposten niet onbeheerd mogen
achterblijven is nogal logisch, maar dat kan gewoon worden verzekerd door de
agenten die daar zitten, te laten zitten. Waar was al het andere
veiligheidspersoneel naartoe? Die mensen waren ergens opgeroepen voor
prioriteiten, maar het is mij nog steeds niet duidelijk welke prioriteiten? Wat
moesten zij doen?
Welke
lessen heeft men getrokken inzake communicatie tussen het beveiligingspersoneel
bijvoorbeeld? Die mensen liepen daar rond als kippen zonder kop. Blijkbaar is
helemaal niet duidelijk hoe men die mensen gaat informeren, hoe men naar een
beter communicatiesysteem zal gaan en hoe bijvoorbeeld de federale politie
beter zal kunnen communiceren, intern, met de luchthavenautoriteiten. Daar zijn
blijkbaar allemaal vrij weinig lessen uit getrokken.
Ik vind
uw antwoord dus al bij al erg mager, mijnheer de minister.
08.05 Katrien Schryvers (CD&V): Mijnheer de minister,
daarbij aansluitend wil ik toch ook nog enkele bedenkingen maken. U zei dat er
u werd gemeld dat na de beslissing tot ontruiming het communicatieplatform
moest worden geëvacueerd, waardoor er naar uw zeggen tijdelijk een gebrekkige
communicatie was. Natuurlijk, wanneer men een ernstig noodplan zou hebben, een
interventieplan, moet er rekening mee worden gehouden dat men bepaalde
evacuaties moet uitvoeren en dat men dan met bepaalde communicatieproblemen kan
worden geconfronteerd. Ik meen dat de technologie toch al zo geëvolueerd is dat
er heel andere mogelijkheden zijn. Indien in die mogelijkheden echter niet is
voorzien en als die niet zijn ingeoefend, kan men die op dat ogenblik ook niet
implementeren. Het is wellicht belangrijk dat in de toekomst toch te doen.
U stelt –
en dat had ik wel verwacht – dat de veiligheid in en om de luchthaven mee de
verantwoordelijkheid is van de uitbater en de bestuurders, de burgemeester en
de gouverneur.
Ik zal
dat niet ontkennen. Dat is effectief zo. Ik zie echter toch wel dat u voor heel
wat andere zaken, en ook voor de gewone gemeentelijke rampenplannen en de nood-
en interventieplannen, heel wat wetgevend werk doet of circulaires opmaakt
waardoor betrokkenen, aan wie bepaalde verplichtingen worden opgelegd, weten
waaraan zij zich moeten houden en bepaalde taken krijgen. Mijn vraag is of er
hier dan geen specifieke richtlijnen zijn vanuit Binnenlandse Zaken voor heel
bijzondere risico's.
U erkent
immers voor een stuk dat dit noodzakelijk is. U stelt immers zelf dat u aan uw
administratie nu de opdracht hebt gegeven om het noodplan en het evacuatieplan
op te volgen. Dat heb ik toch gehoord?
08.06
Minister Patrick Dewael: Mevrouw Schryvers, als ik heel even de term
goed bestuur in de mond mag nemen, goed bestuur is dat men de instantie die verantwoordelijk
is en moet optreden, toelaat om ook effectief het nodige te doen.
Nogmaals,
als politie of brandweer worden opgeroepen door een burgemeester of gouverneur,
naargelang de fase waarin men zich bevindt, om hun medewerking te verlenen, dan
moeten zij dat doen. Dat is het probleem niet. Het is de gouverneur die in
overleg met alle verantwoordelijke autoriteiten moet nagaan of bepaalde
elementen eventueel moeten worden bijgestuurd.
U zou het
misschien graag anders zien, maar het is voor een evacuatie niet de minister
van Binnenlandse Zaken die de zaken moet in handen nemen. Dat heeft men op een
bepaald ogenblik wel als men bijvoorbeeld te maken heeft met een terreuraanslag
of met een daad van terrorisme. Dat is ook zo, waar u naar verwijst, met de
interventieplannen fase 1, fase 2 en fase 3. Dat is iets dat goed in mekaar
moet passen.
De vraag
was of dat kan worden verbeterd. Dat zal nu het onderzoek van de gouverneur
verder uitmaken. Ik heb gezegd dat mijn diensten, brandweer, federale politie,
alles moeten doen om daaraan hun medewerking te verlenen. De
verantwoordelijkheid ligt echter bij de gouverneur.
Ik geef u
ook maar mededeling van een aantal zaken die ik heb opgevraagd om een antwoord
te geven in het Parlement op vragen die u mij stelt. U kunt in het Parlement
natuurlijk niet de gouverneur ondervragen. U moet evenwel de
verantwoordelijkheid leggen waar ze in deze aangelegenheid moet liggen, bij de
burgemeester en de gouverneur. Stelt de gouverneur vast dat een burgemeester of
de luchthavenuitbater niet doet wat hij zou moeten doen, dan moet de gouverneur
optreden.
Mijn
diensten zullen alles doen wat zij kunnen om aan de gouverneur medewerking te
verlenen om hier en daar het plan dat bestaat en de afspraken die bestaan
verder te perfectioneren. Ik ga niet in zijn plaats treden.
08.07 Katrien Schryvers (CD&V): Mijnheer de minister,
wij krijgen hier een spraakverwarring tussen het optreden op het terrein en de
planning.
Voor het
optreden op het terrein ken ik natuurlijk ook de indeling in fasen en onder
wiens verantwoordelijkheid dit gebeurt. U zou echter als minister
verantwoordelijk voor de veiligheid, wel een aantal normen kunnen opleggen
waaraan een plan zou moeten voldoen, een voorafgaand plan, een evacuatieplan,
een interventieplan.
De implementatie op het terrein is vanzelfsprekend de
verantwoordelijkheid van, enerzijds, de uitbater en de burgemeester.
08.08
Minister Patrick Dewael: Het plan bestaat.
08.09 Katrien Schryvers (CD&V): Dan vraag ik u: is de
planning voldoende genormeerd? Ik had daarstraks immers de vraag gesteld welke
normen daarover bestaan. U hebt op mijn vraag echter geen concreet antwoord
gegeven.
Werd
vastgelegd hoeveel oefeningen effectief moeten gebeuren? Werd vastgelegd dat
bepaalde erkenningen van het uitvoeren van de oefeningen afhankelijk zijn?
Mijnheer
de minister, dat zou van belang kunnen zijn.
08.10 Minister Patrick Dewael: Het plan bestaat. Nogmaals, indien onder de
coördinatie van de gouverneur blijkt dat bijvoorbeeld op het vlak van communicatie
een aantal zaken moet worden bijgestuurd, zal de gouverneur daartoe de nodige
initiatieven nemen. Wil of moet de gouverneur met dat doel op de federale
politie of brandweer een beroep doen, dan zal hij dat doen. Dat zijn diensten
die rechtstreeks onder mijn verantwoordelijkheid ressorteren.
Echter,
het uitstippelen of in voorkomend geval corrigeren van de plannen zoals ze
vandaag bestaan, is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de
gouverneur. Hij heeft ze ook opgenomen. Mijn diensten zullen alles doen om hem
bij zijn taak bij te staan.
08.11 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Ik had nog
gevraagd naar het onderzoek van de gouverneur. Mag ik uit uw antwoord afleiden
dat het onderzoek nog lopende is en er nog een rapport over het onderzoek
volgt, of is er geen echt onderzoek? Is er alleen maar een
evaluatievergadering?
08.12 Minister Patrick Dewael: Mijnheer Laeremans, dat moet u aan de gouverneur vragen.
08.13 Bart Laeremans (Vlaams Belang): U bent zelfs
niet op de hoogte van de vraag of er een onderzoek loopt naar alles wat is
misgelopen.
08.14 Minister Patrick Dewael: U bent zelf niet op de hoogte. Er werd door de gouverneur
gecommuniceerd. Indien u over de communicatie meer wil weten, richt u dan tot
de gouverneur. Ik ben de woordvoerder van de gouverneur niet.
08.15 Bart Laeremans (Vlaams Belang): U staat in het
dossier echter wel in nauw contact, aangezien de federale politie een
belangrijke verantwoordelijkheid op de luchthaven heeft. De federale politie
zou minstens kunnen weten of er nog een onderzoek loopt en of u op een gegeven
moment van het onderzoek op de hoogte zou kunnen worden gesteld.
08.16 Minister Patrick Dewael: Ik heb daarjuist geantwoord dat de
gouverneur zich in een mededeling aan de buitenwereld heeft geëngageerd dat hij
de verschillende, verantwoordelijke instanties rond de tafel heeft gebracht en,
waar nodig, correcties zal aanbrengen.
Indien u
de gouverneur wil ondervragen, zeg ik u nogmaals: richt u tot de gouverneur.
08.17 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Dat is een
gemakkelijkheidsantwoord.
08.18 Minister Patrick Dewael: Dat is een kaakslag die ik u toedien, niet?
Het is het derde, opeenvolgende antwoord.
08.19 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Ik herhaal dat
het een gemakkelijkheidsantwoord is en beschouw het niet als een kaakslag. Het
vorige antwoord op mijn vraag over de Brusselse politie vond ik een onwaardig
en leeg antwoord, mijnheer de minister. Ik heb het woord “kaakslag” niet
gebruikt. U doet niet liever. U maakt er een karikatuur van.
08.20 Minister Patrick Dewael: U bent een karikatuur.
08.21 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Ik ben een
karikatuur? Mijnheer de minister, ik heb nochtans al heel mooie karikaturen van
u gezien. U hebt veel meer dan ik van een karikatuur weg.
Het incident
is gesloten.
L'incident
est clos.
08.22 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de
minister, ik wou gewoon het volgende vragen. Ik heb gisteren per fax nog een
vraag over de Brusselse metro ingediend. Hebt u het antwoord of wil u liever
over veertien dagen of volgende week op de vraag antwoorden?
De voorzitter: Ik bepaal de agenda.
08.23 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Ik vraag enkel
of de minister nu wil antwoorden.
De voorzitter: Uw vraag is punt 28 op de
agenda. De minister regelt de agenda in de commissie niet. Ik regel dat. Uw
vraag is punt 28 op de agenda. Ofwel blijft u en wacht u op punt 28, ofwel …
08.24 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Dan kom ik
straks terug. Indien de minister echter zou zeggen dat hij straks liever niet
antwoordt, omdat hij nog gegevens nodig heeft, stel ik mijn vraag uit.
De voorzitter: De minister kent de agenda
van de commissie. Ofwel bent u er wanneer wij bij punt 28 komen, ofwel bent u
er niet. Bent u er wel, dan behandelen wij het punt.
09 Vraag van mevrouw Greet van Gool aan de vice-eerste minister
en minister van Binnenlandse Zaken over "legitimatiebewijzen van
overheidspersoneel" (nr. 14361)
09 Question de Mme Greet van Gool au vice-premier
ministre et ministre de l'Intérieur sur "les pièces d'identification
utilisées par les agents des services publics" (n° 14361)
09.01 Greet van Gool (sp.a-spirit): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, ik heb u al eerder vragen gesteld over de
legitimatiebewijzen van het overheidspersoneel. Ik had u vandaag nog eens
willen ondervragen over de problematiek van het misbruik van
legitimatiebewijzen en het gebruik van valse legitimatiebewijzen om zich
toegang te verschaffen tot woningen van nietsvermoedende burgers.
Voor
personen met een visuele handicap rijst het probleem dat zij door hun handicap
de echtheid van een legitimatiebewijs niet kunnen verifiëren omdat de gegevens
niet in braille worden vermeld. Ik heb u daarover nog niet zo lang geleden
ondervraagd en u hebt toen gezegd dat de federale politie vermeldt dat het
aanbrengen van een braillestrip op legitimatiebewijzen technisch onmogelijk is.
Gelukkig hebt u beloofd om dit toch nog eens te laten nakijken. U zou ook
feedback geven aan de organisaties van blinden en slechtzienden over de
verschillende maatregelen die u in dat antwoord voorstelde.
Ik had
graag van u vernomen hoe het nu zit met die braillestrip, of het overleg met
die organisaties al heeft plaatsgehad en wat hun reactie was.
09.02
Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, in samenwerking met
firma’s die zijn gespecialiseerd in de productie van badges heeft de federale
politie twee systemen onderzocht om na te gaan of er bruikbare brailletekens
konden worden aangebracht op een dienstidentiteitskaart.
Het
eerste systeem kon niet in aanmerking worden genomen omdat de brailletekens in
conflict kwamen met de filmlaag van het legitimatiebewijs. Het tweede systeem –
hot stamping – gaf een onvoldoende herkenbaar reliëf.
Ik blijf
verder benadrukken dat een dergelijk systeem, zelfs als men het op technisch
vlak zou kunnen realiseren, nog altijd geen sluitende oplossing geeft voor het
gebruik van valse legitimatiebewijzen. Om die reden moet onze aandacht uitgaan
naar andere elementen die de hoedanigheid van de politieambtenaren kunnen
aantonen. Zo kan een burger, in geval van twijfel, best telefonisch contact
opnemen met het commissariaat van de politieambtenaar die zich aanbiedt.
Ik denk
ook aan de basisopleiding van de politiemensen waarin in een nieuwe module
"Actuele fenomenen" wordt voorzien. De inhoudelijke invulling van
deze module wordt in samenspraak met de algemene directie Ondersteuning en
Beheer van de federale politie aan de diverse politiescholen overgelaten, op
basis van actuele fenomenen, zoals bijvoorbeeld de problematiek van valse
politieambtenaren.
Inzake
voortgezette opleiding "interculturele communicatie van het
politiepersoneel" wordt ook een nieuwe module voorbereid inzake
communicatie met gehandicapten en in het bijzonder met blinden.
De
federale politie nam eind januari 2007 schriftelijk contact op met het
Nationaal Werk van de Blinden om te komen tot een constructief overleg. Dat
overleg heeft tot op heden nog niet kunnen plaatsvinden.
Tot daar
de aanvullende elementen van antwoord die ik had beloofd.
09.03 Greet van Gool (sp.a-spirit): Mijnheer de
voorzitter, ik dank u, mijnheer de minister, voor uw antwoord. Ik ben blij dat
u dit alleszins verder heeft laten onderzoeken. Ik kan wel begrijpen dat er een
aantal technische moeilijkheden zijn in verband met die braillestrip. U hebt
ook gelijk als u zegt dat er een goede, sluitende oplossing moet worden
gevonden. Vandaar ook dat het zeer belangrijk is dat ook in de opleiding, die
aan de betrokken mensen wordt gegeven, aandacht wordt besteed aan die
specifieke problematiek voor blinden en slechtzienden. Het lijkt mij echt wel
aangewezen om daarover met de betrokken representatieve organisaties contact op
te nemen.
Ik zou u
enkel nog willen vragen om erop toe te zien dat het overleg zo snel mogelijk
plaatsvindt en dat zij daarbij worden betrokken.
Het incident
is gesloten.
L'incident
est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 14363 van
mevrouw Caslo wordt omgezet in een schriftelijke vraag. La
question n° 14388 de M. Wathelet est reportée.
10 Vraag van mevrouw Katrien Schryvers aan de vice-eerste minister
en minister van Binnenlandse Zaken over "de federale bijdrage in het
Provinciaal Instituut voor Brandweer- en Ambulanciersopleiding"
(nr. 14404)
10 Question de Mme Katrien Schryvers au vice-premier ministre et
ministre de l'Intérieur sur "la cotisation fédérale pour le 'Provinciaal
Instituut voor Brandweer- en Ambulanciersopleiding'" (n° 14404)
10.01 Katrien Schryvers (CD&V): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, een goede en geactualiseerde opleiding voor
brandweerpersoneel is natuurlijk volstrekt onmisbaar voor goed functionerende
brandweerzorg.
In het
kader van de op til zijnde hervormingen moet volgens mij ook voldoende aandacht
uitgaan naar dit aspect van het statuut. Ik heb in de pers gelezen dat u
recentelijk een bezoek hebt gebracht aan het PIBA, het Provinciaal Instituut
voor Brandweer- en Ambulanciersopleiding in Ranst, in mijn provincie. U hebt
daar natuurlijk gehoord van hun plannen of wensen om de infrastructuur uit te
breiden, ook in het kader van een verdieping van de opleidingen. U hebt zich
daarover ook al in de pers uitgesproken.
Koken
kost geld. Ik heb gelezen dat het PIBA rekent op een financiële bijdrage van de
federale overheid in de totale kostprijs, die op 1,759 miljoen euro wordt
geschat. U stelde dat de regering hierover een beslissing zou nemen eind
februari.
Ik heb de
volgende vragen.
Zal de
federale overheid inderdaad een bijdrage leveren in de kostprijs? Zo ja,
hoeveel bedraagt die bijdrage? In welke mate zal ook voor de andere
opleidingscentra in een bijdrage worden voorzien, zodat over het hele land in
een gelijkwaardige opleiding kan worden voorzien? Kunt u een overzicht geven
van de subsidiëring van de opleidingscentra in de voorbije periode 2003-2007?
10.02
Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega’s, mevrouw
Schryvers, u weet dat alle opleidingscentra van de brandweer jaarlijks een
opleidingssubsidie ontvangen. Los van die subsidie kunnen binnen het
Sevesofonds en het Nucleaire Fonds projecten worden ingediend die betrekking
hebben op Seveso en nucleaire risico’s.
Door alle
provincies kunnen ook federale projecten worden ingediend onder de voorwaarde
dat ze ook een meerwaarde betekenen voor het hele land. Verder krijgen ook alle
provincies via een verdeelsleutel een bepaald bedrag toegekend om te investeren
in provinciale projecten. Mijn administratie heeft het federale voorstel van
het PIBA onderzocht en een gunstig advies erover gegeven, aangezien het
voorstel een heel duidelijke link met de Sevesoproblematiek vertoont. Ik ben
van plan om dat advies te volgen. Ik zal mijn administratie opdragen om via de
investeringskredieten van het Fonds 864.825 euro ten laste te nemen voor
de realisatie van dat project. Het bedrag stemt overeen met ongeveer 50% van de
totaalkosten van het project.
Wat uw
tweede vraag betreft, over een gelijkwaardige basisopleiding, er wordt gewerkt
via de opleidingssubsidies. Het voorliggende project van het PIBA heeft veeleer
betrekking op een opleiding voor specifieke risico’s, die niet noodzakelijk in
elk centrum moet worden gegeven. Het is veeleer de bedoeling dat in de diverse
opleidingscentra verschillende risico’s worden benaderd. In de overeenkomst
wordt bepaald dat alle brandweerdiensten van België terechtkunnen in het
opleidingscentrum dat in die specifieke opleidingen voorziet. Bij de analyse
van dergelijke voorstellen zal altijd worden nagegaan of het voorstel ook een
duidelijke link vertoont met de Sevesomaterie. Het voorstel moet bovendien
worden gekoppeld aan een grondige budgettaire raming. Het project zal in ieder geval
voor maximaal 50% - zoals ik heb aangegeven - van de totale kosten door het
Sevesofonds worden gedragen.
Dan is er uw vraag naar een overzicht van de subsidiëring aan de
verschillende centra voor de periode 2003 tot 2007. Dat overzicht heeft alleen
betrekking op de reguliere opleidingssubsidies, niet op investeringen die
gebeuren via de specifieke federale of provinciale projecten die worden
gefinancierd vanuit het Sevesofonds of de nucleaire fondsen. Ik heb dat
overzicht voor u meegebracht. Belangrijk lijkt mij dat we in de verschillende
opleidingscentra aan specialisatie zouden doen, uiteraard niet alleen bedoeld
voor de eigen provincie, maar opengesteld voor het hele land. Zo kunnen we in
de verschillende opleidingscentra verschillende specialisaties ontwikkelen,
niet alleen ten behoeve van de eigen achterban, maar ten behoeve van iedereen.
Dat lijkt mij de meest rationele manier van werken.
10.03 Katrien Schryvers (CD&V): Mijnheer de minister,
dank voor het omstandig antwoord en de toezegging van investeringssubsidie aan
PIVA.
Het is
een heel goed idee een bepaalde uitwisseling tussen de centra op te zetten,
zodat men zich inderdaad niet overal in alles hoeft te specialiseren met
investeringen voor alles. Ik heb er echter geen zicht op of dat momenteel al
gebeurt. Ik weet niet of u daarop zicht hebt of toch ondersteuning zult bieden
of de centra ertoe aan zult zetten het op die manier te doen.
Het incident
is gesloten.
L'incident
est clos.
Le président:
Les questions n° 14406 de M. Arens et n° 14427 de Mme Gerkens
sont reportées.
Vraag
nr. 14432 van de heer Guido De Padt is verdaagd.
La question
n° 14464 de M. Drèze est aussi reportée.
11 Question de M. Jean-Marc Nollet au vice-premier ministre et
ministre de l'Intérieur sur "la sûreté, la culture de sûreté et
l'autorisation d'exploitation de l'IRE" (n° 14494)
11 Vraag van de heer Jean-Marc Nollet aan de vice-eerste minister
en minister van Binnenlandse Zaken over "de veiligheid, de
veiligheidscultuur en de uitbatingsvergunning van het IRE" (nr. 14494)
11.01 Jean-Marc Nollet (ECOLO): Monsieur le ministre, il me
revient que "Vinçotte nucléaire" (AVN) et l'Agence fédérale de
contrôle nucléaire (AFCN) viennent de remettre un avis pour le moins
interpellant sur la sûreté et la culture de la sûreté à l'IRE. L'AVN et l'AFCN
disent avoir rassemblé - et je suppose que vous le confirmerez -, des données
pouvant constituer, je cite: "les signes d'une érosion de la culture de
sûreté sur le site de l'IRE".
Consécutivement
à cet avis, l'IRE a été chargé d'élaborer un plan d'action et de mise en œuvre
de mesures correctrices visant tant l'amélioration de l'organisation de
l'entreprise que le maintien en bon état des installations. C'est dire si ce
qui a été recensé est d'importance.
Si je vous
interroge aujourd'hui, c'est tout d'abord pour connaître précisément l'ampleur
et le contenu exact de ces signaux auxquels il est fait référence et qui ont
conduit à une telle demande. Au-delà des propos très généraux actuellement mis
en exergue - "problèmes dans le processus décisionnel, dans la
collaboration et l'échange d'informations entre départements" -, j'ai lu
dans un article de "La Dernière Heure", paru ce matin et faisant
suite à un premier article publié hier, que, selon l'un des responsables de
l'AFCN, il y avait eu une mauvaise réaction face à un grippage. Néanmoins, cela
n'éclaircit toujours pas cette affaire. En effet, quelle est donc la teneur de
ce grippage?
Le rapport
de l'AVN et de l'AFCN évoque également une ambiguïté dans la définition de la
responsabilité exercée par différentes personnes appartenant au service de
contrôle interne. Sur ce volet, je souhaiterais en savoir plus. Et plus
précisément, de quelle ambiguïté s'agit-il exactement? À quel niveau se
situe-t-elle? Qui concerne-t-elle?
Au plan du
maintien en bon état des installations, nous apprenons que l'IRE sera désormais
soumis à une révision décennale. Cela permettra une étude détaillée du
vieillissement des installations. S'il n'a peut-être pas été constaté, à ce
stade, l'existence d'éléments mettant clairement en évidence un mauvais état
général des installations, le rapport pose de lourdes interrogations sur la
culture de sûreté interne régissant, d'une part, la gestion et les
installations, de l'autre, l'entretien de celles-ci et surtout le traitement
des déviations.
Monsieur le
ministre, je souhaiterais connaître la nature exacte de ces interrogations. En
effet, le rapport s'intéresse aux principes, mais sans jamais les expliquer.
Sur quoi portent précisément lesdites interrogations? Quels sont les
entreprises, installations et bâtiments visés? Quel est le problème sur le plan
de l'entretien? Surtout, j'aimerais que vous m'expliquiez ce qui est désigné
par "traitement des déviations".
C'est tout
sauf clair dans le rapport.
J'ai appris
que l'IRE devait remettre un rapport sur les actions à entreprendre pour le 31
mars au plus tard. À ce stade, je ne vous interrogerai donc pas sur ce qui sera
entrepris. Néanmoins, j'aimerais obtenir des éclaircissements sur les raisons
qui ont conduit à une telle exigence.
Par
ailleurs, j'aimerais que vous nous donniez officiellement copie de
l'autorisation d'exploitation actuelle qui couvre le traitement des 24 cibles
semaine. Cela ne devrait vous poser aucun problème.
J'aimerais
également savoir officiellement ce que prévoit l'autorisation d'exploitation
actuelle en termes d'autorisation d'évacuation d'une certaine quantité de gaz
radioactifs dans l'atmosphère.
De manière
très précise, j'aimerais connaître, d'une part, la ou les valeur(s) limite(s)
de concentration de gaz et, d'autre part, le ou les seuil(s) de doses
efficace(s) et/ou de doses équivalentes autour du site de l'IRE.
Quels sont
les seuils annuels et instantanés prévus dans l'autorisation ou ailleurs tant
pour l'un (limite de concentration de gaz en becquerel et limite de
concentration maximale instantanée en becquerel/m³) que pour l'autre (seuil de
dose efficace annuel et instantané exprimés en sievert) et ce tant pour les
citoyens que pour les travailleurs des entreprises situées sur le site?
Je veux
enfin profiter de l'occasion pour vérifier que l'ensemble des données récoltées
en la matière (concentration de gaz et seuils de doses efficaces) sont bien
accessibles aux citoyens.
Monsieur le
ministre, je vous remercie d'avance pour les réponses que vous ne manquerez pas
de fournir à ces questions interpellantes. On a en effet lu une synthèse de ce
rapport sur le site de l'Agence fédérale – même s'il faut bien chercher pour le
trouver – mais on ne sait pas du tout ce qui s'est passé réellement. J'espère
que vous allez au moins répondre sur ce point.
11.02 Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, cher
collègue, il est exact que l'Agence fédérale de contrôle nucléaire fait état
sur son website des mesures requises auprès de l'Institut national des
radioéléments (IRE) dans le but d'améliorer la sûreté et la culture de sûreté
de cette entreprise.
Un plan
d'action de mesures à mettre en œuvre a effectivement été demandé. Ces
préoccupations émanent de divers éléments rassemblés au cours des inspections
et contrôles effectués aussi bien par l'Agence que par l'organisme agréé
Association Vinçotte Nucléaire (AVN).
Dans un
premier temps, l'organisation d'une entreprise avec des activités nucléaires
doit être empreinte d'une culture de sûreté. C'est dans ce cadre que des
préoccupations naissent.
Il existe
toujours un certain délai entre le développement de faiblesses au niveau de la
culture de sûreté et l'occurrence éventuelle d'un événement. L'Agence a donc
demandé une analyse globale de la situation à l'IRE ainsi que l'élaboration
d'un plan d'action avec identification des priorités.
Dans le
cadre du fonctionnement de l'organisation interne de l'IRE, il a notamment été
constaté que le processus décisionnel n'était pas particulièrement performant.
Il y a, par exemple, un manque de concertation entre les responsables actifs
des différents services opérationnels. Ceci entraîne parfois un retard dans la
prise de décisions concernant des actions à entreprendre. L'arrêté royal du
20 juillet 2001 stipule, en son article 23.1 que "l'exploitant,
ou par défaut le chef d'entreprise, est tenu d'organiser un service de contrôle
physique".
Ce service
de contrôle physique constitue le premier niveau. L'arrêté royal du
20 juillet 2001 ainsi que le Code du bien-être au travail établissent
un certain nombre de dispositions réglementaires à respecter en la matière.
Dans ce dossier, ni l'organigramme, ni les entretiens avec certains membres du
personnel n'ont permis de déterminer avec précision comment ce service était
intégré dans la ligne hiérarchique, ni qui en assumait la responsabilité en
tant que chef de service.
L'IRE doit
en effet procéder à une révision de type décennal avant le
31 mars 2008. Dans le cadre d'une telle révision, l'étude du
vieillissement des installations est effectuée en détail afin de garantir que
celles-ci continuent à être exploitées d'une manière sûre. Déjà en date du 1er mai 2006,
l'Agence avait imposé à l'IRE la révision d'un rapport de sûreté pour le
31 mars 2007 au plus tard.
En ce qui
concerne l'autorisation d'exploitation de l'IRE, j'ai demandé à l'Agence de
vous transmettre une copie de l'arrêté qui couvre le traitement de 24 cibles
par semaine. L'arrêté mentionne la localisation exacte de l'uranium hautement
enrichi exploité à l'IRE. La diffusion de ces informations pose un problème en
termes de non-prolifération et de protection physique. C'est la raison pour
laquelle l'information a été biffée.
Quant aux
limites de rejets radioactifs gazeux de l'IRE, la limitation autorisée actuelle
en rejets radioactifs dans l'atmosphère via la cheminée du bâtiment 4 est
constituée de trois limites. Ces limites sont formulées d'une manière très
technique et donc peu lisible. Elles seront mises à votre disposition par
l'Agence.
En ce qui concerne
l'impact radiologique dû aux rejets dans l'atmosphère, je possède également les
informations que vous avez demandées. Elles seront mises à votre disposition
par l'Agence avec les autres documents.
11.03 Jean-Marc Nollet (ECOLO): Monsieur le ministre, vous
comprendrez qu'en ce qui concerne entre autres les limites, les zones et les
seuils, j'attendrai de recevoir les éléments d'information de l'Agence avant de
réagir. Je suppose que je les recevrai par courrier ou par l'intermédiaire de
la commission. Aujourd'hui, je suis incapable de réagir à cet égard puisque je
dois tout d'abord analyser les documents demandés.
Pour le
reste, vous ne répondez pas à ma question relative aux termes précis
"traitement des déviations". Dans le rapport, il est question de
"traitement des déviations". Qu'est-ce que cela signifie exactement?
Vous
m'expliquez les problèmes au niveau des processus décisionnels, manque de
concertation, retard dans la prise de décisions, service de contrôle physique
inopérant, etc.. Plusieurs problèmes bien identifiés s'éclaircissent à la
lumière de votre réponse, mais le volet "traitement des déviations",
qui figure au rapport, demeure obscur. Le rapport mentionne: "Il y a un
problème dans la gestion et dans l'entretien des installations et, surtout,
dans le traitement des déviations". Cet extrait figure dans le rapport que
vous pouvez consulter sur le website. Je ne comprends pas ce que cet énoncé
signifie.
11.04 Patrick Dewael, ministre: Je vous communiquerai une réponse
plus tard.
11.05 Jean-Marc Nollet (ECOLO): Monsieur le ministre, je
préciserai tout d'abord ma question. Y a-t-il un lien entre ce traitement des
déviations et les rejets? Qu'est-ce que cela cache?
11.06 Patrick Dewael, ministre: En la matière, vous me permettrez
de vous fournir une réponse écrite.
11.07 Jean-Marc Nollet (ECOLO): Cela me semble un élément
important pour bien juger du contenu exact.
Au-delà de
cela, j'ai pris note de chacune des informations. Je constate la présence
effective d'un problème. Il est rassurant de constater que ce problème vous
préoccupe aussi et que vous suivez le dossier de près. Nous attendrons le 31
mars afin de connaître les mesures mises en œuvre. Par ailleurs, du côté de
l'IRE, nous constatons que tout n'a pas été mis en place à l'heure actuelle.
Vous
comprendrez, monsieur le président, que je risque d'interroger à nouveau le
ministre sur d'autres points, car une partie des éléments doivent me parvenir;
ils comprennent notamment des précisions techniques qu'il importe d'analyser.
Monsieur le
ministre, je vous remercie néanmoins d'avoir confirmé cette situation de fait
qui, pour moi, est inquiétante.
Het incident
is gesloten.
Le président: La question n° 14504 de
M. Monfils est reportée ainsi que les questions n° 14505 et
n° 14506 de Mme Galant. Les questions n° 14203 et n° 14427 de
Mme Gerkens sont également reportées à la semaine prochaine.
12 Vraag van de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en
minister van Binnenlandse Zaken over "de veiligheid bij de Brusselse
metro" (nr. 14508)
12 Question de M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et
ministre de l'Intérieur sur "la sécurité dans le métro de
Bruxelles" (n° 14508)
12.01 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de
minister, begin december verschenen in het dagblad Metro cijfers over de
agressie bij de MIVB. Men kwam er tot een globaal aantal agressiegevallen van
684 voor het eerste semester van 2006 versus 1507 voor het hele jaar 2005.
Intussen vernam ik dat in de gegevens van het jaar 2005 ook de cijfers van de
politie waren vervat terwijl dat voor 2006 nog niet het geval was. Het gaat dus
om afzonderlijke cijfers van de politie die niet tegelijk ook waren vastgesteld
door de mensen van de MIVB.
Graag
vernam ik of de minister intussen beschikt over de globale cijfers over
agressie bij de MIVB voor heel 2006 waarin ook de politiecijfers zitten vervat.
Kan de minister minstens de definitieve cijfers voor het eerste semester van
2006 meedelen zodat we kunnen vergelijken? Beschikt de minister ook over de
cijfers inzake werkonbekwaamheid ten gevolge van agressie van de
MIVB-bewakingsagenten voor 2006? Kan er een vergelijking worden gemaakt met de
vorige jaren?
Wanneer
het veiligheidspersoneel van de MIVB als getuige wordt ondervraagd na agressie,
wordt niet alleen de volledige naam van de veiligheidsagent vermeld maar ook
het thuisadres, wat toch wel zorgt voor wrevel bij de agenten die vrezen dat ze
daar ooit wel eens zullen worden bezocht of die daarmee kunnen worden
geïntimideerd. Ze vinden dat in elk geval heel weinig comfortabel. Is deze
vermelding van het privéadres verplicht? Zou het niet mogelijk zijn enkel de
adresgegevens van de werkgever en dus van de MIVB zelf te vermelden?
De MIVB
is met Binnenlandse Zaken overeengekomen om de bevoegdheden van de
veiligheidsdienst bij de MIVB uit te breiden. Het is de bedoeling dat deze
dienst wordt gewapend met pepperspray en handboeien en de bevoegdheid krijgt om
te fouilleren. Dit project zou al maandenlang in een eindfase zitten maar die
eindfase is nog altijd niet afgerond. Kan de minister een stand van zaken
meedelen? Wanneer kan dit dossier zijn afgerond?
12.02
Minister Patrick Dewael: Ik ben mij ervan bewust, mijnheer de voorzitter, dat mijn antwoord
opnieuw als te licht, ondermaats, nietszeggend of kaakslagachtig zal overkomen.
De heer Laeremans zal zich nu voorbereiden op zijn repliek. Ik ben benieuwd.
Ik heb
natuurlijk geen zicht op de origine van de cijfers die in het dagblad Metro
zijn verschenen. Dat is een eerste element, waarvoor mijn excuses. De cijfers
waarover ik beschik zijn afkomstig van de politionele
criminaliteitsstatistieken van de federale politie. Die cijfers zijn voor het
tweede semester van 2006 nog niet beschikbaar.
Om tot
een correcte vergelijking te komen moet men dus de cijfers van het eerste
semester van 2006 vergelijken met de cijfers van het eerste semester van 2005.
Zo stellen we dus vast dat er zich een lichte stijging van 308 naar 323 feiten
voordeed. Let wel, die cijfers slaan op de totaliteit van het openbaar vervoer
in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, dus niet alleen op de MIVB. Het gaat
hier over misdrijven tegen de lichamelijke integriteit, zowel in
spoorwegstations als op de trein en in busstations als op de bus evenals in
metrostations en op de metro alsook aan tramhaltes en op trams. Meer
gedetailleerde cijfers vragen verdere analyse. Die kan ik op dit ogenblik nog
niet leveren.
Ik wil u
er ook aan herinneren dat de MIVB niet onder mijn bevoegdheid valt, waarvoor
ook excuses.
Wat
betreft uw vraag over het aantal gevallen van werkonbekwaamheid ingevolge
agressie bij de MIVB moet ik u dan ook verwijzen naar collega Pascal Smet die
ter zake verantwoordelijk is.
Ten
tweede, wat betreft de verplichting van de veiligheidsagenten om hun privéadres
te vermelden wanneer zij als getuige worden ondervraagd, moet ik u verwijzen
naar collega Onkelinx, bevoegd voor Justitie.
Ten
derde, eind 2004 werd een wettelijk kader gecreëerd dat alle
openbaarvervoermaatschappijen de mogelijkheid biedt een veiligheidsdienst met
bijzondere middelen en bevoegdheden op te richten. Dat kader voorziet onder
meer dat de veiligheidsagenten kunnen worden uitgerust met pepperspray en
handboeien. Ik heb dat al vaak gezegd in het Parlement.
Opdat de
veiligheidsagenten van de MIVB deze bevoegdheden zouden kunnen krijgen, heeft
de MIVB bij mijn diensten een aanvraag ingediend tot het bekomen van een
vergunning. Het dossier is nog onvolledig. De MIVB heeft tot op heden niet
aangetoond dat de dienst aan alle wettelijke voorwaarden voldoet, in het
bijzonder wat betreft de vereiste uit hoofde van het veiligheidspersoneel.
Als dat
allemaal is aangetoond en het parket advies heeft kunnen verlenen, kan ik mij
uitspreken over de vergunningsaanvraag.
12.03 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, in tegenstelling tot uw voorgaande antwoorden
is dit antwoord wel vrij volledig.
Ik weet
wel dat een aantal zaken tot de bevoegdheid behoort van andere ministers, maar
misschien kon u uw licht daarop laten schijnen.
Wat de
vermelding van het privéadres betreft, zal ik een vraag stellen aan de minister
van Justitie. Wat de werkonbekwaamheid betreft, zullen wij minister Smet
ondervragen. Ik dacht echter dat u misschien over informatie beschikte.
De
cijfers tonen in elk geval aan dat de cijfers die de MIVB zelf naar voren had
geschoven, onvolledig zijn en wij zullen daar verder op doorgaan in het
Brussels Parlement.
Ik
betreur dat er nog altijd geen werk is gemaakt van het koninklijk besluit met
betrekking tot de veiligheidsdienst van de MIVB. U zegt dat de
verantwoordelijkheid bij de MIVB zelf ligt. Wij zullen navraag doen. In elk
geval is het veiligheidspersoneel daarvan de dupe. Zij kunnen nog altijd niet
in normale omstandigheden met pepperspray en handboeien omgaan en dat brengt
hun eigen veiligheid in gevaar.
Mijnheer
de minister, ik hoop dat u, zodra u van de MIVB al het nodige hebt, deze zaak
bespoedigt en zo snel mogelijk ervoor zorgt dat heel dit dossier kan worden
afgerond en betrokkenen daadwerkelijk als een normale veiligheidsdienst kunnen
functioneren.
Ik
herhaal dat ik hier moest vaststellen dat de verantwoordelijkheid blijkbaar bij
de MIVB zelf ligt en wij zullen daar verder op doorgaan op het Brussels niveau.
L'incident
est clos.
13 Vraag van de heer Stijn Bex aan de vice-eerste minister en
minister van Binnenlandse Zaken over "de online aangifte bij de
politie" (nr. 14519)
13 Question de M. Stijn Bex au vice-premier ministre et ministre de
l'Intérieur sur "le dépôt en ligne de plaintes auprès de la
police" (n° 14519)
13.01 Stijn Bex (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, op 1 januari werd in vijf politiezones gestart met
een proefproject van online aangiften bij de politie voor een aantal feiten,
zoals winkel- en fietsdiefstallen en vandalisme. Toen werd ook aangekondigd dat
al in maart een evaluatie zou volgen en dat ook het aantal misdrijven waarover
klacht kan worden ingediend, zou worden verhoogd.
In de
elektronische nieuwsbrief van de staatssecretaris voor Administratieve
Vereenvoudiging, de heer Van Quickenborne, konden wij al op
2 maart 2007 lezen dat het proefproject zal worden uitgebreid. Ook in
de lokale pers was te lezen dat, bijvoorbeeld, de Leuvenaars nog voor de zomer
online hun aangiften zullen kunnen indienen.
Ik ben
uiteraard verheugd over de berichten dat het systeem goed werkt, maar ik had
toch nog een aantal vragen voor u.
Ten
eerste, kunt u al wat zeggen over de evaluatie van het proefproject dat in de
vijf politiezones werd getest?
Hoeveel
van dergelijke online aangiften werden ingediend? Wat is de verhouding met de
gewone aangiften?
Hoe
verhouden deze cijfers zich tot de evolutie in de voorbije jaren, zodat wij
kunnen inschatten of er een verschuiving plaatsvindt van de aangiften of dat er
gewoon meer aangiften komen?
Hoe werd
dit proefproject onthaald bij de betrokken politiediensten?
Ten
tweede, klopt het dat het proefproject wordt uitgebreid? Zal het dan in het
hele land mogelijk zijn om een online aangifte te doen of gaat het slechts over
enkele zones? Zo ja, dewelke? In welke mate zullen ook andere misdrijven online
kunnen worden gemeld? Over welke misdrijven zal het dan gaan?
Tot
zover, mijnheer de voorzitter, mijn concrete vragen.
13.02
Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, ik zal een kort antwoord geven op de vele
vragen en ik hoop dat dit voor collega Bex zal volstaan.
Eerst en
vooral, tussen 3 januari en 6 maart zijn in totaal 82 online
klachten ingediend. Als men rekening houdt met de korte antwoordtermijn, is het
niet mogelijk om een vergelijking te maken met de gewone aangiften en met de
evolutie tijdens de voorgaande jaren. Die vergelijking kunnen wij niet maken,
maar ik kan wel bevestigen dat het proefproject over het algemeen goed tot zeer
goed wordt onthaald in alle betrokken politiezones.
Wat uw
vragen over de uitbreiding van het project betreft, het is inderdaad de
bedoeling, mits bevestiging van de eerste positieve resultaten, geleidelijk uit
te breiden tot het ganse land. Wij zijn begonnen in een aantal
proefprojectzones. Als dat meevalt, en wij hebben kunnen leren van een aantal
kinderziekten, kunnen wij dat ook systematisch uitbreiden.
Binnen
het begeleidingscomité waarin de magistratuur en het College van
procureurs-generaal zijn vertegenwoordigd, wordt nu de mogelijkheid bestudeerd
om andere inbreuken eveneens online bij de politie te kunnen aangeven. Aldus
wordt ook vermeden dat de procedures intern bij de politiediensten en intern
bij de justitie met mekaar in conflict zouden komen. Het lijkt mij zeer
belangrijk dat datgene dat gebeurt op het niveau van de politie en op het
niveau van de magistratuur maximaal op mekaar kan aansluiten. Ook dat is dus
een belangrijk element.
13.03 Stijn Bex (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, ging het over 200 aangiftes?
13.04
Minister Patrick Dewael: Het zijn er 82.
Ik was
vorige vrijdag nog in Lommel waar de zonechef mij meedeelde dat het stilaan
bekend wordt. De zones moeten daarin natuurlijk ook zelf een rol spelen. Het
aantal gaat echter crescendo en dat tot voldoening van eenieder.
13.05 Stijn Bex (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, ik
begrijp dat het in het korte tijdsbestek dat ik u heb gegund niet mogelijk was
om op al die vragen zeer concreet te antwoorden. Om een zicht te krijgen op het
feit of dit nieuwe aangiftes zijn die anders niet zouden gebeuren of aangiftes
zijn die anders ook effectief bij de politie zouden zijn ingediend, zal ik een
nieuwe schriftelijke vraag indienen, als u natuurlijk tijd hebt om dat te onderzoeken.
Het zou
een goede zaak zijn om dit systeem uit breiden, vooral omdat – dit leren wij
ook wanneer wij lokaal met de veiligheidsmonitoren bezig zijn – het belangrijk
is, zelfs indien feiten niet kunnen worden vervolgd of niet tot een oplossing
leiden. Het is belangrijk om er zicht op te hebben om het lokaal
veiligheidsbeleid uit te stippelen.
Ik heb
nog een suggestie die u zou kunnen meenemen. Het zou nuttig zijn indien ook
aangiftes met betrekking tot racisme online zouden kunnen worden aangegeven. In
de nieuwe wetgeving zal er immers toch een omkering van bewijslast zijn wanneer
er een vermoeden is van racisme. Wij zijn allemaal voorstander om die
problematiek fel aan te pakken. Ik stel vast dat wanneer uitgaande jongeren de
toegang wordt geweigerd, dat vaak is op momenten dat de politie niet de tijd
heeft om een proces-verbaal op te stellen, omdat er tijdens die nachten een
minimumbezetting is en omdat er andere zaken zijn die dringender hun aandacht
wegdragen.
Ik meen
dat wanneer de mogelijkheid zou bestaan online aangifte te doen van dergelijke
feiten dat toch de mogelijkheid zou geven aan jongeren – indien zij echt willen
protesteren tegen het feit dat zij worden geweigerd – de bewijslast op te
bouwen, en zo gebruik te maken van de nieuwe wetgeving. Dat is een suggestie
die ik zou willen doen.
Het incident
is gesloten.
L'incident
est clos.
De openbare
commissievergadering wordt gesloten om 16.52 uur.
La réunion
publique de commission est levée à 16.52 heures.